TENTAMEN BLOK XIX (BEWEGING), APRIL 2006, VRAGEN EN MODELANTWOORDEN ANATOMIE & EMBRYOLOGIE Vraag 1 (4) Noem voor elk van onderstaande spieren 2 bewegingen van het schouderblad die er door worden bewerkstelligd: a. m.levator scapulae elevatie, mediorotatie (retractie) b. m.trapezius laterorotatie, elevatie, depressie, retractie c. m.pectoralis minor depressie, protractie, mediorotatie d. mm. rhombodei retractie, elevatie Vraag 2 (3) a. Door welke zenuwen worden de spieren die gezamelijk de rotatoren-manchet (cuff) vormen geïnnerveerd? n. suprascapulairs, n. subscapularis, n. axillaris b. Wat is de belangrijkste functie van de rotatoren-manchet? stabilisatie van het schoudergewricht tijdens bewegingen c. Welke spier heft de arm lateraal voorbij ca. 70-90 graden abductie? m. serratus anterior Vraag 3 (3) Iemand onderzoekt, tijdens het anatomie-practicum de eindtakken van de plexus brachialis a. Waaraan hebben de drie fasciculi van de plexus brachialis hun namen te danken? aan hun ligging t.o.v. de a, subclavia/axilaris b. Van welke fasciculi ontvangt de n.medianus bijdragen? fasc.medialis en lateralis c. Welke zenuw kruist de bovenarm juist distaal van de aanhechting van de m. teres major? n. radialis Vraag 4 (4) Noem twee bewegingen die de m. biceps brachii uitvoert in: a. de schouder abductie, adductie, anteversie, endorotatie b. de elleboog en onderarmgewrichten flexie, supinatie c. Welke zenuw innerveert de m. biceps brachii n. musculocutaneus d. Waar op de bovenarm hecht de biceps brachii normaliter aan? nergens Vraag 5 (3) De mm. extensores carpi radiales longus et brevis worden in hun distale verloop gekruisd door drie duimspieren. a. Welke duimspieren kruisen proximaal van het retinaculum extensorum? m. abductor pollicis longus, m. extensor pollicis brevis b. Welke duimspier kruist distaal van het retinaculum extensorum? m. extensor pollicis longus c. Van welke structuur vormen deze duimspieren de begrenzingen? tabatière anatomique (anatomische snuifdoos) Vraag 6 (4) Een aantal spieren in het menselijk lichaam kent een dubbele innervatie. Door welke twee zenuwen worden onderstaaande spieren geïnnerveerd? a. m. flexor digitorum profundus n. medianus, n. ulnaris b. m. pectineus n. femoralis, n. obturatorius c. m. adductor magnus n. tibialis, n. obturatorius d. m. biceps femoris n. tibialis, n. peroneus communis Vraag 7 (2) Benoem de 4 arteriën die het bloed doorloopt : a. van de achterste scalenuspoort tot aan de duimmuis a. subclavia, a. axillaris, a. brachialis, a. radialis b. vanaf de a iliaca communis tot aan de voetrug a. iliaca externa, a.femoralis, a poplitea, a. tibialis anterior Vraag 8 (3) a. Hoe worden de spieren die in het mediale deel van het bovenbeen liggen gezamenlijk genoemd? Noem er drie bij naam. adductoren; mm. pectineus, adductor longus, gracilis, adductor brevis, adductor magnus b. Door welke zenuw worden (de meeste van) deze spieren geïnnerveerd? n. obturatorius
c. Waardoor kenmerkt zich het looppatroon indien de onder b. genoemde zenuw uitvalt? breedbasische gang, waarbij het aangedane been te ver naar lateraal wordt geplaatst Vraag 9 (4) Welke structuur/structuren in (de omgeving van) het kniegewricht beperken of verhinderen onderstaande bewegingen in de knie: a. endorotatie in flexie kruisbanden b. valgisering in extensie mediale collaterale ligament c. voorwaartse translatie voorste kruisband d. hyperextensie collaterale ligamenten Vraag 10 (1) Wat is de specifieke functie (behalve flexie in de knie) van de m. popliteus? opheffen van de slotrotatie Vraag 11 (2) a. Welke bewegingen in de wervelkolom worden niet door de m. erector spinae bewerkstelligd? vooroverbuigen b. In