KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Telecare voor ouderen Socio-economische analyse van het gebruik van videotelefonie binnen de ouderenzorg
Annick Peetermans, Georges Hedebouw, Jozef Pacolet i.s.m. Paul Devoldere (Hyphen), Filip D'Haene (Telesenior), Roland Pouillie (LCM-Solival), William Botteldoorn (M-Tec), Piet Grymonprez & Hans Ameel (Hogeschool West-Vlaanderen, Dept. PIH)
Eindverslag in opdracht van Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden (DWTC), overeenkomst nr. 12/AE/106 Meerjarig ondersteuningsprogramma voor de uitbouw van de informatiemaatschappij
Hoger instituut voor de arbeid
Telecare voor ouderen. Socio-economische analyse van het gebruik van videotelefonie binnen de ouderenzorg / Annick Peetermans, Georges Hedebouw, Jozef Pacolet i.s.m. Paul Devoldere, Filip D'Haene, Roland Pouillie, William Botteldoorn, Piet Grymonprez & Hans Ameel. - Leuven: Katholieke Universiteit Leuven. Hoger instituut voor de arbeid, 2004, 381 p. ISBN 90-5550-380-0.
Copyright (2004) Hoger instituut voor de arbeid (K.U.Leuven) E. Van Evenstraat 2e, 3000 Leuven Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by mimeograph, film or any other means, without permission in writing from the publisher.
iii
INHOUD
EXECUTIVE SUMMARY
IX
1.
Inleiding
2.
De technologie
x
3.
Het dienstverleningsmodel
x
4.
De markt
5.
Onderzoeksinstrumenten kosten‐batenstudie
ix
xi xii
6.1
Betreffende de technische configuratie
xiii
6.2
Betreffende het dienstverleningsmodel
xiv
6.3
Betreffende de markt
xv
6.4
Betreffende de kosten‐batenstudie
xvi
LIJST VAN AFKORTINGEN
XVII
LIJST VAN FIGUREN
XIX
LIJST VAN TABELLEN
XXI
iv
INLEIDING
1
HOOFDSTUK 1 DE TECHNOLOGIE
3
1.
Inleiding
3
2.
Beschrijving van de technologie
3
3.
4.
Technische voorstelling Telesenior Kortrijk Situering
5
3.2
Eerste component: technologie zorgvrager
7
3.3
Tweede component: technologie zorgaanbieder
10
3.4
Derde component: netwerktechnologie
16
Toepassingen van breedband‐ en andere technologie in de zorg 4.1
5.
5
3.1
Inleiding
19 19
4.2 Passieve alarmsystemen: domotica en assistive technology 4.2.1 Algemeen 4.2.2 Specifieke projecten
20 20 22
4.3 Overige telecaretoepassingen zonder videotelefonie 4.3.1 Ondersteuning van hulpverleners via telecommunicatie 4.3.2 Ondersteuning van zorgbehoevenden en mantelzorgers via telecommunicatie
24 24 26
Conclusie
28
HOOFDSTUK 2 HET DIENSTVERLENINGSMODEL
29
1.
Inleiding
29
Omschrijving Telecareconcept met de verschillende componenten
29
2.
2.1
3.
Het begrip ‘Telecare’
29
2.2 De verschillende Telecare‐componenten 2.2.1 Teleassistance 2.2.2 Tele‐social care 2.2.3 Telemedicine 2.2.4 Telenursing 2.2.5 Videoconferencing 2.2.6 Teleservice
33 33 37 39 41 43 46
Beschrijving dienstverleningsmodel Telesenior Kortrijk 3.1 Historiek 3.2 Doelstelling 3.3 Situering 3.4 Dienstverlening 3.5 Beschrijving projectregio 3.6 Afbakening doelgroep
48 48 48 49 49 51 52
v
4.
Andere mogelijke dienstverleningsmodellen met videotelefonie 4.1
Situering
6.
53
4.2 Buitenlandse telecare‐toepassingen met videotelefonie 4.2.1 The Kaiser Permanente Tele‐Home Health Research Project, USA 4.2.2 Tokio, Japan 4.2.3 OMNI‐project, Nederland 4.2.4 TESS‐project, Duitsland 4.2.5 Telenursingproject Kansas, USA 4.2.6 HausTeleDienst, Frankfurt am Main, Duitsland 4.2.7 Action‐project, Zweden 4.2.8 IST‐programma’s 4.2.9 ‘TeleCARE’, ontwikkeling van een ‘virtual community’ in de ouderenzorg
54 54 55 56 57 59 62 65 68 68
4.3 Telecaretoepassingen met videotelefonie in België 4.3.1 OCMW Heuvelland 4.3.2 UZ Gasthuisberg, Leuven 4.3.3 ‘Jonge Kamera’, Menen en Tielt 4.3.4 ‘Biba‐Platform’ 4.3.5 Project ‘Vlaanderen Interactief’
71 71 72 73 73 74
4.4
75
Buitenlandse voorbeelden van telecare als uitbreiding op het PAS
4.4.1
5.
53
‘SAFE 21‐project’
75
4.4.2 Personenalarmering in combinatie met domotica 4.4.2.1 Situering 4.4.2.2 Dienstverlening: 3 domoticapakketten 4.4.2.3 Gebruik en waardering videotelefonie bij het Pas 4.4.2.4 Waardering door gebruikers 4.4.2.5 Technische vereisten 4.4.2.6 Organisatorische vereisten
75 75 76 77 77 78 78
4.4.3
79
Het concept ‘zorgcentrale’
Het toekomstige dienstverleningsmodel Telesenior
81
5.1
Algemeen
81
5.2
Behoud van huidige dienst met uitbreiding dienstverlening
82
5.3
Integratie van de technologie binnen een bestaande dienst
83
Besluit
84
HOOFDSTUK 3 VERKENNING VAN DE POTENTIËLE MARKT
87
1.
Inleiding
87
2.
De markt van ouderen en zorg
87
2.1
Inleiding
87
2.2
De zorgvraag
88
2.3
Het verbruik van gezondheidszorg
91
2.4
Het zorgaanbod
94
2.5
Ruimte voor technologische oplossingen?
101
vi
3.
4.
5.
Beschrijving huidig technologiegebruik eindgebruikers
102
3.1
Technologiegebruik bij ouderen
102
3.2
Technologiegebruik bij zorgverleners
108
Bepaling telecaremarkt
111
4.1
Marktonderzoek videotelefonie en breedbandtechnologie
111
4.2
Omschrijving van de telecaredoelgroep
115
4.3
Mogelijke meerwaarden videotelefonie
125 125
Besluit
HOOFDSTUK 4 ONDERZOEKSINSTRUMENTEN
127
1.
Inleiding
127
Ontwikkelde evaluatiemethoden
127
2.
2.1
Het registratiesysteem
2.1.1 Literatuuronderzoek elektronische dossiers 2.1.1.1 Elektronisch Medisch Dossier (EMR) 2.1.1.2 Elektronisch verpleegdossier (ENRC)
127 127 129
2.1.2
Ontwikkeling elektronisch cliëntendossier Telesenior
130
2.1.3
Technisch concept van het registratiesysteem
132
2.2
Methodologie kosten‐effectiviteitsstudie
134
2.2.1. Literatuurstudie economische evaluaties 2.2.1.1 Soorten economische evaluaties 2.2.1.2 Standpunt 2.2.1.3 Definiëring kosten en opbrengsten 2.2.1.4 Berekeningsmethoden kostprijs 2.2.1.5 Ontwikkeling van kosten in de tijd 2.2.1.6 Indeling van kosten en opbrengsten
134 134 139 139 140 141 141
2.2.2
144
Literatuurstudie economische analyses telecare/videotelefonie
2.2.3 Opzet kosteneffectiviteitsstudie Telesenior 2.2.3.1 Algemeen 2.2.3.2 Identificatie van relevante kosten‐ en opbrengsten 2.2.3.3 Waardering relevante kosten en opbrengsten 2.3
3.
127
Constructie van een meetinstrument
144 144 146 146 153
2.3.1
Validiteit en betrouwbaarheid van meetinstrumenten
153
2.3.2
Ontwikkeling vragenlijst
154
Evaluatie van het Telesenior‐gebruik 3.1
Door zorgvragers
158 158
3.1.1
Beschrijving huidig gebruik
158
3.1.2
Betrekken van gebruikers bij ontwikkeling technologie
158
3.2
Door zorgaanbieders: bevraging denktank Telesenior
165
3.2.1
Situering
165
3.2.2
Samenvattende resultaten
166
vii
4.
Evaluatie van de kosten en opbrengsten
172
5.
Besluit
174
HOOFDSTUK 5 ROLL OUT OVER VLAANDEREN
177
1.
Inleiding
177
2.
Beslissingsmodel
177
3.
Vereisten voor roll out: juridische aspecten en privacy
179
4.
5.
3.1
Juridische aspecten
179
3.2
Beheer van de toegangsrechten van de patiënt
179
3.3
Afschermen van bepaalde gegevens
180
3.4
Beveiliging van informatiesystemen en –netwerken
183
Aandachtspunten bij implementatie ICT of videotelefonie
184
4.1 Bevorderende factoren 4.1.1 Samenwerking tussen de verschillende diensten 4.1.2 Actieve betrokkenheid van gebruikers en zorgverleners 4.1.3 Algemene toepasbaarheid technologie 4.1.4 Duidelijkheid dienstverlening
184 184 185 185 185
4.2 Belemmerende factoren 4.2.1 ‘Technology push’ 4.2.2 Sociaal isolement 4.2.3 Weerstanden tegen verandering 4.2.4 Gebrek aan tijd en geld 4.2.5 Gebrek aan deskundigheid en ervaring 4.2.6 Technologische problemen 4.2.7 Projectmatige aanpak 4.2.8 Gebrek aan meetbaarheid of onzichtbaarheid efficiëntie
186 186 186 186 187 187 187 188 188
4.3
Ethische beschouwingen
188
4.4
Impact van technologie op arbeid
190
4.5
Aandachtpunten bij de rekrutering van de eindgebruikers
190
Integratie videotelefonie in andere dienstverleningsmodellen
192
5.1
Inleiding
192
5.2
Integratie in een Sit/Sel/GDT‐werking
192
5.3
Integratie in een CAW
194
5.4
Integratie in een lokaal dienstencentrum
198
5.5
Integratie in een dienst voor thuisverpleging
201
5.5.1 5.5.2
Internationale literatuur
201
Integratie videotelefonie in de Belgische thuisverpleging?
202
5.6
Integratie in een serviceflat, (toekomstige) zorgflat of woon‐zorgcentrum?
203
5.7
Integratie in andere dienstverleningsmodellen
205
5.8
Aanpassingen aan de technische configuratie
205
viii
6.
PAS als ankerpunt voor Telecare 6.1
Inleiding
6.2
Het huidige PAS‐systeem in Vlaanderen
207 207
6.2.1
Situering
207
6.2.2
Organisatie en gebruik van het Pas
209
Profiel PAS‐gebruikers
214
6.2.3 6.3
De visie van de aanbieders van het PAS
221
6.3.1
Situering
6.3.2
Methodologie
221
6.3.3
Resultaten
221
6.3.4
Conclusie
229
6.4 7.
207
Videotelefonie en Pas binnen Telecare
Besluit
221
230 235
FICHES
237
1.
Fiche Nederlands
237
2.
Fiche Engels
244
BIJLAGEN
251
BIJLAGE 1 VRAGENLIJST 0‐METING
252
BIJLAGE 2 INTAKEFORMULIER
305
BIJLAGE 3 VRAGENLIJST HULPVERLENERS DENKTANK TELESENIOR
314
BIJLAGE 4 VOORSTEL VAN OVEREENKOMST
327
BIJLAGE 5 MINISTERIEEL BESLUIT PERSONENALARMERING 14/11/00
331
BIJLAGE 6 VRAGENLIJST WERKGROEP PAS‐LCM
334
BIBLIOGRAFIE
345
ix
EXECUTIVE SUMMARY
1. Inleiding ‘Telecare’ kan (en zal waarschijnlijk) naar de toekomst toe een belangrijke schakel worden in de thuiszorg (en in residentiële zorgvormen) voor zorgbehoevende ouderen. Onder telecare verstaat men alle ‘zorg’ die vanop afstand geleverd kan worden door middel van ICT-toepassingen. Soms verloopt deze via eenvoudige audioverbindingen zoals die nu reeds bestaan in personenalarmsystemen. Het valt te verwachten dat hoogwaardige beeldtelefonie eveneens een plaats binnen het standaardarsenaal van hulpmiddelen zal veroveren. Het Kortrijks Teleseniorexperiment verkent één van de mogelijkheden daartoe. Het project zocht nieuwe toepassingen voor de breedbandtechnologie en kwam uit bij een hoogwaardige beeldverbinding via het gewone Tv-toestel zoals dit in iedere huiskamer aanwezig is. Deze verbinding laat toe in de twee richtingen een hoogwaardig visueel contact tussen hulpverlener en hulpvrager tot stand te brengen. Het project poogde uit te zoeken welke de toepassingsmogelijkheden van deze technologie zijn. Uiteindelijk geraakten er door omstandigheden heel weinig toestellen bij gebruikers geïnstalleerd waardoor een empirische evaluatie niet mogelijk bleek. Toch kon er op basis van literatuur en contacten met allerlei gebruikersgroepen heel wat informatie worden verzameld waarover we hier verslag uitbrengen. Deze informatie betreft op de eerste plaats het dienstverleningmodel omheen de technologie: wat gaat men aanbieden (vorming, sociale babbels, toezicht ...) en welke hulpverleners nemen dit op? Vervolgens schetsen we de mogelijke markt voor het product: welke zijn mogelijke doelgroepen en hoe groot is de vraag? Ten derde brengen we verslag uit omtrent het onderzoeksinstrumentarium dat werd uitgewerkt en uitgetest. Tenslotte stellen we een aantal –voorlopige- beleidsaanbevelingen i.v.m. de bredere toepassing van het systeem. We vertrekken van een beschrijving van de technologie.
x
2. De technologie De drie grote technische componenten van het huidige Telesenior-model zijn: − De cliënt thuis die voor de videotelefonie gebruikt maakt van zijn Tv-toestel. Als extra technologie heeft hij een settopbox en een camera met ingebouwde microfoon. Het uitzicht en de inhoud van de gebruikersinterface (dit zijn de verschillende schermen die een cliënt thuis op het Tv-toestel ziet en die hij moet doorbladeren voor o.a. het opzetten van de beeldverbinding) werden verder ontwikkeld. Andere aspecten waren ondermeer de inhoud en het uitzicht van de gebruikershandleiding, het uitzicht van de afstandbediening en de beeld- en geluidskwaliteit bij verschillende bandbreedtes tijdens testen bij de netwerkprovider. − De andere partij is de hulpverlener in de Telesenior-centrale. Deze heeft naast een scherm en camera met microfoon ook een registratiesysteem met aangepaste software. Het ontwikkelde elektronische cliëntendossier bevat enerzijds een automatische registratie van iedere oproep (oproepduur – tijdstip – datum) en anderzijds verschillende invoerschermen voor een manuele registratie door de hulpverlener (invoer van gegevens over de gezondheid, ADL-activiteiten, sociaal netwerk, organisatie van de thuiszorg, inhoud van de gesprekken met Telesenior,..). Via dit elektronisch cliëntendossier kan het gebruik van de videotelefonie binnen het zorgproces in kaart gebracht en geëvalueerd worden (bijvoorbeeld van welke diensten maken de cliënten het meest gebruik, hoeveel tijd besteed de Telesenior-hulpverlener er aan …). − De derde component is de communicatieverbinding: een snelle breedbandverbinding om het beeld en geluid op een kwalitatieve manier in de twee richtingen door te sturen. Momenteel maakt Telesenior gebruik van het telefoonnetwerk (‘twisted pair’, ADSL) en het kabeldistributienetwerk (HFC, ‘High Fiber Coax’). De vraag stelt zich of deze drie componenten in het toekomstige Telesenior-model op dezelfde wijze dienen gebruikt te worden en of er mogelijkheden zijn om andere componenten hieraan toe te voegen waardoor de dienstverlening kan uitgebreid worden (bv. mogelijkheid om ook via kleine videofoons te communiceren of mogelijkheid om via PC met webcam te communiceren).
3. Het dienstverleningsmodel De diensten die in het huidige teleseniormodel worden aangeboden zijn de volgende: sociaal (informeel) contact, informatie en advies, begeleiding op gezondheidsvlak, psychosociale begeleiding, zorgbemiddeling. Op die manier kan Telesenior-Kortrijk worden beschouwd als een vorm van begeleid wonen voor ouderen waarbij de grenzen van thuiszorg kunnen worden verlegd.
xi
Een uitgebreide Belgische en internationale literatuurstudie had de bedoeling het huidige Kortrijkse model te positioneren binnen de ruimere gezondheidszorg en het bestaande aanbod van zorg en technologie. Hiertoe werden vooreerst een aantal casestudies bestudeerd van initiatieven die technologie in de zorg gebruiken in het algemeen (bv. domoticaprojecten ter bevordering van het zelfstandig wonen, projecten waar websites voorzien in informatie en advies,.. ) en projecten die specifiek videotelefonie voor de zorgverlening gebruiken in het bijzonder (bv. IST-projecten, projecten met videotelefoons voor gehospitaliseerde kinderen,.. ).
4. De markt Voor de verkenning van de markt van ouderen en zorg werd de demografische evolutie van onze huidige samenleving in kaart gebracht alsook de hieruit voortvloeiende toename van zorgbehoevendheid en gestegen nood aan zorgvoorzieningen om deze vraag op te vangen. We brachten het gebruik van een aantal zorgvoorzieningen in kaart zoals het aantal ziekenhuisopnames, het gebruik van thuisverpleging en het aantal opnames in ROB’s en RVT’s. Naast deze kwantitatieve veranderingen, beschouwden we ook een aantal kwalitatieve veranderingen in de vraagzijde (ouderen willen bijvoorbeeld zo lang mogelijk zelfstandig wonen). Naast deze analyse van de vraagzijde, werd ook de aanbodzijde geschetst. Zo werden de recente ontwikkelingen beschreven die zich voordoen in de woon- en zorgsector voor ouderen en werd aandacht besteed aan de evoluties in het aanbod van de mantelzorg (toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen, kleinere gezinnen, toegenomen mobiliteit,..). Ook het huidig en toekomstig aanbod van de professionele hulpverleners werd in kaart gebracht (bijvoorbeeld evolutie in de aantrekkingskracht van het verpleegkundig beroep). Hierbij ging ook aandacht naar de mogelijke tekorten in deze aanbodzijde die door telecaretoepassingen zouden kunnen worden ingevuld. Tot slot werd op basis van bovenstaande marktstudies ook de potentiële markt van telecare beschouwd. Een eerste aspect hierbij beschreven is de huidige markt van videotelefonie en breedbandtechnologie: de penetratie van breedband en technologie in de samenleving in het algemeen en bij hulpverleners en ouderen in het bijzonder (bv. gebruik van ADSL, Tv, GSM, PC,..), de interesse van ouderen en hulpverleners in nieuwe technologieën, de weerstand van ouderen tegen technologie, de interesse in beeldtelefonie. Hiertoe werden o.a. een aantal marktonderzoeken naar beeldtelefonie bestudeerd.
xii
5.
Onderzoeksinstrumenten kosten-batenstudie
Het hoofdobjectief van het DWTC Telesenior-project was de kosten-batenstudie. Daartoe werden heel wat voorbereidende stappen gezet: de operationalisering van de doelgroep, het uitwerken van de rekruterings- en intakeprocedure van de nieuwe potentiële eindgebruikers. Om het rekruterings- en intakeproces zo goed mogelijk te kunnen begeleiden werden aandachtspunten bestudeerd die andere telecareprojecten aanhalen bij het implementeren van technologie in de zorg. We beschreven een aantal bevorderende en belemmerende factoren die ook voor de uitvoering van het Telesenior-project een steun kunnen zijn. Alsook beschreven we een aantal ethische vragen die kunnen gesteld worden bij het gebruik van technologie in de zorg en beschouwden we de impact van technologie op arbeid. In dit kader werd ook een aanmeldings- en intakeformulier ontwikkeld. Het aanmeldingsformulier wordt gebruikt door hulpverleners uit de thuiszorgorganisaties om basisgegevens van een kandidaat-cliënt bij rekrutering aan Telesenior door te geven. Het intakeformulier wordt door de Teleseniorhulpverlener gebruikt om een aantal essentiële gegevens te bevragen tijdens het eerste intakehuisbezoek. Vervolgens werd er een literatuurstudie over soorten economische evaluaties en mogelijke kostprijsberekeningen uitgevoerd. We identificeerden hierbij een aantal kosten en opbrengsten met betrekking tot telecare. Deze werden mee opgenomen bij de ontwikkeling van het meetinstrument voor de uitvoering van de kosteneffectiviteitsstudie. We definiëren de mogelijke kosten en opbrengsten van telecare zeer ruim. Niet alleen de gemaakte en vermeden professionele kosten, aanpassingen aan de woning, hulpapparatuur en het geneesmiddelenverbruik worden geregistreerd, ook de informele zorgtijd, de opportuniteitskost voor de mantelzorger en de psychologische last van de zorg worden in beeld gebracht. Ook de impact op de hulpbehoevende, de kwaliteit van leven en het algemeen welbevinden komen hierbij aan bod. We trachten hierbij te analyseren wat de meerwaarde van het beeld bij de videotelefonie is ten opzichte van de klassieke spreek-luisterverbinding van de gewone telefonie en ten opzichte van een contact met iemand in levende lijve.
xiii
6.
Besluiten en aanbevelingen inzake de verspreiding en valorisatie van de resultaten
De uiteindelijke bedoeling van het onderzoek was de bruikbaarheid van het systeem voor de thuiszorg te testen. Telecare kan ons inziens in ‘het bekabelde Vlaanderen’ aangewend worden om de toegenomen zorgvraag in de (ouderen) thuiszorg gedeeltelijk te beantwoorden en kan ook de zorgaanbieders ondersteunen in hun dienstverlening. Daarom was in de tweede fase van het project voorzien dat het Kortrijks teleseniormodel in andere omgevingen (en andere thuiszorgsettings) zou geïmplementeerd worden. Daarop anticiperend werden in de eerste fase reeds verschillende stappen gezet om op deze ‘roll out’ te anticiperen. Op basis daarvan waren we in staat een aantal besluiten of aanbevelingen i.v.m. de bredere toepassing van het systeem te formuleren. 6.1 Betreffende de technische configuratie Door studie en gesprekken met zowel de technische experts als de eindgebruikers (cliënten, hulpverleners, familieleden) deden we enkele vaststellingen met betrekking tot het verder ontwikkelen van de huidige technische configuratie. − Het mogelijk maken van oproepen tussen cliënten onderling, tussen cliënten en mantelzorgers en tussen cliënten en andere hulpverleners kan een belangrijke meerwaarde bieden. Een cliënt kan nu enkel een oproep maken met de hulpverlener van de Telesenior-centrale. Ook andere hulpverleners kunnen hun cliënt of de hulpverlener van de Telesenior-centrale niet oproepen omdat ze niet over de apparatuur beschikken; − Het verdient aanbeveling om in de toekomst te streven naar een flexibel, modulair opgebouwde configuratie waarvoor niet noodzakelijk met de huidige drie grote technische componenten moet gewerkt worden Videotelefonische verbindingen kunnen ook aangeboden worden via kleine videotelefoons of via een PC met webcam zodat het toepassingsgebied kan vergroot worden (bijvoorbeeld een veraf wonend familielid kan voldoende hebben aan het kleinere beeld van een videotelefoon of een hulpverlener kan via zijn reguliere PC een videotelefonisch verbinding met zijn cliënt hebben zonder veel extra investeringen in extra apparatuur). − Er kan voorzien worden dat anderen ook het initiatief tot oproep kunnen nemen (in plaats van enkel de cliënt). Extra telecarediensten die hierdoor kunnen worden aangeboden zijn o.a. een beperkte telemonitoring (bijvoorbeeld de cliënt herinneren aan het nemen van medicatie) of het voorzien van video-oppas. Hierbij dienen afspraken te worden gemaakt i.v.m. de uitdrukkelijke toestemming van de cliënt, de mogelijkheid tot weigering van de oproep, het vooraf voorzien van enkel een geluidsverbinding waarbij de cliënt kiest of zijn beeld wordt toegevoegd of niet …
xiv
−
Voor welbepaalde telecarefuncties zoals bijvoorbeeld de toezichtsfunctie is wellicht een complexere camera nodig (bijvoorbeeld camera met zoomfunctie, roteerbaar vanop afstand,.. ). De huidig gebruikte camera met een ingebouwd microfoon is een relatief eenvoudig model. Er is telkens één per cliënt aanwezig. Dit zorgt voor vrij statische beelden: de cliënt in zijn zetel voor zijn Tv-toestel en telkens vanop dezelfde afstand.
6.2 Betreffende het dienstverleningsmodel I.v.m. de ontwikkeling van mogelijke dienstverleningsmodellen waar de nieuwe technologie kan ingepast worden werden verschillende sporen verkend. − Vooreerst werd het concept van de ‘Teleseniorcentrale’ zoals het in Kortrijk werd opgezet verder vorm gegeven. Geïnspireerd door de ervaringen met de personenalarmering (PAS) en in overleg met gebruikers, hulpverleners en technici werden de details van de werking verder uitgewerkt. Het betrof hier de ideale openingsuren van de centrale, de nodige bestaffing, kwalificatie en opdrachten van de hulpverleners, de hulpverleningsmethodiek (bijvoorbeeld ‘zorg op maat’), de ergonomische aspecten van het werken in een videocallcenter, de procedures bij plaatsing en onderhoud van de toestellen, de organisatie van het toestelbeheer, de regeling van de aansprakelijkheid. − Uit onderzoek blijkt dat het personenalarmsysteem (PAS) in Vlaanderen één van de meest verspreidde technologische toepassingen in de thuiszorg is. Vermits het PAS een uitgebreide doelgroep kent en heel wat expertise heeft opgebouwd rond het gebruik van technologie in de (ouderen) thuiszorg kan er overwogen worden om ook videotelefonie toe te voegen aan het PASdienstverleningsaanbod. Zo zal er niet alleen een spreek-luisterverbinding tot stand kunnen komen tussen de zorgvrager en de PAS-hulpcentrale, maar ook een beeldverbinding. De studie van de internationale literatuur op dit vlak, waarin een aantal proefprojecten worden beschreven, en een bevraging van een aantal aanbieders van het PAS leverde daaromtrent nieuwe inzichten op. Deze piste zal verder door de CM-partner worden opgenomen. − Vanuit het denken over het bestaande Teleseniormodel rijpte de idee dat videotelefonie ook kan geïntegreerd worden in bestaande thuiszorgsettings zoals de thuisverpleging, de centra voor ambulant welzijnswerk (CAW), een huisartsenpraktijk, een lokaal dienstencentrum, een personenalarmdienst (PAS), een samenwerkingsinitiatief in de thuiszorg, een serviceflat of het nieuwe concept van de woon- en zorgzones. Ook zij kunnen immers aanbieders zijn van zorg door middel van videotelefonie. Daarom werd er onderzoek gedaan naar de regelgeving van deze settings, werd bekeken voor welke dienstverlening zij videotelefonie kunnen gebruiken en welke telecarecomponenten zij bijgevolg zouden kunnen opnemen in hun dienstverleningsaanbod om in te spelen op de zorgnoden die bij hun doelgroep bestaan.
xv
−
−
Een volgende piste betrof het gebruik van het elektronisch dossier zoals het ontwikkeld werd binnen het Telesenior-project in andere thuiszorgsettings. In Vlaanderen blijken vanuit verschillende (thuis)zorgdiensten al heel wat aparte initiatieven te bestaan met betrekking tot de ontwikkeling daarvan. Deze verschillende diensten hebben echter geen geïntegreerd thuiszorgdossier waardoor dezelfde gegevens verschillende malen bij de cliënt moeten worden opgevraagd. Ook zijn er geen standaarden over wat deze zorgdossiers moeten bevatten, is er geen vergoeding voorzien voor het bijhouden van een dergelijk zorgdossier, blijven er vragen bestaan omtrent de regelgeving i.v.m. privacy en de bescherming van persoonsgegevens en dan specifiek de bescherming van (para)medische gegevens. In het onderzoek wordt daarover meer duidelijkheid verschaft. Er werd ook internationale literatuur bestudeerd waarin aandacht gaat naar hoe de technologie kan worden ingebouwd in de zorgverlening, welke nieuwe technologieën er hiervoor bestaan en op welke manier ze kunnen worden gebruikt. Een voorbeeld hiervan is het ‘zorgkruispunt van de woonzorgzone’ in Nederland.
6.3 Betreffende de markt De pretestings voor het onderzoek en het overzicht van de internationale literatuur op dit vlak leerde ons dat het met de vermeende weerstand bij ouderen tegen technologie best wel meevalt. Bovendien kan verwacht worden dat de volgende generatie van ouderen hoe dan ook meer vertrouwd zal zijn met technologie zowel vanuit het professionele als het alledaagse leven. Wanneer men eenmaal met de technologie vertrouwd is, blijkt men vooral de voordelen te zien. Wel is het essentieel om in de rekruteringsfase voldoende duidelijke informatie te geven en concrete afspraken te maken ondermeer omtrent privacy en aansprakelijkheid. Om de acceptatie te vergroten kan er gewerkt worden met vertrouwenspersonen zoals een familielid dat mee geïnformeerd wordt over het project. Ook bleken de contacten en de samenwerking met de zorgaanbieders (ondermeer in de denktank Telesenior) essentieel om het telecaredienstenaanbod bekend te maken en de rekruteringsacties te ondersteunen. Bij de bepaling van welke doelgroep in aanmerking komt voor welke telecarefuncties is het o.i. vooral belangrijk in te zien dat er op maat moet gewerkt worden: iedere specifieke doelgroep heeft immers nood aan een specifiek zorgaanbod en dus ook aan een specifiek telecare-aanbod. Dé telecaredoelgroep of dé markt voor telecare bestaat dus niet.
xvi
6.4 Betreffende de kosten-batenstudie De ontwikkelde methodologie inzake de kosten-effectiviteitsstudie is mits enkele aanpassingen ook bruikbaar voor de evaluatie van andere projecten. Zowel de hardware, software als het voor telecare noodzakelijk breedbandnetwerk blijken nu nog erg duur te zijn. Misschien dient de overheid voor de zorgsector specifieke projecten op te zetten met een subsidie van de breedbandlijnen naar analogie met de onderwijssector.
xvii
LIJST VAN AFKORTINGEN
ADL
Activiteiten va het Dagelijkse Leven
CAW
Centrum voor algemeen welzijnswerk
DMW
Dienst maatschappelijk werk (in de ziekenfondsen)
EMR
Electronic medical record
ENRC
Electronic nursing record communication
EPRC
Electronic patient record communcation
GDT
Geïntegreerde dienst voor thuisverzorging
GPS
Global positioning system
GVO
Gezondheidsvoorlichting en –opvoeding
HRQOL
Health-related quality of life
HTA
Health Technology Assessment
IADL
Instrumentele Activiteiten van het Dagelijkse Leven
ICAW
Ingebouwd centrum voor ambulant welzijnswerk
ICT
Informatie en Communicatie Technologie
iDTV
interactieve Digitale Televisie
LST
Lokaal steunpunt thuiszorg
Maf
Maximumfactuur
MHP
Multimedia Home Platform
xviii
MOS SF-36
Medical Outcomes Study Short Form-36
NHP
Nottingham Health Profile
NHS
National Health Services
NIS
Nationaal Instituut voor de Statistiek
NVKVV
Nationaal verbond vroedvrouwen
OCMW
Openbaar centrum maatschappelijk welzijn
OESO
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
PAS
Personenalarmering
PGG
Persoonsgegevens i.v.m. de gezondheid
QOL
Quality of life
Riziv
Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering
ROB
Rustoord voor bejaarde
RVT
Rust- en verzorgingstehuis
SIF
Sickness Impact Profile
Sel
Samenwerkingsinitiatief eerstelijnsgezondheidszorg
Sit
Samenwerkingsinitiatief thuiszorg
VT
Videotelefonie
VZW
Vereniging zonder winstoogmerk
WGO
Wereldgezondheidsorganisatie
WHO
World Health Organisation
WIGW
Weduwen, invaliden, gehandicapten en wezen
Ziv
Ziekte- en invaliditeitsverzekering
van
katholieke
verpleegkundigen
en
xix
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1.1
Telesenior-cliënt in gesprek met hulpverlener van de Telesenior-centrale
6
Figuur 1.2
Hulpverlener Telesenior-centrale in gesprek met cliënt
6
Figuur 1.3
Set Top Box Telesenior
7
Figuur 1.4
Camera: Voor, zij- en achterzicht
8
Figuur 1.5
Thomson Universal Remote Control ROC130
8
Figuur 1.6
Philips Universal Remote Control SBC RU 110/00U
9
Figuur 2.1
Schematische voorstelling van het Telecare-concept
32
Figuur 2.2
Een mogelijk model voor de TeleCARE-infrastructuur
69
Figuur 2.3
Concrete mogelijkheden van de TeleCARE-dienst voor een cliënt
70
Figuur 2.4
Voorstelling van de ‘zorgpoort’ in het geheel van de gezondheidszorg
80
Figuur 3.1
Evolutie van de ouderenbevolking in België naar leeftijd voor 2000-2020-2050
89
Figuur 3.2
Reëel (2000) en verwacht aantal ROB- en RVT-bewoners,
volgens de huidige gebruikerspercentages, Vlaamse Gemeenschap, 2000-2020 Figuur 3.3
92
De kans op het gebruik* van thuisverpleging op jaarbasis,
volgens leeftijd in de Vlaamse Gemeenschap en België, 1999 Figuur 3.4
93
Het aantal patiënten dat gebruik maakt van thuisverpleging op jaarbasis,
volgens leeftijd, Vlaamse Gemeenschap, België, 1999 Figuur 3.5
94
Evolutie van de aantrekkingskracht van de opleidingen tot HO-verpleegkundige,
vroedvrouw en BSO-verpleegkundige (1980 – 2001) tegenover het aantal 18-jarigen in de Vlaamse Gemeenschap Figuur 3.6
100
Evolutie van het aantal eerstejaarsstudenten verpleegkunde
(hoger onderwijs en aanvullend beroepssecundair onderwijs), vroedvrouwen en verzorgenden, Vlaamse Gemeenschap, 1980 – 2001
101
Figuur 3.7
Het ‘System Acceptability Model’ volgens Nielsen
107
Figuur 3.8
Typologie van het ICT-gebruik (in procent) bij zorgverleners in Europa
109
Figuur 3.9
Ideaaltypische weergave van de S-vormige diffusiecurve
112
Figuur 3.10
Algemene belangstelling voor zestien diensten en toepassingen
via
een vaste of draadloze telefoonverbinding bij Belgische internetgebruikers. Figuur 3.11
113
Breedbandpenetratie in de Oeso-landen in juni 2002:
aantal lijnen per 100 inwoners
115
Figuur 3.12
Het telecare-systeem met classificatie van de eindgebruikers
116
Figuur 5.1
Beslissingsmodel Telecare
178
Figuur 5.2
Alarmzender en alarmmelder
209
xxi
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 2.1 Kenmerken van de deelnemers aan het Telesenior-project te Kortrijk (in %)
50
Tabel 3.1 Absoluut aantal opnames in algemene ziekenhuizen in de Vlaamse Gemeenschap, volgens leeftijdsgroep en geslacht in 1997 en aantal t.o.v. bevolking in 1997
93
Tabel 3.2 Verloop van de grote leeftijdscategorieën in België sedert 1920 (in %)
95
Tabel 3.3 Gebruik van dagdagelijkse technologie bij personenalarmgebruikers
103
Tabel 3.4 Interesse in vier technologische verbeteringen van het PAS, i.f.v. leeftijd
104
Tabel 3.5 Evolutie van het aantal en de soort internetaansluitingen* in België november 1998 tot juli 2003
van 114
Tabel 3.6 Model mogelijke telecaredoelgroepen en hun respectievelijke clusters van telecaredienstverlening
120
Tabel 4.1 Belangrijkste kostprijselementen bij de organisatie van de videotelefoniedienst volgens het Telesenior-model te Kortrijk berekend voor 12 maanden werking met een twintigtal cliënten (in Euro) Tabel 6.1 Vergelijking profiel PAS-groep en Telecare-groep
173 231
Tabel 6.2 Berekening potentiële telecare-doelgroep in België en Vlaanderen in aantal personen
234
1
INLEIDING
Dit eindverlsag werd opgemaakt na afronding van de eerste fase van het DWTCtelecareproject: ‘Telecare voor ouderen Socio-economische analyse van het gebruik van videotelefonie binnen de ouderenzorg’. Het heeft de bedoeling een zo volledig mogelijk beeld te geven van de uitgevoerde werkzaamheden en de bereikte bevindingen en resultaten. We trachten dit te realiseren onder de vorm van vijf grote hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk wordt de technologie op zich beschreven en worden er ondermeer toepassingen voorgesteld van breedband- en andere technologie. In een tweede hoodstuk komt het dienstverleningsmodel aan bod. We trachten een antwoord te vinden op de vraag hoe we met de voorgestelde nieuwe technologieën zorg kunnen organiseren. Het dienstverleningsmodel van Telesenior te Kortrijk wordt voorgesteld, alsook het concept Telecare met zijn verschillende componenten. Ook wordt er ruime aandacht besteed aan andere buitenlandse en Belgische casestudies van projecten die videotelefonie integreren in de zorgverlening. Vervolgens wordt in het derde hoofdstuk de potentiële markt voor telecare in kaar gebracht: wat zijn de zorgbehoeften van ouderen, en hoe staat het huidige zaorgaanbod daartegenover? We onderzoeken of de huidige zorgbehoeften ook gedeeltelijk kunnen ingevuld worden door de nieuwe telecaretoepassingen. Alzo proberen we ook tot een omschrijving te komen van wie nu eigenlijk de primaire en secundaire eindgebruikers zijn, en bij welke telecaretoepassingen zij baat kunnen hebben. De ontwikkelde evaluatiestrumenten en –methoden worden uitgebreid weergegeven in hoofdstuk 4. We beschrijven hier ook op welke manier de zorgvragers en -aanbieders bij het Telesenior-project werden betrokken. In hoofdstuk 5 bestuderen we de mogelijke roll-out van telecare over Vlaanderen. We trachtten in kaart te brengen wat de juridsiche vereisten zijn, en welke factoren belemmerend of bevorderend werken. Ook bestudeerden we de mogelijkheden van de integratie van videotelefonie en bijhorende telecare in reeds bestaande dienstverleningsmodellen zoals het personenalarmsysteem, lokale dienstencentra of serviceflats. Tot slot worden de belangrijkste conclusies en beleidsaanbevelingen zowel in het Nederlands als Engels geformuleerd onder de vorm van een fiche.
3
HOOFDSTUK 1 DE TECHNOLOGIE
1. Inleiding ‘Telecare’ kan (en zal waarschijnlijk) naar de toekomst toe een belangrijke schakel worden in de thuiszorg (en in residentiële zorgvormen) voor zorgbehoevende ouderen. Onder telecare verstaat men alle ‘zorg’ die vanop afstand geleverd kan worden door middel van ICT-toepassingen. Soms verloopt deze via eenvoudige audioverbindingen zoals die nu reeds bestaan in personenalarmsystemen. Het valt te verwachten dat hoogwaardige beeldtelefonie eveneens een plaats binnen het standaardarsenaal van hulpmiddelen zal veroveren. Het Kortrijks Teleseniorexperiment verkent één van de mogelijkheden daartoe. Het project zocht nieuwe toepassingen voor de breedbandtechnologie en kwam uit bij een hoogwaardige beeldverbinding via het gewone TV-toestel zoals dit in iedere huiskamer aanwezig is. Deze verbinding laat toe in de twee richtingen een hoogwaardig visueel contact tussen hulpverlener en hulpvrager tot stand te brengen. In dit eerste hoofdstuk trachten we de technologie van de breedband in het algemeen en de videotelefonie in het bijzonder nader toe te lichten, alsook hoe deze concreet in het Telesenior-project te Kortrijk wordt gebruikt. Ook wordt een overzicht gegeven van bestaande technologische toepassingen in de zorgsector.
2. Beschrijving van de technologie Hoewel videotelefonie op zich reeds lang bestaat, heeft ondermeer de opkomst van de nieuwe breedbandtechnologie er voor gezorgd dat er heel wat meer mogelijk werd. Het Telesenior-project te Kortrijk is een toepassing van deze videotelefonie door middel van breedband.
4
Videotelefonie of videocommunicatie is een vorm van tweewegcommunicatie, waarbij de gesprekspartners zich op verschillende locaties bevinden, elkaar kunnen horen (‘telefonie’) en zien (‘video’). Men spreekt over tweewegcommunicatie omdat tegelijkertijd beeld en geluid wordt doorgezonden en teruggezonden. Dit in tegenstelling tot de reguliere TV-programma’s, waarbij het beeld- en geluidssignaal enkel eenzijdig naar de huiskamer wordt doorgezonden (Spriet A., 2002). Videotelefonie op zich bestaat reeds lang. Zo vond het eerste beeldcontact al in 1930 tussen twee televisiestudio’s in de USA plaats. Ondanks zijn lange bestaan is het zoals bv. de telefoon geen alom verspreid product geworden (Ortt e.a., 1995, 1998). Tot nog toe was videotelefonie vooral bekend voor videoconferencing in het bedrijfsleven en op congressen, waarbij een niet aanwezige spreker aan de vergadering of meeting participeert via het scherm. Waar men vroeger enkel maar een beroep kon doen op de analoge technologie1, kan men vandaag de dag digitale technologie gebruiken wat een breed spectrum aan nieuwe mogelijkheden biedt. Zo is er op digitaal vlak binnen het bestaande telefoonnetwerk in België de mogelijkheid om gebruik te maken van ISDN-lijnen en tegenwoordig ook de echte breedbandlijnen zoals ADSL. In de toekomst verwacht men nog snellere lijnen door de SDSL- en VDSL-technologie.2 Daarnaast is er in België het kabeltelevisienetwerk dat ook een breedbandnetwerk is. Ook dit netwerk biedt nu heel wat mogelijkheden doordat er meer data op kan worden doorgestuurd.
1 Hier hebben we het enkel over analoge technologie via het klassieke telefoonnetwerk, ook PSTNnetwerk genoemd (Public Switched Telephone Network). Deze verbindingen kunnen slechts een beperkt aantal gegevens doorsturen (maximaal 56kB). Analoge videotelefonie geeft daarom dan ook een niet zo goede beeldkwaliteit, zeker niet wanneer men het op grootbeeld (zoals een TV-scherm) zou willen gebruiken. 2 Door grotere bandbreedte (ISDN – Integrated Services Digital Network - maximaal 128 kB en ADSL – Assymetric Digital Subscriber Line - theoretisch tot 8mB/s, als commercieel product in België momenteel tot 3,3mB/s downstream) kunnen er hogere snelheden gehaald worden, waardoor meer gegevens over de lijn kunnen worden doorgestuurd en waardoor bij videotelefonie ook een veel betere beeld- en geluidskwaliteit zal bekomen worden. Wat de upstream betreft zijn er thans nog commerciële beperkingen (standard 128 Kb/s, voor hogere bandbreedtes worden duurdere prijzen gerekend. SDSL = Symmetric Digital Subscriber Line, VDSL = Very high speed Digital Subscriber Line.
5
3. Technische voorstelling Telesenior Kortrijk 3.1 Situering Bij de beschrijving van de technische Telesenior-configuratie spitsen we ons vooral toe op hoe deze technische componenten in de diensTVerlening worden gebruikt. De drie grote technische componenten van het huidige Telesenior-model zijn de volgende: −
Vooreerst is er de cliënt thuis die voor de videotelefonie gebruikt maakt van zijn TV-toestel. Als extra technologie heeft hij een settopbox en een camera met ingebouwde microfoon. De settopbox heeft de grootte van een videotoestel en wordt meestal op of onder het TV-toestel geplaatst. Deze apparatuur is door de cliënt eenvoudig te bedienen zodat hij gewoon vanuit de woonkamer op de plaats waar hij TV kijkt in contact kan komen met de Telesenior-centrale (zie figuur 1.1). Voorlopig werd de nodige apparatuur gratis ter beschikking gesteld van de aangesloten cliënten;
−
De andere partij die betrokken is bij de beeldverbinding is de hulpverlener in de Telesenior-centrale (zie figuur 1.2). Deze heeft naast een scherm met PC en camera met microfoon ook een registratiesysteem met aangepaste software ter beschikking. De camera voor het filmen van de hulpverlener wordt zodanig opgesteld dat er in een zo goed mogelijk oogcontact met de cliënt wordt voorzien. Het ondersteunend softwareprogramma werd ontwikkeld in vorige Europese projecten. Een aanpassing en uitbreiding van deze software tot een volwaardig elektronisch cliëntendossier, alsook een meer ergonomische opstelling van de apparatuur in de Telesenior-centrale en bij de mensen thuis zijn één van de uitdagingen voor de technische partners in het DWTC-project.;
−
De derde en essentiële component is de communicatieverbinding die een snelle breedbandverbinding dient te zijn om de nodige data (beeld en geluid) op een kwalitatieve manier te kunnen doorsturen. Momenteel maakt Telesenior zowel gebruik van het telefoonnetwerk (‘twisted pair’, ADSL) als van het kabeldistributienetwerk (HFC, ‘High Fiber Coax’). In de vroegere projecten gebruikte Telesenior een eigen lokaal netwerk. Met de uitbreiding van het aantal cliënten en de uitbreiding van de diensTVerlening in het DWTCTelecareproject dient Telesenior na een marktstudie een keuze te maken op welk commercieel breedbandnetwerk men zal overschakelen..
6
Bron: Figuur 1.1
Folder Telesenior
Telesenior-cliënt in gesprek met hulpverlener van de Telesenior-centrale
Bron: Figuur 1.2
Folder Telesenior
Hulpverlener Telesenior-centrale in gesprek met cliënt
7
3.2 Eerste component: technologie zorgvrager De zorgvrager heeft de beschikking over volgende technische communicatiemiddelen: settopbox – camera en afstandsbediening. Deze middelen zijn aangesloten op een standaatd Televisietoestel (wat zich reeds in de huiskamer bevindt). Hieronder worden deze middelen technisch voorgesteld. SET-TOP BOX (STB) Voor de apparatuur van de thuisomgeving wordt verder gebouwd op de resultaten van het IST Project HAS Video (IST 1999-10523). De technologische ontwikkeling van de Set Top Box is bijgevolg de bijdrage geweest van het HAS Video project aan het DWTC – Tele Care project, zoals gesteld in het DWTCContract.
Figuur 1.3
Set Top Box Telesenior
Set Top Box • • • • • •
CPU 550 MHz: commercieel beschikbaar met max. snelheid voor socket 7 128 MB RAM Externe voeding Microsoft Windows 2000 besturingssysteem VCOS PCI card: VCON ESCORT 25 videoconferencing PCI card. Video out, audio out end TV A/V switch voor uitvoer naar TV via SCART
CAMERA De camera (Philips PAL) die in de thuisomgeving wordt gebruikt wordt voorgesteld in onderstaande foto’s. Deze camera is identiek aan de cameria gebruikt in het HAS project. De camera wordt via een miniDIN connector aan de Vcon kaart van de setup-box gekoppeld. Deze camera heeft een ingebouwde microfoon en is draaibaar door plaatsing op een voetstukje
8
Figuur 1.4
Camera: Voor, zij- en achterzicht
AFSTANDSBEDIENING Tot op heden zijn volgende afstandbedieningen gebruikt:
Figuur 1.5
Thomson Universal Remote Control ROC130
Uit de ervaring van gebruik van deze afstandsbediening is gebleken dat het geheel te smal is. De afstandsbieding ligt niet goed in de hand. Daarom is een nieuwe marktstudie gedaan naar commercieel beschikbare universele afstandsbedieningen. De vooropgestelde specificaties zijn: • universele afstandsbediening IR • bruikbaar voor aansturing van Set Top Box • goed liggend in de handpalm • grote bedieningsknoppen • aantal bedieningsknoppen tot een strikt minimum te beperken.
9
Hieruit is voor het testbed gekozen voor de Philips Universal Afstandsbediening SBC RU 110/00U. Deze afstandsbediening voldoet aan de vooropgestelde specificaties. Wel wordt gezocht naar mogelijkheden om de kleur van de bedieningsknoppen te wijzigen. Aan elke knop wordt een unieke kleur meegegeven. Dit moet het mogelijk maken de bediening ervan zo eenvoudig mogelijk te maken.
Figuur 1.6
Philips Universal Remote Control SBC RU 110/00U
Daarvoor wordt een nieuwe boventop (met aparte kleuren) gemaakt voor elke knop, waarbij de huidige silicone-rubberen mat, waaruit de huidige knoppen bestaan, behouden blijft (zodat niet geraakt wordt aan de veerkracht van de mat en de ingegoten geleidingsringen). De toppen worden verwijderd en vervangen door een nieuwe gekleurde silicone top met mechanische verankering.
10
3.3 Tweede component: technologie zorgaanbieder De technologie waarover de zorgaanbieder beschikt is bestaat naast de aangepaste desk in het service center over een specifieke GUI (graphical user interface). DESIGN VAN SERVICE DESK: Wat de ontwikkeling betreft van het service desk werd tijdens dit project volgende design uitgewerkt tot en met fase 2. Fase 3 wordt op eigen initiatief van het Telepresentielabo van de Hogeschool West-Vlaanderen, departement PIH verder uitgewerkt. FASE 1: voor ziet in de bouw en test van het oog-tot-oog gedeelte. Dit is het technologisch meest uitdagende gedeelte van de Service Desk. FASE 2: zal als eindresultaat de uitwerking bekomen van het bureaugedeelte omheen de oog-tot-oog module. FASE 3 zullen de gebruiksaanwijzingen opgesteld worden, rekening houdende met de omgevingsfactoren. Voorafgaand zijn testen en studies uitgevoerd naar de technische uitwerking van de oog-tot-oog module. Hiervoor zijn verschillende werkbezoeken gedaan BARCO – Kuurne, Pronova-verdeler in Charleroi): het holografisch scherm van HOLOPRO blijkt de meest interessante optie om tot een oog-tot-oog concept te komen. Hiervoor zal de testopstelling klaar zijn tegen eind juni 2003, waarop vervolgens verschillende testen zullen lopen, met medewerking van de verschillende DWTC-Partners. Om deze testen te definiëren is een werkdocument samengesteld (zie bijlage: Service Desk Testbepalingen Versie 1.00). Ook zijn reeds testen uitgevoerd naar het gebruik van ofwel 1 scherm, waarbij zowel de oog-tot-oog communicatie als cliëntdossier gegevens gevisualiseerd worden op 1 scherm, ofwel het gebruik van 2 schermen, waarbij het centrale scherm de oog-totoog communicatie visualiseert en het tweede zijscherm de cliëntgegevens en andere gegevens (internet, …). Een beschrijving van deze testen is terug te vinden in Bijlage 6 – Taak 14b (Beschrijving oog-tot-oog demonstratie).
11
12
Graphical User Interface (GUI) De grafische user interface (GUI) op het TV scherm wordt deels opgeslagen op de set-top box, deels op de TOMCAT webserver in het service center. Op de setupbox vinden we het grootste deel van de GUI, in het service center enkele error berichten. De grafische user interface is ontwikkeld in HTML en gebruikt Javascript om bepaalde aanvragen van de gebruiker te verwerken. Alle pagina’s die de grafische user interface voorstellen kunnen we terug vinden in de map c:\hasvideo\web van set-top box. De map is 1,5MB groot en bevat een 20 HTML bestanden, enkele Javascript bestanden en enkele achtergrond en knop afbeeldingen. Het bestand die de applicatie opstart kunnen we terug vinden in de map c:\hasvideo en heeft als naam hasvideo.exe. In dezelfde map staan enkele .dat bestanden die configuratie informatie bevatten.
Het configuratie scherm verschijnt enkel wanneer hasvideo.exe wordt gestart en de CTRL toets op het keyboard wordt ingedrukt. Alle data die hier wordt ingevoerd wordt opgeslagen in configuratie bestanden.
13
Hieronder vinden we een flowchart met een overzicht van de verschillende pagina’s die worden weergegeven tijdens de TeleSenior set up procedure. Deze set up procedure werd bekomen door het herhaaldelijk uitvoeren van testen.
Aangezien het grootste deel van GUI wordt opgeslagen op de set-up box is er een manier voorzien om nieuwe of vernieuwde pagina’s door te sturen naar de setupbox. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het FTP protocol. Iedere keer de applicatie start controleert de setup-box de FTP server en kijkt of er een nieuwe versie voorhanden is. Indien een nieuwe versie beschikbaar is zal deze gedownload worden naar de setup-box en worden de nodig bestanden aangepast. De grafische user interface is exact dezelfde als deze ontwikkeld voor het HAS video project. Wanneer een Desk Operator een call ontvangt verschijnt het onderstaande scherm:
Wanneer de Desk Operator een call accepteert verschijnt het onderstaande scherm:
14
De grafische user interface werkt op een PC met web browser (Microsoft Internet Explorer 5.5 of hoger) en een VCON videoconferentiekaart. Alle pagina’s worden opgeslagen op de server in
het service center. Het service center is ongeveer 1,5 MB groot en bevat ongeveer 100 HTML bestanden, Javascript bestanden en JPEG en GIF bestanden. Op de service center server draait ook een MySql database die gebruikers- en connectie data bevat. We hebben toegang tot deze data via de GUI en gedurende de video conferentie wordt deze data weergeven.
15
Service center server Voor het TeleCare project wordt gebruik gemaakt van een PC als server. Deze server werkt op het Windows 2000 besturingssysteem en draait applicaties als: • •
java virtual machine: nodig voor NMS (Network Management System). MySQL database: nodig voor het service centre en het SMS systeem(Service Management System).
•
Tomcat web server: bevat de html pagina’s voor het service center en de setup-box FTP server: wordt gebruikt voor het up to date houden van de HTML pagina’s
•
Het Network Management System (NMS) zorgt voor het toekennen van de bandbreedte en de kwaliteit van de verbinding (Quality of Service QOS). Deze applicatie werd geschreven in Java. De Service Management Service (SMS) fungeert als gatekeeper in de H323 standaard en wordt gebruikt als vertaler tussen de aliassen en de IP adressen. Iedere setup-box registreeert zich tijdens het opstarten bij de gatekeeper met behulp van zijn alias en zijn IP adres De MySql database bevat 2 verschillende databases: de service center database en de accounting database. De service center database bevat alle gebruikers data en de accounting database bevat alle connectie data. De Tomcat webserver is een servlet container die communiceert met de MySql database. De FTP server in Windows 2000 wordt gebruikt om updates door te voeren op de setup-box.
16
3.4 Derde component: netwerktechnologie 3.4.1 Smal-Band versus Breed-Band Voor onze toepassing (beeldtelefonie) zijn digitale oplossingen noodzakelijk. Wanneer men gebruik maakt van een smalband netwerk is het niet mogelijk kwaliteitsvolle video (naar grootbeeld tv-scherm) over het netwerk te sturen. De beschikbare bandbreedte is niet voldoende voor tweeweg-videocommunicatie. Breedband technologie maakt het mogelijk videodata via een hoge snelheid te versturen over het netwerk aan een aanvaardbare kwaliteit. Het is eveneens de ideale oplossing voor real-time video waaronder video conferentie. Aangezien het Telesenior project gebruik maakt TV toestelllen als monitor (=PAL video) is een breedband verbinding de enige mogelijkheid om dit kwaliteitsvolle videosignaal te verzenden. De netwerken waarover men deze videodata kan verzenden naar de woning zijn: twisted pair (telefoonlijn), coax (kabeltelevisie) of fiber. Volgende transmissietechnologieën kunnen nu gebruikt worden via deze netwerken: ISDN (twisted pair) •
ISDN-BRI (Basic Rate Interface): technologisch niet bruikbare oplossing wegens de te beperkte bandbreedte (128 Kbps)
•
ISDN-PRI (Primary Rate Interface): technologisch geschikte oplossing, wordt reeds gebruikt voor professionele teleconferencing apparatuur (bundeling van kanalen). Voor onze toepassing minder haalbaar wegens de hoge exploitatiekost.
Breedband Met behulp van breedband verbindingen is het mogelijk grote hoeveelheden data te versturen. Deze verbindingen zijn ideaal voor toepassingen zoals video conferencing. In Vlaanderen zijn er twee commerciële breedband technologiën: xDSL (twisted pair) en DOCSIS (Coax). xDSL wordt geleverd door Belgacom en maakt gebruik van de klassieke telefoonlijn. Binnen dit project werd gebruik gemaakt van de diensten van BELGACOM. Binnen het project werden volgende netwerk configuraties (ADSL, SDSL) getest in de gespecialiseerde labo’s van Belgacom, met volgende resultaten:
17
Subjectieve beoordeling van de verschillende testscenario’s op een schaal van 1 tot 10
Netwerktype SDSL 1Mbit/s (up-down) SDSL 512 Kbit/s (up-down) SDSL 256 Kbit/s (up-down) ADSL 1 Mbit/s down, 256 Kbit/s up ADSL 1 Mbit/s down, 64 Kbit/s
Beeld/geluid Beeld Geluid Beeld Geluid Beeld Geluid Beeld Geluid Beeld Geluid
Send (bij gebruiker) 7 7 6 6 5 5 6 6 Hopeloos Hopeloos
Receive (bij operator) 7 7 6 6 5 5 5 5 Hopeloos Hopeloos
Opmerkingen bij deze resultaten −
Deze beoordeling is subjectief op basis van een eigen referentiekader
−
In de bovengaande puntentoekenning zijn de punten gegeven aan het beeld van de cliënt (= op TV) gelijk aan deze van het servicecenter (= op PC-scherm). Het bleek echter duidelijk dat naarmate men het beeld op het PC-scherm vergrootte, de kwaliteit van het beeld zichtbaar afnam.
−
Deze subjectieve puntentoekenning dient te worden aangepast afhankelijk van welke functies men aan het huidige Teleseniorsysteem wenst te geven. Een telemonitoringsysteem of een koppeling aan het PAS zal een nog groter beeld- en geluidkwaliteit behoeven dan wanneer het systeem enkel gebruikt wordt voor de informatie- en adviesfunctie.
−
De kostprijs van de verschillende technologieën werd niet in overweging genomen tijdens deze testen
−
Men kan veronderstellen dat het gebruik van andere (en duurdere) eindapparatuur (high-end TV, op-afstand-bestuurbare camera, micro, …) de beeld- en geluidskwaliteit ook kan beïnvloeden (betere controle over opname en weergave).
−
De kwaliteit van de gebruikte video- en audiocodecs kan evenzeer de resultaten beinvloeden. Tijdens deze testen werd steeds dezelfde hardware video- en audiocodec gebruikt (V-CON)
18
3.4.2
Beschrijving van de huidige network configuratie
Op dit moment zijn er twee parallele netwerk configuraties actief: 1) TeleSenior HFC Netwerk met kabel modem: De gebruikers zijn verbonden via een kabel modem zonder upstream en downstream snelheidsbeperkingen. Beperking is wel de geografische lokatie van dit netwerk. 2) Belgacom BILAN met ADSL modem: In deze configuratie maken we gebruik van “ADSL Office Compact” oplossing.
19
4. Toepassingen van breedband- en andere technologie in de zorg 4.1 Inleiding De recente ontwikkelingen in de ouderenzorg (cf. infra hoofdstuk 3: ‘de markt van ouderen en zorg’) kan men zien als marktopportuniteiten voor nieuwe ICTtoepassingen. Hierbij is het nuttig onderscheid te maken tussen: − de markt voor mainstreamprodukten en diensten enerzijds (telecommunicatie, PC’s, internet en afgeleide diensten zoals elektronisch winkelen, sociale communicatie, toegankelijker maken van databanken) en − de markt voor specifieke producten anderzijds (de zogenaamde ‘assistive technology'-sector). Binnen deze laatste groep kunnen we nog onderscheid maken tussen technologieën die de zorg zelf ondersteunen (telecare, telealarm, telenursing, telemedicine …) en de zogenaamde ‘accessibility-related ICT’ of toegankelijkheidstechnologieën die compensatie bieden voor ouderdomsgerelateerde functionele deficits bijvoorbeeld i.v.m. zien, horen, mobiliteit (teksttelefonie, videodescription…). De markt voor deze producten is in tegenstelling tot de mainstreamtechnologieën indirect in die zin dat de vraag niet altijd direct uitgaat van de gebruikers zelf maar wel meestal van bemiddelende instanties (diensten, financiers …) die ook de begeleidende diensTVerlening moeten aanbieden. Vooreerst willen we een overzicht geven van wat er bestaat aan Telecaretoepassingen zonder videotelefonie. Dit wil grosso modo zeggen alle mogelijke variaties en toepassingen van het verlenen van zorg op afstand (‘telecare’) door het opvangen en doorsturen van gegevens over een netwerk. Dit netwerk kan een telefoonnetwerk of een computernetwerk zijn, of kan bv. in het geval van bepaalde domotica het elektriciteitsnetwerk van de woning zijn. De casestudies die specifiek videotelefonie in hun project gebruiken worden in het volgende hoofstuk besproken. De hier voorgestelde literatuurstudie vormde mee de basis om tot een analyse te komen van het telecareconcept met zijn verschillende telecarecomponenten (cf. infra hoofdstuk 2: ‘het diensTVerleningsmodel’). Diverse telefonische ICT-toepassingen zijn bruikbaar in de ouderenzorgsector. Enkele daarvan zijn al ingeburgerd in Vlaanderen. Enerzijds zijn er de actieve alarmsystemen: deze verlopen via de telefoon: de gebruiker stelt zelf het systeem (afstandsbediening, telefooncascade, dienstencentrum) in werking. Van deze toepassing wordt ruim gebruik gemaakt in Vlaanderen. Omdat we dit kunnen beschouwen als een mogelijk ankerpunt voor de ontwikkeling van het Telecareaanbod in Vlaanderen wordt dit uitgebreid besproken in hoodstuk 5, waar de rollout over Vlaanderen aan bod komt.
20
Daarnaast zijn er de passieve alarmsystemen: deze reageren op gevaarsindicatoren zonder dat de gebruiker zelf actie moet ondernemen zoals sensoren voor brand en diverse andere domoticatoepassingen. Deze passieve alarmsystemen zijn in Vlaanderen veel minder ingeburgerd. Anderzijds zijn er toepassingen waarbij er via het telefoon- of computernetwerk tal van gegevens kunnen worden doorgestuurd naar professionele hulpverleners die zo zorg vanop afstand kunnen bieden. 4.2 Passieve alarmsystemen: domotica en assistive technology 4.2.1 Algemeen ‘Domotica’ is een samenstelling van ‘electronica’ en ‘domus’ en wil dus letterlijk vertaald zeggen: het gebruik van elektronica of spitstechnologie in huis. Dries e.a. (2003) omschrijven het begrip als volgt: ‘Het combineren van apparaten, informatietechnologie en diensten binnen en buiten de woning en wooneenheden naar een geïntegreerd concept dat geoptimaliseerd is voor de specifieke behoeften en het gedrag van de gebruiker’. Veel domotica wordt in eerste instantie ontwikkeld voor een breed doelpubliek bv. elektrische gordijn- of raamopeners, rook- en/of gasdetectoren, videodeurbellen,.. Deze technologieën kunnen echter voor ouderen en gehandicapte personen er voor zorgen dat ze heel wat zelfstandiger kunnen blijven functioneren en wonen. Andere ontwerpen zullen dan weer worden ontwikkeld voor specifieke cliëntgroepen zoals bv. een traplift. Het begrip ‘immotica’ wordt gebruikt wanneer men het heeft over het concept van ‘intelligent gebouw’. Immotica dekt twee grote families van diensten voor de gebruiker: enerzijds het beheer van het gebouw en de optimalisatie van de leef- en werkomgeving van de bewoners en anderzijds de interne en externe communicatie door integratie van spraak, data en beeld. Het ter beschikking stellen van diensten uit deze 2 families geeft aan het gebouw een zekere graad van artificiële intelligentie (BCDI, 2003). Wanneer domotica gebruikt wordt ter ondersteuning van het wonen van ouderen en gehandicapte personen – dus domotica gebruikt als diensTVerlening wordt ook de benaming ‘assistive technology’ gebruikt. Een middel om lifetimehousing (cf. supra) te kunnen realiseren is het integreren van allerlei van deze domotica en assistive technology, zodat men komt tot zogenaamde ‘smart homes’. Een voorbeeld waar men al de bestaande technologie en kennis samenbracht is het ‘Living Tomorrow’-project te Vilvoorde (cf. infra).
21
Curry e.a. (2002) maken wel de bedenking dat een succesvolle diensTVerlening met behulp van deze assistive technology en domotica evenveel afhangt van de constructie en de staat van de woningmarkt als van de mogelijkheden van de zorgverlener om in de behoeften van de zorgvrager te voorzien. Vele huizen van ouderen zijn immers oud en zijn helemaal niet gebouwd met de gedachte van later in moderne technologieën te voorzien. Bij de ontwikkeling van nieuwe technologieën dient hiermee alleszins rekening te worden gehouden. De Royal Commission on Long-Term Care (RCLTC, 1999, cit. in. Brownsell e.a., 2003) stelt dat ‘assistive technology’ een overkoepelende term is voor ‘..elk systeem of toestel dat een persoon toelaat een taak te vervullen die hij anders onmogelijk kon doen, of het gemak en de veiligheid verhoogt met wat de taak kan worden uitgevoerd’. Een belangrijke toepassing van domotica of assistive technology is dus de mogelijkheid om functionele beperkingen te compenseren. Beperkingen kunnen zich op divers vlak voordoen: − Zintuiglijke beperkingen (zien, horen, ruiken, voelen,.); − Mobiliteitsbeperkingen (lopen, reiken, grijpen, staan, bukken,..); − Communicatie beperkingen (spreken, horen, lezen, schrijven,..); − Mentale beperkingen (waarneming, planning, geheugen, beslissingsvermogen, reactievermogen,..); Deze beperkingen kunnen de dagdagelijkse bediening van de woonomgeving ernstig bemoeilijken bv. het bedienen van de deur, het aannemen van de telefoon, het openen van de gordijnen,… Domotica kan hierop inspelen. De mogelijkheden ervan situeren zich meestal op een vijftal terreinen: − Verlichting; − Klimatisatie (verwarming, koeling, zonwering, energiebeheer, ventilatie,..); − Beveiliging (toegangscontrole, inbraakalarmering, technische alarmering); − Huishoudtoestellen (automatische werking, energiebeheer, periodiek onderhoud,..); − Communicatie (telefonie, tweerichtingskabeldistributie, audio en video, videofonie, deurtelefoon, multimedia,..). Om deze domotica-toepassingen in een woning te integreren zal er in de toekomst in woningen één gestandaardiseerd netwerk geplaatst dienen te worden (de zogenaamde ‘homebus’). Hierdoor kan de plaatsing overal identiek en eenvoudig gebeuren, waardoor ook de kostprijs beheersbaar wordt (Bonneux e.a., 2003).
22
4.2.2 Specifieke projecten Om de verhoging van de levenskwaliteit en de autonomie en de maatschappelijke participatie van personen met functiebeperkingen te stimuleren werd in Vlaanderen de ‘VZW In-HAM’ opgericht (Innovatiecentrum voor Huismiddelen met Aangepaste Middelen). Deze vzw is een permanent samenwerkingsverband tussen de zorg - en welzijnssector, de bouwsector en kenniscentra met technologische expertise. Het is een initiatief van enerzijds het Dienstencentrum Gits en anderzijds het W.T.C.B. (Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf), het B.C.D.I. (Belgian Center for Domotics and Immotics) en IMEC (Vlaams Interuniversitair Micro - Electronica Centrum). De doelstelling van de vzw is het demonstreren en ontwerpen van specifieke bouw - en woontechnologie i.f.v. het nastreven van een maximale zelfstandigheid bij personen met functiebeperkingen op vlak van wonen en werken. De vzw wil deze doelstellingen bereiken door: − Opbouwen van deskundigheid en verzamelen van expertise op vlak van fysieke toegankelijkheid van de gebouwen en de leefomgeving; − Adviesverlening en informatieverstrekking op het vlak van hulpmiddelen en de toegankelijkheid van de gebouwen en de leefomgeving; − Demonstreren van de bestaande bouw - en woontechnologie, ontworpen voor personen met functiebeperkingen (d.m.v. 4 woonlabo’s); − Ontwerpen van functionele bouw - en woontechnologie via een projectmatige samenwerking tussen de gehandicapten - en seniorensector (=vragen/noden) en de bouwnijverheid / kenniscentra (= aanbod van technische oplossingen). In het ‘Living Tomorrow’-project te Vilvoorde werd in 1990 de kennis van tal van Belgische bedrijven en instellingen samengebracht waardoor in 1995 het eerste ‘Huis van de Toekomst’ geopend werd. Ondertussen werd in 2002 een tweede complex gerealiseerd: ‘Living Tomorrow 2’, en is men volop bezig met het ontwikkelen van projecten te Amsterdam en Londen. Het Living Tomorrow 2complex bestaat uit twee entiteiten: het huis van de toekomst met een home-office en een kantoor van de toekomst. Living Tomorrow toont hoe mensen in de toekomst zullen wonen, leven en werken zonder rekening te houden met de huidige beperkingen of traditionele zienswijze. Men wil dienst doen als sensibilisator en promotor van allerlei innovatieve technieken en wil mensen ideeën laten opdoen. Voorbeelden van gebruikte domotica zijn: een intelligente wasmachine, interactieve keukenapparatuur, nieuwe verftechnieken, integratie van spraakherkenning,.. . Men heeft er domotica geïntegreerd die voor iedereen handig kan zijn, maar die voor andersvaliden of ouderen noodzakelijk kan zijn om zelfstandig thuis te kunnen wonen.
23
De ‘Besta-flats’ in Noorwegen zijn een voorbeeld van hoe technologie kan bijdragen tot het zelfstandig en veilig (beschermd) wonen van dementerende ouderen. Om typische problemen op te lossen die ontstaan wanneer dementerenden alleen thuis wonen (bv. valrisico, wegloopgedrag, brandgevaar) werden er in de ouderenflats een aantal domoticatoepassingen geïntegreerd zoals bv.: − De verlichting gaat automatisch aan wanneer een oudere ’s nachts opstaat, en ook weer terug uit wanneer hij terug gaat slapen, zodat het valrisico verkleint; − Wanneer een oudere ’s nachts gedurende meer dan 30 minuten op is, wordt er een alarm gegenereerd; − Het kookfornuis wordt automatisch afgezet wanneer het te lang blijft aanstaan; − Wanneer een brand wordt gedetecteerd, alarmeren de rookdetectoren automatisch het personeel, worden de verlichting aangedaan en de deuren geopend; − Sensoren op deuren alarmeren het personeel wanneer deze gedurende de nacht worden geopend. Zowel het personeel, ouderen als familie waren bij de evaluatie van dit project zeer tevreden. Allen ervaarden ze een groter veiligheidsgevoel (Bjorneby, 1997, cit. in Brownsell, 2003, Fisk, 1998). Andere specifieke technologieën die voor dementerenden kunnen worden gebruikt zijn: badmonitoren (om te verzekeren dat het bad niet overloopt), een plaatsbepaler (een soort van klein apparaatje dat op om het even welk voorwerp kan worden bevestigd bv. een bril, en dat een geluid produceert wanneer men op een controlepaneel duwt als men het bewuste voorwerp verloren is), een fototelefoon (een telefoon met voorprogrammeerbare druktoetsen waarin men de foto van familieleden of vrienden kan stoppen, zodat men gemakkelijk een snel iemand kan opbellen) (Brownsell e.a., 2003). Ook voor andersvaliden kunnen aangepaste smart homes een enorme meerwaarde betekenen. Zo is er het Rockley Mount Smart Home in Barnsley (UK). Een gewoon rijhuis werd er aangepast en voorzien van allerlei commercieel voorhanden zijnde hulpmiddelen zoals: elektrische- en met afstandsbediening werkende deur- en raamopeners, verschillende types van liften (badlift, traplift, bedlift,..), eenvoudig in hoogte aanpasbare werkbladen (bv. in keuken) (Smit, 1997, cit. in Brownsell, 2003, zie ook Curry e.a., 2002).
24
4.3 Overige telecaretoepassingen zonder videotelefonie 4.3.1 Ondersteuning van hulpverleners via telecommunicatie Door het verlenen van de mogelijkheid om een mobiele toegang tot databankgegevens te hebben of het kunnen doorsturen van cliëntgegevens naar derden, kunnen via telecommunicatie de hulpverleners ondersteund worden in hun zorgverlening. Initiatieven op dit vlak in België zijn bv. de Commissie Informatica van Artsen (CIVA vzw) die werd opgericht in 1998 met als doelstelling de informatisering van de medische praktijk te bevorderen, de informaticaprojecten in Vlaanderen in kaart te brengen en een schakel te worden tussen de eindgebruiker en de expertinformaticus. Een ander voorbeeld is ‘I-MeD Clinical Networks’ dat werd opgericht in november 1999 met als doel een communicatie-infrastructuur voor informatiesystemen in de gezondheidszorg te ontwikkelen. Momenteel is er de Commissie ‘Standaarden inzake Telematica ten behoeve van de sector van de Gezondheidszorg’ die via werkgroepen adviezen formuleert en jaarlijks een symposium organiseert waarbij de verschillende aspecten van elektronische communicatie in de gezondheidszorg worden besproken. ‘CareNet’ is een telecommunicatienetwerk dat in het verlengde van de invoering van de SIS-kaart een efficiëntere organisatie en een vereenvoudiging van de financiële en administratieve informatiestromen tussen de verschillende actoren (verzorgingsinstellingen, zorgverleners, verzekeringsinstellingen) van de Ziv beoogt. Op termijn is het de bedoeling dat al deze actoren met elkaar via een computernetwerk zullen verbonden zijn. Het is een intermutualistisch initiatief waarvan de uiTVoering wordt besproken in de overlegorganen van de Ziv. Momenteel sluit men in een eerste fase de ziekenhuizen en de verzekeringsinstellingen aan en beperkt men zich tot het doorsturen van de opnamegegevens vanuit de ziekenhuizen naar de verzekeringsinstellingen, die op hun beurt het netwerk kunnen gebruiken voor het elektronisch doorsturen van betalingsverbintenissen (Carenet, 2003). De informatie die een huisarts vanuit het ziekenhuis krijgt via zijn patiënt of via de post (protocols, opname- en ontslagbrieven) gebeurt nu ook meer elektronisch. Een aantal gespecialiseerde bedrijven bieden toepassingen aan die ervoor zorgen dat al deze gegevensberichten via een extra beveiligde server kunnen worden verzonden (bv. MEDIbridge, Medserve). Een stap verder is de ‘Leuvense Internet Samenwerking Artsen’ kortweg ‘Lisa’. Het is een lokaal initiatief van de UZ Leuven waarbij huisartsen via een internettoepassing gedetailleerde gegevens kunnen opvragen van hun patiënten die in het UZ Leuven werden opgenomen. Wanneer de doorverwijzer over een breedbandconnectie bezit, kan hij bovendien ook de radiologiebeelden opvragen.
25
Het geeft de doorverwijzer zeer snel informatie over het verloop van het zorgproces doordat hij zelf actief kan opzoekingen doen in het hospitalisatiedossier van zijn patiënt. Hij is dus niet enkel afhankelijk van de eindconclusies zoals die klassiek onder de vorm van een ontslagbrief aan de doorverwijzer al dan niet elektronisch worden overgemaakt. Een gelijkaardig initiatief is het Artsen Medisch Informatiesysteem-project, kortweg ‘Amis’ dat in het AZ VUB te Jette loopt. Momenteel kunnen er 43 Vlaamse huisartsen on-line toegang krijgen tot het medisch dossier van hun patiënt en kunnen ze er zelfs aanvullingen in maken. In een samenwerking tussen het Wit-Gele Kruis van Limburg, de Vrije Universiteit Brussel en de personenalarmeringsfirma Estafette, werd er in Limburg een DWTCtelematicaproject opgestart: ‘Optimalisering van het zorgtraject van thuiszorgpatiënten met behulp van telematicatoepassingen’. De eerst fase van het project loopt van 2001 tot 2003. Men beoogt vier doelstellingen met het project: − Met behulp van een telematicaproject, en in het bijzonder telemonitoring, nagaan of de telematicatoepassing een hulpmiddel kan zijn voor het optimaliseren van het zorgtraject van de patiënt; − Implementatie en optimalisering van het gebruik van telemonitoring thuis, die is aangesloten op de alarmcentrale van een thuiszorgorganisatie; − Optimalisering van het begeleidingstraject van verpleegkundigen bij patiënten in een thuiszorgsituatie door gebruik te maken van telematicatoepassingen; − Communicatie en informatie uitwisseling tussen de verpleegkundigen en de huisartsen stimuleren. De doelgroep van dit project zijn dus zowel patiënten, thuisverpleegkundigen, huisartsen als technologieontwikkelaars. Binnen de eerste fase van het project wenst men een technologie op te zetten en te implementeren rond het opvolgen van infusietherapie en sondevoeding aan huis. Daarnaast is er de telemedicine toepassing, waarbij men via de elektronische weg de temperatuur, bloeddruk, ECG en zuurstofsaturatie van op afstand kan meten en doorsturen naar een verpleegkundige in een alarmcentrale, die deze gegevens interpreteert en indien nodig doorstuurt volgens een vaste procedure naar de huisarts. Hierbij zal er een analyse gebeuren van de potentiële weerstanden en gebruikersproblemen die in de Belgische thuiszorgsetting optreden (DWTC, 2002). Via een ‘Constructive Technology Assessment (CTA) approach’ en een ‘Action research approach’ worden de belangen van de verschillende betrokken partijen (thuiszorgorganisatie, leverancier, patiënt, verpleegkundigen, mantelzorger, huisarts en ziekenhuis) bestudeerd, geëvalueerd en samengebracht in het ontwikkelings- en implementatieproces van de technologische applicatie. Hieruit blijkt alleszins al dat de confrontatie van de verschillende belangen en perspectieven van de verschillende partijen vereisen dat verscheidene punten in de zorgorganisatie moeten worden besproken bij de implementatie van een dergelijke nieuwe technologie (Leys e.a., 2002).
26
In een tweede fase wil men alleszins ook aandacht schenken aan het meten en opvolgen van bloedsuikerwaarden bij diabetespatiënten via alarmering en integratie van de bekomen gegevens in een elektronisch verpleegdossier en/of in het gemeenschappelijk medisch dossier van de huisarts (DWTC, 2002). 4.3.2 Ondersteuning van zorgbehoevenden en mantelzorgers via telecommunicatie Zowel de informeel als formeel georganiseerde telefonische ondersteuning, chatlijnen, audioconferencing, computernetwerken, toegang tot websites van diensten … kunnen bijdragen tot de ondersteuning van de zorgbehoevende of informele verzorger via telecommunicatie. Voor de Federale Overheid loopt een project ‘Home Telecare’ ter bevordering van de thuisgeneeskunde. Het is bedoeld om follow-up en bijstand te verstrekken aan patiënten thuis of ver verwijderd van een medisch centrum door een professioneel team bestaande uit artsen, verpleegkundigen of specialisten. Vanaf september ’98 kan een website rond thuisgeneeskunde geraadpleegd worden. De site bevat naast een newsgroup een aantal hoofdstukken waarin uiteenlopende onderwerpen aan bod komen zoals toepassingen van thuisgeneeskunde zoals die nu door verschillende specialiteiten in Europa wordt beoefend, gebruikte apparatuur, technologieën, bestaande of geplande thuisgeneeskundeprojecten, historische, sociale, wettelijke of politieke aspecten, enz. In het Verenigd Koninkrijk kunnen mensen sinds enkele jaren beroep doen op ‘NHS-Direct’. Het is een doorlopend bereikbare telefonische hulpdienst van de National Health Service waar verpleegkundigen vragen op gezondheidsgebied beantwoorden en patiënten zo nodig doorverwijzen. De dienst werd opgericht in 1998 en is sinds 2000 overal in het Verenigd Koninkrijk voorzien. Gemiddeld krijgt de dienst ongeveer 450.000 telefoontjes per maand en is hiermee de grootste in haar soort ter wereld (Keukens, 2003). Naast diensten die zich exclusief richten op vragen uit het gezondheidsdomein, zijn er ook gecombineerde diensten die vragen uit het welzijnsdomein behandelen. In deze diensten werken naast verpleegkundigen ook sociaal assistenten en medewerkers van de lokale pensioendienst. Naast de telefonische dienst wordt er tegenwoordig ook via internet aan diensTVerlening gedaan: de ‘NHS Direct On Line’ is een door verpleegkundige verzorgde website die fungeert als een betrouwbare toegangspoort tot hoogwaardige informatie. Ook worden momenteel in Birmingham en Hull pilootprojecten uitgevoerd waarbij via videotelefonie de beller naar NHS Direct ook de verpleegkundige op zijn televisiescherm kan zien.
27
Uit een eerste evaluatie van de dienst blijkt dat de meeste bellers erg tevreden zijn over de aangeboden diensTVerlening en bovendien blijkt de dienst te zorgen voor een selectie in het aantal vragen aan andere diensten. Hoe dan ook stelt men dat verder onderzoek naar de kosten en de effecten van de diensTVerlening nodig is (Bebbington e.a., 2003). Uiteraard mag ook het gebruik van internet niet onderschat worden als informatiebron over gezondheid voor hulpbehoevenden en hun omgeving. Zo bestaan er tal van specifieke websites voor senioren (bv. ‘seniornet.be’, ‘seniorweb.nl’), voor patiënten met bepaalde aandoeningen (bv. ‘diabets-vdv.be’, ‘reumaliga.be’), of sites met informatie over gezondheid in het algemeen (bv. ‘gezondheid.be’), waar men al gauw talrijke linken vindt met bijkomende informatie. Uit een recente studie in opdracht van de Europese Unie bij 16.067 E.U.inwoners (Eurobarometer 58) blijkt dat 23% van de Europese burgers (21% in België) internet wel eens gebruikt om meer te weten te komen over hun gezondheid. Bovendien oordeelt 41% dat het internet een betrouwbare bron is voor gezondheidsinformatie. Van de 21% Belgen die internet wel eens gebruiken, doet 2,2% dit dagelijks. Uit de studie naar het profiel van de zoekers naar informatie over gezondheid op het internet blijkt dat het vooral gaat om hoog opgeleide mannen tussen 15 en 39 jaar (Spadaro, 2003). In Frankrijk is er ook ‘Minitel’, dat als een voorloper van het huidige internet kan worden beschouwd. Het Minitel-systeem werd in Frankrijk in 1982 ontwikkeld. In eerste instantie was het een teksttelefoon die ondertussen geëvolueerd is naar een kleine eenvoudige terminal met een simpel toetsenbordje en een klein beeldschermpje met zeer lage resolutie die gebruik maakt van de telefoonlijn. Het systeem werkt min of meer interactief: er kan gericht bepaalde informatie opgevraagd worden en in de meeste gevallen is de diensTVerlening betalend. Vandaag de dag biedt Minitel naar schatting 25.000 commerciële diensten aan, van het bestellen van bioscoopkaartjes, het gireren van geld tot ook het aanbieden van informatie over gezondheid. Minitel is ook nu na de enorme explosie die internet kende en nog kent, nog vrij populair: nog steeds 1 Fransman op 2 gebruikt Minitel en er zijn nog steeds bedrijven die wel informatie aanbieden via Minitel maar die nog geen internetwebsite hebben. Lowette (2000) stelt dat Minitel zelfs in zekere zin de ontwikkeling van internet in Frankrijk heeft afgeremd.
28
5. Conclusie De recente technologische ontwikkelingen leiden tot heel wat nieuwe bestaande en nog te verkennen toepassingen. Het Telesenior-project te Kortrijk is zo een toepassing. Waar de kwaliteit van videotelefonieverbindingen via de traditionele analoge technologie niet altijd optimaal was, biedt de nieuwe breedbandtechnologie nu immers een heel wat betere kwaliteit. Maar ook op ander vlak dan de videotelefonie wordt technologie ingezet in de zorg. Zo zijn er heel wat domoticaprojecten of gebeurt informatie-uitwisseling tussen hulpverleners alsmaar meer elektronisch. Heel wat nieuwe mogelijkheden dus. De vraag stelt zich echter hoe deze nieuwe technologieën optimaal kunnen gebruikt worden in de diensTVerlening. Bovendien brengt de technologie als werkmiddel heel wat verandering met zich mee in de manier waarop zorg verleend wordt. Dit vraagt dus een hertekening van het klassieke diensTVerleningsmodel. Een zoektocht naar het meest ideale diensTVerleningsmodel en een verkenning van de mogelijkheden vormt dan ook het onderwerp van het volgende hoofdstuk.
29
HOOFDSTUK 2 HET DIENSTVERLENINGSMODEL
1. Inleiding In dit hoofdstuk beschrijven we het onderzoekswerk dat gebeurde om het telecareconcept met zijn verschillende componenten te analyseren. Hierdoor brengen we de waaier van nieuwe dienstverleningsmogelijkheden in kaart die kunnen ontstaan bij de integratie van nieuwe technologie in de zorgsector. Eveneens beschrijven we het dienstverleningsmodel van het Telesenior-project te Kortrijk: een telecareproject gebruikmakend van videotelefonie ter ondersteuning van thuiswonende ouderen. Ook gebeurt er een verkenning van de potentiële toekomstige mogelijkheden van het dienstverleningsmodel Telesenior. Hiertoe beschrijven we uitgebreid de internationale en Belgische literatuur met betrekking tot projecten waar videotelefonie wordt geïntegreerd in de zorgverlening.
2. Omschrijving Telecareconcept met de verschillende componenten 2.1 Het begrip ‘Telecare’ Aan de hand van de literatuurstudie over de mogelijkheden van zorg en technologie (cf. supra hoofdstuk 1: ‘Toepassingen van breedband- en andere technologie in de zorg’ en cf. infra punt 4: ‘Andere mogelijke dienstverleningsmodellen’), ontwikkelden we een mogelijke indeling van telecarediensten die in de gezondheids- en welzijnszorg kunnen worden aangeboden. We beperken ons hier tot de ‘ICT’ (information and communication technology) die wordt gebruikt om vanop afstand in een vorm van dienstverlening te voorzien.
