Tentamen Hart en Long
Hart en Long 8WA09
12 april 2013 9.00-12.00
Faculteit Biomedische Technologie BSc opleiding Medische Wetenschappen en Technologie
Verantwoordelijk docent: C. Bouten Coördinator en mededocent: F. Wegman
•
•
•
Deze toets bestaat uit 15 meerkeuze vragen en 15 open-eind vragen. De antwoorden op de meerkeuze vragen kunt u invullen op een antwoordformulier dat uitgereikt wordt. De antwoorden op de open vragen vult u in op dit formulier. Voor elke meerkeuzevraag kunt u 2 punten scoren. De puntentelling voor de open-eind vragen varieert. Voor de korte vragen geldt gemiddeld: 2 punten per vraag. Voor de langere vragen: minimaal 5 punten per vraag. Veel succes!
1
2
MEERKEUZE VRAGEN
1.
2.
3.
4.
Welke activiteit vertoont de linker ventrikel in segment D-A van bijgaande PVlus? a.
instroomfase
b.
ejectie of uitstroomfase
c.
isovolumetrische contractie
d.
isovolumentrische relaxatie
Via ausculatie kun je de hartgeluiden horen. Wat hoort men bij de tweede harttoon? a.
Het sluiten van de aortaklep.
b.
Het sluiten van de pulmonalisklep.
c.
Het sluiten van de aorta-en de pulmonalisklep.
d.
geen van bovenstaande antwoorden is waar.
Welke bewering is waar? a.
Een glanslijn (Engels: intercalated disk) is de afbakening tussen de cardiomyocyten en de extracellulaire matrix.
b.
Een glanslijn bevindt zich tussen een cardiomyocyt en een zenuwcel.
c.
Een glanslijn bevat ion-kanalen.
d.
Een glanslijn bevat myofibrillen.
Een cardioloog geeft zijn patiënt met lage bloeddruk een vaatvernauwend medicijn waardoor de diameter van de vaten met 20% [1/5] afneemt. Hoe verandert de weerstand van het bloedvat? a.
De weerstand neemt ongeveer met een factor 2,4 toe.
b.
De weerstand neemt ongeveer met een factor 1,2 toe.
c.
De weerstand neemt ongeveer met een factor 2,4 af.
d.
De weerstand neemt ongeveer met een factor 1,2 af.
3
5.
6.
Welk signaal – aangegeven met de letters A,B,C,D of E – geeft de elektrische activiteit weer die gemeten kan worden langs onderstaande hartas?
a.
A
b.
B
c.
C
d.
D
e.
E
In een samengesteld ECG komen afwijkingen aan het elektrische geleidingssysteem van de atria het duidelijkst naar voren in: a.
Afwijkingen van de T-golf.
b.
Afwijkingen van de P-golf.
c.
Afwijkingen van het Q-R-S complex.
d.
Ze zijn niet waar te nemen met ECG alleen.
4
7.
8.
9.
Er vindt resorptie (of absorptie) plaats in een capillair plaats wanneer: a.
de osmotische druk in het capillair hoger is dan de hydrostatische druk.
b.
de osmotische druk in het capillair lager is dan de hydrostatische druk.
c.
de osmotische druk in het capillair lager is dan in het interstitium.
d.
de hydrostatische druk in het capillair hoger is dan in het interstitium.
Bijgaande figuur toont een microscopische opname van een vaatwand. Welke structuren zijn aangekleurd in het zwart? a.
De endotheelcellen
b.
De gladde spiercellen
c.
De collageenvezels
d.
De elastische vezels
In bijgaande druk/volume lus (PV-lus) is de normale lus gemarkeerd met een 1. Welke lus hoort er bij een verhoging van de afterload?
a. Lus 2 b. Lus 3 c. Zowel lus 2 als lus 3 d. Geen van beide
5
10. Hieronder is de Starlingcurve weergegeven die de relatie geeft tussen het Einddiastolische Volume (EDV) en het slagvolume. Als de contractiliteit afneemt, hoe verschuift dan de curve en wat is het effect?
a. De curve schuift omhoog, dus hoger slagvolume bij hetzelfde EDV. b. De curve schuift omhoog, dus lager slagvolume bij hetzelfde EDV. c. De curve schuift omlaag, dus hoger slagvolume bij hetzelfde EDV. d. De curve schuift omlaag, dus lager slagvolume bij hetzelfde EDV.