welk deel van de wervelkolom vindt de bij a. bedoelde beweging hoofdzakelijk plaats? lumbaal (en cervicaal) HEELKUNDE Vraag 12 (2) Wat zijn de twee belangrijkste fysisch diagnostische kenmerken van de tenniselleboog? Drukpijn lat condyl; Pijn bij passieve rekking van de onderarmsextensoren (actieve extensie tegen weerstand in de pols) Vraag 13 (2) Wat is bij het heuponderzoek het doel van a. de handgreep van Thomas? uitschakelen lendenlordose (compensatie voor flexiecontractuur van de heup); b. de test van Trendelenburg? vaststellen abductorenkracht Vraag 14 (2) Wat is een hallux rigidus en hoe is dit te behandelen? Arthrose van het MTP-I gewricht. Behandeling: afwikkelvoorziening, cheilectomie, arthrodese, resectie-arthroplastiek (Keller-Brandes), (prothese) Vraag 15 (1) Is het waarschijnlijk dat een meniscusscheur vanzelf geneest? Leg uit waarom dit wel of niet het geval is. Alleen perifere scheuren hebben kans om te genezen, aangezien er daar nog enige vaatvoorziening is. Vraag 16 (2) Bij een luxatie van de schouder (gleno-humerale gewricht), gaat het meestal om een verplaatsing van de humeruskop ten opzichte van het glenoïd naar anterieur. Dit heeft over het algemeen een traumatische oorzaak, als het gaat om de eerste keer. Waarmee worden respectievelijk een posterieure luxatie, en multidirectionele instabiliteit mee geassocieerd? Plotselinge trekkingen zoals bij elektrische shock of epilepsie, laxiteit van kapsels en ligamenten Vraag 17 (2) Wat is het verschil tussen een posturele scoliose en een structurele scoliose? Een posturele scoliose is secundair aan een afwijking die niet in de wervelkolom ligt, zoals een beenlengteverschil. Een strucurele scoliose is het gevolg van een benige afwijking in de wervelkolom, meestal gepaard gaande met een rotatie. Vraag 18 (2) Noem twee van de vier oorzaken voor het ontstaan van een pseudarthrose. Distractie (te grote afstand tussen de fragmenten), Interpositie van weke delen, Excessieve beweeglijkheid tussen de fragmenten, Slechte lokale bloedvoorziening Vraag 19 (2)
Wat is spondylolisthesis en waar onstaat het meestal? Voorwaartse verplaatsing van de wervelkolom Tussen L4 en L5, L5-S1 Vraag 20 (2) Waar let u op als u een baby moet onderzoeken op heupafwijkingen? Noem twee mogelijke abnormale bevindingen. Abductiebeperking van de heup, Beenlengteverschil, Asymmetrische bilplooi Vraag 21 (2) a. Wat is de meest frequent optredende complicatie na een mediale collumfractuur (femoral neck fracture)? avasculaire kopnecrose b. Hoe is de behandeling van deze fractuur bij een patiënt van 50 jaar? osteosynthese Vraag 22 (2) Pijn van de heup kan verschillende oorzaken hebben. De leeftijd van de patiënt kan een belangrijke aanwijzing zijn. Waaraan denkt u in eerste instantie als de patiënt 6 jaar is en waaraan denkt u als de patiënt 12 is? M. Perthes, Epifysiolisis Capitis Femoris Vraag 23 (2) Welke zijn de meest voorkomende lokalisaties voor infecties met mycobacterium tuberculosis van het bewegingsapparaat? Wervelkolom, Grote synoviale gewrichten Vraag 24 (2) Welke heel vaak voorkomende fractuur beschreef Abraham Colles in 1814, en in welke richting is het distale fragment gekanteld? De distale radiusfractuur van het type Colles, Naar dorsaal Vraag 25 (2) Wat zijn de vier radiologische kenmerken van arthrose? Gewrichtsspleetversmalling, Subchondrale sclerose, Botcysten, Osteofyten Vraag 26 (2) Wat is meestal de oorzaak van een pathologische fractuur en welk doel hebben wij bij de behandeling daarvan? Metastase, Palliatie, levenskwaliteit verbeteren Vraag 27 (2) Bij welke schouderaandoening vinden we vaak een “painful-arc” en in welke range van de beweging treedt die