30
Het Nederlandse STOOM (Stichting Onderzoek en Ontwikkeling Maatschappelijke gezondheidszorg, 2002) vat ICT zeer ruim op en geeft hiervan een overzicht met als indelingscriterium de doelen en de te verwachten baten. Mogelijke dienstverlening met ICT is volgens hen: −
ICT ter bevordering van administratieve en bedrijfsmatige efficiency: Kantoorautomatisering, E-mail en intranet, automatische personeelsadministratie,.. ;
salaris-
en
−
ICT ter bevordering van zelfredzaamheid en zelfstandigheid: Alarmering, monitoring en bewaking vanop afstand, biosensoren, domotica, E-zorg (bestellingen en diensten via het internet), ICT ter ondersteuning van voorlichting en preventie,.. ;
−
ICT ter ondersteuning van de mantelzorg: E-mail, beeld- en geluidsverbindingen, videomonitoring,.. ;
−
ICT ter bevordering van de efficiency, effectiviteit en kwaliteit van het professioneel handelen: Planning en registratie via mobiele telefoons en zakcomputers, elektronische uitwisseling van gegevens, tele-informatie, E-learning,.. ;
−
ICT ter vervanging van arbeid/personeelskrapte: Telemedicine (ook op paramedisch en verpleegkundig vlak), .. ;
−
ICT ter ondersteuning van de klantenservice: Zorgcentrales, websites, E-learning, E-zorg (digitale thuiszorgwinkel);
−
ICT ter bevordering van samenwerking in de zorgketen: Elektronische uitwisseling patiëntendossiers, en van gestandaardiseerde zorginhoudelijke, logistiek en administratieve gegevens binnen het domein van de cure en care.
Bij de beschrijving van de mogelijke telecarediensten zullen we enkel deze behandelen die rechtstreeks te maken hebben met de zorg en het welzijn van de cliënt en zijn omgeving, meerbepaald: ICT die de zelfredzaamheid en zelfstandigheid bevordert, ICT die de mantelzorgers ondersteunt, ICT ter vervanging van arbeid omdat daar de telemedicine en aanverwanten toe behoort en ICT ter ondersteuning van de klantenservice. Het zijn deze toepassingen van ICT in de thuiszorg die we hier dus beschouwen onder het begrip ‘Telecare’.
31
We zouden als overkoepelend begrip bijvoorbeeld ook ‘telehealth’ of ‘e-Health’ kunnen nemen, maar dit accentueert dan misschien iets te veel de benadering vanuit de gezondheidszorg, terwijl we hier toch duidelijk opteren om ook aspecten van de welzijnszorg in het overzicht op te nemen. Het telecarebegrip wordt in sommige literatuur soms ook wel in een engere betekenis gebruikt. Men bedoelt dan met telecare eerder de ‘telenursing’ of ook wel de ‘tele- social care’ waarbij men vanop afstand psychosociale zorg biedt. Hier gebruiken we het begrip dus in zijn ruime betekenis: het gebruik van ICT ter bevordering van zorg en welzijn. ‘Tele’ komt van het Grieks en betekent ‘ver’ of ‘afstand’. Zo kan ‘telecare’ dan ook simpelweg worden gedefinieerd als zorg vanop afstand, ‘telemedicine’ als geneeskunde vanop afstand, enz. We gaan hier niet verder in op domotica en assistive technology: allerlei hulpmiddelen die een persoon toelaten om taken te vervullen die hij anders niet kon, of die hij nu alleszins veel gemakkelijker kan waardoor het zelfstandig leven en wonen wordt gestimuleerd. Barnes e.a. (1998, cit. in Brownsell, 2003) definiëren telecare als volgt: ‘The remote or enhanced delivery of health and social care services to people in their own home by means of telecommunications and computerbased systems’. Curry e.a. (2002) definiëren telecare als ‘...a spectrum of services designed to be delivered through the telecommunications network to the home. These range from the provision of information to direct monitoring of physiological parameters’. Vanuit de literatuurstudie werd een analyse gemaakt van het begrip ‘telecare’ en de verschillende componenten die het kan bevatten. Er werd een indeling van mogelijke telecarecomponenten in zes categorieën ontwikkeld (zie figuur 2.1): teleassistance, tele-social care en telemedicine, telenursing, televideoconferencing en teleservicediensten, met telkens een aantal subcategorieën.
32
Tele Social Care:
Teleservice:
Telecontact Informatie, advies Telebegeleiding Telecounseling Telezorgbemiddeling
Gemeenschapsdiensten (e-banking, ..) Dagbesteding
Telemedicine:
Tele-assistance: Omgevingsmonitoring Lifestylemonitoring Tele-oppas
Telenursing: Teleconsultaties Telenursemonitoring
Figuur 2.3
Telecare
Teleconsultaties - diagnose Telemedicalmonitoring
Televideoconferencing: Lotgenotencontact Contact met mantelzorg
Schematische voorstelling van het Telecare-concept met de verschillende componenten
Voortbouwend op bovenstaande definities kunnen we stellen dat het telecareconcept dus zowel aspecten van de gezondheids- als van de welzijnszorg bevat. Dit uit zich in de verschillende functies die een telecaredienst kan aanbieden en in het gebruik ervan door verschillende gezondheidszorg- en welzijnsdiensten. In de praktijk worden zowel de begrippen als de uitvoering van de verschillende telecarefuncties vaak door elkaar gebruikt. Daarom trachtten we hier de verschillende begrippen en functies uit elkaar te halen en beknopt te beschrijven welke voorwaarden ondermeer noodzakelijk zijn voor de invulling van de verschillende telecarefuncties en welke meerwaarde de betrokken dienst kan opleveren. Hierbij beperken we ons vooral tot de organisatorische voorwaarden en gaan we niet in detail in op de voorwaarden en implicaties op technisch vlak.
33
2.2 De verschillende Telecare-componenten 2.2.1 Teleassistance 2.2.1.1 Omgevingsmonitoring Gekende vormen van omgevingsmonitoring zijn de ruim verspreide inbraakalarmen en in grotere gebouwen de rook- en branddetectiesystemen. Omgevingsmonitoring kan ook uitgebreid worden tot het meten van allerlei andere risicofactoren in de omgeving door gebruik te maken van nieuwe technologieën. Voorbeelden hiervan zijn: rook- en gasdetectoren, video-intercom aan de voordeur, detectoren voor het meten van de kamertemperatuur, inbraakalarmering al dan niet in combinatie met automatische persoonsherkenning en toegangsverlening tot de woning voor de hulpverleners (bijvoorbeeld door elektronische vingerafdruk, irisherkenning, spraakherkenning,...), .. . Op technisch vlak is het noodzakelijk dat de gebruikte technologie (sensoren, detectoren,..) zichzelf automatisch test en indien nodig een foutmelding genereert en doorstuurt naar een centrale en/of een aangeduide verantwoordelijke persoon. Om oudere huizen (cf. doelpubliek) te kunnen voorzien van deze functie is draadloze apparatuur wellicht geen overbodige luxe. Om al de genereerde data te kunnen transporteren zijn wellicht snelle breedbandverbindingen vereist die bovendien 100% betrouwbaar dienen te zijn (SAID, 2001). Op organisatorisch dient men voor een dergelijke dienstverlening een permanente opvolging te voorzien, dit wil zeggen: 24u op 24 en 7 dagen op 7. Er is nood aan een absoluut betrouwbaar systeem met een efficiënte en adequate opvolging van de alarmen. Om deze reden kan een samenwerking met de huidige centrales van de personenalarmering wenselijk zijn Zij voorzien immers nu al in een 24uurs dienstverlening en zijn gewoon van alarmopvolging te doen. De omgevingsmonitoring zou een logische uitbreiding van hun dienstenaanbod kunnen betekenen (cf. infra). Deze dienstverlening kan een grote meerwaarde betekenen voor ouderen of ook andere doelgroepen die op deze manier een vorm van begeleid wonen kunnen krijgen. Voor de cliënt heeft dit als voordeel dat hij zich veiliger voelt en wellicht langer zelfstandig in het eigen huis kan blijven, terwijl dit laatste ook voor de maatschappij een meerwaarde kan zijn omdat men minder moet investeren in (zeer dure) residentiële voorzieningen (niettegenstaande dat ICT in de beginfase ook erg duur is). Als mogelijke doelgroep beschouwen we dus zeker de alleenwonende ouderen maar ook personen die in projecten begeleid, beschermd of beschut wonen zitten, personen met psychische aandoeningen die autonoom wonen maar toezicht nodig hebben (bijvoorbeeld beginnende dementie),..
34
2.2.1.2 Tele-oppas Met tele-oppas of videotoezicht op afstand wordt hier de supervisie of bewaking van personen bedoeld. In de literatuur vinden we verschillende benamingen voor deze functie: ‘tele-oppas’, ‘televigilantie’, ‘telesupervisie’, ‘Surveillance service’ (Camarinha-Matos L.M e.a. 2001; Nouws e.a., 2003; SAID, 2001). De videotoezichtsfunctie bestaan erin dat een camera toezicht houdt op afhankelijke personen: kinderen, dementerende ouderen, zwaar zorgbehoevenden (bijvoorbeeld bedlegerige of stoelgebonden personen). In principe komt dit neer op een passief alarmsysteem waarbij het niet de persoon zelf is die bij gevaar een alarm zal genereren zoals bij het gekende (actief) personenalarmsysteem, maar waarbij een hulpverlener vanop afstand het alarm zal genereren. Er kan toezicht gebeuren voor een korte periode bijvoorbeeld tijdens afwezigheid van een mantelzorger of voor de hele dag bijvoorbeeld tussen de bezoeken van de hulpverlener in. Het videotoezicht kan continu verlopen of met tussenpozen via controleoproepen op initiatief van een telecarecentrale. Of er kan software worden ingebouwd die bijvoorbeeld iedere 30 seconden één beeld van de cliënt neemt zodat dat beeld als een foto kan worden doorgestuurd. (Camarinha-Matos e.a., 2000). Men kan ook verder denken aan videonachtoppas, waarbij de telecarecentrale of een uitwonende mantelzorger op vraag via een camera kan toezicht houden op bijvoorbeeld dementerende personen. De bewaking kan gebeuren door professionelen (vanuit een ‘carecentrale’), maar kan ook gebeuren door mantelzorgers die bijvoorbeeld niet in dezelfde woning als de zorgbehoevende wonen. De dienst kan gecombineerd worden met andere telecarefuncties: bijvoorbeeld bij gelegenheid van een controle-oproep door de hulpverlener van een telecare- of bewakingscentrale kan deze ook aan telemonitoring doen (cf. infra) door bijvoorbeeld te bevragen of de desbetreffende patiënt zijn medicatie innam. Er zijn reeds een aantal bewakingsfirma’s die hun klassieke bewakingsapparatuur nu ook op de gezondheidszorgmarkt aanbieden met de bedoeling om naast gebouwen ook mensen te bewaken: voor babysitting of ‘bejaardensitting’ (Vanwelde, 2003). Bovendien vereist deze dienstverlening op technisch vlak best ook meerdere camera’s en ook aangepaste camera’s liefst met rotatie- kantel- en zoomfunctie die vanop afstand zijn te bedienen. De bewaking van nog mobiele personen vereist andere apparatuur zoals bijvoorbeeld een GSM met ingebouwde GPS-technologie waar bij afwijking van een bepaald traject bijvoorbeeld via SMS een alarm wordt verstuurd naar een hulpverlener, mantelzorger,.. . Bovendien dienen de systemen 100% betrouwbaar te zijn.
35
Op organisatorisch vlak dienen er protocols te zijn die in een efficiënte opvolging van een probleem of alarm voorzien. Ook dienen er procedures te zijn die het initiatief tot oproep regelen (bijvoorbeeld wanneer en in welke omstandigheden kan/mag de centrale zelf bij de cliënt inbellen), en dient er duidelijkheid te zijn op juridisch vlak wat betreft de navolging van de privacywetgeving: bijvoorbeeld op welke manier dienen de betrokken cliënten (of hun wettelijke vertegenwoordigers) hun schriftelijke toestemming te geven. Bovendien dient het uit privacyredenen voor de cliënt ook altijd duidelijk te zijn wanneer hij wordt geobserveerd (bijvoorbeeld een lichtje aan de camera dat brandt terwijl er beelden worden doorgezonden). Een andere ethisch beschouwing die hierbij opduikt is het feit dat deze dienst volgens SAID (2001) in geen geval ter vervanging kan komen van de hulp en zorg van professionelen aan huis. De dienst dient beschouwd worden als een bijkomende dienst die in specifieke situaties voor een aanvullende oplossing kan zorgen. Een grote meerwaarde van deze dienstverlening zien we weggelegd voor bijvoorbeeld inwonende mantelzorgers die een familielid verzorgen dat bijna permanent toezicht vraagt (bijvoorbeeld een bedgebonden chronische zieke). Wanneer deze mantelzorger dan bijvoorbeeld tijdens het middagdutje van de zieke boodschappen gaat doen voelt deze zich vaak ongerust of schuldig omdat hij/zij weg is. Door middel van deze dienstverlening zou de kwaliteit van leven van deze mantelzorger duidelijk kunnen verbeteren, wat ten goede kan komen aan de draagkracht. Dit kan het langer zelfstandig thuis wonen bevorderen. 2.2.1.3 Lifestylemonitoring (passieve personenalarmering) Celler (1995, cit. in Brownsell, 2003) stelt dat de gezondheidsstatus van ouderen van op afstand kan worden bepaald door relatief simpele parameters die de interactie nagaan tussen de oudere en zijn omgeving. De parameters kunnen bestaan uit het meten van de mobiliteit, het gebruik van kook- en sanitaire faciliteiten, het slaappatroon en het toiletgebruik. Men kan dus iemands activiteiten gaan meten in plaats van of in aanvulling op allerlei verpleegkundige of medische parameters. Voorbeelden van situaties die kunnen worden gemeten en indien noodzakelijk een alarm kunnen genereren zijn: − Het nog in bed liggen nadat men normaal al op zou zijn; − Het detecteren van minder activiteit dan gewoonlijk − Het gebruik van de koelkast dat duidelijk verschillend is dan gewoonlijk; − Een te lage kamertemperatuur; − Een verandering in het bewegingspatroon binnenin het huis.
36
Mogelijke detectoren hiervoor zijn: passieve infraroodsensoren, temperatuursensoren, magnetische sensoren op de koelkastdeur en de buitendeuren, al dan niet in combinatie met GPS-technologie. Nadat er een alarm door deze sensoren gegenereerd wordt, kan een hulpverleningsketting worden ingeschakeld zoals bij de klassieke actieve personenalarmsystemen. Fisk (1998) maakt een onderscheid tussen primaire en secundaire detectoren. Detectoren kunnen in en rond het huis geïnstalleerd worden (primair) of kunnen door de gebruiker gedragen of zelfs onderhuids ingeplant worden (secundair). De lifestylemonitoring is eigenlijk een vergevorderde vorm van een personenalarmsysteem (PAS). Alleen is het bij het PAS de cliënt zelf die een alarm genereert (actief alarmsysteem), terwijl bij de lifestylemonitoring door de integratie van de technologie er automatisch alarmen gegenereerd worden wanneer bepaalde situaties afwijken van wat men als ‘normaal’ in het systeem had ingesteld. Om deze reden wordt de lifestylemonitoring in sommige literatuur ook de ‘passieve alarmering’ genoemd (o.a. de Klaver e.a., 2002; van der Leeuw e.a., 2003). Deze functie zal ons inziens dan ook een belangrijke meerwaarde kunnen bieden voor cliënten die niet meer de capaciteiten hebben om zelf actief het personenalarmsysteem te gebruiken bijvoorbeeld licht dementerende ouderen die nog alleen wonen. Zeker wanneer het systeem gebruikt wordt als passieve alarmering dient het absoluut betrouwbaar te zijn. Deze betrouwbaarheid moet volgens Lauwers (1998) op diverse vlakken van het systeem aanwezig zijn: − De transmissie van het alarmsignaal: het kanaal waarlangs de transmissie gebeurt moet regelmatig worden getest, bij voorkeur zonder hinder van de aangesloten persoon; − De ontvangst van het alarmsignaal: een signaal moet zo snel mogelijk opgevangen worden en moet ook als een alarm begrepen worden: alarmeringssystemen vereisen dan ook best een 24uurs permanentie. Ook dient duidelijk te worden afgesproken welke situaties als een alarmsignaal worden beschouwd; − De opvolging van het alarmsignaal: de hulpverlening moet zo snel mogelijk tot stand komen daarom wordt ook best de waakzaamheid en de paraatheid van de hulpverleners van de centrale regelmatig getest.
37
2.2.2 Tele-social care 2.2.2.1 Telecontact Deze functie werd o.a. opgenomen in het Telesenior-project. De doelgroep zijn vooral cliënten met psychosociale en socioculturele noden. Een meerwaarde t.o.v. audiotelefonie is dat de kwaliteit van de communicatie met de hulpverlener verbetert (de drempel is lager, het non-verbaal aspect van de communicatie komt aan bod, het voordeel bij ouderen met spraak- of stemstoornissen …). Bovendien is dit contactmoment met de hulpverlener, vaak een instap naar andere vragen of problemen van de cliënt zodat er al vlug naar andere telecarefuncties wordt overgegaan zoals het geven van informatie en advies, begeleiding,. . 2.2.2.2 Informatie en advies Wanneer er nood is aan informatie of advies bij een persoon, kan door middel van ICT er in eerste instantie aan zelfzorg worden gedaan. Zo kan er nood zijn aan informatie over financiële of administratieve zaken, wonen, voorzieningen voor ouderen, dagbesteding,.. Via internet kan op specifieke websites voor welbepaalde doelgroepen deze informatie worden aangeboden. Om het (over)aanbod van informatie te beperken kan men ook lokaal vanuit een bestaande dienst geselecteerde informatie aanbieden via ofwel een lokale internetsite of via andere ICT zoals via het Tv-toestel (als een soort van teletekst,..). In een volgende stap – wanneer een persoon zelf geen gebruik kan maken van ICT, of wanneer hij niet voldoende informatie vindt, of wanneer hij de gevonden informatie niet correct kan interpreteren - kan een hulpverlener door middel van ICT een antwoord trachten te geven op zijn vragen. Een hulpvrager kan bijvoorbeeld via videotelefonie een hulpverlener in een zorgcentrale oproepen en zijn vraag stellen. Eventueel kunnen bijvoorbeeld formulieren die door de cliënt niet begrepen worden, getoond worden aan de hulpverlener. Zo nodig kan de hulpverlener doorverwijzen naar een andere dienst, of kan hij zelf de vraag beantwoorden. Wanneer maatschappelijk werkers van een CAW over een videotelefonietoestel zouden beschikken kunnen zij op welbepaalde tijdstippen van de week videotelefoniespreekuren houden. Wanneer het louter om het verstrekken van informatie gaat zouden vermoedelijk ook eenvoudiger ICT-middelen gebruikt worden zoals de klassieke telefoon, mail, sms,.. . De vraag is alleen in welke mate deze functie in de dienstverlening alleen zal worden aangeboden. Vermoedelijk zal dit gepaard gaan met een begeleidingsfunctie, waarbij visueel contact wel noodzakelijk is voor het hulpverleningsproces. Ook dient men te overwegen of men een geheel nieuwe dienst gaat creëren die informatie zal geven aan bepaalde doelgroepen, ofwel dat men ICT gaat
38
integreren in bestaande diensten (bijvoorbeeld CAW’s) en de organisatie van het dienstverlening zal herbekijken; 2.2.2.3 Telebegeleiding De hulpverlener kan de hulpbehoevende begeleiden bij zijn psychosociaal welzijn. Hij kan de cliënt begeleiden bij bijvoorbeeld een rouwproces, in geval van depressie, het omgaan met een chronische aandoening en de ermee gepaard gaande beperkingen,... . Hiervoor kunnen bijvoorbeeld via de ICT naast gesprekken ook allerlei cursussen,.. georganiseerd worden. De vraag stelt zich of voor een goede psychosociale begeleiding contact in levende lijve niet noodzakelijk is. 2.2.2.4 Telezorgbemiddeling ICT, meerbepaald de videotelefonie kan ook gebruikt worden door de hulpverleners die bilateraal hun bevindingen of ervaren problemen meedelen aan de hulpverlener van de telecarecentrale die daarna de zorgbemiddeling met de andere hulpverleners op zich neemt. Het is dan eigenlijk de hulpverlener van de telecarecentrale die de centrale verzamelplaats is van gegevens, en die nog een stap verder ook alle gegevens in een uniek elektronisch dossier zou kunnen beheren. Dit lijkt vooral zinvol voor cliënten in complexe thuiszorgsituaties, d.w.z. situaties waar verschilene hulpverleners –thuisverpleging, diensten maatschappelijk werk, gezinsverzorgende, huisarts …- zijn betrokken, en de informatie dus op diverse plaatsen en in verschillende dossiers gelokaliseerd is. Om dit te kunnen organiseren is een intensieve samenwerking tussen de verschillende thuiszorgdiensten noodzakelijk en dient er een duidelijk beleid te worden gevoerd inzake informatieverzameling –opslag en –verwerking. 2.2.2.5 Telecounseling De technologie kan ook gebruikt worden om beroep te doen op de kennis van een expert. Waar de drempel hiertoe voor een zorgafhankelijke persoon vaak nogal hoog is, kan de technologie bijdragen tot een betere toegankelijkheid. Voorbeelden kunnen zijn het organiseren van een vragenuurtje via videotelefonie over gezonde voeding met een diëtist, het kunnen beroep doen op een jurist,..
39
2.2.3 Telemedicine De WHO (1997, cit. in Brownsell, 2003) definieert Telemedicine als ‘The practice of medical care using interacive audio-visual and data communications; this includes the delivery of medical care, diagnosis, consultation and treatment, as well as health education and the transfer of medical data.’ In sommige Engelstalige literatuur verstaat men onder het begrip Telemedicine het gehele pakket aan telematicadiensten die in alle takken van de gezondheidszorg worden gebruikt. In deze indeling gebruiken we het begrip dus eerder in de enge betekenis van de geneeskunde. Volgende functies kunnen bij telemedicine al dan niet gecombineerd voorkomen: 2.2.3.1 Teleconsultaties-telediagnose Virtuele consultaties kunnen plaatsvinden na een alarm van het telemonitoring systeem of kunnen een standaardconsultatie van een arts vervangen. Een arts spendeert een groot deel van de tijd met het praten met zijn patiënt, dit kan zowel gebeuren voor het stellen van de diagnose of voor het uitleggen en uitvoeren van een therapie. Ten opzicht van alternatieve telefonische consultaties biedt de videotelefonie extra visuele informatie, die voor een arts vaak onmisbaar is. Ook kan een arts zelf bij specifieke, zeldzame problemen of bij hoogdringendheid via videotelefonie beroep doen op gespecialiseerde kennis die slechts in weinig specialistische centra aanwezig is. Deze functie vereist wel heel wat voorwaarden. Zo dient er een procedure te zijn wie het probleem ter plaatse zal oplossen wanneer een noodgeval vanop afstand wordt vastgesteld (bijvoorbeeld samenwerking met huisarts, thuisverpleegkundige, MUG,..). Opdat een arts voor zijn intellectuele prestatie vergoed kan worden dient de ‘teleconsultatie’ in de nomenclatuur te worden geïntegreerd. Men zal ook moeten nadenken over de medische verantwoordelijkheid van een arts inzake consultaties vanop afstand, dus zonder de patiënt in levende lijve te zien of te onderzoeken dient te worden uitgeklaard. Deze telecarefunctie zou zowel voor de arts als de patiënt een aantal meerwaarden of voordelen kunnen opleveren: verre verplaatsingen voor het bekomen van een gespecialiseerd medisch advies kunnen worden verminderd, medische kennis wordt ook bereikbaar voor personen wonende in afgelegen of moeilijk bereikbare gebieden, eilanden, schepen op zee, gevangenissen, en in hoogdringende situaties kan men ook zeer snel advies krijgen.
40
2.2.3.2 Tele-medicalmonitoring Wanneer een arts vanop afstand langs elektronische weg bepaalde medische parameters van zijn patiënt kan opvragen of automatisch opgestuurd krijgt, kunnen we spreken van tele-medicalmonitoring. Een ander begrip dat in de Engelstalige literatuur is terug te vinden is de ‘Vital Sign Monitoring’. Eigenlijk gaat het hier om een onderdeel van tele-medicalmonitoring aangezien men hiermee enkel het vanop afstand meten van de vitale parameters bedoelt (zoals bijvoorbeeld hartritme, ademhaling,..). In Franstalige literatuur wordt ook nogal eens het woord ‘tele-assistance’ gebruikt (Dusserre e.a., 1996; Nabarette, 2001). Er kan o.a. gebruik worden gemaakt van automatische bloeddrukmeters, elektronische stethoscopen, bloedsuiker- of bloedzuurstofmeters, monitoring van de ademhaling (spirometer), ECG, lichaamstemperatuur, lichaamsgewicht,... . Het kan gaan om monitoring die continu gebeurt (sensor continu gedragen door patiënt, op termijn zelfs onderhuids inplantbaar) of die op welbepaalde, afgesproken tijdstippen kan plaatsvinden. Een voorbeeld hiervan is de hemodialyse thuis of in een autodialysecentrum op afstand van het ziekenhuis waar de nefroloog zich bevindt (Nabarette, 2001). Op technisch vlak vereist Telemonitoring ondermeer elektronische meettoestellen (‘sensoren’ of ‘monitoren’) die de data bij de patiënt meten en verzamelen. Tegenwoordig zijn heel wat van de sensoren draadloos. Ze meten de gegevens en sturen ze dan door naar een centraal station in de woning van de oudere die deze op zijn beurt (dan wel meestal via de kabel of telefoonlijn) doorstuurt naar de desbetreffende zorgverstrekker. Daar kan deze informatie doorgestuurd worden naar bijvoorbeeld het geïnformatiseerd medisch dossier van de patiënt. Bij abnormale waarden kan er in real time een alarm naar de zorgverstrekker te worden verstuurd (bijvoorbeeld naar zijn GSM, semafoon, mailbox,..); Waar men tot nu toe nog vooral sensoren had die slechts een bepaalde parameter kon meten, ontwikkelt men nu volop sensoren die verschillende parameters kunnen meten zodat de patiënt niet te veel verschillende apparatuur dient te gebruiken. Men ontwikkelt zelfs ‘intelligente kledij’, waarbij de sensoren zijn ingebouwd in het kledingsstuk en de patiënt zelf niets meer moet doen. Op juridisch vlak dient er een antwoord gezocht te worden op de vraag wie er verantwoordelijk is voor het opvolgen van de verzonden gegevens. Wanneer wordt samengewerkt met het ziekenhuis bijvoorbeeld ingeval van hemodialyse, dient er uitgeklaard te worden hoe de medische verantwoordelijkheid wordt geregeld, met name de verhouding specialist – huisarts. Bovendien dient er over gewaakt te worden dat het medisch geheim gerespecteerd kan worden en dat de patiënt zijn toelating kan geven voor het feit dat persoonlijke gegevens van hem worden doorgestuurd, minimaal door middel van een ‘informed consent’ (Hoeksma e.a., 1999).
41
Op organisatorisch vlak dient men voldoende opleiding te voorzien voor zowel de zorgaanbieders als de patiënten. Zij moeten opgeleid worden om deze toestellen te kunnen bedienen. Bovendien moet de patiënt ergens terecht kunnen wanneer hij vragen heeft of er zich technische problemen voordoen bijvoorbeeld via een telefonische helpdesk 24u/24 bereikbaar of via een website waar een lijst van ‘frequently askes questions ‘ (FAQ’s) kan worden voorzien. Ook de zorgaanbieder dient voldoende technische back-up te hebben bij vragen of problemen. Daarnaast dienen er procedures te worden uitgeschreven wie de gegevens moet opvolgen, wie verantwoordelijk is voor het afhandelen van alarmen, wat er dient te gebeuren bij uitval van het systeem,... Een grote meerwaarde op beleidsvlak is toch wel dat door het elektronisch opslagen van de informatie in databases er hierdoor op zowel nationaal als internationaal vlak meer en sneller informatie beschikbaar is voor epidemiologische studies die op hun beurt de volksgezondheid kunnen verbeteren. 2.2.4 Telenursing 2.2.4.1 Teleconsultaties Wanneer een thuisverpleegkundige geen technische prestaties (inspuiting, wondverzorging, hygiënische verzorging,..) uitvoert waarvoor de aanwezigheid bij de patiënt thuis vereist is, kan een bezoek van de thuisverpleegkundige worden vervangen of worden aangevuld door een teleconsultatie. De telebezoeken kunnen dan door de verpleegkundige worden gebruikt voor het opstarten of ondersteunen van bepaalde GVO-acties (‘tele-education’), de begeleiding van gezondheidsproblemen (opvolging medicatie, dieet, ….) het toezien op revalidatieoefeningen, het begeleiden van palliatieve patiënten, het begeleiden van geheugentrainingen (cf. o.a. het telenursingproject te Kansas, USA). Naast de Thuisverpleging kan bijvoorbeeld ook de verpleging vanuit een ziekenhuisdienst de patiënt thuis verder begeleiden. Een voorbeeld hiervan is het begeleiden van palliatieve patiënten (‘Tele-hospice’) en hun omgeving (dus bijvoorbeeld ook de thuisverpleegkundige) in hun thuissituatie vanuit de palliatieve eenheid van het ziekenhuis (bijvoorbeeld St. Andrew’s Hospice, Lincolnshire, V.K.; Ryder, 2001).
42
Ook het verzorgen van de nazorg na een ingreep of behandeling bij kwetsbare personen kan via de videotelefonie zoals bijvoorbeeld oudere personen. De National Health Services (NHS) heeft in het Verenigd Koninkrijk voor deze doelgroep de intentie om een specifieke dienstverlening voor uit het ziekenhuis ontslagen ouderen op te zetten door middel van ICT. Men beschouwt deze dienst als ‘intermediate care between hospital and home.’. Op deze manier wil men de opnameduur in een ziekenhuis beperken, een actief herstel en rehabilitatie thuis bevorderen en wil men zinloos verlies van onafhankelijkheid tegengaan (Curry e.a., 2002). De aspecten die tijdens een dergelijk bezoek vanop afstand aan bod komen bevatten zeker ook elementen die bij het tele-maatschappelijk werk aan bod komen zoals het geven van informatie en advies, begeleiding,.. Het verschil is dat daar de invalshoek eerder psychosociaal zal zijn, terwijl het vertrekpunt hier vooral de gezondheid zal zijn. Afhankelijk van de aangeboden dienst dient er gekozen te worden voor een kleinbeeldvideotelefonietoestel of voor toepassingen op groot beeld via de Tv en settopbox of via een PC met internetverbinding en webcam. Belangrijk voor de hulpverlener is dat hij vanaf zijn PC kan werken die hij vermoedelijk toch al nodig had voor zijn job. De verpleegkundige dient via de ICT ook vlot aan de gegevens van zijn cliënt te kunnen geraken. Hierbij is het belangrijk dat er op technisch vlak voldoende garantie voor beveiliging van deze gegevens worden ingebouwd. Een grote meerwaarde voor patiënten is dat ze relatief snel een antwoord op hun vraag kunnen krijgen waardoor ze vaak ook een verhoogd veiligheidsgevoel ervaren. Bovendien is er met dergelijk diensten vaak een grotere beschikbaarheid van een professionele hulpverlener mogelijk (bijvoorbeeld 24u/24) dan door bezoeken of consultaties kan worden voorzien. Voor een verpleegkundige kan de meerwaarde zitten in het feit dat beperkte problemen via de videotelefonie kunnen worden afgehandeld waardoor het aantal huisbezoeken in een aantal gevallen dalen. Hierdoor kan er dan aan ernstiger problemen weer meer aandacht worden geschonken. Ook kan de hulpverlener zich een beter beeld vormen van een situatie dan op basis van een mondelinge beschrijving door een (soms in paniek verkerende, emotioneel zijnde,..) patiënt omdat de hulpverlener extra visuele informatie ter beschikking heeft.
43
2.2.4.2 Tele-nursemonitoring Wanneer een verpleegkundige vanop afstand en langs elektronische weg bepaalde verpleegkundige parameters van zijn patiënt kan opvragen of automatisch opgestuurd krijgt, kunnen we spreken van ‘telenursemonitoring’. Er kan o.a. gebruik worden gemaakt van automatische bloeddruk- en hartslagmeters, thermometers, monitoring van infuuspompen, .. In Japan deed men zelfs onderzoek naar incontinentiedetectoren (Gann e.a., 2000, cit. in Brownsell e.a., 2003). Een ander voorbeeld zijn intelligente medicatieverdelers die o.a. de patiënt eraan herinneren wanneer hij een geneesmiddel vergat in te nemen en die ook informatie kunnen doorsturen naar de verpleegkundige wanneer de medicatie niet correct werd ingenomen (niet tijdig, slechte dosis, foute combinatie,.. ). Een aantal parameters die eerder als medisch kunnen worden beschouwd (cf. supra: tele-medicalmonitoring), kunnen uiteraard ook naar een verpleegkundige worden gestuurd, die ze op haar beurt indien nodig met de betrokken arts bespreekt of er naar doorstuurt. Op technisch vlak vereist deze dienstverlening specifieke meetapparatuur om de lichaamsparameters te meten en een netwerk waarover deze gegevens kunnen worden verstuurd tot bij de hulpverlener. Afhankelijk van de aard van de data en de snelheid waarmee ze best worden doorgestuurd dient men een keuze te maken in de aard van de verbinding bv. van een gewone telefoonlijn tot een snelle breedbandverbindingen. Organisatorisch vereist een dergelijke dienst dat er in een strikte opvolging van de waarden wordt voorzien waarbij best aparte procedures worden voorzien wanneer de sensoren afwijkende en abnormale waarden meten (SAID, 2001). In analogie met de telenursing zouden er ook teleconsultaties en telemonitoring kunnen gebeuren in andere (para)medische domeinen zoals op kinesitherapeutisch vlak, ergotherapeutisch vlak of logopedisch vlak. 2.2.5 Videoconferencing 2.2.5.1 Lotgenotencontact Zorgbehoevenden kunnen onderling via videotelefonie met elkaar contact hebben als een soort van zelfhulpgroep. Om de contacten te ondersteunen en te stimuleren kunnen er regelmatig samenkomsten worden georganiseerd waar de betrokkenen elkaar in levende lijve ontmoeten en zo de basis kunnen leggen voor verdere contacten via de nieuwe communicatiemiddelen.
44
Ook kan deze vorm van telecare een oplossing bieden voor specifieke doelgroepen die om wille van hun aandoening moeilijkheden ondervinden bij bijvoorbeeld telefonische gesprekken. Zo kan videotelefonie voor doven een handig hulpmiddel zijn ter vervanging of ter aanvulling van teksttelefonie wanneer beiden gesprekspartners kennis hebben van gebarentaal. Andere doelgroepen waar aan kan gedacht worden zijn: personen met ernstige chronische aandoeningen waardoor ze thuisgebonden zijn (bijvoorbeeld MS, Astma- of COPD patiënten,..), mantelzorgers van dementerende personen, … Doughty e.a. (1995, cit. in Brownsell, 2003) introduceren hierbij het concept van de ‘virtual neighbourhoods’, waar men onafhankelijk van elkaars geografische locatie, mensen en organisaties kan linken en waardoor iemands sociaal netwerk kan worden uitgebreid tot iedereen die aan het systeem geconnecteerd is. Het systeem kan hierbij uitgebreid worden tot het e-mailen of chatten onder elkaar; Op technische vlak vereist deze telecaredienst dat de beide personen die met elkaar contact wensen te hebben over de mogelijkheid beschikken om een videotelefonische verbinding tot stand te brengen. De videotelefonieverbinding zou in principe op drie manieren kunnen tot stand gebracht worden: − Via een telefoontoestel dat uitgebreid is met een klein LCD-scherm met ingebouwde camera en microfoon. Dit kwaliteit van het beeld en geluid van dit toestel zal mede afhankelijk zijn van op welke lijn het wordt aangeschakeld (bijvoorbeeld gewone telefoonlijn, ISDN of ADSL); − Via een PC met webcam en internetverbinding; − Via een Tv-toestel dat is aangesloten op een settopbox met bijhorende camera, microfoon en afstandbediening. Het ideale ware wanneer de drie verschillende technologieën door elkaar zouden kunnen gebruikt worden, met andere woorden wanneer de eindgebruiker kan kiezen welk toestel hij gebruikt en wanneer hij dan met dat toestel een videotelefonieverbinding kan aangaan met de persoon die hij wil, onafhankelijk van welke technologie de andere gebruikt. Zo zal bijvoorbeeld een oudere persoon vermoedelijk liever zijn Tv willen gebruiken (geen PC in huis en Tv is een vertrouwd medium), terwijl een jongere persoon misschien gemakkelijker zijn PC zal gebruiken omdat hij die toch in huis heeft en er vertrouwd mee is. Opdat de videoconferencing zou worden gebruikt door ouderen en zorgafhankelijke personen moet de technologie bovendien zeer eenvoudig te gebruiken zijn. Dit geldt niet enkel voor het toestel op zich, maar zeker ook voor de userinterface: datgene waar de cliënt moet ‘doorbladeren’ op zijn scherm (de menustructuur) om de beeldverbinding te kunnen opzetten (SAID, 2001).
45
Op organisatorisch vlak vereist deze dienstverlening in den beginne een terdege introductie en opleiding bij de potentiële eindgebruikers. Veel zal echter afhangen vanuit welke dienst deze telecarefunctie zal georganiseerd worden. Zo kan bijvoorbeeld een commerciële dienst instaan voor de verhuring van de toestellen zondermeer. Een lokaal dienstencentrum zou ook een dergelijke dienst kunnen organiseren en daardoor een meerwaarde aan deze dienstverlening kunnen geven. Zo hebben zij bijvoorbeeld zicht op personen die zeker nood hebben aan een dergelijke dienst maar zelf vermoedelijk niet actief zich zouden aansluiten, en zo kan het dienstencentrum meer aandacht besteden aan de introductie en de vorming bij ingebruikname. Ook kunnen bijvoorbeeld de onderlinge contacten gestimuleerd worden door regelmatige contactnamiddagen te organiseren waar de aangesloten elkaar in levende lijve kunnen ontmoeten. Om privacyredenen is het aangewezen dat men steeds een inkomende videotelefonie-oproep moet kunnen weigeren en ook steeds kan afbreken wanneer het gesprek bezig is. Bovendien moet iedere gebruiker in de mogelijkheid hebben om te beslissen het eigen beeld al dan niet mee door te sturen. Een dergelijke dienst kan voor zorgbehoevenden of andere doelgroepen een enorme meerwaarde zijn omdat ze op deze manier toch nog sociale contacten kunnen hebben met anderen waardoor hun eenzaamheidsgevoelens kunnen verminderen. Bovendien is ook de steun die ze van lotgenoten kunnen ervaren doordat anderen hetzelfde meemaken als zijzelf een niet te onderschatten meerwaarde (denk maar aan het succes van de vele zelfhulpgroepen). 2.2.5.2 Contactmogelijkheid van hulpbehoevenden met uitwonende mantelzorgers/familie Niet enkel contact met lotgenoten kan voor een hulpbehoevende of alleen wonende oudere verrijkend zijn, ook het contact met buitenshuis wonende familieleden of mantelzorgers kan zinvol zijn. Hierbij kan zowel de hulpbehoevende als de familie een groter gevoel van veiligheid ervaren. Wel dient erover gewaakt te worden dat deze vorm van communicatie er niet toe leidt dat familieleden of mantelzorgers minder bij de zorgbehoevende op bezoek gaan. De dienst dient te fungeren als een additionele dienst en is bv. een perfecte aanvulling van huisbezoeken wanneer kinderen ver van hun ouders af wonen. Op technisch vlak stelt deze dienst dezelfde vereisten zoals ze hierboven werden beschreven. Het is wel belangrijk dat de oproepnummers van de mantelzorgers of de familieleden die de hulpbehoevende via de videotelefonie wil oproepen, voorgeprogrammeerd zijn, of nog beter: dat er een aantal foto’s van deze personen op het scherm verschijnen die men kan opbellen door ze eenvoudig aan te klikken (SAID, 2001).
46
Op organisatorisch vlak kan men ook hier de vraag stellen wie een dergelijke dienst moet organiseren. Ofwel kopen beide partijen een videotelefonietoestel bij een commerciële firma en dan is de kous af. Ofwel kan men ook een dergelijke dienst aanbieden vanuit bv. een lokaal dienstencentrum die dan enkel het toestelverhuur op zich neemt voor de buitenshuis wonende familieleden maar die aan de zorgbehoevende nog een hele reeks van andere ‘telediensten’ aanbiedt via de videotelefonie. 2.2.6 Teleservice 2.2.6.1 Gemeenschapsdiensten Met gemeenschapsdiensten kunnen heel wat diensten worden bedoeld: elektronisch bankieren (‘e-banking’), elektronisch winkelen, maaltijden bestellen (‘e-commerce’ of ‘Shopping Assistance Service’), boeken uit de bibliotheek bestellen langs elektronische weg, het doen van overheidsadministratie (‘e-government’),… Het gaat om allerlei diensten uit de samenleving waarop de cliënt vroeger zelf beroep kon doen, maar waarvoor hij nu o.w.v. zijn zorgbehoevendheid beroep moet doen op anderen. Via moderne technologieën kan de cliënt een aantal zaken langer zelfstandig blijven doen. Op technisch is het volgens SAID (2001) wel nodig dat deze diensten op een eenvoudige manier worden aangeboden. Momenteel zijn er al heel wat bedrijven en warenhuizen die diensten aanbieden waarbij via het internet bijvoorbeeld boodschappen kunnen worden besteld die dan voor een kleine meerkost in de winkel kunnen worden klaargezet of zelfs thuis kunnen worden afgeleverd. Deze diensten zijn voor sommige doelgroepen wellicht te ingewikkeld en vragen dus best een aangepaste, eenvoudigere versie of de tussenkomst van een tussenpersoon. Zo kan bijvoorbeeld de lijst met producten die te koop worden aangeboden worden ingekort en specifiek worden afgestemd op de behoeften van ouderen of een andere doelgroep. Ook dient er heel wat automatisch in dergelijke systemen te zijn ingebouwd. Zo dient bijvoorbeeld de technologie steeds het goedkoopste product te kiezen (of wanneer anders ingesteld: de best prijs/kwaliteitverhouding), in een automatische betaling te voorzien en in een automatische levering aan huis te voorzien. Bovendien dient het voor de zorgbehoevende ook duidelijk te zijn dat hij daadwerkelijk iets koopt en er dus ook geld voor zal moeten betalen.
47
De aanvragen dienen te gebeuren via de standaard beveiligde verbindingen zodat geen informatie over het koopgedrag bij andere commerciële organisaties kan terecht komen. De cliënt moet bovendien steeds duidelijk geïnformeerd zijn over de toestand van zijn bestelling, bv. wanneer het tijdstip van levering kan verwacht worden. Bij specifieke doelgroepen bijvoorbeeld beginnend dementeren, mentaal gehandicapten, .. dienen de wettelijk vertegenwoordigers over de mogelijkheid te beschikken om beperking inzake hoeveelheid of kostprijs in te bouwen waardoor de technologie ook kan waarschuwen wanneer de cliënt een abnormaal kooppatroon vertoont (SAID, 2001). 2.2.6.2 Dagbesteding Via ICT kunnen allerlei vormingspakketten worden aangeboden, ter ondersteuning van het concept ‘levenslang leren’. Hiervoor wordt het begrip ‘elearning’ gebruikt. SAID (2001) stelt als mogelijk ‘Education Services’ voor: het aanbieden van cursussen via ICT over allerlei onderwerpen maar met een prioriteit voor cursussen die handelen over het zelfstandig wonen. Bovendien zou het interessant zijn als dergelijke diensten in een telecare dienstverlening konden worden aangeboden met de medewerking van externen organisatie die meer gespecialiseerd zijn in bv. het geven van opleiding of cursussen. Het is wel belangrijk dat de opleidingspaketten toegankelijk zijn voor alle lagen van de bevolking, en dit zowel op financieel als op intellectueel vlak. ICT kan ook worden aangewend om allerlei ontspanningsmogelijkheden aan te bieden (‘e-entertainment’). Dit kan ofwel georganiseerd gebeuren (bijvoorbeeld op een bepaald moment van de week wordt er een film uitgezonden waarop alle cliënten kunnen afstemmen), ofwel kan dit echt individueel en interactief gebeuren en kiest de cliënt zelf wat hij wil (bijvoorbeeld ‘video on demand’). Voorbeelden van ontspanningsmogelijkheden zijn: het aanbieden van film, spelletjes, crea-activiteiten,.. SAID (2001) stelt als mogelijke ‘Entertainment services’ voor: het voorzien van de Tv-programmatie op het Tv-toestel, het voorzien van informatie over lokale ontspanningsinitiatieven, het voorzien van de mogelijkheid om spelletjes te spelen met andere aangesloten cliënten (minimaal met twee, maar ook met meerdere cliënten dient mogelijk te zijn). Spelletjes die hier zich goed toe lenen zijn bv. schaak- en kaartspelen. Bovendien kunnen er ook en soort van ‘clubs’ gesticht worden voor personen met dezelfde interesses. Via de ICT kunnen ze dan informatie uitwisselen over bv. hun gezamenlijke hobby, het vroegere beroep,... . Een belangrijke meerwaarde van dergelijke diensten is dat ze nu terug bereikbaar worden voor doelgroepen die om wille van bepaalde problemen niet aan de regulieren diensten kunnen deelnemen. Er dienst dus steeds over gewaakt te worden dat personen die bv. nog zelf een cursus in het dienstencentrum kunnen volgen nu niet ter vervanging van thuis uit achter hun Tv een cursus gaan volgen.
48
Deze diensten dienen dus expliciet bedoeld te zijn voor specifieke doelgroepen die niet in het reguliere aanbod terecht kunnen om wille van lichamelijk, psychische of sociale beperkingen.
3. Beschrijving dienstverleningsmodel Telesenior Kortrijk 3.1 Historiek De VZW Telesenior werd opgericht in 1993 door de Stad Kortrijk, het OCMW Kortrijk en de toenmalige uitbater van het kabelnetwerk Gaselwest. Ondertussen trok Gaselwest zich terug uit Telesenior, om wille van de evoluties met Telenet en de kabelmarkt. Stad en OCMW Kortrijk blijven de dragende partners in het project. Van bij het begin kadert de dienst binnen opeenvolgende Europese telecommunicatieprogramma’s die nieuwe communicatietechnologieën in diverse domeinen willen onderzoeken en uittesten. Telesenior was binnen deze programma’s een partner in opeenvolgend: ‘Telecommunity’ (1993-1995), ‘CANS’ (Citizen’s Access to Network and Services, 1996-1998), ‘IBCoBN’ (Integrated Broadband Communications over Broadcast Network, 1995-1999), en ‘HAS-video’ (Home Access System Video, 2000-2001). Momenteel is Telesenior betrokken bij het Europese IST@Home-project. ‘IST’ staat voor ‘Information Society Technologies’. Het is een reeks van Europese onderzoeksprojecten die kaderen binnen het 6de kaderprogramma. De IST-projecten dragen bij tot verwezenlijking van ‘e-Europe 2005’: een actieplan van de Europese Unie dat op de Europese top van Lissabon in 2000 werd voorgesteld. De doelstelling van dit actieplan is dat Europa tegen 2005 over moderne on-line overheidsdiensten (e-overheid, e-leren en egezondheidszorg) zou beschikken, als ook een dynamische e-business-omgeving en als randvoorwaarden hiertoe over een ruime beschikbaarheid van breedbandtoegang tegen concurrerende prijzen en een veilige informatieinfrastructuur zou hebben (E.C., 2002). Daarnaast is er ook financiering vanuit de federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden (DWTC) en dit binnen hun meerjarig ondersteuningsprogramma voor de uitbouw van de informatiemaatschappij. 3.2 Doelstelling Telesenior wil door middel van videotelefonie het zelfstandig thuis wonen van ouderen ondersteunen. Doordat steeds een hulpverlener beschikbaar is bij vragen of problemen voelt de oudere zich veiliger en minder alleen. Telesenior wil ook de zelfredzaamheid van thuiswonende ouderen stimuleren of minstens bewaren. Hierdoor kan eventueel zelfs een rusthuisopname worden uitgesteld.
49
Bovendien wil Telesenior door de ondersteuning de kwaliteit van leven voor de oudere verbeteren en wil men, wanneer er zorgverleners aan huis komen, de zorg via de videotelefonie meer gecoördineerd laten verlopen. De gesprekken via de videotelefonie kunnen ook een ondersteuning betekenen voor de inwonende mantelzorger van een zorgbehoevende oudere. 3.3 Situering ‘Telesenior’ werd als een thuiszorgdienst ondergebracht in het departement ouderenzorg in het OCMW Kortrijk. Telesenior kreeg aldus een plaats naast de vijf lokale dienstencentra, naast de dienstverlening voor ouderen (ouderenwoningen en serviceflats) en naast de dienst maaltijdbedeling en alarmoproep. De medewerkers van Telesenior maken deel uit van het team ouderenzorg van het OCMW. 3.4 Dienstverlening Het vroegere Telesenior-project te Kortrijk was een toepassing van een telecaresysteem in combinatie met een tele-alarmsysteem. De cliënt riep de Telesenior-hulpverlener op voor een breed spectrum van ‘alarmsignalen’: somatische klachten, psychische klachten, socioculturele noden en financieeladministratieve vragen. De Telesenior-centrale is bemand door een sociaal verpleegkundige, en dit momenteel 20u per week verspreid over de kantooruren. In vroegere projecten en met analoge technologie zijn er tot 60 cliënten aangesloten geweest. Op dat moment was de centrale bemand door 2 verpleegkundigen tijdens de kantooruren. Arnaert geeft in haar doctoraal proefschrift (Arnaert, 2001) een beschrijving van het project en een (secundaire) analyse van de outcome-resultaten in relatie tot de inputs (in termen van videotelefonische interventies en kenmerken van de gebruikers of zogenaamde quasi-inputs). De kenmerken van de deelnemers waren:
50
Tabel 2.1 Kenmerken van de deelnemers aan het Telesenior-project te Kortrijk (in %) Kenmerken Geslacht Leeftijd (gemiddelde) Burgerlijke stand
Gezinssituatie
Mantelzorg
Professionele zorg
Aantal Man Vrouw
42.1 57.9 72
Gehuwd Alleenstaand Gescheiden Weduwe of weduwnaar Samenwonend
26.1 9.1 22.7 39.8 2.3
Alleenwonend Samenwonend met partner Samenwonend met kind
68.2 29.5 2.3
Partner Inwonend kind Uitwonend kind Broer of zus Buur of vriend Vrijwilliger
17 2.3 30.7 6.8 9.1 1.1
Ja Neen
70.4 28.4
Ze ontdekte min of meer vier telecarefuncties die correspondeerden met clusters van cliënten: − Een groep die vooral somatische hulpvragen had: dit waren eerder oudere en zorgbehoevende gebruikers (met herhaaldelijke hospitalisaties); − Een groep met meer socioculturele vragen i.v.m. contact en ontspanning; − Gebruikers die vooral nood hadden aan psychologische ondersteuning; − Gebruikers die vooral financieel-administratieve vragen hadden. Uit een onderzoek van Telesenior bij de gebruikers in 1996, bleek dat na 6 maanden gebruik van de videotelefonie deze voor de gebruikers een sterke meerwaarde had ten opzichte van een gewoon telefoongesprek. Ook bleek dat er in eerste instantie voor het gebruik wat weerstand tegen de nieuwe technologie was. Het zetten van de stap naar videotelefonie bleek moeilijk te zijn. Na de installatie rapporteerde de gebruikers hieromtrent meestal geen problemen meer.
51
Voor de hulpverleners bleek de videotelefonie ook wel wat beperkingen met zich mee te brengen. Zo verkreeg de hulpverlener geen totaalbeeld van thuissituatie (men zag enkel de huiskamer), konden niet alle zintuigen worden gebruikt (geur, tastzin) die bij een effectief huisbezoek wel extra informatie zouden kunnen opleveren. Door het experimentele karakter van het project waren er ook nog af en toe technische mankementen die uiteraard de hulpverlening niet bevorderden. Tenslotte werd door iedereen het belang van oogcontact aangehaald (Spriet A., 2002). Het in kaart brengen van de essentie van het huidige dienstenaanbod bleek niet zo eenvoudig te zijn omdat Telesenior eigenlijk een hybride verzameling is van een aantal functies die in de huidige thuiszorg in Vlaanderen door een grote verscheidenheid van diensten gebeurt. De diensten die momenteel worden aangeboden zijn de volgende: − Contactfunctie: De mogelijkheid wordt geboden aan thuiswonende ouderen om een dagelijkse babbel te hebben met de hulpverlener van Telesenior. Het gaar hier om sociale communicatie die eenzaamheidsgevoelens van ouderen wil verminderen; − Informatie en advies: Men wil de ouderen bijstaan door het geven van informatie en advies van allerlei aard: gaande van info over sociale voorzieningen en woningaanpassing tot info over vrijetijdsbesteding; − Begeleiding op gezondheidsvlak: Op het gezondheidsvlak wil Telesenior aandacht hebben voor preventieve gezondheidsinformatie en in geval van gezondheidsproblemen ook daadwerkelijk advies geven of ondersteunend zijn bij een behandeling; − Psychosociale begeleiding: Wanneer er zich problemen voordoen op psychosociaal vlak wil men de oudere begeleiden door het bespreekbaar maken van het probleem en het op die manier draaglijker te maken voor de oudere; − Zorgbemiddeling: Telesenior wil via de videotelefonie aan zorgbemiddeling doen vanop afstand door o.a. het coördineren van de thuiszorg (ondermeer het opvolgen van het zorgenplan) en het afstemmen van het hulpaanbod op de concrete noden van de oudere. Als doelgroep beoogt men vooral de nog zelfstandig levende ouderen die om wille van lichamelijke of psychosociale problematiek sociaal geïsoleerd zijn of dreigen te geraken. 3.5 Beschrijving projectregio Het Telesenior-project was in het verleden steeds beperkt tot enkele specifieke wijken van de stad Kortrijk. Eén van de doelstellingen van het huidige DWTC-
52
project, en vooral dan van de tweede fase van het project bestaat er expliciet in van een haalbaarheidsstudie te maken voor een roll-out in Vlaanderen of België. Een eerste stap van schaalvergroting werd gezet door het OCMW van Zwevegem bij het project te betrekken. In het najaar van 2002 volgde ook het OCMW van Menen. Door participatie van deze OCMW’s werd de onderzoeksregio aanzienlijk vergroot waardoor ook het rekruteringsgebied voor kandidaat-cliënten toenam. Waar Kortrijk zelf een middelgrote stad is met een heel aantal kleine deelgemeenten, is Zwevegem eerder een landelijker gemeente. Menen is een grensgemeente en kent daardoor op sociaal vlak een specifieke problematiek. 3.6 Afbakening doelgroep De behoeften aan bepaalde aspecten van de dienstverlening van telecare als communicatie, alarmfunctie, ondersteuning … kan verschillen tussen doelgroepen. Groepen als ouderen in het algemeen, (licht) demente bejaarden, gehandicapten, verschillen in graad van zelfredzaamheid, mobiliteit, leeftijd , aanwezigheid / afwezigheid van mantelzorg. Het zijn soms zelfs andere generaties met een andere vertrouwdheid met de informatiesamenleving. Zo kan voor zwaar dementerenden de doelgroep niet de patiënt zijn, maar de mantelzorger, die vaak de partner is, ook hoogbejaard en geconfronteerd wordt met tal van problemen. Om een duidelijke en gerichte werving te kunnen doen voor het Teleseniorproject, was een concrete explicitatie van de doelgroep noodzakelijk. Als hoofdcriterium werd de zorgbehoefte beschouwd. Er werd beslist om deze vast te stellen aan de hand van de Bel-schaal omdat deze schaal naast de fysieke zorgbehoefte ook de psychische, sociale en huishoudelijke afhankelijkheid meet. Bovendien kent deze schaal ruime bekendheid in de thuiszorg: ze wordt reeds geruime tijd gebruikt voor het vaststellen van de zorgbehoefte in de gezinszorg, en is nu ook het meetinstrument voor het bepalen van de zorgbehoefte in het kader van de Zorgverzekering.
53
Naast deze schaal, werden er een aantal bijkomende selectiecriteria vastgesteld: − 25 of meer punten op Bel-schaal; − 60+ zijn; − Dementie: de situatie zal individueel worden beoordeeld. Zo kan bij ernstige dementie de videotelefonie door de inwonende mantelzorger worden gebruikt. En kan er bij lichte dementie individueel beslist worden of de videotelefonie kan of niet; − Bij koppels werd er beslist dat minimum één van de twee aan de selectiecriteria dient te voldoen; − Kandidaat-cliënten dienen aansluitbaar te zijn op ADSL-Turbo; − Kandidaat-cliënten dienen thuiswonend te zijn, dus geen serviceflat of een andere beschermde woonvorm. Liefst gaat het om een situatie met een dreigende sociale isolatie; − Kandidaten dienen Nederlandssprekend zijn (zou een probleem kunnen zijn in het grensgebied van de regio Menen).
4. Andere mogelijke dienstverleningsmodellen met videotelefonie 4.1 Situering Telecare-toepassingen gebaseerd op videotelefonie zijn vrij recent en kennen door de ontwikkeling van de breedbandtechnologie in de laatste jaren alsmaar meer aandacht. De technologie kan al of niet in combinatie met niet-visuele telecommunicatie worden toegepast. Om de mogelijkheden voor het dienstverleningsmodel van het telecareproject te Kortrijk te verkennen, doen we een beroep op andere voorbeeldprojecten uit de internationale en Belgische literatuur. We besteden hierbij extra aandacht aan de mogelijkheden van de uitbreiding van het personenalarmsysteem met nieuwe technologieën omdat we dit als een mogelijk ankerpunt voor de roll-out van telecare in Vlaanderen beschouwen (cf. hoofdstuk 5: ‘het PAS als ankerpunt voor telecare’). Heel wat van de onderzochte en hier voorgestelde buitenlandse en Belgische projecten bevatten vaak een combinatie van verschillende toepassingen en functies bv. alarmering in combinatie met domotica en videotelefonie enz.
54
4.2 Buitenlandse telecare-toepassingen met videotelefonie 4.2.1 The Kaiser Permanente Tele-Home Health Research Project, USA Van mei 1996 tot oktober 1997 gebeurde er in de thuiszorg van het departement Sacramento (Californië, USA), een quasi-experimentele studie om het gebruik van videotelefonie te evalueren. De deelnemers aan het onderzoek waren allen patiënten met chronische aandoeningen (bv. hartfalen, COPD, Diabetes, CVA, nood aan wondzorg) en hadden nood aan minimum twee verpleegkundige bezoeken per week. Zowel de controlegroep (n=110) als de interventiegroep (n=102) kregen routine thuiszorg bestaande uit huisbezoeken van verpleegkundigen, ondersteund met een telefonische permanentie tijdens de kantooruren. Buiten deze uren was men aangewezen op de permanentie van de spoedgevallendienst van het nabijgelegen ziekenhuis. De interventiegroep kon bijkomend via een videotelefoniesysteem 24u op 24u beroep doen op een thuisverpleegkundige waardoor patiënten en verpleegkundigen visueel met elkaar kontact konden hebben. Bij het videosysteem van de patiënt waren er ook meetinstrumenten voorzien om de cardiopulmonaire status van de patiënt te meten en op te volgen. Als resultaat van deze studie vond men dat er tussen beide groepen geen verschil was in de kwaliteit van drie zorgindicatoren (therapietrouw, ziekteinzicht en zelfzorgmogelijkheid), patiëntentevredenheid en gebruik van diensten. Als men keek naar de totale gemiddelde kost van de zorgverlening dan zag men dat deze voor de interventiegroep 27% lager was in vergelijking met de controlegroep. Patiënten in de videotelefoniegroep kregen 17% minder effectieve huisbezoeken van verpleegkundigen dan deze in de controlegroep. Dit kwam ondermeer doordat een huisbezoek door een verpleegkundige gemiddeld 45 minuten duurde (verplaatsingstijd inbegrepen), een telebezoek duurde gemiddeld 18 minuten. Als belangrijkste conclusies van het onderzoek stelt men dat videotelefonie (hier onder de vorm van telenursing) de kwaliteit van de zorgverlening kan blijven garanderen, de patiëntentevredenheid kan verhogen door een 24uurs-permanentie en mogelijkheden biedt voor kostenbesparingen. De vermindering in de kosten kan volgens de onderzoekers enkel gerealiseerd worden wanneer bepaalde huisbezoeken worden vervangen door bezoeken via videotelefonie en wanneer deze bezoeken ook daadwerkelijk deel uitmaken van het zorgenplan van de patiënt. Als belangrijkste resultaat halen de onderzoekers de verminderde sociale isolatie en de toegenomen emotionele ondersteuning voor de ouderen aan. De techniek kan dus voordelen hebben voor zowel de patiënten als de verstrekkers als het beleid. In de toekomst denkt men eraan om patiënten ook onderling met elkaar contact te laten hebben en ook de huisartsen met een videotelefoniesysteem uit te rusten (Johnston et al., 2000, 1997; Rosen, 2001; Wootton 2001).
55
4.2.2 Tokio, Japan Van 1991 tot 1995 liep er in Tokio (Japan) een studie met videotelefonie bij ouderen met als doel te evalueren of videotelefoniegebruik in de thuiszorg de afhankelijkheidstoestand van de ouderen kon verbeteren, los van het effect van de thuiszorg zelf. 16 bejaarden konden - naast de klassieke thuiszorgdiensten - via ISDN gebruik maken van een videotelefoniesysteem waarmee ze in verbinding konden staan met diverse hulpverleners: thuisverpleegkundigen, huisarts, kinesist, maatschappelijk werker en bejaardenhulp (interventiegroep). 16 andere bejaarden konden enkel beroep doen op deze diensten aan huis (controlegroep). De bejaarden van de twee groepen werden gematched voor hun afhankelijkheidstoestand (7 afhankelijkheidscategorieën volgens Katz), geslacht en leeftijd. De functionele ADL-mogelijkheden, alsook de communicatie- en sociale vaardigheden werden bij beide groepen bejaarden voor en na de start van de thuiszorg (na 3 maanden), al dan niet met videotelefonie gemeten. Bij de groep bejaarden met telecare was er een significante verbetering vast te stellen voor deze drie items, en dit zonder dat er extra tijd door de professionele hulpverleners werd besteed. Het videotelefoniesysteem werd vooral voor volgende toepassingen gebruikt: opvolging dieet, opvolging voedingsbalans, toezicht op revalidatieoefeningen, gezondheidsadvies en spraakoefeningen. Bovendien bleek er in totaal door alle zorgverstrekkers samen meer tijd besteed te worden aan daadwerkelijke contacten met de bejaarden thuis (dus zowel via bezoeken aan huis als via videotelefonie). De ‘verloren’ tijd besteed aan verplaatsingen van hulpverleners voor huisbezoeken en het transport van bejaarden naar een thuiszorgcentrum, bleek in de interventiegroep gemiddeld 186 minuten per geval per week te bedragen. Voor bejaarden in de controlegroep, bedroeg dit gemiddeld 225 minuten per geval per week. Ook het aantal bezoeken dat een bejaarde per week kreeg bleek significant hoger te zijn in de groep met videotelefonie: gemiddeld 7,0 consultaties per week (waarvan 3,8 via videotelefonie) tegenover 3,6 in de controlegroep. Volgende neveneffecten van het gebruik van videotelefonie kwamen tijdens het onderzoek ook naar boven: − Een betere communicatie tussen hulpverleners onderling: door bv. de mogelijkheid om bij problemen het advies van een collega te vragen of bv. het toezicht van een arts te krijgen. − De mogelijkheid om een betere kwaliteit van de thuiszorgdiensten te garanderen en de rechten van de thuiszorggebruikers te beschermen: door bv. de mogelijkheid voor de diensthoofden van de verschillende diensten toezicht te kunnen houden via het videotelefoniesysteem. − Regionale verschillen in het thuiszorgaanbod kunnen verminderd worden doordat kwaliteitsvolle thuiszorg mogelijk wordt onafhankelijk van de afstand die een gebruiker van een zorgvoorziening woont.
56
Als algemeen besluit stellen de onderzoekers dat videotelefonie dus een meer efficiënt gebruik van tijd en personeel kan realiseren in combinatie met een duidelijke verbetering van de kwaliteit van leven van de bejaarde. Nochtans is het voor de onderzoekers ook duidelijk dat het gebruik van videotelefonie geen volledige vervanging kan betekenen van de traditionele huisbezoeken door de verschillende thuiszorginstanties. Persoonlijke contacten door middel van huisbezoeken zullen nodig blijven, zeker voor cliënten met chronische, fysieke aandoeningen. Videotelefonie kan in de begeleiding en verzorging van deze patiënten echter wel een grote meerwaarde betekenen. Dit werd ook zo gerapporteerd door de geïnterviewde professionals die aan het onderzoek meewerkten (Nakamura et al, 2001, 1999). 4.2.3 OMNI-project, Nederland Het Seniorwatch-project wil in Europa een inventaris opstellen van bestaande ICTprojecten of behoeften van ouderen of zorgbehoevende personen. Het OMNIproject is een Nederlands project dat in dit kader deel uitmaakt van het Seniorwatch-project. Het OMNI-project richt zich vooral op mantelzorgers van ouderen of zorgbehoevenden, omdat zij met specifieke problemen geconfronteerd worden: − gebrek aan informatie of alleszins een moeilijke toegang tot en minder goede coördinatie van deze informatie; − de onmogelijkheid om het huis te verlaten of om de zorg tijdelijk uit handen te geven; − onvoldoende steun van professionals bij de zorg en behandeling; − isolatie. Via de installatie van een PC en een connectie met het internet, alsook het voorzien van faciliteiten voor videocontact en een 24uurs - connectie met een callcenter, wil men de hierboven aangehaalde problemen verminderen. Men wil o.a. volgende diensten aanbieden: − het verstrekken van allerlei informatie in verband met de zorg en zorgverstrekkers op het scherm; − het geven van steun en begeleiding vanop afstand door de professionele zorgverleners via videocontact; − het monitoren van een zorgbehoevende, eventueel in combinatie met het monitoren van lichaamsfuncties en/of alarmfaciliteiten, zodat de mantelzorger het huis voor korte periodes kan verlaten; − het bieden van de mogelijkheid om ook videocontact te hebben met vrienden, familie, waardoor opnieuw extra steun kan worden geboden en isolatie kan worden vermeden: ‘lotgenotencontact’.
57
Een belangrijk uitgangspunt van het project is dat de, begeleiding ‘vanop afstand’ niet in plaats van persoonlijke bezoeken komt, maar wel ter aanvulling van. In een eerste pilootfase zal men een testgroep van 50 mantelzorgers samenstellen. Men wil het project door verzekeringsmaatschappijen laten financieren omdat men door het gebruik van ICT een kostenreductie kan verwachten. Men vermoedt immers dat door een goede ondersteuning van de mantelzorgers, de patiënt langer kan thuisblijven, wat een – voor de verzekering - goedkopere zorgvorm is dan residentiële zorg. Men verwacht midden 2003 het pilootproject te beëindigen en het project tot een grotere groep van gebruikers uit te breiden. Een opvolging van de resultaten kan zinvol zijn (Wieselmann, 2002, 2001). 4.2.4 TESS-project, Duitsland Een ander Seniorwatch-project is het Tele-Service for Seniors project, kortweg TESS. Dit project werd in 1997 in het Duitse Bielefeld door het ‘Evangelische Johanneswerk’ – één van de grootste thuiszorgorganisaties uit de regio - opgestart. De aanleiding voor het project was de ervaren toenemende behoefte om ouderen in hun thuisomgeving te ondersteunen. Het project werd opgestart bij 25 bejaarden met een ISDN-videotelefonietoestel met klein LCD-scherm en ingebouwde camera (T-View 100) die allen werden aangesloten op het TESS-servicecenter. Dit callcenter had ook faciliteiten om videoconferencing met verschillende cliënten tegelijkertijd te organiseren. De diensten die via de videotelefonie werden aangeboden zijn de volgende: − geven van informatie en advies; − huisbewaking; − ondersteuning bij administratieve aangelegenheden; − bemiddeling van de diensten die door verschillende organisaties worden aangeboden; − voorzien in de mogelijkheid tot deelname aan groepsdiscussies; − voorzien in de mogelijkheid tot deelname aan spelletjes via videotelefonie. In een latere fase was het de bedoeling om veralgemeend over te schakelen naar een TV - gebaseerd systeem door middel van een set – top - box, waarin een personenalarmsysteem zou worden geïntegreerd. Momenteel is het pilootproject afgelopen en worden de diensten op regelmatige basis aangeboden. Als belangrijkste resultaat van het onderzoek stelt men dat de ouderen – in tegenstelling met de initiële planning - de dienst vooral gebruiken voor de alledaagse communicatie met elkaar en dus minder voor de echte individuele begeleiding en informatie door een sociaal werker. Vooral de functies zoals deelname tot groepsdiscussies, individuele communicatie met medegebruikers en spelletjes bleken erg populair te zijn.
58
Omwille van het succes werden naast alleenstaande ouderen, ook 3 rustoorden op het systeem aangesloten. Momenteel wordt er onder de gebruikers alle twee weken een programma - overzicht verspreid van de geplande ontspanningsactiviteiten via videotelefonie, alsook een lijst van de huidige videotelefoniegebruikers om de contacten tussen de deelnemers onderling te stimuleren. Om dezelfde reden worden er ook op regelmatige basis persoonlijke ontmoetingen georganiseerd met alle gebruikers om het virtueel contact tussen de deelnemers te vergemakkelijken. De meeste deelnemers gebruiken nu nog altijd het ISDN - videotelefonietoestel omdat de TV - gebaseerde set – top - boxes beperkt in aantal zijn en relatief veel duurder zijn dan het ISDN - toestel. Deze set – top - boxes worden wel in de residentiële voorzieningen gebruikt omdat men daar behoefte heeft aan een groter scherm. De geplande integratie van een personenalarmsysteem werd niet gerealiseerd omdat er niet voldoende garantie over de betrouwbaarheid van het TV - gebaseerd systeem kon worden geboden. Hoewel de beeldkwaliteit op de kleine LCD - schermen van het ISDN - videotelefonietoestel niet altijd optimaal was, bleken de gebruikers zeer tevreden te zijn. Volgens de onderzoekers moet het succes van dit project vooral toegeschreven worden aan het feit dat er door de technologie, informele communicatie en ontspanning mogelijk werden. Dit zijn twee activiteiten waaraan een sociaal werker door dienstbeperkingen te weinig tijd kan besteden. Door daarenboven het servicecenter te integreren in het al bestaand callcenter van het personenalarmsysteem van de thuiszorgorganisatie, kon er meer efficiënt met tijd en middelen worden omgegaan. Als negatief punt wordt de moeilijkheid vermeld om nieuwe cliënten aan te trekken. Men ervaart een grote weerstand bij ouderen die het systeem niet kennen. Sommige potentiële gebruikers drukten de wens uit om niet alleen met andere ouderen te kunnen praten, maar vooral om ook met de eigen familie en vrienden te kunnen communiceren. Hiervoor is een veralgemeende doordringing van videotelefonie bij de traditionele telefoongebruikers nodig. Men besluit met te zeggen dat videotelefonie ontegensprekelijk tot een betere kwaliteit van leven bij de oudere gebruikers leidt. Desondanks zullen er voor de aanbieders van deze dienst geen bijkomende baten gegenereerd worden omdat de technologie door de gebruikers vooral gebruikt wordt om aan hun sociale communicatienoden te voldoen (Frenzel-Altman, 2001).
59
4.2.5 Telenursingproject Kansas, USA In een telenursingproject in Kansas werd de perceptie van 54 patiënten (gemiddelde leeftijd 76 jaar) en 6 televerpleegkundigen over de telehomecare onderzocht aan de hand van diepte-interviews, observaties en analyse van medische dossiers. In het project werd er gewerkt met interactieve video over het kabeltelevisienetwerk en met ISDN-technologie voor patiënten die erg afgelegen woonden. Traditionele huisbezoeken van een verpleegkundige werden er vervangen door ‘telebezoeken’ via videotelefonie. De werkpost van de televerpleegkundige bestond uit een monitor, een camera en een hoofdtelefoon. Bij de patiënt thuis was er enkel een monitor en een camera aanwezig. Sommige patiënten hadden bijkomend een bloeddrukmeter, een digitale oorthermometer of een glucosemeter. Om als patiënt aan het telenursingproject te kunnen deelnemen, moest men aan volgende selectiecriteria voldoen: − De huisdokter van de betrokken patiënt diende akkoord te zijn met het opgestelde zorgenplan en het gebruik van telenursingbezoeken bij zijn patiënt; − De patiënt diende in een welbepaalde regio van de staat Kansas te wonen; − De patiënt diende zijn geïnformeerde toestemming te geven om aan de dienst deel te nemen. Bijkomend diende de patiënt aan ten minste twee van de volgende criteria te voldoen: − De patiënt diende ten minste aan twee chronische aandoeningen te lijden; − De patiënt moest minstens vier of meer verschillende geneesmiddelen nemen die voorgeschreven zijn door een arts; − De patiënt moest in de voorbije 12 maanden minimaal twee maal gehospitaliseerd zijn geweest. Patiënten werden ook toegelaten tot het project indien ze de afgelopen 6 maanden doorverwezen werden naar andere diensten zoals een verzorgingstehuis, begeleid wonen, dagverzorging, thuiszorg. Patiënten konden niet deelnemen indien ze: − een levenverwachting van minder dan 6 maanden hadden; − dagelijks intensieve en technische verpleegzorgen nodig hadden, waarbij de fysieke aanwezigheid van de verpleegkundige was vereist; − een psychische aandoening hadden zoals hallucinaties, paranoia, psychosen of alcoholisme; − niet in staat bleken te zijn om de richtlijnen correct op te volgen; − niet in staat waren om zichzelf goed voor de monitor te positioneren.
60
Wanneer een patiënt kon deelnemen aan het project, kreeg hij alle nodige uitleg tijdens een huisbezoek van de verpleegkundige. Op dat moment werd er ook een tijdschema vastgelegd wanneer de verpleegkundige de patiënt zou oproepen. Gewoonlijk werd een duur vastgelegd van 10 tot 15 minuten, en dit één of indien nodig tweemaal per dag. Taken die door de televerpleegkundige werden opgenomen zijn o.a. het beantwoorden van algemene vragen van de patiënt i.v.m. zijn gezondheid, hulp bij het correct dagelijks innemen van de medicatie, hulp bij het meten en interpreteren van de bloedsuikerwaarde, bloeddruk, pols en hartslag, het geven van algemeen gezondheidsadvies en preventieve acties. Via diepte-interviews en telefonische bevragingen vond men als belangrijkste resultaten bij de patiënt ondermeer dat zij het systeem op technisch vlak relatief snel onder de knie hadden. 54% van de deelnemers halen als één van de belangrijkste voordelen het verhoogde veiligheidsgevoel aan dat zij kregen doordat het videosysteem voorzag in een 24u op 24 bereikbare verpleegkundige. 15% van de geïnterviewde patiënten halen gezondheidsvoordelen aan, terwijl 41% geen duidelijke voordelen van het systeem zien voor hun gezondheid. De onderzoekers merken hierbij op dat verscheidene gebruikers (vooral ouderen) misschien wel de invloed van de telebezoeken op hun gezondheid onderschatten. De begeleiding gebeurt in vele gevallen immers tijdens een gesprek met de televerpleegkundige, dat meestal op een joviale, open manier gebeurt. Op deze manier zou het kunnen dat de patiënt niet echt merkt dat deze bezoeken wel degelijk een positieve invloed op hun gezondheidstoestand hebben. Zij stellen dat dit in een volgend onderzoek best extra aandacht krijgt. Wat betreft de evaluatie van de communicatie via het videosysteem, zijn alle patiënten het eens dat ze geen verschil opmerken tussen de telebezoeken van een verpleegkundige en daadwerkelijke huisbezoeken van een verpleegkundige. Nadat ze na enkele gesprekken de televerpleegkundige wat beter hebben leren kennen, vermelden zij dat ze geen problemen ervaren met het bespreken van sociale aspecten of meer privé-aspecten van hun leven. Via dezelfde techniek werden ook de zes televerpleegkundigen bevraagd. Zij vermelden dat ze eigenlijk technisch te weinig geschoold zijn om de technische problemen te kunnen opvangen. Bovendien vermelden ze dat ze bij de telebezoeken extra nood hebben aan ‘luistervaardigheden’ omdat ze bij telebezoeken nog meer dan bij gewone huisbezoeken moeten verdergaan op wat de patiënten aan hen vertellen. De verpleegkundigen stelden een aantal diagnosecriteria op van patiënten die volgens hen zeker niet of zeker wel in aanmerking kwamen voor telenursing. Patiëntenkarakteristieken die zeker in aanmerking komen zijn: diabetes, hartfalen, COPD, problemen met het kortetermijngeheugen, moeilijke zwangerschappen, lichte of matige mentale handicaps, belangrijke GVO-behoeften, patiënten met een beperkt sociaal netwerk, therapietrouwe persoonlijkheden, depressies, ondersteuning van mantelzorgers.
61
Karakteristieken die volgens de verpleegkundigen zeker niet in aanmerking komen zijn: gehoorsproblemen, ernstige mobiliteitsproblemen, eindstadia van terminale ziekten, nood hebbend aan invasieve, technische verpleegkundige handelingen, geen therapietrouwe persoonlijkheden, paranoia-patiënten. Als mogelijke onderzoeksdomeinen in verband met telenursing en telecare voor de toekomst vermelden de onderzoekers: − het ontwikkelen van technisch eenvoudiger telefoongebaseerde systemen; − het aanmoedigen tot deelname van patiënten met uitgebreidere medische behoeften; − het identificeren van nieuwe patiëntenbehoeften (bv. bij kinderen); − het zoeken naar oplossingen tegen de isolatie van de alleenwerkende televerpleegkundigen; − het zoeken naar methoden om de deelname van de huisarts aan het telehomesysteem aan te moedigen (Whitten P. et al, 1998). Onder impuls van het Center for Telemedicine and Telehealth – een onderzoekscentrum binnen de medische faculteit van de universiteit van Kansas – werden er ook verscheidene telemedicine-projecten opgestart zoals: tele-oncologie (vooral om de verplaatsingen van kankerpatiënten te kunnen verminderen), ‘telehospice’ (een dienst voor palliatieve patiënten thuis), een ‘telekidcare project’ (een samenwerking tussen afdelingen pediatrie en schoolverpleegkundigen), een telecardiologieproject (een samenwerking tussen plaatselijke medische centra en het hoogspecialistische universitaire centrum), een telecareproject voor het thuis opvolgen van mucoviscidose-patiënten en een telecareproject voor het thuis opvolgen van psychiatrische patiënten. Een kritische succesfactor voor het slagen van al deze projecten was volgens Doolittle (2001a) vooral het feit of men voor de uitvoering van het project met alle professionele betrokkenen (verpleegkundigen, artsen, technici, deskmedewerkers,..) overleg heeft gepleegd over o.a. de definitie van de behoeften, analyse en toetsing van de technologie en het ontwikkelen van een plan voor implementatie van de nieuwe technologie en de nieuwe manieren van werken. Bovendien moet men er zich van bewust zijn dat de technologie slechts een instrument en slechts een klein onderdeel is van het gehele gezondheidszorgsysteem: ‘A Telemedicine consultant is only as good as the local health-care team. The technology itself, while certainly important, is only a small part of the equation’ (Doolittle, 2001a, 2001b).
62
4.2.6 HausTeleDienst, Frankfurt am Main, Duitsland Sinds 1991 zijn in Frankfurt am Main 17 personen tussen de 75 en 90 jaar via een Tv-videofoon aangesloten op een servicecenter. De initiatiefnemer van het project is de ‘Frankfurter Verband für Alten- und Behindertenhilfe e.v.’ die hiervoor o.a. fondsen kregen van de Europese Unie. Deze initiatiefnemende organisatie is een sociale dienstverleningsorganisatie die in Frankfurt am Main voorziet in begeleid wonen, rusthuizen, mogelijkheden voor dagverzorging en faciliteiten voor personenalarmsystemen aan een duizendtal personen in de regio. Het hoofddoel van het pilootproject was vooral het bewijzen van de mogelijkheden om fragiele bejaarden en minder mobiele personen onafhankelijk te laten thuis wonen, en methoden te ontwikkelen om de nood aan traditionele sociale- en thuiszorgdiensten te verminderen. Het servicecenter is gelegen in het plaatselijke rusthuis en is wegens financiële redenen enkel bemand tijdens de reguliere kantooruren. Het systeem gebruikt het bestaande Tv-kabelnetwerk dat enkele aanpassingen onderging om in symmetrische communicatie van beeld en geluid te kunnen voorzien. In het servicecenter werd er gewerkt met een monitor met ingebouwde camera en een halfdoorlaatbare spiegel. Dit laat toe om het oogcontact tijdens de communicatie te verzekeren, wat volgens de onderzoekers voor een aangename communicatie noodzakelijk is. De bejaarde thuis kon gebruik maken van zijn Tv-toestel in combinatie met een ‘set-top-box’ (een toestel ter grootte van een videorecorder) waarin een camera was ingebouwd en een eenvoudige afstandsbediening. Men werkte met analoge technologie, waarvan men zegt dat deze nu beter door nieuwere breedbandtechnologieën zou worden vervangen. Verschillende diensten konden via de ‘HausTeleDienst’ worden georganiseerd. Wegens technische beperkingen konden de bejaarden echter niet met elkaar communiceren. Op vraag kon er wel een telefonische vergadering met 3 personen gehouden worden, bv. met een externe specialist. De aangeboden diensten waren de volgende: − Begeleiding en psychische ondersteuning met de bedoeling om aan alleenwonende ouderen een houvast te bieden en te voorkomen dat ze sociaal geïsoleerd worden en bv. hierdoor depressief zouden worden; − Noodoproepen: in uitbreiding van de bestaande telefoongebaseerde systemen, kon de hulpverlener na een noodoproep bijkomende visuele informatie verkrijgen over de ernst van de situatie en de nood aan hulp van de patiënt; − Zorg vanop afstand (een soort dagoppas): deze dienst is vooral bedoeld voor het ondersteunen van de mantelzorgers die de volledige verzorging vaak 24u op 24 op zich nemen. Door het videofoniesysteem kan er vanuit het servicecenter immers een soort van toezicht georganiseerd worden zodat de mantelzorger zonder al te veel stress bv. een boodschap kan doen;
63
−
−
−
−
Informatie en bijstand: de bedoeling hiervan is vooral om de competentie van de oudere te verhogen bij alledaagse problemen zoals bv. het invullen van formulieren, het begrijpen van ingewikkelde rekeningen,.. ; Counselingfunctie: wanneer de bejaarde een dermate moeilijk probleem heeft waarbij de vaste personeelsleden van het servicecenter niet voldoende onderlegd zijn, kan ook advies van experts worden ingewonnen. Dit kan bv. bij een jurist, diëtist,.. ; Trainings- en inoefensessies kunnen worden georganiseerd door het personeel van het servicecenter of via het gebruik van videofilms. Er kunnen communicatie- en geheugentrainingen worden georganiseerd, alsook bewegingsoefeningen en tussentijdse opfrissessies bij psychotherapie worden gegeven; Ondersteuning van mantelzorgers die instaan voor de dagdagelijkse verzorging van de bejaarden: dit kan bestaan uit het geven van praktische tips voor de verzorging, alsook uit het verlenen van psychologische ondersteuning.
Een analyse van het gebruik van de HausTeleDienst leert de onderzoekers dat de gemiddelde oproepduur 11 minuten bedroeg, variërend van minder dan 5 minuten tot meer dan een uur en een kwartier. De algemene trend was dat naarmate men de dienst meer gewoon begon te worden, de oproepduur toenam. Sommige van de bejaarden riepen tot 2 à 3 maal per dag op, anderen slechts om de twee dagen. Een onderzoek naar de ervaringen van het servicecenter toont aan dat wat betreft de koppeling van de videotelefonie aan het personenalarmsysteem men erg tevreden is: ‘The picture component of the integrated alarm service enables the service provider to assess an assumed or real emergency situation much better. Such a videophone-based emergency system is far superior to a regular telephone-based emergency intercom system. In an emergency situation, it helps to create a feeling of security while emergency services are on the way.’ De meest gebruikte functie was deze van de begeleiding en psychische ondersteuning. Volgens het personeel van het servicecenter is dit dé belangrijkste functie van de HausTeleDienst. Vele bejaarden hebben immers vooral iemand nodig om tegen te praten wanneer ze zich geïsoleerd en/of alleen voelen. Ook de zorg vanop afstand (dagoppasfunctie) bleek een vaak gevraagde dienst. Deze dienst kwam vaak in combinatie met de ondersteuningsfunctie van de mantelzorger voor. Hoewel de counselingfunctie organisatorisch erg tijdrovend bleek te zijn, werkte ze wel drempelverlagend voor de ouderen om een vraag te stellen aan een expert. Ook de trainings- en inoefensessies bleken een succes. Ze zorgden er zelfs voor dat bejaarden actiever werden en ook buitenshuis aan meer activiteiten gingen deelnemen (ondermeer omdat via de HausTeleDienst er vervoer kon worden geregeld).
