Tentamen GEINTREL dinsdag 20 januari 2009, 18.30 – 21.30
Naam:
Studentnummer:
Als AVV: Ja / Nee
Het tentamen bestaat uit drie onderdelen. A. 10 meerkeuzevragen van 2 punten elk (20 punten) B. 21 open vragen van 3 punten elk (63 punten) C. 2 vragen over Markusen: Sticky Places in Slippery Space (15 punten) 2 punten gratis. Beantwoord de vragen kort en bondig. Achter elke vraag is ruimte voor je antwoord. Mocht je meer ruimte nodig hebben dan kun je de achterkant van het papier gebruiken.
Succes!!
1
Onderdeel A: Meerkeuzevragen (2 punten per vraag) Vink het juiste antwoord aan 1. In welk antwoord staan de regionale samenwerkingsverbanden in de juiste volgorde in termen van toenemende integratie? Douane-unie, vrijhandelszone, gemeenschappelijke markt, economische unie Douane-unie, vrijhandelszone, economische unie, gemeenschappelijke markt Vrijhandelszone, douane-unie, gemeenschappelijke markt, economische unie (X) Vrijhandelszone, douane-unie, economische unie, gemeenschappelijke markt
2. In het eerste college is het gepolitiseerde karakter van de discussie rondom globalisering behandeld. Publicaties over globalisering zijn vaak gericht op het verdedigen of juist het aanvallen van het fenomeen. Welke van onderstaande wetenschappers benadrukt vooral de positieve aspecten ten aanzien van economische globalisering? Peter Dicken Thomas Friedman (X) Joseph Stiglitz Herbert Simon
3. Welke van onderstaande dimensies maakt geen onderdeel uit van de 4 bepalende aspecten (de hoekpunten van de diamand) in het concurrentiemodel van Porter. Overheid (X) Factorcondities Gerelateerde bedrijvigheid Vraagcondities
4. Wat is het leidende begrip in de handelstheorie van Ricardo? Absolute kostenverschillen Comparatieve kostenverschillen (X) Specialisatie Transportkosten
5. De hervorming van het EU-landbouwbeleid in 1991 (de MacSharry-hervorming) is gekoppeld aan De Uruquay-ronde van de WTO (x) De inval van Irak in Koeweit en de daaropvolgende oorlog tussen Irak en de VS Een aantal misoogsten in de Europese landbouw eind jaren tachtig De toetreding van een aantal nieuwe lidstaten tot de EU
2
6. In de colleges is de theorie van Romer enkele keren aangehaald. Deze theorie stelt dat regio’s economische groei vertonen doordat er specifieke, gelokaliseerde kennis aanwezig is. Met deze theorie wordt onder andere vaak het succes van de software cluster in Silicon Valley verklaard. Hoe staat deze theorie bekend? Evolutionaire groeitheorie Neoklassieke groeitheorie Endogene groeitheorie (x) De groeitheorie van gespecialiseerde regio’s
7. Onderstaande figuur laat de ‘krimpende wereld’ zien. Welk begrip wordt met het figuur toegelicht? Technologische ontwikkeling Space-time conversion (x) Schaalniveau Triple Convergence
8. Uit het rapport van Berenschot (2007), zoals besproken in het college van dhr. Van Steen, blijken buitenlandse bedrijven groeiversnellers van de Nederlandse economie te zijn: Op veel vlakken is het aantrekken van een buitenlands bedrijf voor de regionale economie gunstiger dan het aantrekken van een Nederlands bedrijf. Welke stelling is in dit verband NIET WAAR? Het type banen dat buitenlands bedrijven aanbieden past gemiddeld beter bij het opleidingsniveau van de werkloze beroepsbevolking. (x) De kans is groot dat een investering van een buitenlands bedrijf wordt gevolgd door nieuwe investeringen. Buitenlandse bedrijven hebben een grotere multiplier dan Nederlandse bedrijven en ze creëren dus meer nieuwe banen bij andere bedrijven. Buitenlandse bedrijven besteden gemiddeld genomen meer taken uit dan Nederlandse bedrijven.