normaal op? Subacromiaal impingement, 60-120 graden abductie Vraag 28 (2) a. Waar zijn pijnklachten, die uit de nek afkomstig zijn, op de schouder gelocaliseerd? Achter op de schouder b. Waarom luxeert het schoudergewricht relatief makkelijk? Ongunstige verhouding kop/kom, grote ROM NEUROLOGIE Vraag 29 (1). Een 58-jarige man komt bij de huisarts in verband met problemen met de fijne motoriek van de linkerhand. Hij is sedert een paar weken niet goed in staat de sleutel in het slot om te draaien of geld uit zijn portemonnee te halen. De huisarts constateert atrofie van zijn pinkmuis en mm. interossei en wat zwakte bij het spreiden van de vingers, alles links. Pijnklachten en gevoelsstoornissen zijn er niet. Hij verwijst hem naar een neuroloog. Welke diagnose overweegt u met de genoemde gegevens? A. Drukneuropathie n. ulnaris ter hoogte van de elleboog B. Carpale tunnel syndroom C. Amyotrofische lateraal sclerose D. Cervicale hernia Antwoord : c (b en d gaan met pijn gepaard, a met sensibiliteitsstoornissen) Vraag 30 (1). De neuroloog bevestigt de bevindingen van de huisarts. Andere afwijkingen dan atrofie en zwakte van de linkerhand zijn er niet. De neuroloog vraagt een EMG aan. Wat zet hij op de aanvraag? A. Drukneuropathie n. ulnaris in de loge van Guyon B. Beginnende amyotrofische lateraal sclerose
C. Beide mogelijk D. Beide onwaarschijnlijk Antwoord: c: Beide mogelijk Vraag 31 (1). Een 36-jarige vrouw, tot dusverre gezond, heeft sedert een paar maanden klachten van slikklachten en een dronkemansspraak. Zij is receptioniste van beroep en merkt gaandeweg de ochtend dat de klachten erger worden. De neuroloog merkt inderdaad een dysartrie op die toeneemt als hij haar laat voorlezen. Bij het snel drinken van een glas water verslikt zij zich. Overigens zijn er geen afwijkingen. Welke diagnose overweegt de neuroloog? A. Hersenstamtumor B. Syndroom van Guillain-Barré C. Myasthenia gravis D. Multiple sclerose Antwoord: c: Myasthenia gravis Vraag 32 (3). Een 4-jarig jongetje wordt door zijn ouders meegenomen naar de huisarts omdat hij zo vaak valt. Desgevraagd vertellen zij dat hij een late loper is (rond 20 maanden). De huisarts verwijst hen naar de neuroloog. Die ziet dat het kind een duidelijke spierzwakte van de bekkengordel- en bovenbeenspieren heeft en kuithypertrofie. Hij laat een serum creatine kinase activiteit bepalen die sterk verhoogd is. a. Aan welke diagnose denkt hij als allereerste? b. Hoe kan die diagnose bevestigd worden (2 onderzoeksmogelijkheden noemen) Antwoorden: a. De ziekte van Duchenne b. Spierbiopt met dystrofinebepaling; DNA-onderzoek gericht op een mutatie in het dystrofine-gen. Vraag 33 (2). Bij welke neuromusculaire aandoeningen kan men zwakte van de gelaatsspieren aantreffen (noem ten minste 2 aandoeningen)? Antwoord: Myasthenia gravis, Syndroom van Guillain-Barré, facioscapulohumerale spierdystrofie, myotone dystrofie REUMATOLOGIE Vraag 34 (1) Een 38-jarige vrouw met blanco voorgeschiedenis meldt zich in verband met pijn en zwelling van de beide enkels in aansluiting op een bezoek van 4 weken aan India voor vakantie. Aanvullende anamnese geeft aan dat zij de laatste 2 weken in India diarree met koorts heeft gehad, hiervoor heeft zij 3 dagen in het Hotel moeten achterblijven terwijl de rest van haar reisgezelschap op stap ging. Bij onderzoek constateert u een artritis van de beide enkels. Overig lichamelijk onderzoek is geheel normaal. Wat is uw werkdiagnose? Reactive artritis Vraag 35 (1) Welke vorm van artritis komt vaker voor bij hyperparathyreoidie? Calciumpyrofosfaat artropathie = pseudojicht Vraag 36 (1) Wat is de meest gevreesde complicatie van acuut