64
Stroetmann e.a. (1999) stelden vast dat ook het servicecenterpersoneel erg enthousiast over de HausTeleDienst was. Ze vermelden dat de dienst ouderen kan motiveren en activeren, en de bejaarden een gevoel van veiligheid biedt. De vele en na verloop ook nauwe contacten zorgden voor een meetbare verbetering in de gezondheidstoestand en het algemene welbevinden van de bejaarden. Daarenboven is er door de dienst snelle en effectieve op maat hulp beschikbaar en wordt er verplaatsingstijd van de hulpverlener uitgespaard. Voor het servicecenter zijn nog vele functies denkbaar, die eigenlijk allen het werk van de traditionele thuisverzorger ondersteunen. Volgens de onderzoekers is dit meteen ook de belangrijkste beperking van deze nieuwe dienst: ‘The HausTeleDienst was not designed to replace, but to support and augment direct personal contacts’. Ook de ervaringen van de gebruikers van de HausTeleDienst zijn zeer positief. Op vlak van de technologie bleek geen enkele bejaarde problemen te hebben met het gebruik van het systeem. De aanwezigheid van een camera in de woonkamer werd vlot geaccepteerd, wetende dat deze camera immers ook voor een verhoogde veiligheid kon zorgen. Bij een evaluatie van de dienst vroegen de gebruikers langere openingsuren van het servicecenter, indien mogelijk zelfs een 24u op 24u bemanning. De grootste meerwaarde voor de bejaarden bestond er vooral in dat zijzélf iemand konden oproepen wanneer zijzélf een hulpvraag hadden. De meeste gebruikers benadrukten daarbij de goede persoonlijke contacten die ze hadden met het personeel van het servicecenter. Dat de communicatie via videobeeld verliep en niet via een huisbezoek, was voor de gebruikers geen enkel bezwaar. Uit het onderzoek bleek duidelijk dat de kwaliteit van leven van de gebruikers door het gebruik van de HausTeleDienst erg toenam. Waar de onderzoekers bij de start van het pilootproject angstig waren dat er ‘bigbrother-toestanden’ zouden ontstaan, bleek in de praktijk dat de ouderen hier geen probleem mee hadden. Sommigen wilden integendeel dat er de hele dag toezicht op hen zou zijn zodat ze zich veilig konden voelen. Er wordt wel benadrukt dat de verzamelde medische en sociale gegevens met het nodige respect dienen te worden behandeld en dat er hiervoor in het systeem zelfs technische beperkingen zouden kunnen worden ingebouwd. Ook de angst dat de persoonlijke dienstverlening en contacten aan huis zouden worden vervangen door videotelefonie, bleek ongegrond. De dienst vervangt niet, ze vult bestaande gaten in de thuiszorg op en kan er zelfs voor zorgen dat bejaarden worden geactiveerd en hun contacten gaan toenemen. Ook het zelfbeschikkingsrecht bleef in dit project gegarandeerd. De gebruiker kon immers zelf oproepen, en een inkomende oproep kon steeds geweigerd worden. Wanneer er toezicht (dagoppas) werd uitgeoefend (en men dus wel ethische vragen zou kunnen stellen over het zelfbeschikkingsrecht), werd dit enkel gedaan na uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene. Privacyproblemen zouden zich kunnen voordoen wanneer de alarmeringsdienst zou worden uitgebreid door verschillende camera’s in het huis van de oudere te plaatsen. Deze zouden dan vooral in de badkamer en op het
65
toilet dienen geplaatst te worden omdat daar de meeste valpartijen gebeuren. Juist in deze ruimtes wordt de privacy het snelst aangetast. Ook hier bleken na de bevraging van de bejaarden de meningen erg verdeeld. Sommigen vonden dit te ingrijpend voor hun privacy, andere vonden juist dat dit hun veiligheid alleen maar ten goede kon komen. De installatie van meerdere camera’s op deze plaatsen kan dus enkel ook maar nadat de betrokkene uitdrukkelijk heeft toegestemd, en nadat er duidelijke afspraken in verband met het toezicht werden gemaakt. De videotelefoniedienst dient echter ook gefinancierd te worden. Daarom is het belangrijk dat beleidsmakers het belang van preventie met zijn vooral langetermijneffecten inzien en daarom zouden ze de terugbetaling van videotelefonie moeten integreren in de sociale verzekeringssystemen voor ouderen. Bovendien zullen de nieuwe generaties ouderen zelf meer geld en tijd willen besteden aan hun gezondheid en bewuster oud willen worden. Videotelefonie kan hierin een plaats krijgen in deze nieuw- en snelgroeiende markt. De auteurs besluiten met te stellen dat door dit onderzoek de meerwaarde van videotelefonie in combinatie met een geïntegreerd servicecenterconcept duidelijk werd bewezen. De kwaliteit van leven en het algemene welbevinden van de gebruikers worden duidelijk positief beïnvloed. De onderzoekers stellen dat deze vorm van dienstverlening in de toekomst met wat aanpassingen ook perfect zou kunnen worden gebruikt voor de ondersteuning van de hulpverleners in diensten voor begeleid- of beschermd wonen. In de toekomst zijn zeker investeringen nodig voor het ontwikkelen van nieuwe technologie en in het zoeken naar nieuwe functies van videotelefonie, zodat ook andere doelgroepen kunnen worden aangesproken (Stroetmann K. et al, 1999). 4.2.7 Action-project, Zweden Van 1997 tot 2000 liep er het Europees onderzoeksproject ‘ACTION’: ‘Assisting Carers using Telematics Interventions to meet Older person’s Needs’. Het Action-project situeerde zich binnen het grotere Europese kaderprogramma ‘TIDE’ (‘Telematics Applications Programme, Disabled and Elderly Sector’). In dit project waren er 39 huizen en 25 residentiële organisaties in 5 landen met de ontwikkelde technologie uitgerust (Zweden, Groot Brittanië, Noord-Ierland, Portugal en Ierland). De bedoeling van het Action-project was te voorzien in online-zorginformatie aan zelfstandig wonende ouderen en om directe videocommunicatie te voorzien tussen mantelzorgers en professionele hulpverleners om alzo de autonomie te behouden, de kwaliteit van leven te verbeteren en de opname in een residentiële setting uit te stellen.
66
Voortbouwend op de resultaten van dit Action-project (ondermeer gebruikmakend van de ontwikkelde technologie) werd van 2000 tot 2002 een onderzoeksproject opgezet in Zweden waarbij ook o.a. het dienstenaanbod door middel van de videotelefonie verder werd verfijnd. Zo werd op vraag van de mantelzorgers ook voorzien dat ze met elkaar konden communiceren. Waar men in het Europees project voor de videotelefonie nog gebruik maakte van het Tvtoestel met camera van de cliënt, werd er in het Zweedse project enkel een PC met webcam en ISDN-lijn gebruikt op vraag van de cliënten zelf. Voor de toekomst van het project voorziet men in 2003 het gebruik van breedbandtechnologie zoals ADSL met ook een uitbreiding in Noorwegen. Er werden een aantal ‘multimedia zorgprogramma’s’ voor mantelzorgers en ouderen ontwikkeld die ze via hun PC konden raadplegen. De inhoud van deze programma’s werd bepaald door behoefteonderzoeken bij zowel ouderen, mantelzorgers als professionele hulpverleners (door middel van interviews, vragenlijsten en focusgroepen). De aangeboden programma’s zijn de volgende: − Programma ‘dagelijkse zorg’: uitleg over hef en tiltechnieken, hulpmiddelen en mogelijkheden van woningaanpassing, zorg voor incontinente personen; − Programma ‘crisissituaties’: info over crisis- en noodsituaties, EHBO-principes met videodemonstraties van wat men in verschillende scenario’s kan doen; − Programma’s ‘zorg voor personen met een herseninfarct’ en ‘zorg voor personen met dementie’ − Programma ‘coping’: informatie, advies en psychologische ondersteuning van de mantelzorger door middel van o.a. feedback over de coping capaciteit van de mantelzorger (gemeten door een interactief meetinstrument dat de mantelzorger dient in te vullen); − Programma ‘respijtzorg, ondersteuning door overheid en cultuur- en ontspanningsgids’: Opleiding en informatie over de lokale mogelijkheden van respijtzorg, informatie over financiële vergoedingen, sociale voorzieningen van zowel de federale als lokale overheden en van andere organisaties; − Programma ‘zorgplanning in de toekomst’: opleiding en informatie van zowel de mantelzorger als de oudere over de mogelijkheden van thuiszorg bij een veranderende zorgbehoefte; − Programma ‘zorg bij het levenseinde’. Naast deze zorgprogramma’s was er ook de videotelefoniedienstverlening, internetdiensten, dienstverlening vanuit callcenters, opleidingsmodules en ‘senior service centres’. Videotelefonie was mogelijk tussen enerzijds hulpverleners uit verschillende settings onderling en anderzijds tussen de families uit het Action-project onderling. Bovendien konden de mantelzorgers via videotelefonie ook in contact komen met een professionele hulpverlener van een callcenter. In deze callcenters werden ook vrijwilligers ingeschakeld die specifieke taken konden overnemen van de professionele hulpverleners bv. informatie over lokale initiatieven, vrije tijd,.. .
67
Om de Action-dienstverlening voor een ruimer doelpubliek toegankelijker te maken, werd de dienstverlening ook geïntegreerd in de plaatselijke dienstencentra voor ouderen. Het personeel van deze dienstencentra werd ook actief betrokken om families die behoefte hadden aan de volledige Action-dienstverlening te identificeren en te rekruteren. Ook werd er een opleidingsprogramma voorzien voor startende familie van het Action-project. In deze opleiding werd er uitleg gegeven over hoe de technologie te gebruiken van de PC, hoe de videotelefonie te gebruiken en hoe internettoepassingen te gebruiken. Gedurende het project werden de cliënten en hun mantelzorgers uitgebreid gevolgd door middel van interviews, en dit zowel individueel als in focusgroepen. Bovendien vonden er ook observaties plaats en gebruikte men dagboeken waarin de deelnemers hun bevindingen dienden te noteren. Enkele resultaten van het project zijn ondermeer dat mantelzorgers best zo vroeg mogelijk worden aangesloten omdat zij in het begin van een zorgsituatie juist het meeste ondersteuning nodig hebben van zowel professionele hulpverleners als van andere meer ervaren mantelzorgers. Ook stellen de onderzoeker dat er voldoende tijd dient te worden uitgetrokken voor opleiding van zowel de mantelzorgers als de ouderen voor het leren werken met de nieuwe technologie. Er werd met een nieuwe groep van gebruikers viermaal wekelijks samengekomen. Dit stimuleerde ook de onderlinge sociale contacten waardoor er nadien ook gemakkelijker onderling gecommuniceerd werd met de videotelefonie. Eenmaal men de technologie beet heeft en frequent gebruik maakt van de dienstverlening blijkt de meerderheid van de mantelzorgers zich meer gesteund te voelen, en vooral ook minder onzeker te voelen over de kwaliteit van hun geleverde zorg aan hun familielid. Naast een uitgebreide opleiding voor de ouderen en mantelzorgers werd er ook een opleidingstraject voor professionele zorgverleners ontwikkeld. Bovendien ervaren zowel de mantelzorgers als de ouderen een vermindering van het gevoel geïsoleerd te zijn van de buitenwereld, zeker wanneer ze zelf informele sociale netwerken ontwikkelden met andere families uit het Actionproject door middel van de videotelefonie. Wel is het zo dat de meeste ouderen en mantelzorgers toch liever contacten in levende lijve prefereren. De contacten met vooral de professionele hulpverleners die via videotelefonie verlopen zijn volgens de meerheid van mantelzorgers best bijkomende contacten en mogen dus niet gebruikt worden ter vervanging van persoonlijke contacten (Andersson e.a., 2002; Magnusson e.a., 2002a, 2002b; Hanson e.a., 2000; Berthold e.a., 1997).
68
4.2.8 IST-programma’s IST staat voor Information Society Programme. Het is een zeer ruim Europees onderzoeksprogramma dat de voordelen van de informatiemaatschappij wil maximaliseren door zowel de ontwikkeling ervan te versnellen als door het zich ervan verzekeren dat de individuele, zakelijke en maatschappelijke noden worden ingevuld. Het programma loopt van 1998 tot 2002 en kent een budget van 3,6 miljard Euro. De domeinen waarbinnen de IST-programma’s zich bevinden zijn dan ook erg breed: gezondheid, personen met speciale behoeften zoals andersvaliden en ouderen, overheid, omgeving en milieu en ten slotte transport en toerisme (E.C., 2001). 4.2.9 ‘TeleCARE’, ontwikkeling van een ‘virtual community’ in de ouderenzorg Camarinha-Matos L.M. e.a. (2000, 2001, 2002) geven een voorbeeldscenario van hoe een telecaredienst er kan uitzien. Ze geven hiertoe een illustratie van het project ‘TeleCARE’, een concept dat er op gericht is om de kwaliteit van leven en zorg van ouderen en hun familie te verbeteren. Het TeleCARE-project kadert binnen het Europese IST-onderzoeksprogramma3. De uitgangspunten van TeleCARE zijn de volgende: − Het garanderen van een hoge mate van veiligheid en privacy voor de gebruikers; − Verbetering van de kosten, kwaliteit en toegankelijkheid van de zorgaanbieders; − De kwaliteit van leven van ouderen dient te worden verzekerd door gepaste ondersteuning en dit niet enkel voor de gezondheidszorg maar ook voor ontspannings- en sociale activiteiten; − De privacy, ethische en socio-organisatorische aspecten dienen te worden beschouwd bij het ontwikkelen van een dergelijk scenario. Om het TeleCARE-concept vorm te geven maakt men gebruik van het paradigma van de ‘virtuele organisatie’: men wil al de actoren van die actief zijn in de ouderenzorg (verzorgingsen verpleeginstellingen, mutualiteiten, thuiszorgdiensten, cliënten en hun omgeving, diensten voor vrijetijdsbesteding,...) ondersteunen met een computernetwerk en elektronische hulpmiddelen zodat er rond de ouderen een soort van ‘virtual community’ wordt gecreëerd waarbinnen iedereen op een efficiënte manier samenwerkt rekening houdend met de bovengenoemde uitgangspunten. 3 IST – voluit Information Society Technologies – is een Europees onderzoeksprogramma dat zowel kaderde in het vier jaar durende ‘5de kaderprogramma’ (1999 – 2002) als nu ook in het ‘6de kaderprogramma’ (2003 – 2006) van de Europese Unie. Hoofdoelstelling van de ISTonderzoeksprojecten is het vergroten van de kwaliteit van leven voor de Europese inwoners in een globale informatiemaatschappij.
69
Het TeleCARE-concept kan gezien worden als een ver uitgebouwd en gecomputeriseerd personenalarmsysteem. Men werkt er met ‘agents’: intelligente software die een waaier aan activiteiten kunnen beheren en uitvoeren (zie ook figuur 2.2): − Plaatselijk en van op afstand toezicht houden op taken zoals het verzamelen van meetgegevens door middel van sensoren, het monitoren van de gezondheidstoestand en het beheren van alarmmeldingen; − Het verlenen van intelligente bijstand zoals bijstand bij agendabeheer en bijstand bij vrijetijdsactiviteiten; − Het voorzien van en het integreren van noodzakelijke data die over de cliënt op het gehele netwerk aanwezig zijn.
Bron: Figuur 2.4
Camarinha-Matos L.M. e.a. (2002)
Een mogelijk model voor de TeleCARE-infrastructuur
Ter Illustratie van welke diensten het TeleCARE systeem kan aanbieden, geven Camarinha-Matos L.M. e.a. een voorbeeld. Een 70-jarige man, woont alleen en heeft diabetes en mobiliteitsproblemen. Hij heeft één dochter en is aangesloten bij het TeleCARE-project. Via TeleCARE krijgt hij volgende diensten aangeboden (figuur 2.5):
70
In de ochtend (bij het ontwaken)
Via het Tv-toestel is er een ‘assitant agent’ die de cliënt er aan herinnert de dagelijkse medicatie te nemen, de polsband met sensor aan te doen en de spirometer te gebruiken om zijn vitale parameters na te gaan;
De ‘monitor agent’ zend de gedetailleerde gezondheidsdata van de cliënt naar het Care Center en een samenvatting naar zijn dochter;
Op de middag (etenstijd)
Een agent zet de microgolfoven op om de maaltijd op te warmen die zijn dochter er in de ochtend in gezet heeft, of
Een agent geeft de instructie aan het rusthuis om de thuiswonende cliënt zijn maaltijd klaar te maken;
Ook checkt de agent in een ideale situatie de inhoud van de koelkast en andere plaatsen zoals de voorraadkamer en zend deze informatie naar het Care Center en naar de dochter; Bij een noodgeval
Een ‘sensor
agent’
(aanwezig in de
polsband) informeert de ‘supervisor agent’ over een anomalie en zendt het alarm naar zowel het Care Center als naar de dochter;
Een andere agent probeert het alarm te checken door een andere agent te activeren (bv. de ‘camera agent’) en bepaalt de ernst van de situatie;
In geval van een ernstige situatie, zal de ‘supervisor agent’ een alarm en data of andere
informatie
parameters
over
de
doorsturen naar het Care Center. Bron:
Camarinha-Matos L.M. e.a. (2002)
Figuur 2.5
vitale
van de cliënt rechtstreeks
Concrete mogelijkheden van de TeleCARE-dienst voor een cliënt
71
Naast de oudere zelf kunnen nog heel wat andere actoren deel uitmaken van de virtuele zorgomgeving van de oudere: − Zorgaanbieders zoals sociaal assistenten, dokters en andere professionele gezondheidszorgprofessionals, alsook ambtenaren van politie en brandweer; − Familie van de oudere ofwel inwonend bij de oudere maar op het werk zijn, in de auto zijn, ofwel niet samenwonend met de oudere; − Andere ouderen die betrokken willen worden in gezamelijke (ontspannings-) activiteiten. 4.3 Telecaretoepassingen met videotelefonie in België 4.3.1 OCMW Heuvelland In 1999 werd door het OCMW Heuvelland een project opgestart met als uitgangspunt de vraag of videofonie het eenzaamheidsgevoel en de sociale isolatie bij bejaarden in een landelijke gemeente zoals het Heuvelland kon verbeteren of meer draagbaar kon maken. De doelgroep bestond uit alleenstaande, minder mobiele en daardoor wat meer geïsoleerde ouderen of koppels waarvan één van beide partners zorgbehoevend was, die allen verspreid van elkaar woonden in de landelijke gemeente Heuvelland. Eveneens was het de bedoeling om een aantal actieve, mobiele senioren in te schakelen in het project als een soort van spilfiguur die ook bepaalde taken zou opnemen, en dit onder het motto dat hulp aangeboden door medesenioren voor beide partijen heilzaam kan zijn. De financiering gebeurde in de beginfase door subsidies van de Koning Boudewijn Stichting in het kader van de actie ‘Sociale uitsluiting in plattelandsgebieden’. Tijdens een eerste proeffase konden 9 bejaarden het videofonietoestel proberen: ze hadden via het toestel contact met elkaar, met familieleden en het plaatselijke rustoord. Er werd gewerkt met een videotelefonietoestel met klein LCD-scherm en ingebouwde camera dat op een ISDN-telefoonlijn werd aangesloten. Via een eenvoudige connectie met het Tv-toestel kon het beeld en het geluid op de Tv worden overgebracht. Uit deze eerste proefopstelling bleek dat de meeste gebruikers positief stonden tegenover het initiatief en dat het sociaal contact werd bevorderd. Wegens het gebrek aan financiële middelen en personeel, evenals het plotse overlijden van één van de gangmakers van het project, werd het project al na de proeffase stopgezet (Vervaeke, 2001; Decrock, 2000).
72
4.3.2 UZ Gasthuisberg, Leuven In het kader van een Europees onderzoeksproject loopt in het universitaire ziekenhuis Gasthuisberg te Leuven een pilootproject waar men nieuwe technologieën wil integreren in de zorg voor chronische patiënten. Het doel van het project wordt door de betrokkenen als volgt gedefinieerd: ‘… to develop an information environment for the care of chronic patients, to contribute to the definition of a new European chronic health care model, to offer an efficient alternative to conventional institutional care, by means of improving the quality of life of the patients, defining an optimum working space for all the professionals involved and reducing the immense costs associated to the care of chronic patients in any country of the EU, as well as getting an optimum benefit of the technology and the common space of the Information Society.’ De integratie van nieuwe technologieën wil men vooral op drie vlakken doorvoeren: − monitoringsystemen voor het opvolgen van de gezondheidstoestand bij de patiënt thuis; − systemen waarmee men 24 uur op 24 toegang heeft tot alle informatie voor casemanagement, teleconsultatie en –advies, bv. een permanente toegang tot de trainingsprogramma’s van de patiënten; − instrumenten en systemen om de dienst (bevoorrading, management) te ondersteunen, maar ook instrumenten om het diagnostische en therapeutisch beslissingsproces mee te ondersteunen met integratie van good practice guidelines, waarbij men tracht om zoveel mogelijk bestaande opgeslagen informatie in de elektronische medische dossiers te hergebruiken. Men richt zich tot de doelgroep van patiënten met veel voorkomende chronische aandoeningen omdat cardiale, neurologische en respiratoire aandoeningen als top 3-oorzaken worden aangeduid van de mortaliteit in het jaar 2020. Deze groep bestaat vaak uit ouderen en zorgbehoevenden. In het bijzonder wil men zich toespitsen op patiënten met chronisch obstructief longlijden (COPD-patiënten), omdat men een enorme toename van het aantal gevallen verwacht, en omdat men vermoedt dat tegen 2020 dit de derde belangrijkste doodsoorzaak zal zijn. Men wil een ‘chronic care management network’ creëren waaraan een geavanceerd callcenter gekoppeld wordt. Als techniek wil men van veilige en betrouwbare microsensoren en monitoringsystemen bij de patiënten thuis gebruik maken, met daaraan een intelligent en interactief thuiscentrum gekoppeld dat de informatie bij de patiënt verzamelt en dat in wisselwerking staat met het ‘chronic care network’. Dit intelligent thuiscentrum zou dan werken met behulp van het internet, interactieve digitale televisie netwerken, ISDN/XDSL,... (Action, 1999).
73
4.3.3 ‘Jonge Kamera’, Menen en Tielt Onder impuls van de Jonge Kamers van Menen en Tielt4 werd de VZW ‘Jonge Kamera’ opgericht met als doel langdurig zieke kinderen vanuit de ziekenhuiskamer in de gelegenheid stellen om op elk moment van de dag in beeld en geluid contact te maken met de familie thuis of de kameraadjes op school. Zij haalden dit idee uit Nederland, waar gelijkaardige projecten lopen in de ziekenhuizen van Goes en Utrecht. Via een videotelefoon die zowel bij het kind in het ziekenhuis als bij de familie thuis of bij de klasgenoten in de school staat, kan het kind zijn noodzakelijke contacten blijven onderhouden. Hoewel het videocontact het echte bezoek uiteraard niet kan vervangen blijkt het videocontact een goed alternatief dat het herstelproces duidelijk blijkt te bevorderen door o.a. het sociale isolement te doorbreken. De stichting Jonge Kamera stelt momenteel de videotelefoons gratis ter beschikking van gebruikers. Deze dienen enkel de (normale) telefoonkosten te betalen. Het project draait momenteel op privé-sponsoring, daardoor is het aantal toestellen beperkt (momenteel een 30-tal verspreid over patiënten in diverse ziekenhuizen waaronder het UZ Gent en het UZ Leuven). De Stichting zoekt momenteel naar mogelijkheden om vanuit de overheid financiële steun te verkrijgen waardoor een uitbreiding van het aantal toestellen kan worden verwacht. 4.3.4 ‘Biba-Platform’ ‘Biba’ – wat staat voor Belgium Internet Broadband Applications – is een initiatief dat eind 2002 werd opgestart vanuit het federale ministerie van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven om de ontwikkelingen van breedbandtoepassingen te stimuleren. Vanuit dit platform werden er een aantal proefprojecten ontwikkeld. Een tweetal van deze projecten bevinden zich in het domein van de gezondheidszorg. Het ‘Clic!-project’ is een initiatief van de Belgische Federatie tegen Kanker en wordt door Biba ondersteund. Het project draait sinds 10 februari 2003 proef in de Universitaire ziekenhuizen St. Luc in Brussel. Na evaluatie wil men het uitbreiden tot andere ziekenhuizen. Het project is erop gericht om de levenskwaliteit van kankerpatiënten te verhogen via een kant-en-klare internetkit in ziekenhuiskamers. Door deze internetconnectie kan de patiënt:
4 De Jonge Kamer is een wereldwijde opererende organisatie van jonge ambitieuze mensen. Ze houden zich o.a. bezig met het actief opzetten van en deelnemen aan maatschappelijke projecten. Zij werken samen in sociale en zakelijke netwerken. De jonge Kamer bestaat meer dan 75 jaar en heeft ongeveer 350.000 leden in ruim 120 landen. In België zijn er op dit moment meer dan 70 kamers actief met ongeveer 2.000 leden. (Stichting Jonge Kamers, 2002)
74
− − −
Communiceren met zijn familie, verwanten, vrienden, school, collega’s, dit maakt e-learning, I-line en telewerk mogelijk; Geschikte informatie vinden over zijn ziekte en de beschikbare psychosociale bijstand; Toegang vinden tot e-Services, e-booking, e-banking, e-business, egovernment etc.
Een tweede project is de oprichting van de ‘vzw E-Care Forum’ waar men onderzoekt hoe en in welke mate ICT (en dan vooral de videoconferencing) kan gebruikt worden voor telecare en telenursing. De vzw: − Promoot het onderzoek en de ontwikkeling van specifieke ICTtoepassingen die de levenskwaliteit van ouderen verbeteren; − Promoot en steunt innoverende projecten op het vlak van verzorging en medische behandeling; − Vergemakkelijkt de samenwerking tussen al de belanghebbenden op het vlak van verzorging en medische behandeling; − Is de denktank die de integratie van alle randaspecten van ICT en verzorging beoogd. (Biba, 2003) 4.3.5 Project ‘Vlaanderen Interactief’ ‘Vlaanderen Interactief’ is een samenwerkingsverband van Interkabel, Telenet, VMMa, VRT en VT4. Het is een project dat de technologische en menswetenschappelijke kant van interactieve Digitale Televisie (iDTV) wil onderzoeken. De Vlaamse regering steunt dit project en wil langs deze weg bijdragen om de digitale kloof in Vlaanderen te dichten en e-government binnen het bereik van de gehele bevolking te brengen. Het project wil ondermeer onderzoeken hoe een iDTV-platform moet ontwikkeld worden zodat de Vlaamse burger dit massaal kan adopteren. Men heeft hiervoor gekozen voor de Europese standaard van het ‘Multimedia Home Platform’ (MHP): via het Tv-toestel en een MHP-settopbox (een soort van decoder) krijgt de burger tegen een democratische instapprijs, toegang tot iDTV. Op termijn zal deze MHP-settopbox in nieuwe Tv-toestellen ingebouwd worden. De doelstelling is dat eind 2004 iedereen in Vlaanderen toegang heeft tot iDTV. Naast interactieve televisietoepassingen zoals extra achtergrondinformatie, meespelen, meestemmen,.. zullen de kijkers ook toegang krijgen tot film-, nieuwsen televisieprogramma’s-op-aanvraag. Bovendien – en dit is wellicht interessant voor de gezondheids- en welzijnssector- zullen er extra kanalen voorzien worden voor specifieke doelgroepen of minderheden. De toekomst zal moeten uitwijzen in welke mate er initiatieven zullen genomen worden voor een specifieke doelgroep zoals bv. de thuiswonende ouderen. Alleszins is duidelijk dat het slagen van dit project heel wat nieuwe perspectieven opent met betrekking tot de mogelijkheden van videotelefonie (Van Mechelen, 2003).
75
4.4 Buitenlandse voorbeelden van telecare als uitbreiding op het PAS 4.4.1 ‘SAFE 21-project’ Thie (2001) stelt dat personenalarmsystemen ook andere functies zouden kunnen vervullen en haalt in dit verband het SAFE21 project aan (Social Alarms For Europe in the 21th Century). In dit project -dat werd gefinancierd door de Europese Commissie- was het de bedoeling om personenalarmering toegankelijk te maken voor gebruikers en functies die nu nog zijn uitgesloten: − een volledig draadloos Pas, zodat het overal in huis en ook buitenshuis kan gebruikt worden (doordat de spreekluisterverbinding draadloos wordt), − koppeling van het Pas aan GSM- en GPS-infrastructuur zodat het Pas om het even waar werkt en automatisch geografische informatie kan doorsturen wanneer een alarm gegeven wordt, − koppeling aan monitoringtechnologie (ECG, bloeddrukmeting, zuurstofsaturatie, ademhaling en temperatuur), zodat de arts of verpleegkundige gepast op een alarm kan reageren en van de status van hun patiënt op de hoogte kan gehouden worden, − ontwikkeling van een multimedia-interface, zodat via het Pas naast spraak bv. ook tekst en beeld kan doorgestuurd worden. Hierdoor kan het systeem ook gebruikt worden om informatie vanuit de gemeenschap naar ouderen en hulpbehoevenden over te brengen, − ontwikkeling van een Pas voor dove gebruikers door de integratie van teksttelefonie. Hierbij kunnen andere functies zoals telefoon, deurbel,.. in het Pas geïntegreerd worden, − de alarmcentrale van het Pas zou geïntegreerd kunnen worden in en/of samengevoegd worden met andere diensten en andere centrales, zodat de gebruiker al zijn verschillende thuiszorgdiensten onder één dak en met één druk op de knop bereikbaar ziet. 4.4.2 Personenalarmering in combinatie met domotica 4.4.2.1 Situering Binnen het Nederlands innovatieprogramma Wonen en Zorg (iWZ) werd door de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) en het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) (van der Leeuw J. e.a., 2003) een handreiking uitgewerkt voor het uitbreiden van het personenalarmsysteem met domoticatoepassingen (waarbij ondermeer gebruik gemaakt wordt van videotelefonie). De handleiding is tot stand gekomen door de ervaringen uit verschillende domotica-projecten te bundelen.
76
De bedoeling van de handreiking is om professionals in de woon- en zorgmarkt te ondersteunen bij de brede implementatie van de domotica voor ouderen (55plus) die met behulp van automatisering in en om het huis langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Men gaat uit van een doelgroep die in staat is om de apparatuur van de domotica te kunnen bedienen. De voorgestelde domoticatoepassingen zijn dan ook minder geschikt voor mensen die minder capabel zijn dan van de doelgroep ouderen mag worden verwacht zoals dementerenden, verstandelijk gehandicapten en mensen met psychische problemen. Voor deze groepen van personen doet men momenteel onderzoek zodat specifiek producten kunnen worden ontwikkeld. 4.4.2.2 Dienstverlening: 3 domoticapakketten Men onderscheidt in de handreiking drie soorten domoticapakketten die zich van elkaar onderscheiden in aantal mogelijkheden en technologische complexiteit: 1. ‘Personenalarmering’ De personenalarmering, ook sociale alarmering genoemd, is de klassieke Pasdienstverlening zoals we die ook in Vlaanderen kennen. Ze wordt aangeboden in de vorm van een abonnement met daarin de benodigde apparatuur, de aansluiting en de organisatie van de alarmopvolging. Het gaat hier om de actieve personenalarmering, dit wil zeggen een persoon kan door een druk op de knop een alarmsignaal geven naar een 24-uurs professioneel bemande centrale. Wanneer we aan dit systeem extra functies toevoegen met extra randapparatuur en een koppeling aan andere technische systemen kunnen we spreken van domotica. 2. ‘Basispakket personenalarmering-plus’ Dit pakket bevat de gewone actieve personenalarmering, aangevuld met: − Brandalarmering via rookmelders op diverse plaatsen in de woning; − De mogelijkheid om audio- en videoapparatuur uit te schakelen vanaf de alarmcentrale (of automatisch bij een alarm) om een ongestoorde spreekluisterverbinding mogelijk te maken. Ook de mogelijkheid om huishoudelijke apparaten (bv. kookplaten) uit te schakelen teneinde gevaarlijke situaties te voorkomen hoort hierbij; − De mogelijkheid om de voordeur van de woning (en eventueel de hoofdingang van het wooncomplex) vanaf de alarmcentrale te openen (met een verificatieprotocol voor de bevoegde hulpverleners); − Een systeem dat bezoekers van de woning toont op het Tv-toestel van de woning en een spreek-luisterverbinding met beeld kan opzetten tussen de bezoeker en de bewoner. Bovendien wordt een mogelijkheid voorzien om de toegangsdeur van de woning te openen (videointercomdeuropenersysteem).
77
3. Het uitgebreide domoticapakket Bijkomend op het basispakket personenalarmering-plus biedt het uitgebreid domoticapakket nog de volgende functies: − Extra veiligheidsvoorzieningen, waarvan passieve personenalarmering door activiteitsmeting de belangrijkste is. Deze functie is zinvol voor bv. doelgroepen die niet zelf actief een alarm kunnen geven in noodsituaties bv. licht dementerenden. In de literatuur wordt dit ook wel de lifestylemonitoring genoemd: men meet door middel van sensoren de activiteiten van een bewoner. Wanneer men abnormaliteiten meet (bv. een gehele dag geen gebruik maken van sanitaire voorzieningen) is dit een indicatie voor een mogelijk probleem. Er werd ook nog voorzien in brand- en inbraakalarmering; − Meer op veiligheid en comfort gerichte functies zoals het automatisch aanen uitschakelen van de verlichting in de hal, badkamer en slaapkamer; − Energiebesparende functies. 4.4.2.3 Gebruik en waardering videotelefonie bij het Pas In de experimentprojecten kon men in het ‘basispakket personenalarmering-plus’ nadat er was aangebeld het beeld van de bezoeker op het Tv-toestel krijgen. Via het alarmeringstoestel kon een spreek-luisterverbinding tussen de bewoner en de bezoeker worden opgezet en kon vanop afstand de deur automatisch geopend worden. Uit het evaluatieonderzoek bleek echter dat deze functie niet veel gebruikt werd, hoewel de functie op zich wel gewaardeerd werd. De toegepaste techniek bleek te onvriendelijk te zijn omdat eerst het Tv-toestel en het videokanaal moest worden ingeschakeld. Momenteel wordt er een gewone videofoon in combinatie met het Pas-toestel gebruikt. Het gaat nu dus om een video-intercomdeuropenersysteem waarbij het beeld van de bezoeker op een kleine display in de buurt va het Pas-toestel automatisch verschijnt. De videotelefonie wordt in deze projecten dus slechts op het niveau van de woning ingebouwd. Vanuit de alarmcentrale is er geen videotelefonische verbinding met de cliënt. 4.4.2.4 Waardering door gebruikers Uit verschillende evaluaties blijkt dat de ouderen in eerste instantie vooral de actieve en de passieve personenalarmering waarderen omdat dit hun veiligheidsgevoel direct verhoogd. De overige domoticafuncties krijgen geleidelijk een meerwaarde naarmate de bewoners langer in de domoticawoning wonen, ze worden met de tijd ook meer gebruikt. Er is dus heel wat ‘gewenningstijd’ nodig.
78
De lagere waardering voor een aantal domoticafuncties blijkt vooral te worden veroorzaakt door enkele technische mankementen (kinderziekten), de gebruiksonvriendelijkheid van bepaalde toepassingen en het gebrek aan voorlichting over het gebruik en de mogelijkheden. Om de bewoners vertrouwd te laten maken met de nieuwe technologie bleek een stapsgewijs en langdurig voorlichtingstraject een noodzakelijke voorwaarde. Groepsbijeenkomsten en bezoeken aan de domoticawoningen waren een essentieel onderdeel van het voorlichtingstraject. Andere bijkomende middelen waren: een videoband met uitleg over de verschillende domoticafuncties en het gebruik ervan, een informatiebrochure en duidelijke info over een contactpersoon en/of helpdesk bij wie men terecht kan bij technische of gebruiksproblemen. 4.4.2.5 Technische vereisten Voor het basispakket personenalarmering-plus moet men beroep doen op de zogenaamde ‘vierde generatie personenalarmeringsapparatuur’. Dit bevat naast het klassieke personenalarmtoestel een handzender met alarmknop. Extra voorziet men een draadloos aangestuurd elektrisch slot voor het openen van de voordeur vanaf de alarmcentrale en aanvullende draadloze apparatuur Voor het uitgebreid domoticapakket is een huisautomatiseringssysteem in tweewegverbinding noodzakelijk. Het systeem bevat een aansturingcomputer waarmee op intelligente wijze verschillende functies kunnen worden geschakeld zoals wandcontactdozen, schakelaars, verwarming en verschillende typen van sensoren. Er zijn verschillende systemen, naargelang het om nieuwbouw woningen of bestaande woningen (bv. draadloze systemen) gaat. 4.4.2.6 Organisatorische vereisten Omdat het voorzien in 2 tot 3 contactpersonen (die binnen de 15 à 30 minuten ter plekke kan zijn) voor een oudere niet altijd eenvoudig is, kunnen – mits een meerkost – ook professionele hulpverleners in de alarmopvolging voorzien. Dit gebeurt momenteel in Nederland vooral in de verstedelijkte gebieden. Omdat die hulpverleners dan ook een sleutel moeten voorzien werkt men soms met centrale sleutelposten waar de professionele hulpverlener bij een alarm dan de sleutel kan gaan ophalen. Dit heeft echter een vertraging in de reactietijd tot gevolg. Door de domotica is de deur te bedienen op afstand door de centrale en kan er dus efficiënter opgetreden worden. Het standaard voorzien van uitgebreide domoticatoepassingen in de woning wordt na de evaluatie van een aantal projecten in vraag gesteld. Men merkt in de praktijk dat een aantal ouderen gewoon geen behoefte tot deze dienstverlening heeft. Men heeft daarom een aantal toepassingen geclusterd in de bovengenoemde pakketten.
79
Men pleit om eerst een serieuze behoeftemeting te doen waarna men kan kiezen welk pakket het best voldoet aan de noden en wensen van de cliënt. Dit betekent wel dat ouderen dan zullen moeten keuzes maken in wat ze willen aan domotica. Daarom zijn duidelijke modellen van de pakketten met duidelijke prijzen een must, evenals het bezoeken van een aantal woning waarin de verschillende pakketten gebruikt worden. Het ‘à la carte’ laten kiezen van de ouderen zou natuurlijk een nog betere oplossing zijn om volledige zorg op maat te kunnen bieden, maar dit zou technisch en organisatorisch moeilijk haalbaar worden (van der Leeuw e.a., 2003). 4.4.3 Het concept ‘zorgcentrale’ Een verdere uitwerking van het laatste punt van het SAFE21-project, vinden we in het Nederlandse concept van de ‘zorgcentrales’ of ‘ZorgService Centrales (CZS)’. Deze centrales worden gebruikt voor personenalarmering maar ook voor een bredere dienstverlening. Ze bieden naast hulpverlening in noodsituaties ook diensten aan zoals informatie, advies, bestelling van boodschappen en warme maaltijden, coördinatie van de verschillende zorgvragen. Een duidelijke organisatieverandering van de verschillende thuiszorgdiensten, alsmede een goede onderlinge samenwerking en het uitwerken van standaardprocedures en protocols voor het callcenterpersoneel (verpleegkundigen), zijn dan wel van essentieel belang (Tromp e.a., 1996). De zorgcentrale fungeert in dat concept als een medisch-verpleegkundig callcenter (al dan niet met beeldverbinding), dat dienst doet als een ‘zorgpoort’ (cf. figuur 2.4). Een zorgpoort kan beschouwd worden als een centraal toegangsloket, waarlangs alle vragen tot bij de juiste persoon of instantie gebracht worden en via het kennissysteem dat de intaker in het callcenter tot zijn beschikking heeft, kunnen opgelost worden. Volgens Tromp e.a. (1996) kan een zorgpoort worden gedefinieerd als ‘het begeleiden van de consument, op basis van zijn/haar actuele verhaal, historiek, dossier en expertinformatie in een passend gezondheidspad: − persoonlijke begeleiding door advisering en informatie, − inzet van de juiste care en cure, − monitoren van de consument, − mix van kwaliteit, omvang, doelmatigheid en prijs, − zorgpoort voor de gezondheidszorg.’ Tromp e.a. (1996) stellen dat deze zorgpoort gefaseerd en in overleg met alle actoren in het veld dient ingevoerd te worden.
80
Bron: Tromp W.A.M. & van Weerd H. (1996) Figuur 2.6
Voorstelling van de ‘zorgpoort’ in het geheel van de gezondheidszorg
In een aantal regio’s in Nederland zijn deze ZorgServiceCentrales ingevoerd. Het grote voordeel hierbij is het duidelijke enige kanaal waar een cliënt terecht kan. Door één telefoonnummer te kennen, heeft hij door een dergelijke centrale permanent toegang tot alle mogelijke thuiszorgdiensten, informatie,… en kan er bovendien in noodsituaties snel en efficiënt worden ingegrepen. De ZorgServiceCentrales zijn zowel bereikbaar via een persoonlijk contact, internet en E-mail en telefonisch. Op termijn denkt men er aan om ook aan monitoring te doen zoals het meten op afstand van bepaalde vitale parameters zoals bloeddruk, pols,.. en wil men nieuwe technologieën integreren in de zorgcentrales zoals het invoeren van de mogelijkheid om contact te nemen met de zorgcentrale via de televisie. Een soortgelijke vorm van zorgcentrales werd in een pilootproject in Ljubljana (Slovenië) toegepast van 1992 tot 1996. Met de personenalarmeringsapparatuur – zoals die ook momenteel nog in België wordt gebruikt – werd de mogelijkheid geboden aan thuiswonende ouderen om via een spreek-luisterverbinding contact te hebben met een 24uurs bemande centrale voor zowel noodoproepen als andere oproepen. Ook in dit project werd aangehaald dat de acceptatie van dergelijke systemen door ouderen niet altijd gemakkelijk is. Er wordt opgemerkt dat eenmaal het systeem geaccepteerd is, de gebruikers en ook het gehele netwerk rond de gebruikers vaak wel de voordelen er van inzien. Vermits het aantal beschikbare toestellen beperkt was tot 100, konden in de loop van de vijf jaar dat het project liep, 160 ouderen worden aangesloten. De gemiddelde leeftijd van deze ouderen was 85 jaar, en 88% van hen was vrouw.
81
De taak van de operator in het controlecenter was vierledig: − Voorzien in een sociale babbel, geven van preventief info en advies; − Hulp bieden in noodsituaties: contacteren van een dokter of thuisverpleegkundige, sturen van een ambulance,..; − Coördinatie en harmonisatie van de activiteiten die uitgevoerd worden door de verschillende dienstenaanbieders en hulpverleners; − Monitoring van cliënten bv.: herinneren medicatie op tijd te nemen, herinneren hoe het toestel moet worden gebruikt,.. Als we kijken naar waarvoor het systeem vooral gebruikt werd zien we dat de reden van het merendeel van de oproepen (50,9%) de sociale babbel en de preventieve info en advies is. 45% van de oproepen zijn technische testen van het systeem, slechts 2,1% van de oproepen zijn echte noodoproepen, en tenslotte 1,8% van de oproepen zijn oproepen voor demonstraties. De onderzoekers besluiten uit het pilootproject dat het niet nodig is om twee parallelle oproepsystemen naast elkaar te hebben: beide functies (noodoproepen naast oproepen met een meer sociale, informatieve inhoud) kunnen volgens hen best via één systeem worden georganiseerd. Op deze manier zal de acceptatie door ouderen kunnen worden verhoogd, omdat zij immers door een eenvoudige druk op één knop alle nodige diensten en informatie kunnen krijgen. Wanneer dan in de toekomst bv. bijkomend bepaalde telemonitoring- of domoticafuncties worden ontwikkeld, kunnen deze als extra component aan het bestaande toestel worden toegevoegd, zonder dat er weer nieuwe toestellen moeten worden geplaatst die al te fel ingrijpen op de leefwereld van de ouderen (Prenik e.a., 1998).
5. Het toekomstige dienstverleningsmodel Telesenior 5.1 Algemeen De vraag stelt zich hoe het Telesenior-dienstverleningsmodel er in de toekomst dient uit te zien, zowel geografisch bij uitbreiding van de projectregio als op het vlak van de dienstverlening bij verfijning of uitbreiding van de aangeboden Telecare-diensten. Mogelijkheden zijn ons inziens: −
Het behouden van het huidige model: dit wil zeggen met behoud van de huidige technologie (de drie grote componenten: settopbox – callcentre – breedbandnetwerk) en met behoud van de huidige dienstverlening in de huidige organisatie (alleenstaande dienst binnen het OCMW);
−
Het behouden van de huidige dienst als aparte dienst maar met uitbreiding van de dienstverlening door het toevoegen van nieuwe telecarecomponenten. Dit vereist uiteraard ook een uitbreiding van de huidige technische mogelijkheden;
82
−
Het integreren van de technologie videotelefonie binnen een bestaande dienst en dienstverleningsmodel zodat de technologie eerder een middel is om de gebruikelijke dienstverlening te optimaliseren of om er desgewenst aanvullende nieuwe diensten aan toe te voegen.
We gaan wat verder in op de laatste twee mogelijkheden. Een meer praktische uitwerking voor het dienstverleningsmodel van telecare in Vlaanderen komt aan bod in hoofdstuk 5: ‘roll-out over Vlaanderen’. 5.2 Behoud van huidige dienst met uitbreiding dienstverlening Brownsell e.a. (2003) stellen dat er voor ieder individu een goed evenwicht moet worden gevonden tussen welke telecarefuncties worden aangeboden, en welke niet. Het kan niet de bedoeling zijn dat binnen één doelgroep iedereen dezelfde zorg krijgt, zonder rekening te houden met ieders zelfzorgcapaciteiten. De onderzoekers pleiten voor modulaire dienstverlening, waarbij verschillende telezorgfuncties kunnen worden aangeboden na een uitgebreide evaluatie van iemands noden. Op technisch vlak impliceert dit dat men met componenten moet werken die compatibel en vlot in elkaar inpasbaar dienen te zijn. Dit betekent dat de huidige 3 grote technische componenten van het systeem (netwerk – settopbox – videocallcentre) ons inziens niet noodzakelijk samen moeten gebruikt worden of onder de huidige vorm moeten gebruikt worden: −
Settopbox en toebehoren: De vraag kan gesteld worden of voor sommige cliënten het werken met een kleine videotelefoon niet voldoende kan zijn (cf. de beschreven projecten: ‘Jonge Kamera-project’, ‘TESS-project’). Een videotelefoon is een telefoontoestel waaraan een klein beeldscherm is bevestigd met ingebouwde camera. Anderzijds kan voor andere cliënten die in het bezit zijn van een PC en vertrouwd zijn met internettechnologie een beeldverbinding via hun PC met webcam een goed alternatief zijn. Ook kan in vraag worden gesteld of het toevoegen van de telecarefunctie videoconferencing met lotgenoten of uithuiswonenende mantelzorgers geen grote meerwaarde zou betekenen voor de aangesloten Telesenior-cliënten cf. de beschreven projecten ‘TESS-project’, ‘Action-project’.
−
Netwerk: Telesenior heeft nu reeds de mogelijkheid open gehouden om de technologie te laten werken op zowel het kabelnetwerk als het telefoonnetwerk. Dit lijkt ons een belangrijke beleidsbeslissing. Op deze manier wordt bv. ook de mogelijkheid opengehouden om op termijn eventueel deel te nemen aan het beschreven digitale televisieproject ‘Vlaanderen Interactief’.
83
−
Videocallcenter: ‘Telesenior-centrale’: De vraag stelt zich of er geen extra dienstverlening kan worden aangeboden vanuit de Teleseniorcentrale door het aanpassen van een aantal vroeger genomen beleidsopties zoals bv. het initiatief tot oproep (dat nu enkel bij de cliënt ligt om wille van privacyredenen). Een andere mogelijke nieuwe dienstverlening is het toevoegen van de mogelijkheid van het meten van gegevens op afstand cf. het ‘Kaiser Permanente Tele-Home Health Research Project’ of het ‘Telenursingproject’ te Kansas. Een totaal andere optie is het toevoegen van een alarmfunctie voor noodgevallen. Zo zou er bv. kunnen gezocht worden naar een mogelijkheid om het reeds bestaande personenalarmsysteem gedurende de openingsuren van de Telesenior-centrale door te schakelen naar de hulpverlener van Telesenior zodat deze eerst visueel de noodsituatie kan inschatten en door het meer persoonlijke kontact van de videocommunicatie de zorgvrager in nood beter kan geruststellen,.. .cf. de ‘HausTeleDienst’ in Frankfurt.
5.3 Integratie van de technologie binnen een bestaande dienst Een andere optie is om volledig af te stappen van het huidige Telesenior-model en om de technologie te integreren in een bestaande (thuis)zorgdienst. De technologie wordt dan eerder een werkmiddel om de gebruikelijke dienstverlening te optimaliseren of om er desgewenst aanvullende nieuwe diensten aan toe te voegen. We denken hierbij dan concreet aan de integratie van videotelefonie in het personenalarmsysteem (cf. bv. het ‘SAFE 21-project’) of in andere (thuis)zorgdiensten zoals een dienst voor maatschappelijk werk, een dienst voor thuisverpleging (cf. bv. ‘Telenursing-project’ te Kansas) of een serviceflat. Een meer concrete analyse van deze mogelijkheden voor Vlaanderen gebeurt in hoofdstuk 5, waar de roll-out over Vlaanderen wordt bestudeerd.
84
6. Besluit De diensten die in het huidige teleseniormodel worden aangeboden zijn de volgende: sociaal (informeel) contact, informatie en advies, begeleiding op gezondheidsvlak, psychosociale begeleiding, zorgbemiddeling. Op die manier kan Telesenior-Kortrijk worden beschouwd als een vorm van begeleid wonen voor ouderen waarbij de grenzen van thuiszorg kunnen worden verlegd. Vooreerst werd het telecareconcept met zijn verschillende componenten beschreven. We kwamen tot een model waarin zes grote telecarefuncties te onderscheiden zijn die elk nog eens op te delen zijn in kleinere functies of telediensten. De zes telecarecomponenten zijn de volgende: teleservicediensten, telemedicine, televideoconferencing, telenursing, tele-assistance en tele social care. Deze verschillende componenten werden beschreven zodat de mogelijke inhoud van telecare duidelijker werd. Een uitgebreide Belgische en internationale literatuurstudie had de bedoeling het huidige Kortrijkse model te positioneren binnen de ruimere gezondheidszorg en het bestaande aanbod van zorg en technologie. Hiertoe werden vooreerst een aantal casestudies bestudeerd van initiatieven die technologie in de zorg gebruiken in het algemeen (bv. domoticaprojecten ter bevordering van het zelfstandig wonen, projecten waar websites voorzien in informatie en advies,.. ) en projecten die specifiek videotelefonie voor de zorgverlening gebruiken in het bijzonder (bv. IST-projecten, projecten met videotelefoons voor gehospitaliseerde kinderen,.. ). I.v.m. de ontwikkeling van mogelijke dienstverleningsmodel waar de nieuwe technologie kan ingepast worden werden verschillende sporen verkend. Vooreerst het toevoegen van videotelefonie aan het PAS-dienstverleningsaanbod. De studie van de internationale literatuur op dit vlak, waarin een aantal proefprojecten worden beschreven, en een bevraging van een aantal aanbieders van het PAS (zie verder in hoofdstuk 5) leverde daaromtrent nieuwe inzichten op. Vervolgens rijpte vanuit het denken over het bestaande Teleseniormodel de idee dat videotelefonie ook kan geïntegreerd worden in bestaande thuiszorgsettings zoals de thuisverpleging, de centra voor ambulant welzijnswerk (CAW), een huisartsenpraktijk, een lokaal dienstencentrum, een personenalarmdienst (PAS), een samenwerkingsinitiatief in de thuiszorg, een serviceflat of het nieuwe concept van de woon- en zorgzones. Ook zij kunnen immers aanbieders zijn van zorg door middel van videotelefonie.
85
Daarom werd er onderzoek gedaan naar de regelgeving van deze settings, werd bekeken voor welke dienstverlening zij videotelefonie kunnen gebruiken en welke telecarecomponenten zij bijgevolg zouden kunnen opnemen in hun dienstverleningsaanbod om in te spelen op de zorgnoden die bij hun doelgroep bestaan. Ten derde werd ook internationale literatuur bestudeerd waarin aandacht gaat naar hoe de technologie kan worden ingebouwd in de zorgverlening, welke nieuwe technologieën er hiervoor bestaan en op welke manier ze kunnen worden gebruikt. Een voorbeeld hiervan is het ‘zorgkruispunt van de woonzorgzone’ in Nederland.
87
HOOFDSTUK 3 VERKENNING VAN DE POTENTIËLE MARKT
1. Inleiding Wanneer we de potentiële markt of doelgroep van Telecare in Vlaanderen willen bestuderen dienen we twee grote vragen te beantwoorden. Enerzijds dient te worden bestudeerd wat de huidige markt van ouderen en zorg is: hoe ontwikkelt zich de zorgvraag, hoe speelt het zorgaanbod hier op in en is er hierbij ruimte voor technologische oplossingen? Anderzijds dienen we na te gaan hoe het huidige technologiegebruik bij de potentiële eindgebruikers - zorgvragers en hulpverleners – is, en welke aspecten de acceptatie van de technologie kunnen beïnvloeden. Vanuit deze vraag- en aanbodgegevens en vanuit enkele marktonderzoeken naar videotelefonie en breedbandtechnologie trachten we tot een omschrijving van de potentiële telecaredoelgroep te komen.
2. De markt van ouderen en zorg 2.1 Inleiding De ouderenzorgsector is een sector met toekomst. In tegenstelling tot de gezondheidszorg die een vlucht vooruit neemt in de hoogtechnologische richting, bleef in de ouderenzorg het gebruik van nieuwe technologieën eerder beperkt. Toch worden regelmatig de mogelijkheden ervan gesignaleerd en kan technologie op termijn de kwaliteit van de zorg verbeteren, de betaalbaarheid vergemakkelijken en de kwaliteit van het leven voor zowel de verzorgde als de verzorger doen toenemen.
88
Welke behoeften zijn theoretisch en praktisch in te vullen door telecare en waar komt dit tegemoet aan de huidige en toekomstige behoeften in zowel de thuiszorg als mogelijk ook in de institutionele zorg voor ouderen en voor eventueel andere doelgroepen? Om op deze vragen een antwoord te kunnen formuleren bekijken we de zorgvraag en het zorgaanbod in de ouderen- en thuiszorg wat van naderbij. 2.2 De zorgvraag 2.2.1 Kwantitatieve ontwikkelingen van de vraag 2.2.1.1 Demografische ontwikkelingen Reeds van bij het begin van de jaren ‘80 kwam er mede onder druk van de economische crisis meer aandacht voor de veroudering van de bevolking. Men begon zich de gevolgen van de demografische ontwikkelingen en met name van de toenemende vergrijzing en verzilvering (de veroudering binnen de ouderengroep) te realiseren. Recent komt deze problematiek opnieuw ruimschoots aan bod op het publieke forum. Waar men tot nu toe vooral de nadruk legde op de pensioenproblematiek, die in een eerste golf op ons af komt bij de op pensioenstelling van de babyboomgeneratie vanaf ongeveer 2010, realiseert men zich nu steeds meer de voortdurende toename van de zorgvraag waarvan het maximale gewicht ongeveer 10 tot 20 jaar later kan verwacht worden. De confrontatie, nu al, met personeelschaarste in de zorgvoorzieningen, de instelling van een ‘zilverfonds’ door de federale overheid, de discussies rond de zorgverzekering sensibiliseerden de publieke opinie. Er zijn weinig sectoren waar men zo ver in de toekomst kan kijken als bij de ouderenzorg aangezien de ouderen van morgen er nu reeds zijn. Toch zijn er nog heel wat onbekenden: de leeftijdsverwachting, de gezondheidsverwachting … . Er is de hypothese van stijgende zelfredzaamheid of dalende morbiditeit die maakt dat men langer thuis kan blijven en minder beroep moet doen op dure, want geprofessionaliseerde, residentiële voorzieningen. Daarenboven staat het beleid gericht op preventie van afhankelijkheid en stimulering van autonomie nog volledig in zijn kinderschoenen. In feite moeten we ook spreken van een dubbele veroudering aangezien niet alleen de ouderengroep als geheel toeneemt maar binnen deze groep vooral het aandeel van de hoogbejaarden stijgt. Vooral de exponentiële groei van de 80- en 85-plussers valt op (zie figuur 3.1).
89
Duizenden
500
2000 2020 2050
400 300 200 100 0 60-64
65-69
70-74
75-79
80-84
85 en +
Bron: NIS Figuur 3.7 Evolutie van de ouderenbevolking in België naar leeftijdprofiel voor 2000-2020-2050
2.2.2.2 Noden van ouderen Ouder worden houdt een aantal ‘risico’s’ in waarvoor in onze Westerse maatschappij, met veel vallen en opstaan, een uitgebreide sociale bescherming werd georganiseerd. Diverse Hiva-rapporten inventariseerden dit aanbod (Nijkamp, Pacolet e.a., 1990; Pacolet e.a., 1994; Pacolet e.a., 1998). Er is op de eerste plaats het evidente risico op inkomensverlies doordat de arbeidsmarktparticipatie geleidelijk wegvalt. Veelal werden daarvoor pensioenstelsels uitgewerkt die nu ook door de toenemende veroudering onder druk komen te staan. Dit probleem werd nog aangescherpt door de vervroegde uittreding. Stilaan probeert men hier de klok terug te draaien en wordt gezocht wordt naar alternatieven zoals een verlate pensioenleeftijd, herinschakeling van oudere werklozen … Ook het aantal vrouwen dat in de toekomst recht zal hebben op een volwaardig pensioen zal stijgen doordat veel vrouwen in de naoorlogse periode zijn blijven werken. Hierdoor kunnen zij het probleem van de betaalbaarheid vergroten (Bogaert e.a., 1993). Een tweede groep risico’s houdt verband met de grotere kans op zorgbehoevendheid. Deze wordt meestal gedefinieerd als de afhankelijkheid van derden voor het uitvoeren van een aantal ADL- en IADL taken. Met de leeftijd neemt de kans op zorgbehoevendheid vrij spectaculair toe: waar deze tot de leeftijd van 60 jaar beperkt blijft tot 2 à 3% (en vooral personen met een handicap of langdurig zieken betreft) stijgt dit percentage tot 7% voor de leeftijdsgroep 65-69 jaar en tot 31% voor de 80-plussers. Vooral het risico op dementie is voor de 80-plussers een belangrijke factor i.v.m. de zorgbehoevendheid.
90
Het in aanmerking komen voor een vergoeding van de zorgverzekering is een belangrijke indicator voor ernstige en zware zorgbehoevendheid5. Wanneer we kijken naar het aantal zorgbehoevenden dat op 31/12/2002 was aangesloten bij de CM-zorgkas Vlaanderen en kon genieten van de zorgverzekering komen we uit op 59.843 personen. 70% hiervan (41.890) bevonden zich in de thuiszorg, de overige in de residentiële zorg. De CM-Zorgkas Vlaanderen telde 2.253.624 aangesloten leden in 2002. Vlaanderen telde 5.972.781 inwoners in 2002 (N.I.S., 2003). Een berekening leert ons dus dat 37,73% van de inwoners in Vlaanderen is aangesloten bij de CM-zorgkas Vlaanderen. Wanneer we dan het cijfer van het aantal CMzorgbehoevenden in de thuiszorg extrapoleren naar Vlaanderen, komen we op 111.026 zwaar zorgbehoevenden in de thuiszorg in Vlaanderen, oftewel 1,86% van de Vlaamse bevolking. Hierbij houden we weliswaar geen rekening met verschillen in ledenprofiel die bij de verschillende mutualiteiten kunnen aanwezig zijn. (CM-Zorgkas Vlaanderen, 2003). Ook zouden volgens een voorlopige becijfering van Breda e.a. (2002), 70% van de aanvragen tot tenlastenneming afkomstig zijn van personen boven de 65 jaar. Het is wel zo dat de validiteit per leeftijdgroep steeds verbetert. De huidige 60plussers brengen het er beter van af dan hun leeftijdgenoten van enkele generaties terug en we stellen vast dat de zorgbehoevendheidsgrens blijkbaar mee opschuift met de levensverwachting. Dit effect wordt evenwel op macroniveau te niet gedaan door het hoger aantal hoogbejaarden. Men kan dit zien als de (voorlopige) keerzijde van de medische vooruitgang: men slaagt erin levensbedreigende ziekten te beheersen maar soms is die genezing onvolledig en slaagt men er niet in het functieverlies te herstellen of blijft continue verzorging of hulp nodig. Samenhangend met deze toenemende zorgbehoevendheidsgraad ontstaan noden aan ondersteuning op het vlak van IADL, ADL en huisvesting. Ook de ondersteuning van de informele zorg door familieleden kan men hiertoe rekenen aangezien het informeel netwerk indirect door de zorgbehoevendheid belast wordt en soms ook heel wat zorgtaken op zich neemt. Tenslotte ontstaan er ook noden aan medische verzorging. Medische diensten kunnen niet altijd scherp onderscheiden worden van de ‘niet-medische’ of welzijnsdiensten en bijvoorbeeld de persoonlijke (lichaamsgebonden) verzorging is zowel het terrein van gezondheidswerkers (thuisverpleegkundigen) als welzijnswerkers (gezinsverzorgenden). De kans om ziek te worden stijgt met de leeftijd wat zich vertaalt in hogere uitgaven voor gezondheidszorgen bijvoorbeeld voor medicatiegebruik, thuisverpleging, medische consultaties, ziekenhuisopnames.
5 Criteria van zware zorgbehoevendheid voor de zorgverzekering zijn ondermeer: minimum forfait B op de Katz-schaal thuisverpleging, minimum 35 punten op de Bel-profielschaal van de gezinszorg, minimum score 15 bij de tegemoetkoming hulp aan bejaarden, integratietegemoetkoming of Hulp van derden. (CM-Zorgkas Vlaanderen, 2003)
91
Andere noden die strikt genomen buiten de sociale beschermingsstelsels vallen betreffen rechtsbescherming, ondersteuning van de vrijetijdsbesteding, mobiliteit … Een aantal van deze noden worden opgevangen door professionele zorgverleners, maar naast deze formele systemen blijft informele zorg en ondersteuning het gros van de zorg vormen, en wordt de mantelzorger, gebukt onder de ‘last van de zorg’, op zijn beurt voorwerp van zorg- en ondersteuning. 2.2.2 Kwalitatieve ontwikkelingen van de vraag Het Nederlands College voor de bouw van ziekenhuisvoorzieningen (2003) haalt een aantal mogelijke wijzigingen aan in de toekomstige ouderenpopulatie ten opzichte van de huidige ouderenpopulatie. Men stelt dat de oudere van straks meestal hoger opgeleid is, in welvarender omstandigheden heeft kunnen leven, zelfstandig en actief is en bovendien mondig is. Dit alles heeft vermoedelijk gevolgen voor de zorgvraag: − Bepaalde vragen zullen door een hoger opleiding en veelal betere sociaaleconomische omstandigheden mogelijk niet of uitgesteld optreden; − Een zorgvraag kan eerder komen omdat een oudere zijn leefstijl wil voortzetten (bv. eerder oog- of mobiliteitsproblemen laten verhelpen); − Er kan een andere zorgvraag optreden omdat de oudere of een zorgverstrekker meer kennis bezit over de behandeling van ziekten, of er kunnen andere zorgvragen optreden omdat men het niet meer vanzelfsprekend vindt dat bepaalde ziekten behoren bij veroudering; − Ouderen zullen waarschijnlijk ook meer willen kiezen: wel of niet thuis blijven, zorg op bepaalde tijden, enz. Geys (1999) stelt dat patiënten bovendien naar hogere kwalificaties en een betere dienstverlening vragen. Daarnaast zijn er een aantal evoluties in de intramurale aanbodzijde die de extramurale vraagzijde beïnvloeden: de evolutie in de medische techniek (poliklinische ingrepen, kijkbuisoperaties, de mogelijkheid om met begeleiding vanuit het ziekenhuis ook thuis chemotherapie toe te dienen of hemodialyse uit te voeren) de vergrote aandacht voor de palliatieve verzorging en behandeling vanuit de ziekenhuizen, de deïnstitutionalisering van de psychiatrische ziekenhuizen, doet de aard van de vraag in thuiszorg ook veranderen. 2.3 Het verbruik van gezondheidszorg De geschetste kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkelingen leiden tot een groter gebruik van gezondheidszorgvoorzieningen al dan niet specifiek voor ouderen.
92
Pacolet e.a. (2002) maken een berekening van het verwachtte toekomstig aantal ROB- en RVT-gebruikers op basis van de toekomstige bevolkingsaantallen en de huidige gebruikspercentages van de ROB’s en RVT’s (zie figuur 3.2). Hierbij zien we dat in de Vlaamse Gemeenschap zowel het totaal aantal ROB- als het totaal aantal RVT-gebruikers in het jaar 2020 met ruim 60% zal stijgen. Dit betekent dat ook het huidige aanbod van residentiële voorzieningen in die mate zou dienen toe te nemen. Wanneer men echter de thuiszorg meer wil stimuleren en ouderen langer zelfstandig thuis wil laten wonen, zal men de thuiszorgsector dus extra dienen te ondersteunen.
70000
ROB RVT
60000
50000
Aantal
40000
30000
20000
10000
0 00 20
Bron:
01 20
02 20
03 20
04 20
05 20
10 20
15 20
20 20
Pacolet e.a., 2002
Figuur 3.8
Reëel (2000) en verwacht aantal ROB- en RVT-bewoners, volgens de huidige gebruikerspercentages, Vlaamse Gemeenschap, 2000-2020
Dezelfde redenering geldt voor het aantal ziekenhuisopnames bij ouderen. In tabel 3.1 zien we dat het aantal ziekenhuisopnames bij ouderen beduidend hoger is dan bij de rest van de bevolking. Geerinckx (2003) stelt daarenboven dat 30% van de ziekenhuisopnames om socio-economische redenen gebeuren. 60% van de opnames in een geriatrische dienst (meestal via intensive care) kunnen volgens hem worden vermeden door een betere preventieve en psychosociale opvang.
93
Tabel 3.2
Absoluut aantal opnames in algemene ziekenhuizen in de Vlaamse Gemeenschap, volgens leeftijdsgroep en geslacht in 1997 en aantal t.o.v. bevolking in 1997 Aantallen Vrouw
Man <15 jaar 15-60 jaar >60 jaar Totaal Bron:
63 455 196 354 189 152 448 961
Aantallen/1 000 inwoners Man Vrouw Totaal
Totaal
49 542 274 844 215 260 539 645
112 996 471 198 404 412 988 606
117,7 104,2 335,0 150,3
96,3 150,8 292,3 175,6
107,3 127,1 310,9 163,1
Pacolet e.a., 2002
Wanneer het beleid het zelfstandig thuis wonen en de thuisverzorging van bejaarden wil stimuleren (minder of minder snelle opnames in ROB’s en RVT’s, minder en kortere ziekenhuisopnames, meer palliatieve thuiszorg, meer specialistische en technische verzorging thuis,..) zal de vraag naar thuiszorgdiensten stijgen. Nu al zien we dat het vooral bejaarden en dan vooral de hoogbejaarden zijn die het meeste kans hebben om beroep te moeten doen op thuisverpleging (zie figuur 3.3). Als we kijken naar het absolute aantal personen dat gebruik maakt van thuisverpleging (figuur 3.4), vinden we de meerderheid terug in de leeftijdsgroep van 70 tot 89 jaar.
30 Vlaamse Gemeenschap België 25
% kans op gebruik
20
15
10
5
0 0-24
25-39
40-59
60-64
65-69
70-74
75-79
80-84
85-89
>90
Leeftijdscategorie
*
Het gebruikerspercentage werd bekomen op basis van het gemiddeld gebruikerspercentage van de thuisverpleging volgens de gezondheidsenquête van 1997 en het gebruikerspercentage bij de leden van d Christelijke mutualiteit
Bron:
Pacolet e.a., 2002
Figuur 3.9
De kans op het gebruik* van thuisverpleging op jaarbasis, volgens leeftijd in de Vlaamse Gemeenschap en België, 1999
94
60000 Vlaamse Gemeenschap België 50000
Aantal patiënten
40000
30000
20000
10000
0 0-24
25-39
40-59
60-69
70-79
80-89
>90
Leeftijdscategorie
Bron:
Pacolet e.a., 2002
Figuur 3.10 Het aantal patiënten dat gebruik maakt van thuisverpleging op jaarbasis, volgens leeftijd, Vlaamse Gemeenschap, België, 1999
2.4 Het zorgaanbod 2.4.1 Mantelzorg onder druk 2.4.1.1 Huidig aanbod mantelzorgers De thuiszorg in het algemeen heeft globaal genomen alleen betrekking op zorgbehoevende ouderen doch ook op jongere chronisch zieken of personen met een handicap. Volgens de Panel Studie van Belgische Huishoudens (Steunpunt Gezinsdemografisch Panel, 1995) zou 14% van de (Vlaamse) huishoudens, evenwel niet allemaal even intensief, betrokken zijn bij thuiszorg. In ongeveer de helft van de situaties heeft die zorg betrekking op ouderen (60 jaar of meer). De groep ‘zware thuiszorg’ d.w.z. thuiszorg die een quasi voltijdse betrokkenheid van de mantelzorg veronderstelt omwille van de zware fysieke of psychische afhankelijkheid van de oudere kan men ramen op ongeveer 1/10 van de thuiszorgsituaties wat neerkomt op ongeveer 25 000 situaties in Vlaanderen. Zonder informele thuisverzorgers is deze thuiszorg bijna niet te organiseren is zoniet lopen de kosten bv. door de inzet van professionele ambulante hulp te hoog op. Het alternatief is dan de residentiële opvang in rusthuizen, rust- en verzorgingstehuizen of ziekenhuizen.
95
De samenleving (bij monde van de overheid) heeft steeds gerekend op deze mantelzorg en ook nu nog neemt de mantelzorg het veelvoud van de zorg op die door professionele thuiszorgdiensten wordt geleverd. Doch zal dit in de toekomst nog steeds kunnen? 2.4.1.2 Demografische ontwikkelingen De verhouding tussen de groep ouderen en de actieve bevolking is belangrijk om het aanbod van mantelzorgers te kunnen beschouwen. Doordat het aantal kinderen per vrouw sterk gedaald is (men spreekt van een ‘ontgroening’) gaat de groep van ouderen ook een steeds groter deel van de bevolking uitmaken. Zo zien we in tabel 3.2 dat het aandeel van de actieve bevolking (15 – 59 jaar)6 op de totale bevolking in 2000 nog 60,5 % bedroeg en deze van de ouderen 21,9 %. Volgens berekeningen zou het aandeel van de actieve bevolking in 2050 dalen tot 51,7 % tegenover 32,4 % bij de ouderen. Deze verhouding, ook ‘afhankelijkheidsratio’ genoemd, geeft aan in welke mate o.a. de zorgvraag financieel en naar personeelsvoorziening zal kunnen opgevangen worden door het beschikbare aanbod. Het is duidelijk dat met een kleiner aandeel van actieve bevolking er vragen dienen gesteld te worden bij de toekomstige beschikbaarheid van mantelzorgers en de betaalbaarheid van de ouderenzorg (Dooghe, 1995). Tabel 3.3
*
Verloop van de grote leeftijdscategorieën in België sedert 1920 (in %)
Jaar
0 –14 jaar
15 – 59 jaar
60+ jaar
1920 1947 1960 1985 2000 2025* 2050*
25,0 20,6 23,7 18,6 17,6 16,3 15,9
64,9 63,8 58,6 61,7 60,5 53,3 51,7
10,1 15,6 17,7 19,7 21,9 30,4 32,4
Dooghe (1995) geeft de cijfers weer van wat door het NIS als de meest vermoedelijke ontwikkeling wordt beschouwd. Er bestaat ook nog een hoge en een lage variant van deze cijfers.
Bron:
Dooghe e.a., 1995
6 In demografische cijfers gebruikt men traditioneel deze leeftijdsgrenzen. Wegens de officiële pensioenleeftijd van 65 jaar, maar vooral wegens de leerplicht tot 18 jaar kan men vragen stellen bij deze grenzen.
96
De thuiszorgcliënten worden gemiddeld ook ouder en ook dit heeft een aantal gevolgen: er komen ook steeds meer alleenstaande bejaarden (vooral weduwen) omwille van de divergerende levensverwachting van mannen en vrouwen en, als er al een partner is, zal die ook ouder zijn en mogelijk zelf minder in staat om thuiszorg op te nemen. 2.4.1.3 Maatschappelijke ontwikkelingen Naast demografische kunnen ook een aantal maatschappelijke ontwikkelingen het aanbod bemoeilijken. De belangrijkste factor voor de nabije toekomst is waarschijnlijk de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen. Daarmee hangen ook gewijzigde rolverwachtingen samen waardoor het steeds minder vanzelfsprekend wordt dat vrouwen het werk opgeven om gezins- of zorgtaken op te nemen. Vrouwen hebben van oudsher een belangrijk aandeel in de thuisverzorging hetzij als partner hetzij als dochter. In Scandinavische landen waar vrouwen meer en langer werken is de thuiszorg veel minder afhankelijk van familieleden en wordt meer professionele hulp ingeschakeld. In België met zijn eerder lage arbeidsparticipatie en met een groot aantal oudere werklozen loopt het voorlopig nog zo’n vaart niet doch de situatie kan naar de toekomst veranderen. Andere elementen die het informele aanbod ondergraven zijn: het minder inwonen van ouders en (volwassen) kinderen, de meer ‘verticale families’ (meer generaties in leven, met minder kinderen per generatie), de ‘verstedelijking’ waardoor burenhulp minder vanzelfsprekend wordt, attitudes tegenover thuiszorg versus rusthuiszorg, economische afwegingen (zoals bijvoorbeeld de kostprijs van een rusthuisopname)… Bovendien zijn er ook de maatschappelijke ontwikkelingen inzake de samenstelling van huishoudens zoals een geringere huwelijksstabiliteit, een kleiner aantal huwelijkssluitingen, het toenemend aantal ongehuwd samenwonen, de toegenomen mobiliteit, de stijging van de vrijwillige kinderloosheid en de toename van het aantal eenoudergezinnen waardoor het levenspatroon veel ingewikkelder wordt en waardoor de zorg voor anderen, in het bijzonder voor ouderen, niet altijd evident meer wordt (Dooghe, 1995). Aan de andere kant faciliteren een aantal ontwikkelingen ook de informele thuiszorg: woningen zijn beter uitgerust, er worden allerlei tussenvoorzieningen ontwikkeld (transmurale opvang, serviceflats …), er worden in het arbeidsrecht enkele voorzieningen ingebouwd zoals het zorgverlof of het palliatief verlof.
97
2.4.2 Het professionele zorgaanbod in België 2.4.2.1 Organisatie van het zorgaanbod Het zorgspectrum voor ouderen omvat een hele reeks ‘zorgsystemen’ gaande van de zelfzorg, de informele zorg van familieleden, kennissen, buren … tot de formele zorg in een hele reeks van diensten die de zorgbehoevende of zieke ondersteunen. Klassiek wordt hier naar medisch model onderscheid gemaakt tussen intra- en extramurale zorgvoorzieningen zij het dat men sedert kort ook transmurale en semi-murale voorzieningen ontwikkelt. De sector van het ouderenbeleid, en de sociale sector in het algemeen, was één van de laatste subsectoren die in de hedendaagse verzorgingsstaat is uitgebouwd. De ontwikkeling is later gekomen dan de gezondheidssector, en fungeerde in sommige gevallen als alternatief (bijvoorbeeld de uitbouw rust- en verzorgingstehuizen). De expansie is een combinatie van demografische factoren en verbetering van het zorgsysteem (verder schrijdende professionalisering, meer en beter gekwalificeerden, andere kwalificaties). 2.4.2.2 Wonen en zorg In de afgelopen 20 jaar (en nu nog) ondergingen de huisvesting en de zorgverlening voor ouderen significante wijzigingen. Een belangrijke onderliggende beweegreden hiervan is de gedachte dat een oudere zo lang mogelijk onafhankelijk dient te blijven. Waarden als autonomie en privacy winnen aan belangrijkheid, naast de nood om de ouderenzorg financieel leefbaar te houden. Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat de grens tussen wonen en zorg steeds minder duidelijk wordt. Waar de zorg voor ouderen traditioneel plaats vond in residentiële voorzieningen, wordt de thuiszorg al dan niet in combinatie met transmurale voorzieningen nu sterk gepromoot. Bovendien krijgt ook het woonaspect in de residentiële voorzieningen heel wat meer aandacht, denk maar aan het concept van de woonzorgcentra wat men nu in Vlaanderen tracht uit te bouwen. Een andere wijziging in de houding van het beleid deed zich voor op het vlak hoe er wordt gekeken naar de huisvesting en zorgverlening voor ouderen als aparte groep. Ouderen worden minder en minder als een aparte doelgroep met specifieke behoeften naar specifieke voorzieningen beschouwd. Ze worden eerder bekeken als personen die in een zekere fase van het leven zijn en die de mogelijkheid hebben om voor zichzelf te beslissen welke dienst ze nodig hebben van de bestaande zorgverlening die er voor iedereen aanwezig is. In plaats van dus alsmaar te moeten verhuizen naar de meest geschikte voorziening: ‘moving on’ (van thuis naar de serviceflat via het rusthuis naar het RVT) tracht men nu de nodige dienstverlening aan huis te bezorgen zodat men in zijn vertrouwde omgeving kan blijven: ‘staying put’.
98
Het ‘lifetime housing’ concept is één van de uitingen van deze nieuwe manier van denken waarbij ‘assistive technology’ en ‘domotica’ als hulpmiddel kunnen worden gebruikt (Winters, 2001). ‘Lifetime housing’ wordt gezien als een instrument tegen sociale uitsluiting van alle zorgafhankelijke personen. Het laat toe om mensen zo lang als ze willen in het eigen huis in de vertrouwde omgeving te laten wonen, zelfs wanneer ze gehandicapt of ouder worden. Het gaat niet om gespecialiseerde maar om gewone woningen die heel eenvoudig kunnen worden aangepast tegen een minimum van kosten. Een definitie van het concept vinden we bij de Joseph Rowntree Foundation (cit. in Winters, 2001): ‘Lifetime Homes are ordinary homes but are designed to meet the changing needs of occupants throughout their lifetime. The design standards apply to new homes, but can be met in existing homes too. By improving safety and convenience, lifetime homes features are as helpful to parents with small children as to grandparents who come to stay. Because they can adapt to change, Lifetime Homes help cope with unexpected life-events, such as braking a leg or perhaps being in a wheelchair for some time’. Lifetime housing is dus geen middel om alleen maar goede woonvoorwaarden te scheppen voor zorgafhankelijke personen, het is een concept dat voor iedereen toepasbaar is. Het gaat om een meer inclusieve en minder stigmatiserende benadering (Hanson, 2001). Winters (2001, aanvullingen uit Porteus, 2001) geeft een overzicht van de belangrijkste argumenten pro lifetime housing: het is een instrument ter preventie van sociale exclusie, het kan het comfort verbeteren van bewoners in geval van tijdelijke afhankelijkheid, het zorgt voor toegankelijke woningen voor bezoekers met beperkingen, het vermindert de behoefte aan formele zorg, de informele zorg kan gestimuleerd worden, het concept zal de algemene kwaliteit van de woningmarkt verbeteren, lifetime housing zal noodzakelijk zijn voor budgettaire redenen. De belangrijkste aanbevelingen die in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en België voor lifetime housing worden gegeven zijn samen te vatten op 3 grote vlakken: − Toegankelijkheid: Het toegankelijk maken van een woning voor rolstoelgebruikers (toegankelijke opritten, brede deuren en gangen, sanitaire voorzieningen op het gelijkvloers, beperking van aantal drempels, , toegankelijke tuin,..); − Aanpasbaarheid: Het voorzien van aanpasbare extra ruimtes op de benedenverdieping (zodat bv. slaapkamer op benedenverdieping kan worden ondergebracht, verplaatsbare muren, toekomstige voorzieningen voor een (trap)lift,…);
99
−
Veiligheid: Het voorzien van een domoticasysteem (met een domoticanetwerk, personenalarmering, brandalarm, inbraakalarm, …); (Winters, 2001, Revet, 2001, Demeyer 2001). 2.4.2.3 Krapte van de professionele zorg De zorgsector heeft omwille van de veroudering veel zorgende handen nodig van de noodzakelijk geachte kwalificaties. De grootste bekommernis van de sector is dan ook of zij deze voldoende kan vinden. Omtrent deze problematiek van ‘manpower planning’ schreven de Hiva-onderzoekers de laatste jaren meer dan 1000 bladzijden genuanceerd onderzoek bij elkaar dat nog voortdurend wordt geactualiseerd. Het aanbod kende sterke bewegingen: er waren evoluties i.v.m. de aantrekkingskracht van een beroep (op zijn beurt bepaald door zaken als voldoende aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden) en er was het inkrimpen van de groep 18-jarigen (de verschuivende afhankelijkheidsratio van de bevolking). Kiezen jongeren nog of zal men nog blijven kiezen voor een opleiding in de zorgsector? In figuur 3.5 zien we dat midden de jaren negentig, ten overstaan van het aantal 18-jarigen, nog nooit zoveel jongeren een opleiding aanvatten van verpleegkundige, verzorgende of diverse paramedische beroepen. Vanaf 1998 zette zich echter een licht dalende trend in bij de eerstejaars verpleegkunde, in 1999 was die sterker (voor de twee opleidingen 15 %), maar deze is inmiddels gekeerd. Bij de 4° graad BSO is deze trend echter slechts gekeerd door de instroom van een 600-tal volwassenen die een opleiding verpleegkunde aanvatten (het zogenaamde ‘project-600’).
100
Aantrekkings% vroedkunde Aantrekkings% HO-verpleegkunde Aantrekkings% HO-verpleegkunde + vroedkunde Aantrekkings% totaal Aantrekkings% BSO-verpleegkunde Aantrekkings% totaal (zonder project 600) Aantrekkings% totaal (zonder project 600 en VDAB) Aantrekkingskracht (%) 7
6
5
4
3
2
1
0
1
0 98
9 -1
Bron:
82 983 984 985 986 987 988 989 990 991 992 993 994 995 996 997 998 999 000 001 002 2 2 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 19 1 1- 82- 83- 84- 85- 86- 87- 88- 89- 90- 91- 92- 93- 94- 95- 96- 97- 98- 99- 00- 018 20 20 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19
81
Pacolet, 2002
Figuur 3.11 Evolutie van de aantrekkingskracht van de opleidingen tot HO-verpleegkundige, vroedvrouw en BSO-verpleegkundige (1980 – 2001) tegenover het aantal 18-jarigen in de Vlaamse Gemeenschap
Het beeld wijzigt enigszins wanneer we de absolute aantallen bekijken (figuur 3.6) omdat daarin de inkrimping van de cohorte 18-jarigen zelf zichtbaar wordt. Dit heeft vooral effect voor de vergelijking met de jaren ’80. Iets minder dan 4000 jongeren vatten in 2000 de opleiding verpleegkunde en vroedkunde aan terwijl dit in jaren voordien nog boven de 4000 uitstak. In het begin van de jaren ’80 leverde een lagere aantrekkingskracht (figuur 3.6) toch meer dan 5 000 instromers op. De verzorgende opleidingen blijven op hetzelfde hoog niveau blijven als de voorbije jaren.
101
Aantal 1ste jaars BSO verzorgende (oud + nieuw systeem) Aantal 1ste jaars TSO-verpleegaspirant
Aantal 1ste jaars verpleegkunde + vroedvrouw (Hoger ond. + aanvullend BSO) Aantal 1ste jaars vroedvrouw (nieuwe opleiding) Aantal 1ste jaars verpleegkunde (Hoger ond. + aanvullend BSO) 6000
5000
4000
3000
2000
1000
0
1
0 98
9 -1
Bron:
81 1
1 98
9 -1
82 1
2 98
9 -1
83 1
3 98
9 -1
84 1
4 98
9 -1
85 1
5 98
9 -1
86 1
6 98
-1
98
7 1
7 98
-1
98
8 88 19
-1
98
9 1
9 98
9 -1
90 1
0 99
9 -1
91 91 19
9 -1
92 1
2 99
-1
99
3 1
3 99
9 -1
94 1
4 99
9 -1
95 1
5 99
9 -1
96 1
6 99
9 -1
97 1
7 99
9 -1
98 1
8 99
9 -1
99 1
9 99
0 -2
00 2
0 00
0 -2
01 2
1 00
-2
00
2
Pacolet e.a., 2002
Figuur 3.12 Evolutie van het aantal eerstejaarsstudenten verpleegkunde (hoger onderwijs en aanvullend beroepssecundair onderwijs), vroedvrouwen en verzorgenden, Vlaamse Gemeenschap, 1980 – 2001
De conclusie hieruit is dat de instroom op de arbeidsmarkt na een lichte terugval aanzienlijk was, maar zij werd blijkbaar onmiddellijk opgeslorpt, o.m. in de ouderenzorg waar de expansie het grootst was. De instroom in het onderwijs is nog hoog, maar een alarmbel moet rinkelen als deze begint te dalen. 2.5 Ruimte voor technologische oplossingen? Wanneer we de zorgvraag en het zorgaanbod in de ouderenzorg beschouwen kunnen we concluderen dat de absolute zorgvraag in de toekomst alleen maar zal toenemen. Dit betekent in de praktijk dat er een toenemende vraag zal zijn naar zowel professionals als mantelzorgers. De vraag stelt zich of ICT en domotica behulpzaam kunnen zijn om een stuk van de toegenomen zorgvraag en de huidig waargenomen tekorten op te vangen. Uit een onderzoek in Spanje, Portugal en het Verenigd Koninkrijk naar de eventuele tekorten op de professionele zorgmarkt die eventueel zouden kunnen worden ingevuld door telecare-toepassingen, komen Camarinha-Matos e.a. (2001,2002) tot de volgende vaststellingen:
102
−
De professionele thuiszorg kan niet voorzien in een permanente dienstverlening. Ouderen zijn gedurende lange perioden van de dag alleen en op zichzelf aangewezen om wille van enerzijds de tekorten in het aanbod van professionele zorgverleners, maar ook om wille van het feit dat een 24-uurs beschikbaarheid van een professionele hulpverlener voor de gemiddelde oudere veel te duur zou zijn; − Deze lange perioden van alleen zijn leiden bij de ouderen ook tot eenzaamheid wat kan leiden tot depressieve stemmingen en het gebrek aan participatie aan sociale activiteiten; − Voor bepaalde voorzieningen zijn er wachtlijsten: bv. voor thuishulp waardoor vooral de oppashulp of het gezelschap houden in gedrang komen; ook zijn er wachtlijsten voor residentiële ouderenvoorzieningen (hoewel dit wat overtrokken kan zijn doordat er niet met een centrale wachtlijst gewerkt wordt of doordat men zich er gewoon op voorzorg opzet en uiteindelijk kiest om (nog) niet te gaan wanneer men aan de beurt komt; − Momenteel zijn er in de huidige woningen voor ouderen architecturale barrières die enkel door dure investeringen kunnen worden aangepast, waardoor zelfstandig thuiswonen niet meer mogelijk wordt; − Het huidige personenalarmsysteem (PAS) is beperkt tot de woning en de directe naaste omgeving. Dit betekent dat wanneer ouderen met een PAS zich in de ruimere omgeving begeven, zij niet meer door het systeem beschermd zijn. Uit deze vaststellingen besluiten de onderzoekers dat er wel degelijk ruimte is voor technologische toepassingen in de zorgsector. Zeker het kunnen voorzien in een meer permanente dienstverlening wat het veiligheidsgevoel van de zorgvragers sterk kan verhogen lijkt een belangrijke meerwaarde bij technologische toepassingen in de zorgsector.
3. Beschrijving huidig technologiegebruik eindgebruikers 3.1 Technologiegebruik bij ouderen 3.1.1 Verspreiding van technologie bij ouderen Men hoort nogal eens de bemerking dat ouderen het gebruik van alledaagse technologie ontwijken, waardoor ze zeker weerstand zouden hebben tegen de introductie van nieuwe technologieën. Uit een studie bij personenalarmgebruikers (n = 176) in het Verenigd Koninkrijk – een groep van gebruikers die vooral bestaat uit ouderen, zorgbehoevenden en alleenwonenden – blijkt dat deze personen toch meestal in het bezit zijn en gebruik maken van courante dagdagelijkse technologieën (zie tabel 3.3).