11. Op welk(e) niveau(s) is de long bevestigd aan het mediastinum? a.
Vanaf de longtop tot aan de onderrand van de long.
b.
Uitsluitend ter plaatse van de longhilus.
c.
Ter plaatse van de longhilus en caudaal hiervan tot aan de onderrand van de long.
d.
Uitsluitend caudaal van de longhilus.
12. Welke bewering is juist met betrekking tot de ontwikkeling van de lagere luchtwegen? a.
De longen zijn ontstaan uit het ectoderm.
b.
De linker en rechter long hebben een verschillende embryonale herkomst.
c.
De trachea en bronchi principales hebben een andere embryonale herkomst dan de longen.
d.
De longen zijn ontstaan uit een uitgroei van de voordarm.
6
13. Door welke stimulus verschuift de zuurstof-hemoglobine bindingscurve naar rechts? a.
lage pH.
b.
lage omgevings- en lichaamstemperatuur.
c.
lage pCO2.
d.
lage 2,3-DPG niveaus.
14. Ernstige COPD patiënten kunnen het fenomeen van 'pursed lip breathing' vertonen. Zij doen dit om: a.
collaps van de luchtwegen te voorkomen.
b.
de expiratoire druk in de alveoli te verhogen.
c.
door de langere expiratietijd een reflectoire hyperpneu uitgelokt door een hoge pCO2 te voorkomen.
d.
de onbalans tussen in- en expiratietijd ten gunstige van de expiratie te corrigeren.
15. Bronchiale hyperreactiviteit komt altijd voor bij: a.
Astma.
b.
COPD.
c.
beide.
d.
geen van beide.
7
Open-Eind vragen
1.
Het cardiovasculiare stelsel bestaat uit het hart en de bloedvaten. Noem de hoofdfunctie en twee neven-functies (secundaire functies) van het hartvaatstelsel.
2.
Het hart bevat twee types contractiele cellen. Welke zijn dat? En wat is hun rol in het hart?
8
3.
De bloedstroom is afhankelijk van de drukgradiënten en weerstand in de bloedvaten. Wat zal er gebeuren met de bloedstroom (flow) als er in de microcirculatie een parallel vat wordt ingeschakeld (opengezet), dat wil zeggen: als de bloedstroom over meerdere vaten wordt verdeeld? Ga ervan uit dat de weerstand in de vaten gelijk is en dat de vaten een zelfde lengte en diameter hebben. Licht je antwoord toe met een figuur en de formule die de relaties tussen druk, flow en weerstand beschrijven.
9
4.
Bij een patiënt is een verhoogde kaliumspiegel in het bloed vastgesteld. De extracellulaire kaliumconcentratie is toegenomen van 5 naar 7 mM. Onderstaande figuur laat een normale actiepotentiaal van een ventriculaire myocyt zien. Teken (in de figuur) de actiepotentiaal bij een toegenomen extracellulaire kaliumconcentratie.
5.
De hersenen bevatten geen lymfevaten. Welk mechanisme of welke structuur hebben de hersenen ontwikkeld om afweer tegen lichaamsvreemde stoffen toch grotendeels in stand te houden?
10
6.
Op onderstaand ECG is een elektrische abnormaliteit te zien.
a) Welk onderdeel / welke onderdelen van het PQRST complex is/zijn afwijkend? b) Welk onderdeel van het hart veroorzaakt deze abnormaliteit? c) Welk effect heeft deze abnormaliteit op de cardiac output en waarom?
a)
b)
c)
11
7.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen capillairen: continue en gevensterde (fenestrated capillairen). Waar bevinden zich voornamelijk gevensterde (fenestrated) capillairen en wat is de functie van de venstering?