3
9. ‘Triple Convergence’ kan gezien worden als een van de drijvende krachten achter globalisering. Uit welke drie aspecten bestaat triple convergence? Technologische ontwikkeling, Standaardisering en (politieke) Integratie Technologische ontwikkeling, Organisatie en Verhandelbaarheid (x) Technologische ontwikkeling, Standaardisering en Verhandelbaarheid Technologische ontwikkeling, (politieke) Integratie en Organisatie.
10. Lees het nieuwsbericht in Bijlage I. Om welk type netwerk gaat het hier? ‘Scale-free’ network (x) ‘Random’ network ‘Regular’ network ‘Small-world’ network
4
Onderdeel B: open vragen (3 punten per vraag) 11. Wat is, volgens Dicken, het essentiële verschil tussen internationalisering en globalisering? internationalisering is een kwantitatief proces, terwijl globalisering een kwalitatieve verandering van de wereldeconomie behelst. (Het woord kwalitatief is essentieel.) Een nieuw proces is goed voor 1 punt. 12. Welke drie industrialisatiestrategieën voor ontwikkelingslanden onderscheidt Dicken? Antwoord: - importsubstitutie, export van grondstoffen, export van industriële goederen.
13. ‘Globalization is not a policy choice, it is a fact’ (Bill Clinton). ‘Globalization is irreversible and irresistible’ (Tony Blair). Geef kritiek op de assumptie die in beide stellingen doorklinkt. Beide stellingen gaan uit van de onherroepelijkheid van globalisering. Dat is niet terecht: Globalisering wordt geïnstitutionaliseerd in politiek, gevoed door transactiebeslissingen van bedrijven, vakantiebestemmingen van individuen etcetc. Globalisering is kortom (onder andere) het gevolg van beslissingen van actoren en zeker niet een automatisch proces (vgl. bv. de eerste golf van globalisering en het wegebben daarvan in en na de 2e wereldoorlog).
14. Hierboven zie je de belangrijkste financiële centra in de wereld (Figuur 13.8 in Dicken, 4e druk). Vind je hierin de Global Triad terug? Leg uit waarom wel/niet. Ja, De Global Triad bestaat uit de grootste handelsgebieden in de wereld (NoordAmerika, Europa en (zuid-oost) Azië). Daar vind je ook de belangrijkste bankencentra terug. Dit geldt overigens in iets mindere mate voor Zuid-oost Azië. Andere antwoorden ook mogelijk als daaruit blijkt wat de Global Triad is (1 punt) en je een sluitende argumentatie hebt (2 pnt)
5
15. In bovenstaande figuur laat Dicken de groeiende kloof tussen handel en productie zien. Waarvan is deze groeiende kloof, volgens Dicken, een indicatie? Leg je antwoord uit. Groeiende verbondenheid van economieën. Andere antwoorden: - Globalisering (1 punt) - Er wordt steeds meer van de productie verhandeld (1 punt). Dit is wat er in de grafiek staat. - Overgang naar diensteneconomie. Geen punten. Dit is een oorzaak.
16. Noem drie voorbeelden van non-tarifaire handelsregels. quota, preferred supplier, kwaliteitseisen, procedurele eisen (bv alleen in 1 haven invoeren), etcetc
17. Een belangrijk doel in het internationale handelsoverleg is het omzetten van nontarifaire handelsbelemmeringen in invoertarieven (tarifaire handelsregels). Wat is het voordeel hiervan? Deze kunnen veel makkelijker inzichtelijker worden gemaakt. Bovendien kunnen ze makkelijker verlaagd worden dan non-tarifaire belemmeringen.