103
Wat deze cijfers vooral duidelijk maken is dat eenmaal men de technologie in huis heeft, men ze ook meestal wel gebruikt. Het lagere gebruikspercentage van de stofzuiger (71%) heeft meestal vooral te maken met fysieke beperkingen. Drie van de 176 ondervraagden (2%) bleek een computer te bezitten, waarmee ze naar eigen zeggen vlot overweg konden (Brownsell e.a., 2003, 2000). Tabel 3.4
Gebruik van dagdagelijkse technologie bij personenalarmgebruikers Diegenen met technologie: proportie wie het kan gebruiken Heeft technologie
Zonder hulp
Met hulp
Kan niet gebruiken
%
n
%
n
%
n
%
n
Kookfornuis
98
172
92
161
2
4
4
7
Microgolfoven
45
78
95
74
1
1
4
3
Wasmachine
52
93
95
88
1
1
4
4
Stofzuiger
98
173
71
123
4
6
25
44
Telefoon
89
157
99
456
1
1
-
-
Tv-toestel
100
176
100
176
-
-
-
-
Radio
98
173
100
173
-
-
-
-
Video
44
77
84
65
9
7
7
5
Bron:
Brownsell e.a., 2003, 2000, p. 30
Uit een SeniorWatch-onderzoek7 blijkt dat 98% van de oudere huishoudens in Europa minimum 1 Tv-toestel bezit. 16% van de Europese 50+ers zou geïnteresseerd zijn om via hun Tv een toegang te hebben tot het internet en ongeveer tweederde hiervan bezit momenteel geen internetaansluiting. Ongeveer 45% van de 50+ers (wat overeenkomt met zo’n 55 miljoen mensen) gebruikt teletekst en kan dus worden beschouwd als zijnde vertrouwd met het ontvangen van gestructureerde informatie. 40% van de Europese 50+ers stelt dat ze ooit in hun leven een computer gebruikt hebben, hiervan is 20% tussen 70 en 80-jaar en is 10% 80 jaar of meer. Ongeveer 36% van de 50+ers heeft thuis toegang tot een computer en 8% denkt eraan om in de komende 2 jaar een computer te kopen. Men verwacht in totaal een toename van de computerverkoop met 22%.
7 SeniorWatch – voluit European SeniorWatch Observatory and Inventory – is een onderzoeksproject dat gefinancierd wordt door de Europese Commissie onder het Information Society Technology (IST) programma. Het heeft als doel om vraag en aanbod van ICT-producten en –diensten in kaart te brengen die relevant zijn voor ouderen en zorgbehoevenden. Hiertoe werden verschillende onderzoeksmethoden gehanteerd waaronder een bevraging van 10.000 ouderen. (http://www.seniorwatch.de)
104
Wat betreft de toegang tot internet stelt SeniorWatch dat dit nog maar recent door senioren wordt ontdekt: 22% van de Europese 50+ers leeft in een huishouden met een internettoegang. 17% gebruikt het internet tenminste eenmaal per maand. Men voorspelt in de komende jaren een groei van deze markt met 60% (Seniorwatch, 2002). Camarinha-Matos e.a. (2000, 2001) interviewden in Spanje, Portugal en Groot Brittanië 394 ouderen boven de 65 jaar en peilden met heel wat vragen naar het technologiegebruik van ouderen. 12% van de ondervraagden bleek een computer in huis te hebben, en hiervan bleek slechts 23% hem frequent te gebruiken en 9% soms. De overige bezitters van een computer gebruikten hem niet. Van diegenen die geen computer hadden (overige 88%) bleek ook 93% er geen te willen hebben. 62% van de computerbezitters bleek niet over een internetaansluiting te bezitten. En van de overige 28% die wel een internetaansluiting hadden, bleek de meerderheid ze niet te gebruiken omdat ze niet wisten hoe ze het moesten gebruiken. De onderzoekers concluderen dan ook dat op dit moment voor de huidige generatie ouderen computers en internet nieuwe technologieën zijn die nog maar zeer beperkt ingeburgerd zijn. 3.1.2 Interesse van ouderen in nieuwe technologieën Van de groep ondervraagde personenalarmgebruikers uit het onderzoek van Brownsell bleek gemiddeld meer dan de helft geïnteresseerd te zijn in de verdere aanpassing en ontwikkeling van hun personenalarmsysteem (zie tabel 3.4). Voor 3 van de 4 verbeteringen zou vooral de groep van de min-75jarigen eerder open staan, doch de invloed van de leeftijd bleek hierbij niet echt uitgesproken te zijn. De onderzoekers nuanceren wel de cijfers omdat de betrokken ondervraagden vaak niet de nieuw voorgestelde technologieën kenden en zodoende niet voldoende konden oordelen over de mogelijke nieuwe alternatieven. Zeker wanneer men tevreden is over de technologie die men zelf bezit en al lang gewoon is zoals het PAS (Brownsell e.a., 2003, 2000). Tabel 3.5
Interesse in vier technologische verbeteringen van het PAS, in functie van de leeftijd < 75 jaar (n= 70) % n
>= 75 (n= 106) % n
Gemiddeld
Automatische valdetectie (d.m.v. sensoren)
69
48
80
85
76%
Life-style monitoring (d.m.v. sensoren) Medical monitoring (bloeddruk, hartslag, lichaamstemp. En ademhalingsparameters) Videoconferencing tussen ouderen onderling
70
49
67
71
68%
64
45
52
55
57%
47
33
45
48
46%
Bron:
Brownsell e.a., 2003, 2000, p. 35
105
De SeniorWatch-onderzoekers stellen dat hun onderzoekspopulatie (Europese 50+ers), een vrij heterogene groep is. Zo blijkt dat ongeveer een derde van de Europese ouderenbevolking dreigt uitgesloten te worden van de informatiemaatschappij en dit zou niet enkel het geval zijn in de oudste leeftijdscohorten. Vooral de noord-zuidproblematiek blijkt hierin ook erg mee te spelen (Seniorwatch, 2002). Volgens cijfers van het NIS bezaten in 2001 36,4% van de Belgische gezinnen (dus ongeacht de leeftijd) een internetaansluiting, terwijl het Europees gemiddelde 37,7% bedroeg. Wanneer we hier de noord-zuidverhoudingen vergelijken zien we dat de hoogste penetratiegraad van internet zich inderdaad in het noorden van Europa bevindt (63,8% in Nederland, 60,7% in Zweden, 58,6% in Denemarken en 50,2% in Finland) terwijl de laagste penetratiegraden in het zuiden zijn terug te vinden (9,9% in Griekenland, 24,7% in Spanje en 26,1% in Portugal) (NIS, 2001). Het gebruik van nieuwe technologieën is volgens de SeniorWatch-onderzoekers erg gecorreleerd met socio-economische factoren, dit wil zeggen dat het de gebruikelijke kenmerken van sociale stratificatie volgt zoals gender, opleiding, inkomen, enz. Ook het voorkomen van functionele beperkingen blijkt het gebruik van ICT te hinderen, het is dus niet enkel een kwestie van leeftijd (Seniorwatch, 2002). 3.1.3 Acceptatie van telecaresystemen door ouderen In een vergelijkbaar onderzoek werd er ook nagegaan in welke mate de ouderen de installatie van een camera zouden accepteren om in een alternatieve zorg te voorzien. Vooral in ruimten waar men zich omkleedt, bleek er veel weerstand te zijn tegen een camera: in de badkamer 59% en in de slaapkamer 64% weerstand, tegenover 49% in de woonkamer, 41% in de hal en 50% in de keuken (Brownsell e.a., 2003, 2000). Fisk (1998, 1996 cit. in Brownsell e.a., 2003) stelt dat het doel van de meeste telecaresystemen vaak het zelfstandig blijven wonen van ouderen is. Hij stelt ook dat iemands huis nu net het meest krachtige symbool van iemands onafhankelijkheid is, waarbij hij onafhankelijkheid linkt met de mogelijkheid om controle uit de oefenen en keuzevrijheid. Juist om deze reden kunnen technologieën door de gebruikers in het huis beschouwd worden als een ingreep op deze controle en keuzevrijheid, en kunnen ze daarom ook minder acceptabel worden. Ook om deze reden kan technologie meer acceptabel zijn in residentiële voorzieningen omdat de gebruikers er vanuit gaan dat men daar hoe dan ook een stuk controle en keuzevrijheid moet opgeven.
106
Een zeer belangrijke conclusie hieruit is volgens Fisk dat we absolute aandacht moeten schenken aan ‘user control’, m.a.w. het kan niet de dienstverlener, noch technicus zijn die beslist hoe de dienstverlening verloopt of het toestel eruit ziet. Fisk stelt daarom dat telecaresystemen voor kandidaat-gebruikers enkel acceptabel kunnen zijn als er met volgende factoren rekening wordt gehouden: − Attitude tegenover technologie: gebruikers mogen de nieuwe apparatuur niet als een teken van afhankelijkheid beschouwen, als een soort van stigmatisering; − Promotie en marketing: er dient voldoende aandacht te worden geschonken aan de positieve aspecten van de nieuwe technologieën, eerder dan de negatieve associaties zoals angst, onveiligheid, valrisico enz. te benadrukken; − Esthetisch design: de zichtbaarheid van de apparatuur dient vermindert te worden, het dient een harmonieus geheel met de omgeving te vormen, of dient zelfs totaal aan het oog ontrokken te kunnen worden; − Gebruiker-empowerment: men dient zich er van te verzekeren dat de gebruiker altijd de controle behoudt over welke gegevens er naar buiten worden gezonden en welke de gebruiker liever voor zich houdt; − Automatische werking van het systeem: de gebruiker moet zo weinig mogelijk met de technische werking van het systeem geconfronteerd worden zodat de apparatuur de gebruiker minder afschrikt. Om te bepalen wat de determinanten zijn van het al het al dan niet accepteren van de technologie door gebruikers in het Europese onderzoeksproject Action (cf. supra) gebruikte men het ‘System Acceptability System’ van Nielsen (cit. in Andersson e.a., 2002) (figuur 3.7). De acceptatie van een systeem door gebruikers wordt door Nielsen gedefinieerd als ‘..the willingness of users to use a system or service in a particular setting over a period of time’. In figuur 3.7 zien we dat het al dan niet accepteren van een systeem wordt bepaald door twee grote factoren die op hun beurt verder op te delen zijn, met name de sociale acceptatie van een systeem en de praktische acceptatie van een systeem.
107
Social acceptability
System acceptability
Usefulness Usefulness Cost Cost Practical acceptability
Bron:
Utility Usability
Easy to learn Efficient to use
Compatibility Compatibility
Easy to remember
Reliability Reliability
Few errors
etc. etc.
Subjectively pleasing
Nielsen (1993) cit. in Andersson e.a. (2002)
Figuur 3.13 Het ‘System Acceptability Model’ volgens Nielsen
Gebruikers kunnen afwijzend reageren om een systeem te gebruiken wanneer het sociaal niet geaccepteerd is bv. om ethische redenen zoals het gebrek aan privacy of het ervaren tekort aan sociale wenselijkheid. Hiertegenover staat dat het nietgebruik ook kan veroorzaakt worden doordat men het systeem als onpraktisch beschouwd. Deze praktische acceptatie wordt beïnvloed door een veelheid van factoren: de kosten, de betrouwbaarheid van het systeem, de compatibiliteit met andere systemen en de bruikbaarheid van het systeem. Met de bruikbaarheid (‘usefulness’) van het systeem wordt hier zowel de nuttigheid (‘utlity’) bedoeld, kan het systeem doen wat nodig is, als de gebruiksvriendelijkheid (‘usability’), hoe goed kunnen gebruikers zich aan het systeem aanpassen. Waarbij men met gebruiksvriendelijkheid bedoelt: gemakkelijk aan te leren, efficiënt te gebruiken, gemakkelijk te herinneren, afwezigheid van technische mankementen en het bezorgen van een subjectief gevoel van tevredenheid. Wanneer we dus een systeem willen ontwikkelen dat goed geaccepteerd wordt door de gebruikers, met name mantelzorgers en ouderen, dienen we volgens Andersson (e.a., 2002) deze gebruikers te betrekken bij de ontwikkeling van het systeem in al zijn facetten (cf. supra: de ‘user control’ van Fisk). De verschillende punten van het ‘System Acceptability Model’ van Nielsen worden best systematisch afgetoetst bij deze potentiële eindgebruikers. Deze aftoetsing dient gedurende de gehele ontwikkeling van het systeem te gebeuren, het moet een voortdurend proces zijn van ontwikkeling en bijsturing.
108
3.2 Technologiegebruik bij zorgverleners 3.2.1 Gebruik door zorgverleners Het gebruik van ICT bij zorgverstrekkers heeft een dubbele functie. Enerzijds kan het de interne organisatie stroomlijnen en verbeteren (bv. op administratief vlak) en anderzijds kan ICT het zorgproces verbeteren of kunnen er zelfs totaal nieuwe diensten worden aangeboden aan eventueel meer cliënten. In het SeniorWatch-onderzoek naar het gebruik van ICT bij Europese zorgaanbieders (zie ook figuur 3.8) zien we dat het ICT-gebruik zich vooral beperkt tot de administratieve context (kantoorgebruik: 34,6%). 18,3% gebruikt ICT ook enkel voor administratie, maar heeft daarenboven ook een eigen website (‘on-liners’). 2,2% van de zorgaanbieders gebruikt op een telefoon na, geen ICT. Wanneer ICT in het zorgproces wordt gebruikt gaat het meestal om applicaties die mobiele veldwerkers ondersteunen (13,7%). Zo zijn mobiele telefoons bij Europese zorgverleners alomtegenwoordig. Men berekende dat in 2001 ongeveer 82% van de veldwerkers in het bezit is van een GSM. Ook verwacht men grote stijgingen in het gebruik van portable pc’s en zakcomputers (PDA’s). Door het gebruik van deze technologie verwachten beleidsverantwoordelijken een verhoging van de kwaliteit van de dienstverlening zoals het sneller en efficiënter kunnen reageren bij noodgevallen, een betere dienstverlening aan rurale gebieden en verhoging van de kwaliteitsgaranties. Een andere technologie die een hoge penetratiegraad kent is de sociale alarmering. Passieve alarmering met behulp van sensoren, het elektronisch versturen van vitale gegevens, domotica en beeld-gebaseerde telediensten krijgen wel aandacht van de meerderheid van de Europese beleidsmakers maar zit nog overal in experimentele fases. Echte telecaretoepassingen worden door 6,0% van de zorgaanbieders gebruikt, terwijl 4,4% van de zorgaanbieders ook on-line diensten aanbiedt (Seniorwatch, 2002).
109
Alleen kantoorgebruik 34,6% 'E-carers' Telecare toepassingen 6,0%
9,2%
ICT-ondersteuning veldwerkers 13,7%
0,5% 2,9%
8,2%
E-commerce: On-line aankoop van diensten 4,4%
'On-liners' 18,3% 2,2% Niet-gebruikers Bron:
Seniorwatch, 2002
Figuur 3.14 Typologie van het ICT-gebruik (in procent) bij zorgverleners in Europa
3.2.2 ICT-toepassing in de ouderenzorg: opinie hulpverleners Camarinha-Matos e.a. (2000, 2001) onderzochten door middel van interviews wat de houding is van professionele hulpverleners bij het gebruik van ICT in de zorg, de supervisie en bij ontspanningsactiviteiten voor ouderen. Uit het onderzoek bleek dat de hulpverleners zowel positieve als negatieve aspecten aan het ICTgebruik zien: Positieve aspecten − ICT kan het veiligheidsgevoel bij ouderen versterken, zeker bij alleenwonende ouderen, of ouderen die gedurende lange tijd alle zijn; − Het kan helpen voor het oplossen van eenzaamheidsproblemen; − In sommige gevallen kan het een goede aanvulling zijn op de dienstverlening van de thuishulp; − Wanneer er via ICT 24u iemand bereikbaar is kan dit de kwaliteit van leven voor de ouderen verbeteren; − Het kan ook de kwaliteit van leven van familie en mantelzorgers verbeteren omdat het wat taken van hen kan wegnemen; − In sommige gevallen zou er kunnen bespaard worden op de personeelskost;
110
−
−
−
Door ICT kunnen ouderenwoningen technisch verbonden worden met residentiële zorgvoorzieningen waardoor deze een permanente dienstverlening aan ouderenwoningen kunnen verzekeren; Ouderen (vooral bedlegerigen) zouden door de ICT terug toegang kunnen krijgen tot culturele- en ontspanningsactiviteiten (theater, film,..) zonder het huis te moeten verlaten Ook zouden ouderen heel wat meer toegang hebben tot bronnen van informatie over allerlei topics.
Negatieve aspecten − Men heeft angst om de zorg te depersonaliseren: men heeft angst dat een hulpverlener wordt vervangen door een machine. ICT mag volgens de hulpverleners enkel gebruikt worden als additionele zorg; − Wanneer het toch ter vervanging van persoonlijke contacten zou worden gebruikt, zal het de eenzaamheid doen toenemen; − Ook de sociale contacten kunnen afnemen bv. wanneer theaterbezoeken enkel nog op afstand worden bijgewoond. Hierdoor kunnen ouderen meer sedentair worden en meer geïsoleerd in hun huizen gaan leven; − ICT heeft volgens de ondervraagden ook een hoge kost: zowel voor de aankoop als voor het onderhoud (gezien de snelle evoluties in de onwikkeling van de technologie). Hierdoor zou het kunnen gebeuren dat ICT enkel beschikbaar wordt voor de betere begoede ouderen; − Ouderen kunnen een grote weerstand hebben tegen de implementatie van nieuwe technologieën. Deze weerstand kan ontstaan door het gebrek aan kennis over het nut, alsook door de lage scholinggraad en de angst om persoonlijke contacten te verliezen; − ICT-systemen kunnen niet gebruikt worden door bepaalde doelgroepen zoals personen met psychische problemen (bv. dementie) of met bepaalde fysieke handicaps (bv. blind- of doofheid)
111
4. Bepaling telecaremarkt 4.1 Marktonderzoek videotelefonie en breedbandtechnologie 4.1.1 Marktonderzoek videotelefonie Ortt e.a. (1995, 1998) deden onderzoek naar wat de meest kansrijke toepassingen van beeldtelefonie op de consumentenmarkt zijn. Hoewel de technologie van de beeldtelefonie reeds lang bestaat (het eerste beeldcontact vond in 1930 tussen twee televisiestudio’s in de USA plaats), is het geen alom verspreid product geworden. Om er achter te komen hoe de invoering van een nieuwe technologie verloopt, onderzocht Ortt de geschiedenis van een heleboel andere technologieën, zoals de telefoon, de tv, de fax en de radio. Zo werd bv. de tv uitgevonden in 1925, maar was hij pas in de jaren zestig verspreid in Nederland. De verspreiding van dergelijke nieuwe technologieën blijkt volgens een Svormige curve te verlopen (zie figuur 3.9). Eerst gaat het langzaam, alleen mensen die alle nieuwe snufjes moeten hebben kopen er een (de ‘innovators’), daarna gaat de stijging steeds sneller (de ‘early adopters’ en de ‘early majority’). Aan het einde als bijna iedereen de technologie heeft vlakt de grafiek weer af (de ‘late majority’ en de ‘laggards’). Dit noemen Ortt e.a. (1995, 1998) de ‘marktstabilisatiefase’. Volgens de Haan (2003) ontstaat deze S-curve enkel maar bij succesvolle producten met name wanneer er tijdens de versnelling in de diffusie van de technologie de meerderheid van de bevolking in het bezit komt van het desbetreffende product. Zo drongen in Nederland bv. de PC en de toegang tot internet slechts langzaam door op de markt: het is pas vanaf 1985 dat de PC en vanaf 1995 dat de internettoegang een echte versnelling in de diffusie op de markt meemaakten.
112
100
0
Early adopters
Late majority
40
20
Bron:
Early majority
60
Innovators
Diffusiepercentage
80
Laggards
tijd-as (bv. jaren)
De Haan, 2003
Figuur 3.15 Ideaaltypische weergave van de S-vormige diffusiecurve
Voordat deze curve echter op gang komt onderscheiden zij nog twee andere fasen. In de innovatiefase wordt de technologie omgezet in een product. In deze fase dient er ook een studie te gebeuren over de kans die de technologie maakt, m.a.w. welke zijn belemmerende, en welke zijn bevorderende factoren voor doorbraak op de markt? In de marktadaptatiefase moet men zich eerder afvragen op welke toepassing men zich moet richten. Uit het marktonderzoek van Ortt e.a. (1995, 1998) blijkt dat de meest kansrijke toepassingen voor videotelefonie het contact met familie en vrienden in het buitenland, of met zieke familieleden zijn. De onderzoekers stellen dat het product dient aangepast te worden aan wat de gebruikers willen. Met andere woorden voor wat betreft beeldtelefonie heeft men zich volgens de onderzoekers in de marktadaptatiefase te eng gericht naar de zakenwereld, waar er blijkbaar niet direct een markt voor het product was. Dit is volgens hen een reden waarom de beeldtelefoon tot nu toe nooit echt is doorgebroken. Alcatel peilde in maart 2003 bij 1277 Belgische internetgebruikers naar de belangstelling voor zestien diensten en toepassingen via een vaste of draadloze telefoonverbinding. In figuur 3.10 zien we dat 33% van de respondenten antwoordden dat ze ‘geïnteresseerd’ of ‘zeer geïnteresseerd’ zijn in videotelefonie. Hiermee komt de videotelefonie op de 9de plaats. Video on demand (50%), het controleren van het telefoonbudget (41%), het vanop afstand bewaken van het huis (39%), interactieve Tv (39%) en het vanop afstand bewaken van personen (kinderen, ouderen) (37%) scoren het hoogst.
113
Percentage geïnteresseerden Video on demand
50
Telefoonbudget controle
41
Huisbewaking vanop afstand
39
Interactieve Tv
39
Bewaking van personen vanop afstand
37
Betaling via GSM, na gebruik via factuur
37
Gedeeld telefoontoestel
35
Info vragen via GSM
33
Videotelefonie
33
Betaling via GSM, met vooraf opgeladen krediet
31
Bandbreedte op vraag (tijdelijk snel downloaden)
24
Bediening huishoudtoestellen vanop afstand
22
Communicatie via Tv
21
Transacties via Tv
19
Multiplayer games
14
Games on demand
10
0
Bron:
10
20
30
40
50
60
Alcatel, 2003
Figuur 3.16 Algemene belangstelling voor zestien diensten en toepassingen via een vaste of draadloze telefoonverbinding bij Belgische internetgebruikers.
Verder blijkt nog uit het onderzoek dat videotelefonie op nr. 4 staat bij vrouwelijke internetgebruikers, terwijl deze service bij mannen niet voorkomt in de top 5. De belangstelling blijkt ook sterker te zijn dan gemiddeld bij jongeren, bij wie veel bezig is met nieuwe technologie en bij intensieve gebruikers van telefoon en SMS. Men onderzocht ook in welke mate men bereid was te betalen voor deze nieuwe technologieën. De meerderheid van de respondenten geeft de voorkeur aan een betaling per gebruik in plaats van een vast maandelijks abonnementsbedrag. Op die manier kunnen ze immers de voor hen nog nieuwe gebruikstoepassingen uittesten en nadien inschatten of een vast maandbedrag voordeliger kan zijn (Alcatel, 2003). 4.1.2 Marktonderzoek breedbandtechnologie Wanneer we kijken naar het aantal en de soort internetaansluitingen in België (tabel 3.5) zien we dat het totaal aantal aansluitingen de laatste vijf jaren enorm sterk is toegenomen en dit zowel voor privé-gebruik als in bedrijven (bijna een vernegenvoudiging). Bovendien blijkt uit de cijfers dat ook de aard van de aansluitingen erg evolueerden. Sinds 2000 worden de snelle breedbandaansluitingen (kabel, ADSL) commercieel in België aangeboden.
114
Op nog geen drie jaar tijd zien we dat er ongeveer 988.680 aansluitingen gebeurden (privé en bedrijven samen). Als we kijken naar het totaal aantal internetaansluitingen in 2003 zien we dat de meerderheid van de aansluitingen dus al breedbandlijnen zijn (zo’n 55%). Tabel 3.6
Evolutie van het aantal en de soort internetaansluitingen* in België van november 1998 tot juli 2003 11/1998
Totaal Totaal privé Gratis Betalend - geen breedband - breedband (kabel, adsl) Totaal Bedrijven Netwerken - geen breedband - breedband (kabel, adsl) Individueel - geen breedband - breedband (kabel, adsl)
207.277 151.168 151.168 151.168
11/1999
07/2000
03/2001
03/2002
03/2003
07/2003
5558.995 639.803 328.286 311.517 311.517
1.005.211 1.736.483 1.394.766 341.717 287.741
1.139.257 989.821 593.004 396.817 251.939
1.491.113 1.293.184 644.896 648.288 192.941
1.786.103 1.502.640 598.256 904.384 139.155
1.778.817 1.490.803 540.288 950.515 130.161
53.976
144.878
455.347
765.229
820.354
56.109
95.500
132.533
149.436
197.929
283.463
288.014
3.804 3.804
9.903 9.903
14.956 12.719
22.855 13.877
32.632 13.227
39.368 11.584
39.164 9.725
2.237
8.978
19.405
27.784
29.439
117.577
126.581 86.001
165.297 58.715
244.095 48.428
248.850 37.717
40.580
106.582
195.667
211.133
52.305
85.597
*
Het aantal aansluitingen komt niet noodzakelijk overeen met het aantal gebruikers: één aansluiting kan gebruikt worden door verschillende gebruikers, en één gebruiker kan toegang hebben tot verschillende aansluitingen. Bron: NIS (2003)
Uit verschillende testen blijkt dat wanneer men via beeldtelefonie geluid en beeld kwaliteitsvol wil doorsturen, men best gebruik maakt van deze breedbandtechnologie. De slaagkans van dienstverlening via beeldtelefonie in een bepaalde regio zal dus ook samenhangen met de penetratiegraad van deze breedbandtechnologie in deze regio. In vergelijking met de overige Oeso-landen scoort België op dat vlak zeker niet slecht. Wanneer gekeken wordt naar het totaal aantal breedbandlijnen (zowel DSL-lijnen, kabelbreedbandlijnen als andere breedbandtoepassingen8) per 100 inwoners, staat België op de vijfde plaats (zie figuur 3.11) 8 Breedbandlijnen kunnen technisch via verschillende manieren worden gerealiseerd: - DSL staat voor ‘digital subscriber lines’ het gaat om geavanceerde telefoonlijnen, in België kennen we momenteel het ADSL- en het SDSL-product (in de toekomst wellicht ook VDSL); - HFC staat voor ‘High Fiber Coax’. Hier gaat het om het kabeldistributienetwerk - Andere breedbandtechnologieën kunnen ondermeer zijn: breedband via satelliet, breedband over optische vezel, ethernet LAN’s,.. (Oeso, 2003)
115
Aantal breedbandlijnen op 100 inwoners
Korea Canada Zweden Denemarken België USA Ijsland Oostenrijk Japan Nederland Zwitserland Finland Duitsland Noorwegen Spanje Frankrijk Portugal Australië Groot-Brittanië Italië Nieuw-Zeeland Luxemburg Hongarije Tsjechië Mexico Ierland Polen Turkije Slovakije Griekenland
0
*
Bron:
5
10
15
20
Oeso, 2003
Figuur 3.17 Breedbandpenetratie in de Oeso-landen in juni 2002: aantal lijnen per 100 inwoners
4.2 Omschrijving van de telecaredoelgroep 4.2.1 Indeling eindgebruikers Wanneer we een analyse maken van de mogelijke telecaregebruikers kunnen we een onderscheid maken tussen de primaire eindgebruikers (de ouderen) en de secundaire eindgebruikers (de familieleden, ouderenvoorzieningen, openbare en privé-instellingen voor het beleid van de zorgen welzijn voor ouderen). Camarinha-Matos L.M. e.a. (2000, 2002) goten dit in een model waarbij ze het ‘telecaresysteem’ voorstellen met de primaire eindgebruikers die centraal staan en mede door de telecare in interactie zijn met de secundaire eindgebruikers. Deze kunnen op hun beurt de nodige zorgen en diensten aan de primaire eindgebruikers afleveren (zie figuur 3.12).
116
Secondary End Users Families
Primary End Users The Elderly Secondary End Users Elderly Services Bron:
Secondary End Users Public and Private Bodies for Care and Leisure
Camarinha-Matos L.M. e.a. (2000, 2002)
Figuur 3.18 Het telecare-systeem met classificatie van de eindgebruikers
4.2.2 Typologie van de primaire eindgebruikers Van Campen e.a. (cit. In de Klaver e.a., 2002) ontwierp een typologie van thuiszorgvragers die in Nederland 84% van de geregistreerde thuiszorgvragers dekt. De resterende 16% bestaat uit individuele gevallen met een specifieke hulpvraag die niet in de indeling konden worden opgenomen zonder deze te ingewikkeld te maken. Vermits heel wat van de thuiszorgvragers uit ouderen bestaan is deze typologie zeker te gebruiken voor de doelgroep van de oudere thuiszorgvragers. Mede hierdoor is deze typologie een aanzet om de potentiële primaire telecaregebruikers in de thuiszorg van ouderen in kaart te brengen (zie punt 4.4.4). 1. Gezonde thuiswonende ouderen met een verminderde zelfredzaamheid (18%) Deze personen zullen om wille van hun verminderde zelfredzaamheid vooral gebruik maken van diensten zoals maaltijdverstrekking en personenalarmering; 2. Chronische zieken die regelmatig gebruik maken van medische zorg (22%) Het gaat om personen die regelmatig een specialist, ziekenhuis en/of huisarts consulteren, vaak nazorg ontvangen en zorg behoeven vanwege een overbelast sociaal netwerk;
117
3. Kortstondige zieken met nazorg uit het ziekenhuis (16%) Het gaat om personen die met een kortstondige ziekte zijn ontslagen uit het ziekenhuis en die op vraag van het ziekenhuis nog bepaalde zorgen nodig hebben; 4. Lichamelijk gehandicapten en revalidatiepatiënten (13%) Het gaat om personen die om wille van een lichamelijke handicap vaker gebruik maken van kinesitherapie, ergotherapie of de dagbehandeling van een somatisch ziekenhuis; 5. Cliënten van de geestelijke gezondheidszorg of het maatschappelijk werk (5%) Hier gaat het om personen die om wille van psychische reden en/of gedragsproblemen nood hebben aan psychische begeleiding van bv. een CAW of een centrum voor geestelijke gezondheidszorg; 6. (Dementerende) ouderen die gekend zijn in een residentiële ouderenvoorziening (3%) Hier gaat het om ouderen die bv. gekend zijn door een residentiële ouderenvoorziening omdat ze er beroep doen op dagverzorging (of nachtopvang) of omdat ze er opgenomen geweest zijn (bv. kortverblijf). Elke categorie kan volgens Van Campen nog verder opgesplitst worden naar de ernst van de problematiek volgens de mate van beperking of hulpbehoevendheid: niet / licht / matig / ernstig. In deze indeling wordt enkel uitgegaan van een thuiszorgsituatie van ouderen. Uiteraard kan het gebruik van technologie ook in andere zorgsituaties worden gebruikt. Enkele voorbeelden: kinderen die in het ziekenhuis zijn opgenomen en willen communiceren met klasgenootjes en familie, personen met een handicap die in een project voor begeleid wonen zitten en die toch heel wat begeleiding en toezicht nodig hebben, ouderen die opgenomen zijn in een ROB of RVT kunnen door het gebruik van de technologie meer contact hebben met familie, personen in afgelegen gebieden, eilanden, schepen op zee,… (Curry e.a., 2002). Gezien de doelstellingen van het videotelefonieproject in Kortrijk focussen wij ons hier echter op de mogelijkheden van telecare voor thuiswonende ouderen. 4.2.3 Typologie van secundaire eindgebruikers Bij de secundaire eindgebruikers maakt Camarinha-Matos L.M. e.a. (2000, 2002) een onderscheid tussen de familie, de diensten voor ouderen en de diensten die zorg en welzijn aanbieden. Deze twee laatste kunnen worden samengevoegd tot de ‘professionele hulpverlening’ al dan niet specifiek voor ouderen. De professionele hulpverlening kan voor heel wat zaken beroep doen op ICT. Ze kan intern of extern naar andere hulpverleners gebruikt worden om het onderling uitwisselen van gegevens, om het elektronisch patiëntendossier te beheersen of om de directe zorg aan de oudere te verbeteren.
118
Bij de categorie ‘familie’ zijn ons inziens ook de informele hulpverleners aanwezig die niet noodzakelijk familie zijn. We definiëren deze groep dan ook als ‘mantelzorgers’. Mantelzorgers zijn in te delen naar twee grote kenmerken: de plaats waar ze wonen (inwonend of uitwonend bij de te verzorgen persoon) en de intensiteit van de draaglast die ze ondervinden (zorgbehoefte van de te verzorgen persoon: licht / matig /zwaar). 4.2.4 Welke telecaredienst voor welke doelgroep? Vertrekkende van bovenstaande typologieën van primaire en secundaire eindgebruikers trachten we een omschrijving te vinden van welke doelgroepen baat hebben bij welke telecaredienst. We beperken ons hierbij tot de potentiële primaire eindgebruikers en de mantelzorgers van de potentiële secundaire eindgebruikers. Voor de beschrijving van de mogelijke telecarediensten zullen we gebruik maken van de verschillende componenten van telecare zoals die geanalyseerd werden en beschreven zijn in hoofstuk 2 ‘Het dienstverleningsmodel’. Om te bepalen welke telecarecomponenten voor welke typologie van doelgroep zinvol kan zijn, doen we beroep op de indeling van toepassingsdomeinen van Nouws e.a. (2003). Zij geven een zestal domeinen weer waarbij ICT en domotica kan worden ingezet in het concept van de woon- zorgzones in Nederland. (zie voor een uitgebreidere beschrijving hoofdstuk 5 ‘Integratie van videotelefonie in een serviceflat of (toekomstige) zorgflat?’. Het gaat om een zestal verschillende zorgnoden (soms meerdere bij een persoon aanwezig) die kunnen worden ingevuld door een aantal van de beschreven telecare-componenten (hoofdstuk 2) te gaan combineren. Alzo kunnen clusters van telecarediensten bepaald worden voor elke doelgroeptypologie. De zes domeinen waarvoor ICT kan worden gebruikt zijn de volgende: 1. Veiligheid: in te vullen door bv. actieve personenalarmsystemen uitgebreid met passieve systemen (lifestylemonitoring), omgevingsmonitoring (inbraak- en brandsignalering, video intercom aan voordeur,..). Bij specifieke gezondheidsrisico’s kan daaraan medische monitoring worden toegevoegd; 2. Sociale geborgenheid: in te vullen door bv. telecontact (permanente beeldverbinding met servicecentrum), televideoconferencing (contactmogelijkheden voor ouderen en hulpbehoevenden onderling: ‘virtuele praatclubs’, contactmogelijkheden met familie zowel beeldverbindingen als chatlijnen of e-mail), ook sociale alarmering en passieve alarmering (zie ‘veiligheid’); 3. Fysieke veiligheid: in te vullen door bv. integratie domoticatoepassingen in / rond de woning. Het gaat hierbij vooral om woonaspecten en minder om zorg;
119
4. Zorg: in te vullen door bv. videotoezicht op afstand, telemedicine met vooral medicalmonitoring; 5. Informatie: in te vullen door bv. elektronische patiëntendossiers, informatie over het aanbod van diensten, over activiteiten en clubs, over openbaar vervoer. De mogelijkheid om online vragen te stellen aan een servicecentrum; 6. Gemak: in te vullen door bv. teleservicediensten (vanop afstand regelen van diensten, boodschappen, (warme) maaltijden bestellen, klusjesman regelen,..), domoticatoepassingen zoals het bedienen van licht, gordijnen, enz. door middel van afstandsbediening. Tot slot willen bij de verschillende doelgroeptypologieën een praktische beschrijving maken van deze groepen thuiswonende ouderen. Daarom koppelen we in tabel 3.6 aan iedere mogelijke doelgroep een aantal operationalisaties met concrete parameters zodat we deze doelgroepen kunnen identificeren en selecteren. Deze concretisatie kan ook fungeren als een model voor beleidsmakers en zorgaanbieders zodat een inschatting kan gemaakt worden van de mogelijke toekomstige markt.
120
Tabel 3.7
Model mogelijke telecaredoelgroepen en hun respectievelijke clusters van telecaredienstverlening
Doelgroeptypologie
Mogelijke operationalisatie met concrete
Zorgbehoefte
Domein
Mogelijke clusters van dienstverlening
parameters
-graad
(zorgnood)
(telecarecomponenten)
Primaire eindgebruikers telecare: zorgbehoevenden Gezonde
thuiswonende
ouderen
met
een
Personen met gevoelens van onveiligheid,
Niet-licht
onzekerheid bv. op wachtlijst ROB/RVT;
Telecontact met hulpverlener
geborgenheid
Videoconferencing familie, mantelzorger
Informatie
Informatie en advies
Soc.
Telecontact met hulpverlener
valrisico (cf. Brownsell: in Gr.Brit. valt 33%
geborgenheid
Videoconferencing familie, mantelzorger
v/d ouderen min. 1x/j., hiervan valt 66%
Veiligheid
Actieve personenalarmering
opnieuw
Fysieke veiligheid
Omgevingsmonitoring
Informatie
Domotica in de woning
Gemak
Telecounseling
verminderde zelfredzaamheid
Soc.
Verminderd gehoor en/of zicht; Verhoogd
binnen
osteoporose,
6
mndn),
bv.
bij
evenwichtsstoornissen,
stramheid in de spieren,.. ;
Matig-zwaar
Informatie en advies Telegemeenschapsdiensten
121
Chronische regelmatig maken
van
zieken
Niet-licht
Zorg
Telenursing
Matig-zwaar
Soc.
Videoconferencing lotgenoten, familie
bv. M.S., Parkinson, rechthebbenden op
geborgenheid
Domotica in de woning
forfait chronische zieken
Fysieke veiligheid
Telebegeleiding
Zorg
Telecounseling
Gemak
Telenursing
die
Polyfarmacie met noodzaak tot begeleiding
gebruik
hierbij; Risico-aandoeningen of specifieke
medische
diëten die opvolging vragen bv. instabiele
zorg
diabetes, hypertensie chronische, invaliderende aandoeningen
Telemonitoring Videotoezicht: oppas vanop afstand Telegemeenschapsdiensten ‘e-learning’ en ‘e-entertainment’ Soc.
Telecontact met hulpverlener
geborgenheid
Videoconferencing familie, mantelzorg
Zorg
Telenursing (teleconsultaties)
Sociale
Telecontact met hulpverlener
Palliatieve thuiszorgsituatie bv. prognose <
geborgenheid
Videoconferencing mantelzorg, lotgenoten
3 maand, rechthebbenden op palliatief
Zorg
Telebegeleiding
Kortstondige zieken met
Algemene opvolging en begeleiding van
nazorg uit het ziekenhuis
kwetsbare
personen
bv.
Niet-licht
alleenstaande
ouderen Na
cardiale
forfait
chirurgie
of
hartinfarct;
Matig-zwaar
Telenursing (teleconsultaties) Telemedicine: monitoring, teleconsultaties
122 Lichamelijk gehandicapten
Zich en
revalidatiepatiënten
niet
alleen
buitenshuis
verplaatsen
bv.
min.
verplaatsen
Katz-schaal,
kunnen
score
‘3’
item
in
bezit
van
Niet-licht
rolstoel, CARA/COPD medicatie;
Bv. fft A/B/C in TVP, Bel-schaal score 35
Matig-zwaar
(ZVZ)
Veiligheid
Personenalarmering
Soc.
Videoconferencing familie, mantelzorg
geborgenheid
Teleconsultaties (telenursing)
Zorg
Informatie en advies
Informatie
Telegemeenschapsdiensten
Gemak
‘e-learning’ en ‘e-entertainment’
Veiligheid
Personenalarmering
Soc.
Omgevingsmonitoring
geborgenheid
Telecontact met hulpverlener
Fysieke veiligheid
Videoconferencing lotgenoten, familie
Zorg
Domotica in de woning
Informatie
Telebegeleiding
Gemak
Telecounseling Teleconsultaties (nursing, ook kine, ergo) Telemonitoring Informatie en advies Telegemeenschapsdiensten ‘e-learning’ en ‘e-entertainment’
Cliënten v/d geestelijke
Plotse verandering gezinssituatie bv. recent
gezondheidszorg of het
overlijden/scheiding;
maatschappelijk werk
geïsoleerde
ouderen
vereenzaamde, met
beperkte
contacten met kinderen, mantelzorger of buren bv. hoge sub-scores item ‘sociaal leven’ of ‘geestelijke gezondheid’ van Belschaal;
Chronische
pijnpatiënten;
Economisch zwakken bv. gewaarborgd inkomen voor bejaarden, WIGW-statuut, budgetbegeleiding OCMW
Niet-licht
Soc.
Telecontact met hulpverlener
geborgenheid
Videoconferencing mantelzorg, lotgenoten
Zorg
Telebegeleiding
Informatie
Informatie en advies
123 Depressie,
karakteriële
antidepressivagebruik,
stoornissen recent
bv.
Matig-zwaar
ontslag
Veiligheid
Omgevingsmonitoring
Soc.
Telecontact met hulpverlener
geborgenheid
Videoconferencing mantelzorg, lotgenoten
thuishulp waar zorgcoördinatie gewenst is
Zorg
Telebegeleiding
bv.
Informatie
Zorgbemiddeling
psychiatrie; >
2
Uitgebreide verschillende
professionele professionele
Informatie en advies
hulpverleners aan huis (Dementerende) ouderen
Milde vorm dementie, lichte desoriëntatie
Niet-lichte
Veiligheid
Actieve en passieve personenalarmering
die bv. gekend zijn in een
in tijd, ruimte, persoon bv. matige sub-
dementie
Soc.
Omgevingsmonitoring
residentiële
scores item ‘geestelijke gezondheid’ Bel-
geborgenheid
Telecontact met hulpverlener
ouderenvoorziening
schaal
Fysieke veiligheid
Domotica in de woning Videotoezicht op afstand
Ernstige
dementie
bv.
terugbetaling
Alzheimermedicatie
Matig-zware
Veiligheid
Actieve en passieve personenalarmering
dementie
Fysieke veiligheid
Omgevingsmonitoring
Zorg
Domotica in de woning Videotoezicht op afstand
Secundaire eindgebruikers telecare: mantelzorgers van zorgbehoevenden Inwonend
Oudere is nog behoorlijk zelfredzaam
Niet-licht
Informatie
Informatie en advies
Zware draaglast voor de mantelzorger,
Matig-zwaar
Veiligheid
Actieve personenalarmering
aanwezigheid
fysiek
Soc.
Telecontact met hulpverlener
geborgenheid
Videotoezicht: oppas vanop afstand
Zorg
Telebegeleiding
Informatie
Telecounseling
Gemak
Informatie en advies
is
steeds
vereist
zorgbehoevende gebruikt respijtzorg*
bv.
psychisch
of
Telegemeenschapsdiensten ‘e-learning’ en ‘e-entertainment’
124
Uitwonend
Oudere is nog behoorlijk zelfredzaam
Niet-licht
Veiligheid
Actieve personenalarmering
Informatie
Informatie en advies
Frequente aanwezigheid is vereist
Matig-zwaar
Veiligheid
Actieve en passieve personenalarmering
Soc.
Omgevingsmonitoring
geborgenheid
Videoconferencing met zorgbehoevende
Zorg
Videotoezicht: oppas vanop afstand
Informatie
Telebegeleiding
Gemak
Telecounseling Informatie en advies Telegemeenschapsdiensten
* Onder respijtzorg verstaan we die zorgvoorzieningen die voorzien in een tijdelijke of beperkte opvang van een zorgbehoevende met als doel dat de mantelzorger wat op adem kan komen bv. op vakantie kan gaan of wanneer de mantelzorger om een andere reden tijdelijk niet beschikbaar is bv. ziekte van de mantelzorger. De meest courante vormen in Vlaanderen zijn de dagopvang in de dagverzorgingscentra en de voorzieningen voor Kort Verblijf in de rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen. Bron: eigen samenstelling op basis van o.a. Nouws e.a. (2003)
125
4.3 Mogelijke meerwaarden videotelefonie Vanuit de literatuur worden er enkele mogelijke meerwaarden opgenoemd. Een verder onderzoek hiervan dient te gebeuren in het eigenlijke veldonderzoek van het Telesenior-project te Kortrijk. Een belangrijke meerwaarde voor de patiënt blijkt in bijna alle telecareprojecten het verhoogde veiligheidsgevoel te zijn. Het feit dat men de mogelijkheid heeft om zeer snel het advies van een verpleegkundige of andere professionele gezondheidswerker te kunnen vragen zorgt voor duidelijke verhoging van het algemeen welbevinden van zowel de patiënt als de familie (Doolittle, 1997). Doolittle (1997) stelt ook dat een telecaredienst die via een gewone telefoon (dus zonder beeld) zou georganiseerd zijn, zeker niet hetzelfde gunstige effect zou hebben. Volgens hem kan er niet genoeg worden benadrukt dat juist het beeld zorgt voor heel wat extra informatie voor de diagnosestelling en behandeling doordat de professionele zorgverlener ook daadwerkelijk de patiënt kan zien.
5. Besluit Door heel wat verbeteringen in de leef- en werkomstandigheden en verbeteringen in de geneeskunde is onze levenverwachting de laatste jaren enorm toegenomen. Hierdoor kent onze huidige Westerse maatschappij een duidelijke verouderende bevolking. Dit in combinatie met een laag geboortecijfer (ontgroening) zorgt voor een demografische situatie waarop we ons sociale zekerheidssysteem en onze gezondheidszorg moeten voorzien. Ook de krapte bij de informele zorgverleners of de tekortkomingen bij de professionele zorgverlening kunnen voor problemen scheppen in de zorgverlening. Eén van de mogelijkheden om op deze groeiende zorgvragen in te spelen is gebruik te maken van technologie. Uit een reeks van casestudies van voorbeeldprojecten zagen we reeds dat er in dit domein heel wat leeft en ook al heel wat mogelijk is. Bovendien blijkt België een erg ‘bekabeld’ land te zijn wat de implementatie of het welslagen van dergelijke projecten alleen maar ten goede kan komen. Daarnaast zullen we rekening moeten houden met de mogelijke problemen die zich bij de acceptatie van technologie door de toekomstige gebruikers (ouderen, informele verzorgers en professionele hulpverleners) kunnen voordoen. Vooral de penetratie van computers en internet bij ouderen blijkt nog zeer laag te zijn. Nochtans mag ook de weerstand tegenover de technologie niet overroepen worden.
126
Uit heel wat studies blijkt immers dat ouderen in eerste instantie wel afwachtend zijn tegenover de technologie, maar eens zij de voordelen ervan inzien en geconfronteerd worden met een perfect werkend systeem, stellen ze zich vaak wel open voor deze nieuwe mogelijkheden. Vanuit deze vraag- en aanbodgegevens en vanuit enkele marktonderzoeken naar videotelefonie en breedbandtechnologie hebben we ook getracht tot een omschrijving van de potentiële telecaredoelgroep te komen. Het opstellen van een typologie van wat de mogelijke telecaredoelgroepen zijn met daaraan gekoppelde de mogelijke telecarefuncties en praktisch meetbare parameters was hiertoe een goede aanzet. We kwamen tot de bevinding dat het telecare-aanbod voor diverse groepen zeer divers kan zijn. Met andere woorden: dé telecaredoelgroep bestaat niet. Alles valt of staat met welke telecarefuncties worden aangeboden. Of eerder omgekeerd: de verschillende telecarefuncties die zullen moeten worden aangeboden hangen af van het profiel van het doelpubliek. Afhankelijk van de beoogde doelstellingen en de kenmerken van het doelpubliek kunnen op maat immers verschillende telecarefuncties worden aangeboden.
127
HOOFDSTUK 4 ONDERZOEKSINSTRUMENTEN
1. Inleiding Een belangrijk doel van het DWTC-telecareproject was het evalueren van het gebruik van videotelefonie in de zorgverlening. Deze evaluatie diende zowel de kostencomponenten te evalueren als het gebruik en de effectiviteit van de videotelefoniedienst. Hiertoe ontwikkelden we een aantal evaluatiemethoden die we hier uitgebreid beschrijven. Bij de evaluatie van het videotelefoniegebruik werden ook de primaire en secundaire eindgebruikers zoveel mogelijk betrokken. Door omstandigheden kon geen kosten-effectiviteitsstudie ten gronde uitgevoerd worden. We beperken ons hier dan ook tot het vermelden van de belangrijkste kostprijselementen van de organisatie en werking van een videotelefoniedienst, volgens het Telesenior-model te Kortrijk.
2. Ontwikkelde evaluatiemethoden 2.1 Het registratiesysteem 2.1.1 Literatuuronderzoek elektronische dossiers 2.1.1.1 Elektronisch Medisch Dossier (EMR) Binnen het Federaal Ministerie van Volksgezondheid zijn ondermeer de ‘Commissie standaarden inzake telematica ten behoeve van de sector van gezondheidszorg’ en de werkgroep ‘EMDMI’ (Elektronisch Medisch Dossier – Dossier Medical Informatisé) werkzaam in het ontwikkelen van standaarden en kwaliteitscriteria voor een elektronisch patiëntendossier voor de huisartsenpraktijk, het zogenaamde electronic medical record (EMR).
128
De werkgroep EMDMI stelt dat een (elektronisch) medisch dossier in de huisartspraktijk eenzestal functies heeft. Deze functies zijn o.i. meer algemeen ook van toepassing op de andere, niet zuiver medische dossiers in de gezondheidszorg: 7. Symboolfunctie: Het dossier staat symbool voor de persoonlijke en continue band tussen de hulpverlener en de cliënt; 8. Zorgverleningsfunctie voor de cliënt: In het kader van de zorgverlener zijn er een aantal functies die door een goed beheer van een (elektronisch) dossier mogelijk worden of optimaler kunnen gebeuren: − Geheugensteun voor de hulpverlener; − Continuïteitsbewaking: klachten en problemen kunnen zich herhalen. Door huidige problemen in verband te brengen met vroegere kan de continuïteit van de zorgverlening bewaakt worden; − Synthesefunctie: door gegevens te verzamelen m.b.t. verschillende aspecten van de gezondheid (bv. fysiek – mentaal – sociaal), kan de zorgverlening vanuit een integraal perspectief verlopen; − Risico- en preventiebewaking: door het systematisch in herinnering brengen van risico- en preventiegegevens kunnen ten gepaste tijde maatregelen worden genomen om de gezondheid te beschermen of te bevorderen; − Coördinatie- en communicatiefunctie: ten einde de zorgverlening te optimaliseren kan de zorgverlening zijn geregistreerde gegevens doorgeven aan andere gezondheidswerkers; − Bewaken van de kwaliteit van de zorgverlening: voor de zorgverlener wordt het door de systematisch registratie mogelijk om zijn eigen handelen te evalueren. Er kan achteraf ondermeer worden nagekeken of bepaalde zorgverleningsstrategiën wel het gewenste resultaat bereikten; 9. Evaluatiefunctie van de praktijkvoering: Door selectieve verzameling van bepaalde gegevens (op anonieme basis) uit de dossier kan er aan peer review worden gedaan, of kan men op grotere schaal aan resultaatmeting gaan doen; 10. Instrument voor wetenschappelijk onderzoek, epidemiologische registratie: De geregistreerde basisgegevens en gezondheidsgegevens kunnen wanneer ze geanonimiseerd zijn een bron zijn van informatie voor wetenschappelijk onderzoek;
129
11. Legale functie: Degelijk geregistreerde gegevens kunnen zorgen voor het bewijsrecht in juridische aangelegenheden (bv. de aansprakelijkheid van de zorgverlener). 12. Beheersfunctie Bepaalde software kan specifieke functies aan het elektronisch zorgdossier toevoegen en kan alzo de mogelijkheid bieden om het beheer van de dienst te optimaliseren. Er kunnen programma’s voor facturatie, automatische opmaak van formulieren,… aangekoppeld worden. Ten einde al deze functies te kunnen organiseren stelt de EMDMI dat een aantal technische voorwaarden vervuld dienen te zijn zoals o.a. de noodzaak tot het kunnen structureren, selecteren en rubriceren van gegevens, de noodzaak van een duidelijke beveiliging door een waarborgen in te bouwen zoals identificatie en authentificatie van de verschillende gebruikers, de noodzaak van werkbare en gebruiksvriendelijke software, de noodzaak van uitwisselbaarheid van gegevens met andere gelijkaardige zorgdossiers. Voor het elektronisch dossier voor de huisartsen kwam de Nationale Commissie Geneesheren – Ziekenfondsen op basis van de EMDMI-werkgroep ondertussen tot een regelgeving. Wanneer een softwarepakket aan de vooropgestelde technische voorwaarden voldoet, krijgt het een label toegekend. Wanneer een erkend huisarts werkt met een dergelijk softwarepakket kan hij jaarlijks een aanvraag indienen bij het Riziv voor een ‘Tegemoetkoming voor het gebruik van telematica en het elektronisch medisch dossier’. Voor het jaar 2002 bedroeg deze tegemoetkoming 743 euro (EMDMI, 2002). Deze technische voorwaarden kunnen ook een hulp zijn in het ontwikkelen van het cliëntendossier van Telesenior. 2.1.1.2 Elektronisch verpleegdossier (ENRC) Het electronic nursing record communication (ENRC) project is een onderzoeksproject uitgevoerd door de werkgroep informatiesysteemverpleegkundigen van het Nationaal Verbond der Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen en Vroedvrouwen (NVKVV) in samenwerking met een aantal franstalige collega’s en in opdracht van het Ministerie voor Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. Het ENRC-project bouwt verder op de resultaten van het federale Biomed-project dat de kwaliteit van het verpleegkundig dossier bestudeerde en het project ‘Minimaal elektronisch verpleegkundig dossier’ waar er reeds de minimale data-elementen werden bepaald die nodig zijn voor gegevensuitwisseling tussen de verschillende gezondheidssectoren opdat de verpleegkundige zorgen er adequaat kunnen worden verder gezet (algemeen ziekenhuis, de psychiatrische instelling, de ROB’s en RVT’s en de thuisverpleegkunde). Binnen het ENRC-project werd een dataset samengesteld van 153 items die noodzakelijk bleken te zijn voor een goede hulpverlening in de vier
130
bovengenoemde sectoren. Deze items werden per functiedomein geordend volgens Gordon9 en opgedeeld in 21 blokken van bij elkaar horende gegevens. Naast een aantal algemene gegevensblokken die in vele hulpverleningsdossiers terugkomen (bv. administratieve gegevens, gegevens over contactpersonen, zorgverstrekkers, medische gegevens, medicatie, ..) kan het o.i. voor het cliëntendossier van Telesenior nuttig zijn om ook te voorzien in een expliciete beschrijving van de (verpleeg)problemen op fysiek, sociaal en psychisch vlak met hieraan gekoppeld de hulpverleningsdoelstelling. Dit kan – zoals het ENRCproject het ook aangeeft - bijdragen tot het meer gestructureerd en doelmatig laten verlopen van het hulpverleningsproces. De bedoeling van het ERNC-project is om de voorgestelde dataset in het najaar van 2003 te gaan testen in het werkveld om alzo tegen 2005 een definitieve standaard te kunnen ontwikkelen van wat het elektronisch verpleegdossier dient te bevatten aan informatie. Op langere termijn wil men het ERNC integreren in het EMR zodat een ‘electronic patient record communcation’ (EPRC) ontstaat (ERNC, 2002). Voor Telesenior is het belangrijk om de ontwikkelingen van het ERNC op te volgen zodat het elektronisch cliëntendossier van Telesenior zo goed mogelijk afgestemd is op de huidige voorgestelde dataset. 2.1.2 Ontwikkeling elektronisch cliëntendossier Telesenior In samenspraak met de hulpverleners van Telesenior werd de inhoud bepaald van het cliëntendossier. Hiervoor baseerden we ons op de inhoud van de vorige cliëntendossiers van Telesenior (ondermeer uit het HAS-video project), vragenlijsten uit vroegere Hiva-onderzoeken, de dataset uit het ENRC-project en het communicatieschriftje10 dat wordt gebruikt in thuiszorgsituaties die ondersteund worden door een zorgbemiddelaar. Met de technische eisen die momenteel aan de EMR in de huisartsenpraktijk worden gesteld, werd op technisch vlak eveneens rekening gehouden. Na overleg met de Telesenior-hulpverlener (de gebruikers) en de technische partners (de ontwikkelaars) werd een registratiesysteem voorgesteld.
9 Marjory Gordon publiceerde in 1982 het standaardwerk ‘Nursing Diagnosis: Process and Application’. Met de verpleegkundige diagnose wil Gordon de verpleegkundige een eigen taal bieden. Dit om de professie te versterken, om beter te communiceren over de zorg voor de cliënt, om beter gewapend te zijn tegenover het beleid. 10 Het communicatieschriftje omvat een zorgenkaart, een weekplanning, een journaal, een medicatieschema en een parameterkaart. Indien het om een palliatieve thuiszorgsituatie gaat kan er een palliatief luik aan worden toegevoegd. Het communicatieschriftje is een initiatief van het samenwerkingsinitiatief in de thuiszorg (SIT) van Zuid-West Vlaanderen.
131
De registratie van gegevens in het servicecenter is tweeledig: vooreerst is er de basisregistratie en vervolgens is er de interventie- of oproepregistratie. 1.
Basisregistratie Deze registratie gebeurt in principe eenmalig. Het gaat om het registreren van een aantal noodzakelijke gegevens van een cliënt in het elektronisch cliëntendossier door de hulpverlener van Telesenior. Deze gegevens worden door de Telesenior-hulpverlener verzameld bij o.a. het intakehuisbezoek aan de hand van het intakeformulier (zie bijlage 2) en kunnen verder worden aangevuld na een videotelefonieoproep. Deze gegevens worden door de hulpverlener ingebracht en worden ook door hem beheerd zodat er sprake kan zijn van een dynamisch elektronisch cliëntendossier.
2.
Oproepregistratie De oproepregistratie dient te gebeuren tijdens of na iedere oproep van een cliënt. Een gedeelte hiervan dient automatisch door het systeem zelf te gebeuren. Het gaat hier om gegevens zoals de gebruikersnaam, het gebruikersnummer, de datum, het tijdstip en de duur van de oproep. De hulpverlener dient de oproep op inhoudelijk vlak te registreren. Via een open invulveld kan de korte inhoud van het gesprek worden weergegeven. Daarnaast wordt er een coderingssysteem van mogelijke oproepinhouden voorzien. Hierdoor kan achteraf een analyse gebeuren van de oproepinhouden.
Deze basis- en oproepregistratie vormen tezamen het elektronisch cliëntendossier. Met deze database kan de hulpverlener relatief gemakkelijk een aantal overzichtsgegevens opvragen zoals bv. gemiddelden, geografische spreiding, verhouding mannen/vrouwen of meest voorkomend oproepinhoud onder de vorm van lijsten, grafieken,.… Deze database kan ook voor verder onderzoek door beleidsverantwoordelijken of andere geïnteresseerden worden gebruikt.
132
2.1.3
Technisch concept van het registratiesysteem TeleSenior cliëntendossier
Beschrijving van de Gebruikte Technologie • • • • •
Microsoft .NET Platform Microsoft Visual Studio .NET IDE C# Compiler MySQL Database Component One Studio for .NET
Voor de ontwikkeling van het TeleSenior cliëntendossier is omwille van practische redenen (korte ontwikkelingstijd, beperkte mankracht) gekozen voor het Microsoft .NET platform. De programmeertaal waarin de software werd geschreven is C# (C-Sharp). Voor het schrijven van de software is gebruik gemaakt van een IDE (Integrated Development Environment) met als naam: Visual Studio .NET. Deze tool laat toe op een productieve manier software te ontwikkelen zonder al te veel overhead. Voor de ontwikkeling werd ook gebruik gemaakt van enkele externe componenten voor specifieke gebruikersvereisten. Voor de opslag van de cliënt gegevens maken we gebruik van de database MySQL. MySQL is een open source databasesysteem. Het is gratis beschikbaar, daar waar het qua performantie goed meekan met de grotere commerciële namen (Oracle, Microsoft,…). Bovendien gebeurt het aanspreken van de MySQL database via de SQL-taal, de standaard voor het omschrijven van databasequerry’s. Dit betekent dat zowel de database als de front-end applicatie grotendeels universeel van opzet is. Architectuur De architectuur van een applicatie is de manier waarop de verschillende componenten van het software systeem samenwerken. Bij het TeleSenior cliëntendossier werd gekozen voor een layer structuur, ook wel het n-tier model genoemd. Bij dit model wordt de functionaliteit van het software systeem onderverdeeld in de verschillende lagen, zo geconcipieerd dat ze met elkaar samenwerken. Globaal gezien maken we een onderscheid tussen 3 lagen: • • •
Presentatie Laag Business Laag Data Laag
133
1. Presentatie laag: De presentatie laag is de grafische weergave (interface) van wat de gebruiker (in het dienstencentrum) te zien krijgt. Dit is de plaats waar de gebruiker de gegevens van de cliënt zal opvragen. Ook het inbrengen van nieuwe gegevens zal verlopen via deze grafische interface. Vanuit de presentatie laag maken we verbinding met de business laag. Bij TeleSenior werd gekozen voor een gewone Windows applicatie. Andere presentaties lagen zijn bijvoorbeeld webpagina’s. 2. Business laag: De business laag bevat de functionaliteit van de applicatie. Het is deze functionaliteit die we naar buiten brengen en aanspreken vanuit de grafische interface. Deze functionaliteit bevat zaken zoals het zoeken van cliënten, het opvragen van de gegevens van een cliënt, het wegschrijven van gegevens, enz. De business laag maakt op zijn beurt verbinding met de data laag. 3. Data laag: De data laag bevat de fysieke opslag van de cliënt gegevens. Dit is meestal een database systeem, in het TeleSenior cliëntendossier is dit MySQL. Binnen de database bestaan er verschillende tabellen waarin we de gegevens opslaan. Het voordeel van deze architectuur is de flexibiliteit: Bij de TeleSenior cliëntendossier applicatie maken we gebruik van Windows Forms als grafische interface. Indien gewenst kan in een later stadium gekozen worden voor een webapplicatie (ASP.NET) of een andere technologie die webservices kan aanspreken. De presentatie laag kan vervangen worden zonder dat er iets moet gewijzigd worden in de tweede of de derde laag. De de eerste laag (presentatie) kan gewoon weggenomen en vervangen worden door een nieuwe eerste laag. Ook kunnen eventuele nieuwe applicaties gebruik maken van de business logica van onze applicatie zonder dat deze logica opnieuw moet ontwikkeld worden.
Presentatielaag
Businesslaag
Datalaag
Windows forms ASP.NET WEBSERVICE consumer
Business Logic
MSQL database
134
2.2 Methodologie kosten-effectiviteitsstudie 2.2.1. Literatuurstudie economische evaluaties 2.2.1.1 Soorten economische evaluaties Bij om het even welke beslissing die men neemt, wordt men met het probleem van schaarste geconfronteerd: men wenst een aantal doelstellingen te bereiken, maar de beschikbare middelen zijn (te) beperkt. Vaak dienen er keuzes te worden gemaakt. Dergelijke keuzes vereisen objectieve criteria, waarvoor beroep wordt gedaan om op een economische evaluatie. Een economische evaluatie betreft een formele vergelijking van minstens twee alternatieve acties of interventies, zowel met betrekking tot de middelen die ervoor moeten worden opgeofferd als met betrekking tot de resultaten die ze opleveren (Torfs e.a., 1997). De verschillende vormen van economische evaluaties die o.a. in de gezondheidszorg gebruikt kunnen worden zijn volgens Drummond e.a. (1996) de volgende: − Kostenminimaliseringsanalyse − Kosteneffectiviteitsanalyse − Kostenutiliteitsanalyse − Kostenbatenanalyse Elk van deze methodes impliceert een systematische identificatie, meting en waardering van alle relevante kosten en opbrengsten. Deze analyses verschillen evenwel in grote mate wat betreft de manier waarop de voordelen worden gedefinieerd, gemeten en gewaardeerd. Aangezien we voor de socio-economische evaluatie van videotelefonie gebruik zullen maken van de kosteneffectiviteitsanalyse (verantwoording cf. infra), zullen we deze techniek meer tot in detail bespreken. Naast deze vier courante vormen van economische evaluatie, worden ook in het kort enkele andere termen en technieken verklaart die vaak in verband gebracht worden met economische evaluaties zoals o.a. de Technology Assessment methode en de farmaco-economische evaluatie. Kostenminimaliseringsanalyse De kostenminimaliseringsanalyse laat de effecten buiten beschouwing. Men gaat enkel de kosten vergelijken. Deze techniek wordt dan ook toegepast wanneer men van de te vergelijken interventies/behandelingen/… een zelfde effect verwacht (Drummond e.a., 1999 zie ook Torfs e.a. 1997). Volgens Torfs e.a. (1997) is het in de gezondheidszorg bijna onmogelijk om het bewijs te leveren dat twee behandelingen identieke effecten hebben.
135
Men zou dan ook voorafgaand aan de kostenminimaliseringsanalyse een onderzoek dienen te doen naar de effecten en de incidentie en intensiteit van nevenwerkingen. Kosteneffectiviteitsanalyse Bij de kosteneffectiviteitsanalyse worden de kosten in geldtermen en de gezondheidseffecten in natuurlijke eenheden gewaardeerd. De verhouding tussen de kosten en opbrengsten wordt aan de hand van een kosteneffectiviteitsratio uitgedrukt. Mogelijke natuurlijke eenheden om de gezondheidseffecten te meten zijn bv. ‘geredde levens’, ‘gewonnen levensjaren’, ‘pijn- of symptoomvrije dagen’ of ‘kwaliteit van leven’ (Drummond e.a., 1999 zie ook Torfs e.a. 1997). De kosten verbonden aan een behandeling zijn de som van een aantal opgeofferde middelen of inputs, vermenigvuldigd met hun respectievelijke eenheidskostprijzen. Een eenheidskostprijs drukt een bepaalde waarde (in feite een gewicht) uit van een bepaald ‘opgeofferd middel’, bv. een ligdag in het ziekenhuis, een consultatie. Zonder deze waardering kunnen de diverse opgeofferde middelen onmogelijk bij elkaar opgeteld worden of onder één noemer (bv. Euro’s) samengevat worden. Een kosteneffectiviteitsstudie relateert dus het verschil in kosten tussen twee behandelingen aan het verschil in effectiviteit tussen twee behandelingen. Dat gebeurt door het berekenen van een ‘netto kosteneffectiviteitsratio’ (het verschil in kosten gedeeld door het verschil in effectiviteit). Torfs e.a. (1997) stellen daarom dat elke kosteneffectiviteitsanalyse uit drie stappen bestaat: − De berekening van het verschil in kosten (Cx – Cy). Dit noemt men de nettokosten. Hierbij dienen de kosten waarvan we weten dat ze absoluut niet verschillen bij behandeling x en bij behandeling y niet beschouwd te worden; − De berekening van het verschil in effectiviteit (Ex – Ey). Dit noemt men de nettokosten; − De berekening van de netto kosteneffectiviteitsratio (Cx – Cy)/(Ex – Ey). Wanneer behandeling x beter (effectiever) zou zijn dan behandeling y, dan drukt de netto kosteneffectiviteitsratio de kostprijs uit van een bijkomende eenheid winst in effectiviteit. In een kosteneffectiviteitsanalyse wordt er door het berekenen van de kosteneffectiviteitsratio geen antwoord gegeven of het betalen van bv 10.000 Euro voor een extra gevonden kanker véél dan weinig is. We kunnen ons in tijden van schaarste enkel afvragen of er in de gezondheidszorg geen andere acties mogelijk zijn met een meer voordelige kosteneffectiviteitsratio. Met andere woorden of de 10.000 Euro niet elders kan besteed worden met méér resultaat voor de volksgezondheid Torfs e.a., 1997).
136
Kostenutiliteitsanalyse De kostenutiliteitsanalyse is een speciale vorm van een kosteneffectiviteitsanalyse, waarbij de gezondheidseffecten van de alternatieve behandelingen in termen van ‘utiliteit’ of ‘nut’ worden uitgedrukt. de baten worden uitgedrukt in gezonde jaren. Deze utiliteit is een maatstaf welke verwijst naar de voldoening die een individu uit een verbeterde gezondheidstoestand haalt. Een kostenutiliteitsanalyse laat dus toe om diverse gezondheidseffecten uit te drukken onder één gemeenschappelijke noemer, welke zowel de kwantitatieve als kwalitatieve levensaspecten verenigt. Een vaak gebruikte utiliteitsmaatstaf is bv. de ‘Quality Adjusted Life Years’ (QALY) (Drummond e.a., 1999 zie ook Torfs e.a. 1997). Kostenbatenanalyse In tegenstelling tot de vorige twee technieken, worden bij de kosten-batenanalyse zowel de kosten als de baten in geldtermen gewaardeerd. Hierdoor kan men als beslissingsregel gebruiken dat een programma wordt uitgevoerd indien de nettobaten (de totale baten min de totale kosten) positief zijn. Bij een afweging tussen meerdere alternatieven wordt deze met de hoogste nettobaten gekozen (Drummond e.a., 1999) Men berekent de baten van een interventie op basis van de betalingsbereidheid van de leden van de samenleving (‘Willingness to pay’). (Torfs e.a. 1997). Farmaco-economische evaluatie In een gezondheidszorgcontext is er dikwijls sprake van een farmaco-economische evaluatie in plaats van een economische evaluatie. Deze term wordt gebruikt om te verwijzen naar beslissingen omtrent behandelingsmethoden, geneesmiddelen of therapeutische strategieën. De gehanteerde technieken zijn evenwel dezelfde als deze voor de gewone (gezondheids-)economische evaluaties. Een farmacoeconomisch evaluatiekader wordt gekenmerkt door de ruime definitie van kosten en baten die wordt gehanteerd. Het is de bedoeling om alle kosten en baten voor de betrokkene, de overheden, de samenleving en de economie in kaar te brengen. Een kostencomponent die in dergelijke studies niet mag ontbreken, zijn deze van de toegediende zorgen. ‘Cost of care’ studies gaan dan ook na wat de zorggerelateerde kosten zijn van een welbepaalde aandoening (Kurz e.a. 1999). Haycox e.a. (1997) ontwikkelden een checklist die toe laat de kwaliteit van farmaco-economische studies te evalueren. Deze checklist bevat in feite alle essentiële kenmerken van een dergelijke studie en kan in die zin voor ons ook een middel zijn om een degelijk farmaco-economisch onderzoek op te zetten. De essentiële kenmerken van farmaco-economische evaluaties zijn volgens de auteurs:
137
−
−
−
−
−
−
−
Bij een onderzoeksvraag naar de kosteneffectiviteit van een nieuw geneesmiddel (in ons geval een gezondheidszorgdienst) dient men in de onderzoekshypothese een duidelijke en volledige vergelijkingsbasis weer te geven waar tegenover men gaat onderzoeken of de nieuwe dienst kosteneffectief zal te zijn. Men dient van het nieuwe product of dienst de impact op de verandering van het middelengebruik te evalueren in een zeer breed maatschappelijk perspectief. Het voorbeeld wordt gegeven dat wanneer een patiënt door een nieuwe behandelingstechniek langer kan thuis blijven, we niet alleen de baten van minder ziekenhuisverblijven moeten tellen, maar ook de kosten van de informele thuiszorg die nu in plaats van het ziekenhuis dient in te staan voor de zorg. Er dient een juiste onderzoeksmethodologie gekozen te worden. Mogelijke technieken zijn: kostenminimalisatiestudies, kosten-batenanalyses, kosteneffectiviteitsstudies of kostenutiliteitsstudies. De auteurs stellen dat een kostenutiliteitsstudie een goede farmaco-economische evaluatie toelaat omdat ze ook een meting omvat van de variaties in kwaliteit van leven en het algemeen welbevinden van de patiënt. De dienst of het product waarmee men de nieuwe dienst of het nieuwe geneesmiddel mee gaat vergelijken dient weloverwogen gekozen te zijn. In de geneesmiddelenindustrie wordt uit opportunistische redenen als vergelijkingsbasis nog al eens een verouderd geneesmiddel gekozen, waardoor uiteraard uit de studie kan blijken dat het nieuwe product meer effectief is. Een evaluatie van een product naar kosteneffectiviteit kan pas gebeuren wanneer ook duidelijk geweten is dat het product ook daadwerkelijk klinisch effectief is. De juiste kosten en baten dienen in beschouwing te worden genomen. De keuze en meting van de kosten en baten dient transparant te worden weergegeven zodat deze kunnen worden aangepast aan lokale verschillen wanneer het product of de dienst ergens anders geïmplementeerd wordt. Een kostenmeting in farmaco-economische evaluaties bestaat volgens de onderzoekers steeds uit drie fasen: vooreerst is er de identificatie van de middelen (personeel, uitrusting,..) die zullen worden verbruikt ten gevolge van de toepassing van het nieuwe product. Vervolgens is er de fase van het meten van deze middelen: de hoeveelheid van het product, het aantal personeelsuren, de hoeveelheid andere middelen. De laatste fase is deze van de waardering van de middelen waarin aan ieder element van het middelenverbruik een kost wordt toebedeeld. Een meting van de baten kan op een analoge manier gebeuren. Bijkomend worden er in dit soort studies ook nog kosten en baten gemeten op het vlak van kwaliteit van leven en algemeen welbevinden van de patiënt. Om twee therapeutische alternatieven te vergelijken die een verschillende tijdsdistributie van kosten en baten hebben, is het noodzakelijk om
138
−
−
toekomstige kosten en baten tot hun huidige netto contante waarde te verdisconteren. Wanneer een gelijksoortige dienst of product met een bestaand aantal kosten en baten al aanwezig is, dient een farmaco-economische evaluatie de bijkomende kosten en baten te berekenen die zullen ontstaan ten gevolge van de introductie van de nieuwe behandeling of dienst. Een dergelijke marginale kostenberekening dient ook te voorzien in een berekening van de extra kosten en baten per eenheid product bij verandering van het aantal gebruikers of patiënten. Kleine kostenverschillen tussen twee diensten op producten kunnen immers wanneer men ze over een lange periode en in een groot aantal beschouwd, toch een groot verschil uitmaken. Er dient een sensitiviteitsanalyse te gebeuren waarin de zwakke punten en beperkingen van de studie worden onderzocht. Deze dienen in een eindrapport ook duidelijk te worden weergegeven.
Farmaco-economische evaluaties zijn enkel waardevol wanneer ze ook effectief kunnen gebruikt worden om plaatselijke beleidsbeslissers te informeren. Dit vereist een analyse die flexibel genoeg is om aangepast te worden aan de lokale managementstrategieën en kosten. Een verdergaande stap is om de analyse echt interactief te maken door bv. deze aan te bieden in de vorm van een computerprogramma waarmee lokale kosten en de lokale eigenheden direct in de analyse kunnen geïntegreerd worden (Haycox A. et al., 1997). Technology Assessment Health Care Technology Assessment (HCTA) is het beleidsgericht onderzoek met betrekking tot gezondheidszorgtechnologieën. Met technologie bedoelt men elk productiemiddel met het oog op preventie, diagnostiek, therapie, revalidatie of organisatie van de gezondheidszorg. Het is toegepast, multidisciplinair en beleidsondersteunend onderzoek dat verschillende aspecten belicht o.a. het economische, het medische, het organisatorische, het juridische en het ethische (Kesteloot, 2002, zie ook Rutten e.a., 1193). Torfs e.a. (1997) stellen dan ook dat een economische evaluatie een onderdeel vormt van Technology assessment. Een economische analyse maakt dan ook slechts één deel uit van het beslissingsproces, waarbij emotionele, ethische of politieke redenen de bovenhand kunnen hebben.
139
2.2.1.2 Standpunt In een kostenonderzoek is het volgens Drummond e.a. (1999) essentieel om het standpunt van waaruit men het onderzoek doet te specificeren. Een bepaald item dat immers voor de ene een kost is, kan voor de andere een opbrengst betekenen. Zo zijn bv. de vervoerkosten van een patiënt een kost vanuit het standpunt van de patiënt en vanuit het standpunt van de maatschappij, maar niet vanuit het standpunt van het ministerie van Volksgezondheid. Al naar gelang het uitgangspunt kunnen dus kosten en opbrengsten beschouwd worden voor de persoon in kwestie (= interne of private kosten/opbrengsten), of voor de medeburgers, overheden (= externe kosten/opbrengsten). Wanneer men de totale interne en externe kosten en opbrengsten samenneemt, onafgezien van wie ze draagt, komt men tot de sociale opbrengsten en kosten. Hier beschouwen we dan de kosten en opbrengsten vanuit het maatschappelijk standpunt. Voor het bepalen van eenheidskostprijzen vanuit dit maatschappelijk standpunt, dient het criterium ‘opportuniteitskost’ (cf.. 1.3) gehanteerd te worden (Torfs e.a., 1997, zie ook Rutten e.a., 1993). 2.2.1.3 Definiëring kosten en opbrengsten Volgens Groenenboom e.a. (1995) geeft de kostprijs de relatie weer tussen de inzet van de productiemiddelen, de daarbij gemoeide kosten en de daaruit resulterende productie-omvang. Rutten e.a. (1993) stelt dat kosten het product zijn van het volume en de kostprijs per eenheid. Er zijn vaste en variabele kosten, afhankelijk van de samenhang tussen kostenen productieniveau. De indeling vast-variabel is echter niet eenduidig te bepalen. Hoe verder de tijdshorizon weg ligt, hoe meer kosten onder de categorie ‘variabel’ ressorteren. Er zijn directe en indirecte kosten, afhankelijk van het al dan niet rechtstreekse verband tussen uitgaven en productie. We spreken van directe kosten indien reeds bij hun ontstaan het oorzakelijk verband met het product of de kostendrager bekend is. (Van Sluijs e.a., 1999) Vaak worden enkel de loonkosten van het verzorgend personeel tot de directe kosten gerekend. Alle overige kosten behoren meestal tot de indirecte kosten. Nochtans is er bij bv. verplegend personeel naast de zorgtijd, ook tijd die wordt besteed aan verplaatsingen en overleg. Deze kosten zijn niet altijd direct toe te rekenen aan een cliënt. Drummond e.a. (1999) stellen dat door de onvolkomendheden van de gezondheidszorgmarkt, de marktprijzen niet altijd de reële opportuniteitskosten weergeven. Zo kunnen artsenhonoraria bv. niet het toepasselijke deskundigheidsniveau of besteedde tijd reflecteren die voor de verschillende handelingen nodig is. Een ander voorbeeld is dat van de tarieven voor geneesmiddelen die tot stand komen door onderhandelingen tussen de overheid en de farmaceutische bedrijven, en dus niet noodzakelijk de reële kostprijs zullen weergeven.
140
Volgens Torfs e.a. (1997) is de échte kostprijs van een goed of dienst – de opportuniteitskost – dus niet gelijk aan wat we voor dat goed of dienst in ons dagelijks bestaan betalen, maar wel aan de waarde van al wat de samenleving moet opgeven om het betreffende goed of dienst ter beschikking te stellen. De reële kostprijs van een behandeling is daarom wat men werkelijk opgeeft om iemand te verzorgen of te behandelen Wanneer bv. een patiënt beroep doet op een dokter is de opportuniteitskost gelijk aan wat die dokter voor nuttigs zou gedaan hebben indien die patiënt niet bij hem langsgegaan was. De opportuniteitskost van het gebruik van een bepaald goed of een bepaalde dienst is met andere woorden de waarde die dit goed of deze dienst zou hebben bij alternatief gebruik. Indien een zieke verzorgd wordt door, zijn partner, dan is de echte kost van die verzorging gelijk aan het inkomen dat die partner derft door zich op dat ogenblik niet op de arbeidsmarkt aan te bieden (zie ook Rutten e.a., 1993). Er kan een verschil gemaakt worden tussen constante en variabele kosten. Constante kosten zijn die kosten die onafhankelijk van de bedrijfsdrukte zijn. Dit betekent dat deze kosten in een bepaalde periode niet veranderen als gevolg van een toe- of afname van de bedrijfsdrukte. De variabele kosten variëren wel me een toe- of afname van de bedrijfsdrukte in een bepaalde periode (Van Sluijs e.a., 1999). Wanneer men in plaats van beroep te doen op een huishoudhulp, vrijwillige hulp inschakelt, dan moet de waarde van de opgegeven onbetaalde arbeid of vrije tijd geschat worden met behulp van zogenaamde schaduwprijzen. Dit is bv. de prijs die op de (zwarte) markt wordt betaald voor allerlei vormen van informele arbeid. In principe wordt de opportuniteitskosten van onbetaalde arbeid of de waarde van vrije tijd bepaald door de betalingsbereidheid van individuen. Op een vrije markt zal die betalingsbereidheid zich dan vertalen in marktprijzen. Wanneer dus bepaalde activiteiten geen marktprijs kennen, dient men zelf schaduwprijzen te berekenen (Rutten e.a., 1993). 2.2.1.4 Berekeningsmethoden kostprijs Kostenstudies gaan vaak uit van tarieven of budgetten. Deze geven een benadering weer van de werkelijke kosten van de verrichtingen waarop zij betrekking hebben. Een goed inzicht in de opbouw en ontwikkeling van de feitelijke kosten is hierdoor niet mogelijk. Groenenboom e.a. (1995), stellen een integrale kostprijsberekening voor waardoor beleidsmakers een beter inzicht in de werkelijke kosten(ontwikkeling) in de ouderenzorg kunnen krijgen. Een dergelijke methode is echter niet eenvoudig te realiseren. Andere methoden zijn gebaseerd op tarieven, statistieken, schaduwprijzen enz.
141
Pacolet e.a. (2001) gebruikten in hun onderzoek naar de kost van Alzheimerpatiënten in Vlaanderen en Europa de micro-economische benadering. Via dagboeken werden de uitgaven en ontvangsten geregistreerd, alsook de uitgevoerde informele zorg (prospectief onderzoek). Door de kosten op microniveau te bevragen, worden de individuele behoeften van de patiënten (zoals bv. de informele zorg) duidelijker (Pacolet e.a., 2001). Een andere methode is de retrospectieve bevraging van de kosten zijn, bv. m.b.v. een vragenlijst. 2.2.1.5 Ontwikkeling van kosten in de tijd Wanneer er beroep wordt gedaan op cijfermateriaal van verschillende jaartallen dienen voor de vergelijkbaarheid alle bekomen waarden verdisconteerd te worden naar een bepaald refertejaar. Bovendien heeft men in de gezondheidszorg vaak te maken met effecten die zich op lange termijn voordoen. Ook de kosten en opbrengsten die zich in de verre toekomst voordoen, dienen herverdisconteerd te worden naar hun actuele waarde. Indien er dus wordt gesproken van een economische evaluatie van het videotelefoniegebruik in 2003, impliceert dit met andere woorden niet dat alle data van 2003 dateren, maar dat de waarden in 2003prijzen zijn uitgedrukt. Volgens Drummond e.a. (1999) bedraagt de discontovoet in de literatuur gemiddeld 5% per jaar (zie ook Rutten e.a., 1993). Rutten e.a. (1993), stellen dat wanneer we de kostprijs per eenheid gaan berekenen (hier bv. per videofonietoestel), we ook rekening moeten houden met het aantal gebruikers. In dat geval staat de vraag naar het bestaan van ‘economies of scale’ (schaalvoordelen) centraal. Hoe meer de technologie ingeburgerd geraakt en hoe meer hij dus gebruikt zal worden, hoe lager we de kostprijs per eenheid mogen verwachten. 2.2.1.6 Indeling van kosten en opbrengsten Kosten: input Torfs e.a. (1997) stellen dat we in een vrije en competitieve markt, de opportuniteitskost van een goed of dienst gelijk kunnen stellen aan de gevraagde marktprijs. De vraag die uiteraard belangrijk is, is of de gezondheidszorg kan beschouwd worden als een vrije markt? Volgens Torfs e.a. kan men bezwaarlijk stellen dat de ligdagprijs op een vrije markt tot stand is gekomen. Nochtans weerspiegelt deze ligdagprijs wel de productiekosten van één ziekenhuisdag en is deze samengesteld uit onderdelen waarvoor dikwijls wel marktprijzen bestaan: apparatuur, allerlei materiaal, gebouwen , lonen, enz. Al bij al is het dus een redelijke benadering van de ‘reële’ productiekost van een dag in het ziekenhuis. Rutten e.a. (1993) halen het probleem aan van nieuwe behandelingsvormen. Hiervoor bestaan er immers nog geen officiële tarieven. In dit geval dient er dan wel door de onderzoeker zelf een gedetailleerde kostenberekening te gebeuren.
142
Al naargelang de invalshoek, zijn er verschillende indelingen in kosten terug te vinden. We beperken ons hier tot de meest relevante (gebaseerd op Torfs e.a., 1997, Pacolet e.a., 2001, Rutten e.a., 1993). −
Directe medische en niet-medische kosten (direct gerelateerd aan de behandeling): − Professionele kosten: gebruik van gezondheidsvoorzieningen. Het gaat dus om medische en niet-medische kosten van zowel de arbeidstijd van de professionele zorgverstrekker als het gebruik van materialen die het gevolg zijn van de behandeling die men wenst te evalueren, inclusief alle effecten en neveneffecten. Deze kosten kunnen worden gemaakt door zowel de patiënt als door de verzorgers. Enkele van deze kosten zijn erkend en opgenomen in de Ziv. Ze bevatten bv. de tijd van artsen en verpleegkundigen, het gebruik van materiële ziekenhuisvoorzieningen, geneesmiddelen en thuisverzorging. − Informele kosten: gebruik van niet-gezondheidsvoorzieningen. Hier gaat het om arbeidstijd van de niet professionele verzorgers voor verzorging, toezicht, huishouden, gezelschap, inclusief de tijd van de patiënt gedurende de behandeling, die een rechtstreeks gevolg zijn van de geëvalueerde behandeling. Het gaat bv. om verplaatsingen van en naar het ziekenhuis, verblijf in een hotel in de buurt van het ziekenhuis, kosten van overheidsdiensten, …
−
Productiviteitskosten of indirecte kosten (voor de ouderenzorg zijn deze kosten (o.a. productieverliezen door ziekteverzuim) nauwelijks relevant): − De productie van goederen of diensten door de patiënt of verzorger die verloren gaat ten gevolge van ziekte of behandeling, maar ook bv. beperkte vrijetijdsmogelijkheden. − De productie van goederen of diensten door de patiënt die verloren gaat ten gevolge van vroegtijdig overlijden na ziekte of behandeling.