8.
Waar staat de afkorting MAP voor? Bereken de MAP bij een systolische bloeddruk van 175 mm Hg en een diastolische druk van 100 mm Hg.
12
9.
Als de zuurstofdruk in de alveoli laag is, kan er hypoxische vasoconstrictie optreden in de pulmonaire arteriolen. Wat is het voordeel van het optreden van deze vasoconstrictie en wat is het nadeel?
10. Wat is de belangrijkste functie van de pleurabladen?
13
11. Een man van 44 jaar presenteert zich op de afdeling Spoed Eisende Hulp van een ziekenhuis met acuut opgetreden pijn in de linker thoraxhelft. Hij is ook wat kortademig en durft niet door te zuchten van de pijn. Op de thoraxfoto wordt aan de linker kant een pneumothorax gezien. a) Wat verstaan we onder een pneumothorax? b) Benoem 4 oorzaken voor het ontstaan van een pneumothorax. c) Benoem 3 mogelijkheden om een pneumothorax te behandelen.
a)
b)
c)
14
12. Een patiënte was op de afdeling KNO opgenomen i.v.m. een geplande operatie. Tijdens de liggende overplaatsing van de verpleegafdeling naar de OK viel zij bijna flauw. De operatie werd daarop afgelast, de longarts in consult geroepen en een longfunctie bepaald.
a) mag men zeggen dat deze bepaling van de flow-volume curve en het spirogram valide is? b) schat de uitgeademde en de ingeademde volumina in, de FEV1 en bereken de FEV1/FVC ratio. c) leg uit wat ‘inspanningsonafhankelijk’ betekent voor de flow-volume curve. Is de inspiratoire flow ook inspanningsonafhankelijk? d) beschrijf de lokalisatie van het equal pressure point bij een krachtige en minder krachtige expiratie t.o.v. van de alveoli.
15
16
a)
b)
c)
d)
17
13. In het longfunctielaboratorium kan men op een drietal manieren de longinhoud meten: via plethysmografie en de single / multiple breath heliumverdunning. Een COPD-patiënt ondergaat een plethysmografie en een single breath heliumverdunning bepaling vlak na elkaar en de laatste blijkt groter te zijn. a) U heeft nu de keuze deze waarden te vertrouwen of juist niet: Welke keuze maakt u? b) Als u de waarden vertrouwt, waar wijzen deze verschillen dan op (sla deze vraag over als u de uitkomsten verwerpt)? c) Als u de waarden niet vertrouwt, kunt u een verklaring geven van de oorzaak van de verschillen (sla deze vraag over als u de uitkomsten niet hebt verworpen)?
a)
b)
c)
18
14. Onderstaande figuur schematiseert de werking van de baroreflex op de bloeddruk. Omcirkel de juiste pijlen in de donker-omrande vakken om aan te geven wat er gebeurt als respons op een verhoogde bloeddruk.
Bloeddruk
Vuurfrequentie baroreceptoren
Sympathische stimulatie
Diameter arteriolen
Parasympathische stimulatie
Hart contractiekracht
Perifere weerstand
Hartslag
Cardiac output
Bloeddruk
19
15. Een patiënt komt bij zijn arts vanwege vermoeidheid. Hij heeft met name ‘s nachts last van kortademigheid. De arts voert een lichamelijk onderzoek uit. Er is een reutelende ademhaling als gevolg van longoedeem; de pols is 104/minuut regulair en de bloeddruk is 165/105 mmHg. Er is geen oedeem aan de benen. Echocardiografisch onderzoek laat een ejectiefractie zien van de linker kamer van 40%. De conclusie van de arts: linkszijdig systolisch hartfalen. In onderstaande figuur is een normale PV-lus getekend, met bijbehorende normaalwaardes voor Preload, Afterload, Einddiastolisch volume en eindsystolisch volume. Teken hierin de PV-lus van de patiënt, gebruikmakend van de bovengenoemde waardes, uitgaande van een verhoogde preload.
20