18. Dunning onderscheidt vier fasen die landen kunnen doorlopen voor wat betreft de rol van "Foreign Direct Investments" (FDI). De "netto externe investeringspositie", zijnde het verschil tussen de uitgaande en de inkomende directe investeringen van dat land, is hierbij belangrijk. Welke netto externe investeringpositie hebben landen die in de eerste fase van dit model zitten en waarom? Deze landen hebben een licht negatieve of neutrale investeringspositie (1 pnt). Dit is omdat er weinig ingaande FDI is omdat er geen locatiespecifieke voordelen zijn (1 pnt). Ook is er geen uitgaande FDI omdat er nog geen bedrijfsspecifieke voordelen zijn (1pnt)
6
19. Kijk naar de tabel in Bijlage II. De tabel komt uit het “World Investment Report 2006”, uitgegeven door de VN. In de tabel zie je dat de wereldwijde inkomende en uitgaande FDI niet gelijk zijn. Hoe kan dat? Beide cijfers zijn nettocijfers en niet rechtstreeks te vergelijken. Daarbij kunnen verschillen ontstaan. Een voorbeeld over hoe een investering van 2 bedrijven met elk 30% wel een ingaande, maar niet een uitgaande FDi zijn is ook goed. Ook goed (vanwege de titel van de tabel) is een antwoord dat appelleert aan de verschillende FDI-posities van ontwikkelings- en ontwikkelde landen. “Er zijn ook desinvesteringen” is slechts een deel van het antwoord (1 pnt). Leg uit hoe dat dan zorgt voor het feit dat de stromen niet gelijk zijn. 20. Duurzaamheid is één van de ruimtelijk relevante kenmerken van FDI. Daarbij is het echter zo, dat bedrijven en hun FDI steeds meer footloose worden. Geef aan hoe de combinatie van deze kenmerken van FDI een probleem kunnen veroorzaken voor de ruimtelijke ordening en economische ontwikkeling van een regio. Als er FDI wordt gepleegd heeft dit een langdurige invloed op de regio, omdat er geïnvesteerd wordt in gebouwen, subsidies worden verstrekt en er werkgelegenheid wordt gecreëerd. Als FDI echter snel weer teruggetrokken wordt (wat footloose suggereert) dan blijven de gevolgen wel zichtbaar (gebouw, subsidie), maar de positieve gevolgen zijn weg.
21. Bij FDI moeten er vrijwel altijd belangrijke cultuurverschillen overwonnen worden. De bekende Nederlandse socioloog Geert Hofstede heeft een maatstaf ontwikkeld om verschillen tussen culturen te meten. Eén van de dimensies die hij hierbij gebruikt is het verschil tussen landen met een relatief grote of juist kleine acceptatie van onzekerheid (Uncertainty avoidance). Noem drie andere. - individualisme vs collectivisme; - grote en kleine machtsafstand (acceptatie van machtsverschillen); - masculiniteit vs feminiteit (dit gaat niet over mannen vs vrouwen, maar over het centraal staan van mannelijke versus vrouwelijke waarden. Nederland heeft een grote overlegcultuur, wat aansluit bij een feminieme samenleving); - lange- versus korte-termijnorientatie.
22. In hoofdstuk 4 heeft Dicken het over de ‘myth of the global corporation’. Wat bedoelt Dicken hiermee en geef twee redenen waarom het hier om een mythe gaat. De global corporation is een organisatie die zich over de hele wereld uitstrekt en daardoor plaatsloos en grenzeloos is (1pnt). Het gaat om een mythe omdat TNCs vaak nog het meest gericht zijn op de thuismarkt, omdat hoewel TNCs in veel landen actief kunnen zijn, de belangrijkste beslissingen vaak slechts op enkele plaatsen genomen worden, omdat de organisatiestructuur nog vaak geënt is op oorspronkelijke (lokale) structuur (1 pnt per argument, max 2pnt). LET OP: Het is NIET global Cooperation!
7
23. Binnen de netwerktheorie wordt de term ‘preferential attachment’ gebruikt om aan te duiden dat een goed verbonden knoop een relatief grote kans heeft om nieuwe verbindingen aan te leggen. Dit is een statistische wetmatigheid zonder aandacht voor geografie. Frenken en Neffke geven in hun artikel aan dat in een situatie waarin geografie wel een rol speelt, ‘preferential attachment’ in zijn pure vorm niet meer waarschijnlijk is. Leg uit hoe het invoeren van geografie het voorkomen van “preferential attachment” negatief beïnvloed. Antwoord: Ook afstand speelt dan een rol. Niet alleen de aantrekkingkracht van een knoop gemeten in connectiviteit (=pref. att.) speelt een rol in het aanleggen van nieuwe verbindingen. Ook de bereikbaarheid van een andere knoop speelt een rol. Preferenatial attachment in zijn pure vorm komt daardoor dus minder of niet voor. VB: Groningen wil graag een goede verbinding met de goed verbonden knoop Amsterdam (=pref.att). Het is echter veel duurder – want verder - om die naar Amsterdam aan te leggen dan naar een minder goed verbonden knoop zoals Assen. Geografie perkt zo de rol van preferential attachment in.