−
Transfers: vergoedingen gerelateerd aan de ziekte of de zorgsituatie, bv. van de patiënt aan zijn familieleden, of inkomensvervangende uitkeringen ten gevolge van arbeidsongeschiktheid. Het gaat dus om een overdracht van koopkracht van gezonde burgers naar zieke burgers. Vanuit maatschappelijk standpunt zijn dit echter geen kosten omdat de totale maatschappelijke rijkdom er niet door verminderd of vermeerderd wordt.
−
Immateriële kosten voor de verzorger (bv. kwaliteit van leven door de MOSSF 36).
143
Opbrengsten: outcome Een opbrengst van videotelefonie die uit verschillende literatuuronderzoeken naar voor komt is de mogelijke positieve invloed op de kwaliteit van leven. De WHO definieert quality of life (QoL) als ‘the individual’s perceptions of their position in life in the context of the culture and value system in which they live, and in relationship to their goals, expectations, standards and concerns’ (WHO QoL Group, 1995, cit. in Gauthier, 2000). De aan de gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven (health related quality of life, of HRQOL) bevat volgens Torfs e.a. (1997) tal van niet aan de gezondheid gerelateerde determinanten van de kwaliteit van leven. Dé kwaliteit van leven kan dan ook niet op zich gemeten worden. We moeten steeds terugvallen op het omschrijven en meten van de samenstellende elementen, waarvan men algemeen als essentiële elementen beschouwd: de fysieke toestand, de psychische toestand, het sociaal welbevinden en het dagelijks functioneren. Essentieel hierbij is dat kwaliteit van leven volgens Torfs e.a. (1997) een subjectief gegeven is en dat de evaluatie dus ook door de patiënt dient te gebeuren. Spilker (1996) stelt – na een uitgebreid onderzoek in de internationale litteratuur – dat het kwaliteit-van-leven concept meestal bestaat uit elementen van de volgende vijf domeinen: − Fysieke status en functionele mogelijkheden; − Psychologische status en algemeen welbevinden; − Sociale interacties; − Economische en/of professionele status en factoren; − Religieuze en/of spirituele status. Deze brede visie op het begrip kwalteit-van-leven- sluit volgens Fries e.a. (1996, zie ook Spilker, 1996) aan op de definitie van gezondheid door de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO). Gezondheid wordt immers niet gedefinieerd als de afwezigheid van ziekte maar wel als een toestand van fysiek, psychisch en sociaal welbevinden. Wanneer we dus de invloed van een behandeling wensen te weten, dient er niet enkel naar de invloed op zuiver lichamelijk vlak te worden gekeken, maar dient men de gehele mens met zijn gehele gezondheid (fysiek, psychisch en sociaal te beschouwen). Schipper e.a. (1996) halen voor het definiëren van het begrip kwaliteit-van-leven, de theorie van Calman aan, met name ‘Calman’s Gap’. Calman definieert kwaliteit-van-leven als ‘.. the gap between the patient’s expectations and achivements. Thus the smaller the gap, the higher the quality of life.’ In metingen naar de eraring van iemands kwaliteit van leven is het dus belangrijk om naast te peilen naar iemands feitelijke situatie, ook vragen te stellen over hoe belangrijk hij of zij een bepaald aspect vind.
144
2.2.2 Literatuurstudie economische analyses telecare/videotelefonie Whitten et al (2002) analyseerden 612 gepubliceerde Engelstalige artikels met ‘telemedicine’ als onderwerp. Van deze 612 artikels bleken er slechts 55 (9%) economische gegevens te bevatten. Hiervan bleken er 83% zich te beperken tot strikte kostenvergelijkingen tussen telemedicine en traditionele gezondheidszorgdiensten. 7% van de onderzoeken voerden een kosteneffectiviteitsstudie uit. Geen enkele studie beschreef een kostenutiliteitsstudie of een economische haalbaarheidsstudie bij een gebruik van telemedicine op grotere schaal. Slechts 29% van de studies probeerden een gebruikerspercentage te berekenen dat zou nodig zijn opdat telemedicine voordeliger zou zijn ten opzicht van de traditionele gezondheidszorgdiensten. De meerderheid van de gepubliceerde onderzoeken bleken kleinschalig en slechts kortdurend (slechts 20% van de onderzoeken liepen over een langere periode dan een jaar). Bovendien was er een grote verscheidenheid in de gebruikte functies van telemedicine en telecare, organisatievormen en plaatselijke situaties (bv. platteland versus stad). Dit alles zorgt er voor dat generaliseerbare besluiten moeilijk zijn. De onderzoekers besluiten hun literatuuranalyse met de conclusie dat er weinig gepubliceerde bewijzen zijn dat telemedicine een kosteneffectieve manier is om gezondheidszorg aan te bieden. Camarinha-Matos e.a. (2000) stellen dat telecaretoepassingen op drie vlakken kunnen bijdragen tot kostenbesparingen in de gezondheidszorg: − Het kan een vermindering van de loonkosten voor hulpverleners uit de gezondheidszorg met zich meebrengen omdat het aantal huisbezoeken kan dalen; − Het kan een vermindering van kosten van medische zorgvoorzieningen met zich meebrengen omdat minder ouderen er moeten beroep doen als resultaat van een betere opvolging van ouderen en bv. de daling van het aantal ongevallen (door bv. de lifestylemonitoring, automatische medicatieopvolging,..); − Er kan zich een vermindering van de kosten voordoen omdat er meer preventief kan gewerkt worden. 2.2.3
Opzet kosteneffectiviteitsstudie Telesenior
2.2.3.1 Algemeen Voor de evaluatie van deze nieuwe zorgtechnologie wensen wij ons te baseren op de principes van de gezondheidseconomie, en met name de farmaco-economie. Farmaco-economische evaluaties zijn een bijzondere vorm van economische evaluaties.
145
Een economische evaluatie heeft een systematische identificatie, meting en waardering van alle gevolgen van de te onderzoeken aanwending van schaarse middelen tot doel. Een farmaco-economische evaluatie hanteert nauwkeurige richtlijnen om het effect van een bepaalde behandelingsmethode (of geneesmiddelen of therapeutische strategieën) en de daarmee verbonden netto-kosten (met name de gemaakte extra kosten en de vermeden kosten) te registreren en te analyseren. Een farmaco-economisch evaluatiekader wordt gekenmerkt door de ruime definitie van de te onderzoeken kosten en baten. Niet alleen gemaakte en vermeden professionele kosten, aanpassingen aan woningen, hulpapparatuur, geneesmiddelenverbruik worden geregistreerd. Ook de informele zorgtijd, de opportuniteitskost voor de mantelzorger, de psychologische last van de zorg enz. wordt in beeld gebracht. Ook de impact op de hulpbehoevende zelf, maatstaven van ‘outcome’, kwaliteit van het leven, welbevinden, komen aan bod. Dergelijke benaderingen van kostenstudies en kosteneffectiviteitsstudies (met als bijzondere variant de kostenutiliteitsstudies) kunnen zowel voor geneesmiddelen als voor behandelingsformules worden gehanteerd, tot en met zorgprogramma’s en zorgorganisatie (bijvoorbeeld de vergelijking thuiszorg –institutionele zorg). Om een analyse van de kosten en opbrengsten te kunnen maken zullen er ook een aantal andere gegevens bevraagd worden zoals: − Achtergrondkenmerken (sociodemografisch, socio-economisch, gezinssituatie, gezondheidstoestand, zorgbehoevendheid …); − Gegevens i.v.m. weerstanden tegenover het gebruik: hoe reageren de aanvragers (patiënten, mantelzorgers, ruime omgeving …) op het voorstel, welke argumenten tegen worden gebruikt (bijvoorbeeld privacy …) ; − Aard van de interventies, zowel wat de vragen van de zorgbehoevende als de geboden oplossingen betreft. Als onderzoeksmethodologie voor de farmaco-economische evaluatie kunnen we beroep doen op de principes van de kosteneffectiviteitsstudies of kostenutiliteitsstudies. Enige beperking in het Telesenior-onderzoek is wel dat we deze studies dienen uit te voeren zonder een controlegroep. Bijgevolg zijn er ook geen gegevens beschikbaar die we als vergelijkingsbasis kunnen gebruiken. Als eerste stap in een economische evaluatie dienen de relevante kosten- en opbrengstencategorieën geïdentificeerd te worden. Een volgende stap bestaat uit het kwantificeren en het waarderen van de verschillende kosten en opbrengsten.
146
2.2.3.2 Identificatie van relevante kosten- en opbrengsten Kosten Wij wensen een volledig beeld van alle mogelijke kostencategorieën te registreren. De wijze van registratie zal evenwel niet de intensieve dagboekmethode zijn die doorgaans wordt gehanteerd, maar een retrospectieve bevraging: wat is zorgopname vandaag, wat zijn de voornaamste belangrijke gebeurtenissen op dit vlak de voorbije maand, jaar? Zowel professionele, informele als materiële kosten worden in beeld gebracht. Op basis van eenvoudige vragen worden belangrijke beslissingsmomenten toch in beeld gebracht (is opname overwogen? waarom is zij uitgesteld?). Eens deze kosten geïdentificeerd kunnen ze worden vergeleken met informatie die wij hebben vanuit andere gelijkaardige kostenstudies of vanuit feitelijke gebruikscijfers voor een vergelijkbare populatie waar geen telecare voorhanden is. Opbrengsten: outcome Naast de bevraging van de kosten wordt ook gedetailleerd ingegaan op de outcome van de zorg, met name de kwaliteit van het leven, welbevinden, van verzorgde en verzorgenden. Diverse outcome-schalen die ook gebruikt werden bij Arnaert (2001) kunnen hier ook aangewend worden. In de tweede en derde ronde van de bevraging kan ook de evaluatie van de dienstverlening van telecare worden bevraagd. 2.2.3.3 Waardering relevante kosten en opbrengsten Waardering kosten 1. Financiële waardering informele zorg Volgens Groenenboom e.a. (1995) zijn er bij de financiële waardering van de informele zorg twee problemen te onderscheiden. Vooreerst is er de waardering van de directe kosten van de informele zorg en vervolgens de waardering van de indirecte kosten, ofwel de gederfde opbrengsten (aan de kant van de hulpverlener) als gevolg van de noodzaak van de informele hulpverlening. Afhankelijk van de aard van de verleende zorg - eenvoudige huishoudelijke taken of eerder verpleegkundig werk- alsook afhankelijk van het tijdstip waarop de zorg wordt verleend, zal er voor de waardering een ander tarief dienen te worden gehanteerd. Ook kan er mogelijk rekening mee worden gehouden dat de zorg uitgevoerd door informele zorgverleners misschien minder snel of minder
147
efficiënt kan verlopen en zou men zich kunnen afvragen of de geboden informele zorg altijd noodzakelijk is. Volgens Groenenboom e.a. (1995) dient men wanneer de inspanningen van de familieleden onontbeerlijk zijn voor de behandeling, deze inspanningen te waarderen tegen schaduwprijzen, namelijk die van in plaats van familie in te zetten, professionele krachten. Pacolet e.a. (2001) stellen dat naast de waarderingsmethode van schaduwprijzen een berekening kan worden gemaakt op basis van de opportuniteitskosten. Hierbij houdt men ook rekening met gederfde inkomens, gemiste jobs en minder vrije tijd voor de informele helper. 2. Financiële waardering formele thuiszorg Bij het onderzoek van Pacolet e.a. (2001), worden prijzen of honoraria gebruikt als proxy voor de kosten. Andere kosten worden berekend op basis van de loonkosten en vaste kosten. De kostprijs werd berekend door de ingezette tijd te vermenigvuldigen met de kostprijs per tijdseenheid. Een deel van de kosten wordt gedragen door de overheid, het andere deel is ten laste van de patiënt. De kostprijs voor professionele zorg voor Alzheimerpatiënten werd hier gesteld op 232 EUR (9.360 BEF) per week. 90% hiervan wordt publiek gefinancierd. De totale kostprijs wordt voor 80% verklaard door de kosten voor bejaardenhulp en thuisverpleging. De eigen bijdrage van de patiënt in de financiering is het grootst voor de bejaardenhulp. In de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen zijn alle medische prestaties opgenomen die voor terugbetaling door het Riziv11 in aanmerking komen. De lijst beschrijft de relatieve waarde (en op grond daarvan de prijs) van elke prestatie, de hoedanigheid (groot of klein risico) en de eventuele voorwaarden waaraan moet voldaan zijn, zoals de vereiste kwalificatie van de zorgverlener. De tarieven van de prestaties en de terugbetalingen worden regelmatig aangepast na overleg tussen de zorgverstrekkers en de ziekenfondsen. Om voor een terugbetaling door een verzekeringsinstelling12 in aanmerking te komen, moeten een aantal voorwaarden vervuld zijn: de verstrekte zorgen moeten opgenomen zijn in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (Ziv); de zorgverleners moeten wettelijk erkend zijn door de Ziv; de rechthebbenden moeten in orde zijn met hun ziekteverzekering. Geneeskundige verstrekkingen die in aanmerking komen voor terugbetaling zijn ondermeer: de gewone geneeskundige hulp (bv. bezoeken en raadplegingen van huisarts, specialist, kinesist, tandarts), geneesmiddelen, ziekenhuisverpleging, hulp bij revalidatie. De hoogte van de terugbetaling varieert voornamelijk naar
11 Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. 12 De verzekeringsinstellingen (de Lansbonden van de ziekenfondsen, de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering) zorgen voor de betaling van de uitkeringen aan de gerechtigden.
148
gelang de aard van de verstrekking, het statuut van de verzekerde en het feit of de zorgverlener al dan niet geaccrediteerd is. Sinds 1 september 1995 wordt een bijkomend honorarium toegekend aan geaccrediteerde geneesheren en specialisten die volledig door het ziekenfonds wordt betaald. Naargelang het verzekeringsstatuut onderscheidt men de gewoon verzekerden en de personen met voorkeurregeling die als ze o.a. aan een aantal inkomensvoorwaarden voldoen13 in aanmerking komen voor een hogere terugbetaling (Dooghe e.a., 1998). De in aanmerking te nemen kostenposten zijn ondermeer de thuisverpleging, de huisarts en specialist, kinesist, de bejaardenhulp of gezinsverzorgende, de dienst maatschappelijk werk, .. 3.
Financiële waardering materiële uitgaven.
De uitgaven voor materiaal kunnen volgens Pacolet e.a. (2001) betrekking hebben op geneesmiddelen, therapeutische hulpmiddelen en extra kosten in het huishouden o.w.v. de verzorging. De kosten van duurzame goederen werden via aankoopkosten en afschrijvingen berekend. Bij de waardering van de materiële uitgaven dienen we rekening te houden met allerlei maatregelen waarmee men de kosten voor de eindgebruiker wil drukken. Zo is er bv. de regeling van de maximumfactuur (MAF) die werd ingevoerd ter vervanging van de fiscale en sociale franchise. Hierdoor wordt er per gezin een bepaald plafond per jaar vastgelegd waarboven men geen remgelden meer zal dienen te betalen. Ten opzichte van de sociale en fiscale franchise is er een sterke uitbreiding van het de gezondheidskosten die in aanmerking worden genomen: − Remgelden van huisarts, tandarts, specialist, kinesitherapeut en andere paramedische zorgverstrekkers; − Geneesmiddelen die behoren tot de terugbetalingscategorie A en B; − Huisvestingskosten bij opname in een algemeen ziekenhuis tot de 91ste dag, in een psychiatrisch ziekenhuis tot de 366ste dag; − Het medicatieforfait in een algemeen of psychiatrisch ziekenhuis. Er zijn 7 categorieën bepaald naargelang het gezinsinkomen en het eventueel beschermde statuut. Per categorie is vastgelegd tot welk bedrag de noodzakelijke gezondheidskosten maximaal mogen oplopen. De remgeldplafons liggen vast, terwijl de inkomensgrenzen jaarlijks geïndexeerd worden. De regeling van het MAF beschouwd een gezin als al de personen die feitelijk onder één dak leven. Alleenstaanden worden dus ook beschouwd als een feitelijk gezin. Voor de praktische toepassing zal men verdergaan op de gegevens van het
13 Maximum jaarinkomen = 12.237,88 Euro, verhoogd met 2.265,55 Euro per persoon ten laste (d.d. 01/01/2001)
149
rijksregister. Op die manier wordt er geen onderscheid gemaakt tussen samenwonenden en gehuwden. Zorgbehoevende personen die inwonen bij hun mantelzorger worden dus als één feitelijk gezin beschouwd. Zij kunnen echter beroep doen op een uitzondering om toch als een afzonderlijk gezin beschouwd te worden. Op deze manier wordt vermeden dat het inkomen van het gezin waarin de zorgbehoevende verblijft niet wordt meegeteld bij zijn of haar inkomen bij de berekening van de maximumfactuur. Op deze manier kan het remgeldplafond van de zorgbehoevende worden verlaagd en kan men dus sneller van een terugbetaling via de regeling van het MAF genieten (Werkgroep Thuisverzorgers, 2003). Daarnaast werd de zorgverzekering ingevoerd waarmee bepaalde productie konden worden terugbetaald, of is er ook nog het Vlaams Fonds dat instaat voor de vergoedingen van materialen en hulpmiddelen aan andersvaliden. Waardering opbrengsten Spilker (1996) stelt dat de fysieke status en functionele mogelijkheden slechts één aspect uitmaken van kwaliteit-van-leven metingen of outcomemeasurement. De beperking tot deze aspecten stemt voort uit het medisch model. Vanuit het groter belang dat wordt besteed aan het ontwikkelen van een bredere kijk op wat gezondheid is (cf. o.a. definitie van WGO over gezondheid14) komt men tot ruimere omschrijvingen van wat gezondheid is, en dus ook van wat de effecten kunnen zijn van een interventie op de gezondheid. Spilker pleit dan ook om bij kwaliteit-van-leven metingen te peilen naar de beleving van de volgende aspecten: − Fysieke status en functionele mogelijkheden; − Psychologische status en algemeen welbevinden; − Sociale interacties; − Economische en/of professionele status en factoren; − Religieuze en spirituele status. Een belangrijk aspect van het algemeen welbevinden behelst de algemene tevredenheid van de gebruiker met de technologie. Mair e.a. (2000) voerden een meta-analyse uit van 32 artikels die een onderzoek beschreven naar de tevredenheid van telemedicine- en telecaregebruikers. De onderzoekers vermelden dat vele tevredenheidsstudies uitgevoerd zijn bij kleine aantallen (ruim een derde van de studies had minder dan 20 samples), met vaak een lage respons en zonder formele selectiecriteria. Vaak wordt er gewerkt met vrijwilligers of met gevallen die werden aangebracht door hulpverleners. Zij stellen ook vast dat vele onderzoeken als resultaat hebben dat telemedicine gebruikers over het algemeen tevreden zijn over de dienst, maar er wordt in de onderzochte studies vaak niet
14 Volgens de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie bestaat gezondheid uit ‘..een toestand van algemeen fysiek, mentaal en sociaal welbevinden’.
150
dieper ingegaan op de onderliggende redenen voor deze tevreden- of ontevredenheid. Bij de meeste studies blijft het bij eerste impressies, waarbij er ook geen rekening wordt gehouden met de invloed van de tijd op de tevredenheid. Bovendien stellen zij vast dat vele telemedicine- en telecareprojecten via subsidies betoelaagd worden. Hierdoor dienen gebruikers vaak niet te betalen voor de teleconsultaties, wat een positieve invloed kan hebben op de tevredenheid. De onderzoekers pleiten voor verder onderzoek naar tevredenheid bij telemedicinegebruikers maar dan wel met betrouwbare en valide meetinstrumenten. Het werken met vragenlijsten heeft volgens de onderzoekers voor- en nadelen, maar als ze worden gebruikt, moeten ze streng getest zijn. Best wordt er bij verder onderzoek ook gewerkt met gecontroleerde en gerandomiseerde onderzoeken (randomised controlled trial) of minstens met representatieve patiëntensamples (Mair F. et al, 2000). 1. Quality of Life meetinstrumenten Volgens Nocon e.a. (1996) dient ‘outcomemeasurement’ zowel uit objectieve als subjectieve elementen te bestaan. Er dient immers een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen de observeerbare aspecten van de persoon zijn situatie (zoals bv. hoeveel sociale contacten iemand heeft) en de eigen evaluatie of perceptie ervan door de persoon. Ook stellen zij dat er in een outcome-onderzoek zowel gebruik dient te worden gemaakt van gestructureerde meetinstrumenten (zoals bv. de MOS SF-36) als open vragen in diepte-interviews. In een onderzoek van Hill e.a. (1994, cit. in Nocon e.a. 1996) wordt informatie vergeleken komende van een gestructureerd instrument (MOS SF-36) met de informatie die werd bekomen uit kwalitatieve interviews. Het blijk dat de effecten van bepaalde interventies m.b.t. de preventie van incontinentieproblemen en mentale problemen niet werden gedetecteerd met de MOS SF-36, maar wel tot uiting kwamen in de diepte-interviews met zowel verzorgers als cliënten. Bovendien kunnen diepte-interviews ook bijdragen tot het detecteren van outcomes die niet werden bevraagd via een gestructureerd instrument en kunnen zij een bijdrage leveren voor het bewijzen van het oorzakelijk verband tussen de outcome en de interventie wanneer er geen controlegroep is voor vergelijking. Bovendien kunnen diepte-interview een nuttig zijn om specifieke redenen te exploreren die aan de basis kunnen liggen van geobserveerde verschillen in kwantitatieve meetresultaten tussen bv. verschillende teams of geografische gebieden. De auteurs pleiten dus om outcomemeasurement uit te voeren door middel van zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoekstechnieken. Beiden kunnen immers complementaire informatie opleveren. De Vries M. e.a. (2001) halen een belangrijk onderscheid aan tussen de healthrelated quality of life (HRQOL)-meetinstrumenten en de Quality of life (QOL)-
151
meetinstrumenten. De HRQOL meet de invloed van ziekte op het fysiek, emotioneel en sociaal functioneren. De QOL meet de perceptie van de patiënt van hun leven of hun evaluatie van hun functioneren. Hierdoor meet je dus eerder wat patiënten bij zichzelf als een probleem ervaren in plaats van wat dokters denken dat het probleem van hun patiënt is. De onderzoekers spreken geen waardeoordeel uit over beide soorten vragenlijsten. Ze stellen dat de keuze tussen beide vragenlijsten altijd moet gebaseerd zijn op het doel van de studie en dat onderzoekers moeten weten wat ze willen meten (De Vries M. et. al., 2001). Volgens Torfs e.a. (1997) zijn de belangrijkste meetschalen voor het meten van de kwaliteit van leven de Sickness Impact Profile (SIP), de Nothingham Health Profile (NHP) en de Medical Outcomes Study Short Form 36 (MOS-SF36). Vermits het vragenlijsten zijn die internationaal reeds vele malen zijn gebruikt en getest hebben ze immers een hoge mate van betrouwbaarheid en validiteit bereikt. Deze schalen peilen vooral naar de ziektebeleving en de functionele mogelijkheden. The Sickness Impact Profile (SIP) meet de waargenomen impact van een ziekte op de dagelijkse activiteiten van een persoon. Het bestaat uit 136 stellingen in 12 categorieën: − Slapen en rusten − Eten − Werk − Huishouden − Ontspanning en tijdverdrijf − Het maken van wandelingen − Mobiliteit − Lichaamsverzorging en –beweging − Sociale interacties − Emotioneel gedrag − Communicatie Aan de respondenten wordt er gevraagd om hun actueel gedrag te beschrijven op een gegeven dag door het geven van ‘Ja’-antwoorden, wanneer toepasselijk, op de specifieke stellingen. De SIP werd in de USA ontwikkeld. In Groot-Brittannië werd deze aangepast tot de Functional Limitations Profile (FLP). Beide meetinstrumenten kunnen door de persoon zelf worden ingevuld of kunnen door een interviewer worden afgenomen (Nocon e.a., 1996). De Nottingham Health Profile (NHP) is een vragenlijst die door de betrokken personen zelf kan worden ingevuld. Er worden verschillende aspecten onderzocht van ervaren fysieke gezondheid, emotioneel welbevinden en sociaal functioneren. De NHP is te vergelijken met de SIP voor wat betreft zijn focus op de impact van ziekte op het individu. Daartegenover staat dat de NHP ook op een directe manier navraag doet naar de emotionele toestand.
152
De NHP bestaat uit twee grote delen. Het eerste deel bestaat uit 38 stellingen waarbij de respondenten dienen aan te geven in welke mate zij de in de stellingen beschreven problemen ervaren. De stellingen kunnen volgens volgende 6 items worden gegroepeerd: − Fysieke mobiliteit − Pijn − Emotionele reacties − Energie − Slaapstoornissen − Sociale isolatie Het tweede deel van de NHP – dat onafhankelijk kan worden gebruikt van het eerste deel – bevraagd het effect van de gezondheidstoestand op activiteiten in verschillende domeinen van het alledaagse leven: − Betaald werk − Huishoudelijke taken − Sociaal leven − Familie relaties − Seksueel leven − Interesses en hobby’s − Vakanties Bowling (1991, cit. in Nocon e.a., 1996) stelt dat dit deel beter nog niet wordt gebruikt totdat het verder uitgewerkt is. Het grote voordeel van het gebruik van het eerste deel van de NHP is, is dat het kan worden ingevuld in een 10-tal minuten. Hierdoor onstaat ook de kritiek dat bepaalde aspecten zoals bv. incontinentie of eetproblemen totaal niet aan bod komen in de vragenlijst. 2. ‘Tevredenheid met technologie’ vragenlijsten De onderzoekers van twee telecare- en telenursing projecten in Californië (Sonora Health System en Davis home telecare pilot project) stellen dat er voldoende duidelijkheid is over de mogelijkheden van telecare om de gezondheidszorgkosten te verminderen. Ze ondervonden in de praktijk echter een tekort aan informatie over de perceptie van de patiënt aangaande het gebruik van deze nieuwe technologie. Daarom werd er een vragenlijst ontwikkeld: de ‘Patients Perceptions-vragenlijst’. Deze zou als leidraad dienen voor gestructureerde interviews met de telecaregebruikers. Omdat de twee telecareprojecten vooral tot doel hadden om een aantal huisbezoeken van de verpleegkundige te vervangen door ‘televisits’, in combinatie met elektronische monitoringssystemen zoals een elektronische stethoscoop, is ook de ontwikkelde vragenlijst vooral hierop gericht, en daarom voor het Telecareproject te Kortrijk minder bruikbaar. Volgens de onderzoekers kan de perceptie van de patiënt gegroepeerd worden in zes hoofdcategorieën: algemene beoordeling, technologische beoordeling,
153
opleiding- en zelfzorgbeoordeling, beoordeling van het beeld, beoordeling over de fysieke aan- en afwezigheid van de professionele thuisverzorger en privacybeoordeling. Verspreid over deze zes categorieën, zijn er 31 stellingen waarbij de gebruiker telkens met akkoord of niet akkoord kan antwoorden. Bijkomend zijn er drie open vragen. De onderzoekers relativeren zelf de resultaten van hun onderzoek omdat het slechts kleinschalig was (15 respondenten) en omdat het ontwikkelde instrument nog niet getest is voor betrouwbaarheid en validiteit (Agrel et.al., 2000). Telecare lijkt een toekomstige optie te zijn om voor een betere toegankelijkheid van de gezondheidszorg te zorgen. Daarom is het noodzakelijk dat de patiënt de installatie van deze nieuwe technologie in hun huis accepteert. Hoe patiënten deze telecare ervaren kan de acceptatie en dus ook de verspreiding van telecare beïnvloeden. Patiëntentevredenheid zou volgens de onderzoekers immers kunnen beschreven worden als de congruentie van welke zorg patiënten verwachten en de ervaring van de zorg die ze effectief krijgen. Om de telecare-ervaringen van patiënten te meten ontwikkelde men in Minnesota, USA de ‘Patients’ impressions of the risks and benefits of home telecare’, een vragenlijst met 20 vragen. Na een eerste onderzoek bij 32 gebruikers, reduceerde men de vragenlijst tot 17 items. Hierdoor kwam men volgens de onderzoekers tot een erg betrouwbaar en valide meetinstrument. De vragenlijst werd gebruikt bij gebruikers van een telecareproject in Minnesota. Het gaat om een soort van Telenursingproject, waarbij het vooral bepaalde bezoeken van verpleegkundigen zijn die werden vervangen door televisits in combinatie met bv. Een elektronische stethoscoop waardoor de televerpleegkundige ook vanop afstand over bepaalde monitoringgegevens beschikte. In dat opzicht verschilt het gebruikerspubliek dus wel met dat van Telesenior te Kortrijk, en is de vragenlijst misschien iets minder goed te gebruiken. De belangrijkste resultaten die men vond door het gebruik van de vragenlijst waren de volgende: de meeste gebruikers bleken overtuigd te zijn dat telecare hun gezondheid kon verbeteren, maar velen waren echter bezorgd over de betrouwbaarheid van de apparatuur, het gebrek aan echt contact tijdens een televisit en bezorgdheid omtrent de privacy van hun medische gegevens. Algemeen waren de gebruikers gematigd tot zeer tevreden over het gebruik van Telecare (Demiris et al, 2000). 2.3 Constructie van een meetinstrument 2.3.1 Validiteit en betrouwbaarheid van meetinstrumenten Wanneer men meetinstrumenten gebruikt, is het belangrijk dat deze als betrouwbaar en valide kunnen worden beschouwd.
154
Een meetinstrument is valide als het meet wat het zou moeten meten. In kwaliteit van leven onderzoek bestaat er echter geen absolute goudstandaard waarmee we de gemeten kwaliteit van leven kunnen vergelijken. Want wat is nu eenmaal dé kwaliteit van leven. Daarom bestaat het valideren vooral uit het vergelijken van gemeten veranderingen of verschillen in kwaliteit van leven met veranderingen of verschillen in kwaliteit van leven met veranderingen of verschillen in andere, meestal klinische parameters. Zo kan men verwachten dat wanneer door bv. toediening van een bepaald medicament iemands koorts erg zakt, zijn kwaliteit van leven ook zal toenemen. Wanneer ons meetinstrument voor de kwaliteit van leven valide is, moeten we dit dan ook meten. Een vragenlijst kan als betrouwbaar worden beschouwd wanneer ze op verschillende tijdstippen en in verschillende omstandigheden dezelfde resultaten meten in een stabiele groep respondenten (Torfs e.a., 1997). 2.3.2 Ontwikkeling vragenlijst In het voorjaar van 2002 werden er bij een vijftal bejaarden die reeds het videotelefonietoestel gebruikten, interviews afgenomen. Die hieruit bekomen gegevens samen met een diepgaande studie van Belgische en internationale literatuur omtrent videotelefonie en mogelijke evaluatietechnieken ervan, vormden de basis voor de ontwikkelde vragenlijsten. Door een verdere uitdieping van de literatuur van bestaande meetinstrumenten (cf. o.a. supra) kwamen we tot twee vragenlijsten. De eerste vragenlijst (zie bijlage 1) omvat de 0-meting. Het was de bedoeling dat deze werd afgenomen bij cliënten die pas waren aangesloten bij de dienstverlening van Telesenior. De tweede vragenlijst was bedoeld om bij dezelfde cliënten afgenomen te worden maar wel nadat ze reeds 6 maanden bij Telesenior waren aangesloten. Beide vragenlijsten bestaan uit 5 grote delen. De eerste 4 delen zijn in beide vragenlijsten grotendeels gelijklopend. Hierbij is het vooral de bedoeling om effecten te meten die de videotelefonie met zich kunnen meebrengen. Dit gebeurt door het nagaan van de verschillen in de resultaten van beide metingen. In het vijfde deel van de vragenlijst wordt er bij de 0-meting vooral gepeild naar de verwachtingen omtrent de videotelefonie, terwijl er in de tweede vragenlijst ook gepeild wordt naar de evaluatie van de videotelefonie dienst. 2.3.2.1 Deel 1: identificatie en demografische gegevens In dit deel van de vragenlijst worden er een aantal algemene identificatie en demografische gegevens bevraagd zoals de woonsituatie, de sociale contacten en de inkomenssituatie.
155
2.3.2.2 Deel 2: medische en zorgafhankelijkheidstoestand Naast de medische situatie wordt er ook gepeild naar de impact van de gezondheidsaandoening op het dagelijks functioneren. Deze meting van zorgafhankelijkheid gebeurt door middel van de Bel-schaal, die de afhankelijkheid meet op het vlak van de huishoudelijke activiteiten, de lichamelijke verzorging, het sociale leven en de geestelijke gezondheid. Voor wat betreft het onderdeel lichamelijke verzorging maakt de Bel-schaal in feite gebruik van een aangepaste versie van de Katz-schaal. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van de verkorte versie van de Medical Outcome Study (MOS SF-36). Dit meetinstrument meet o.a. de subjectieve beleving van iemands gezondheid en pijn. Om tot slot zicht te hebben op het oriënteringsvermogen van een cliënt in de tijd en in de ruimte, wordt er gebruik gemaakt van de Abbreviated Mental Test Score (AMT). Katz-schaal In 1970 ontwikkelden Katz e.a. in de USA de definitieve versie van de ‘Index of Independence in Activities of Daily Living. Hiermee kon op zes items worden gemeten of een patiënt afhankelijk was of niet voor het desbetreffende item. Ook momenteel worden deze 6 items als de belangrijkste ADL items beschouwd, het zijn meerbepaald: − Wassen − Kleden − Toiletbezoek − Incontinentie − Eten De voorgestelde volgorde is belangrijk omdat er volgens Katz een duidelijke hiërarchie zat in het afnemen van de onafhankelijkheid. Zo zou men bij veroudering het eerst hulp nodig hebben bij het wassen en pas in een zeer afhankelijk stadium bij het eten. Katz e.a. verklaarden dit fenomeen door er op te wijzen dat de index gebaseerd is op de biologische primaire functies: het jonge kind ontwikkelt zich volgens dezelfde functies maar in omgekeerde volgorde (Pieters e.a., 1992). Katz e.a. hanteerden als invalshoek de aan- of aanwezigheid van hulp die effectief aan de oudere werd gegeven en niet – zoals later in de Belgische versie- de capaciteit van de patiënt om deze activiteit zelf te doen: ‘.. the actual existence of such assistance is considered in the evaluation, not the potential of ability of the patient…’ (Katz e.a., 1996). In België werd uit beleidsoverwegingen begin de jaren ’90 een aangepaste versie ontwikkeld. Sindsdien gebruikt men deze versie ondermeer voor de financiering van de thuisverpleging en de ROB’s en RVT’s.
156
Bel-schaal De Bel-schaal – ‘Basis Eerste Lijnsprofielschaal’ – werd in 1993 door Familiehulp ontwikkeld. De schaal poogt een totaalbeeld te schetsen van de thuiszorgcliënt door te peilen naar alle aspecten van zijn zorgbehoefte. De schaal bestaat uit vier grote onderdelen: naast de fysieke zorgbehoefte (de Katz-schaal) wordt ook de psychische, sociale en huishoudelijke afhankelijkheid gemeten. Bovendien kent deze schaal ruime bekendheid in de thuiszorg: ze wordt reeds geruime tijd gebruikt voor het vaststellen van de zorgbehoefte in de gezinszorg, en is nu ook het meetinstrument voor het bepalen van de zorgbehoefte in het kader van de Zorgverzekering. The Medical Outcome Scale Short Form 36 The Medical Outcome Scale Short Form –36 (MOS SF-36) is een algemeen meetinstrument van gezondheidsoutcome. Het is een instrument dat door de respondent zelf kan worden ingevuld in 5 à 10 minuten. Er worden 3 aspecten gemeten: de functionele status, het welbevinden en de algemene evaluatie van de gezondheid. Deze aspecten worden bevraagd door 36 vragen die in 8 categorieën kunnen worden gegroepeerd: − Fysiek functioneren − Sociaal functioneren − Rolbeperkingen door fysieke problemen − Rolbeperkingen door emotionele problemen − Mentale gezondheid − Energie en vitaliteit − Pijn − Algemene perceptie van de gezondheid De ‘Abbreviated Mental Test’ De abbreviated mental test – kortweg AMT – meet op een eenvoudige manier de cognitieve functie van een oudere persoon. Tien items worden bevraagd: de leeftijd, het uur, het jaar, de naam van de plaats waar men verblijft, het herkennen van twee personen, de eigen verjaardag, de datum van de eerste wereldoorlog, de naam van de koning, het achterwaarts tellen van 20 tot 1, het vijf minuten onthouden van een volledig adres. Wanneer een antwoord juist is, wordt er een punt gescoord. Wanneer het antwoord fout is, krijgt men geen punt. De totale eindscore op 10 geeft alzo het cognitieve functioneren van de oudere goed weer (Nocon, e.a., 1996).
157
2.3.2.3 Deel 3: Inventarisatie van de kosten en de geboden hulp Om de kosten te onderzoeken van de cliënten die gebruik maken van het videotelefonietoestel werd een selectie gemaakt van relevante vragen uit de vragenlijst die gebruikt werd in het onderzoek naar de kost van de zorg voor personen met de ziekte van Alzheimer (Pacolet e.a., 2001). 2.3.2.4 Deel 4: Outcome: zelf gerapporteerde mentale en sociale toestand Uit onderzoek blijkt dat heel wat alleenwonende ouderen zich eenzaam voelen. Deze gevoelens gepaard gaand met een aantal gezondheidsklachten en de confrontatie met een verlaging van de zelfredzaamheid kunnen een belangrijke invloed hebben op de perceptie van de kwaliteit van leven door de oudere. Om de mogelijke eenzaamheidsgevoelens te meten, werd de Loneliness schaal van De Jong-Gierveld gebruikt. Om de algemene moraal van de cliënt te meten, wordt er gebruik gemaakt van de Philadelphia Geriatric Center Moral Scale (PGCMS). Loneliness schaal De Loneliness-scale van De Jong-Gierveld komt tegemoet aan de het Rasch meetmodel en bestaat uit 11 items die de discrepantie beschrijven tussen de sociale relaties die enerzijds iemand wil en de sociale relaties die hij anderzijds in werkelijkheid heeft. Er worden zowel positief geformuleerde (bv. ‘er zijn voldoende mensen bij wie ik me goed voel’) als negatief geformuleerde (bv. ‘ik mis een echte goede vriend) items in de schaal opgenomen. De totale score wordt dan berekend door het optellen hoe vaak een persoon eenzaamheid rapporteert. De score zal dus steeds variëren tussen 0 (afwezigheid van eenzaamheid) en 11 (ernstige eenzaamheid). De betrouwbaarheid van dit instrument bij vroegere studies bedroeg: 1985 Cronbach’s α = 0,81; in 1990 = 0,77 en in 1995 = 0,78 (Tijhuis e.a., 1999). Philadelphia Geratric Centre Moral Scale De Philadelphia Geriatric Center moral scale werd in 1975 ontwikkeld door Lawton. Het is vragenlijst die bestaat uit 17 vragen die de betrokkene zelf dient in te vullen. Het subjectieve welbevinden van een persoon wordt bevraagd door vragen zoals ‘Voel je je vaak alleen’ of ‘Geraak je gemakkelijk overstuur’? (Nocon e.a., 1996). 2.3.2.5 Deel 5: Verwachtingen en tevredenheid videotelefonie Naast een aantal algemene vragen die peilen naar de verwachtingen en de tevredenheid over videotelefonie, werd er beroep gedaan op een aantal bestaande
158
meetinstrumenten. De Kaiser permanente Tele home health-tevredenheidsvragenlijst peilt in een zestal stellingen naar de gebruikerstevredenheid van videotelefonie. Wouters e.a. (2001, 2002) ontwikkelden voor hun onderzoek naar de tevredenheid van ouderen over personenalarmering, een lijst met 13 stellingen over de personenalarmering. Aan de hand van deze stellingen werd er gepeild naar de opinies en houdingen van de gebruikers inzake alarmering. De stellingen werden zo algemeen en polariserend mogelijk opgesteld. Aan de respondenten werd gevraagd naar de mate waarin ze akkoord gaan met deze stellingen. Voor ons onderzoek kunnen deze stellingen op één na (specifiek over PAS) ook gebruikt worden voor de evaluatie van de tevredenheid over het videotelefonietoestel. De lijst werd dan ook integraal overgenomen uitgezonderd stelling 12.
3. Evaluatie van het Telesenior-gebruik 3.1 Door zorgvragers 3.1.1
Beschrijving huidig gebruik
Voor een uitgebreide beschrijving van het huidig gebruik van de Teleseniordienstverlening verwijzen we naar de jaarverslagen van Telesenior en het docotoraatsonderzoek van Arnaert (2001). 3.1.2
Betrekken van gebruikers bij ontwikkeling technologie
3.1.2.1 Ontwikkeling user-interface Algemeen werd door de gebruikers gevraagd de interface (wat op het TV-scherm te zien is), sterk te vereenvoudigen: • • • • •
Maximum 2 opties per scherm Opties dienen juiste en eenvoudige formulering te hebben De leesbaarheid dient zo optimaal mogelijk te zijn Duidelijke icoon-ontwerp Het aantal schermen zo laag mogelijk maken.
Het eindresultaat is hieronder beschreven: De verbinding maken en afsluiten met het Service Center gebeurt door middel van de afstandsbediening die de Set Top Box aanstuurt. Het menu-systeem dat op het scherm van het TV-Toestel verschijnt is nu een heel stuk vereenvoudigd: Om een oproep tot stand te brengen:
159
U vertrekt vanuit om het even welke tv-kanaal (hieronder geïllustreerd als “CANVAS”).
Door op de rode “aan/uit” schakelaar te drukken komt u in het openingsscherm van TeleSenior (zie hieronder).
Druk nu op de groene “bevestigings (OK)” knop om verder te gaan.
160
Met de gele “menu-selectie” knoppen (beide kunnen gebruikt worden), kunt u kiezen welke optie/handeling u wil doen: • ofwel: een oproep tot stand brengen met het TeleSenior Dienstencentrum (“BEL CENTRALE”) • ofwel: uw eigen camera eerst richten (“EIGEN BEELD”) Door op de gele “menu-selectie” knop te drukken ziet u dat telkens één van de twee opties blauw gekleurd worden.
Bij keuze
van
de
161
optie/handeling “EIGEN BEELD”: wanneer deze optie in het vorig scherm (zie vorige pagina) blauw opgelicht is, drukt u op de groene knop. U krijgt vervolgens het beeld te zien van de eigen camera.
Nu kunt u de camera richten. Wanneer u hiermee klaar bent, drukt u op de blauwe knop om terug te keren naar het vorige scherm. Druk op één van de gele “menu-selectie” knoppen om de optie/handeling “BEL CENTRALE” te kiezen.
162
Druk nu op de groene knop om verder te gaan en een oproep met het Dienstencentrum te maken.Gedurende enkele seconden krijgt u onderstaand scherm te zien.
[PS: Indien u per vergissing zou gestart zijn met de tot stand brenging van de verbinding, kunt u deze hier nog afbreken: druk daarvoor op de groene bevestigingsknop (OK). Daarna komt u terug in het vorige scherm.] Automatisch bekomt u het hieronderstaand scherm, waarbij u nu een gesprek kunt beginnen met het Telesenior Dienstencentrum. [centraal in beeld ziet u het Dienstencentrum, links bovenaan ziet u uw eigen beeld]
163
Indien de verbinding niet lukt, krijgt u een berichtenscherm, met een bericht waarom de verbinding niet is gelukt (vb: “Systeem is bezet. We nemen zo dadelijk contact op”).
In dit geval drukt u op de groene knop om terug te keren naar het vorig scherm (zie hieronder). Indien de verbinding wel gelukt (u hebt dus een gesprek gevoerd) en u wil de oproep (het gesprek) beëindigen, dan drukt u op de blauwe knop. Zo komt u terug in onderstaand scherm:
164
Om uit het Telesenior Syteem te gaan en terug te keren naar een TV-post, dient u nogmaals te drukken op de blauwe knop, zodat u terug het openingsscherm ziet:
Nu kunt u het TeleSenior Systeem verlaten door op de rode “aan/uit” schakelaar te drukken. Vervolgens kunt u via de afstandsbediening van uw TV-toestel terug een andere TV-kanaal kiezen. 3.1.2.2
Ontwikkeling afstandsbediening
Om de afstandsbediening beter af te stellen op de noden van de gebruikers, hebben deze volgende aanbevelingen doorgegeven: In het algemeen, wordt geopteerd om het systeem van een aparte afstandsbediening voor het systeem, los van de afstandsbediening voor het TVtoestel, te behouden. Het werken met een aparte afstandsbediening voor dit systeem, is voor de gebruiker logischer. Zo ontstaat er geen verwarring met de gewone TV-functionaliteiten van het TV-Toestel. Specifiek betreft de afstandsbediening van het systeem, zijn volgende suggesties gedefinieerd door de gebruikers: • de algemene ergonomie van de afstandsbediening dient aangepast te worden: een bredere, beter in de hand liggende vormgeving is nodig. • De afstandsbediening dient een zo beperkt mogelijk aantal knoppen te hebben • De knoppen dienen groot te zijn • De knoppen dienen een aparte kleur te hebben • De knoppen dienen een unieke functie te bevatten.
165
Eigenschappen: • Universele afstandbediening (Infra-Rood signaal) • Maakt gebruik van 2x R03 AAA 1,5 V batterijen • Een Led bovenaan die “oplicht” telkens een knop wordt ingedrukt. • Slechts 6 standaard bedieningsknoppen
3.2 Door zorgaanbieders: bevraging denktank Telesenior 3.2.1 Situering In het kader van het DWTC Telecare-project werd door het Hiva K.U.Leuven een verkennend onderzoek gedaan naar de potentiële toekomstige mogelijkheden van videotelefonie in het algemeen en de dienst Telesenior in het bijzonder. Dit onderzoek gebeurde door middel van een bevraging bij de leden van de denktank ‘Telesenior’ (geïnteresseerde hulpverleners en mantelzorgers uit de regio Kortrijk, Menen en Zwevegem) en andere lokale beleidsverantwoordelijken die reeds gedurende enige tijd bij het Telesenior-project betrokken zijn (zie vragenlijst in bijlage 3).
166
Van de 13 verstuurde vragenlijsten, werden er 8 terug gestuurd. Twee van deze teruggestuurde vragenlijsten bevatten de mening van meerdere personen omdat de vragenlijst op een teamvergadering ter discussie werd voorgelegd. In totaal zijn er dus eigenlijk 11 respondenten. De twee mantelzorgers die ook lid zijn van de denktank Telesenior, beslisten van niet op de vragenlijst te antwoorden omdat de vragenlijst eerder gericht was naar professionele hulpverleners. Vermits er in de toekomst mogelijks nog een bevraging bij de gebruikers en mantelzorgers wordt georganiseerd beslisten ze om daar dan aan deel te nemen. Alle respondenten zijn dus professionele hulpverleners, afkomstig uit diverse diensten en organisaties van de thuis- en ouderenzorg: sociale dienst van een RVT met diverse thuiszorgdiensten, familiehulp, dienst voor thuisverpleging (WGK), OCMW, diensten maatschappelijk werk, huisarts. Al de respondenten zijn bekend met de huidige werking van Telesenior door hun ervaring met de thuiszorg en lidmaatschap van de denktank Telesenior of door hun actieve participatie op bestuursniveau van Telesenior. De vragenlijst werd in drie grote delen opgesplitst. Vooreerst waren er vragen die peilden naar de mogelijkheden van videotelefonie binnen diverse thuiszorgsettings. Daarnaast waren er heel wat vragen die peilden naar de mening van de respondenten over de huidige Telesenior-dienstverlening. Tot slot werden er algemene vragen gesteld in verband met het gebruik en de organisatie van videotelefonie. In het eerste deel (de uitgebreide resultaten) worden de letterlijke antwoorden (opgenoemde voordelen, meerwaarden, bemerkingen,..) op vragen uitgebreid weergegeven. Achteraan de bemerkingen en opgenoemde voordelen door de respondenten staat tussen haakjes steeds het aantal respondenten vermeld dat een soortgelijk antwoord gaf. In een tweede deel trachten we deze resultaten samen te vatten om alzo tot meer werkbare en algemene besluiten te komen. 3.2.2 Samenvattende resultaten 3.2.2.1 Integratie videotelefonie in bestaande of nieuwe thuiszorgdiensten Algemeen staat de meerderheid van de respondenten zeer positief tegenover het integreren van videotelefonie in bestaande thuiszorgdiensten of het organiseren van nieuwe dienstverlening met behulp van videotelefonie. Enkel de meerwaarde van het integreren van videotelefonie in een huisartsenpraktijk wordt in vraag gesteld.
167
Een bemerking hierbij is dat de selectie van de respondenten gebeurde bij de denktank Telesenior. Er kan verwacht worden dat deze groep personen tegenover een gemiddelde hulpverlener een grotere interesse heeft in de gebruiksmogelijkheden van videotelefonie in de hulpverlening. De belangrijkste bemerking die wordt gemaakt wanneer videotelefonie in de hulpverlening zou worden gebruikt is dat het als een additionele dienst moet worden beschouwd. Met andere woorden: videotelefonie kan en mag de persoonlijke contacten in levende lijve aan huis niet vervangen: ‘het is geen wondermiddel om sociale contacten te vervangen’. Om deze reden vindt de meerderheid van de respondenten deze dienstverlening ook iets minder geschikt voor het echte begeleidingswerk. Men kan de videotelefonie gebruiken voor de tussentijdse contacten maar echte psychosociale begeleiding – zoals het begeleiden van een rouwproces – vraagt toch een persoonlijk contact zij het aan huis, zij het tijdens een zitdag. Samengevat: men vindt het een zeer goed middel om tussentijds aan een huisbezoek aan opvolging te doen, of om mensen te herinneren aan dingen die tijdens een huisbezoek werden afgesproken, voor praktische tips, bijsturing,… Bovendien vindt men dat er veel meer aandacht moet geschonken worden aan de acceptatie van deze vorm van hulpverlening ten opzichte van de traditionele en meer bekende vormen van hulpverlening. Suggesties die hierbij worden gedaan: het organiseren van contactnamiddagen voor gebruikers, het uitdrukkelijk aandacht besteden aan een goede en correcte introductie door verschillende huisbezoeken zodat het vertrouwen kan worden gewonnen,.. Als meerwaarden van de mogelijkheden van de technologie worden door de meerderheid van respondenten aangehaald: Voor de cliënt en zijn omgeving:
Het verminderen van het sociaal isolement bij thuiswonende ouderen;
De één-loket functie: ouderen weten waar ze altijd terecht kunnen, geeft ook enorm veiligheidsgevoel, werkt drempelverlagend waardoor bijkomend ook sneller aan hulpverlening kan worden gedaan;
Eén van de weinige diensten die echt kan inspelen op de noden van de mantelzorgers, wat als zeer belangrijk wordt ervaren. Wanneer deze goed zijn ondersteund, blijft thuiszorg langer haalbaar;
Het zorgt voor een goede aanvulling op de bestaande thuiszorgdiensten omdat daar de beschikbaarheid niet altijd voldoende is;
168
Voor de hulpverleners:
Het belangrijkste voordeel voor de hulpverlener dat wordt aangehaald is de mogelijke tijdsbesparing omdat het aantal verplaatsingen kan worden verminderd. Hierdoor kan in bepaalde gevallen ook aan meerdere personen hulp worden geboden, of kan er wanneer er nood toe is meer tijd aan een bepaalde situatie worden besteed;
Bij integratie in een dienst thuisverpleging wordt de meerwaarde aangehaald van het langs deze weg kunnen geven van advies, GVO, praktische tips, herinnering aan nemen medicatie,… Het gaat om prestaties waarvoor er geen nomenclatuurnummer is voorzien, en waarvoor men dus in principe nu ook geen huisbezoek doet hoewel het om zinvolle verpleegkundige prestaties gaat;
Bij integratie van videotelefonie in het Pas vindt de meerderheid dat het toevoegen van beeld aan de spreek-luisterverbinding kan zorgen voor een betere inschatting van het probleem, zeker bij slechthorende ouderen (hoewel dan natuurlijk het probleem wordt aangehaald van de reikwijdte van het beeld => je moet dan bijna in heel het huis gaan camera’s hangen);
Om dergelijke diensten te organiseren worden door de meerderheid van de respondenten heel wat praktische en organisatorische voorwaarden gesteld:
Wanneer echt nieuwe dienstverlening wordt aangeboden binnen een bestaande dienst (bv. vanop afstand toezicht houden op medicatiegebruik) dan dient hiertegenover uiteraard ook extra bestaffing te worden voorzien. De vraag is in welke mate dit realiseerbaar is;
Ook worden er duidelijke voorwaarden gesteld naar ‘openingsuren’. Wanneer het om additionele dienstverlening gaat, zou het juist een serieuze meerwaarde zijn wanneer de videotelefonie kan worden aangeboden op momenten dat de huidige bestaande diensten niet of nauwelijks beschikbaar zijn, met name: heel vroeg ’s ochtends, ’s avonds, ’s nachts en in de weekends. Uiteraard vraagt dit heel wat middelen om dit te organiseren;
Algemeen is de meerderheid van de respondenten voorstander van de meerderheid van de voorgestelde diensten, als er maar voldoende financiële middelen (vooral personeel) kan voor voorzien worden;
Voor een aantal specifieke diensten wordt de meerwaarde van de videotelefonie in vraag gesteld en is er verdeeldheid onder de respondenten:
Ongeveer de helft van de respondenten vindt dat het huidige communicatieschriftje niet kan worden vervangen door het systematisch doorgeven van gegevens via videotelefonie aan de zorgbemiddelaar. Men
169
vindt dit eerder omslachtig en weinig efficiënt. Anderen vinden dan weer dat hierdoor iedere discipline of thuiszorgdienst vlugger en efficiënter op de hoogte zal zijn van wijzigingen, en dat er langs deze weg ook beter om verduidelijkingen kan worden gevraagd;
Ook het vanop afstand via videotelefonie bijwonen van een cliëntenoverleg kan voor de meerderheid van respondenten enkel en alleen als de hulpverlener anders helemaal niet zou kunnen deelnemen. Het kan dus enkel maar een noodoplossing voor de hulpverlener zijn. De meerderheid vindt dat men bij echte aanwezigheid vermoedelijk beter en directer bij het overleg betrokken is;
De integratie in een huisartsenpraktijk wordt door de meerderheid van respondenten in vraag gesteld, en dan vooral door de huisarts zelf. Als belangrijkste reden geeft men aan dat voor heel wat zaken (controle, technische handelingen,..) de lijfelijke aanwezigheid vereist is. Voor de zaken waarvoor de aanwezigheid niet vereist is stelt men de meerwaarde van de videotelefonie ten opzichte van de klassieke telefonie in vraag.
Een opmerking die door een respondent nog gegeven werd is dat de videotelefonie ook in de huidige woon- en zorgcentra zou kunnen geïntegreerd worden. Er wordt gesteld dat een dergelijk centrum vrij gemakkelijk de videotelefonie zou kunnen integreren in de bestaande dienstverlening omdat ze nu reeds 24u op 24 functioneren, bekend zijn met gebruik van technologie in de hulpverlening (genoeg bandbreedte, oproepsysteem, technische bijstaan bij problemen,..) en omdat er een bestaand kwaliteitsbeleid is. Samengevat: de meerderheid van respondent staat positief tegenover het integreren van videotelefonie in bestaande thuiszorgvoorzieningen. Dit kan worden meegenomen in het denken over toekomstige mogelijkheden voor de huidige Telesenior-dienst. Het geeft aan dat de videotelefonie een werkmiddel en instrument is dat op verschillende manieren kan worden gebruikt. 3.2.2.2 Mening over huidige Telesenior-dienstverlening Algemeen vindt de meerderheid van respondenten dat de huidige Teleseniordienstverlening wel een meerwaarde heeft ten opzichte van de bestaande diensten:
Men vindt het een echte meerwaarde dat een dienst echte aandacht heeft voor de mogelijke sociale isolatie van ouderen. Andere, meer klassieke thuiszorgdiensten proberen hier ook wel aandacht aan te besteden maar het is niet hun hoofdopdracht;
Doordat er interactie kan zijn tussen hulpverlener en cliënt kan de hulpverlener zien of zijn boodschap is overgekomen en begrepen. Er kan dus duidelijk individuele informatie op maat worden gegeven;
170
Wat betreft de nieuw voorgestelde diensten voor Telesenior zoals de omgevingsmonitoring (meten van rook, gas, inbraak,..) en lifestylemonitoring (gebruik van sanitaire faciliteiten, koelkast,..) zijn de meningen wat verdeeld. Enerzijds vindt men dat het een meerwaarde kan zijn omdat het nog niet bestaande vormen van dienstverlening zijn waarbij wordt ingespeeld op de veiligheid, anderzijds heeft men vragen bij privacy of aansprakelijkheid. 3.2.2.3 Mening omtrent organisatie en gebruik videotelefonie in het algemeen Vanuit het standpunt van de hulpverleners: De meerderheid van de hulpverleners vindt dat videotelefonie hun hulpverlening aan cliënten kan verbeteren. Als we peilen naar redenen komen volgende meerwaarden naar voren: Er is unanimiteit onder de respondenten dat ICT of een beeldverbinding bijdraagt tot een verhoging van de kwaliteit van de dienstverlening aan cliënten in het algemeen en cliënten in landelijke gebieden of gebieden met een tekort aan bepaalde voorzieningen in het bijzonder. De meerderheid van de respondenten haalt hiervoor als belangrijkste reden aan dat door een grotere bereikbaarheid en een frequenter contact een vluggere opvolging van het probleem mogelijk wordt. Dit geldt zeker in noodgevallen en voor personen die in landelijke gebieden wonen of gebieden met een tekort aan bepaalde voorzieningen; Ook denkt de meerderheid door de technologie een breder doelpubliek te kunnen aanspreken: naast ouderen ook thuisgebonden zieken, mantelzorgers, jonge psychiatrische patiënten, begeleid wonen voor gehandicapten, bijzondere jeugdzorg, justitieel welzijnswerk,... Een kritische bemerking hierbij van een aantal respondenten is toch ook wel dat bepaalde personen juist zullen afhaken omdat er gebruik wordt gemaakt van deze technologie. Ook is er unanimiteit over de mogelijkheden die de technologie kan bieden om mantelzorgers te ondersteunen. Bij de vraag waarin we peilden naar de redenen waarom men ICT of andere technologie (nog) niet zou opnemen in de hulpverlening, antwoordt een ruime meerderheid dat de kost voor ICT nog te hoog is en dat de huidige toepassingen op de markt, niet aan de behoeften voldoen. De meerderheid vindt dat videotelefonie in de hulpverlening een meerwaarde heeft t.o.v. gewone telefonie omdat het contact veel persoonlijker is, men heeft zicht op de non-verbale communicatie, ‘men heeft het idee op bezoek te zijn’.
171
Bij de vraag naar de meerwaarde van een groot beeld t.o.v. een kleinbeeld videofoon, worden diverse voordelen vermeld: geeft beter totaalbeeld, is gemakkelijker om documenten te (laten) lezen, beter voor slechtzienden, Tv is in tegenstelling tot kleinbeeld videofoons een vertrouwd en aanwezig medium, men zit gemakkelijker voor Tv, bij Tv gaat het om reële verhoudingen waardoor het gevoel van het bij mekaar zijn wordt versterkt. Wat betreft aandachtspunten bij integratie van technologie in de hulpverlening vermeldt de meerderheid van respondenten dat de technologie klantvriendelijk moet zijn: grote knoppen en letters, kleuren,.. maar ook met een technische goede kwaliteit en een beperkte ingreep in de leefsituatie van de cliënt. Bovendien moet zeker ook voldoende tijd besteed worden aan het inwinnen van het vertrouwen van de cliënt maar ook van de mantelzorg én de familie, door o.a.: goede en eenduidige afspraken, duidelijkheid omtrent de kostprijs, aansprakelijkheid,.. Wat betreft de ideale en wenselijk openingsuren van Telesenior: De meerderheid vindt dat de ideale openingsuren 24u op 24 en 7 dagen op 7 zijn. Velen merken op dat dit de ideale omstandigheden zijn en dat er als tussenoplossing minder uren kunnen worden voorzien. De meerderheid van de respondenten vindt dat er zeker aandacht moet besteed worden aan het voorzien van dienstverlening op die momenten dat de traditionele diensten het laten afweten. Dit wil zeggen als beginuur wordt er 6 of 7u in de ochtend voorgesteld. Men vermeldt als reden dat senioren vroeg wakker zijn. Als einduur worden er verschillende uren voorgesteld, gaande van 19u, 21u tot 22u in de avond. Hier vermeldt men als reden dat dit vaak eenzame uren zijn voor senioren en dat dan de traditionele diensten niet bereikbaar meer zijn. Ook vindt men dat men minimaal 1x/week avondzitting al dan niet in combinatie met een permanentie tijdens het weekend zou moeten organiseren zodat ten minste op dat moment er contact mogelijk kan zijn met buitenshuiswerkende familie of mantelzorgers. Vanuit het standpunt van de cliënt (of hoe hulpverleners denken dat het door de cliënt wordt ervaren): De meerderheid van de respondenten vindt dat door ICT ouderen meer onafhankelijk kunnen leven, en dit vooral wanneer een permanente bereikbaarheid veiligheid schept. Er is dan ook unanimiteit over de stelling dat videotelefonie kan bijdragen om ouderen langer zelfstandig thuis te laten wonen. Door enkelen wordt dit genuanceerd door te stellen dat de technologie eerder een onrechtstreeks effect heeft. Bv. door de videotelefonie kunnen mantelzorgers erg gesteund worden wat maakt dat thuiszorg langer mogelijk wordt.
172
De meningen zijn verdeeld over de stelling dat ICT er voor kan zorgen dat ouderen nog minder mensen ontmoeten. Enerzijds zijn er respondenten die stellen dat door ICT er aanvullende diensten zullen worden geschapen anderzijds zijn er die stellen dat de contacten kunnen afnemen maar dat toch ook veel zal afhangen van de ingesteldheid van de ouderen en zijn omgeving. Ook over de stelling dat ouderen niet zo gemakkelijk ICT aanvaarden is wat verdeeldheid: een aantal respondenten vinden dit een echt vooroordeel en stellen dat ouderen nu ook behoorlijk vlot technologie gebruiken (video, GSM,..). Anderen stellen dat er wel degelijk serieuze weerstand is. Dit wordt genuanceerd door te stellen dat dit vooral in het begin zo is, en dat eens men de technologie gebruikt ze er wel degelijk tevreden over zijn. Er is unanimiteit over het feit dat het initiatief tot oproep ook bij de hulpverlener zelf kan liggen mits er aan een aantal essentiële voorwaarden wordt voldaan. Zo vindt iedereen dat dit enkel kan wanneer de cliënt voorafgaandelijk een schriftelijke toestemming heeft gegeven. Een aantal respondenten vindt dat hierbij komend de cliënt ook de mogelijkheid moet hebben om een oproep te weigeren, of de mogelijkheid moet hebben om eerst een spreek-luisterverbinding op te zetten.
4. Evaluatie van de kosten en opbrengsten Aangezien een uitgebreid veldonderzoek met herhaaldelijke bevragingen van zowel de primaire als de secundaire eindgebruikers door omstandigheden niet kon georganiseerd worden, beperken we dit onderdeel van de socio-economische analyse tot een eerste theoretische inschatting van de te verwachten kosten en opbrengsten van een videotelefoniedienst, georganiseerd volgens het dienstverleningsmodel van de huidige Telesenior-dienst. Aangezien het hier om een theoretische inschatting gaat, beperken we ons tot het vermelden van de belangrijkste kostprijselementen (zie tabel 4.1). We vermelden deze kostprijselementen volgens de indeling van kosten en opbrengsten volgens Torfs (e.a., 1997) en Rutten (e.a., 1993) zie punt 2.2.1.6 ‘indeling van kosten en opbrengsten’. De belangrijkste kostprijselementen beperken zich hier vooral tot de direct professionele kosten.
173
Tabel 4.8
Belangrijkste kostprijselementen bij de organisatie van de videotelefoniedienst volgens het Telesenior-model te Kortrijk berekend voor 12 maanden werking met een twintigtal cliënten (in Euro)
Kostensoort Direct professioneel Arbeidstijd professionelen
Materialen
*
Omschrijving
Bedrag
Loonkost telehulpverlener: A1 verpleegkundige 1 Fteq* Loonkost A1 diensthoofd 0,2 FTeq* Loonkost installateur en onderhoudstechnicus niveau A2 0,5 FTeq * Settopbox met toebehoren (camera, afstandsbediening, ..), afschrijving 5 jaar ? Eenmalige installatiekost Belgacom voor aansluiting cliënt op ADSL Maandelijkse huur ADSL-lijn Belgacom voor gebruiker Technische apparatuur Teleseniorcentrale (PC, camera,..) Huur lokaal Telesenior Diverse werkingskosten Telesenior (bureauticamateriaal, PR-materiaal, gewone telefoonaansluiting,...) Eenmalige installatiekost aansluiting Telesenior-centrale op Bilan-netwerk Belgacom Maandelijkse huurprijs Bilan-netwerk Belgacom
43 938,6 8 787,73 16 257,9 ? 743,68 (x 1.21 BTW) 160,00 (x 12 x 1.21 BTW) ? ? ? 4.015,87 (x 1.21 BTW) 1.068,54 (x12 x 1.21 BTW)
dit behelst de totale loonkost op jaarbasis voor een gemiddeld anciënniteit, Misplon (2003)
Bron:
Eigen samenstelling op basis van Telesenior-gegevens
Wat de opbrengsten betreft kunnen we geen cijfers geven aangezien deze gegevens vooral uit het veldonderzoek dienden verzameld te worden. Mogelijke opbrengsten van de videotelefoniedienst zouden kunnen zijn: − Het dalend gebruik van bepaalde zorgvoorzieningen; − Een verminderd aantal spoedopnames; − Het uitstel van opname in een residentiële voorziening; − Een verkorting van het ziekenhuisverblijf,; − Het vrijkomen van extra arbeidstijd voor de informele verzorger; − Meer vrijetijdsmogelijkheden voor de informele zorgverlener; − Een verbetering van de kwaliteit van leven van de Telesenior-cliënt: dit wil zeggen een verbetering van de fysieke toestand, de psychische toestand het sociaal welbevinden en/of het dagelijks functioneren.
174
5. Besluit Om de effectiviteit, het gebruik en de kosten verbonden aan de organisatie van een videotelefoniedienst te kunnen evalueren werden er diverse onderzoeksinstrumenten ontwikkeld. Zo werd er na een uitgebreide literatuurstudie over de bestaande (elektronische) (para-) medische dossiers in Vlaanderen een registratiesysteem ontwikkeld waardoor de telehulpverlener beschikking had over een elektronisch zorgdossier. Dit laat niet enkel toe om de telezorg beter te kunnen verlenen, er is immers ook een automatische registratie van bepaalde omroepgegevens voorzien (tijdstip, datum, duur van de oproep,..). Deze automatische registratie laat toe het gebruik van de dienst te evalueren in het kader van de kosten-effectiviteitsstudie. Als basis voor de kosten-batenstudie gebeurde er een literatuurstudie naar de bestaande economische evaluatietechnieken. Hieruit bleek dat de techniek van de kosten-effectiviteitsstudie wellicht het best kan gehanteerd worden om de Telesenior-dienst te evalueren. In deze methode worden de kosten en de opbrengsten van een dienst ruime gedefinieerd. Zo verstaan we onder opbrengsten niet enkel de geldelijke opbrengsten maar zeker ook de opbrengsten op gezondheidsvlak, op de kwaliteit van leven,.. . Om deze kosten en opbrengsten te kunnen identificeren en kwantificeren voor de Telesenior-dienst, diende er een vragenlijst voor een veldonderzoek te worden ontwikkeld. Hiertoe selecteerden we een aantal specifieke en internationaal gebruikte meetinstrumenten. We verzamelden dit alles in een tweetal vragenlijsten die in het veldonderzoek kunnen gebruikt worden: één voor de nulmting en één voor de vervolgmetingen. Bij de ontwikkeling van deze vragenlijst werden ook een aantal vragen toegevoegd die gebruikt worden om te peilen naar de verwachtingen en de tevredenheid van zowel de primaire als secundaire eindgebruikers tegenover de videotelefoniedienst. Bij de ontwikkeling van deze onderzoeksinstrumenten en bij de ontwikkeling van het dienstverleningsmodel werden zowel de primaire als de secundaire eindgebruikers uitgebreid betrokken. Zo werden de gebruikers verscheiden malen uitgenodigd om de ontwikkelde technologie en dienstverlening te evalueren en gebeurde er een uitgebreide bevraging van de denktank Telesenior. Hieruit kan besloten worden dat de meerderheid van de gebruikers positief staat tegenover het integreren van videotelefonie in bestaande thuiszorgvoorzieningen. Het geeft aan dat de videotelefonie een werkmiddel en –instrument is dat op verschillende manieren kan worden gebruikt. Ook vindt de meerderheid van de eindgebruikers dat videotelefonie in de hulpverlening een echte meerwaarde kan betekenen. Zo wordt er bv. aangehaald dat ouderen door de videotelefonie langer onafhankelijk kunnen leven.
175
Door omstandigheden kon geen kosten-effectiviteitsstudie (met inbegrip van een uitgebreid veldonderzoek) ten gronde uitgevoerd worden. We beperkten ons dan ook tot het vermelden van de belangrijkste kostprijselementen van de organisatie en werking van een videotelefoniedienst volgens het Telesenior-model te Kortrijk: met name enerzijds de loonkost van de professionelen betrokken bij het videotelefonieproject: de telehulpverlener, het diensthoofd en de technisch medewerker. Anderzijds de gebruikte materialen voor het opzetten van een videotelefonisch contact: de kostprijs van de eindapparatuur bij de gebruiker en de telecarecentrale, de kosten voor aansluiting, onderhoud en gebruik van een breedbandnetwerk. Wat de te verwachten opbrengsten betreft kunnen we een aantal veronderstellingen maken die in een veldonderzoek dienen getoetst te worden. Mogelijke opbrengsten van een videotelefonie dienst zouden voor de eindgebruiker bv. een verbetering van de kwaliteit van leven kunnen zijn, of voor de maatschappij een dalend gebruik van bepaalde andere zorgvoorzieningen.
177
HOOFDSTUK 5 ROLL OUT OVER VLAANDEREN
1. Inleiding Eén van de doelstellingen van het DWTC Telecare-project was het bestuderen van de mogelijke roll-out van telecare over Vlaanderen. Hiertoe werd een eerste beslissingsmodel ontwikkeld. We trachtten ook in kaart te brengen wat de juridische vereisten zijn en welke factoren belemmerend of bevorderend werken bij de roll-out. Ook bestudeerden we de mogelijkheden van de integratie van videotelefonie en bijhorende telecare in reeds bestaande dienstverleningsmodellen zoals het personenalarmsysteem, lokale dienstencentra of serviceflats.
2. Beslissingsmodel Het ontwikkelde beslissingsmodel kan worden omschreven als een ‘inzichtmodel’ omdat het een type model is dat moet helpen de structuur die een bepaalde evolutie tot gevolg heeft te begrijpen. De doelstelling van het model zoals het nu werd gecreëerd is niet om een exacte voorspelling te doen naar de toekomst toe. Dit heeft als voordeel dat geen nauwkeurige data vereist zijn voor de kalibrering van het model, maar slechts redelijke veronderstellingen voor de huidige waarden van enkele essentiële modelvariabelen, en een zeker inzicht in de trends totnogtoe.
178
Met behulp van het model werden een aantal scenario’s verder uitgewerkt op basis van de numerieke simulatie van het model. De doelstellingen kunnen in een aantal concretere punten worden uitgesplitst: 13. De consistentie van een aantal veronderstellingen over evoluties checken door ze in één enkel model te integreren; 14. Het formuleren van één of meerdere toekomstvisies; 15. Het identificeren van de benodigde data voor het meer data georiënteerde beleidsmodel; 16. Uit gevoeligheidsanalyse (sensitivity analysis) van variabelen de benodigde nauwkeurigheid van die variabelen specifiëren; 17. Een eerste verkenning van mogelijke beleidsopties; 18. en een evaluatie van de robuustheid ervan. Het model is ontwikkeld met behulp van “System Dynamics” een modelleermethode ontwikkeld door Jay W. Forrester. Voor de ontwikkeling van het model is gebruik gemaakt van de modelleersoftware VenSIM. Grafische voorstelling van het ontwikkelde model: Afhankelijkheidsgraad
MigratieFractie
Totale Bevolking
Algemene Gemiddelde Levenskwaliteit Indicato
Seniorenfractie
Netto Migratie
Jongeren Geboortes
Stijging van GeboorteCijfer
Geboortefra ctie
Basisstijging van het geboortecijfer
Volwassenheid
Stijging van de afstudeerleeftijd
Potentiële Hulp Verleners
Pensionering
Potentiële Hulp Behoevenden
Sterfte
Basisgroei levensverwachting gemiddelde leeftijd van een gepensioneerde
Gemiddelde Afstudeerleeftijd
Daling effectieve pensioneringsleeftijd Jaarlijkse stijging van de gemiddelde afstudeerleeftijd
Gemiddelde Levenskwaliteit Indicator van Senioren
Pensioenleef tijd Basisstijging fractie hulpbehoevenden
Dalingssnelheid persioneringsleeftijd Fractie Hulp Behoevenden
Daling Fractie HulpVerleners
FractieHulp Verleners
Hulpverleners
Equivalent HulpVerleners
Basis Daling van de fractie hulpverleners Stijging van productiviteit van hulpverleners
Productiviteit van HulpVerleners
Kosten voor de sociale zekerheid
HulpBehoevenden
Equivalent ZelfHulpVerleners
ZelfHulp Fractie
Stijging van de zelfhulpfractie
Stijging Fractie HulpBehoevenden
Basisstijging van de zelfhulpfractie Basisstijging levenslangleren
Productiviteit van de ZelfhulpVerleners Totaal Equivalent HulpVerleners
Basisstijging van de productiviteit van hulpverleners
Bron:
Levens Groei van Verwachting Levensverwachting
LevensLang Leren
Werkdruk Hulpverleners
Stijging LevensLangLeren
Equivalent niet geholpen fractie
Tesch en Descamps, 2003, interne werkdocumenten Telesenior
Figuur 5.19 Beslissingsmodel Telecare
Het inzichtmodel bevat tal van variabelen, vergelijkingen, eenheden en definities. Een beschrijving van elk van deze eenheden zou ons hier te ver leiden.
179
3. Vereisten voor roll out: juridische aspecten en privacy 3.1 Juridische aspecten De wettelijke aspecten die bij de registratie en communicatie van (medische) persoonsgegevens in beschouwing dienen genomen te worden zijn tweeledig. Enerzijds is er het beheer van de toegangsrechten van de patiënt tot bepaalde persoonsgegevens in verband met de gezondheid (PGG), anderzijds is er het aspect van het afschermen van bepaalde gegevens, zoals data van derden of van de arts zelf. Bovendien vraagt de registratie en communicatie langs elektronische weg extra aandacht (Heyerick e.a., 1998). Een PGG wordt als volgt gedefinieerd: ‘elke informatie, die op enigerlei wijze in betrekking staat tot de gezondheid van een herleidbare persoon of op een gegeven dat zijn oorsprong vindt in de gezondheidstoestand van deze persoon, eventueel als resultaat van interpretatie of handelen van medische, verpleegkundig, psychologisch of andersoortig gezondheidszorg-professioneel’. 3.2 Beheer van de toegangsrechten van de patiënt Sinds 22 augustus 2002 is de wet inzake patiëntenrechten van toepassing. Deze wet is van toepassing op alle personen die gezondheidszorg genieten. De wet is geldig voor alle beroepen in de gezondheidszorg, zoals omschreven in het KB nr. 7815. Hierdoor worden ook een aantal zaken geregeld in verband met het inkijken van dossiers en gegevens door de patiënt. Zo vermeldt deze wet o.a. volgende rechten voor de patiënt: − Het recht op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard patiëntendossier. De patiënt kan op eigen vraag documenten laten toevoegen aan dit dossier. En hieraan gekoppeld: − Het recht op inzage in zijn patiëntendossier. De persoonlijke notities van de beroepsbeoefenaar en gegevens die betrekking hebben op derden zijn van dit recht op inzage uitgesloten. − Het recht op afschrift van het volledige dossier of een deel ervan. − Het recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer bij elke tussenkomst van de beroepsbeoefenaar en betreffende informatie over zijn gezondheid. Voor het uitoefenen van deze rechten kan de patiënt zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. De wet bepaalt dat de betrokkenheid en identiteit van deze vertrouwenspersoon in het patiëntendossier dient te worden geregistreerd.
15 Het KB nr. 78 van 10 november 1967 regelt de verschillende gezondheidszorgberoepen.
180
De wet bepaalt ook dat wanneer de patiënt meerderjarig is en zelf zijn rechten niet meer kan uitoefenen (bv. bij dementerende personen), hij zelf voorafgaandelijk en schriftelijk een vertegenwoordiger kan aanduiden voor de uitoefening van zijn rechten. Heeft de patiënt deze niet aangeduid of treedt deze persoon niet op, dan worden de samenwonende echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner of de feitelijk samenwonende partner automatisch als vertegenwoordiger beschouwd. Als er helemaal geen vertegenwoordiger voor de patiënt te vinden is, moet de beroepsbeoefenaar de belangen van de patiënt behartigen (Claeys, 2002). 3.3 Afschermen van bepaalde gegevens Het registreren, verzamelen, ordenen en bewaren van de persoonsgegevens en het opvragen, het raadplegen, het wijzigen, wissen of afschermen van persoonsgegevens zijn verwerkingen waarop de privacywetgeving van toepassing is, meerbepaald de ‘wet van 8/12/92 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens’. Onder invloed van Europese richtlijnen ter zake (24 oktober 1995), werd deze wet aangepast door de wet van 11 december 1998 (BS 3 februari 2001), en is er op 13 februari 2001 een KB gekomen ter uitvoering van de wet. Onder persoonsgegevens wordt in deze wet ‘iedere informatie betreffende een geïdentificeerd of identificeerbaar natuurlijk persoon’ verstaan. De wet voorziet in het aanstellen van een verantwoordelijke voor de verwerking. Voor de wet is dat de persoon die ‘de doelstellingen en de middelen voor de verwerking van de gegevens vastlegt. Het kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn, een feitelijke vereniging of een openbaar bestuur’. Deze verantwoordelijk dient volgens deze wetgeving de automatische verwerking van gegevens aan te geven bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, en dit voordat men met de verwerking begint. Deze aangifte moet ondermeer volgende gegevens bevatten: − De benaming van de verwerking; − Het doel waarvoor deze gegevens verzameld dienen te worden; In het geval van Telesenior kunnen dit bv. zijn: − E2.01, Cliëntenbegeleiding: het verlenen van materiële en/of psychische hulp aan mensen in een noodsituatie; − G1.01, Patiëntenzorg: de diagnose en de paramedische behandeling van patiënten; − G1.03, Patiëntenregistratie: het registreren van medische gegevens en verblijfsgegevens van patiënten voor beheersdoeleinden; − G2.01, Registratie van risicogroepen: het identificeren en opvolgen van personen die een medisch risico dragen;
181
−
−
− − − − − − −
G5.01, Evaluatie van de zorg: verzameling en verwerking van alle gegevens met betrekking tot medische en paramedische diagnostische en therapeutische praktijken toegediend aan de patiënten met als doel de zorgkwaliteit te verbeteren; − H2.01, Wetenschappelijk onderzoek: elke handeling die ertoe strekt om wetmatigheden, gedragsregels en oorzakelijke verbanden vast te stellen die alle personen op wie zij betrekking hebben, overstijgen. Is gericht op het omschrijven van globale verschijnselen. De categorie van de verwerkte gegevens; In het geval van Telesenior kunnen dit bv. zijn: − A1, Persoonlijke identificatiegegevens: naam, titel, adres, telefoonnummer, identificatiegegevens toegekend door verantwoordelijke, identiteitskaartnummer, pensioennummer, .. ; − A2, Elektronische identificatiegegevens: IP-adressen, verbindingsmomenten,.... ; − C, Persoonlijke bijzonderheden: leeftijd, geslacht, geboortedatum, geboorteplaats, burgerlijke staat, nationaliteit; − E, Leefgewoonten: levensstijl, sociale contacten,… ; − F, Psychische gegevens: meningen betreffende de persoonlijkheid of het karakter; − G, Samenstelling van het gezin: huwelijk of huidige vorm van samenleven, naam van de echtgenote of partner, aantal kinderen,..; − H, Vrijetijdsactiviteiten en interessen: hobby’s, sport, andere interesses; − L, Woningkenmerken: aard van de woning; − M1, Lichamelijke gezondheid: medisch dossier, diagnose-informatie, behandeling, handicap of gebrek, dieet; andere bijzondere vereisten in verband met de gezondheid bij de behandeling; − M2, Psychische gezondheid: medisch dossier, medisch verslag, diagnoseinformatie, behandelingen, analyseresultaten; − M5, Gegevens met betrekking tot de gebruikte middelen en procedures voor de medische en paramedische patiëntenaanpak; − P, Rijksregisternummer. Eventuele wettelijke of reglementaire basissen om die te kunnen verwerken; De categorieën van ontvangers aan wie de gegevens kunnen worden verstrekt; De waarborgen die aan de mededeling van gegevens aan derden verbonden moeten zijn; De wijze waarop de personen op wie de gegevens betrekking hebben, daarvan in kennis worden gesteld; Aan wie de betrokken personen zich kunnen richten voor hun recht op inzage en de maatregelen genomen om de uitoefening te vergemakkelijken; De termijn waarna de gegevens niet meer mogen worden bewaard, gebruikt of verspreid; Organisatorische en technische veiligheidsmaatregelen.
182
In het kader van haar controle- en onderzoeksbevoegdheid kan de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer na de aangifte nog bijkomende gegevens opvragen. Bij de personen bij wie de gegevens worden verzameld, moet informatie worden verstrekt over volgende gegevens: − Het doel van de verzameling; − De naam en adres van de verantwoordelijke voor de verwerking; − De personen aan wie de gegevens worden meegedeeld; − Het recht van eenieder op toegang tot en verbetering van de persoonsgegevens die op hem betrekking hebben; − Indien de gegevens worden verwerkt met het oog op reclameacties, moet aan de betrokken personen worden meegedeeld dat zij beschikken over het recht zich kosteloos tegen een dergelijke verwerking te verzetten. Wanneer gegevens worden verzameld over het ras, politieke opvattingen, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuigingen, lidmaatschap van een vakvereniging, gezondheid, seksuele leven, verdenkingen, vervolgingen of strafrechterlijke of bestuurlijke veroordelingen, is er spraken van gevoelige persoonsgegevens. De wet regelt de registratie en het gebruik van deze gevoelige gegevens op een veel striktere wijze. In principe is het verboden deze gegevens te verzamelen en te verwerken, tenzij in een aantal zeer nauwkeurig omschreven aantal gevallen: − Er is steeds een schriftelijke toestemming nodig van de betrokken persoon; − De verzamelde gegevens moeten noodzakelijk zijn om zorgen te verstrekken (de verwerking dient dan wel te gebeuren onder toezicht van een persoon werkzaam in de gezondheidszorg) of de verwerking dient noodzakelijk te zijn voor wetenschappelijk onderzoek; − De verantwoordelijke voor de verwerking dient profielen uit te werken van categorieën van personen onder welke vorm deze tot welke gegevens toegang hebben (bv. aan de hand van de functie in de organisatie); Ook in deze wetgeving is er voor de betrokkene van wie de gegevens worden bewaard een recht voorzien op zowel rechtstreekse als onrechtstreekse (via een tussenpersoon) toegang tot de gegevens. Deze toegang kan gebeuren via een verzoek aan de verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens (Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, 2001). Wanneer persoonsgegevens worden geanonimiseerd en niet meer heridentificeerbaar zijn, verliezen ze hun status van persoonsgegevens en is de privacywetgeving niet meer van toepassing. In deze omstandigheden kunnen gegevens toegankelijk zijn voor geïnteresseerde derden zoals bv. voor wetenschappelijk onderzoek, overheid,.. (Heyerick e.a., 1998a, 1998b).
183
3.4 Beveiliging van informatiesystemen en –netwerken Wanneer een informatiesysteem gekoppeld wordt met een open netwerk zoals het internet, brengt dit extra risico’s met zich mee zoals cybercriminaliteit en computervirussen. Iedere betrokken partij (ontwikkelaars, gebruikers,..) dient dan ook de nodige maatregelen te nemen ter beveiliging van de informatiesystemen en –netwerken. Omdat netwerken ook op internationaal vlak tot stand komen is het beveiligingsprincipe ook een belangrijke bekommernis van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling in Europa (Oeso, 2002) en de Europese Unie (EU). Beide instellingen formuleerden reeds divers aanbevelingen hieromtrent. Zo is er de mededeling van de Europese Commissie van 06/06/01 die stelt dat netwerk- en informatieveiligheid kan worden opgevat als ‘de bestandheid van een netwerk of informatiesysteem met een gegeven mate van zekerheid tegen toevallige gebeurtenissen of opzettelijke handelingen waardoor de beschikbaarheid, authenticiteit, integriteit en vertrouwelijkheid van opgeslagen of overgedragen gegevens en de diensten die door of via het netwerk worden aangeboden, in gevaar worden gebracht.’ Hierbij worden de termen beschikbaarheid, authenticiteit, integriteit en vertrouwelijkheid als volgt omschreven: − Beschikbaarheid: gegevens dienen beschikbaar en diensten dienen operationeel te zijn ondanks storende gebeurtenissen zoals elektriciteitsstoringen, ongevallen, aanvallen of natuurrampen; − Authentificatie: de identiteit van gebruikers moet kunnen worden bevestigd terwijl er daarbij toch anonimiteit van de gebruiker moet worden gegarandeerd; − Integriteit: de gebruiker dient de zekerheid te krijgen dat gegevens zijn verzonden, ontvangen of opgeslagen zonder verlies of wijziging van die gegevens. − Vertrouwelijkheid: overgedragen of popgeslagen gegevens dienen beschermd te zijn tegen het onderscheppen of aftappen door onbevoegde personen. Vertrouwelijkheid is in het bijzonder belangrijk wanneer het om gevoelige gegevens gaat. Op Belgisch niveau is er de wetgeving inzake de informaticacriminaliteit van 28 november 2000 (Verwilghen, 2001), en de oprichting van een alarmcentrale voor computervirussen door het Belgisch instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT).