reuma? Carditis, pericarditis, endocarditis, myocarditis Vraag 37 (1) Beschrijf het capsulair patroon van de heup? Waarop wijst de aanwezigheid van dit patroon? Endorotatie sterker beperkt dan exorotatie. Dit wijst op artritis. Vraag 38 (1) Bij welke vorm van artritis kan acrodermatitis chronica atroficans optreden? Ziekte van Lyme of Infectie met Borrelia Burgdorferi Vraag 39 (2) Mevr ten Haave, 68 jaar, heeft al 20 jaar een matig actieve reumatoïde artritis. Hierbij zijn verscheidene gewrichten beschadigd en heeft zij de nodige beperkingen opgelopen. Sinds een dag voelt zij zich niet lekker, heeft koorts tot 38.5 C, heeft meer last van haar rechterknie en meldt zich op uw spreekuur. Bij onderzoek vindt U verscheidene pijnlijke licht gezwollen gewrichten; daarnaast is haar rechterknie fors gezwollen, warm en fel rood. Welke complicatie dient u uit te sluiten? Septische artritis of bacteriele artritis
Vraag 40 (1) Welk ziektebeeld wordt gekenmerkt door artritis van DIP gewrichten, optreden van nagelafwijkingen en dactylitis? Artritis psoriatica REVALIDATIE-GENEESKUNDE Vraag 41 (2) Het begrip Functie verwijst naar lichaamsgebonden eigenschappen. Waarnaar verwijzen de begrippen Activiteit en Participatie? Activiteit: individu in relatie tot z’n omgeving, Participatie: individu in z’n sociale verband Vraag 42 (1) Wanneer is een dwarslaesie compleet? Als motoriek en sensibiliteit in de laagste sacrale segmenten afwezig zijn. Vraag 43 (2) Wat is het doel van een functionele orthese? Wat voor type(n) orthesen worden hiervoor gebruikt? Orthese is bedoeld om de functie te verbeteren; kunnen statisch of dynamisch zijn Vraag 44 (2) Welke veranderingen treden in een stomp op tijdens de fase van het protheserijp maken? Oedeem neemt af; Spieratrofie FARMACOLOGIE EN FARMACOTHERAPIE Vraag 45 (2) Gebruik van NSAID zoals indometacine in hoge dosering kan leiden tot maagulcera. a. Geef hiervoor een verklaring op basis van het werkingsmechanisme. remming cyclo-oxygenase, waardoor minder PGE2 in maagslijmvlies, waardoor minder beschermend maagslijm b. Behalve door zuurremming of zuurbinding is het risico op maagulcera bij gebruik van NSAID zoals indometacine nog op een andere manier te verkleinen. Welke? toevoegen misoprostol (= synthetisch PGE2) Vraag 46 (1) Noem twee geneesmiddelen waarmee een acute aanval van jicht behandeld kan worden. NSAID, colchicine, corticosteroid Vraag 47 (1) Zet onderstaande pijnstillers uit de groep van de opioïden in volgorde van toenemende pijnstillende werking: Fentanyl – morfine – codeïne - tramadol Codeine, tramadol, morfine, fentanyl RADIOLOGIE Vraag 48 (4) Een patiënt meldt zich op uw spreekuur met een zwelling aan de laterale zijde van de knie. Bestaat al een tijdje, wordt niet groter, maar de patient maakt zich ongerust. U stuurt de patient naar de radiologie voor een foto van de knie. a. Leg uit wat er op de foto goed zichtbaar zal zijn en wat niet. Leg uit waarom. de foto zal een uitstulping van het bot goed laten zien (exostose, osteophyt). De foto zal een weke delen tumor veel slechter laten zien. b. De foto is zonder afwijkingen. Wat is het volgende onderzoek van keuze? Motiveer uw antwoord. Echografie: zwelling goed zichtbaar en verschil solide of cysteus, weinig belastend. MRI: zowel de zwelling als de inhoud van de knie zijn goed in beeld te brengen. Vraag 49 (3) Op een sagittale MRI van de knie (T1 gewogen) is de popliteus pees zichtbaar. Er ligt een meniscus direct tegenaan a. Bent u aan het kijken naar de laterale of mediale meniscus? Lateraal b. Welk signaal heeft de meniscus? Laag signaal, hypointens, zwart c. Ligt de politeus pees tegen de voorhoorn of de achterhoorn? Tegen de achterhoorn