24. De inbetweenness van een knooppunt is de maat voor het aantal paden in een netwerk dat langs dit knooppunt loopt. Hoe wordt deze maat inhoudelijk geïnterpreteerd? Als de macht die een knooppunt in het netwerk heeft (gatekeeper function, poortwachterfunctie). - Belang is 1 punt. Dat geldt in feite voor alle maten. - Centraliteit is niet goed. Dit is een andere maat. 25. Vul de woorden HOOG en LAAG in onderstaande tabel in. Ruimtelijke transactiekosten Tacit Knowledge
HOOG
Codified Knowledge
LAAG
26. In de evolutionaire benadering wordt innovatie gezien als een padafhankelijk proces. Door leereffecten specialiseren regio’s zich en kunnen ze daardoor hun productiecapaciteit vergroten. Staat deze redenering op gespannen voet met de handelstheorie van Ricardo of past de redenering juist goed bij deze theorie? Beargumenteer je antwoord. Twee antwoorden zijn goed: - Ja, binnen Ricardo is de productiecapaciteit gegeven. - Nee, ook Ricardo voorspelt specialisatie wat de input is voor padafhankelijke innovatie.
8
27. In de analyse van regionaal economische welvaartsverschillen worden gebieden (landen bijvoorbeeld) vaak afgeschilderd als concurrenten van elkaar. De belangrijke econoom Krugman heeft grote kritiek op deze opvatting. Zo ziet hij bijvoorbeeld geen empirisch bewijs voor deze opvatting. Daarnaast heeft hij twee inhoudelijk argumenten die het concept van ‘landen als concurrenten’ verwerpen. Geef één van beide en licht die kort toe. - landen zijn geen bedrijven. Ze kunnen niet failliet gaan, groeien of krimpen. - handel is geen zero-sum game. Kortom, groei in een land (regio) gaat niet per se ten koste van groei in een ander land (regio). 28. Niet alleen gelooft Krugman niet in het idee om landen als concurrenten te zien, hij denkt bovendien dat die opvatting economische processen kan verstoren en daardoor schadelijk is. Hij ziet dit gevaar onder andere voor economische integratie. Geef aan hoe het concept ‘landen als concurrenten’ internationale economische integratie kan verstoren. Het idee zet landen aan om de eigen markt te beschermen. Dit leidt tot protectionisme. 29. Het model van Porter is ontwikkeld om de concurrentiepositie van landen te analyseren. Het model wordt zowel omarmd als aangevallen. Geef een argument, dat aangeeft dat het model van Porter waardevoller wordt in een globaliserende wereld. Geef daarna een argument, dat aangeeft dat het model juist minder van belang wordt in een globaliserende wereld. Argument tegen: Door verregaande globalisering overschrijden productienetwerken steeds vaker landsgrenzen. In deze context is de concurrentiepositie van een land minder van belang. (Maar wel die van het productienetwerk) Het antwoord dat staten steeds minder van belang zijn is niet goed. Dat is wellicht zo, maar dat kan prima in het model worden opgevangen (de staatsinvloed neemt dan dus af – net zoals een liberale regering andere voorwaarden stelt als een sociaaldemocratische regering) 30. In het laatste college bekeken we een video met daarop een lezing van Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz. Hij gaf aan, dat sommige aspecten van globalisering niet goed werken. Een van deze aspecten is de verspreiding van kennis. Leg uit, waarom, in de ogen van Stiglitz, kennis niet optimaal verspreid wordt over de wereld. Veel kennis wordt vastgelegd in patenten. Dit voorkomt de verspreiding. Daarbij is het ook nog zo, dat in landen waar relatief weinig innovatieve kennis aanwezig is ook weinig patentbescherming is. Hierdoor kan de geringe hoeveelheid innovatieve kennis ook nog snel weglekken naar andere landen.