184
4. Aandachtspunten bij implementatie ICT of videotelefonie Heel wat telecareprojecten rapporteren factoren die een vlot verloop van het project kunnen beïnvloeden. Vermits deze factoren mee de markt en de roll-out van telecare beïnvloeden, lijkt een beschrijving van deze factoren hier op zijn plaats. Vooreerst beschrijven we een aantal factoren die de implementatie van de technologie kunnen bevorderen, waarna de eerder belemmerde factoren worden besproken. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de afwezigheid van een bevorderende factor vaak ook op zich al een belemmerende factor kan zijn en dat uiteraard het afwezig zijn van de belemmerende factoren juist bevorderend zal zijn voor de implementatie. Daarna komen een aantal ethische aandachtspunten aan bod, alsmede de impact van technologie op de werkorganisatie in het algemeen en in een telecare-centrale in het bijzonder. Ook worden er vanuit de ervaringen van het Telesenior-project adviezen geformuleerd met betrekking tot de rekrutering van eindgebruikers. 4.1 Bevorderende factoren 4.1.1 Samenwerking tussen de verschillende diensten Hawley (2003) stelt dat in de zorgsector nieuwe technologieën tot voor kort vooral in de acute zorgsector ingang vonden en dan vooral in de acute intramurale sector (denk maar aan heel de evolutie in de medische beeldvorming). Met de opkomst van ICT is deze situatie wel aan het veranderen omdat men nu zorg vanop afstand kan aanbieden. Hierdoor kan men het gebruik van technologie ook in de thuissituatie kosteneffectief maken. Het gebruik van nieuwe technologieën in de intramurale sector was immers altijd kosteneffectiever omdat men er heel wat schaalvoordelen had: men kon er nieuwe technologie op korte tijd voor veel mensen gebruiken. Om de nieuwe technologieën ook in de extramurale zorg zo optimaal mogelijk te gebruiken, zullen er niet alleen veranderingen op het vlak van de gebruikte apparatuur en infrastructuur dienen plaats te vinden, maar zal vooral de organisatie van de dienstverlening dienen te veranderen. Zo pleit de auteur voor een effectieve samenwerking en communicatie tussen de verschillende organisaties en diensten, zodat zowel de gezondheidszorgdiensten van de eerste lijn (thuisverpleging, huisarts,..) als de welzijnsdiensten (CAW’s, sociale huisvesting,..) vanuit een holistische benadering kunnen werken. De Bakker (1994) stelt dat een gevaar bij samenwerking over sectoren heen (bv. gezondheidszorg met welzijnszorg of commerciële sector) dit wel voor problemen kan zorgen door mogelijke taal- en cultuurverschillen.
185
4.1.2
Actieve betrokkenheid van gebruikers en zorgverleners
Om in een goede zorgverlening te voorzien dient iedereen die iets te maken heeft met de zorgverlening van de cliënt, en dit is zowel de cliënt zelf, als de formele en informele hulpverleners, actief te worden betrokken bij het vaststellen van de verzorgingsbehoeften, het opstellen van het zorgenplan, het ontwikkelen van de nieuwe technologie en de integratie er van in de dienstverlening. Curry e.a. (2002) spreken in dit verband over het oprichten van ‘inter-agency partnerships’, als noodzakelijke voorwaarde tot het slagen van een ICT-project in de thuiszorg. Hierbij komen alle actoren in de thuiszorg in een soort van werkgroep samen en bepalen ze zelf mee de modaliteiten hoe het ICT-project verder zal verlopen. Het voorzien van voldoende bij- en nascholing is hierbij voor alle partijen essentieel. Het is pas wanneer allen er van overtuigd zijn dat ICT kan bijdragen tot een verbetering van de zorgverlening voor de cliënt, en wanneer duidelijk is voor welke functies van de zorgverlening de ICT kan worden gebruikt, dat ICT ook daadwerkelijk geïmplementeerd kan worden (Curry e.a., 2002, De Bakker e.a., 1994, STOOM 2002). 4.1.3 Algemene toepasbaarheid technologie De ontwikkelde technologieën dienen algemeen toepasbaar te zijn en dus niet specifiek gericht te zijn op de specifieke behoeften van ouderen of zorgafhankelijke personen. De technologie is die manier overal inzetbaar en krijgt een betere doordringing op de markt. Met een aantal specifieke aanpassingen kan de ICT dan nog worden aangepast aan specifieke noden van specifieke doelgroepen (Camarinha-Matos e.a., 2000). 4.1.4
Duidelijkheid dienstverlening
Een vernieuwing in zorg dient ook in eerste instantie niet te uitgebreid te zijn en dient een duidelijke structuur te hebben. Zo moeten er duidelijke afspraken zijn over taken, bevoegdheid en aansprakelijkheid en dienen de doelstellingen duidelijk te worden geformuleerd (De Bakker e.a., 1994). Wanneer de dienstverlenings- en toepassingsmogelijkheden verduidelijkt zijn, dient ook de potentiële regionale markt geanalyseerd en becijferd te worden: welke patiëntencategorieën komen in aanmerking, om welke aantallen gaat het, welke tijdsinvestering is ermee gemoeid, wat zijn de opbrengsten (zoals ligduurverkorting) en wat zijn de financiële kosten (Hoeksma e.a. 1999).
186
4.2 Belemmerende factoren 4.2.1
‘Technology push’
Bij de ontwikkeling van een technologisch project is de verleiding soms groot om beginnen te denken vanuit het technologisch perspectief met name: hoe kan de context worden aangepast zodat een toepassing van de technologie mogelijk is? Er moet in tegendeel steeds de vraag gesteld worden of de implementatie van een technologie in het zorgproces voor de cliënt of zijn omgeving (mantelzorger, professionele verzorger) wel degelijk een meerwaarde kan betekenen (Hoewaer e.a., 2003). 4.2.2
Sociaal isolement
Het kan niet de bedoeling zijn dat door ICT het aantal contacten ‘in levende lijve’ zal afnemen waardoor het sociaal isolement zowaar nog groter kan worden. ICT dient dan ook als een additionele dienst te worden beschouwd, waarnaast daadwerkelijke contacten (huisbezoeken van hulpverleners, buren, vrijwilligers, contactnamiddagen lokale seniorenverenigingen,..) een essentiële plaats vervullen in de ouderen- en thuiszorg. ICT is er ‘.. not to replace, but to support..’. 4.2.3
Weerstanden tegen verandering
Een belangrijke tegenkracht bij de opstart van technologieprojecten is vaak de weerstand tegen veranderingen en gewend zijn aan eigen routines (De Bakker, 1994). Dit kan zowel voorkomen bij de primaire als de secundaire eindgebruikers. Zeker bij professionele hulpverleners kan er ‘veranderingsmoeheid’ ontstaan wanneer er zich op korte tijd veelvuldige veranderingen voordeden. Een achterliggende reden voor de angst voor verandering kan zijn dat men angst heeft om persoonlijk contact, autonomie en status te verliezen (STOOM, 2002). Deze weerstand tegen verandering geldt ook wanneer men technologische thuiszorgprojecten wil opstarten om op die manier patiënten vroeger uit het ziekenhuis te kunnen ontslaan. Hierbij moet er in de ziekenhuizen een echte cultuurverandering optreden: dit kan ook in het ziekenhuis op heel wat weerstand botsen: zo zijn er de artsen bij wij het thema vaak niet echt prioriteit heeft, en daarnaast zijn er de verpleegkundigen die wel wat weerstand hebben tegen een snelle doorstroom van patiënten als dit betekent dat de relatief ‘makkelijke’ patiënten sneller naar huis gaan en de werkdruk door de instroom van nieuwe complexe patiënten stijgt. Deze weerstanden vanuit het ziekenhuis hebben ook soms te maken met het gebrek aan kennis over mogelijkheden van technologie en daaruit voortvloeiend met het gebrek aan vertrouwen in de technologie (Hoeksma e.a., 1999).
187
4.2.4
Gebrek aan tijd en geld
Tijdgebrek kan veroorzaakt worden door de in zijn algemeenheid hoge werkdruk in de zorgsector waarbij de zorgvernieuwing als een extra belasting wordt beschouwd (De Bakker e.a., 1994). Voor het welslagen van een technologieproject in de thuiszorg is het noodzakelijk dat ook huisartsen worden betrokken. Omdat dit en groep van centrale zorgaanbieders is die moeilijk te bereiken is voor dergelijke projecten wegens tijdsgebrek is het volgens Hoeksma e.a. (1999) belangrijk om zeker voor die groep van zorgaanbieders specifiek aan te geven waaruit hun belasting en ondersteuning bestaan en hoe de verantwoordelijkheden zijn geregeld. Daarnaast zijn de kosten en baten van technologische innovatie zeker in de beginfase niet altijd in evenwicht. De investeringskost wordt ook verhoogt doordat de levensduur van computer gerelateerde technologie vaak erg kort is en er dus korte afschrijvingstermijnen zijn (STOOM, 2002). In de zorgsector zijn er tot nog toe bovendien weinig prikkels om te investeren in nieuwe technologieën. Zowel de ziekenhuizen als de thuiszorgorganisaties kennen vaste, vooraf bepaalde budgetten die niet kunnen overschreden worden, en waarvan het doel op voorhand vastligt. Aparte of extra honorering oor thuiszorgtechnologie ontbreekt (Hoeksma e.a., 1999). 4.2.5
Gebrek aan deskundigheid en ervaring
Men kan aannemen dat het inherent is aan innovatie van de zorgverlening door middel van technologie dat nieuwe deskundigheden nodig zijn en dat ervaring met technologie vaak ontbreekt en dit zowel kwantitatief als kwalitatief (De Bakker e.a., 2003, STOOM, 2002). 4.2.6
Technologische problemen
Het is inherent aan het werken met technologie, en zeker bij nieuw ontwikkelde producten, dat er zich technische problemen kunnen voordoen. Bovendien is er een duidelijk cultuurverschil tussen de sector van de technologieontwikkelaars en non-profit sector. Dit kan zich uiten bij het oplossen van problemen waarbij bovendien ook belangenverschillen kunnen meespelen rond afspraken rond eigendom, aansprakelijkheid,.. (STOOM, 2002).
188
4.2.7
Projectmatige aanpak
Innovatie in de zorgverlening door middel van technologie wordt meestal projectmatig opgezet. De nieuwe dienst met de technologie wordt geïmplementeerd naast of bovenop de reguliere werking van bestaande diensten en voorzieningen. Het risico van deze aanpak is dat een project niet altijd prioritair is voor het beleid. Niemand is er echt tegen, maar er zit ook niemand te wachten op de implementatie van de nieuwe technologie. Curry e.a., 2002 pleiten daarom voor het expliciet inbouwen van een onderzoek naar de ICT-nood bij elke intake of bij het opstellen van een zorgenplan in de thuiszorg (Hoewaer e.a., 2003, Curry e.a., 2002). Veel van de projecten hebben ook een lokale ontstaansgeschiedenis, waarbij iedereen op zijn eigen eilandje bezig is. De regie op nationaal niveau ontbreekt vaak of is onduidelijk. De kennis en ervaring wordt hierdoor niet gedeeld: er is geen landelijk aanspreekpunt of kenniscentrum (STOOM, 2002). Bovendien zijn ook de aantallen deelnemers aan dergelijke projecten erg klein wat een verdere uitbreiding kan bemoeilijken (Hoeksma e.a., 1999). 4.2.8
Gebrek aan meetbaarheid of onzichtbaarheid efficiëntie
De doeltreffendheid en effecten van het gebruik van technologie in de zorg zijn vaak niet meetbaar of vaak slechts op lange termijn zichtbaar en aantoonbaar. Bovendien zijn de kosten en de baten niet altijd in het zelfde terrein terug te vinden. Dit kan de motivatie van cliënten en hulpverleners (zowel formele als informele) danig verlagen, waardoor men minder geneigd is om mee in een dergelijk project te stappen (De Bakker e.a., 1994). 4.3 Ethische beschouwingen Zowel bij het gebruik van telecaretoepassingen bij dementerende personen die misschien niet meer uitdrukkelijke toestemming hiertoe kunnen geven, als bij de minder ingrijpende telecaretoepassingen zoals bv. het monitoren van iemands gezondheidstoestand door middel van sensoren kunnen ethische vragen doen ontstaan. Volgens Brownsell e.a. (2003) is de meest fundamenteel ethische vraag of er in deze vorm van zorgverlening wel moet voorzien worden. Moet de samenleving wel zoeken naar telecareoplossingen voor de ouderen in onze maatschappij? Misschien moet er wel voorzien worden in meer daadwerkelijke hulp aan huis, of misschien dient er juist meer geïnvesteerd te worden in residentiële voorzieningen? Het antwoord op deze laatste vraag blijkt in de loop van de jaren wat veranderd te zijn. Momenteel is de individuele autonomie en het zo lang mogelijk thuis blijven een belangrijk streefdoel.
189
De auteur stelt dat het gebruik van telecare los van deze discussie kan gezien worden. Telecare is slechts een instrument: ‘it is a tool, and consequently in certain circumstances it is a suitable aid and in others it may not be appropriate. It does however, provide more choice and will provide certain people with the ability to stay in the community with a higher level of independence’. Met andere woorden volgens Brownsell is er juist een ethisch argument om telecaretoepassingen te ontwikkelen. Ouderen kiezen immers om zo lang mogelijk thuis te blijven en telecare kan deze keuze juist ondersteunen door in een verhoogde veiligheid en een groter welzijn te voorzien. Andere ethische belemmeringen of argumenten bij de integratie van ICT in de thuiszorg kunnen volgens STOOM o.a. (2002, zie ook Bosma e.a., 2001) zijn: − De spanning ten gevolge van de (vaak schijnbare) tegenstelling tussen autonomie en afhankelijkheid. Men vreest dan men mensen juist afhankelijk gaat maken van technologie, waardoor je ze kwetsbaarder maakt in plaats van hun autonomie te verhogen: bv. wat als er technische storingen zijn, de gebruiksvriendelijkheid is niet altijd wat het moet zijn. Men vreest dat de techniek dus eigenlijk normerend gaat zijn voor hoe de gebruiker moet leven; − De angst voor de ‘ontmenselijking’ van de zorg. Men vreest dat de inzet van technologie thuis het huis zal veranderen in een klein ziekenhuis en dat er niet voldoende tijd zal over zijn voor echt menselijke contacten; − De bedreiging van de privacy. Men heeft schrik om in ‘big-brother-toestanden’ terecht te komen. Zeker inzake videotelefonie stelt men zich vragen ondermeer in de zin van: kan een hulpverlener op eigen initiatief een video-oproep naar een cliënt tot stand brengen? Essentieel hierbij is volgens Bosma dat veiligheid voorgaat op privacy en dat men een aantal maatregelen moet inbouwen waardoor de technologie minder bedreigen wordt voor de privacy: bv. als cliënt moet je de camera kunnen blinderen en je moet uitdrukkelijk de toestemming gegeven hebben voor het tijdstip en de omstandigheden waarin een hulpverlener een beeldoproep tot stand mag brengen; Daarnaast speelt ook de privacy van de gegevens een belangrijke rol: wanneer gegevens over een netwerk worden rondgestuurd dienen deze technisch voldoende beveiligd te zijn zodat ze enkel door geautoriseerde personen kunnen worden geraadpleegd of aangevuld; − Het gevaar voor vereenzaming. Ook hier is het belangrijk om aan te stippen dat de technologie ook bij vereenzaming kan bijdragen tot een oplossing, bv. de nieuwe contactmogelijkheden met familie en lotgenoten. Uiteindelijk was dit volgens Bosma ook een argument bij de introductie van de telefoon en de televisie.
190
4.4
Impact van technologie op arbeid
Volgens Bosma e.a. (2001) kan vanuit arbeidsmarktperspectief de inzet van technologie in het algemeen binnen de zorgsector op drie vlakken kansen bieden of tot winst leiden: − Het terugdringen van de vraag naar professionele hulp. Dit kan mogelijk gemaakt worden doordat de technologie de zelfredzaamheid van patiënten, cliënten en mantelzorg maximaal kan stimuleren; − De arbeidstijd en de te leveren inspanningen kunnen worden verminderd door de keuze van de juiste technologie, dit kan zowel in het primaire zorgproces gebeuren of in de arbeidsomstandigheden. Op termijn kan hier door niet alleen doelmatiger worden gewerkt, maar kan ook minder arbeidsverlies ontstaan door het minder voorkomen van ziekten of overbelasting. Bovendien kunnen vervelende administratieve werkjes verminderd worden waardoor meer tijd kan gaan naar contacten en echte zorg met cliënten. Ook dit kan het arbeidsplezier doen toenemen; − De aantrekkelijkheid van de sector kan verhoogd worden: het verbeteren van het imago en het verhogen van het arbeidsplezier door de integratie van de technologie zijn hierbij de sleutelbegrippen. Zeker voor wat betreft de thuiszorgsector die niet altijd een aantrekkelijk imago heeft om in te werken kan dit de een positief effect hebben op zowel de instroom van nieuwe mensen als op het vasthouden van medewerkers binnen de sector. Een argument dat door professionele zorgverleners nogal eens wordt aangehaald tegen de introductie van nieuwe technologie is volgens Bosma (e.a., 2001) het feit dat sociale contacten met collega’s verminderen omdat veel meer elektronisch gebeurt. Feit is dat er door de technologie efficiënter gewerkt kan worden waardoor er tijd vrij kan komen. Hierdoor kan je expliciet ook tijd gaan voorzien voor sociale contacten tussen collega’s onderling. 4.5 Aandachtpunten bij de rekrutering van de eindgebruikers Een eerste rekruteringsactie van Telesenior-cliënten vond plaats in juni 2002 tijdens een overlegvergadering van professionele hulpverleners uit de thuiszorg (verpleegkundigen, kinesisten, gezinsverzorgenden, apothekers, mantelzorgers, maatschappelijk werkers). De hulpverleners kregen informatie over de historiek en de toekomstige bedoelingen van het project o.a. door middel van folders. Hun actieve medewerking voor het aanbrengen van cliënten werd gevraagd.
191
Deze actie had niet het verhoopte succes: slechts een klein aantal kandidaatcliënten werd doorgegeven. Vermoedelijk was dit om wille van een samenspel van factoren: de hoge huurprijs voor de cliënt (38 Euro / maand), start van de vakantieperiode van vele hulpverleners (eind juni), een aantal organisatorische onduidelijkheden bij Telesenior zoals het tijdstip van effectieve aansluiting (onderhandelingen met netwerkprovider waren nog bezig) en de nodige technische aanpassingen die in een woning dienden te gebeuren. Een tweede en meer intensieve promotie- en rekruteringsactie werd in het najaar van 2002 georganiseerd. De focus van deze actie lag bij de vier grote actoren in de thuiszorg: de huisartsen, de thuisverpleging, de centra voor ambulant welzijnswerk en de diensten voor gezinszorg. Deze organisaties uit de regio Kortrijk Menen - Zwevegem werden bezocht door de hulpverlener van Telesenior en de betrokken verantwoordelijken voor Telesenior van de drie OCMW’s. Er werd hierbij vooral aandacht besteed aan volgende punten: − Telesenior als dienst bleek vrij onbekend te zijn bij zowel de hulpverleners als de potentiële eindgebruikers. Daarom werden er een aantel promotiemiddelen aangemaakt: een folder en een powerpointpresentatie. De bedoeling hiervan was ook van Telesenior visueel duidelijk voor te stellen vandaar dat er foto’s werden toegevoegd; − Opdat cliënten niet zouden afgeschrikt worden werd beslist om in deze projectfase de Telesenior-dienstverlening voor de cliënt gratis te maken (en dan in het veldonderzoek te onderzoeken hoeveel cliënten bereid zijn te betalen voor de Telesenior-dienstverlening); − Opdat de cliënt zich niet of minder angstig zou voelen door het aanbod aan nieuwe informatie bij het eerste bezoek denken we dat het noodzakelijk is dat er naast de kandidaat-cliënt een familielid of andere vetrouwenspersoon aanwezig is; − Kandidaat-cliënten bleken heel wat vragen te hebben omtrent de kostprijs (huur, waarborg, installatiekosten), het concrete dienstverleningsaanbod en de garantie van de privacy. Daarom werd een voorstel van overeenkomst ontworpen met een verheldering van de wederzijdse rechten en plichten (zie bijlage 4).
192
5. Integratie videotelefonie in andere dienstverleningsmodellen 5.1 Inleiding Vanuit het denken over het bestaande dienstverleningsaanbod van Telesenior en het streven naar het ontwikkelen van een dienstverleningsmodel rijpte de idee dat de videotelefonie ook kan geïntegreerd worden in bestaande thuiszorgsettings zoals de thuisverpleging, de centra voor ambulant welzijnswerk (CAW), een huisartsenpraktijk, een lokaal dienstencentrum, een personenalarmdienst (PAS), een samenwerkingsinitiatief in de thuiszorg (Sit) recent gewijzigd tot de samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg (Sel’s). Ook zij kunnen immers potentiële aanbieders zijn van zorg door middel van videotelefonie. Daarom werd er onderzoek gedaan naar ondermeer de huidige regelgeving van deze settings en werd bekeken voor welke dienstverlening zij zouden gebruik kunnen maken van videotelefonie. Hiervoor baseerden we ons ook op het ontwikkelde model van mogelijke telecaredoelgroepen met de respectievelijke clusters van telecaredienstverlening. 5.2 Integratie in een Sit/Sel/GDT-werking 5.2.1 Regelgeving Met het protocolakkoord van 25 juli 2001 wensen zowel de federale als de Vlaamse overheid de eerstelijnsgezondheidszorg te herwaarderen. Men wil een coherent, kwaliteitsvol en toegankelijk zorgaanbod op het meest aangewezen niveau realiseren. Op federaal niveau worden de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging (GDT’s) gerealiseerd om de samenwerking inzake de eerstelijnsgezondheidszorg te realiseren. Deze GDT’s kennen een geografisch afgebakend werkgebied. Er worden er 1 op 70.000 inwoners geprogrammeerd. Het doel is vooral om de eerstelijnszorg te herwaarderen en te versterken via multidisciplinair overleg rond patiënten die gedurende ten minste 45 kalenderdagen voldoen aan de criteria van het A-, B- of C- forfait16. Het multidisciplinair overleg dient minimaal te worden georganiseerd tussen de huisarts, de verpleegkundige en de patiënt of zijn mantelzorger. Eventueel kan de kinesist, logopedist of maatschappelijk werker ook deelnemen aan het overleg.
16 Het A-, B- en C-forfait staan voor een combinatie van Katz-scores die in de thuisverpleging gebruikt worden voor de aanduiding van de zorgbehoevendheid. In dit geval wil het zeggen dat het om matig tot zwaar zorgbehoevende personen gaat die minimaal gedeeltelijke hulp nodig hebben voor het zich wassen en kleden en het verplaatsen of het naar het toilet gaan.
193
Hun takenpakket is drieledig: − Het evalueren van de zelfredzaamheid van de patiënt (hiertoe kan gekozen worden uit een lijst van evaluatie-instrumenten vastgelegd door het Riziv); − Het uitwerken en de opvolging van het zorgenplan; − Het maken van taakafspraken tussen zorg- en hulpverleners. Voor dit multidisciplinair overleg is er jaarlijks per patiënt een vergoedingen voorzien: voor zowel het GDT voor de praktische ondersteuning als voor de betrokken hulpverleners die aan het overleg deelnamen. Op Vlaams niveau wordt het kaderdecreet betreffende de eerstelijnsgezondheidszorg voorbereid. De vier initiatieven die hiermee worden genomen zijn de volgende: −
Erkennen van (vaak al bestaande) samenwerkingsverbanden op niveau van de praktijkvoering; Het kan gaan van een netwerk van afzonderlijk gevestigde praktijken over monodisciplinaire groepspraktijken tot multidisciplinaire wijkgezondheidscentra. Met de erkenning en subsidiëring wil de Vlaamse Gemeenschap vooral de drempels tot het vormen van samenwerkingsverbanden verlagen zonder een bepaald type van samenwerking op te leggen.
−
Erkenning en subsidiëring van ondersteunende partnerorganisaties en netwerken (bv. rond dementie, palliatieve zorg, chronische ziekten,..). Deze organisaties vullen niet zelf de zorgbehoeften bij de zorgvrager in, maar geven wel de lokale zorgverlening de nodige ondersteuning;
−
Oprichting Samenwerkingsinitiatieven Eerstelijnsgezondheidszorg (Sel’s). Het gaat om VZW’s waarin alle (vertegenwoordigers van) aanbieders van eerstelijnszorg werkzaam in een bepaald werkgebied worden verenigd om de eerstelijnsgezondheidszorg te optimaliseren. Ook de Sel’s zullen dus zelf geen zorgen verstrekken aan cliënten. De minimumpartners van een Sel zijn: huisartsen, thuisverpleegkundigen, thuiszorgdiensten, CAW’s van de ziekenfondsen, lokale dienstencentra en OCMW’s. De afbakening van het werkgebied van een Sel, zal gebeuren volgens het decreet op de zorgregio’s17.
17 Het doel van het indelen van Vlaanderen in zorgregio’s was een optimale structuur op te zetten
om de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging (GDT’s) te organiseren. De indeling van de regio’s is gebeurd na een wetenschappelijke studie naar de natuurlijke stromen die er bij de bevolking bestaan als ze een beroep doet op een aantal diensten voor aankopen, vrije tijdsbesteding, onderwijs, gezondheid. De zorgregio’s zijn dus niet opgebouwd vanuit het oogpunt van de zorgaanbieder, wel vanuit de ‘zorgvrager’. Vanuit het werkveld is er heel wat protest tegen deze indeling omdat ze nu ook gebruikt wordt voor de Sel’s waardoor in een aantal regio’s de bestaande zorgnetwerken worden uit elkaar getrokken (een aantal Sit-regio’s komen niet overeen met de toekomstige Sel-regio’s), en er over de bestuurlijke grenzen heen dient gewerkt te worden (zoals grensgemeentes van verschillende provincies die nu moeten gaan samenwerken) (Rouselle, 2003).
194
In totaal zullen er maximum 85 Sel’s of groeperingen van Sel’s in Vlaanderen worden erkend. Globaal gesproken zullen in Vlaanderen de Sel’s de werkingsprincipes van de vroegere Sit’s verder zetten en tevens zullen zij als GDT fungeren voor wat betreft de federaal gefinancierde opdrachten. Het is dus niet de bedoeling dat er een nieuwe structuur bijkomt. Het verschil tussen de SEL’s en de GDT ligt in het feit dat de GDT’s ook diensten en verzorging omvatten. Dit is niet het geval bij de Sel’s, die eigenlijk zuiver overlegplatformen zijn. −
Het regelen van de diensten maatschappelijk werk (DMW) in het kader van de ziekenfondsen. Zij zullen de huidige ingebouwde centra voor ambulant welzijnswerk (de zogenaamde ICAW’s) vervangen. De bedoeling hiervan is om de expertise die deze ICAW’s opbouwde ten aanzichte van ouderen, gehandicapten en zieken dichter bij de organisatie van de (eerstelijns)gezondheidszorg te brengen.
(Rouselle e.a., 2002) 5.2.2 Integratie van videotelefonie? Wanneer we denken aan de integratie van videotelefonie in een SEL of GDT denken we dat deze technologie vooral het multisiciplinair overleg en de gegevensuitwisseling tussen de verschillende partners zal kunnen ondersteunen. Het is dan vooral de telecarefunctie ‘videoconferencing’ die kan worden ingevuld door deze dienst. 5.3 Integratie in een CAW 5.3.1 Regelgeving Het decreet van 19 december 1997 regelt de centra voor ambulant welzijnswerk en maakt een onderscheid in drie grote soorten: de centra voor teleonthaal, de centra voor algemeen welzijnswerk in het kader van de ziekenfondsen (ingebouwde CAW’s) en de autonome centra voor algemeen welzijnswerk. In het kader van de ouderen- en thuiszorg richten we hier onze aandacht vooral naar de twee laatste soorten voorzieningen, en dan vooral naar de centra die ingebouwd zijn in de ziekenfondsen (ICAW’s) omdat hun doelpubliek specifiek personen zijn die door ouderdom, ziekte of handicap problemen ondervinden.
195
Via het kaderdecreet betreffende de eerstelijnsgezondheidszorg in Vlaanderen zullen de huidige ingebouwde centra voor ambulant welzijnswerk (ICAW’s) vervangen worden door een aparte regelgeving voor de diensten maatschappelijk werk (DMW) in het kader van de ziekenfondsen (cf. supra). In deze nieuwe wetgeving vinden we een duidelijke definiëring terug: ‘Het zijn diensten opgericht door één of meer ziekenfondsen, die minstens ten aanzien van de leden van die ziekenfondsen, instaan voor het maatschappelijk werk en voor het vergemakkelijken of mogelijk maken van zorg aan hun leden of personen die deze zorg tijdelijk of blijvend nodig hebben of dreigen nodig te hebben ten einde verder in hun vertrouwd milieu te kunnen functioneren. Deze diensten worden verricht ongeacht ander maatschappelijk werk, waartoe OCMW’s en andere diensten voor maatschappelijk werk belast zijn.’ 5.3.2 Aanbod hulp- en dienstverlening Wanneer we willen nakijken of de dienstverlening van Telesenior gedeeltelijk kan geïntegreerd worden in een centrum voor ambulant welzijnswerk, of wanneer met andere woorden videotelefonie een hulpmiddel kan zijn voor een CAW, lijkt het ons zinvol na te kijken wat het huidige aanbod is van diensten dat een CAW kan aanbieden. In het decreet van 1997 betreffende de CAW’s zijn een achttal activiteiten terug te vinden: − Zorgen voor een bereikbare en algemene opvang en een toegankelijke informatie- en adviesverlening; − Zorgen voor de eerste opvang van personen die in een materiële, sociale of psychosociale noodsituatie verkeren, en hulp te bieden aan personen die een bijzonder risico lopen in zo’n noodsituatie terecht te komen; − Het verstrekken van de vereiste informatie en het bijbrengen van kennis en vaardigheden aan personen zodat ze kunnen gebruik maken van de maatschappelijke voorzieningen; − Het aanbieden van de nodige begeleiding en/of partiële zorg aan personen met problemen in verband met hun psychische of fysieke beperkingen en hun functioneren in gezins- en maatschappelijke verbanden; − Zorgen voor een passende nazorg van de begeleide personen; − Bevorderen van de maatschappelijke integratie en participatie van personen die in een sociale achterstandssituatie verkeren of dreigen terecht te komen; − Zo nodig verwijzen naar meer gespecialiseerde instellingen of personen, bij hen te bemiddelen, met hen samen te werken, rekening houden met zorg op maat; − Acties op te zetten met een preventief of probleemsignalerend karakter met betrekking tot maatschappelijke factoren die als welzijnsbedreigend worden ervaren, als acties die welzijnsbevorderend zijn’.
196
Wanneer we kijken naar de concrete taken van de diensten maatschappelijk werk (DMW) in de ziekenfondsen zien we een gelijklopend takenpakket maar dan meer toegespitst op de specifieke doelgroep namelijk ouderen, zieken en gehandicapten: − Het actief verstrekken van informatie over de sociale rechten van de gebruiker en zijn mantelzorgers, over de mogelijkheden om specifieke hulpmiddelen aan te wenden, technieken aan te leren of de woonomgeving aan te passen, met inbegrip van ergotherapeutisch advies, en over alle anderen voor de gebruiker nuttige elementen met betrekking tot de hulpverlening; − Het adviseren en het bijbrengen van kennis en vaardigheden aan personen en aan bevolkingsgroepen; − Het instaan voor een laagdrempelige opvang en begeleiding van gebruikers, zo nodig in het thuismilieu. − Het ondersteunen van de mantelzorgers teneinde hun draagkracht te behouden of te verhogen. − Het, zoals andere zorgaanbieders, instaan op vraag van de gebruikers of zijn vertegenwoordiger voor de evaluatie van het zelfzorgvermogen en/of het opstarten van een zorgenplan als dit nodig is en/of het instaan voor de opvolging van het zorgplan. 5.3.3 De hulpverlening van een DMW in cijfers Een studie naar de aard van de cliënten en de hulpverlening in het maatschappelijk werk van de LCM Vlaanderen stelt dat het eerste contact met de DMW na signalering meestal via een huisbezoek verloopt (48,5%). Ook in de loop van het hulpverleningsproces blijkt de contactvorm bij uitstek nog steeds het huisbezoek te blijven. Wanneer er gekeken werd naar al de mogelijke contactvormen die een maatschappelijk werker met een cliënt had in de loop van de hulpverlening zien we dat een huisbezoek het frequentst voorkwam (80,7% van de gevallen), contact via de telefoon (57,3%), persoonlijk contact tijdens de permanentie (30,9%), via een brief (20,7%). Gemiddeld was er 1,1 contact per week met de cliënt of een betrokken hulpverlener, met de cliënt zelf was er gemiddeld minder dan één contact per week (0,7 contact /week). De gemiddelde duur van een hulpverlening bedroeg 11 weken. In slechts 25% van de gevallen wordt maatschappelijk werk betrokken bij de beginafspraken in een thuiszorgsituatie (meestal bij ontslag uit ziekenhuis of RVT).
197
De aard van de dienstverlening werd ingedeeld in drie grote blokken: − Dienstverlening: bestaande uit materiële hulp, info over diensten thuiszorg, info over verblijfsvoorzieningen, financiële tussenkomsten; − Psychosociale hulpverlening: sociaal-juridische ondersteuning, ziekteverwerking, begeleiding van de centrale verzorger, draagkrachtdraaglast problemen, contact met omgeving, eindsituatie thuiszorg (plaatsing/rouw/..); − Organisatiewerk: zorgbemiddeling, casemanagement, gezamenlijk overleg, hulpverleningsoverleg. Bij het bestuderen van de aard van de hulpverlening zien we dat het overgrote deel bestaat uit dienstverlening. De meest gestelde eerste vragen waren van financiële (50%) en van materiële aard (25%). De psychosociale problematiek kwam in 25% van de gevallen aan bod bij de eerste aanmelding. Naarmate het hulpverleningsproces vorderde kwam de nadruk vaak eerder te liggen op deze psychosociale begeleiding ten voordele van de echte dienstverlening (aanvragen van allerlei sociale voordelen, info en advies geven,..). Het organisatiewerk blijkt slechts een zeer klein deel uit te maken van de hulpverlening (Leus e.a., 1992). 5.3.4 Integratie van videotelefonie? Het uitvoeringsbesluit van 12 oktober 2001 vermeldt dat het CAW een aantal initiatieven moet nemen inzake het doelmatig werken. Eén van deze initiatieven is ondermeer het aanpassen van de organisatie, de infrastructuur en de hulpmiddelen aan de doelgroepen, de opdracht en de medewerkers met het oog op een efficiënte en discrete hulpverlening. Rekening houdend met het grote aantal huisbezoeken en telefonische contacten dat een hulpverlener van een DMW of CAW heeft, zouden we kunnen overwegen om videotelefonie als nieuw werkinstrument te hanteren in het hulpverleningsproces om doelmatiger te werken. Op deze manier kan de telecarefunctie ‘tele social care’ volledig uitgewerkt worden. Een uitdaging voor een toekomstig veldonderzoek bij Telesenior is dan om door middel van kleinschalige experimenten te bepalen welke huisbezoeken zouden kunnen vervangen worden door ‘televisits’ en voor welke telefonische contacten het toevoegen van beeld een serieuze meerwaarde zou betekenen. Een aantal dienstverleningsvormen waarbij een DMW of CAW de videotelefonie ons inziens als werkinstrument zou kunnen gebruiken: − In het kader van de dienstverlening: het via videotelefonie info & advies verstrekken aan personen die niet meer in staat zijn om naar een zitdag van een CAW of DMW te komen om wille van fysieke, sociale of psychische beperkingen. Op deze manier kan het CAW of DMW echt als een laagdrempelig toegangsloket fungeren;
198
−
−
Bij de psychosociale begeleiding die vaak via huisbezoeken verloopt kan gedacht worden aan het voorzien van tussentijdse ‘televisits’. Huisbezoeken in levende lijve blijven ons inziens mogelijk maar zijn zeer tijdsintensief. Tussentijdse televisits kunnen zorgen voor frequentere maar minder tijdsintensieve contacten. Het lijkt ons een zeer goed middel te zijn voor tussentijdse opvolging of voor nazorg; Wat de zorgbemiddeling of zorgorganisatie betreft lijkt de videotelefonie ons inziens voor een CAW of DMW vooral zinvol te kunnen zijn om als hulpverlener vanop afstand een overleg bij de cliënt thuis bij te wonen. Hierdoor kan er heel wat verplaatsingstijd worden bespaard.
5.4 Integratie in een lokaal dienstencentrum 5.4.1 Regelgeving De organisatie en doelstellingen van de lokale dienstencentra worden geregeld via het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998. Hierin wordt ondermeer de progammatie van deze dienstencentra bepaald. Momenteel voorziet men in een gemeente per begonnen schijf van 15.000 inwoners één dienstencentrum. In dit besluit worden ook een aantal specifieke erkeningsvoorwaarden geformuleerd waarmee onder andere de aan te bieden hulp- en dienstverlening wordt beschreven, de voorwaarden betreffende het personeel alsook de personeels- en werkingsvoorwaarden. 5.4.2 Aanbod van de hulp- en dienstverlening Het huidige aanbod van diensten dat een lokaal dienstencentrum kan aanbieden wordt geregeld door het regeringsbesluit dat vijf grote blokken van diensten voorziet: 5.4.2.1 Activiteiten van algemeen informatieve aard De activiteiten van algemeen informatieve aard zijn activiteiten die erop gericht zijn aan gebruikers informatie over te dragen over onderwerpen die relevant zijn voor het behoud van de zelfstandigheid of die bijdragen tot de integratie van de gebruiker in de lokale gemeenschap. Een aantal activiteiten die een dienstencentrum hiertoe dient uit te voeren zijn ondermeer: − Het uitbouwen van een werking waarbij de bewoners van de lokale leefgemeenschap worden uitgenodigd om advies en informatie te vragen; − Het inrichten van activiteiten in het dienstencentrum waarop er informatie wordt verschaft aan een groep gebruikers; − Het aanbieden van informatie aan de bewoners van de lokale gemeenschap;
199
−
Het doorverwijzen van gebruikers naar de meest geschikte persoon of voorziening.
5.4.2.2 Activiteiten van recreatieve aard Het dienstencentrum dient recreatieve actieve activiteiten te organiseren ten behoeve van een individuele gebruiker of een groep gebruikers, die gericht zijn op ontmoeting, ontspanning en zinvolle tijdsbesteding, en tot doel hebben het sociaal netwerk te versterken. Zo moet het dienstencentrum volgens het regeringsbesluit bv. jaarlijks ministens 75 groepsactiviteiten van recreatieve aard aan te bieden, die verspreid dienen te zijn over vijf verschillende sectoren. 5.4.2.3 Activiteiten van algemeen vormende aard Het lokaal dienstencentrum dient algemeen vormende activiteiten aan te bieden die gericht zijn op de persoonlijke ontwikkeling en de verrijking op het vlak van kennis en/of vaardigheden van de gebruikers. Zo dient het centrum bijvoorbeeld jaarlijks 100 groepsactiviteiten aan te bieden die van algemeen vormende aard zijn. 5.4.2.4 Hulp bij de activiteiten van het dagelijkse leven Een lokaal dienstencentrum biedt in zijn lokalen hulp bij de activiteiten van het dagelijkse leven, inzonderheid de hygiënische zorg. 5.4.2.5 Optionele werkzaamheden Voorts zijn er een achttal optionele werkzaamheden waarvan een dienstencentrum er minimum vier dient te verrichten, hetzij in eigen beheer, hetzij bij middel van een samenwerkingscontract met derden: − Aanbieden van warme maaltijden: die in het dienstencentrum kunnen worden opgegeten en/of thuis worden bedeeld; − Aanbieden van boodschappenhulp − Aanbieden van hulp bij huishoudelijke klussen − Aanbieden van buurthulp: dit wil zeggen het organiseren, ondersteunen en opvolgen van activiteiten en initiatieven die het sociale netwerk, de communicatie en het veiligheidsgevoel versterken; − Nemen of ondersteunen van initiatieven die de mobiliteit van de lokale bewoners verhoogt; − Uitlenen van personenalarmtoestellen; − Organiseren van de dienstverlening van een personenalarmcentrale;
200
−
Organiseren van activiteiten voor specifieke doelgroepen: een specifieke doelgroep bestaat uit bewoners uit de lokale buurt die omwille van één of meer gezamenlijke kenmerken een specifieke aanpak vergen van het dienstencentrum voor wat betreft het ondersteunen van deze bewoners in hun specifieke noden wat betreft de thuiszorg en/of het verhogen van de zelfstandigheid, de emancipatie en de integratie in de lokale leefgemeenschap.
Bij al deze activiteiten dient het dienstencentrum zich minstens telkens te richten naar de maatschappelijk zwakkere bewoners uit de lokale buurt 5.4.3 Integratie van videotelefonie? Het lokale dienstencentrum heeft dus een brede waaier van opdrachten voor een ruim doelpubliek. In de praktijk zien we dat het bereikte publiek vooral de nog actieve (jongere) senioren zijn. De vraag kan gesteld worden of videotelefonie er toe zou kunnen bijdragen om ook de wat meer geïsoleerde ouderen te bereiken. Zo zouden de ‘activiteiten van algemeen informatieve aard’ (zie 3.2.1) en de ‘activiteiten van algemeen vormende aard’ (zie 3.2.3) ook kunnen georganiseerd worden door middel van videotelefonie. Zoals Telesenior nu ook fungeert als een callcenter dat kan worden opgeroepen voor tal van vragen kan vanuit het dienstencentrum dit callcenter georganiseerd worden: − Men kan dan enkele uren per week dit callcenter ‘open’ houden tijdens dewelke thuiswonende ouderen individueel kunnen oproepen voor vragen naar informatie en advies. In principe dient deze dienst voorbehouden te zijn voor personen die om wille van lichamelijke, psychische of sociale redenen niet meer in staat zijn om deze vragen te stellen tijdens de voorziene spreekuren in het dienstencentrum (cf. de gezondheidsconsultaties in het lokaal dienstencentrum Kortrijk); − De gezamenlijke vormingsactiviteiten die georganiseerd worden in het dienstencentrum (bv. computercursussen, infosessies over de zorgverzekering, kooklessen,…) zouden voor de immobiele personen van thuis uit via de videotelefonie kunnen gevolgd worden als een soort van videoconferencing. Wat het aanbod van ‘recreatieve actieve activiteiten’ betreft: deze hebben ondermeer als doel het voorzien in ontmoeting, ontspanning, een zinvolle tijdsbesteding om alzo het sociaal netwerk te versterken. Voor de niet mobiele mensen kan het lokaal dienstencentrum dit slechts zeer beperkt realiseren (meestal enkel wanneer er specifiek vervoer wordt ingelegd voor deze doelgroep). Door middel van de videotelefonie zou dit dienstenaanbod ons inziens kunnen uitgebreid worden:
201
−
−
Het dienstencentrum zou kunnen voorzien in een aantal videotelefonietoestellen bij een aantal ouderen die nood hebben aan contact maar door hun fysieke, sociale of psychische beperkingen niet meer buitenshuis komen. Deze ouderen zouden via de videotelefoons met elkaar kunnen communiceren en zo terug een virtueel sociaal netwerk kunnen bekomen. Het taak van het dienstencentrum bestaat er dan in om het beheer van de toestellen op zich te nemen, alsook om bv. tweewekelijks een lijst rond te sturen van deelnemers aan deze dienst; Om de individuele contacten te stimuleren kan het dienstencentrum geregeld bv. twee- of driemaandelijks een ontmoetingsbijeenkomst organiseren in het dienstencentrum waarbij men dan de kans krijgt om elkaar eens in levende lijve te ontmoeten. Voor deze bijeenkomsten dient het dienstencentrum dan wel te voorzien in aangepast vervoer en eventueel in oppashulp voor chronische zieken thuis wanneer de mantelzorger naar deze bijeenkomsten wil komen.
Deze activiteiten kaderen zeer goed binnen de ‘optionele werkzaamheden’ (3.2.5) waarvan het diensten centrum minimum 4 taken moet uitvoeren. Eén van deze taken is nu juist het organiseren van activiteiten voor specifieke doelgroepen. Ouderen die om wille van lichamelijke, psychische of sociale beperkingen niet meer aan de gewone activiteiten van het dienstencentrum kunnen deelnemen, lijken ons in dat opzicht een specifieke doelgroep die vanuit het dienstencentrum extra aandacht dient te krijgen en waarvoor videotelefonie misschien wel een geschikt middel is. 5.5 Integratie in een dienst voor thuisverpleging 5.5.1 Internationale literatuur Volgens Wootton (2002) is het hoofddoel van de meeste Amerikaanse telecareprojecten (die vooral beperkt zijn tot telenursingprojecten) het verminderen van het aantal huisbezoeken door een thuisverpleegkundige per patiënt. Het uitgangspunt hierbij is dat televisits tot 50% goedkoper kunnen zijn dan de traditionele huisbezoeken. Met het zicht op de toename van het aantal ouderen, in combinatie met een verkleinende werkende populatie, kan telecare volgens hem de enige mogelijke weg zijn om in de toekomst thuiszorg aan te bieden tegen een aanvaardbare kost. Daarbij is het interessant dat uit onderzoek blijkt dat de ouderen deze manier van zorgverlening met nieuwe technologieën behoorlijk vlot accepteren (Wootton, 2002). Bratton e.a. (2000) merken op dat sinds
202
Januari 1998 het Medicare18 programma in de USA voorziet in een terugbetaling voor teleconsultaties. Beperkende voorwaarden hierbij zijn dat er enkel een terugbetaling zal gebeuren in gebieden waar er een tekort is een gezondheidszorgverstrekkers. Volgens de American Nurses Association (ANA) zouden Telehealthtechnologieën juist niet mogen gebruikt worden om noodzakelijke gezondheidszorgdiensten geleverd door verpleegkundigen in hoogsteigen persoon te vervangen door televisits. De kracht en de toekomst van de nieuwe technologieën zou juist moeten liggen in het feit dat ze drempelverlagend tot de reguliere gezondheidszorgdiensten zouden moeten werken (ANA, 1996). Mahmud (1996) vermeldt dat er in de USA jaarlijks zo’n half biljoen bezoeken door thuisverpleegkundigen worden gedaan. Hij stelt dat vele –zoniet de meestevan deze bezoeken de cognitieve- en observatievaardigheden van de verpleegkundige vereisen, en niet zozeer hun aanwezigheid ter plekke. In dat opzicht kunnen dus heel wat huisbezoeken door een verpleegkundige worden vervangen door televisits. Er wordt ook vermeld dat een thuisverpleegkundige in de USA gemiddeld slechts 5 bezoeken per dag doet om wille van de verre verplaatsingen. Deze gegevens illustreren een groot verschil met de thuisverplegingssituatie in België, waar verpleegkundigen tijdens hun huisbezoeken vooral bezig zijn met activiteiten waarvoor hun aanwezigheid wel vereist is, en waar verpleegkundigen gemiddeld heel wat meer bezoeken per dag doen omdat uiteraard de afstanden veel minder groot zijn. 5.5.2 Integratie videotelefonie in de Belgische thuisverpleging? Wanneer het gaat over begeleiding op gezondheidsvlak kan ook de vraag worden gesteld of een dienst voor thuisverpleging de beeldtelefonie niet kan integreren in hun dienstverlening. De hoofdreden voor een huisbezoek door een thuisverpleegkundige is nu in eerste instantie meestal een technische prestatie, waarbij de psychosociale begeleiding, het geven van informatie en advies over de gezondheid vaak wat op de achtergrond komt. Videotelefonie zou misschien juist een goed instrument zijn om aanvullend aan deze aspecten bij patiënten extra tijd te kunnen spenderen. Ook zou een dienst thuisverpleging de videotelefonie kunnen gebruiken wanneer zij voor een cliënt als zorgbemiddelaar zijn aangesteld en het zorgenplan dienen op te volgen.
18 Medicare is eigenlijk de enige nationale publieke ziektekostenverzekering in de VS. Personen boven de 65 jaar en sommige categorieën arbeidsongeschikten vallen eronder. Medicare A voorziet in ziekenhuiszorg en sommige vormen van thuiszorg. Medicare B voorziet in verzekering van eerstelijns artsenzorg, specialisten en nog een aantal andere vormen van zorg zoals poliklinische zorg. Zo’n 15% van de Amerikaanse bevolking valt onder de Medicareprogramma’s.
203
5.6 Integratie in een serviceflat, (toekomstige) zorgflat of woon-zorgcentrum? 5.6.1 Regelgeving Het bejaardendecreet van 5 maart 1985 legde de normen vast voor erkenning en subsidiëring van dienstencentra en serviceflats of wooncomplexen met dienstverlening. De serviceflat is een semi-residentiële woonvorm die zicht richt op zestigplussers met een verhoogde zorgbehoefte. Centraal staat het individueel en zelfstandig wonen van de oudere en de hulp en zorg naar ieders behoefte. 5.6.2 Het concept van de serviceflat in vraag gesteld Momenteel staan de serviceflats als woonvorm meer en meer ter discussie omdat wanneer ouderen meer zorg nodig hebben zij het zijn die dienen te verhuizen naar een voorziening in functie van het aanbod van voorzieningen (naar een rusthuis of RVT). Bovendien appreciëren ouderen vaak de privacy en de autonomie die ze eerder in een serviceflat dan in de huidige rusthuizen ervaren. Opdat ouderen niet meer zouden moeten verhuizen om aan de nodige zorg te geraken wil men ‘woon- zorgzones’ creëren. In deze zones wordt de zorg- en dienstverlening op wijk- of dorpsniveau geregeld vanuit een wijkzorgcentrum (woon- en zorgcentrum, ADL-team,..). Zorg zal dus meer geïntegreerd worden in het wonen en in de omgeving. Men hanteert termen als zorgflats, zorggarantieflats, verzorgingsflats, zorgstudio’s, groepswonen, clusters van woningen,… Welke term men ook gebruikt, in deze nieuwe manier van denken wordt meestal expliciet gepleit voor het integreren van technologische hulpmiddelen zoals domotica (om de veiligheid te verhogen en de energiekost te verlagen) en geavanceerde telecommunicatietechnologie die ondermeer de communicatie met de zorg en de dienstverlening mogelijk maakt (Pacolet e.a., 2002). 5.6.3 Integratie van ICT en videotelefonie in het nieuwe concept? Nouws e.a. (2003) geven een zestal domeinen weer waarbij ICT en domotica kan worden ingezet in het concept van de woon- zorgzones in Nederland. Het gaat om een zestal soorten dienstverlening die ontstaan wanneer men een aantal van de beschreven telecare-componenten (hoofdstuk 3) gaat combineren. Het is aan zorgaanbieders om te bepalen op welk domein men actief is (of wil zijn) in combinatie met de vraag welke dienstverlening de cliënt nodig heeft. Op deze manier kunnen er pakketten van diensten worden aangereikt en kan zorg op maat worden gegeven.
204
5.6.3.1 Veiligheid Om de veiligheid van een cliënt te verhogen kan men beroep doen op de actieve personenalarmsystemen met hun geavanceerde mogelijkheden van lifestylemonitoring (passieve personenalarmering). Bijkomend kan aan omgevingsmonitoring worden gedaan (inbraak- en brandsignalering, video intercom aan voordeur,..). Bij specifieke gezondheidsrisico’s kan daaraan medische monitoring worden toegevoegd. 5.6.3.2 Sociale geborgenheid Sociale geborgenheid kan geboden worden door te voorzien in een permanente beeldverbinding met een servicecentrum, dit is de telecontactcomponent. Verder kan men nog voorzien in televideoconferencingfuncties: men kan contactmogelijkheden voorzien van ouderen of hulpbehoevenden onderling (‘virtuele praatclubs’) en men kan voorzien in contactmogelijkheden met familie en dit zowel onder de vorm van beeldverbindingen chatlijnen of emailmogelijkheden. Ook sociale alarmering en passieve alarmering (zie ‘veiligheid’) kunnen bijdragen tot een verhoogd gevoel van sociale geborgenheid. 5.6.3.3 Fysieke veiligheid Nouws e.a. spreken hierbij vooral van de integratie van een aantal domoticatoepassingen in en rond de woning. Voorbeelden hiervan werden beschreven in hoofdstuk 2. Het gaat hierbij vooral om de woonaspecten en minder om de zorg. Voorbeelden die worden gegeven zijn: een beveiligd fornuis en automatische verlichting in de slaapkamer naar het toilet. 5.6.3.4 Zorg In het domein zorg wordt het videotoezicht op afstand voorzien, samen met de telemedicine, waarmee men vooral de medicalmonitoring voor ogen heeft. 5.6.3.5 Informatie Men voorziet elektronische patiëntendossiers zodat uitwisseling mogelijk wordt tussen artsen en andere zorgverleners, men voorziet spreekuur informatie, informatie over het aanbod van diensten, over activiteiten en clubs, over openbaar vervoer. Ook kunnen er online vragen gesteld worden aan de balie van het servicecentrum.
205
5.6.3.6 Gemak Hierbij voorziet men dat men vanop afstand diensten kan regelen, boodschappen kan bestellen, (warme) maaltijden kan bestellen, een klusjesman kan regelen,.. Het gaar hier om de beschreven teleservicecomponenten van telecare. Alsook vallen hieronder een aantal domoticatoepassingen zoals het bedienen van het licht, gordijnen, zonwering enz. door middel van een afstandsbediening. 5.7 Integratie in andere dienstverleningsmodellen Naast de hierboven vermelde diensten zouden nog heel wat andere diensten en voorzieningen de technologie van de videotelefonie kunnen gebruiken ter verbetering van de dienstverlening. Mogelijke denkpistes zijn bv. het uitbouwen van de doorverwijs- en éénloketfunctie van het ‘sociaal huis’ ter bevordering van het lokaal sociaal beleid. Door middel van de videotelefonie zouden specifieke doelgroepen kunnen bereikt worden die nu om wille van fysieke, psychische of sociale redenen niet tot aan het fysieke loket van het sociaal huis geraken. Zij zouden met andere woorden via een soort van virtueel loket kunnen geholpen worden. 5.8 Aanpassingen aan de technische configuratie Wanneer we alternatieven voor het dienstverleningsmodel en dus ook voor het dienstenaanbod voorstellen, dienen er zich ook een aantal alternatieven voor de toekomstige technische configuratie aan. Er werd heel wat denkwerk verricht naar mogelijke alternatieven die ons inziens een verrijking van het dienstenaanbod mogelijk maken. Enkele voorbeelden zijn o.a.: −
Andere diensten kunnen worden aangeboden wanneer ook oproepen mogelijk worden tussen cliënten onderling, tussen cliënten en mantelzorgers onderling en tussen cliënten en hulpverleners onderling;
−
Momenteel wordt er met drie grote componenten gewerkt (zie punt 1.2: cliënt met zijn TV en settopbox, de centrale met PC en registratie en het transportmedium: een snelle breedbandverbinding). Wanneer men naast de TV met settopbox ook de mogelijkheid zou bieden om videotelefonie te voorzien via kleine videotelefoons of via een PC met webcam zorgt men voor een meer modulaire opbouw van het systeem waardoor het toepassingsgebied kan vergroot worden. Bv. een verafwonend familielid kan voldoende hebben aan het beeld van een kleine videotelefoon of een hulpverlener kan via zijn reguliere PC een videotelefonisch verbinding met zijn cliënt hebben;
−
Wanneer het initiatief tot oproep ook bij anderen zou liggen (in plaats van enkel bij de cliënt) kunnen andere diensten worden aangeboden (het voorzien
206
van een beperkte telemonitoring bv. cliënt herinneren aan het nemen van bepaalde medicatie, het voorzien van tele-oppas). Ons inziens kan dit initiatief tot oproep ook bij hulpverleners liggen mits duidelijke afspraken worden gemaakt zoals uitdrukkelijke toestemming van de cliënt, mogelijkheid tot weigering van een oproep, eerst voorzien van enkel een geluidsverbinding waarbij de cliënt kiest of het beeld wordt toegevoegd of niet,.. −
Mogelijkheden tot integratie met diensten op het internet zou best voorzien worden, zodat men het systeem ook kan gebruiken voor bestaande ‘Ediensten’ zoals bv. E-banking of bepaalde ‘E-shopping’ van bepaalde winkelketens;
−
Een integratie van het personenalarmtoestel en –systeem lijkt ons noodzakelijk. Vermoedelijk zullen cliënten liever slechts één toestel in huis hebben waarmee ze zelf kunnen beslissen van welke diensten ze kunnen gebruik maken dan dat ze twee systemen nodig hebben wanneer ze van meerdere diensten willen gebruik maken. Deze veronderstelling zal mee onderzocht worden in het veldonderzoek. Dit geldt eveneens voor domoticavoorzieningen en telemonitoringfuncties. Wanneer de technische configuratie deze applicaties voorziet, kunnen ze op maat van een cliënt worden aangeboden. Er dient dus een basispakket van functies te worden voorzien dat kan worden uitgebreid met optionele modules.
207
6. PAS als ankerpunt voor Telecare 6.1 Inleiding Naar de toekomst toe kan en moet telecare een belangrijke schakel worden in de thuiszorg en ook in residentiële zorgvormen. Nu reeds is telecare in Vlaanderen embryonaal aanwezig ondermeer onder de vorm van het personenalarmsysteem (het Pas). De personenalarmering is in Vlaanderen één van de meest gebruikte en verspreide technologische toepassing in de thuiszorg die meermaals zijn nut heeft bewezen. Om deze reden kan er gedacht worden om nieuwe technologieën (in het bijzonder videotelefonie) te integreren in deze bestaande dienstverlening. Het Pas zou zo als verankeringspunt voor andere telecaretoepassingen kunnen fungeren. Voor de ontwikkeling van het telecare-aanbod in Vlaanderen op zowel geografisch als dienstverleningsvlak gingen we na welke de relatie is tussen beide bestaande dienstverleningsmodellen (Pas en videotelefonie). En hoe beide systemen kunnen ingebed worden in een breder aanbod van telecare. Hiertoe onderzochten we 3 vragen: 1. In welke mate is het aanbod PAS en videotelefonie complementair? 2. Wat is het profiel van de PAS-gebruiker? Gaat het om dezelfde doelgroepen of niet? Welke subgroepen binnen Pas kunnen baat hebben met videotelefonie op zijn Kortrijks? 3. Hoe kadert dit alles binnen een ruimer telecareaanbod? Hoe groot is de mogelijke potentiële Telecare-markt? 6.2 Het huidige PAS-systeem in Vlaanderen 6.2.1 Situering Bruggers en Vermijs (1993) definiëren personenalarmering in de ruime zin als volgt: ‘het proces van het geven van een alarmsignaal door een persoon die in nood verkeert om andere mensen erop attent te maken dat hij hulp nodig heeft’. Lauwers (1998) wijst er op dat dit de actieve vorm is van alarmering: de hulpvrager geeft zelf actief het alarmsignaal. Bij passieve alarmering daarentegen treedt een systeem in werking wanneer de betrokkene gedurende een bepaalde periode nalaat een bepaalde handeling te stellen. Wanneer beide vormen gecombineerd worden, is er sprake van gemengde alarmering. Alarmering is geen nieuw fenomeen. Doorheen de eeuwen hebben mensen in nood alarm geslagen. Denk maar aan oude middelen zoals rooksignalen of
208
vuurpijlen (Lauwers, 1998). Een ander zeer eenvoudig voorbeeld van een nog bestaand alarmsysteem is de telefooncirkel waarbij een beperkte groep van personen elkaar dagelijks, op een vast tijdstip en in een bepaalde volgorde telefoneert. Wanneer men geen gehoor krijgt, dient men de nodige hulp in te schakelen. Een aantal andere eenvoudige vormen van passieve alarmsystemen zijn erg goedkoop, eenvoudig organiseerbaar en bevorderen het sociale contact. Voorbeelden hiervan zijn bv. door het openen en sluiten van gordijnen of rolluiken wordt de aandacht getrokken wanneer bepaalde handelingen niet worden uitgevoerd, hier gaat het eerder om sociale controle. Het biedt echter niet de garantie dat een alarmsignaal onmiddellijk gedetecteerd wordt en snel met de nodige hulp beantwoord wordt. Oorspronkelijk werd de toepassing van elektronische personenalarmering intramuraal gebruikt in de vorm van oproepsystemen in rustoorden en ziekenhuizen. Pas in de jaren tachtig werd het systeem in de thuiszorg in Vlaanderen geïntroduceerd (Wouters e.a. 2002, 2001). Ook in andere ons omringende landen bestaat al verschillende jaren deze dienstverlening, zo is er in Spanje de ‘Servicio de TeleAsistencia Domiciliaria’, in Groot-Brittannië de ‘Careline’ en in Portugal de ‘Serviço Tele-Alarme’ (Camarinha-Matos e.a., 2000). Het personenalarmsysteem zoals we het nu kennen, bestaat uit een draadloze alarmzender en een alarmmelder (cf. figuur 5.2). De alarmzender wordt door de gebruiker met zich meegedragen en dit meestal aan een halsketting en met een zendbereik van om en bij de 30 meter. De alarmmelder heeft een ingebouwde luidspreker en microfoon die is verbonden met een transmissienetwerk, in Vlaanderen het openbare telefoonnetwerk. Wanneer de drukknop van de alarmzender wordt ingedrukt, treedt een alarm in werking, waarna de alarmmelder automatisch een verbinding tot stand brengt tussen de persoon die alarmeert en de hulpverleners. Meestal komt de oproep eerst terecht bij een alarmcentrale. Deze schakelt indien nodig particuliere hulpverleners of mantelzorgers in. Een andere mogelijkheid is dat de oproep rechtstreeks bij de hulpverleners terecht komt via een cascadesysteem van voorgeprogrammeerde telefoonnummers (Wouters e.a., 2002, 2001). Personenalarmering dient deel uit te maken van een pakket maatregelen die de thuiszorg versterken. Het is een ondersteuning van de zelfzorg en een aanvulling en ondersteuning van de thuiszorgdiensten en mantelzorg. Bij het Pas dient dus naast de techniek ook goede zorgverlening te worden georganiseerd (Vanmarcke, 2002).
209
Bron: folder Estafette NV, Telecom for Professionals, Huizingen. Figuur 5.20 Alarmzender en alarmmelder
6.2.2 Organisatie en gebruik van het Pas 6.2.2.1 Regelgeving in Vlaanderen Vanaf 1987 kon door een omzendbrief van Minister Steyaert, een subsidie bekomen worden van 20 000 BEF bij aankoop van een personenalarmsysteem. De voorwaarden voor het toekennen van deze subsidie aan de initiatiefnemers, hebben betrekking op het aantal aangesloten leden (mutualiteiten) of het aantal 75plussers (OCMW’s). Er worden eveneens eisen gesteld aan de werking van het toestel, de werking van de eraan gekoppelde centrale en de opvolging van de werkzaamheden en interventies van de hulpverleners. Door een omzendbrief van minister Martens werden er in 1996 extra eisen gesteld aan de zender- en ontvangstapparatuur. Een subsidiëring wordt enkel nog maar mogelijk voor toestellen met het EG-merkteken voor elektronische compatibiliteit. Bovendien dient de apparatuur ook te zijn goedgekeurd door het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT) (Lauwers, 1998). Door het thuiszorgdecreet van 1998 en een Ministerieel Besluit van 14 november 2000, wordt er ook voor het aankopen van PAS-toestellen in een subsidiëring voorzien wanneer lokale en regionale dienstencentra dergelijke toestellen willen aankopen (zie bijlage 5). De subsidie bedraagt maximaal 20 000 BEF per alarmtoestel, mits er aan een aantal technisch-functionele en administratieve voorwaarden wordt voldaan. Er wordt geen specifiek toestel meer beschreven, zodat ook andere oproepalarmsystemen (bv. de mogelijkheden van videotelefonie) een kans krijgen (SeniorWatch, 2001). Lokale dienstencentra kunnen jaarlijks maximaal 200 000 BEF ontvangen, regionale dienstencentra maximaal 300 000 BEF. Ziekenfondsen en OCMW’s komen dus niet meer in aanmerking voor subsidiëring.
210
In de praktijk zien we dat de ziekenfondsen en OCMW’s samenwerkingsakkoorden met de dienstencentra aangaan, zodat de dienstverlening door de OCMW’s en ziekenfondsen gehandhaafd blijft (Vogels, 2001). 6.2.2.2 Organisatie in Vlaanderen Momenteel wordt de Pas-dienstverlening in Vlaanderen hoofdzakelijk verzekerd door OCMW’s en mutualiteiten. Zo biedt de Christelijke Mutualiteit vanaf het jaar 1988 de dienst aan en zijn er ondertussen om en bij de 6 500 ouderen en zorgbehoevenden met een Pas op vier alarmcentrales van het Wit-Gele Kruis en EuroCross in Vlaanderen aangesloten. Deze centrales worden 24uur op 24 bemand door ervaren verpleegkundigen (LCM, 2001, Geys, 2001). De overige mutualiteiten hebben geen eigen alarmcentrales, maar werken samen met centrales waarmee de OCMW’s in veel gevallen ook samen werken, ondermeer ook met de EuroCross-centrales (de Burbure e.a., 1999). Zo bieden bijvoorbeeld in de provincie Antwerpen de vijf erkende mutualiteiten alsook 38 van de 70 OCMW’s het Pas aan. Allen gebruiken ze hiervoor telefoongekoppelde systemen. Bijna 95% van alle OCMW’s en alle mutualiteiten werken in de provincie Antwerpen met een alarmcentrale. De centrale waarmee het meest wordt gewerkt is deze van het Wit-Gele Kruis van Antwerpen (Wouters e.a., 2002, 2001). Als gebruiker dient men een maandelijkse all-in huurprijs te betalen: deze bevat de huur van het toestel en het abonnementsgeld voor aansluiting op de alarmcentrale. Uit onderzoek van Wouters e.a. (2002, 2001), blijkt dat in de provincie Antwerpen deze bedragen tussen de 8 euro en de 24 euro schommelden, het gemiddelde bedroeg circa 12 euro. Op één OCMW na, werden er nooit aparte installatiekosten aangerekend bij deze OCMW’s en mutualiteiten. Bij tweederde van de OCMW’s dient er ook een waarborgsom te worden betaald. Bij de OCMW’s bedroeg deze meestal 25 euro. Bij de ziekenfondsen schommelde deze tussen de 35 euro en 100 euro. De huurprijs en de waarborgsom worden dus niet inkomensgerelateerd berekend. Om tegemoet te komen aan deze kosten, voorzien verscheidene provincies en gemeenten in een financiële bijdrage. Zo voorziet de provincie Antwerpen voor lage inkomens mits bepaalde leeftijdsvoorwaarden in een subsidie (Wouters e.a., 2002). De stad Leuven komt bv. in de abonnementskosten voor een maximum van 20 euro per maand tussen. De grootte van de subsidie wordt er aan de hand van het inkomen van de gebruiker berekend. Daarenboven wordt de subsidie enkel uitgekeerd aan mensen wier zelfstandig wonen wordt bemoeilijkt door een ernstige handicap, een langdurige ziekte, ouderdom, of wiens leven of vrijheid wordt bedreigd (Jiroflée, 2002).
211
Wouters e.a. (2001) vonden dat de meerderheid van de OCMW’s en mutualiteiten in de provincie Antwerpen, nog bijkomende voorwaarden stelden. Deze voorwaarden konden zich op verschillende vlakken bevinden: woonsituatie (bv. alleenwonend zijn), leeftijd (bv. + 60 jaar zijn), fysieke en mentale conditie (bv. mentaal fit zijn). Soms werd er ook een voorschrift van de huisarts gevraagd, of diende er een sociaal verslag te zijn van een maatschappelijk werkster. Een PAS-gebruiker dient over minimaal drie contactpersonen te beschikken die door de alarmcentrale bij een oproep kunnen worden gecontacteerd. Een contactpersoon moet dan ook telefonisch bereikbaar zijn, niet ver van de woning van de oudere wonen en een sleutel hebben. In bijna al de gevallen fungeren één of meer kinderen als contactpersoon, in meer dan de helft van de gevallen worden ook de buren mee in het lijstje opgenomen (Hermans, 1994). 6.2.2.3 Effectiviteit van het PAS-systeem Soorten alarmen 1.
Echte alarmen
Volgens de Burbure e.a. (1999) worden 36% van de oproepen gedaan omwille van een val. Uit het onderzoek van Wouters e.a. (2001) blijkt dat in de provincie Antwerpen een derde van de bevraagde gebruikers al een noodoproep had gedaan. Reden voor de oproep was meestal een valpartij of een plotse ziekte. Volgens de bevraagden was de hulp, binnen de tien minuten, en dus snel ter plaatse. In bijna de helft van de gevallen loste de mantelzorg het probleem op. De oorzaken van niet-adequate hulpverlening die gesignaleerd werden waren bv. het ’s nachts niet dragen van het zendertje, het niet gebruiken van het Pas bij een valpartij uit paniek, het niet toelaten dat een mantelzorger een sleutel heeft waardoor die in nood niet of moeilijk binnen kan . 2.
Testalarmen en valse alarmen
Er wordt van een ‘vals alarm’ gesproken wanneer een alarmmelding gegeven wordt waarbij er van een echte alarmsituatie geen sprake is. Een vals alarm is storend maar in zekere zin ook onvermijdelijk (Vlaskamp e.a., 1988). Hoe verder het bereik en hoe gevoeliger, hoe meer kans op valse alarmen. Bv. wanneer het Pas ook een bereik tot in de tuin heeft, is er risico op vals alarm bij de buren of wanneer de knop op de alarmzender makkelijk in te duwen is, is er risico op per ongeluk duwen. Er dient dus een evenwicht tussen betrouwbaarheid en bruikbaarheid gevonden te worden.
212
Een vals alarm kan door de gebruiker herroepen worden ofwel door annulatie van het vooralarm19 via de alarmmelder, ofwel via de filterfunctie die de alarmcentrale vervult wanneer de spreek- luisterverbinding op gang gebracht wordt. Om een betrouwbaar alarmsysteem te kunnen garanderen dient het PASsysteem regelmatig getest te worden zodat eventueel aanwezige defecten opgespoord kunnen worden. Een ‘testalarm’ kan door de gebruiker zelf, of door de alarmeringsorganisatie of de centrale uitgevoerd worden. Bij de nieuwste alarmeringstoestellen is een automatische testtechniek ingebouwd (Wouters e.a., 2002). Gebruik PAS-zender De effectiviteit van het systeem staat of valt echter met het draagdiscipline van de gebruiker. Uit het onderzoek van Wouters e.a. (2001) blijkt dat 25% van de respondenten nooit of slechts zeer zelden de alarmzender draagt. Hierbij zou vooral het te zwaar gewicht van de zender en ander draagongemak een rol spelen. Sommigen dragen bv. de zender enkel in risicovolle situaties zoals wanneer ze zich op de trap of in de kelder begeven. Er wordt echter te weinig rekening mee gehouden dat vele noodsituaties en ongelukken zich onverwacht voordoen. De grootste groep ouderen draagt de zender meestal tot altijd overdag. ’s Nachts wordt de zender eerder uitgelaten uit angst voor valse alarmering. Sommige types van alarmzenders zijn volledig waterdicht. De meeste zenders zijn slechts spatwatervrij en kunnen dus niet onder de douche of in bad gebruikt worden, terwijl daar juist vaak ongevallen voorkomen. Een andere aangehaalde reden waarom de zender niet gedragen wordt, is omdat men het alarm liever niet aan de buitenwereld laat zien. Bij het ontwerpen van een zender, houdt men dus best met de eisen van de gebruiker rekening (Wouters e.a., 2002, 2001). Evaluatie door PAS-gebruikers Uit het onderzoek van Wouters e.a. (2001, 2002) blijkt dat de meeste gebruikers het Pas-toestel als zeer positief evalueren. De gebruikers hebben niet de indruk dat de installatie van het Pas een negatieve invloed op het aantal sociale contacten zou hebben. Ze ervaren samen met de kinderen en naaste omgeving echter een verhoogd veiligheidsgevoel. Ook vermelden de meeste gebruikers dat zij dankzij het Pas langer in de eigen omgeving kunnen blijven wonen.
19 Wanneer een Pas-toestel over een vooralarm beschikt, kan een vooralarmtijd worden ingesteld. De vooralarmtijd is de tijd tussen het geven van het alarm en het moment waarop het alarmtoestel daadwerkelijk een voorgeprogrammeerd nummer gaat vormen. Door binnen deze ingestelde tijd te duwen op de toets vooralarm kan de alarmmelding geannuleerd worden (Solival, 1994).
213
Een deel van de ondervraagde gebruikers rapporteert een minder vlotte acceptatie van het Pas-toestel. Oorzaken hiervan kunnen meervoudig zijn: er kunnen gevoelens van minderwaardigheid of schaamte meespelen, maar ook weerstand voor de techniek kan meespelen, evenals de angst voor onrechtmatig gebruik en het onnodig lastig vallen door hulpverleners. De meeste gebruikers wensen een kleinere, lichtere en vooral waterdichte zender, of om de aantrekkelijkheid te verhogen een zender in de vorm van een polshorloge, armband, broche of juweel. Over de kostprijs van het Pas bestaat er soms verwarring omdat deze erg verschilt van streek tot streek en van de organiserende instantie: OCMW versus mutualiteit. Vanmarcke (2002) vermeldt dat bejaarden met een personenalarmsysteem vaak de eigen gezondheid beter gaan beleven, ondanks het feit dat er soms objectief gezien een verslechtering was opgetreden. Evaluatie door PAS-aanbieders Uit het onderzoek van Wouters e.a. (2001) blijkt dat bijna alle OCMW’s en Mutualiteiten van de provincie Antwerpen het Pas een belangrijke meerwaarde in de thuiszorg beschouwen, meerbepaald op het vlak van uitstel van opname in de intramurale zorg en het verhoogd gevoel van veiligheid bij de ouderen. Als negatieve aspecten worden o.a. volgende punten aangehaald: het niet vinden van voldoende mantelzorgers, drempelvrees van de oudere t.a.v. de techniek, communicatiestoornissen tussen de centrale en de hulpverleners. Voortbouwend op de resultaten van hun onderzoek vragen Wouters e.a. (2001, 2002), alsook Vanmarcke (2002) een harmonisering van de personenalarmering in al zijn aspecten. Zo stellen zij eenvormigheid in de verschillende toelatingscriteria en kostprijzen voor, met een toegankelijke subsidiëring. Bovendien blijkt dat mogelijke gebruikers over het bestaan van de -dienstverlening onvoldoende geïnformeerd zijn. Er wordt een gestructureerde en geformaliseerde promotie en verspreiding voorgesteld. Uiteraard hangt dit voor een groot stuk samen met ondersteuning en subsidiëring door de overheidsinstanties. Tenslotte halen de onderzoekers het belang aan om eerst de thuiszorg op een gestructureerde manier te organiseren. Ze stellen dat ‘…het op deze draaischijf van deskundigen en zorg is, dat personenalarmering doelmatig kan worden ingezet, d.w.z. kan bijdragen tot de autonomie en de veiligheid van de gebruikers’. Pas
Pas
214
6.2.3 Profiel PAS-gebruikers 6.2.3.1 Doelstelling onderzoek We vermoeden dat er een zekere overlap kan zijn tussen het profiel van de huidige PAS-gebruikers en het profiel van de mogelijke toekomstige telecaregebruikers. De Telesenior-doelgroep werd tot nu toe in het Teleseniorproject omschreven als alleenwonende ouderen met een zekere zorgbehoevendheid. Deze doelgroep heeft vermoedelijk heel wat kenmerken gemeen met de huidige PAS-gebruikers. Om een inschatting te kunnen maken van het profiel van de huidige PASgebruikers, gebeurde er een analyse van de databestanden van de LCM met gegevens van CM-PASgebruikers, wonend in West-Vlaanderen. We refereren waar mogelijk naar de resultaten van het onderzoek van Wouters e.a. (2001, 2002) die door middel van interviews een profiel van de PAS-gebruikers in de provincie Antwerpen opstelde (zowel PAS-gebruikers van OCMW’s als diverse mutualiteiten). Ook zullen we waar mogelijk aanvullingen doen met cijfers uit het jaarverslag van EuroCross, één van de grootste organisaties waarmee de LCM samenwerkt voor het opvolgen van de alarmoproepen via alarmcentrales. Deze gegevens hebben betrekking op alle PAS-gebruikers aangesloten bij EuroCross, dus ook van andere mutualiteiten (ondermeer de Neutrale Ziekenfondsen). Het grootst aantal aangeslotenen bij EuroCross blijkt in 2002 wel vooral uit CM-leden te bestaan, namelijk 86,8%. In totaal gaat het voor 2002 over ongeveer 3.300 aangesloten PASgebruikers verspreid over ondermeer de regio’s West-Vlaanderen, regio Verviers, Vlaams Brabant en Brussel (EuroCross, 2003). 6.2.3.2 Gegevensverzameling en –verwerking Door het samenvoegen van drie gegevensbestanden van de LCM, hadden we beschikking over gegevens van de verplichte ziekteverzekering, de zorgverzekering en gegevens van de thuiszorgwinkels en uitleendiensten waar allerlei medisch materiaal wordt uitgeleend (zoals ondermeer het Pas-toestel). In totaal bevatte het bestand informatie van 131.637 CM-leden afkomstig uit de vijf West-Vlaamse christelijke ziekenfondsen De analyse gebeurde met het statistische programma’s SAS en SPSS. Voor wat betreft de informatie van de thuiszorgwinkels en uitleendiensten werden enkel de gegevens toegevoegd van de lopende dossiers in 2002 en 2003 (nieuwe instroom en instroom uit voorafgaande jaren). Wat betreft de gegevens van de zorgverzekering gaat het om die personen die in 2002 een uitkering van de zorgverzekering ontvingen.
215
Een beperking van dit bestand is dat het uiteraard enkel CM-leden bevat. Bovendien bakenden we de onderzoeksgroep af tot die CM-leden die in één van de vijf West-Vlaamse ziekenfondsen zijn aangesloten. Wegens eventuele regionale verschillen en verschillen in ledenprofiel van de ziekenfondsen moeten we bijgevolg voorzichtig zijn met het generaliseren van deze resultaten. 6.2.3.3 Beschrijving profiel PAS-gebruiker Gebruikspercentage Uit de analyse van de LCM-gegevens bleek dat ongeveer 1,4 % van de leden in 2002 een Pas-toestel gebruikten. Dit percentage stijgt erg met de leeftijd. In het onderzoek van Wouters e.a. (2001, 2002) wordt het cijfer van 1,1% van de 60plussers gehanteerd voor de provincie Antwerpen, wat overeenkomt met 4.050 PAS-gebruikers (zowel ontleningen bij OCMW’s als alle mutualiteiten). Bij een vergelijking met cijfers uit het buitenland, vinden we soms hogere gebruikspercentages. Zo zou volgens Thie (2001) het percentage gebruikers bij de thuiswonende 65-plussers in het Verenigd Koninkrijk 11% bedragen, in Nederland 3,5% en in Duitsland 2%. Pacolet (e.a., 1999) vermelden als gebruikspercentage bij de 65-plussers in Zweden 3,5% (cijfers 1992) en in Finland 2,1% (cijfers 1991). Wanneer we de uitleningen op jaarbasis bekijken zien we dat er een groot verloop is bij de PAS-gebruikers. Ook neemt het aantal gebruikers blijkbaar jaarlijks toe. Gebruiksduur Van de 1.833 gebruikers die in 2002 en 2003 een Pas-toestel gebruikten (hetzij nieuwe, hetzij lopende ontleningen), zijn er 509 gebruikers die hun uitlening beëindigden in 2002 of 2003. Deze 509 PAS-gebruikers ontleenden hun toestel voor gemiddeld 751 dagen, of 2 jaar en 21 dagen. De mediaan (minder beïnvloed door extremen) bedraagt 503 dagen. De kortste ontlening bedraagt 1 dag, de langste 3.739 dagen, of 10 jaar en net geen 3 maand. Ruim 40% van de PAS-gebruikers lenen het toestel voor maximaal één jaar. Dit heeft wellicht te maken met de gemiddelde hoge leeftijd en de relatief hoge zorgbehoefte van de PAS-gebruiker die blijkbaar pas in de eindfase van de thuiszorg het Pas-toestel ontleent (cf. infra). Verder zien we dat het aantal echt lange ontleningen eerder een minderheid is.
216
Rekening houdend met deze vaststellingen kunnen we ook voor een deel van de potentiële Telesenior-doelgroep veronderstellen dat het gebruik misschien eerder kort zal zijn. Dit kan ons inziens te wijten zijn aan de vrij grote turnover van gebruikers door o.a. de hoge leeftijd en grotere zorgbehoefte. Een aantal gebruikers zal vermoedelijk het gebruik noodgedwongen dienen stop te zetten door opname in ziekenhuis, overlijden, verhuis naar rusthuis,.. . Gebruiksfrequentie Wat de gebruiksfrequentie betreft hebben we vanuit de LCM-bestanden geen gegevens beschikbaar. In gegevens van EuroCross vinden we wel terug dat ongeveer de helft van de abonnees tijdens het jaar geen contact opneemt met de centrale. De overige abonnees doen gemiddeld 18 maal per jaar beroep op de centrale of 1 à 2 maal per maand. Daarnaast blijkt er een zeer kleine groep van abonnees te zijn die verschillende malen per week tot meerdere malen per dag naar de centrale bellen. Deze oproepen gebeuren niet enkel bij crisissituaties maar gebeuren ook bij gevoelens van angst en onveiligheid, verwardheid, om wille van het sociaal contact enz. Dit werd ook gerapporteerd in het onderzoek bij de werkgroep PAS-LCM, die het benoemden als ‘misbruik’. Wanneer we zoeken naar een mogelijke overlap tussen de PAS-doelgroep en de telecare-doelgroep denken we dat telecare zeker voor deze laatste groep van PASgebruikers (eerder personen in een sociaal isolement) een echte meerwaarde kan zijn. Waar nu de alarmcentrales wel trachtten deze oproepen zo goed mogelijk op te vangen, hebben ze toch vaak niet voldoende middelen (tijd, kwalificatie,..) om echt aangepaste hulp aan deze groep te bieden. Voor deze doelgroep zou de integratie van het Pas in een bredere telecaredienstverlening dus wel een meerwaarde kunnen zijn. De aanschaf van het Pas-toestel 1. Aanleiding aanschaf Meestal schaffen ouderen zich een Pas-toestel aan nadat ze zijn geconfronteerd met een valpartij of een gezondheidsprobleem. Het Pas wordt dus in eerste instantie niet preventief ingezet. Vaak zijn het de kinderen die de aanzet tot de aanschaf van het systeem geven. Uit het onderzoek van Wouters e.a. (2001) blijkt dit bij ruim een derde van de PAS-gebruikers het geval te zijn. Het blijkt ook dat als maar meer de aanschaf van een Pas-toestel ook een voorwaarde voor ziekenhuisontslag naar huis wordt (Hock-Führer, 2001, Vanmarcke, 2002).
217
Bijna de helft van de bevraagde PAS-gebruikers blijken vóór de aanschaf van het toestel niets van het bestaan ervan af te weten. Diegenen die het bestaan kenden, kenden dit vooral van mond-aan-mond reclame en niet van de officiële promotiewegen zoals het OCMW-krantje of folders van de mutualiteit (Wouters e.a., 2002, 2001). 2. Redenen aanschaf In het onderzoek van Wouters e.a. (2002, 2001) vinden we dat de redenen voor de aanschaf meestal eenduidig zijn. Vrijwel alle respondenten vernoemden medische redenen. Ongeveer de helft van de bevraagden bleek het toestel aan te schaffen omdat men binnenshuis gevallen was. Verder geven een derde van de bevraagden als reden ook het verblijf in het ziekenhuis aan. Hierbij bleek ook de reden voor ziekenhuisopname in ruim de helft van de gevallen veroorzaakt door een valpartij binnenshuis. Een derde van de gebruikers haalt verder nog aan dat men het toestel heeft aangeschaft om allerlei gezondheidsredenen. Slechts door een klein aantal gebruikers (9%) werd het systeem aangeschaft uit angst voor een inbraak of alleen te zijn. Redenen voor het gebruik Vanuit de LCM-gegevens kunnen we niet afleiden waarvoor het Pas-toestel nu vooral wordt gebruikt. Bij EuroCross vinden wel een overzicht van de redenen waarom PAS-gebruikers de EuroCross-centrale oproepen. Van het totaal aantal oproepen blijkt het slechts in 15,1% van de gevallen te gaan om een echte alarmoproep. In de overige gevallen zijn het ofwel valse alarmen (37,5%), zijn het oproepen om zaken door te geven (1,2%) of zijn het oproepen van diverse aard zoals bij aanen afsluitingen, diverse foutmeldingen,.. (46,2%). Contactpersoon Het is eigen aan de Pas-dienstverlening dat na de noodoproep naar de centrale een contactpersoon – die zelf door de PAS-gebruiker werd opgegeven - naar de PASgebruiker wordt gestuurd. EuroCross vermeldt dat er steeds mantelzorgers worden opgegeven waarbij het zowel om buren als familie (meestal de dochter) gaat. Door de helft van de PAS-gebruikers wordt voorts ook de huisarts opgegeven, in 36% van de gevallen thuisverpleging en in 16% van de gevallen de gezinsverzorgende. Deze professionelen worden volgens EuroCross bij een alarmoproep slechts in 10% van de gevallen ingeschakeld. Bij de overige 90% van de alarmoproepen wordt enkel de mantelzorg ingeschakeld.
218
Leeftijd Er is een duidelijk verband tussen de leeftijd en het PAS-gebruik. Ruim twee derde (69,7%) van de PAS-gebruikers is 80 jaar of ouder. Daarenboven zijn de overige gebruikers vooral terug te vinden in de leeftijdscategorie 60 tot 79 jaar (28,3 %). Dit betekent dat zo’n 98% van de PAS-gebruikers ouderen zijn. Deze cijfers liggen in dezelfde lijn als deze in het onderzoek van Wouters e.a. (2001, 2002) naar het PAS-gebruik in de provincie Antwerpen. Daar stelt men vast dat bijna de helft van de ouderen (60-plussers) die een Pas-toestel bezitten, 85 jaar of ouder is. Ook bij EuroCross komt men tot dezelfde vaststelling: 25% van hun aangesloten PAS-gebruikers is tussen de 60 en 79 jaar, terwijl 69% van hun gebruikers 80 jaar en ouder is. Omdat 98% van de PAS-gebruikers 60+ is en we een vergelijking willen maken met de telecare-doelgroep (in het Telesenior-project ook gedefinieerd als 60plussers) gebeurde de verdere analyse enkel bij de CM-leden uit West-Vlaanderen die 60 jaar of ouder zijn. Geslacht Wat het geslacht betreft, kunnen we uit de LCM-gegevens niet van alle PASgebruikers het geslacht bepalen door een onvolledige registratie. Wouters e.a. (2001, 2002) vond dat zowel de PAS-ontleners van de mutualiteiten als van de OCMW’s in de provincie Antwerpen, voornamelijk vrouwen zijn: respectievelijk 83,5% en 81%. Dit heeft vermoedelijk ook te maken met het feit dat de PAS-gebruikers vooral bejaard en dan vooral hoogbejaard zijn en dat ze meestal alleenwonend zijn. De oudere alleenwonenden zijn vaak weduwe door de hogere levenverwachting van de vrouw. Deze cijfers worden bevestigd door de gegevens van EuroCross. Ook zij stellen vast dat 82% van hun aangesloten PASgebruikers vrouw is, tegenover 18% man. Als we dit vergelijken met de bevolkingsprognoses voor 2002 van het NIS, gebaseerd op de werkelijke cijfers van 2000 zien we dat het aandeel van de vrouwen bij de PAS-gebruikers daadwerkelijk hoger ligt dan in totale bevolking. Zo is de verhouding in de totale bevolking 49% mannen tegenover 51% vrouwen. Wanneer we enkel naar de 60-plussers kijken, bedraagt het aandeel van de mannen 42,7%, bij de 80-plussers zakt het verder tot 31,3%. Burgerlijke staat Uit de databestanden van de LCM kan de officiële burgerlijke staat van een aangesloten CM-lid bekomen worden. Er zijn echter geen gegevens over de feitelijke leefsituatie. Een persoon met burgerlijke staat ‘alleenstaande’ of
219
‘weduwe’ kan in de praktijk immers inwonen bij een kind - wat in de praktijk bij ouderen courant voorkomt – of kan samenwonen met een andere partner. Wanneer we de burgerlijke staat van de PAS-gebruikers met de niet PASgebruikers vergelijken zien we toch een aantal opmerkelijke verschillen. Zo blijkt de meerderheid van de PAS-gebruikers vooral te bestaan uit weduwnaars en weduwen (85,7%), slechts een minderheid is gehuwd (7,4%). Bij EuroCross vinden we wel gegevens over de feitelijke woonsituatie. Zo blijkt dat bij hen 86% van de PAS-gebruikers alleenwonend is. De overige 14% zijn samenwonend. Uit de gegevens van de Antwerpse mutualiteiten bleek dat er nauwelijks echtparen een Pas-toestel uitlenen: 0,4% op het totaal aantal PAS-gebruikers bij de Antwerpse mutualiteiten (Wouters e.a., 2001, 2002). Zorgafhankelijkheid Binnen ons sociaal zekerheidsstelsel zijn er vooreerst een aantal voorzieningen of tegemoetkomingen waarop men enkel maar recht heeft bij een zekere graad van zorgbehoefte. Wanneer we dus het recht op deze tegemoetkomingen gaan vergelijken bij de PAS-gebruikers met de totale groep van 60-plussers hebben we mogelijk al een eerste, algemene indicatie van zorgbehoevendheid van de PASgebruikers ten opzicht van de totale groep van 60-plussers. Bij analyse van een hele reeks van parameters (o.a. statuut invalide, recht op tegemoetkoming gehandicapten, recht terugbetaling manuele rolwagen, recht op kine-E-statuut, forfaits thuisverpleging, recht op maatregelen chronische zieken, uitkering zorgverzekering, tegemoetkoming Hulp aan bejaarden..) zien we dat telkens de PAS-gebruikers als meer zorgbehoevend kunnen beschouwd worden ten opzichte van de totale groep van 60-plussers. Wel is het zo dat de PAS-gebruikers vooral licht tot matig zorgbehoevend zijn en niet zozeer tot de zwaarste zorgcategorieën behoren. Dit is te verklaren doordat de belangrijkste reden voor het aanschaffen van het Pas-toestel vaak het valrisico en het onveiligheidsgevoel is bij alleenwonende ouderen (Wouters e.a., 2001, 2002). De echt zwaar zorgbehoevende personen hebben vermoedelijk continu toezicht of bijstand nodig en wonen niet meer alleen of hebben geen nut meer aan het Pas-toestel omdat ze door hun bedlegerigheid niet echt meer een valrisico hebben. Ook hier kunnen parallellen gevonden worden met de potentiële telecaredoelgroep, die ook niet de meest zwaar zorgafhankelijke personen zullen omvatten omdat die vermoedelijk minder baat bij een dergelijke dienstverlening hebben. Zeker wanneer een doelstelling van telecare het ondersteunen en eventueel zelfs verlengen van het zelfstandig thuis wonen van ouderen is, is het de doelgroep van de licht tot matig zorgbehoevenden die zal moeten worden aangesproken.
220
Wanneer de telcaredienstverlening ook gericht zou worden op de ondersteuning van de mantelzorger, dan zijn het de mantelzorgers van wel de meest zwaar zorgbehoevenden die hiervoor tot de potentiële telecare-doelgroep kunnen gerekend worden. Financiële situatie Vanuit de LCM gegevens hadden we geen beschikking over directe financiële gegevens zoals bv. de grootte van het inkomen. Wel zijn er ook hier een aantal indicaties die wijzen op het feit dat PAS-gebruikers eerder tot de financieel zwakkere groep behoren. Ze hebben in vergelijking met de totale groep van 60plussers meer recht op het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, op het WIGW’s met voorkeurregeling en op de regeling van de maximumfactuur (MAF). De PAS-gebruikers zijn dus duidelijk een meer kwetsbare groep. Net zoals de PAS-groep zullen we ook voor de potentiële telecaredoelgroep rekening dienen te houden met het feit dat de doelgroep financieel een meer kwetsbare groep is. Zo zullen we de vraagprijs voor de telecaredienstverlening niet te hoog mogen maken en zullen we eventueel moeten zorgen voor subsidieregelingen via allerlei instanties. PAS-gebruik en ontlening van ander materiaal Vanuit het LCM-bestand databestand hebben we ook gegevens omtrent de ontlening van andere materiaal uit de thuiszorgwinkels en uitleendiensten. Een analyse van deze gegevens kan ook wat meer zicht geven op het profiel van de huidige PAS-gebruikers. Bij analyse van deze gegevens zien we dat de gebruikspercentages bij de PASgebruikers tot 4 à 5 keer hoger zijn voor die materialen die te maken hebben met stoornissen op het vlak van mobiliteit (bedden, loophulpen, rolwagens, patiëntenliften en bejaardenzetels). Ook voor het materiaal in de andere categorieën (zuurstof-aërosol en antidecubitusmateriaal) zien we dat de PASgebruikers meer gebruik maken van de ontlening ten opzichte van de totale groep 60-plussers. Enerzijds kan dit te wijten zijn aan het feit dat eens men de dienstverlening kent, men er ook meer gebruik van zal maken en dus meerdere materialen zal uitlenen. Anderzijds is dit ook weer een aanwijzing voor het feit dat de PASgebruikers een fragiele groep vormen die vooral ook problemen hebben met hun mobiliteit. Dit valt vooral op doordat bijna 1 op 4 van de PAS-gebruikers een bed ontleent en 1 op 5 een loophulp.
221
6.3 De visie van de aanbieders van het Pas 6.3.1 Situering Om een telecaredienst te kunnen organiseren, moet men er zich van bewust zijn dat dit heel wat vereist op organisatorisch, ergonomisch, juridisch,.. vlak. Om deze vereisten in kaart te brengen vanuit zowel het perspectief van de cliënt als dit van de zorgverlener, werd een beroep gedaan op de deskundigheid en ervaring van de werkgroep personenalarmsystemen (Pas) van de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten (LCM). Deze werkgroep bestaat uit een 16-tal personen die actief betrokken zijn bij de organisatie en de uitvoering van de personenalarmeringsdienst zoals die aan de leden van de LCM wordt aangeboden. 6.3.2 Methodologie De bevraging van deze werkgroep gebeurde in 2 stappen. Vooreerst gebeurde er in juni 2003 een schriftelijke bevraging door middel van een vragenlijst bij de 16 leden van de werkgroep. De vragenlijst (bijlage 6) werd samengesteld uit enerzijds een aantal vragen komende uit het SeniorWatch-onderzoek (vragen 3 – 6 - 7) en anderzijds een aantal vragen uit de vragenlijst van Nakamura e.a. (1999, 2001): ‘Views on the Potential of Telecare by Home Healthcare Professionals Who Partcipated in the Videophone Interventional Trials’ (vragen 1 – 2). In totaal werden ons 7 ingevulde vragenlijsten terugbezorgd, wat een respons betekent van 44%. De resultaten van deze ingevulde vragenlijsten vormden mee de basis voor de tweede bevraging. Deze tweede bevraging gebeurde tijdens een samenkomst van de werkgroep waar de verschillende mogelijkheden van telecare werden besproken. Opdat de aanwezigen een idee zouden hebben van hoe beeldtelefonie concreet in de dienstverlening kan worden gebruikt werd eerst het Telesenior-project te Kortrijk voorgesteld. Nadien volgde een bespreking van ruim een uur waarin de mogelijke meerwaarden, problemen en weerstanden ten opzichte van beeldtelefonie en andere ICT aan bod kwamen. 6.3.3 Resultaten De resultaten van zowel de bevraging via de vragenlijst als de opmerkingen uit de bespreking werden samengevat. Hierbij maakten we een onderscheid tussen de opmerkingen met betrekking tot beeldtelefonie enerzijds en de overige ICT waar het gaat over het meten en automatisch doorsturen van gegevens zonder beeld anderzijds. Voorts worden de opmerkingen weergegeven m.b.t. de mogelijke integratie van beeldtelefonie in de huidige Pas-dienstverlening en in andere dienstverleningsvormen.
222
6.3.3.1 Opmerkingen m.b.t. beeldtelefonie Meerwaarden van bepaalde telecarefuncties −
Beeldtelefonie kan ouderen of alleenwonenden het gevoel geven van minder alleen te zijn door het aanbieden van een dagelijkse babbel- en contactmogelijkheid. De meerderheid van de ondervraagden denkt dat hieraan een grote nood is bij thuiswonende ouderen. De vraag stelt zich dan wel wie er aan de andere kant van de lijn moet zitten. Wanneer dit professionele hulpverleners zijn, vindt een aantal leden van de werkgroep dit nogal een dure investering. Een suggestie hierbij was dat er ook callcenters zouden kunnen georganiseerd worden die bemand zijn door vrijwilligers (bv. Ziekenzorg, KBG,.. ). Door middel van gesprekken met de ouderen van op afstand zouden zij dan kunnen inspelen op de vereenzamingsproblematiek en bij problemen of vragen kunnen doorverwijzen naar professionele diensten.
−
Het geven van informatie en advies via de beeldtelefonie is volgens vrijwel iedereen een mogelijke meerwaarde omdat je het heel gericht kan doen als een soort ‘GVO on demand’. Wel is de aard van de aangeboden informatie hierbij belangrijk. De meerderheid vindt dat het moet gaan om eenvoudige, algemene zaken. Zoniet is de nodige kennis van het callcenterpersoneel te groot. Het dient dus om eenvoudige eerstelijnsinformatie te gaan, waarbij het callcenter als een soort van ‘toegangsloket of eerstelijnsingangspoort’ kan functioneren en doorverwijst naar de bestaande diensten voor diepgaander informatie en een eventueel huisbezoek. De meeste leden van de werkgroep menen dat het op deze manier beschikbaar stellen van informatie en advies, drempelverlagend kan werken omdat het doelpubliek de bestaande diensten misschien niet voldoende kent of er niet naartoe durft of kan stappen. Een mogelijke dienstverlening die in het verlengde ligt van het geven van informatie en advies is de telecounseling: het kunnen beroep doen op een expert vanop afstand (bv. jurist, diëtist, medewerker pensioendienst). Een grote meerderheid vindt dat dit een serieuze meerwaarde kan zijn voor de doelgroep ouderen of chronische zieken omdat ze zich vaak niet buitenshuis kunnen verplaatsen.
−
De functie zorgbemiddeling van op afstand met beeldtelefonie kan voor de meerderheid van de werkgroep een meerwaarde betekenen binnen hun dienstverlening. Men ziet vooral voordelen als hulpverlener om vanop afstand deel te nemen aan een cliëntenoverleg dat bij de cliënt thuis wordt georganiseerd, omdat dit tot heel wat minder verplaatsingen en dus een efficiënter beheer van de werktijd kan leiden. Beeldtelefonie zou dan ook geschikt zijn om bilateraal overleg te hebben met hulpverleners onderling.
223
Hoewel men dan de vraag stelt of men dan ook niet via internet en een webcam kan werken. Op vlak van technologie is het vermoedelijk dan enkel de cliënt die via zijn Tv werkt (omdat dat een voor de cliënt eenvoudig en bekend medium is) en zal het de hulpverlener zijn die vanop afstand volgt via zijn PC. Men ziet niet direct hoe er met deze technologie nog aan zorgbemiddeling kan worden gedaan. Bedenkingen over bepaalde telecarefuncties −
Als controle-instrument is beeldtelefonie niet geschikt omdat de cliënt je nog om het even wat kan zeggen of buiten het bereik van de camera nog om het even wat kan doen. Beeldtelefonie op deze manier gebruikt, geeft informatie die niet altijd even betrouwbaar is. Wanneer je de technologie bv. in de thuisverpleging gebruikt voor het nagaan van de therapietrouw vanop afstand (innemen medicatie, opvolgen dieet,..), schept dit een valse zekerheid omdat je geen controle hebt op wat de cliënt daadwerkelijk doet. Veel hangt echter af van hoe je de technologie gebruikt. Als je de beeldtelefonie enkel zou gebruiken voor het aanbieden van een geheugensteuntje voor het innemen van medicatie, kan het wel zinvol zijn. Hoewel een aantal aanwezigen zich afvraagt of je dit dan ook niet kan realiseren door middel van een gewoon telefoongesprek. Ook bij de hulpverleners uit het onderzoek van Nakamura (1999, 2001) bleken de meningen erg verdeeld wanneer het ging om controle vanop afstand.
−
De meningen zijn ook erg verdeeld over of je de beeldtelefonie kan gebruiken voor bewaking van personen (bv. het van op afstand toezicht houden op een bedlegerige patiënt terwijl een mantelzorger boodschappen doet). Sommige vinden dit echte ‘Big Brother-toestanden‘ en vinden dat je dit ethisch niet kan doen. In zo’n situaties moet je voorzien in een oppashulp of iets dergelijks, alleszins dient er een persoon in huis te blijven. Anderen nemen de mogelijkheden van deze dienstverleningsvorm in overweging maar stellen zich heel wat vragen over hoe dit dan organisatorisch allemaal moet: hoeveel personen kan je tegelijk bewaken? Wat als er iets gebeurt? Moet er dan geen speciale camera zijn? En kan het initiatief tot oproep bij de hulpverlener liggen (waarschijnlijk wel een voorwaarde wanneer je als centrale actief controle of bewaking wil gaan doen)?
−
Er is absolute eensgezindheid dat beeldtelefonie niet kan gebruikt worden door een diensthoofd om de werkzaamheden van zijn werknemers bij een cliënt thuis op te volgen of te controleren. Men vindt dat dit de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener ondergraaft en dat dit zeer bedreigend is voor de hulpverlener. Ook in het onderzoek van Nakamura (Nakamura e.a., 1999) bleek er heel wat verdeeldheid te zijn over de meerwaarde van deze telecaredienst.
224
−
De overgrote meerderheid ziet ook het gebruik van videotelefonie voor het geven van psychosociale begeleiding niet realiseerbaar. Een dergelijke dienstverlening vraagt veel tijd en vooral persoonlijk contact. Wel kan een ‘zorgcentrale’ fungeren als een eerste contact waarna er doorverwijzing kan gebeuren naar bv. een dienst maatschappelijk werk die dan aan psychosociale begeleiding kan doen door middel van een huisbezoek of een persoonlijk contact tijdens een zitdag.
Aandachtspunten bij telecare −
Een groot deel van de ondervraagden vindt dat men moet opletten om niet in ‘Big Brother-toestanden’ te vervallen: respect voor de privacy is essentieel. Men vindt het erg belangrijk dat een cliënt zelf het initiatief tot oproep kan nemen en ook zelf het tijdstip bepaalt. Het spontaan inbellen vanuit een centrale bij de cliënt thuis vindt de meerderheid totaal uit den boze. Wanneer dit op afspraak zou gebeuren en met toestemming van de cliënt is dit al meer acceptabel maar voor de meerderheid van de bevraagden toch nog erg ingrijpend op de privacy. Ook moet men rekening houden met het feit dat ouderen misschien wel heel wat weerstand kunnen hebben tegen het doorsturen van het eigen beeld, waardoor hij angst kan hebben om op te roepen. Een suggestie is dat wanneer de centrale het initiatief zou nemen dit eerst via een gewone spreek- luisterverbinding zou gaan (zoals een telefoongesprek) waarna beide partijen kunnen kiezen of ze al dan niet het eigen beeld doorsturen.
−
Vrijwel alle ondervraagden stellen zich vragen over in welke mate ouderen een dergelijke technologie zullen accepteren. Het feit dat Telesenior een Tv gebruikt, en geen PC vindt men wel positief omdat een Tv een vertrouwd medium is voor ouderen. Een PC zou voor hen totaal vreemd zijn. Men stelt dat nieuwe zaken voor ouderen moeilijk te accepteren zijn, zeker wanneer het om ICT gaat omdat ‘.. ouderen tot een generatie behoren die niet opgegroeid is met ICT..’. De aanvaarding zou kunnen vergroot worden wanneer er voldoende opleiding wordt voorzien voor de ouderen en de systemen eenvoudig te bedienen zijn.
−
Vrijwel iedereen is het er over eens dat sociale, persoonlijke contacten in ‘levende lijve’ door het gebruik van technologie absoluut niet mogen verminderen. Huisbezoeken door hulpverleners, mantelzorgers, familieleden, vrijwilligers... blijven absoluut noodzakelijk: ‘een hulpverlener moet nog uit zijn zetel uitkomen..’. De opmerking werd gemaakt dat door het oplossen van kleine problemen of vragen vanop afstand, er misschien meer tijd vrij kan komen voor het oplossen of geven van informatie over complexere situaties tijdens
225
huisbezoeken. Voor een aantal zaken is een huisbezoek immers niet nodig en kunnen visuele kontakten langs een scherm ook goed zijn. In die zin kan het geven van informatie en advies via beeldtelefonie wel ondersteunend, maar niet vervangend zijn. −
Er is wat verdeeldheid bij de vraag of door het gebruik van ICT ouderen meer of langer onafhankelijk kunnen leven. Een aantal bevraagden stelt dat ‘..onafhankelijk leven vooral te maken heeft met de inbreng van de centrale mantelzorger of professionele hulpverlener, ICT doet er dan niet toe..’. Anderen stellen dan weer dat ICT de mantelzorger of ook de professionele hulpverlener goed kan ondersteunen, waardoor thuiszorg langer mogelijk blijft.
−
Heel wat ondervraagden pleiten voor duidelijke afspraken en uitgeschreven regels m.b.t. eindverantwoordelijkheden. Bv. in welke mate kan men aansprakelijk gesteld worden wanneer men foutief advies geeft vanop afstand omdat men de situatie verkeerd heeft ingeschat door de beperkte informatie de je via het beeld krijgt?
6.3.3.2 Opmerkingen m.b.t. het automatisch doorsturen van gegevens (zonder beeldtelefonie) −
Alle leden van de werkgroep zijn het er over eens dat omgevingsmonitoring (bv. meten van rook, gas, inbraakalarmering) een serieuze meerwaarde kan zijn. Men stelt dat ‘gevaarlijke situaties zo kunnen voorkomen worden, dat het veiligheidsgevoel gestimuleerd wordt en dat daardoor de verhuis naar een rusthuis kan worden uitgesteld’. Het meten van parameters die de levenswijze van de oudere in kaart brengen om zo zicht te hebben op zijn gezondheidstoestand (bv. meting van gebruik van kook- en sanitaire faciliteiten) – het zogenaamde ‘lifestylemonitoring’ – wordt slechts door de helft van de werkgroep als een meerwaarde beschouwd. Men vindt dit al meer een inbreuk op de privacy.
−
Het vanop afstand door een verpleegkundige opvolgen van een infuuspomp bij de cliënt thuis (telenursemonitoring) wordt door de meerderheid wel als een meerwaarde beschouwd maar men heeft vele vragen hoe men dit praktisch moet organiseren: kan men wel snel genoeg reageren bij problemen, wie is er verantwoordelijk,.. Wat betreft telemedicalmonitoring: men ziet hier wel wat mogelijkheden in, maar denkt dat in de praktijk slechts weinigen ermee geholpen kunnen zijn.
−
Op de vraag of men het elektronisch dossier een meerwaarde vindt waar professionele thuisverzorgers observaties inbrengen in één pc bij de cliënt thuis zodat ook vanop afstand dit uniek, geïntegreerd patiëntendossier kan geconsulteerd worden, antwoordt de meerderheid dat dit een meerwaarde
226
zou zijn omdat dit een goede opvolging van de cliënt mogelijk maakt en omdat het de werking en de kontakten tussen thuisverzorgers onderling zou vergemakkelijken. 6.3.3.3 Opmerkingen m.b.t. integratie in het Pas −
Een algemene opmerking die door enkelen werd gemaakt is in welke mate een ziekenfonds binnen het Pas andere diensten moet aanbieden. Bv. wanneer je door middel van beeldtelefonie sociale vereenzaming zou willen doorbreken door het aanbieden van meer gespreksmogelijkheden via het Pas of wanneer je andere diensten zou gaan aanbieden, moet de vraag gesteld worden in welke mate dit tot de kerntaak en doelstelling van een ziekenfonds behoort. Daarenboven halen enkele leden van de werkgroep aan dat het nu al niet evident is om een PAS-centrale behoorlijk te organiseren en om te voldoen aan alle wettelijke verplichtingen en aanbevelingen. Men vreest dat bij combinatie met een andere dienst dit helemaal stroef zal verlopen.
−
Wanneer andere diensten vanuit de alarmcentrale worden aangeboden dient men andere eisen te stellen aan de kwalificatie van het personeel. Momenteel werken slechts sommige centrales met verpleegkundigen. Gezien het tekort aan verpleegkundigen in de thuisverpleging in bepaalde – vooral stedelijkegebieden, is het bemannen van de centrales met verpleegkundigen in plaats van ze in de verzorging aan huis in te zetten, niet geoorloofd. Men dient bij de integratie van nieuwe functies minimaal over personeel te kunnen beschikken dat empathisch en luistervaardig is en voldoende kan inspelen op allerlei informatie en adviesvragen (behoorlijke kennis sociale kaart). Ook het aspect tijd zal men sterk moeten bewaken wanneer men nieuwe diensten vanuit de alarmcentrale zal aanbieden. Er zullen afspraken moeten gemaakt worden wanneer men enkel kan opbellen voor alarmoproepen en wanneer men ook kan opbellen voor anderen diensten (info- en advies, telecounseling,..). Er zullen afspraken moeten gemaakt worden over hoe lang dergelijke oproepen maximaal mogen duren, zeker wanneer men de dienst wel laten fungeren als een spreekbuis voor vereenzaamden. De bestaffing van de centrale (zowel het aantal als de kwalificatie) zal hierop moeten inspelen.
−
Een aantal leden van de werkgroep stellen zich ook de vraag of sommige cliënten geen misbruik van de extra dienstverlening gaan maken. Nu al ziet men in de PAS-centrale dat sommige cliënten regelmatig oproepen zonder dat het over een echt alarm gaat, soms met excuses dat het per ongeluk was soms ook met telkens terugkerende vragen bv. bij beginnende dementie. Cliënten mogen zeker niet afhankelijk van het systeem worden. Bij de intake dient men hiervoor aandacht te hebben, maar vaak is dit mogelijke probleem niet in te
227
schatten of te objectiveren in schalen of via meetinstrumenten (bv. Bel-schaal). Er moet dan ook duidelijk zijn hoe er met dergelijke cliënten wordt omgegaan. Bv. nu gaat in sommige ernstige gevallen de dienst maatschappelijk werk op huisbezoek om het probleem van bv. frequent, onnodig oproepen te bespreken. Het afsluiten van een cliënt om wille van oneigenlijk gebruik blijkt een moeilijke zaak. −
Heel wat ouderen zouden nu al weerstand hebben tegen het personenalarmsysteem en angst hebben dat men vanuit de centrale gesprekken kan afluisteren. Wanneer men het PAS-systeem uitbreidt met beeld vreest men dat de weerstand nog zal toenemen en dat ook minder mensen gebruik gaan willen maken van het Pas. Een oplossing hiervoor zou zijn om het systeem modulair op te bouwen en enkel beeld toe te voegen wanneer de cliënt er klaar voor is en er ook uitdrukkelijk mee akkoord gaat. Eventueel nadat eerst gedurende geruime tijd het gewone Pas-toestel met enkel een spreek- luisterverbinding werd gebruikt.
−
Andere noodzakelijke voorwaarden die worden aangehaald opdat binnen het Pas bijkomende dienstverlening met behulp van beeldtelefonie of ICT zou worden geïntegreerd zijn volgens de meerderheid van de leden van de werkgroep o.a. een goede technische en logistieke ondersteuning op de centrale. Ook vindt men het essentieel dat de behandelende arts bij de nieuwe dienstverleningsvorm zou worden betrokken, dat men naast het personeel ook in voldoende opleiding voor de cliënten zelf voorziet, dat er duidelijke afspraken zijn rond verantwoordelijkheid en dat men aan kostprijsbeheersing doet.
−
Redenen waarom men geen beeldverbinding (of andere ICT) zou opnemen in de Pas-dienstverlening zijn voor de meerderheid van de bevraagden de te hoge kostprijs voor ICT en de drempel voor de potentiële gebruikers (‘ouderen zijn er niet klaar voor’). Andere redenen die een minderheid aanduiden zijn de aanwezige weerstanden bij de hulpverleners en het niet voldoen van de ICTtoepassingen vandaag op de markt aan hun behoeften.
−
Als expliciete meerwaarde van de toevoeging van beeld aan de spreekluisterverbinding van het PAS-systeem zonder echt nieuwe diensten aan te bieden, stellen enkelen dat de extra informatie van het beeld kan zorgen voor een betere inschatting van het probleem waardoor een meer doelgerichte hulpverlening bij noodoproepen mogelijk wordt. Ook kan het in geval van technische problemen gemakkelijker zijn om iets uit te leggen aan de cliënt. Anderen stellen dan weer dat de toevoeging van het beeld geen echte meerwaarde biedt.
228
6.3.3.4 Opmerkingen m.b.t. integratie in andere dienstverleningsvormen −
Een algemene opmerking van de werkgroep is dat men moeilijk kan oordelen over of de beeldtelefonie een meerwaarde kan zijn voor het gebruik door andere beroepsgroepen zoals huisarts, kinesist, diëtist, ergotherapeut, logopedist. Best is om bij hen zelf een bevraging te organiseren. Algemeen vindt men dat dergelijke contacten best persoonlijk aan huis verlopen, en dus niet vanop afstand georganiseerd kunnen worden. Men vermoedt dat je via de beeldtelefonie immers te weinig betrouwbare informatie hebt. Een minderheid vindt dat deze beroepsgroepen wel tussentijds met hun patiënten via de videotelefonie zouden kunnen overleggen en dit ter ondersteuning en tussentijdse opvolging van de therapie die men aan huis heeft aangeleerd.
−
De meerderheid denkt dat het onmogelijk is voor een huisarts om via beeldtelefonie een diagnose te stellen of om in dringende situaties correct te kunnen reageren. Men vindt het belangrijk dat men persoonlijk contact heeft met een huisarts. Wanneer het gaat om het doorgeven van eenvoudige informatie (bv. labo-uitslagen) zou dit wel kunnen via beeldtelefonie. Hierover zijn echter de meningen verdeeld: men stelt zich de vraag wat dan de meerwaarde kan zijn t.o.v. een telefonisch contact, terwijl anderen overtuigd zijn dat contacten via beeldtelefonie persoonlijker verlopen dan via het gewone telefoontoestel.
−
De meeste leden van de werkgroep zouden het een absolute meerwaarde vinden als ouderen en chronische zieken onderling met elkaar via beeldtelefonie in contact konden komen: het zogenaamde ‘lotgenotencontact’. Ook de mogelijkheid om aan videoconferencing te kunnen doen met een buitenshuiswonende mantelzorger of familie die verder af woont vindt men een meerwaarde (o.a. doorbreking sociale isolatie, verhoging veiligheidsgevoel voor beide partijen,..). Voorwaarde is wel dat dit niet ten koste mag gaan van de eigenlijke persoonlijke contacten cf. volgende uitspraak ‘even oma bezoeken via de Tv, dan moeten we niet meer langs gaan..’. Ook uit het onderzoek van Nakamura (1999, 2001) blijkt dat vrijwel alle hulpverleners vinden dat beeldtelefonie kan gebruikt worden voor het voorzien van contacten tussen ouderen onderling. Bovendien halen zij aan dat het een goed middel is voor de ouderen om hun communicatieve vaardigheden te verbeteren. Een bedenking hierbij: voor de oudere is dit via een Tv wel zinvol omdat dit een bekend medium is, voor anderen zou dit evengoed via PC kunnen. Men voorziet best een modulair systeem. Wel stelt men zich dan vragen over de betaalbaarheid van het systeem.
229
Het aanbieden van de mogelijkheid voor de oudere om in contact te komen met bepaalde manifestaties of evenementen vindt de meerderheid van de ondervraagden geen meerwaarde. 6.3.4 Conclusie Algemeen verwacht de meerderheid van de werkgroepleden heel wat weerstanden tegenover beeldtelefonie bij zowel professionelen als cliënten. Juist wanneer men als doelgroep de wat sociaal vereenzaamde ouderen zou nemen, kan men daar de grootste weerstanden verwachten omdat zij praktisch nog nooit met ICT geconfronteerd werden. Ook stelt men zich vragen over in welke mate het beeld een meerwaarde kan zijn. Met ziet heel wat mogelijkheden voor sociale communicatie en dan vooral voor ouderen, chronische zieken, mantelzorgers en familieleden onderling. Wel vindt men algemeen dat men moet behoedzaam zijn dat hierdoor het aantal effectieve contacten in levende lijve niet afneemt waardoor de sociale vereenzaming juist kan toenemen. Men vindt dat deze sociale communicatie dus vooral voor het nietprofessionele circuit een meerwaarde kan zijn voor aanvullende contacten. De meerderheid van de ondervraagden vindt wel dat informatie en advies in beperkte mate zou kunnen worden aangeboden via beeldtelefonie, maar dan enkel als een eerste ingangspoort of ter ondersteuning van de bestaande, meer specialistische diensten en voorzieningen. Het moet daarom gaan om zeer algemene informatie. Hieraan gekoppeld vindt men de counselingfunctie wel een interessante denkpiste omdat dit erg drempelverlagend kan werken. Men heeft bij deze nieuwe dienstverleningsvormen heel wat vragen naar technische en organisatorische realiseerbaarheid, het respect voor de privacy en de aansprakelijkheid. Een aantal weerstanden zijn vermoedelijk deels te verklaren door de onbekendheid van de mogelijkheden. Hoewel de leden van de werkgroep heel wat ervaring hebben met de technologie van het Pas, kennen zij vermoedelijk maar weinig andere ICT-projecten in de gezondheids- of welzijnszorg. Zo peilde Nakamura (1999, 2001) met zijn vragen naar de mogelijkheden van ICT bij zorgverleners nadat zij drie maanden hadden meegewerkt aan een test van het gebruik van videotelefoons in de zorgverlening. Wellicht kunnen hulpverleners als ze zelf het gebruik hebben ervaren en de reacties van cliënten op de ICT zien, zich er dan een beter beeld van vormen en kunnen weerstanden voor verandering, vragen naar de daadwerkelijke meerwaarden, … dan beter genuanceerd worden.
230
Zo vonden de hulpverleners uit het onderzoek van Nakamura dat men via videotelefonie wel emotionele steun kon geven. Niettemin zaten er in de gegeven antwoorden heel wat zinvolle opmerkingen waarbij zowel bij de verdere ontwikkeling van Telesenior, als het gebruik van technologie in de zorgverlening in het algemeen of bij de integratie in het PASsysteem in het bijzonder rekening mee kan worden gehouden. 6.4
Videotelefonie en Pas binnen Telecare
In het buitenland ziet men allerlei voorbeelden van een ruimer telecare-aanbod (zie hoofdstuk 2: ‘zorgpoort’, project in Ljubljana ...) waarin Pas en videotelefonie geïntegreerd worden in een ruimer Telecare-aanbod. Ook binnen de werkgroep Pas LCM-Solival staat men niet afwijzend tegenover een ruimer telecare-aanbod, mits er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Vertrekkende van de onderzoeksvragen trachtten we na analyse van de voorgaande gegevens een antwoord te formuleren. 1. Complementariteit Pas en videotelefonie met o.a. een vergelijking van het profiel van de PAS-gebruiker met het profiel van de videotelefoniegebruiker. Het ligt voor de hand een relatie te zien tussen het PAS-systeem en videotelefonie. Beiden gebruiken immers technologie in hun zorgaanbod. De vraag is: wat kan videotelefonie leren van het PAS-systeem, maar ook omgekeerd: kan videotelefonie een aanvulling zijn van het Pas? Bij het onderzoek naar het profiel van de PAS-gebruikers, en bij de bevraging van de PAS-werkgroep LCM-Solival kwam tot uiting dat er in het huidige PASsysteem een aantal ‘valse PAS-bellers’ zijn, die eerder uit eenzaamheid oproepen of die met een bepaalde vraag of onzekerheid zitten. Wellicht kan dit een groep van cliënten zijn die tot de doelgroep van telecare behoren. Het zou interessant zijn hierover systematisch meer gegevens te verzamelen zodat duidelijker wordt om wat voor soort personen dat het gaat. Bovendien zou het ook interessant zijn te weten hoeveel van deze oproepen er op jaarbasis zijn, omdat tegenover deze oproepen toch ook wel een zekere kostprijs staat. Vanuit het onderzoek naar het profiel van de PAS-gebruiker kunnen we wel een aantal typische kenmerken halen van de gemiddelde PAS-gebruiker. We kunnen deze vergelijken met de kenmerken van de potentiële telecaredoelgroep en dan kijken of er een zekere overlap is (zie tabel 6.1). Er blijkt een zekere overlap te zijn, in die zin dat de PAS-groep eerder een onderdeel vormt van de potentiële Telecare-groep.
231
Tabel 6.9
Vergelijking profiel PAS-groep en Telecare-groep PAS-groep
Telecare-groep
Eindfase thuiszorg
Kan ook een breder publiek zijn
Vooral 80-plus Vooral
bij
Kan ook een jonger publiek zijn gevoelens
van
onveiligheid,
Vooral bij eenzaamheid, sociale isolatie
valrisico Financieel zwak
Mogelijks idem
Licht tot matig zorgbehoeftig
Licht tot zwaar zorgbehoevend
Vooral mobiliteitsproblemen
Eerder licht psychische problematiek
Alleenwonenden (vooral weduwen)
Alleenwonenden
Bron:
Eigen samenstelling
In buitenland vinden we heel wat voorbeelden van de koppeling van het PASsysteem aan andere diensten (zie hoofdstuk 2: ‘SAFE 21’, project Ljubljana, ‘Pas en domotica-project’, ‘HausTeleDienst’ Frankfurt am Main). Momenteel is er in Vlaanderen tot op heden geen integratie van een telecaretoepassing in het PAS-systeem, ook niet op experimenteel vlak. Bij het onderzoek bij de werkgroep Pas van LCM-Solival bleek dat de meningen nogal verdeeld waren over de mogelijkheden van integratie van beiden. Als mogelijke meerwaarden van integratie van videotelefonie aan het PAS-systeem worden volgende punten aangehaald: − De hulpverlener van de alarm- (of zorg-) centrale kan zich beter een ‘beeld’ vormen van een noodsituatie; − De hulpverlener kan door de mogelijkheid tot visueel contact beter communiceren en ook kalmeren en gerust stellen, richtlijnen geven …; − In het verlengde van de Pas-dienstverlening kunnen zeer snel andere diensten dan de eerste hulp aangeboden worden (bv. informatie, therapie, meer gespecialiseerde hulp…); Anderzijds worden ook heel wat aandachtspunten aangehaald: − Zo dient men met het nodige respect om te gaan met de privacy van de cliënt: een beeldverbinding wordt als veel meer ingrijpend op de privacy ervaren dan enkel een spreek- luisterverbinding; − Men vreest dat een aantal ouderen gaan afhaken omdat ze weerstand tegen de technologie hebben, waardoor ze dan ook geen beroep meer zouden doen op het noodzakelijke PAS-systeem; − Door de integratie van telecare in het PAS-systeem mogen absoluut de contacten in levende lijve niet verminderen.
232
Bij het aanbieden van andere diensten complementair aan het huidige PASsysteem stellen de Klaver e.a. (2001) dat dit eventueel ook een uitbreiding van de PAS-doelgroep met zich kan meebrengen. Een voorbeeld: waar nu matig tot zwaar dementerenden niet in aanmerking komen voor het Pas (zie profiel van de huidige gebruikers) zou wanneer men de dienstverlening uitbreidt met lifestylemonitoring (‘passieve personenalarmering’) ook kunnen gewaakt worden over de veiligheid van deze groep gebruikers (de Klaver e.a., 2001). In de literatuur vinden we ook een fundamentele vraag terug: in welke mate zijn twee dergelijke systemen wel verenigbaar gezien hun toch wel erg verschillende functie (Pas = inspelend op veiligheid, telecare volgens het Telesenior-model te Kortrijk, eerder inspelend op sociale communicatie en sociale geborgenheid)? Lauwers (1998) stelt dat hierover de meningen inderdaad nogal verdeeld zijn. Zo zijn er tegenstanders die stellen dat het aanbieden van een alarmeringsfunctie en een communicatiefunctie in één systeem verwarrend kan zijn: noodsituaties komen zelfs bij ouderen of mindervaliden weinig voor. Wanneer ze echter voorkomen is een snelle tussenkomst vaak van levensbelang. Communicatie daarentegen is ook levensnoodzakelijke maar is iets van iedere dag. In tegenstelling tot een noodsituatie wordt communicatie niet gekenmerkt door hoogdringendheid, snelheid en betrouwbaarheid. Het aanbieden van de twee functies in één systeem zou dan ook niet altijd de betrouwbaarheid ten goede komen. Anderen stellen dan weer dat wanneer een zorgvrager enkel over een alarmeringssysteem beschikt en hij behoefte heeft aan sociale communicatie, hij ook ten onrechte het alarmsysteem kan gaan gebruiken om te communiceren. Hierdoor nemen de kosten van het systeem toe en kan het direct inspelen op een echte noodoproep in gevaar komen. Een voordeel van een combinatie van beide functies is volgens anderen dan weer dat het toevoegen van de sociale communicatiefunctie juist drempelverlagend kan werken zodat meer mensen ook een alarmeringssysteem zullen hebben. Pas zou dus een goede vertrekbasis kunnen zijn, en zou kunnen fungeren als een soort van ankerpunt van waaruit de telecare zich verder kan ontwikkelen in Vlaanderen. Anderzijds zijn er ook voorbeelden bekend waarbij telecare zich kan ontwikkelen zonder dat het PAS-systeem de vertrekbasis van telecare is, of er zelfs een onderdeel van is. Als voorbeeld hiervan getuigt het concept van de ‘Zorgpoort’ of ‘zorgcentrale’.
233
2. Kadering binnen een ruimer telecareaanbod en inschatting van de markt. Op basis van enkele marktstudies kunnen we al een eerste cijfermatige inschatting maken van de potentiële markt voor Telecare in Vlaanderen. Deze inschatting is volledige gebaseerd op literatuurgegevens, dit betekent dat we met een aantal onvolkomendheden zitten: − de verschillende definities van telecare in de bestaande marktstudies; − het feit dat telecare-investeringen van gezondheidszorginstellingen vaak een onderdeel zijn van een grotere investering in ICT; − telecare is een nieuwe investering voor heel wat instellingen, hierdoor zijn er weinig gegevens om projecties of voorspellingen op te maken. Men is vaak zelf nog bezig met de evaluatie van de telecare-investering. Een expliciete doelstelling van het Telesenior-project te Kortrijk is het ondersteunen van het zelfstandig wonen van ouderen. We starten onze marktstudie dan ook vanaf deze potentiële doelgroep van primaire eindgebruikers: het aantal alleenwonende of samenwonende 65-plussers in België en Vlaanderen. Om te berekenen wie er van deze doelgroep daadwerkelijk geïnteresseerd is in telecarediensten (‘de directe potentiële markt’, zie tabel 6.2) hanteren we de literatuurgegevens van Brownsell (e.a., 2003) die een onderzoek deden naar de interesse in nieuwe technologieën bij personenalarmgebruikers in het Verenigd Koninkrijk. Enerzijds zullen personenalarmgebruikers wat meer vertrouwd zijn met de mogelijkheden van technologie en kunnen deze cijfers dus een overschatting zijn van de interesse bij de totale 65-plussers. Anderzijds kennen ook personenalarmgebruikers niet altijd voldoende de mogelijkheden van nieuwe technologieën waardoor de cijfers een onderschatting kunnen zijn van de werkelijke interesse. Brownsell e.a. onderzochten de interesse in drie telecarefuncties die we ook in onze indeling van het telecare-concept onderscheiden: life-style monitoring (passieve personenalarmering d.m.v. sensoren), medical monitoring en videoconferencing onderling. Voor de overige telecarefuncties vonden we geen cijfers met betrekking tot de interesse van de mogelijke doelgroep.
234
Tabel 6.10
berekening potentiële telecare-doelgroep in België en Vlaanderen in aantal personen België
Aantal 65-plussers
1.746.392
% van totale Belgische bevolking die alleen of met partner woont Potentiële markt voor telecare
58,8% 1.026.878
Percentage geïnteresseerden in life-style monitoring (passieve personenalarmering d.m.v. sensoren) Directe potentiële markt voor lifestylemonitoring Percentage geïnteresseerden in medical monitoring (bloeddruk, hartslag, lichaamstemp., ademhalingsparameters) Directe potentiële markt voor medical monitoring Percentage geïnteresseerden in videoconferencing tussen ouderen onderling Directe potentiële markt voor videoconferencing onderling
68% 698.277 57% 585.320 46% 472.363
Vlaanderen Aantal 65-plussers % van totale Vlaamse bevolking die alleen of met partner woont Potentiële markt voor telecare Percentage geïnteresseerden in life-style monitoring (passieve personenalarmering d.m.v. sensoren) Directe potentiële markt voor lifestylemonitoring Percentage geïnteresseerden in medical monitoring (bloeddruk, hartslag, lichaamstemp., ademhalingsparameters) Directe potentiële markt voor medical monitoring Percentage geïnteresseerden in videoconferencing tussen ouderen onderling Directe potentiële markt voor videoconferencing onderling Bron:
1.024.653 57,7% 591.224 68% 402.032 57% 336.997 46% 248.314
Eigen berekening op basis van NIS (toestand op 01/01/2002), Brownsell e.a. (2003)
Wanneer blijkt dat zowel de zorgaanbieders als de zorgvragers geïnteresseerd zijn in een ruimer telecare-aanbod, stelt zich de vraag wie dit dan moet organiseren. Zo kan enerzijds de Pas-dienstverlening als een goed ankerpunt fungeren voor de roll-out van Telecare over Vlaanderen (met dan nog de vraag of dit dan vanuit de ziekenfondsen of de OCMW’s dient te gebeuren). Anderzijds zijn er ook heel wat andere aanbieders uit de gezondheidssector of de welzijnszorg die Telecare in Vlaanderen kunnen organiseren. Denken we maar aan een organisatie vanuit de lokale dienstencentra, op Riziv-niveau bv. vanuit de Geïntegreerde Diensten voor Thuisverzorging (GDT’s), of vanuit het nieuwe concept van het ‘sociaal huis’ vertrekkend vanuit het lokaal sociaal beleid.
235
7. Besluit Om de mogelijke roll-out van telecare over Vlaanderen te bestuderen werden er diverse mogelijkheden verkend. Hiertoe werd vooreerst een beslissingsmodel ontwikkeld waarin de mogelijke variabelen werden opgenomen die een invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van de telecaresector in Vlaanderen. Op basis van het model werden ook een aantal scenario’s ontwikkeld die de mogelijke toekomstige evoluties op dat vlak weergeven. Een belangrijke andere onderzoekslijn betrof het nagaan van de juridische aspecten en het beheer van de gegevens van de cliënt. Zo werd er onderzoek gedaan naar de privacywetgeving en naar de eisen die gesteld worden aan het afschermen van bepaalde gegevens en het beveiligen van informatiesystemen en – netwerken. Vanuit andere ICT-projecten werden een aantal aandachtspunten gedistilleerd waarmee men rekening moet houden wanneer men technologie in de zorg wil integreren. We geven een aantal belemmerende en bevorderende factoren weer die bij de toepassing van de technologie kunnen meespelen. Ook worden er een aantal ethische beschouwingen geformuleerd bij het gebruik van technologie in de zorg en wordt de mogelijke impact van technologie op arbeid beschreven. Als laatste worden er een aantal aandachtspunten geformuleerd waarmee men rekening moet houden bij de rekrutering van de eindgebruikers. Voor de mogelijke roll-out over Vlaanderen onderzochten we de mogelijkheden van de integratie van videotelefonie in andere, bestaande dienstverleningsmodellen. Zo onderzochten we telkens de huidige regelgeving en de mogelijke integratie van videotelefonie in volgende diensten: een samenwerkingsinitiatief in de thuiszorg (het huidige Sel en GDT), een CAW, een lokaal dienstencentrum, een dienst voor thuisverpleging, een serviceflat of een woon- en zorgcentrum. We kunnen hieruit besluiten dat er wel een aantal mogelijkheden zijn maar dat er hiervoor wellicht een aantal technische aanpassingen nodig zijn zoals bv. het meer modulair opbouwen van het systeem of het voorzien dat cliënten ook onderling of met hun mantelzorgers kunnen communiceren. Tot slot werd uitgebreid de mogelijkheid bestudeerd om het huidige dienstverleningsmodel van de personenalarmering te laten fungeren als ankerpunt voor de roll-out van telecare over Vlaanderen. Hiertoe beschreven we het huidige Pas-dienstverleningsmodel met een analyse van het profiel van de huidige Pas-gebruikers. Om de mogelijke uitbreidingsmogelijkheden te verkennen werd een bevraging van de aanbieders van het Pas georganiseerd.
236
Hieruit kan besloten worden dat men over het algemeen niet weigerachtig staat tegenover de nieuwe mogelijkheden. Vaak echter heeft men heel wat praktische en organisatorische vragen en bezwaren ondermeer doordat men waarschijnlijk niet voldoende de huidige telecaremogelijkheden kent. Ook werd er een zekere overlap tussen de Pas-doelgroep en potentiële telecaredoelgroep gevonden waardoor het Pas-dienstverleningsmodel een mogelijke vertrekbasis voor telecare is. Anderzijds zijn er ook heel wat andere dienstverleningsmodellen voor telecare mogelijk, zoals bv. het beschreven concept van de zorgpoort of zorgcentrales. Tot slot werd ook een mogelijke inschatting gemaakt van de potentiële telecare markt in België en Vlaanderen op basis van de interesse van Pas-gebruikers in nieuwe technologieën.
237
FICHES
1. Fiche Nederlands
238
Resultaten werkzaamheden Inschatting van de markt voor telecare: Beschrijving van de zorgvraag in de ouderenzorg: demografische ontwikkelingen, veranderende noden van ouderen, kwalitatieve ontwikkelingen van de vraag, beschrijving van de evolutie in het verbruik van de gezondheidszorg Beschrijving van het zorgaanbod in de ouderenzorg: evoluties in de mantelzorg (maatschappelijke ontwikkelingen zoals toenemende arbeidsparticipatie van de vrouw, toegenomen mobiliteit, verstedelijking), evoluties in het professionele zorgaanbod (veranderende visie op wonen en zorg, krapte van de professionele zorg) Er werden enkele markstudies bestudeerd inzake videotelefonie en breedbandtechnologie. Vanuit deze marktstudies en de beschrijving van het huidige zorgaanbod en de zorgvraag werd de telecaredoelgroep omschreven. De primaire en secundaire eindgebruikers werden gedefinieerd: enerzijds de ouderen en anderzijds de familie, zorgaanbieders en publieke en private diensten voor ouderenzorg en –ontspanning. Ook werd er een typologie opgesteld van de primaire eindgebruikers: de thuiswonende ouderen werden ingedeeld in 6 grote groepen die ieder een specifiek aanbod van telecare nodig kunnen hebben. Definitie van de gebruikersvereisten Gebruikers (zowel cliënten, mantelzorg als professionelen) werden betrokken bij de ontwikkeling van de technische apparatuur (bv. uitzicht afstandbediening) en de ontwikkeling van het dienstverleningsmodel (bv. advies omtrent de openingsuren van de Telesenior-centrale).
Ook
waren
er
contacten
met
andere
gebruikers
van
technologieprojecten in het E-care-forum: een tweemaandelijkse samenkomst van diverse gebruikers van projecten waar technologie wordt ingezet in de zorg, ontstaan vanuit het ministerie van telecommunicatie. Om de gebruikers meer inspraak te geven werd de ‘denktank Telesenior’ opgericht bestaande uit zowel Telesenior-cliënten als mantelzorgers als professionele zorgaanbieders. Deze denktank komt ongeveer om de drie maand samen om de gebruikersvereisten te verduidelijken. Ook gebeurde er een uitgebreide bevraging van deze danktank met de bedoeling het toekomstige dienstverleningsmodel van Telesenior verder te verfijnen. Er gebeurde een beschrijving van het huidige technologiegebruik bij ouderen en bij professionele hulpverleners, en ook werd de interesse in nieuwe technologieën in kaart gebracht. Ook werd er dieper ingegaan op de mogelijke weerstand van ouderen tegen technologie. Vanuit deze studie gebeurden er een aantal aanbevelingen om deze weerstand zoveel mogelijk te verkleinen (bv. duidelijke afspraken rond aansprakelijkheid, privacy en aangeboden dienstverlening, duidelijkheid omtrent de kostprijs, betrekken van een vertrouwenspersoon van de oudere bij de installatie,..). Vandaar dat een voorstel van overeenkomst werd ontworpen dat wordt gebruikt als een contract tussen Telesenior en de cliënt zodat elkaars wederzijdse rechten en plichten duidelijk zijn.
239
Resultaten op technisch vlak De eindapparatuur bij de gebruiker werd gedefinieerd en verder ontwikkeld, rekening houdend met de ervaringen van de gebruikers zelf (bv. aanpassing afstandsbediening, aanpassing user-interface,..) De nodige bandbreedte werd bepaald door het uittesten van de beeld- en geluidskwaliteit bij verschillende snelheden in de testlabo’s van een netwerkprovider. Hierbij werden ook de gebruikers betrokken zodat zij ook inspraak hadden over de minimaal nodige beeld- en geluidskwaliteit. De zorgcentrale (‘video call center’) werd technisch vorm gegeven door het ontwikkelen van een desk die aan de nodige ergonomische eisen voldoet. Ook hierbij werd rekening gehouden met de opmerkingen van de eindgebruiker, in dit geval de telehulpverlener. Een belangrijk punt bij de ontwikkeling van het Telesenior-model was het voorzien in een goede beveiliging van de informatiesystemen en –netwerken. Ontwikkeling en bepaling van het dienstverleningsmodel Er gebeurde een uitgebreide internationale literatuurstudie van voorbeeldprojecten van waar technologie gebruikt wordt in de zorgverlening. Het gaat zowel om projecten met videotelefonie (telenursing, videotelefonieproject voor gehospitaliseerde kinderen,.. ) als projecten zonder videotelefonie (bv. gebruik van internet in de zorgverlening, domotica en assistive technology,.. ). Vanuit de literatuurstudie werden de verschillende componenten van telecare bepaald en omschreven. We kwamen tot een omschrijving van zes grote telecarefuncties die ieder op zich nog eens verder kunnen opgedeeld worden. De zes grote componenten van telecare zijn: teleservice, telemedicine, televideoconferencing, telenursing, tele-assistance en tele social care. Er werd een registratiesysteem ontwikkeld onder de vorm van een uitgebreid elektronisch zorgdossier. De elektronisch zorgdossier bevat enerzijds informatie die automatisch wordt opgeslagen zoals o.a. het tijdstip, de duur en de datum van de videotelefonie-oproepen. Anderzijds bevat het informatie die door de telehulpverlener dient geregistreerd te worden. Het gaat hier om allerlei administratieve gegevens, gegevens over de zorgbehoevendheid, gegevens over de sociale situatie,… Als voorbereiding op de ontwikkeling van het registratiesysteem gebeurde er een literatuurstudie van de bestaande (elektronische) (para)medische dossiers in Vlaanderen, alsook een studie van de privacywetgeving waardoor de vereisten op juridisch vlak in kaart konden gebracht worden.
240
Opbouw en onderhoud van het test-bed Voor de opbouw van het testbed werden twee rekruteringsacties opgezet in nauwe samenwerking met professionele zorgverstrekkers uit het werkveld. Hiertoe werd een aanmeldings- en intakeformulier ontwikkeld dat deel uitmaakt van de ontwikkelde intakeprocedure. Het aanmeldingsformulier kan worden gebruikt door de zorgverleners uit het werkveld om kandidaat-cliënten kenbaar te maken. Het intakeformulier wordt gebruikt voor het verzamelen van een aantal relevante gegevens bij het eerste intakebezoek bij een kandidaat-cliënt door de telehulpverlener. Er werd een procedure uitgewerkt hoe op technisch vlak de installatie bij de cliënten thuis dient te gebeuren, alsook hoe technische problemen dienen worden opgelost volgens verschillende niveaus: vooreerst zelf testen van enkele zaken (is de stekker ingestoken,..) vervolgens het voorzien van technische assistentie vanuit de technische dienst van de betrokken OCMW’s (hiertoe werd voor deze personen een technische handleiding ontworpen) en tot slot bij complexere problemen het inschakelen van de technische ontwikkelaars. Eveneens werd er een vereenvoudigde handleiding ontworpen voor de eindgebruikers met een beschrijving van de apparatuur en de dienstverlening met duidelijke foto’s. Ook werd er ander promotiemateriaal ontwikkeld zoals een folder en een tekst voor de Teleseniorwebsite. Er waren diverse contacten met de verschillende netwerkoperatoren om te onderhandelen over de modaliteiten van het beschikbaar stellen van breedbandlijnen. Opbouw van het voorlopig beslissingsmodel Op basis van tal van variabelen die volgens literatuuronderzoek een invloed kunnen hebben op de nood aan telecare (sociaal, economisch, wettelijk,..) werd er een eerste inzichtmodel
ontwikkeld
dat
als
beslissingsmodel
kan
fungeren
voor
beleidsverantwoordelijken. Dit model kan verder gebruikt worden bij de uitwerking van de roll-out van telecare over Vlaanderen. Opbouw methodologie kosten-effectiviteitstudie Er gebeurde een uitgebreide beschrijving van soorten economische evaluaties. Evenals de beschrijving van hoe kosten en opbrengsten gedefinieerd kunnen worden, hoe ze kunnen berekend worden en hoe ze kunnen ingedeeld worden. Eveneens werden verscheidene internationale kostenstudies met betrekking tot telecare beschreven. Op basis van deze literatuurstudie en op basis van de ervaringen uit interviews met eindgebruikers (zowel cliënten als de telhulpverlener) werden vragenlijsten ontwikkeld voor zowel de 0-meting als de vervolgmeting van het veldonderzoek. De vragenlijst omvat brengt verschillende kost- en opbrengstelementen in kaart: professionele kosten, materiaalkosten, werkingskosten, opbrengsten op het vlak van kwaliteit van leven (welbevinden, ..), op gezondheidsvlak,. Eveneens zijn in de vragenlijst heel wat vragen opgenomen die de tevredenheid met het telecaresysteem meten. Deze vragenlijst werd ook getest 5 testinterviews met Telesenior-cliënten.
241
Haalbaarheidsstudie roll-out over Vlaanderen/België Er werden diverse voorstellen gedaan om het videotelefoniesysteem op te nemen in andere al bestaande dienstverleningsmodellen van de thuiszorg. Zo werden de mogelijkheden beschreven van de integratie van videotelefonie in een dienst voor thuisverpleging, in een centrum voor algemeen welzijnswerk (CAW), in het lokaal dienstencentrum, in een serviceflat en bij uitbreiding in het nieuwe concept van de woon- zorgzones. De mogelijkheid van de integratie van videotelefonie in het personenalarmsysteem (PAS) werd uitgebreid bestudeerd. Zo gebeurde er een studie naar internationale voorbeelden van de integratie van videotelefonie in het PAS (bv. concept van de ‘zorgcentrales’ in Nederland), en gebeurde er een uitgebreide bevraging en bespreking bij de aanbieders van het personenalarmsysteem over hun visie van de toekomstige mogelijkheden. Vanuit deze studie werd het profiel van de PAS-doelgroep en het profiel van de telecaredoelgroep met elkaar vergeleken met de bedoeling een eventuele overlapping tussen deze twee doelgroepen vast te stellen. Eveneens werden een aantal aanbevelingen gedaan op technisch vlak die aan de huidige technologie zouden kunnen worden veranderd om tot een breder dienstverleningsaanbod te kunnen komen zoals het voorzien dat ook anderen dan de cliënt zelf het initiatief tot oproep kunnen nemen, het voorzien dat er ook met gewone kleine videofoons of met PC en webcam kan worden gewerkt,.. Ook werden vanuit de studie van andere telecareprojecten aandachtspunten afgeleid die bij de implementatie op grotere schaal de aandacht vereisten. Zo gebeurde er een beschrijving van een aantal bevorderende en belemmerende factoren, werden er een aantal ethische bedenkingen bij telecare geformuleerd en werd de impact van de technologie op arbeid beschreven.
242
Besluiten en aanbevelingen inzake de verspreiding en valorisatie van de resultaten Met betrekking tot de ontwikkelde technologie Het verdient aanbeveling om in de toekomst te streven naar een flexibel, modulair opgebouwde configuratie waarvoor niet noodzakelijk met de huidige drie grote technische componenten moet gewerkt worden Videotelefonische verbindingen kunnen ook aangeboden worden via kleine videotelefoons of via een PC met webcam zodat het toepassingsgebied kan vergroot worden. Het mogelijk maken van oproepen tussen cliënten onderling, tussen cliënten en mantelzorgers en tussen cliënten en andere hulpverleners kan een belangrijke meerwaarde bieden. Er kan voorzien worden dat anderen ook het initiatief tot oproep kunnen nemen (in plaats van enkel de cliënt). Extra telecarediensten die hierdoor kunnen worden aangeboden zijn o.a. een beperkte telemonitoring (bijvoorbeeld de cliënt herinneren aan het nemen van medicatie) of het voorzien van video-oppas. Voor welbepaalde telecarefuncties zoals bijvoorbeeld de toezichtsfunctie is wellicht een complexere camera nodig (bijvoorbeeld camera met zoomfunctie, roteerbaar vanop afstand,.. ). Met betrekking tot het dienstverleningsmodel I.v.m. de ontwikkeling van mogelijke dienstverleningsmodellen waar de nieuwe technologie kan ingepast worden werden verschillende sporen verkend. Vermits het PAS een uitgebreide doelgroep kent en heel wat expertise heeft opgebouwd rond het gebruik van technologie in de (ouderen) thuiszorg kan er overwogen worden om ook videotelefonie toe te voegen aan het PAS-dienstverleningsaanbod. Vanuit het denken over het bestaande Teleseniormodel rijpte de idee dat videotelefonie ook kan geïntegreerd worden in bestaande thuiszorgsettings zoals de thuisverpleging, de centra voor ambulant welzijnswerk (CAW), een huisartsenpraktijk, een lokaal dienstencentrum, een personenalarmdienst (PAS), een samenwerkingsinitiatief in de thuiszorg, een serviceflat of het nieuwe concept van de woon- en zorgzones. Een volgende piste betreft het gebruik van het elektronisch dossier zoals het ontwikkeld werd binnen het Telesenior-project in andere thuiszorgsettings. In de internationale literatuur zijn nog andere voorbeelden te vinden van inbouw van nieuwe technologieën in de zorgverlening.
243
Met betrekking tot de markt De pretestings voor het onderzoek en het overzicht van de internationale literatuur op dit vlak leerde ons dat het met de vermeende weerstand bij ouderen tegen technologie best wel meevalt. Bovendien kan verwacht worden dat de volgende generatie van ouderen hoe dan ook meer vertrouwd zal zijn met technologie zowel vanuit het professionele als het alledaagse leven. Wel is het essentieel om in de rekruteringsfase voldoende duidelijke informatie te geven en concrete afspraken te maken ondermeer omtrent privacy en aansprakelijkheid. Ook bleken de contacten en de samenwerking met de zorgaanbieders (ondermeer in de denktank Telesenior) essentieel om het telecaredienstenaanbod bekend te
maken en de
rekruteringsacties te ondersteunen. Bij de bepaling van welke doelgroep in aanmerking komt voor welke telecarefuncties is het vooral belangrijk in te zien dat er op maat moet gewerkt worden: iedere specifieke doelgroep heeft immers nood aan een specifiek zorgaanbod en dus ook aan een specifiek telecare-aanbod. Dé telecaredoelgroep of dé markt voor telecare bestaat dus niet. Met betrekking tot de kosten-effectiviteitsstudie De ontwikkelde methodologie inzake de kosten-effectiviteitsstudie is mits enkele aanpassingen ook bruikbaar voor de evaluatie van andere projecten.
244
FICHES
2. Fiche Engels
245
Results Exploration of the future market: Description of care needs of elderly: demographic developments, changing needs of elderly, qualitative developments of demand, description of evolutions in health care consumption Description of care supplies: evolutions in family care (societal developments such as increasing labour market participation of women, increasing mobility, urbanisation), evolutions of the professional care system (changing concepts of living and care, future availability of manpower) Market studies on video-telephony and broadband technology were reviewed . Based on the international literature a model was devised of potential end users of the various telecare components. We used an existing typology of home-care clients for this and were thus able to describe a number of potential target groups for telecare. Primary and secondary end users were defined: elderly and their families, care professionals, public and private service providers. A typology of primary end-users was presented. The six fields (care nodes) in which ICT and domotics can be used are safety, social security, physical safety, care, information and convenience. Involvement of end users Consultations were held with users, caregivers and technicians on aspects such as the ideal opening hours for the call centre, required staffing levels, qualification and duties of the caregivers, the method of providing care (e.g. ‘custom care’), the ergonomic aspects of working in a video call centre, the procedures for the installation and maintenance of the appliances, the organisation of the appliance management, and the arrangements with regard to liability. There were also contacts with other users of technology projects in the ‘E-care forum’: a bimonthly meeting of several users initiated by the federal ministry of telecommunication. In order to ensure maximum involvement of end users in the development of the Telesenior service model, a ‘Telesenior think-tank’ was set up as a forum for ideas and discussion for telecentre clients, voluntary carers of clients and home care professionals in the Kortrijk/Menen/Zwevegem region. The purpose of this think-tank is to help in the development of the Telesenior service model. Aspects covered at earlier meetings of this think-tank include the operationalisation of the target group, exploration of potential new teleservices for Telesenior and analysis of the recruitment and intake procedure. It is also essential that the think-tank provides input and feedback on the entire Telesenior service from a user perspective. The current use of and interest in ICT-appliances by elderly and by professionals carers was described.
246
Research was carried out into the possible resistance among older people to technology. From this, recommandations are made to reduce this resistance (e.g. clear engagements about liability, privacy, involve intermediary persons during the recruitment and installation pahse,.. ). By this a proposition of a written agreement was made that can be used as an agreement between Telesenior and the client so the mutual rights and duty are obvious. Results concerning the technology development The technology of the client at home was being defined and additionaly developped, bearing in mind the eperiences of the endusers themselves (e.g. adaption of the remote control, the user-interface,..) A lot of time has been spent testing the network configurations in the Belgacom test lab. At this the end users were involved to judge on the needed video and audio quality. The ‘video call center’ was being designed to an ergonomic desk, again bearing in mind the user needs. An important issue in the development of the Telesenior-model was the security of the datasystems and -networks. Development and definition of the service model An extensive Belgian and international literature study was carried out in order to position the present Kortrijk-based model within the broader health care context and the existing provisions in terms of care and technology. To this end, a number of case studies were first examined involving initiatives using technology in health care in general (e.g. domotics projects to promote independent living) and projects specificially using videotelephony for care provision (e.g. IST projects, projects involving videophones for hospitalised children, etc.). Based on these case studies, an analysis was made of the concept of ‘telecare’ and the various components it can obtain. We grouped the possible telecare components into six large
categories:
teleservices,
telemedicine,
televideoconferencing,
telenursing,
teleassistance and tele-social care. A logging system was developped who serve as an electronic client dossier. This dossier offers automatic loggin of every call (call duration / time / date) as well as several input screens for manual logging by the caregiver (input of data on health, daily living activities, social network, organisation of home care services, content of conversations with TeleSenior, etc.). Research was carried out on existing (electronic) (para) medical dossiers in Flanders and on the regulations relating to privacy and confidentiality of personal particulars, in particular (para) medical records.
247
Development and support of the test bed Two recruitment campaigns for TeleSenior clients took place in June and in the autumn of 2002 in close collaboration with the main players in home care. An entry and intake form was being developped as a part of the intake procedure that was developped. The entry form can be used by professionals to let know who is a possible TeleSenior candidate. The intake form is used for collecting relevant data during the first intake visit of the TeleSenior caregiver to a new client. A technical procedure was developped for the installation and maintenance of the technology at the home of the client. A number of promotional tools were created for the recruitment campaign, for example a new folder, text for the website, a manual for the client at home with clear pictures as well as a PowerPoint presentation.. There were frequent negotiations with the different network operators to negociate about the network configuration. Development of the decision model As an outcome of the above mentioned litterature research a first attempt of a decision building model with different variables has been set up. The model can be used by policymakers for the development of the roll out of telecare in Flanders. Development of the cost-effectiveness study A litterature study was carried out on types of economic evaluations and possible cost price calculations. Also different cost studies about telecare were described. A number of costs and revenues in relation to telecare were incorporated in the development of a measurament instrument for the performance of the cost-effectiveness study. We adopted a very wide definition of the possible costs and revenues of telecare, incorparating not only the professional costs incurred and avoid, modifications to the home, medical aids and medication use, but also informal care time, the opportunity cost for the voluntary carer and the psychological burden of caring for the client. The impact on the care recipient, their quality of life and general well-being are also taken into account. Some interviews were held to test this developped questionnaire.
248
Feasibility study roll-out over Flanders/Belgium Different propositions were made to integrate the videotelephonic system in the existing home care service such as home nursery, community welfare centers, a GP practice, a local service centre, a collaboration initiative in home care (‘Sel’), a service flat or the new ‘housing and care zones’ concept. To ascertain whether the introduction of a visual link in the social care system coul offer added value within the social alarm service model, international literature was studied in which a number of trial projects are described (e.g. the concept of the ‘carecenters’ in the Netherlands). Providers of social alarm services were also interviewed, and this was followed by a discussion of these interviews with the providers. The profile of the existing social alarm service users was compared with the profile of the potential telecare users. This contributed to the further clarification of the future market for videotelephony and telecare. Considering these alternatives for the service model and the service to be provided in a possible future market, a need becomes apparent for a number of modifications to the present technical configuration. For example: making possible calls between clients, between clients and voluntary carers and between clients and other caregivers or providing a more flexible and modular system which means it is no longer necessary to work with the present three large technical components: videotelephony links should also be possible using small videophones or via PC with webcam,.. . From the different case studies various points of special interest were gathered when telecare is organised on a larger scale. A description of promoting and hindering factors was made, as well as some ethical considerations concerning telecare and the impact of the technology on labour.
249
Conclusions and recommendations for further implementation and research Concerning the technology A flexible, modular system which means it is no longer necessary to work with the present three large technical components (see Part 1). Videotelephony links should also be possible using small videophones or via a PC with webcam, thus enabling the field of application to be enlarged. For example, a distant family member may be satisfied with a smaller image from a videophone, or a care provider could set up a videophone link with the client via a standard PC without having to make additional investments in special equipment. Up to now, a client may only place a call to the caregivers and the TeleSenior call centre. Discussions with users and studies of other TeleCare projects show that users often have a need to communicate with other users or with family members living outside their home. Other carers are also unable to call their client or the caregivers from the TeleSenior call centre because they do not have the appropriate equipment; With the present software and technology (including the user interface) clients must take the initiative themselves to place a call. Although it is technically possible in theory, for privacy reasons caregivers have never been permitted to telephone the client themselves from the TeleSenior call centre. If others could take the initiative as well new services such as some form of telemonitoring or video-monitoring could be provided. The camera with built-in microphone is a relatively simple model. Each client has one camera; this produces fairly static images: the client on his/her chair in front of the TV and always from the same distance. For some TeleCare-functions such as telemonitoring a more sophisticated camera with zoom-function will be needed. Concerning the service-model Concerning the service-model several alternatives for implementing the technology were explored. Research shows that the social alarm service is one of the most widespread technologies in home care in Flanders. Given this large target group and the great amount of expertise built up in the use of technology in (elderly) home care, consideration can be given to adding videotelephony to the service package. This would enable a visual link to be created between the care user and the social alarm service call centre in addition to the present voice link. From thinking about the existing services provided by TeleSenior and the commitment to developing a genuine service model, the idea gradually emerged that videotelephony could also be integrated into existing home care settings such as home nursing, community welfare centres, a GP practice, a local service centre, a social alarm service, a collaboration initiative in home care, a service flat or the new ‘housing and care zones’ concept, all of which can be providers of care via videotelephony.
250
Another application can be found in the use of the electronic client dossier in other home care settings. In the international literature a lot of other examples of how technology can be built into the provision of care, which new technologies are available for this and how they can be used are described and reported in the overview. Concerning the potential market The pre-testing if the survey and the overview on international research told us that resistance of elderly towards new ICT-technology is limited and can be coped with. New cohorts of elderly will even be more acquainted with it. It is essential in the recruitment phase to give complete information and make clear appointments concerning privacy and responsibilities. Also, contacts en co-operation with home care service providers is important for the promotion of the service and the support of the recruitment actions. Defining a target group it is important to take into account the specific needs of every group and to fine-tune the care services. The market for TeleCare services as such does’nt exist. Concerning the cost-benefit study The methodology developed in the context of the cost-benefit study can be used in socioeconomic evaluation studies of other projects.
251
BIJLAGEN
Bijlage 1
Vragenlijst 0-meting
Bijlage 2
Intakeformulier
Bijlage 3
Vragenlijst hulpverleners denktank Telesenior
Bijlage 4
Voorstel van overeenkomst
Bijlage 5
Ministerieel Besluit personenalarmering 14/11/00
Bijlage 6
Vragenlijst werkgroep PAS-LCM
252
Telecare voor ouderen Vragenlijst voor socio-economische analyse van het gebruik van videotelefonie binnen de ouderenzorg Testinterview
Contactpersoon: Projectnr.:
012116
Periode:
01/11/2001 – 30/11/2003
253
Deze vragenlijst is samengesteld het Hoger Instituut voor de Arbeid (Hiva) te Leuven. Het is een instelling die afhangt van de K.U.-Leuven die onderzoekswerk verricht naar o.a. de thuiszorg en de ouderenzorg. We zullen u een aantal vragen stellen over hoe u zich voelt, en wat uw verwachtingen zijn tegenover de videotelefoniedienst die u wordt aangeboden. We willen nagaan wat uw huidige kosten zijn, en hoe deze eventueel zullen veranderen na verloop van tijd. We zullen naast globale vragen daarom ook peilen naar kosten die gemaakt worden door anderen die tijd investeren in uw verzorging. Na verloop van tijd zullen we een aantal van deze gegevens opnieuw bevragen om zo te kunnen zien of de videotelefoniedienst uw manier van leven of uw kosten heeft veranderd. We begrijpen dat het geven van deze gegevens niet altijd gemakkelijk is. We willen u alvast danken voor de tijd en moeite die u hiervoor wil vrijmaken. Met deze gegevens laat u ons toe om een onderzoek naar de haalbaarheid van de videotelefoniedienst te doen. Op deze basis kan door de overheid eventueel beslist worden dat meerdere ouderen van deze dienst in de toekomst zouden kunnen gebruik maken. We willen ook de nadruk leggen op het feit dat de door u verstrekte gegevens volledig vertrouwelijk worden behandeld, en enkel worden gebruikt voor het uitvoeren van het onderzoek naar de economische haalbaarheid van de videotelefoniedienst. De vragen die al bij het intakebezoek werden gesteld, worden in het cursief en kleiner weergegeven, zodat ze niet noodzakelijk opnieuw moeten worden gesteld.
254
IDENTIFICATIE EN DEMOGRAFISCHE GEGEVENS 1.
Datum interview (dd/mm/jj) ................................................................................... Begin- en einduur gesprek: .......................................................................................
2.
Naam en voornaam (+eventueel roepnaam) cliënt:...............................................................................
Interviewnummer:...................................................................................................... Datum installatie videotelefonietoestel:................................................................................................. Belgacom / Telenet-lijn 3.
Adres (straat, nr., gemeente): ...................................................................................................................
We starten met een aantal basisgegevens over uzelf en uw situatie. 4.
Geslacht
1. Man 2. Vrouw
5.
Wat is uw geboortedatum(dd/mm/jjjj):..................................................................................
6.
Wat is uw burgerlijke staat?
7.
1. Ongehuwd 2. Gehuwd 3. Officieel samenwonend 4. Gescheiden 5. Weduwe/weduwnaar 6. Andere, specificeer: ..................................................................................................................... 8. Weet niet 9. Geen antwoord
Uit welke personen bestaat het huishouden waarin u verblijft? (feitelijke woon- en gezinssituatie: meerdere aanduiden is mogelijk)
1. Alleenwonend: enkel uzelf 2. Samenwonend met echtgeno(o)t(e) / partner 3. Samenwonend met thuiswonende (schoon)kinderen; Aantal: .................................................... 4. Inwonend bij (schoon)kinderen; Aantal:..................................................................................... 5. Samenwonend met andere familie; Aantal: ................................................................................ 5. Samenwonend met niet-familie; Aantal en wie: ......................................................................... ....................................................................................................................................................
8. Weet niet 9. Geen antwoord
255
De volgende vragen gaan over uw woonsituatie 8.
Hoe zou u best de ligging van uw woning omschrijven?
ο ο ο ο 9.
3. Randstad, randgemeente 4. Stad 8. Weet niet 9. Geen antwoord
In welk soort woning woont u?
ο ο ο ο ο ο 10.
1. Landelijk 2. Dorpskern
1. Op een gelijkvloers van een appartement of huis 2. In een vrijstaand huis met verdiepingen 3. In een halfopen woning of rijhuis met verdiepingen 4. Op een appartement/studio zonder lift 5. Op een appartement/studio met lift 6. Ander, omschrijf: ........................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord
Over welk comfort beschikt de woning?
ο 1. Ingerichte badkamer ο 2. warm water ο 3. Centrale verwarming ο 4. Toilet binnenshuis ο 5. Ingerichte keuken ο 6. Radio ο 7. Televisie ο 8. Eigen wagen ο 9. Fiets ο 10. Wasmachine ο 88. Weet niet ο 99. Geen antwoord
11.
Als u de voor- en de nadelen van deze woning bekijkt, hoe tevreden bent u dan over uw woonsituatie? 1. Tevreden 2. Noch tevreden/noch ontevreden 3. Ontevreden 8. Weet niet 9. Geen antwoord
256
12.
Zou u veranderingen of aanpassingen willen aanbrengen in of aan uw woning i.v.m. uw huidige of toekomstige zorgbehoevendheid? 1. Ja 2. Neen => ga naar vraag 14 8. Weet niet => ga naar vraag 14 9. Geen antwoord => ga naar vraag 14
13.
Aan welke veranderingen of aanpassingen denkt u dan? 1. ............................................................................................................................ 2. ............................................................................................................................ 3. ............................................................................................................................
14.
Werden er om wille van uw huidige of toekomstige zorgbehoevendheid aanpassingswerken uitgevoerd in of aan uw woning? 1. Ja 2. Neen => ga naar vraag 16 8. Weet niet => ga naar vraag 16 9. Geen antwoord => ga naar vraag 16
15.
Zo ja, welke veranderingen of aanpassingen gebeurden er? Vermeld ook telkens wanneer deze gebeurden, wat er de kostprijs van was en of u hiervoor eventuele financiële vergoedingen kreeg. Aanpassing
Datum (mm/jj)
Totale kostprijs
Vergoeding
257
Nu gaan we verder met vragen over uw studies en uw eventuele beroep. 16.
Welk is het hoogste opleidingsniveau dat u met succes hebt beëindigd? 1. Lager onderwijs (met inbegrip van 7de en 8ste jaar) 2. Lager middelbaar onderwijs 3. Hoger middelbaar onderwijs 4. Hoger onderwijs buiten de universiteit 5. Universitair onderwijs 6. Ander, omschrijf: ............................................................................................. ............................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord
17.
Heeft u vroeger betaalde arbeid verricht? Het gaat ook om arbeid zonder wettelijk statuut (bv. dienstmeid, schoonmaakster, hulp op de boerderij enz.) 1. Ja, met een officieel statuut 2. Ja, zonder officieel statuut 3. Neen 8. Weet niet 9. Geen antwoord
18.
Welk was het beroep van u en van uw eventuele partner? Omschrijf zo nauwkeurig mogelijk
1. Arbeider 2. Bediende 3. Kaderlid 4. Ambtenaar 5. Zelfstandige 6. Beoefenaar van een vrij beroep 7. Helper zelfstandige 8. Ander statuut, vul in 9. Geen beroep 88. Weet niet 99. Geen antwoord 00. Niet van toepassing (heb geen partner)
uzelf
Partner
ο ο ο ο ο ο ο ……………………. ο ο ο
ο ο ο ο ο ο ο ……………………. ο ο ο ο
258
De volgende vragen hebben betrekking op uw contacten met uw eventuele kinderen, buren en andere kennissen of familieleden. 19.
Hoeveel kinderen heeft u ooit gehad? (Het gaat zowel om eigen kinderen, stiefkinderen, adoptiekinderen als pleegkinderen) Invullen: aantal................................................................................................. Indien 0: ga naar vraag 22
20.
Hoeveel kinderen zijn hiervan op vandaag nog in leven? Het gaat zowel om eigen kinderen, stiefkinderen, adoptiekinderen als pleegkinderen? Invullen: aantal........................................................................................................................... Indien 0: ga naar vraag 22
21.
Op hoeveel km afstand van hier woont het dichtstbijwonende kind? Invullen: …………….km
259
22.
Sociaal netwerk, (Lubben Social Network Scale LSNS) Antwoordcategorieën
Vragen
Weet nt
Gn antw
1. Hoeveel familieleden zie of hoor je minstens eenmaal/maand? 0= Nul
1= Eén
2= Twee
3= Drie of vier
4= Vijf tot acht
5= Negen of meer
ο
ο
5= Dagelijks
ο
ο
2. Vertel me eens over het familielid met wie je het meest contact hebt. Hoe vaak zie of hoor je deze persoon? 0= < Maandelijks
1= Maandelijks
2= Paar keren/md
3= Wekelijks
4= Paar keren/wk
3. Met hoeveel familieleden heb je een hechte band? Dit wil zeggen: je er bij op je gemak voelen, over persoonlijke zaken kunnen praten of beroep kunnen op doen voor steun? 0= Nul
1= Eén
2= Twee
3= Drie of vier
4= Vijf tot acht
5= Negen of meer
ο
ο
4. Heb je vrienden met wie je een hechte band hebt? Dit wil zeggen vrienden, kennissen, buren,.. bij wie je je op je gemak voelt, over persoonlijke zaken kan praten of op wie je beroep kan doen voor steun? Zo ja, hoeveel? 0= Neen, nul
1= Eén
2= Twee
3= Drie of vier
4= Vijf tot acht
5= Negen of meer
ο
ο
4= Vijf tot acht
5= Negen of meer
ο
ο
5= Dagelijks
ο
ο
5= Altijd
ο
ο
5= Altijd
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
5. Hoeveel van deze vrienden zie of hoor je ten minste eenmaal per maand? 0= Geen, nul
1= Eén
2= Twee
3= Drie of vier
6. Vertel me eens over de vrienden met wie je het meeste contact hebt. Hoe vaak zie of hoor je deze persoon? 0= < Maandelijks
1= Maandelijks
2= Paar keren/md
3= Wekelijks
4= Paar keren/wk
7. Wanneer jij een belangrijke beslissing moet nemen, heb je dan iemand om erover te praten? 0= Neen, nooit
1= Zelden
2= Soms
3= Dikwijls
4= Heel dikwijls
8. Waneer andere mensen die jij kent een belangrijke beslissing moeten nemen, spreken ze er dan met jou over? 0= Neen, nooit
1= Zelden
2= Soms
3= Dikwijls
4= Heel dikwijls
9. Zijn er mensen die er op vertrouwen dat je alle dagen iets doet voor hen? Indien ‘neen’, ga naar vraag 10 Indien ‘ja’, scoor ‘5’ en ga naar vraag 11 10. Help je iemand met zaken zoals winkelen, het invullen van formulieren enz.. ? 0= Neen, nooit
1= Zelden
2= Soms
3= Dikwijls
4= Heel dikwijls
5= Altijd
Vraag 11 niet te stellen: zie antwoord vraag 7 11. Woon je alleen of met woon je met andere mensen? (inclusief aangetrouwde familieleden) 0= Woon alleen
1= Woon samen met anderen, mr gn familieleden of vrienden
4= Woon met familieleden (andere dan echtg.) of vrienden
5= Woon met echtgenoot
260
Om een kostenstudie te doen, moeten we ook over gegevens beschikken van de financiële situatie van u en uw partner. Daarom stellen we ook hierover vragen. 23.
Over welk inkomen beschikt u en uw eventuele partner op het ogenblik?
1. 2. 3. 4. 5.
Geen eigen inkomen Pensioen, brugpensioen, overlevingspensioen Inkomen uit ziekte of invaliditeit Bijkomende toelage voor arbeidsongeval Inkomen mindervaliden (inkomensvervangende tegemoetkoming, integratietegemoetkoming, hulp aan bejaarden, hulp aan derden) 6. Gewaarborgd inkomen of bestaansminimum 7. Inkomen uit vermogen (huur, beleggingen) 8. Inkomen uit arbeid 9. Werkloosheidsvergoeding 10. Tegemoetkoming van het OCMW 11. Zorgverzekering (mantel- en thuiszorg) 12. Thuiszorgpremie (gemeente, mutualiteit) 13. Giften, schenkingen: specificeer: …………………………….. 14. Ander: Specificeer: ……………………………………………… 88. Weet niet 99. Geen antwoord 00. Niet van toepassing (heb geen partner)
24.
Uzelf
Partner
ο ο ο ο
ο ο ο ο
ο
ο
ο ο ο ο ο ο ο ο ο ο ο
ο ο ο ο ο ο ο ο ο ο ο
Kan u aangeven tussen welke bedragen uw maandelijks netto-inkomen schommelt? (enkel het maandelijks inkomen van de cliënt aanduiden) 1. < dan 500€/mnd (< 20.170,-BEF/mnd) 2. 500€/mnd - 650€/mnd (20.170,-BEF/mnd – 26.221,-BEF/mnd) 3. 650€/mnd - 800€/mnd (26.221,-BEF/mnd – 32.272,-BEF/mnd) 4. 800€/mnd - 950€/mnd (32.272,-BEF/mnd – 38.323,-BEF/mnd) 5. 950€/mnd - 1100€/mnd (38.323,-BEF/mnd – 44.374,-BEF/mnd) 6. 1100€/mnd - 1250€/mnd (44.374,-BEF/mnd – 50.425,-BEF/mnd) 7. > 1250 €/mnd (> 50.425,-BEF/mnd) 8. Weet niet 9. Geen antwoord
ο
25.
Indien u een inwonende partner/echtgenoot hebt, tussen welke bedragen schommelt het maandelijks netto-inkomen van uw partner? 1. < dan 500 €/mnd (< 20.170,-BEF/mnd) 2. 500 €/mnd - 650 €/mnd (20.170,-BEF/mnd – 26.221,-BEF/mnd) 3. 650 €/mnd - 800 €/mnd (26.221,-BEF/mnd – 32.272,-BEF/mnd) 4. 800 €/mnd - 950 €/mnd (32.272,-BEF/mnd – 38.323,-BEF/mnd) 5. 950 €/mnd - 1100 €/mnd (38.323,-BEF/mnd – 44.374,-BEF/mnd) 6. 1100 €/mnd - 1250 €/mnd (44.374,-BEF/mnd – 50.425,-BEF/mnd) 7. > dan 1250 €/mnd (> 50.425,-BEF/mnd) 8. Weet niet 9. Geen antwoord 0. Niet van toepassing (geen inwonende partner)
26.
Tot welk verzekeringsstelsel behoort u? ο 1. Gewone rechthebbende (loontrekkenden, overheidspersoneel) ο 2. WIGW met voorkeurstatuut ο 3. Gewone rechthebbende zelfstandigen ο 4. WIGW zelfstandigen ο 5. Ander: (vul in): ................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord
De volgende reeks van vragen hebben betrekking op uw (vrije)tijdsbesteding. 27.
Hoe vaak neemt u deel aan een activiteit van een vereniging voor ouderen of zieken (bv. bond van gepensioneerden, ziekenzorg, dienstencentrum,..)? 1. Altijd 2. Regelmatig 3. Zelden 4. Nooit 8. Weet niet 9. Geen antwoord
28.
Hoe vaak neemt u deel aan de activiteiten van een andere vereniging (bv. fotoclub, handwerkclub,…)? 1. Altijd 2. Regelmatig 3. Zelden 4. Nooit 8. Weet niet 9. Geen antwoord
262
MEDISCHE EN ZORGAFHANKELIJKHEIDSTOESTAND Om een zicht te hebben voor welke mensen de videofoniedienst zinvol kan zijn, gaan we u nu wat vragen stellen over uw medische toestand en de eventuele beperkingen die door uw toestand ontstonden. 29.
Wat is uw belangrijkste gezondheidsaandoening (één aanduiden) en wat zijn uw andere gezondheidsaandoeningen (meerdere aanduiden kan). Gezondheidsaandoening
Belangrijkste
Andere
(één)
(meerdere kan)
1.
Artritis, reuma, gewrichtsklachten
2.
Zenuwachtigheid, depressie, slaapstoornissen
3.
Hoge bloeddruk, Bloedsomloopstoornissen in
armen en benen, aderverkalking 4.
Rugpijn, ischialgie (‘sciatic’), lumbago
5.
Hartkwalen
6.
Ademhalingsstoornissen, longziekten
7.
Spijsverteringsklachten, chronische maag- of
darmklachten 8.
Spataderen, flebitis
9.