9
31. Een bekende argumentatie is dat door de afgenomen transactiekosten het voor bedrijven en mensen steeds makkelijker wordt om zich naar believen te vestigen. Dit zou inhouden dat clustering en stedelijkheid steeds minder belangrijk worden. We zien juist het tegengestelde. Hierboven zie je de twee figuren die (volgens Phil McCann) verklaren waarom clustering juist steeds aannemelijker wordt. Welke aanname met betrekking tot transactiekosten ligt ten grondslag aan zijn argument? Transactiekosten dalen alleen voor laagwaardige (routineuze) activiteiten. Voor hoogwaardige activiteiten (die steeds belangrijker worden) stijgen de transactiekosten juist.
10
Onderdeel C: Vragen over Markusen 32. Markusen onderscheidt in haar artikel “sticky places in splippery space” vijf soorten clusters. Eén van die soorten, en de meest bekende, is de Marshallian District. Geef een omschrijving met daarin de belangrijkste kenmerken van dit type cluster. (5 punten) Er zijn drie kernaspecten in dit type cluster. Dit blijkt ook uit de tekst (niet uit de alleen de tabel dus) - Ten eerste is het een cluster, dat wordt beheerst door kleine bedrijfjes. Er bestaan veel en langdurige relaties tussen deze bedrijven (vertrouwen is groot!). - Ten tweede is er in de cluster een loyale arbeidsmarkt aanwezig. De arbeidsmarktpopulatie is loyaal aan de regio. - Ten derde is er specialistische kennis aanwezig, zowel op de arbeidsmarkt alsook bij relevante Andere antwoorden kunnen ook goed zijn: Belangrijk is bijvoorbeeld ook de flexibiliteit die dit alles met zich meebrengt. 33. Geef van een van de soorten clusters een voorbeeld uit de praktijk en leg uit waarom die cluster van dat specifieke type is. (10 punten) NB: Als je dit niet thuis hebt voorbereid kun je hier het antwoord opschrijven. Anders kun je gewoon je thuisgemaakte versie inleveren. Gebruik maximaal 300 woorden. Gekeken naar: 1. Introductie van het voorbeeld (2 punten). - vooral gelet op de plaats en de sector waarover het gaat. 2. Koppeling tussen kenmerken van het cluster en de aspecten zoals in Markusen genoemd. (4 punten) 3. Gebruik van en verwijzing naar wetenschappelijke bronnen. (2 punten) 4. Algemeen (2 punten)
11
Bijlage I (vraag 10)
Storing bij internetknooppunt AMS-IX Uitgegeven: 19 juni 2008 16:53 Laatst gewijzigd: 19 juni 2008 16:57
AMSTERDAM - Een storing bij internetknooppunt AMS-IX heeft donderdagmiddag voor problemen gezorgd. Grote delen van internet waren vanuit Nederland korte tijd niet of nauwelijks bereikbaar. Volgens technisch directeur Henk Steenman van AMS-IX trad er rond 16 uur een nog onbekende storing op in het netwerk van het knooppunt, een van de grootste ter wereld. Daarop is het backupnetwerk actief geworden.
Omleiding Een storing bij AMS-IX is vervelend, maar betekent niet dat eindgebruikers in het geheel geen internetverbinding meer hebben. Nederlandse internetproviders hebben rechtstreekse verbindingen met elkaar, en met zogenoemde 'transitleveranciers', zoals KPN. Internetverkeer wordt bij een storing van de AMS-IX via die verbindingen omgeleid. Wel kan dat voor vertragingen zorgen. Backup Storingen bij de AMS-IX zijn zeldzaam. Wel had Nederland eind mei korte tijd nauwelijks internet, toen het knooppunt per abuis overschakelde op het backupsysteem, dat op dat moment wegens onderhoudswerkzaamheden niet beschikbaar was. Bron: www.nu.nl
12
Bijlage II (vraag 19)
13