Aandoeningen aan de urinewegen
10.
Diabetes (suikerziekte)
11.
Huidziekten
12.
Ziekten van het zenuwstelsel (Parkinson, MS,
_________________________________
_________________________________
_________________________________
Alzheimer,..) 13.
Andere, specificeer:
88. Weet niet 99. Geen antwoord 00. Niet van toepassing (geen gezondheidsaandoeningen)
Om een zicht te hebben op de gevolgen van deze gezondheidsklachten, stellen we u vragen over activiteiten waarbij u moet antwoorden in welke mate u ze −
nog alleen kan (score 0);
−
nog alleen, maar met moeite kan, bv. met hulpmiddelen, met veel tijd,.. (score 1);
−
enkel met gedeeltelijke hulp van andere persoon kan (score 2);
−
helemaal niet meer kan en u volledig op hulp van derden bent aangewezen (score 3).
30.
Huishoudelijke activiteiten Activiteit Het onderhoud van uw woning De was De strijk Het doen van de boodschappen Het klaarmaken van de maaltijden De organisatie van het huishoudelijk werk
31.
Score 1
Score 2
Score 3
Score 0
Score 1
Score 2
Score 3
Score 0
Score 1
Score 2
Score 3
Lichamelijke verzorging Activiteit Zich wassen Zich kleden Zich verplaatsen binnenshuis Naar het toilet gaan De continentie Het eten en drinken
32.
Score 0
Sociaal leven Activiteit Sociaal verlies Trouw te zijn aan therapie en gezondheidsregels De veiligheid in en om het huis Uw administratie Uw financiële verrichtingen + indien u een gezin heeft:
De hygiënische verzorging van de kinderen De opvang van de kinderen
264
33.
Geestelijke gezondheid: −
Komt niet voor (score 0);
−
Komt nu en dan voor (score 1);
−
Komt meestal voor (score 2);
−
Komt voortdurend voor (score 3). Activiteit
Desoriëntatie in de tijd Desoriëntatie in de ruimte Desoriëntatie in personen Niet-doelgericht gedrag Storende gedrag Initiatiefloos gedrag Neerslachtige stemming Angstige stemming
Score 0
Score 1
Score 2
Score 3
Totaal Belscore (max.= 81 ptn.):…………..punten
Nu stellen we u een aantal algemene vragen over de belasting van de mantelzorg. 34.
Moet er overdag voortdurend of bijna voortdurend iemand bij u aanwezig zijn? ο 1. Ja, om welke reden moet dit? ........................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Neen, hoe lang kan u alleen blijven? ………… uur…………….minuten 8. Weet niet 9. Geen antwoord
35.
Moet er 's nachts iemand bij u aanwezig zijn? ο 1. Ja, om welke reden moet dit? ........................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Neen 8. Weet niet 9. Geen antwoord
36.
Heeft u 's nachts verzorging nodig? ο 1. Zelden of nooit ο 2. Soms ο 3. Dikwijls ο 4. Iedere nacht of bijna iedere nacht, aantal keer: ........................................... 8. Weet niet 9. Geen antwoord
37.
Sinds wanneer bestaat deze zorgbehoevendheid, d.w.z. deze toestand zoals u nu kan functioneren met uw beperkingen? Sinds:(invullen datum mm/jj):…………. 8. Weet niet 9. Geen antwoord
38.
Heeft u na correctie (= met bril, hoorapparaat,..) nog beperkingen van één of meerdere zintuigen? Score 1= Geen enkele beperking Score 2 = Matige beperking Score 3 = Ernstige beperking Zintuig Gezichtsvermogen Gehoor Spraak
Score 1
Score 2
Score 3
266
Bij de volgende vragen gaan we na wat u zelf van uw gezondheid vindt, en in welke mate u bepaalde activiteiten zelf kan uitvoeren.
39.
Medical Outcome Study SF 36 Antwoordcategorieën
Vraag
Weet nt
Gn antw
1. In het algemeen, hoe zou u uw gezondheid omschrijven? 1= Excellent
2= Heel goed
3= Goed
4= Behoorlijk
5= Gebrekkig
ο
ο
ο
ο
2. Vergeleken met een jaar geleden, hoe zou u uw gezondheid in het algemeen nu bepalen? 1= veel beter nu dan een jaar geleden
2= Ietwat beter nu dan een jaar geleden
3= Ongeveer hetzelfde nu als een jaar geleden
4= Ietwat slechter nu dan een jaar geleden
5= Veel slechter nu dan een jaar geleden
3. De volgende vragen gaan over activiteiten die u gedurende een typische dag kan doen. Beperkt uw huidige gezondheidstoestand u in deze activiteiten, indien ja, hoeveel?
a. Krachtsintensieve activiteiten bv. lopen, zware objecten heffen,.. b. Matig intensieve activiteiten bv. tafel verzetten, stofzuiger duwen,.. c. Boodschappen opheffen of dragen d. Verschillende trappen omhoog gaan e. Eén trap omhoog gaan f. Voorover buigen, knielen of u bukken g. Meer dan een 1,5 km wandelen h. Verschillende straten ver gaan i. Eén straat ver gaan j. Uzelf wassen of aankleden => zie ook vraag 31
1= Ja, heel erg beperkend
ο
2= Ja, een beetje beperkend
ο
3= Neen, niet beperkend
Weet nt
Gn antw
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο ο ο ο ο ο ο ο
ο ο ο ο ο ο ο ο
ο ο ο ο ο ο ο ο
ο ο ο ο ο ο ο ο
ο ο ο ο ο ο ο ο
Weet nt ο ο ο ο
Gn antw ο ο ο ο
4. Had u gedurende de afgelopen 4 weken één van de volgende problemen met uw dagelijkse bezigheden door uw lichamelijke gezondheidstoestand?
a. Het aantal uren dat u besteed aan dagelijkse activiteiten moeten verminderen b. Minder voltooien dan u zou willen c. Beperkt zijn in de aard van dagelijkse activiteiten d. Moeilijkheden ondervinden bij het uitvoeren van dagelijkse activiteiten
1= Ja ο ο ο ο
2= Neen ο ο ο ο
5. Had u gedurende de afgelopen 4 weken één van de volgende problemen met uw dagelijkse bezigheden door uw eventuele emotionele problemen? 1= Ja 2= Neen Weet nt Gn antw a. Het aantal uren dat u besteed aan dagelijkse activiteiten moeten verminderen ο ο ο ο b. Minder voltooien dan u zou willen ο ο ο ο c. Dagelijkse activiteiten minden nauwkeurig uitvoeren dan gewoonlijk ο ο ο ο 6. In welke mate hebben uw lichamelijke gezondheidstoestand of uw emotionele problemen gedurende de afgelopen 4 weken uw normale activiteiten met familie, vrienden, buren of verenigingen gehinderd? 1= Helemaal niet
2= Enigszins
3= Matig
4= Behoorlijk wat
1= Helemaal niet
2= Enigszins
3= Matig
ο
ο
ο
ο
ο
ο
Weet nt
Gn antw
5= Heel erg
7. Hoeveel lichamelijke pijn hebt u de afgelopen 4 weken gehad? 1= Geen 2= Heel weinig 3= Weinig 4= Matig 5= Veel 8. Werden gedurende de afgelopen 4 weken uw dagelijkse bezigheden gehinderd door pijn? 4= Behoorlijk wat
6= Heel veel
5= Heel erg
9. Volgende vragen gaan over hoe u zich voelt en hoe het de afgelopen 4 weken met u ging. Hoeveel van de tijd gedurende de afgelopen 4 weken……..?
1= Heel de tijd
a. Voelde u zich levenslustig? b. Was u zenuwachtig? c. Voelde u zich zo in de put dat niets u kon opbeuren? d. Voelde u zich kalm en tevreden? e. Had u heel wat energie? f. voelde u zich teneergeslagen en moedeloos? g. Voelde u zich afgemat? h. Was u een gelukkig iemand? i. Voelde u zich moe?
2= Bijna heel de tijd
3= Groot deel v/d tijd
ο ο
ο ο
ο ο
4=Behoorl ijk wat v/d tijd ο ο
ο
ο
ο
ο ο
ο ο
ο ο ο ο
5= Beetje v/d tijd
6= Niets v/d tijd
ο ο
ο ο
ο ο
ο ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο ο
ο ο
ο ο
ο ο
ο ο
ο ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο ο ο
ο ο ο
ο ο ο
ο ο ο
ο ο ο
ο ο ο
ο ο ο
10. Gedurende de afgelopen 4 weken, hoeveel van uw tijd heeft uw lichamelijke gezondheidstoestand of emotionele problemen u gehinderd bij uw sociale activiteiten?
1= Heel de tijd
2= Bijna heel de tijd
3= Groot deel v/d tijd
4= Behoorlijk wat v/d tijd
11. Hoe waar of hoe onwaar is elk van de volgende stellingen voor u?
5= Een beetje v/d tijd
6= Niets v/d tijd
ο
ο
268
a. Ik lijk gemakkelijker ziek te worden dan anderen. b. Ik ben even gezond als iedereen die ik ken. c. Ik verwacht dat mijn gezondheidstoestand zal verslechteren. d. Mijn gezondheid is prima.
1= waar
Helemaal
2= waar
Meestal
3= onwaar
Meestal
4= onwaar
Helemaal
Weet nt
Gn antw
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
269
Tot slot van deze vragen over uw gezondheid, willen we enkele vragen stellen om te zien hoe het zit met uw geheugen. 40.
Abbreviated Mental Test Score (AMT) Vraag
Antwoord
Correct
Weet nt
Gn Antw
1.
Wat is uw leeftijd?
_________
ο
ο
ο
_________
ο
ο
ο
_________
ο
ο
ο
2.
Welk uur is het nu?
3.
Onthoud volgend adres: steenstraat 52, Brugge
4.
Welke maand zijn we nu?
5.
Welk jaar zijn we nu?
_________
ο
ο
ο
6.
In welke gemeente zijn we hier?
_________
ο
ο
ο
7.
Wat is uw geboortedatum?
_________
ο
ο
ο
8.
Wanneer was WO I?
_________
ο
ο
ο
9.
Wie is de huidige koning?
_________
ο
ο
ο
10.
Tel in omgekeerde volgorde van 20 tot 1
_________
ο
ο
ο
3.
Geef het adres dat u diende te onthouden
_________
ο
ο
ο
Totaal correcte antwoorden
/10
270
INVENTARISATIE VAN DE KOSTEN EN DE GEBODEN HULP
Om een zicht te hebben op de kosten die u hebt, zullen we u nu een aantal vragen stellen over uw gebruik van gezondheidszorgdiensten, -producten en de hulp die u van uw familie of vrienden krijgt. We stellen u eerst vragen over de hulp die u krijgt van familie, buren of vrienden. 41.
Wie is de voornaamste verzorger? (hiermee bedoelen we het familielid, kennis, buur,.. die het meest voor de verzorging instaat of wanneer dit gelijk verdeeld is, diegene die de leiding neemt).
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 42.
Partner Kind Schoonkind Zus/broer Ander familielid, omschrijf relatie: ............................................................................................. Kennis/buur/vriend(in) Iemand anders, omschrijf:........................................................................................................... Weet niet Geen antwoord Niet van toepassing (er is geen voornaamste verzorger)
Woont de voornaamste verzorger samen met u?
1. 2. 3. 4. 8. 9. 10.
Neen, maar woont in de buurt (< 2 km) Neen, woont verder af(> 2 km), aantal km: ................................................................................ Ja, maar hij/zij woonde al bij mij van voor ik zorgbehoevend werd Ja, hij/zij is bij mij komen inwonen toen ik zorgbehoevend werd Weet niet Geen antwoord Niet van toepassing (er is geen voornaamste verzorger)
Vervolgens willen we graag een aantal algemene gegevens weten van uw eventuele partner en de voornaamste verzorger
271
43.
Welke is de leeftijd, het geslacht en de burgerlijke staat van de eventuele partner en/of voornaamste verzorger? Partner
Voornaamste verzorger, indien andere dan partner
... jaar
... jaar
Geslacht Man Vrouw
ο ο
ο ο
Burgerlijke staat Gehuwd Samenwonend Ongehuwd Weduw(e)naar Gescheiden Gescheiden wonend van partner Weet niet Geen antwoord Niet van toepassing (gn partner of voornaamste verzorger)
ο ο ο ο ο ο ο ο ο
ο ο ο ο ο ο ο ο ο
Leeftijd
44.
Wat is de tewerkstellingssituatie van de eventuele partner en/of voornaamste verzorger?
1. Voltijds werkend 2. Deeltijds werkend 3. Werkloos 4. In loopbaanonderbreking 5. Verlof zonder wedde 6. Palliatief verlof 7. Gepensioneerd 8. Op invaliditeit 9. Huisvrouw/-man 10. Andere, vul in: 88. Weet niet 99. Geen antwoord 00. Nt vn toep. (gn partner of voorn. verzorger)
Partner
Voornaamste verzorger, indien andere dan partner
ο ο ο ο ο ο ο ο ο __________ ο ο ο
ο ο ο ο ο ο ο ο ο _______________ ο ο ο
272
45.
Kreeg u de laatste 12 mndn hulp van uw voornaamste verzorger. Zo ja, welke is zijn tijdsbesteding voor uw verzorging en oppas? Zet een kruisje wanneer hij deze activiteit doet en geef daarna het aantal tijd dat hij er aan besteed in minuten of uren /week (weekend inbegrepen). Verreken dagelijkse, maandelijkse of jaarlijkse activiteiten ook naar uren /week. Indien de activiteit niet door de voornaamste verzorger wordt gedaan, laat dan het desbetreffende item open. ο
1. Ja, vul tabel aan: Activiteit
Duid aan indien hulp voor de activiteit van de voornaamste verzorger
Hygiënische verzorging ‘s morgens (toilet, aankleden, ...) Hygiënische verzorging ‘s avonds (toilet, uitkleden, ...) hulp bij verzorging tussendoor
ο ο ο
hulp bij verpleging (medicamenten, verbanden, assistentie verpleegster, ...) hulp bij verplaatsingen binnenshuis (in/uit bed, naar het toilet, ...) bereiden van de maaltijden (extra tijd nodig voor u)
ο
hulp bij het eten
ο
onderhoud ziekenkamer of woning (tijd toerekenen voor u) administratieve zaken regelen voor u, ...
ο ο
ο ο
gezelschap (= actief bezig zijn met u): een babbel, samen iets doen, zich bezighouden met uw bezoek toezicht houden overdag d.i. het passief aanwezig zijn bij u overdag en alleen daarvoor. Toezicht houden tijdens een andere activiteit (bv. tijdens het huishoudelijk werk) hulp ‘s nachts
ο
boodschappen ten behoeve van u (tijd toerekenen voor de zieke) andere verplaatsingen t.b.v. u (bv. u ergens ophalen, uitleg gaan vragen, bezoeken mutualiteit, ...) U begeleiden bij verplaatsingen buitenshuis (bijvoorbeeld voor wandelingen, ...) allerlei klusjes doen (bv. het onderhoud van uw huis, ...) andere, vul aan:
ο
ο ο ο
ο ο ο ο ο
Tijdsbesteding in min. of uren / week
273
ο 46.
2. Neen
Kreeg u de laatste 12 maanden hulp van andere familieleden of kennissen, buren? Zo ja, van wie en voor welke activiteiten? Hoeveel minuten of uren werden er globaal genomen per activiteit aan besteed? ο 1. Ja, vul tabel aan: Wie? (welke relatie met u?)
ο
Tijdsbesteding in
Activiteit
min. of uren /week
2. Neen
In dit deel van de vragenlijst, stellen we u vragen over het gebruik van professionele gezondheidszorgdiensten- en voorzieningen. 47.
Krijgt u thuis hulp van volgende professionele (para)medische verzorgers? Zo ja, geef de reden aan en het aantal keren per maand dat u hulp krijgt (herbereken naar aantal keren per maand).
ο
1. Ja, vul tabel aan: Zet een kruisje indien hulp
Organisatie
Huisarts (huisbezoek) Thuisverpleegkundige (huisbezoek) Kinesist (huisbezoek)
ο ο
Logopedist (huisbezoek)
ο
ο
2. Neen
ο
Reden
Aantal keren / maand
274
48.
Krijgt u thuis hulp van volgende professionele niet-medische verzorgers (voor begeleiding, poetsen, huishoudelijke taken, gezelschap,.. )? Zo ja, geef de organisatie, de reden het aantal uren per maand dat u hulp krijgt (herbereken naar aantal uren per maand) en de kostprijs er van.
ο
1. Ja, vul tabel aan: Zet een kruisje indien hulp
Ergotherapeut
ο
Maatschappelijk werker
ο
Pedicure
ο
Oppas
ο
Gezinsverzorgende
ο
Poetsdienst
ο 49.
Organisatie
Reden
Aantal u /mnd
Bedrag /uur
Vergoeding (bv. mutualiteit) /uur
ο
2. Neen
Doet u buiten de bovengenoemde diensten of hulpverleners beroep op de hulp van andere professionelen zoals een kapster aan huis, privé-poetsvrouw, andere hulp i.v.m. het huis (bv. tuinman, klusjesman, ...)? Zo ja, van wie, voor welke diensten, gedurende hoeveel uren per maand (herbereken), tegen welke prijs/uur en krijgt u hiervoor eventueel een vergoeding?
ο
1. Ja, vul tabel aan: Zet een kruisje indien hulp
Kapster
ο
Privé-poetsvrouw
ο
Tuinman, klusjesman
ο
Andere: ___________
ο
Andere: ___________
ο
50.
Organisatie
Reden
Aantal u /mnd
Bedrag /uur
Vergoeding (bv. mutualiteit) /uur
ο
2. Neen
Vindt u dat u voldoende professionele hulp hebt? ο 1. Ja ο 2. Neen, indien neen? Wat ontbreekt er? (hulpverleners, meer uren): ....... ............................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord
275
51.
Bezocht u de afgelopen 12 maanden een hulpverlener (voor onderzoek, therapie, ...)? Zo ja, duid aan bij wie, het aantal bezoeken, de gemiddelde duur (inclusief de verplaatsing-, de wachttijd,.. ), de reden en wie u hierbij eventueel meestal vergezelde. ο
1. Ja, vul tabel aan: Hulpverlener
Aantal bezoeken
Duur (incl. verpl., wachttijd,.. )
Reden
Wie vergezelde
Huisarts Specialist Kinesist Andere: __________________
ο 52.
2. Neen
Werd u de afgelopen 12 maanden voor meerdere dagen in een verzorgingsinstelling of ziekenhuis opgenomen? (bv. voor onderzoek, therapie, sociale opname, kort verblijf rusthuis, hersteloord ...)? Zo ja, waar, hoe lang en welke reden. Wanneer u in een hersteloord was opgenomen, hadden we hiervan ook graag de totale verblijfsprijs geweten. ο
1. Ja, vul tabel aan: Aard instelling
Ziekenhuis Verzorgingsinstelling (ROB/RVT/PVT) Hersteloord Andere: __________________
ο
2. Neen
Aantal dagen
Reden
Totale verblijfsprijs
276
53.
Maakte u de afgelopen 12 maanden gebruik van daghospitalisatie of dag/nachtopvang of dagverzorging (d.w.z. van 's morgens tot 's avonds)? Zo ja, geef de aard van de instelling, het aantal dagen en de reden. ο
1. Ja, vul tabel aan: Aard van de instelling
Aantal dagen
Reden
Ziekenhuis Verzorgingsinstelling (ROB/RVT/PVT) Andere: _____________________
ο
2. Neen
Vervolgens stellen we u vragen over uw medicatie, uw gebruik van verzorgingsmiddelen en andere hulpmiddelen. Gebruikt u medicatie? Zo ja, welke medicatie nam u de afgelopen maand, en wat is de dosis en de prijs? (ook homeopathische middelen, vitamines, medische voedingssupplementen uit de apotheek,..) ο 1. Ja, vul tabel aan: Naam product
ο 54.
Dosis/dag (als nt
Hoeveelheid
Tot. kostprijs
Remgeld tot. verpakking
/d => omrekenen)
/verpakking
/verpakking
(= wat u betaalt)
2. Neen
Geniet u nadien nog extra terugbetalingen hiervoor (bv. korting apotheek, Bijzonder Solidariteitsfonds,..)? Zo ja, voor welke uitgaven en welk bedrag? 1. Ja, welke uitgaven en welk bedrag?.............................................................. ............................................................................................................................ 2. Neen 8. Weet niet 9. Geen antwoord 10. Niet van toepassing (geen medicatie)
277
55.
Valt u onder de regeling van de maximumfactuur? Zo ja, welk is dan uw maximumbedrag dat u per jaar als persoonlijk aandeel dient te betalen?
56.
1. 2. 8. 9.
Ja, welk is uw maximumbedrag: ................................................................... Neen Weet niet Geen antwoord
Worden er verzorgingsmiddelen (bv. incontinentiemat., kompressen, spuiten, sondagesets,..)gebruikt? Zo ja, welke? (enkel wat na gebruik wordt weggegooid en u zelf aankocht, niet wat verpleegkundige gratis meebracht). ο
1. Ja, vul tabel aan: Soort (bv. incontinent
iemateriaal)
ο 57.
Verbruik /dag Merk
(als nt => omrekenen)
Aantal
Tot. kostpr.
Remgeld tot.
Plaats
/verpakk.
/verpakk.
verpakk.
aankoop
2. Neen
Geniet u naderhand nog extra terugbetalingen voor deze uitgaven (bv. ziekenfonds, Vlaams Fonds, extra vuilzakken v/d gemeente,..)? Indien ja, voor welke uitgaven en voor welk bedrag? 1. Ja, voor welke uitgaven en welk bedrag?..................................................... ............................................................................................................................ 2. Neen 8. Weet niet 9. Geen antwoord 10. Niet van toepasing (geen verzorgingsmiddelen)
278
58.
Welke duurzame hulpmiddelen gebruikte u in de afgelopen 12 maanden (bv. toiletstoel, ziekenhuisbed, PAS, speciale matras, hulpmiddel om te stappen, handgrepen in woning,..)? Hoe lang gebruikt u ze en wat is er de kost- of huurprijs van (waarborg niet meetellen)? ο
1. Ja, vul tabel aan: Hulpmiddel
ο
Begin
Eind
mm/jj
mm/jj
Kostprijs (incl. vervoerskost)
Eventueel huur /mnd
Organisatie van aankoop
2. Neen
59.
Krijgt u een terugbetaling voor deze uitgaven van bv. het ziekenfonds, het Vlaams Fonds,..? Indien ja, voor welke uitgaven en voor welk bedrag? 1. Ja, voor welke uitgaven en welk bedrag?..................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 2. Neen 8. Weet niet 9. Geen antwoord 10. Niet van toepasing (geen hulpmiddelen)
60.
Zijn er meerkosten voor de voeding omwille van een dieet of speciale voeding? (bv. speciale boter, suikervrij gebak, zoutloos brood,.. ) ο 1. Ja, welke voeding of dieet? ............................................................................ Welke is daarvan de meerkost per week? ................................................... ο 2. Neen 8. Weet niet 9. Geen antwoord
61.
Zijn er meerkosten voor voeding voor aan huis bestelde warme maaltijden? ο 1. Ja, hoeveel maal per week? ........................................................................... Hoeveel betaalt u per maaltijd? .................................................................... ο 2. Neen 8. Weet niet 9. Geen antwoord
279
OUTCOME: ZELF GERAPPORTEERDE MENTALE, FYSIEKE EN SOCIALE TOESTAND, KWALITEIT VAN LEVEN
Nadat we vragen hebben gesteld over uw kosten en welke hulp u nodig heeft, stellen we nu een aantal vragen over hoe u zich voelt. We stellen u een aantal vragen die peilen naar het feit of u zich soms alleen of neerslachtig voelt en hoe u het ouder worden beleeft. 62.
Eenzaamheid (Loneliness Scale) Stelling
Ja
Min of
Neen
meer
Weet
Gn
nt
antw
ο
ο
ο
ο
ο
2. Ik mis een echte goede vriend(in)
ο
ο
ο
ο
ο
3. Ik ervaar een leegte om mij heen
ο
ο
ο
ο
ο
4. Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van
ο
ο
ο
ο
ο
5. Ik mis gezelligheid om me heen
ο
ο
ο
ο
ο
6. Ik vind mijn kring van vrienden en kennissen te
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
9. Ik mis mensen om me heen
ο
ο
ο
ο
ο
10. Vaak voel ik me in de steek gelaten
ο
ο
ο
ο
ο
11. Wanneer ik daar behoefte aan heb, kan ik altijd
ο
ο
ο
ο
ο
1. Er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik met mijn dagelijkse probleempjes terecht kan
narigheid kan terugvallen
beperkt 7. Ik heb veel mensen op wie ik volledig kan vertrouwen 8. Er zijn voldoende mensen met wie ik me nauw verbonden voel
bij mijn vrienden terecht
280
63.
Algemene moraal (Philadelphia Geriatric Center Moral Scale PGCMS) Antwoordcategorieën
1. De dingen gaan moeilijker nu ik ouder
Weet nt
Gn antw.
ο
ο
ο
ο
Ja
Neen
Ja
Neen
3. Hoe vaak voel je je eenzaam?
Niet veel
Vaak
ο
ο
4. Kleine dingen ergeren me dit jaar meer.
Ja
Nee
ο
ο
word. 2. Ik heb evenveel energie als ik vorig jaar had
5. Ik zie mijn vrienden en familie voldoende
Ja
Nee
ο
ο
6. Als je ouder wordt, ben je minder nuttig
Ja
Nee
ο
ο
7. Als je zou kunnen wonen waar je wou,
Hier
Niet hier
ο
ο
Ja
Neen
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
waar zou je wonen? 8. Ik pieker soms zoveel dat ik niet kan slapen 9. Bij het ouder worden gaan de dingen
Beter
Zelfde
Erger
……(vul in) als ik dacht dat ze zouden gaan. 10. Ik vind soms dat het leven niet waard is
Ja
Nee
Ja
Nee
12. De meeste dagen heb ik vanalles te doen
Ja
Nee
ο
ο
13. Ik heb veel om verdrietig over te zijn.
Ja
Nee
ο
ο
14. Mensen hadden het vroeger beter.
Ja
Nee
15. Ik ben bang van vele dingen.
Ja
Nee
ο ο
ο ο
16. Mijn gezondheid is.…zie vraag 39/1
Goed
Niet zo goed
ο
ο
Ja
Nee
ο
ο
18. Het leven is voor mij meestal moeilijk.
Ja
Nee
ο
ο
19. Hoe tevreden ben je met je leven
Tevreden
Niet tevreden
ο
ο
20. Ik neem de dingen zwaar op.
Ja
Nee
ο
ο
21. Men moet de dag nemen zoals hij komt
Ja
Nee
ο
ο
Ja
Nee
ο
ο
om te leven. 11. Ik ben nu even gelukkig dan als ik jonger was.
MOS 17. Ik word nu meer boos dan ik gewoon was.
vandaag?
en geen zorgen maken over morgen. 22. Ik geraak nogal gemakkelijk overstuur.
281
VERWACHTINGEN VIDEOTELEFONIE In dit laatste deel willen we nog enkele vragen stellen over hoe u en uw omgeving tegenover de dienst van videotelefonie staat en of u er tevreden over bent.
Vragen voor de cliënt 64.
Waarom vroeg u de videotelefonie aan? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Plotse wijziging eigen GHtoestand (bv. na ZH-opname) 2. Langzame achteruitgang eigen GHtoestand/zelfredzaamheid 3. Plotse wijziging GHtoestand partner of belangrijkste verzorger 4. Langzame achteruitgang GHtoestand/zelfredzaamheid van partner of belangrijkste verzorger 5. Overlijden van partner of belangrijkste verzorger 6. Te weinig hulp thuis 7. Gevoelens van vereenzaming, sociale isolatie 8. Gevoelens van onveiligheid 9. Nergens terecht kunnen bij vragen over papieren, voorzieningen,… 10. Vriend(in)/familielid/buur heeft het ook en is erg enthousiast 11. Op aanraden vanuit omgeving (familie, huisarts, verpleegkundige,..) 12. Andere redenen, specificeer:.......................................................................... 88. Weet niet 99. Geen antwoord
65.
Wanneer iemand u het gebruik van het videotelefonietoestel heeft aangeraden (vorige vraag, antwoord 11), wie was dit dan? 1. (schoon/klein)-kinderen 2. Broers/zussen 3. Ander familielid 4. Vriend(in) 5. Buur 6. Andere niet professioneel, specificeer: ......................................................... 7. Huisarts 8. Thuisverpleegkundige 9. Sociaal werkster OCMW, mutualiteit, ziekenhuis 10. Gezinsverzorgende 11. Andere professionele hulpverlener, specificeer:......................................... 88. Weet niet 99. Geen antwoord 00. Niet van toepassing (toestel op eigen initiatief)
282
66.
Waren er ook overwegingen die u deden aarzelen om het videotelefonietoestel in huis te halen? 1. Ja, welke: a. Angst van apparaat, om het niet te kunnen bedienen, om iets kapot te doen b. Angst voor inmenging in de privacy, privé-leven c. Geen behoefte aan nog een extra hulpverlener d. Angst dat vrienden/kennissen/familie minder zouden langskomen e. Schrik dat u als zorgbehoevend of ziek zou worden bestempeld. f. Andere, specificeer: ............................................................................. ................................................................................................................ 2. Neen 8. Weet niet 9. Geen antwoord
67.
Wat denkt u dat voor u de meest positieve zaken zijn die de videotelefoon voor u met zich mee zal of kan brengen? - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................
68.
En wat denkt u dat de meest negatieve zaken zijn die de videotelefonie met zich mee zal of kan brengen? - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................
Frequentie en redenen van gebruik 69.
Hoe vaak denkt u dat u nu per week het toestel gebruikt en hoe lang? 1. Minder dan eenmaal /week, gemiddelde gespreksduur: ......................... 2. Eén à twee keer, gemiddelde gespreksduur:............................................... 3. Drie à vier keer, gemiddelde gespreksduur: ............................................... 4. Dagelijks, gemiddelde gespreksduur: .......................................................... 5. Meer dan eenmaal/dag, gemiddelde gespreksduur:................................. 8. Weet niet 9. Geen antwoord
283
70.
Nu staat er geen beperking op hoe lang een gesprek duurt en hoe vaak u oproept. Wat zou u van een beperking in oproeptijd of een beperking in aantal keren per week vinden? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
71.
Hoe lang vindt u dat een gesprek minimaal moet kunnen duren en hoe vaak vindt u dat u minimaal per maand moet kunnen oproepen? Minimaal…….…minuten Minimaal ……….keren/maand (indien /week => omrekenen)
72.
Momenteel kan u de hulpverlener in de Telesenior-centrale gedurende een 20-tal uren per week oproepen. Vindt u dit voldoende, en waarom? ο 1. Ja, eerder teveel, reden: ................................................................................... ............................................................................................................................ ο 2. Ja, voldoende, reden: ....................................................................................... ............................................................................................................................ ο 3. Neen, te weinig, reden: ................................................................................... ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord
73.
U kan nu zowel op voormiddagen als namiddagen oproepen. Welk tijdstip is voor u het meest geschikt? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
74.
Zou de Telesenior-centrale ook op andere momenten bereikbaar moeten zijn? (vooravond – avond – nacht – weekend-..) Zo ja, wanneer en waarom: zo neen, waarom niet? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
75.
Denkt u dat het seizoen meespeelt in de mate waarin u het toestel gebruikt, en waarom? (bv. winter vs zomer?) ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
284
76.
Voor wat denkt u dat u het toestel vooral zal gebruiken? 1. Contact met de verpleegkundige voor een babbel; 2. Informatie- en advies i.v.m. financiële, administratieve zaken, wonen,.. 3. Begeleiding van gezondheid (bv. medicatie), psychosociaal welzijn (bv. begeleiding rouwproces),… ; 4. Gesprekken van uw prof. thuisverzorgers met vpk. van Telesenior; 5. Andere, specificeer: ......................................................................................... 8. Weet niet 9. Geen antwoord
77.
Hebt u een personenalarmtoestel (PAS)? 1. Ja, sinds:......................................................=> ga naar volgende vraag (79) 2. Neen => ga naar volgende deel over ‘initatief tot oproep’ 8. Weet niet 9. Geen antwoord
78.
Wat zou u er van vinden als beide systemen geïntegreerd werden? Met andere woorden: wanneer u slechts één toestel had waarmee u zowel noodoproepen kon doen als oproepen naar de Telesenior-centrale? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
79.
Als er bij het PAS-toestel ook een beeldverbinding was bijgeweest toe u besloot een PAS-toestel te nemen, zou u dan om die reden geaarzeld hebben om het toestel aan te schaffen en waarom? 1. Ja, reden:............................................................................................................ 2. Neen, reden:...................................................................................................... 8. Weet niet 9. Geen antwoord
285
De volgende vragen gaan over het initiatief tot oproep 80.
Nu kan de Telesenior-hulpverlener enkel door u worden opgeroepen. Zou u het ook zinvol vinden als de verpleegkundige zelf u zou kunnen oproepen en waarom of in welke situaties? (Belangrijk: een voorwaarde is dan wel dat de set-top-box blijft aanstaan en het Tv-toestel in stand-by staat.) ο 1. Ja, reden/welke situaties: ............................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Neen, reden/welke situaties: ......................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord
81.
Wanneer de Telesenior-hulpverlener zelf u kan oproepen, kan dit op verschillende manieren gebeuren. Wat vindt u dat noodzakelijk moet voorzien worden en waarom? (lijstje afgaan en laten antwoorden) ο 1. Enkel zelf oproepen in uitzonderlijk situaties (bv. al weken niets gehoord van u,..), reden: ................................................................................. ............................................................................................................................ ο 2. Zelf oproepen kan op geregelde tijdstippen, maar enkel wanneer op voorhand het tijdstip werd afgesproken, reden:......................................... ............................................................................................................................ ο 3. Zelf oproepen kan op geregelde tijdstippen, maar enkel wanneer uzelf kan beslissen of u de oproep al dan niet zal aanvaarden, reden: ............. ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord ο 10. Niet van toepassing, vindt dat initiatief tot oproep volledig bij cliënt moet liggen
82.
Wat zou je nu verkiezen: zoals nu een centrale die steeds bereikbaar is en naarwaar je steeds kan oproepen zonder beperkingen, of een centrale die enkel op afspraak bereikbaar is op bepaalde momenten in de week (zoals bv. het spreekuur van een dokter of sociaal assistant) en waarom? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
286
83.
Als u de verpleegkundige oproept ziet zij een gedeelte van de woonkamer. Hebt u er moeite mee op te roepen als de woonkamer niet in orde is? ο 1. Ja, heel erg ο 2. Ja, een beetje ο 3. Neen, niet zo veel ο 4. Neen, helemaal niet ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord
84.
Zijn er bepaalde onderwerpen waarover u met de Telesenior-hulpverlener niet of moeilijk kan praten? Zo ja, welke, en waarom? 1. Ja, reden:............................................................................................................ a. Familiale problemen b. Emotionele problemen c. Gezondheidsproblemen d. Andere: .................................................................................................. ................................................................................................................ 2. Neen, reden:...................................................................................................... 8. Weet niet 9. Geen antwoord
85.
Vindt u het noodzakelijk om de Telesenior-hulpverlener ook regelmatig in levende lijve te zien en waarom? (bv. door een huisbezoek, ontmoetingsnamiddag in dienstencentrum,..) ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
86.
Aan welke eisen moet voor u een hulpverlener van de centrale voldoen en waarom (bv. inzake opleiding, voorkomen, leeftijd, capaciteiten,…)? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
87.
Ondervindt u een verschil tussen een persoonlijk gesprek met een persoon thuis (in levende lijve) en een gesprek met een persoon via de videofoon en waarom (niet)? 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ 2. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord
287
88.
En ondervindt u een verschil tussen een gesprek via de telefoon en een gesprek met een persoon via de videofoon en waarom (niet)? 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ 2. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord
89.
Er bestaan ook telefoontoestellen met een klein scherm waarop je de persoon aan de ander kant van de lijn kan zien. In welke mate vindt u het belangrijk om de Telesenior-hulpverlener op een groot scherm, met name uw Tv, te zien, en waarom? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
90.
Zouden er met dit systeem nog andere diensten dan de huidige kunnen / moeten aangeboden worden. Zo ja, welke en welke eventueel niet? (zelf wat aanbrengen indien cliënt er weinig zicht op heeft, aanduiden welke suggesties spontaan gezegd werden)
1. Ja, welke? a. Bestellen van medicatie b. Boodschappenservice, telewinkelen c. Telebankieren d. Noodoproepen, met koppeling aan PAS e. Videodag/nachtoppas (camera houdt toezicht tijdens de afwezigheid van uw mantelzorger, continu of met tussenpozen) f. Telemonitoring: meten en doorsturen van gegevens over uw GHtoestand (bv. infusietherapie, bloeddruk, suikerwaarden) g. Contact met andere ouderen of familie h. Contact met een deskundige tijdens een vragenuurtje ( met maatschappelijk werker, jurist, diëtist) i. Het kunnen verkrijgen van informatie over uw bepaalde aandoening bv. video over gezonde voeding,.. j. anderen, vul aan: .................................................................................... 2. Neen, waarom niet: ......................................................................................... ............................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord
288
Vervolgens stellen we u een aantal vragen over de organisatie van Telesenior. 91.
Was na de installatie van het videotelefonietoestel de werking van het toestel en de dienstverlening van Telesenior duidelijk? (voldoende uitleg, duidelijke gebruiksaanwijzing,..) Zo neen, wat zou er bij de installatie moeten gebeuren opdat de werking en de dienstverlening duidelijk zou zijn? 1. Ja, helemaal duidelijk 2. Ja, min of meer duidelijk. Wat kan er beter: ................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 3. Neen, slechts beperkt duidelijk. Wat kan er beter: ..................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 4. Neen, helemaal niet duidelijk. Wat kan er beter: ........................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord
92.
Momenteel is de installatie, de huur en het onderhoud van het toestel gratis. Als u nu in rekening neemt wat het toestel u te bieden heeft, zou u hier dan een financiële bijdrage voor willen betalen en waarom (niet)? Zo ja, hoeveel per maand en/of hoeveel per keer? ο 1. Neen, ik wil er niets voor betalen, reden:..................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Ja, ik wil voor deze dienst …….euro(BEF)/maand betalen, reden: ......... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 3. Ja, ik wil voor deze dienst …..euro (BEF)/keer betalen, reden:................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord
Vervolgens stellen we u nog enkele vragen of het toestel u helpt om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. 93.
Heeft u ooit de verhuis naar een rusthuis overwogen? ο 1. Ja ο 2. Neen => ga naar vraag 91 ο 8. Weet niet => ga naar vraag 91 ο 9. Geen antwoord => ga naar vraag 91
289
94.
Zo ja, waarom ging de verhuis dan uiteindelijk niet door? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord
95.
Staat u op de wachtlijst van een rusthuis, RVT of serviceflat? Zo ja, waarom? ο 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Neen ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord
Vervolgens leggen we u een aantal stellingen voor, waarbij we uw tevredenheid over de videotelefonie nagaan 96.
Op deze stellingen over videotelefonie dient u te antwoorden met in welke mate u er akkoord mee bent. (‘Kaiser Permanente Tele-home Health’ tevredenheidsvragenlijst) Stelling Helemaal 1. 2.
3.
4.
Antwoordmogelijkheden Akkoord
Noch akk./
Niet
Helemaal nt
Weet nt
Gn antw
akkoord noch nt akk. akkoord akkoord Ik waardeer het hebben van het videotelefoniesysteem in mijn huis ο ο ο ο ο ο ο Ik vertrouw op de mogelijkheid van de verpleegkundige om mijn gezondheidstoestand op te volgen door het gebruik van het videotelefoniesysteem ο ο ο ο ο ο ο Ik voel me goed bij het bespreken van persoonlijke problemen met de verpleegkundige door het gebruik van het videotelefoniesysteem ο ο ο ο ο ο ο Ik krijg voldoende persoonlijke zorg en aandacht van de verpleegkundige door het gebruik van het videotelefoniesysteem ο ο ο ο ο ο ο
5.
De oproepen via het videotelefoniesysteem zijn geschikt voor mij.
6.
ο ο ο ο ο ο De oproepen via het videotelefoniesysteem laten een permanente toegang tot de verpleegkundige toe. ο ο ο ο ο ο
ο
ο
290
97.
We leggen u opnieuw een lijst met stellingen voor. Ook hier dient u te antwoorden in welke mate u er akkoord mee bent. We vragen u hier echter ook waarom (‘Gebruikerstevredenheid PAS’, Wouters e.a.).²& Stelling
Antwoordmogelijkheden Helemaal
1.
Akkoord
Noch akk./
Niet
Helemaal nt
Weet nt
Gn antw
ο
ο
akkoord noch nt akk. akkoord akkoord Ik kan langer thuis blijven wonen dankzij het videotelefoniesysteem ο
ο
ο
ο
ο
Reden: 2.
Meer senioren zouden gebruik moeten maken van het videotelefoniesysteem ο Reden:
3.
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
Het bezit van het videotelefoniesysteem, maakt mij duidelijk dat ik zorgbehoevend ben. ο Reden:
6.
ο
Het videotelefoniesysteem is enkel nuttig voor mensen die alleen wonen. ο Reden:
5.
ο
Met het gebruik van het videotelefoniesysteem heb ik andere mensen minder nodig. ο Reden:
4.
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
Bij het videotelefoniesysteem is het beeld een belangrijke meerwaarde. ο
ο
ο
ο
Reden: 7.
Met het videotelefoniesysteem voel ik me veiliger. ο Reden:
8.
ο
ο
Er wordt te weinig bekendheid gegeven aan het videotelefoniesysteem. ο Reden:
9.
ο
ο
ο
ο
ο
Het bezit van het videotelefoniesysteem doet vrienden en familie minder vaak bij me langskomen.
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
Reden: 10.
Senioren hoeven niet zelf te betalen voor het videotelefoniesysteem. ο Reden:
11.
ο
ο
ο
ο
Videotelefonie is overbodig voor mensen die een goed contact hebben met buren, kinderen,..
ο Reden:
ο
ο
ο
ο
ο
ο
291
98.
Vindt u het toestel gebruiksvriendelijk? Dit wil bv. zeggen: een eenvoudig te begrijpen afstandsbediening, duidelijke teksten op het scherm, eenvoudige knoppen op het toestel, gemakkelijk te bedienen,… 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 2. Min of meer, reden: ......................................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 3. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord
99.
Wat vindt u van de kwaliteit van het beeld en het geluid, en waarom? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
100. Wat vindt u van het uitzicht van het toestel (set-top-box, camera en afstandsbediening) en waarom? (afmetingen, vorm, kleur, gewicht,...) 1. Goed, reden: ..................................................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 2. Matig, reden:..................................................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 3. Niet goed, reden:.............................................................................................. ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord
292
Vragen voor familie of mantelzorger 101. Wat denkt u dat de drie meest positieve zaken zijn die de videotelefoon voor u of de oudere met zich mee zal brengen? - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord 102. En welke zijn volgens u daarentegen de drie meest negatieve zaken die de videotelefoon voor u of voor de oudere met zich mee zal of kan brengen? - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord 103. Denkt u dat de videotelefonie kan bijdragen om uw familielid langer zelfstandig thuis te laten wonen en waarom? ο 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord 104. Denkt u dat u uw hulp of bezoeken na de installatie van het Teleseniorsysteem nu minder nodig zijn dan voordien, en waarom (niet)? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 105. Denkt u dat u uw aantal bezoeken, telefonische contacten zal verminderen nu dat u weet dat de oudere kan beroep doen op een hulpverlerner van Telesenior? Waarom (niet)? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
293
106. Vindt u het noodzakelijk dat uw familielid de Telesenior-hulpverlener ook regelmatig in levende lijve te ziet en waarom? (bv. door een huisbezoek, ontmoetingsnamiddag in dienstencentrum,..) ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 107. Zijn de openingsuren van de Telesenior-centrale u bekend? Zo ja, wat vindt u daarvan. Zo neen, hoe vindt u dit een probleem? ο 1. Ja, bevindingen: ο 1. Over het totaal aantal uren (20u): ...................................................... ................................................................................................................ ο 2. Over het tijdstip (vm of nm):.............................................................. ................................................................................................................ ο 2. Neen, is dit een probleem? ............................................................................. ............................................................................................................................ ο 9. Geen antwoord 108. Roept u al eens op met de Telesenior-hulpverlener, een waarom (niet)? ο 1. Ja, dikwijls, reden:............................................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Ja, soms, reden:................................................................................................. ............................................................................................................................ ο 3. Neen, nooit, reden: .......................................................................................... .............................................................................................ga naar vraag 112 ο 8. Weet niet => ga naar vraag 112 ο 9. Geen antwoord => ga naar vraag 112 109. Ondervindt u een verschil tussen een persoonlijk gesprek met een persoon thuis (in levende lijve) en een gesprek met een persoon via de videofoon en waarom (niet)? 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ 2. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord
294
110. En ondervindt u een verschil tussen een gesprek via de telefoon en een gesprek met een persoon via de videofoon en waarom (niet)? 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ 2. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord 111. Er bestaan ook telefoontoestellen met een klein scherm waarop je de persoon aan de ander kant van de lijn kan zien. In welke mate vindt u het belangrijk om de Telesenior-hulpverlener op een groot scherm, met name uw Tv, te zien, en waarom? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 112. Vindt u dat u als familielid/belangrijkste verzorger voldoende betrokken bent (geweest) bij de aansluiting van uw familielid bij Telesenior? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 113. Zouden er voor de oudere met dit systeem nog andere diensten dan de huidige kunnen / moeten aangeboden worden. Zo ja, welke? 1. Ja, welke? a. Bestellen van medicatie b. Boodschappenservice, telewinkelen c. Telebankieren d. Noodoproepen, met koppeling aan PAS e. Videodag/nachtoppas (camera houdt toezicht op de oudere tijdens de afwezigheid van de partner of mantelzorger, continu of met tussenpozen) f. Telemonitoring: meten, en doorsturen van gegevens over de gezondheidstoestand (bv. infusietherapie, bloeddruk, suikerwaarden) g. Contact met andere ouderen of familie h. Contact met een deskundige tijdens een vragenuurtje ( met maatschappelijk werker, jurist, diëtist) i. Het kunnen verkrijgen van informatie over uw bepaalde aandoening bv. video over gezonde voeding,.. j. anderen, vul aan: ....................................................................................
295
2. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord 114. Momenteel kan de Telesenior-centrale enkel door uw familielid zelf worden opgeroepen. Zou u het ook zinvol vinden als de hulpverlener van Telesenior zelf uw familielid zou kunnen oproepen en waarom of in welke situaties? Belangrijk: een voorwaarde is dan wel dat de set-top-box blijft aanstaan en het Tv-toestel in stand-by staat. ο 1. Ja, reden/welke situaties: ............................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Neen, reden/welke situaties: ......................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord 115. Wanneer de Telesenior-hulpverlener zelf kan oproepen, kan dit op verschillende manieren gebeuren. Wat vindt u dat noodzakelijk moet voorzien worden en waarom? (lijstje afgaan en laten antwoorden) ο 1. Enkel zelf oproepen in uitzonderlijk situaties (bv. al weken niets gehoord van uw familielid,..), reden:............................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Zelf oproepen kan op geregelde tijdstippen, maar enkel wanneer op voorhand het tijdstip werd afgesproken, reden:......................................... ............................................................................................................................ ο 3. Zelf oproepen kan op geregelde tijdstippen, maar enkel wanneer uw familielid kan beslissen of hij/zij de oproep al dan niet zal aanvaarden, reden: .......................................................................................... ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord ο 10. Niet van toepassing, vindt dat initiatief tot oproep volledig bij cliënt moet liggen 116. Is er nog iets dat u over het Telesenior-systeem of de dienstverlening zou willen zeggen? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
296
Vragen voor professionele thuisverzorger van betrokkene => zie ook bevraging denktank - sit’s Te bevragen via: 1. Telefonische vraag voor interview (via leidinggevende), 2. Info via post over mogelijkheden van videotelefonie i.v.m. het specifieke gezondheidsdomein van de professionele thuisverzorger, 3. Interview van betrokken hulpverlener (adressen te bekomen via aanmeldingsformulier nieuwe cliënt)
117. Wat denkt u dat de drie meest positieve zaken zijn die de videotelefoon voor uw cliënt met zich mee zal of kan brengen? - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ 118. En wat denkt u dat de drie meest negatieve zaken zijn die de videotelefonie met zich mee zal of kan brengen voor uw cliënt? - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ 119. Denkt u dat de videotelefonie kan bijdragen om uw cliënt langer zelfstandig thuis te laten wonen? ο 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord
297
120. Denkt u dat door het gebruik van ICT ouderen meer geïsoleerd zullen worden, waarom (niet)? ο 1. Ja, reden:........................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord 121. Denkt u dat de videotelefonie uw hulpverlening bij de cliënt thuis kan verbeteren? Waarom, waarom niet? ο 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord 122. Zie je het mogelijk dat de Telesenior-hulpverlener de zorgcoördinatie op zich neemt van de cliënt, en waarom (niet)? En hoe ziet u dat dan praktisch, bv. m.b.t. het communicatieschriftje (vs. het elektronisch cliëntendossier Telesenior), het opstellen van het zorgenplan, het organiseren van overlegvergaderingen, het systematisch melden van door u vastgestelde problemen aan de hulpverlener van Telesenior? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 123. Wat zijn volgens u nog mogelijkheden die de videotelefonie biedt in de thuiszorg? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet
298
ο
9. Geen antwoord
124. Denkt u dat volgende videotelefoniediensten een zinvolle aanvulling zouden zijn voor uw cliënt en voor de thuiszorg in het algemeen, waarom/waarom niet? Videotelefoniedienst 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Meerwaarde Ja
Neen
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
Contact met een deskundige tijdens een vragenuurtje (met maatschappelijk werker, jurist, diëtist) Reden:
ο
ο
Cliënt kan informatie verkrijgen over zijn aandoening bv. video over gezonde voeding,.. Reden:
ο
ο
Andere, vul aan:……………………………..
ο
ο
Bestellen van medicatie Reden: Boodschappenservice, telewinkelen Reden: Telebankieren Reden: Noodoproepen, met koppeling aan PAS Reden: Videodag/nachtoppas (camera houdt toezicht op de oudere tijdens de afwezigheid van partner of mantelzorger, continu of met tussenpozen) Reden: Telemonitoring: meten, en doorsturen van gegevens over de gezondheidstoestand van de oudere (bv. infusietherapie, bloeddruk, suikerwaarden Reden: Contact met andere ouderen of familie Reden:
299
Reden:
125. Wat zijn volgens u de ideale openingsuren van de Telesenior-centrale en waarom (zowel wat betreft het aantal uren als het tijdstip)? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 126. Momenteel ligt het initiatief tot oproep bij uw cliënt. Zou het volgens u ook zinvol kunnen zijn als de Telesenior-hulpverlener zelf uw cliënt zou kunnen oproepen, en waarom en met welke afspraken (bv. uitdrukkelijke toestemming, enkel in noodgevallen, enkel na duidelijke afspraak, enkel met mogelijkheid voor cliënt om de oproep niet te aanvaarden,…)? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 127. Momenteel is Telesenior een aparte dienst binnen de thuiszorg. Vindt u dat dergerlijke dienstverlening ook kan geïntegreerd worden in een bestaande dienst en waarom? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 128. Is er nog iets dat u wil zeggen over de Telesenior? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
5.4 Vragen voor Telesenior-hulpverlener 129. Wat is volgens u de meerwaarde die Telesenior of m.a.w. videotelefonie aan ouderen kan bieden? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
300
130. En wat denkt u dat eventuele negatieve zaken zijn die de videotelefonie met zich mee zal of kan brengen? - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ 131. Wat kunnen volgens u mogelijke meerwaarden zijn van de integratie van videotelefonie in de zorgverlening, en waarom? (meerder aanduiden kan) (Seniorwatch) 1. Verhoging van de kwaliteit van de dienstverlening, reden: ..................... ............................................................................................................................ 2. Vermindering van de kosten, reden: ............................................................ ............................................................................................................................ 3. Beter dienstverlening aan rurale en gebieden en gebieden met een tekort aan bepaalde voorzieningen, reden:.................................................. ............................................................................................................................ 4. Mogelijkheid om sneller te reageren op noodgevallen, reden:................. ............................................................................................................................ 5. Verhoging van het aantal mogelijke cliënten, reden: ................................. ............................................................................................................................ 6. De mogelijkheid om nieuwe diensten aan te bieden, reden: .................... ............................................................................................................................ 132. De volgende stellingen gaan allemaal over het gebruik van ICT en de interactie ervan met de cliënten. Geef aan in welke mate je akkoord gaat met de volgende stellingen en waarom (niet). (Seniorwatch) Stelling
Helema
Eerder
Eerder
Helemaal
al
akkoord
niet
niet
akkoord
akkoord
akkoord 1.
Door het gebruik van ICT kuunen ouderen meer onafhankelijk leven.
Reden: 2.
Het gebruik van ICT zorgt dat ouderen meer geïsoleerd worden. Reden:
3.
De aanvaarding van ICT-gebaseerde systemen is bij ouderen erg laag Reden:
301
4.
De Pas-dienstverlening kan worden uitgebreid met andere ICT.
Reden: 5.
De ICT-kennis in onze organisatie is erg klein. Reden:
6.
Het gebruik van ICT kan de dienstverlening verbeteren. Reden:
133. Denkt u dat de videotelefonie kan bijdragen om uw cliënt langer zelfstandig thuis te laten wonen? ο 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord 134. In welke mate vindt u het belangrijk om de cliënt ook af en toe in ‘levende lijve’ te zien, en waarom? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 135. Als u de functie zorgbemiddeling of zorgcoördinatie op u neemt: hoe denkt u dat u dan best kan samenwerken met de hulpverleners die aan huis komen? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 136. Denkt u dat volgende videotelefoniediensten een zinvolle aanvulling zouden zijn voor uw cliënt en voor de thuiszorg in het algemeen, waarom/waarom niet?
302
Videotelefoniedienst 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Meerwaarde Ja
Neen
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
ο
Contact met een deskundige tijdens een vragenuurtje (met maatschappelijk werker, jurist, diëtist) Reden:
ο
ο
Cliënt kan informatie verkrijgen over zijn aandoening bv. video over gezonde voeding,.. Reden:
ο
ο
ο
ο
Bestellen van medicatie Reden: Boodschappenservice, telewinkelen Reden: Telebankieren Reden: Noodoproepen, met koppeling aan PAS Reden: Videodag/nachtoppas (camera houdt toezicht op de oudere tijdens de afwezigheid van partner of mantelzorger, continu of met tussenpozen) Reden: Telemonitoring: meten, en doorsturen van gegevens over de gezondheidstoestand van de oudere (bv. infusietherapie, bloeddruk, suikerwaarden Reden: Contact met andere ouderen of familie Reden:
Andere, vul aan:…………………………….. Reden:
137. Wat vindt u van de huidige openingsuren van de Telesenior-centrale en wat zijn volgens u de ideale openingsuren en waarom (zowel wat betreft het aantal uren als het tijdstip)? ............................................................................................................................
303
............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 138. Momenteel ligt het initiatief tot oproep bij uw cliënt. Zou het volgens u ook zinvol kunnen zijn als de Telesenior-hulpverlener zelf uw cliënt zou kunnen oproepen, en waarom en met welke afspraken (bv. uitdrukkelijke toestemming, enkel in noodgevallen, enkel na duidelijke afspraak, enkel met mogelijkheid voor cliënt om de oproep niet te aanvaarden,…)? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 139. Vindt u dat u ‘vanop afstand’ aan goede hulpverlening kan doen en waarom (niet)? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 140. Ondervindt u een verschil tussen een gesprek via de telefoon en een gesprek met een persoon via de videofoon en waarom (niet)? 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ 2. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ 8. Weet niet 9. Geen antwoord 141. Er bestaan ook telefoontoestellen met een klein scherm waarop je de persoon aan de ander kant van de lijn kan zien. In welke mate vindt u het belangrijk om de cliënt op een groot scherm, met name de Tv, te zien, en waarom? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 142. Momenteel is Telesenior een aparte dienst binnen de thuiszorg. Vindt u dat dergerlijke dienstverlening ook kan geïntegreerd worden in een bestaande dienst en waarom? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
304
............................................................................................................................ 143. Is er nog iets dat u wil zeggen over de Telesenior? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
305
Intakeformulier
datum intakebezoek:
1. Identificatiegegevens
Naam:…………………………………………………………………………………………………………… Officiële voornaam:…………………………… Aanspreeknaam: …………………………………….……… Adres (str., nr., postnr., gem.):…………………………………………………………………………………… Telefoonnr.:…………………………………Gsmnr.:…………………………………………………………… E-mailadres: ……………………………………………………………………………………………………… Geboortedatum:……………………………… Geboorteplaats:………………………………………………… Geslacht:
man / vrouw, Rijksregisternr.:…………… …………… . …………-………………
Nationaliteit:……………………………………………………………………………………………………… Opmerkingen i.v.m. taal: …………………………………………………………………………………………
Contactpersoon:………………………………………………………………………………………………… Relatie met cliënt:………………………………………………………………………………………………… Indien niet samenwonend met cliënt, bereikbaar via:………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………… Taken contactpersoon: …………………………………………………………………………………………
Mutualiteit:……………………………………………………………………………………………………… Aansluitingsnummer:……………………………………………………………………………………………… Voorkeurregeling (WIGW-statuut): ja / Nee
306
Zorgkas:…………………………………………………………………………………………………………… Contactpersoon zorgkas:…………………………………………………………………………………………… Aanvraag ingediend op:…………………………………………………………………………………………… Recht via attest:-
Katz-schaal thuisverpleging (B/C) / BEL- profielschaal gezinszorg (min. 35 ptn.) /
Medisch-sociale schaal evaluatie zelfredzaamheid
2. Sociaal netwerk
Burgerlijke staat:
ongehuwd gehuwd officieel samenwonend gescheiden weduwe/weduwnaar
Feitelijke woon- en gezinssituatie:
1. Alleenwonend
2. Samenwonend met echtgeno(o)t(e) / partner
3. Samenwonend met nog thuiswonende (schoon)kinderen, aantal:……………………
4. Inwonend bij (schoon)kinderen, aantal:……………………
5. Samenwonend met andere familie, aantal:……………………
6. Samenwonend met niet-familie, omschrijf en geef aantal: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Kinderen en contacten Aantal kinderen:…………… Naam 1: …………………………………………, relatie: ………………………………………… Naam 2: …………………………………………, relatie: ………………………………………… Naam 3: …………………………………………, relatie: ………………………………………… Naam 4: …………………………………………, relatie: ………………………………………… Naam 5: …………………………………………, relatie: ………………………………………… Naam 6: …………………………………………, relatie: ………………………………………… Naam 7: …………………………………………, relatie: …………………………………………
Vrijetijdsactiviteiten:……………………………………………………………………………………………………………
Vroeger beroep:…………………………………………………………………………………………………………………………………
3. Financiële gegevens
307
Aard
inkomen
cliënt:………………………………………………………………………………………………………… Bedrag
inkomen
cliënt:……………………………………………………………………………………………………… Aard
inkomen
gezin:………………………………………………………………………………………………………… Bedrag
inkomen
gezin:……………………………………………………………………………………………………… Andere
voordelen
of
inkomsten:…………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Begeleiding OCMW:……………………………………………………………………………………………………………………
4. Woonsituatie
Ligging woning: landelijk / dorpskern / randstad / stad
Aard woning:
ο
1. op een gelijkvloers van een appartement of huis
ο
2. in een vrijstaand huis met verdiepingen
ο
3. in een halfopen woning of rijhuis met verdiepingen
ο
4. op een appartement/studio zonder lift
ο
5. op een appartement/studio met lift
ο
6. Ander, omschrijf: ………………………………………………………………………………………………………………………………
Wijze
van
toegang
tot
de
woning
voor
hulpverleners:
……………………………………………………………
Opmerkingen rond staat van de woning: …………………………………………………………………………
Aanwezigheid van comfort in de woning (duid aan): ingerichte badkamer / warm water / centrale verwarming / toilet binnenshuis / ingerichte keuken / radio / televisie / eigen wagen / fiets / wasmachine
15 Basiscriteria ‘levenslang wonen’: 1. ‘Niveauverschillen buiten/binnendeuren: minimaal’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 2. ‘Deurbreedte en opstelruimte voldoende groot’: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
308
3. ‘Comfortabele leefruimte: brede doorgangen, voldoende ramen en ruimte’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 4. ‘Slaapkamer: voldoende ruim, apart, aangenaam’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 5. ‘Keuken: veilig, ruim, aanpasbaar, ingericht met nutstoestellen’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 6. ‘Badkamer: ruim, veilig, comfortabel’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 7. ‘Toilet: voldoende groot, zelfstandig te gebruiken’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 8. ‘Buitenruimte-terras: toegankelijk, aangenaam, veilig’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 9. ‘Bergruimte: voldoende, zowel buiten als binnen’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 10. ‘Buitenramen-deuren: gemakkelijk bedienbaar, veilig, verlicht’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 11. ‘Schakelaars en stopcontacten: voldoende in aantal, toegankelijk, veilig’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 12. ‘Technische uitrusting: veilig, voldoende’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 13. ‘Trap: veilig, voldoende breed, goede leuning’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 14. ‘Oprit: toegankelijk, veilig, geen drempels’: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 15. ‘Gangen: voldoende breed, verlicht’: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
5. Fysieke en mentale toestand
Aandoeningen:………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………
Voeding / dieet:………………………………………………………………………………………………………
Opmerkingen
over
…………………………………………………………………………………………
mobiliteit:
309
Medicatieschema
Ontbijt Product
Dosis
Middagmaal 10u
N
Voor
Met
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
Avondmaal 16u
N
Voor
Met
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
N
22u
Voor
Met
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
ρ
a
a
Verantwoordelijke medicatieschema: ……………………………………………………………………………………
Zintuiglijke toestand: Score 1 = Geen enkele beperking, 2 = Matige beperking, 3 =
Opmerkingen
a
Ernstige
beperking Zintuig
Score 1
Score 2
Score 3
Zicht
Gehoor
Spraak
Correctie? (bv. bril,..)
Belscore:
−
score 0: alleen;
−
score 1: alleen, maar met moeite, bv. met hulpmiddelen, met veel tijd;
−
score 2: enkel met gedeeltelijke hulp van andere persoon;
−
score 3: helemaal niet meer en volledig op hulp van derden aangewezen.
144. Huishoudelijke activiteiten Activiteit
Score 0
Score 1
Score 2
Score 3
Het onderhoud van uw woning
De was
De strijk
Het doen van de boodschappen
Het klaarmaken van de maaltijden
De organisatie van het huishoudelijk werk
310
311
145. Lichamelijke verzorging Activiteit
Score 0
Score 1
Score 2
Score 3
Zich te wassen
Zich te kleden
Zich te verplaatsen binnenshuis
Het toiletbezoek
De continentie
Het eten en drinken
Score 0
Score 1
Score 2
Score 3
Sociaal verlies
Trouw aan therapie en gezondheidsregels
146. Sociaal leven Activiteit
De veiligheid in en om het huis
Uw administratie
Uw financiële verrichtingen
De hygiënische verzorging van de kinderen
De opvang van de kinderen
Score 0
Score 1
Score 2
Score 3
Desoriëntatie in de tijd
Desoriëntatie in de ruimte
Desoriëntatie in personen
+ indien een gezin:
147. Geestelijke gezondheid Activiteit
Niet-doelgericht gedrag
Storende gedrag
Initiatiefloos gedrag
Neerslachtige stemming
Angstige stemming
312
6. Thuiszorg
Thuiszorgdiensten en hun frequentie Zorgbemiddelaar Naam/organisatie:……………………………………………………Tel.nr.:………………………………… … Thuisverpleging, frequentie:……………………………………………………………………………………… Naam/organisatie:…………………………………………Tel.nr.:…………………………………………… … Gezins-en
bejaardenhulp,
frequentie:…………………………………………………………………………… Naam/organisatie:……………………………………………………Tel.nr.:………………………………… … Poetsdienst, frequentie:…………………………………………………………………………………………… Naam/organisatie:……………………………………………Tel.nr.:………………………………………… … Privé-poetsvrouw, frequentie:…………………………………………………………………………………… Naam:………………………………………………………Tel.nr.:…………………………………………… … Kinesist, frequentie:……………………………………………………………………………………………… Naam………………………………………………………Tel.nr.:……………………………………………… Maatschappelijk
werk,
frequentie:………………………………………………………………………………… Naam/organisatie…………………………………………Tel.nr.:…………………………………………… … Huisarts, frequentie:…………………………………………………………………………………………………………
313
Naam………………………………………………………Tel.nr.:……………………………………………… Dienst
warme
maaltijden,
frequentie:…………………………………………………………………………… Naam/organisatie…………………………………………Tel.nr.:…………………………………………… …
314
Respijtzorg
(dagverzorgingscentrum,
kortverblijf,..)
naam:……………
……………………………………… Frequentie van bezoek: ………………………………………………………………………………………… Contactpersoon:……………………………………………Tel.nr.:…………………………………………… Andere, frequentie:…………………………………………………………………………………………… Naam/organisatie……………………………………………Tel.nr.:………………………………………… …
Naam belangrijkste mantelzorger: ………………………………………………………………………………………………… Adres belangrijkste mantelzorger (indien verschillend van adres cliënt): ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Tel.nr. en bereikbaarheid Taken mantelzorger: …………………………………………………………………………………………………………………………………… Relatie van deze mantelzorger met cliënt: Partner Kind Schoonkind Zus/broer Ander familielid, omschrijf relatie:…………………………………… Kennis/buur/vriend(in) Iemand anders, omschrijf:…………………………………………………………………
7. Hulpmiddelen
Alarmoproepsysteem, dienst:………………………………………………………………………………… Sleutel bij: …………………………………………………………………………………………………… Contactpersoon 1: …………………………………………………………………………………………… Contactpersoon 2: …………………………………………………………………………………………… Contactpersoon 3: …………………………………………………………………………………………… Andere hulpmiddelen:…………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………
315
8. Resultaat huisbezoek -
Gemaakte afspraken
……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… -
Verwachtingen en motivatie van de cliënt
……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… -
Eigen inschatting
………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
316
Mogelijkheden van videotelefonie Verkennend onderzoek bij de leden van de denktank ‘Telesenior’ (hulpverleners en mantelzorgers uit de regio Kortrijk – Menen – Zwevegem) i.f.v. het Telesenior-project te Kortrijk
Contactpersoon:
Annick Peetermans, Hiva
Projectnr.:
012116 DWTC
317
Telesenior is een telecareproject voor thuiswonende ouderen te Kortrijk. Via het eigen Tv-toestel kunnen zij via het kabel- of telefoonnetwerk in contact komen (beeld en geluid) met de hulpverlener van Telesenior die zich in een callcenter (‘Teleseniorcentrale’) in het plaatselijk OCMW-dienstencentrum bevindt. De bedoeling is het zelfstandig thuis wonen van ouderen te ondersteunen en eenzaamheid te doorbreken door het luisteren naar het verhaal van de cliënt, het geven van informatie en advies, het begeleiden van psychosociale problemen en het bemiddelen in de thuiszorgorganisatie. Bijkomende info over dit project (tekst en beelden) kan u vinden in bijgevoegde powerpointpresentatie. Voor de verdere ontwikkeling van het Telesenior-project zoeken wij naar nieuwe toepassingen en willen we nagaan hoe deze het best georganiseerd worden: welke telecarefuncties worden best aangeboden? Binnen welk (bestaand?) dienstverleningsmodel? Gezien uw ervaring in de thuiszorg willen we de mogelijkheden in de thuiszorg van telecare in het algemeen en Telesenior in het bijzonder aan uw mening toetsen. Daarom vragen we u deze vragenlijst in te vullen en terug te sturen hetzij elektronisch, hetzij via de post naar het Hiva (Hoger Instituut voor de Arbeid), E. Van Evenstraat 2A, 3000 Leuven, t.a.v. Annick Peetermans,
[email protected] Mogen we u vragen deze vragenlijst terug te sturen voor 31 augustus 2003? De door u verstrekte gegevens zullen volledig vertrouwelijk worden behandeld, en enkel worden gebruikt voor het uitvoeren van het onderzoek naar de toekomstige mogelijkheden van videotelefonie in de thuiszorg. 148. Wat voor soort werk doet u in de thuiszorg? Graag uw functie en de organisatie waarin u werkt (bv. ‘gezinshelpster bij Familiehulp’, ‘hoofdverpleegkundige van een groepering zelfstandig verpleegkundigen’, ..). ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 149. In welke mate kent u het Telesenior-project te Kortrijk? 1. Nooit van gehoord, het is compleet nieuw voor mij; 2. Wel van gehoord, maar nog niet gezien of mee te maken gehad (bv. via een Sit-vergadering), leg uit: ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 3. Gekend of mee te maken gehad (bv. uw cliënt is aangesloten bij Telesenior of u bent lid van de ‘denktank Telesenior’), leg uit: ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
318
Videotelefonie binnen diverse thuiszorgsettings We vragen hier uw mening over de mogelijkheden van videotelefonie in een bestaande thuiszorgdienst al dan niet in combinatie met andere technologie. Wanneer u vindt dat u niet kan oordelen over de mogelijkheden van videotelefonie in een bepaalde thuiszorgdienst omdat u die dienst niet voldoende kent, kan u dat deel openlaten en enkel die vragen invullen die gaan over thuiszorgdiensten die u wel kent. Integratie van videotelefonie in een lokaal dienstencentrum 150. Wanneer beeldtelefonie wordt geïntegreerd in de dienstverlening van een lokaal dienstencentrum, wat kan daar dan de meerwaarde van zijn en waarom (niet)? Mogelijkheden van een beeldverbinding 1.
Het voorzien van de mogelijkheid om gedurende bepaalde uren
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
in de week via videotelefonie beroep te doen op deskundigen bv. jurist, medewerker pensioendienst,... ; Reden: 2.
Het aanvullen van de huidige ‘gezondheidsconsultaties’ met consultaties via videotelefonie waardoor het doelpubliek kan worden uitgebreid tot ook thuisgebonden ouderen; Reden:
3.
Het aanbieden van videotelefonietoestelen aan thuisgebonden ouderen zodat ze onderling op deze manier toch nog contact kunnen hebben. Op deze manier worden er virtuele buurten gecreëerd van lotgenoten. Om de contacten te stimuleren worden er door het dienstencentrum maandelijkse contactnamiddagen georganiseerd waar de thuisgebonden ouderen elkaar in levende lijve kunnen ontmoeten; Reden:
4.
Het aanbieden van videotelefonietoestellen aan hulpbehoevenden en hun uitwonende mantelzorgers zodat beiden frequenter en beter contact kunnen hebben, en hierdoor een verhoogd gevoel van veiligheid ervaren; Reden:
319
Integratie van videotelefonie in de thuisverpleging 151. Wanneer beeldtelefonie wordt toegevoegd aan een praktijk voor thuisverpleging, wat is daar dan de meerwaarde van en waarom (niet)? Mogelijkheden van een beeldverbinding 1.
Via een ‘telebezoek’ een patiënt er aan herinneren zijn dagelijkse
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
medicatie in te nemen volgens doktersvoorschrift; Reden: 2.
Het vanop afstand opvolgen van een infuuspomp bij de cliënt thuis, zodat er bij bv. een alarm snel advies kan worden gegeven en worden beslist of een verpleegkundige aan huis moet gaan; Reden:
3.
Het opvolgen van wisselende suikerwaarden van een diabetespatiënt via de videotelefonie zodat de cliënt wordt ondersteund en zodat bij problemen een verpleegkundige een huisbezoek kan doen of de huisarts gecontacteerd kan worden; Reden:
4.
Het geven van informatie en advies van op afstand aan thuiswonende Parkinson-patiënten die het moeilijk hebben met hun wisselende symptomen; Reden:
5.
Het geven van informatie over hef- en tiltechnieken aan mantelzorgers en vrijwilligers van een zwaar zieke; Reden:
6.
Het wekelijks hebben van een gesprek via videotelefonie met een chronische zieke om hem door het geven van psychosociale ondersteuning te helpen zijn afhankelijkheid te accepteren; Reden:
Integratie van videotelefonie in een Centrum voor Ambulant Welzijnswerk (CAW) 152. Wanneer beeldtelefonie wordt toegevoegd aan een CAW (bv. dienst maatschappelijk werk van een mutualiteit, sociale dienst OCMW), wat kan daar dan de meerwaarde van zijn en waarom (niet)?
320
Mogelijkheden van een beeldverbinding 1.
Het via videotelefonie begeleiden van het rouwproces van een
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
oudere na het overlijden van de partner door wekelijkse gesprekken; Reden: 2.
Het hebben van een wekelijks gesprek via de videotelefonie met een mantelzorger van een ernstig dementerende partner ter ondersteuning van de draagkracht door het aanbieden van een luisterend oor en het geven van praktische tips of informatie en advies; Reden:
3.
Het organiseren van een videotelefonische permanentie ter aanvulling van de ‘zitdagen’ of ‘consultatie-uren’ en huisbezoeken om alzo de werktijd van de hulpverlener efficiënter te benutten, en thuisgebonden ouderen beter te kunnen helpen; Reden:
321
Integratie van videotelefonie in een huisartsenpraktijk 153. Wanneer beeldtelefonie wordt toegevoegd aan een huisartsenpraktijk, wat kan daar dan de meerwaarde van zijn en waarom (niet)? Mogelijkheden van een beeldverbinding 1.
Het verhelderen van een resultaat van een labo-onderzoek aan
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
een patiënt via de videotelefoon i.p.v. met de telefoon; Reden: 2.
Het door de huisarts beroep doen op de mening van de specialist uit het ziekenhuis waar de patiënt in behandeling is via de videotelefonie Reden:
3.
Het vanop afstand opvolgen van een hemodialysetoestel bij een patiënt die zichzelf thuis dialyseert; Reden:
4.
Het houden van videotelefonische consultaties ter ondersteuning van een therapie en ter opvolging van een consultatie in de praktijk of tussentijds aan een huisbezoek; Reden:
Integratie van videotelefonie in de zorgbemiddeling 154. Wat kan de meerwaarde zijn van het toevoegen van beeldtelefonie aan de samenwerking en zorgbemiddeling in de thuiszorg en waarom (niet)? Mogelijkheden van een beeldverbinding 1.
Het als zorgbemiddelaar van op afstand opvolgen en
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
coördineren van het zorgenplan door contacten met de cliënt via beeldtelefonie. Hierdoor kan bij problemen zowel de cliënt als een hulpverlener dit via de videotelefonie snel melden aan de zorgbemiddelaar en kan er snel naar een oplossing worden gezocht; Reden: 2.
In plaats van het invullen van het communicatieschriftje bij de cliënt thuis, delen de hulpverleners via videotelefonie hun bevindingen mee aan een zorgbemiddelaar in een ‘zorgcentrale’. Deze centrale houdt deze gegevens elektronisch bij en kan worden opgeroepen door de overige hulpverleners van de cliënt ter consultatie van deze gegevens; Reden:
322
3.
Het als hulpverlener via beeldtelefonie deelnemen aan het
cliëntenoverleg georganiseerd bij cliënt thuis; Reden:
Integratie van videotelefonie in het personenalarmsysteem (PAS) Het personenalarmsysteem (PAS) brengt een spreek-luisterverbinding tot stand tussen de cliënt en de centrale. Wanneer hieraan ook beeld wordt toegevoegd kan de PAS-centrale ook andere diensten aanbieden of de huidige dienstverlening doelmatiger uitvoeren. Graag uw mening. 155. Wat zou volgens u de meerwaarde kunnen zijn van het toevoegen van beeld aan de huidige PAS-dienstverlening (nu enkel spreek-luisterverbinding)? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 156. Wat zouden de noodzakelijke voorwaarden zijn wanneer er bij de PASdienstverlening ook een beeldverbinding tot stand zou komen (voorwaarden bv. op het vlak van personeel, aansprakelijkheid, organisatorisch, technisch, ….)? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 157. Wanneer het PAS-systeem ook over een beeldverbinding beschikt zou men er aan kunnen denken om naast de personenalarmering nog andere diensten aan te bieden. Welke diensten vindt u dat er vanuit de PAS-centrale nog zouden kunnen worden aangeboden? (bv. monitoring van bepaalde gegevens, luisterend oor, geven van informatie en advies, psychosociale ondersteuning, ..) ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
323
Mogelijke nieuwe diensten met behulp van videotelefonie Vervolgens willen we wat verder nadenken over de mogelijkheden van videotelefonie al dan niet in combinatie met andere technologie. Door deze technologie kunnen er immers nieuwe diensten ontstaan waarvoor nu nog niet direct duidelijk is binnen welke thuiszorgsetting ze kunnen geplaatst worden. 158. Zou u volgende mogelijke nieuwe diensten in de thuiszorg een meerwaarde vinden en waarom (niet)? Mogelijke nieuwe diensten met videotelefonie 1.
Het vanuit een ‘zorg-centrale’ toezicht houden van op afstand
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
op een bedlegerige patiënt terwijl de mantelzorger boodschappen doet. Bij problemen kan er voorzien worden dat bv. een buurvrouw kan worden opgebeld (naar analogie met contactpersonen van het PAS); Reden: 2.
Het aanbieden van informatie over gezondheid en welzijn via eenvoudige menu’s op het Tv-toestel of via een systeem van ‘video on demand’; Reden:
3.
Het aanbieden van de mogelijkheid om via videotelefonie medicatie te bestellen in de plaatselijke apotheek die dan aan huis kan worden geleverd; Reden:
Huidige Telesenior-dienstverlening Met volgende vragen willen we verkennen wat volgens u de nood is aan de huidige Telesenior-dienstverlening met de huidige organisatie uitgebreid met eventueel een aantal nieuwe diensten zoals het meten en doorsturen van gegevens vanop afstand. 159. We leggen u hier een aantal diensten voor van de huidige Teleseniorcentrale met mogelijke uitbreiding van een aantal diensten. Vindt u deze dienst in de thuiszorg een meerwaarde en waarom (niet)? Mogelijke dienstverlening van Telesenior 1.
Het doorbreken van het sociaal isolement van thuiswonende ouderen door het hebben van een dagelijkse babbel met een cliënt via de videotelefonie; Reden:
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
324
Mogelijke dienstverlening van Telesenior 2.
Het geven van informatie en advies via de videotelefonie bv.
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
over mogelijke vrijetijdsbesteding, sociale voorzieningen, lokale thuiszorgdiensten; Reden: 3.
Het meten van risicofactoren in de woning vanop afstand door middel van detectoren zoals rook, gas, inbraakalarmering zodat bij problemen de centrale de cliënt kan oproepen of in een aangepaste opvolging van het probleem kan voorzien; Reden:
4.
Het meten van parameters die de levensstijl van de oudere in kaart brengen van op afstand om zo een zicht te hebben op zijn gezondheidstoestand zoals meting van het gebruik van kooken sanitaire faciliteiten. Bij onregelmatig of anders gebruik die een probleem doen vermoeden, kan men contact met de cliënt opnemen; Reden:
Algemene vragen i.v.m. het gebruik en de organisatie van videotelefonie Tot slot willen we u een aantal vragen stellen over de mogelijke meerwaarden en problemen bij de organisatie en het gebruik van videotelefonie of andere informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de thuiszorg. Vooreerst stellen we een aantal vragen vanuit het oogpunt van de dienstverlening, waarna we nagaan wat u denkt dat het gebruik van technologie voor de cliënt met zich zal meebrengen. Vanuit het standpunt van de dienstverlening 160. Een beeldverbinding (of andere ICT) kan verschillende meerwaarden bieden. Geef aan wat volgens u mogelijke meerwaarden zijn en waarom? (meerdere aanduiden kan)
1. Verhoging van de kwaliteit van de dienstverlening, reden: ..................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 2. Mogelijkheid meer cliënten te helpen met minder personeel, reden: ..... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
325
3. Betere dienstverlening aan landelijke gebieden en gebieden met een tekort aan bepaalde voorzieningen, reden:.................. ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 4. Mogelijkheid om sneller en adequater te reageren op noodgevallen, reden: ................................................................................................................. ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 5. Mogelijkheid om een breder doelpubliek aan te spreken, reden: ............ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 6. Mogelijkheid om nieuwe diensten aan te bieden, reden: .......................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 7. Mogelijkheid om ook de mantelzorg te ondersteunen, reden: ................. ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 8. Andere, vul aan en geef reden: ...................................................................... ............................................................................................................................ 161. Wat kunnen volgens u mogelijke redenen zijn waarom u een beeldverbinding (of andere ICT) niet in uw dienstverleningspakket zou opnemen? (meerder aanduiden kan) 1. De kost voor ICT is te hoog; 2. Onze dienstverlening is goed zonder ICT; 3. De kennis van ICT en mogelijkheden van ICT is erg laag in onze organisatie; 4. De ICT-toepassingen die momenteel op de markt zijn, voldoen niet aan onze behoeften; 5. Er zijn heel wat weerstanden bij de hulpverleners (personeel centrale, verpleegkundige,..) in het accepteren van verandering; 6. Andere: : ............................................................................................................ 162. Denkt u dat de videotelefonie uw hulpverlening bij de cliënt thuis kan verbeteren? Waarom, waarom niet? ο 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ ο 2. Noch ja, noch neen, reden: ............................................................................. ............................................................................................................................ ο 3. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ ο 8. Weet niet ο 9. Geen antwoord
326
163. Wat kan volgens u een meerwaarde zijn van een gesprek met een persoon via de videotelefoon ten opzichte van een gesprek via de telefoon en waarom (niet)? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 164. Er bestaan ook telefoontoestellen met een klein scherm waarop je de persoon aan de ander kant van de lijn kan zien. In welke mate denkt u dat het belangrijk is dat zowel de cliënt als de hulpverlener elkaar op een groot scherm, met name de Tv, zien, en waarom? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 165. Wat zijn volgens u aandachtspunten waarmee men rekening moet houden wanneer men een dergelijke technologie wil integreren in de hulpverlening? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 166. Wat zijn volgens u de ideale en wenselijke openingsuren van de Teleseniorcentrale, zowel wat betreft het aantal uren als het tijdstip en waarom? (momenteel is de Telesenior-centrale 20u per week geopend en dit verspreid over de weekdagen en de kantooruren).
Aantal uren: .................................................................................................................. Tijdstip:.......................................................................................................................... Reden:............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
327
Vanuit het standpunt van de cliënt 167. De volgende stellingen gaan over het gebruik van ICT en de interactie ervan met de cliënten. Geef aan in welke mate u akkoord gaat met de volgende stellingen en waarom (niet). Stelling 1.
Door het gebruik van ICT kunnen ouderen meer onafhankelijk leven.
Helemaal
Eerder
Eerder niet
Helemaal
akkoord
akkoord
akkoord
niet akkoord
Reden: 2.
Het gebruik van ICT zorgt dat ouderen nog minder mensen ontmoeten. Reden:
3.
De aanvaarding van ICTgebaseerde systemen is bij ouderen erg laag. Reden:
4.
Videotelefonie kan bijdragen om een oudere langer zelfstandig thuis te laten wonen. Reden:
168. Momenteel ligt het initiatief tot oproep naar de Telesenior-centrale bij de cliënt zelf. Het is de cliënt die beslist of hij oproept, hoe laat hij oproept en hoe lang hij oproept. Zou het volgens u ook zinvol kunnen zijn als de Telesenior-hulpverlener zelf de cliënt zou kunnen oproepen, en waarom en met welke afspraken? 1. Ja, reden:............................................................................................................ ............................................................................................................................ enkel mits volgende voorwaarden zijn vervuld (meerdere aanduiden kan): 1. Enkel met voorafgaandelijke, uitdrukkelijke (ev. schriftelijke) toestemming; 2. Enkel wanneer de oproepen op afspraak gebeuren (bv. systematisch iedere maandagmorgen roept de centrale de cliënt op); 3. Enkel wanneer de cliënt de mogelijkheid heeft de oproep niet te aanvaarden;
328
4. Enkel wanneer de cliënt de mogelijkheid heeft om eerst enkel een geluidsverbinding te hebben waarna de cliënt zelf beslist of hij zijn eigen beeld doorstuurt; 5. Enkel bij mogelijke problemen bv. wanneer een cliënt normaal dagelijks oproept en het nu al enkele dagen geleden is; 6. Enkel in noodgevallen: de PAS-dienst geeft aan Telesenior door dat er een oproep was en Telesenior roept de cliënt op in afwachting dat een aangeduide hulpverlener aan huis komt; 2. Neen, reden:...................................................................................................... ............................................................................................................................ 169. Wat denkt u dat de drie meest positieve zaken zijn die de videotelefoon voor een cliënt met zich mee zal of kan brengen en waarom? - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ 170. En wat denkt u dat de drie meest negatieve zaken zijn die de videotelefonie met zich mee zal of kan brengen voor een cliënt en waarom? - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ - ........................................................................................................................... ............................................................................................................................ 171. Wat zijn volgens u noodzakelijke voorwaarden en aandachtspunten opdat een (oudere) cliënt de technologie zal accepteren en ook zal gebruiken? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 172. Is er nog iets dat u wil zeggen over videotelefonie of telecare in het algemeen of Telesenior in het bijzonder? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ Hartelijk dank voor uw medewerking!
329
TELESENIOR OVEREENKOMST EN INFORMATIE (VERSIE 13/05/03)
1. Overeenkomst Overeenkomst tussen de VZW Telesenior, Condédreef 16, Kortrijk, vertegenwoordigd door ………………………...... enerzijds en ………………………… hierna cliënt genoemd anderzijds. Volgende punten zijn overeengekomen wat betreft: 1.1 De duur Telesenior geeft aan de cliënt een videotelefonietoestel in bruikleen, bestaande uit een set-top-box, camera en afstandsbediening vanaf…………. en dit voor onbepaalde duur. 1.2 Het gebruik De cliënt verbindt zich ertoe om de geleverde apparatuur enkel voor zichzelf te gebruiken en er als een goede huisvader voor te zorgen. 1.3 Vergoeding en waarborg Voorlopig wordt het toestel gratis ter beschikking gesteld, zeker tot zolang het project loopt = december 2003 (de kosten worden tot zolang volledig door het OCMW gedragen). Bij de plaatsing van het videotelefonietoestel dient de cliënt een waarborg van …..? euro te betalen. 1.4 Informatie dienstverlening De cliënt verklaart hierbij kennis genomen te hebben van de informatie over de dienstverlening waarvan hij/zij een exemplaar heeft ontvangen en er zich aan te houden. Opgemaakt te ……………..in twee exemplaren op……………….. De cliënt Namens Telesenior ……………………
330
2. Informatie over de dienstverlening 2.1 Verklaring van gebruikte woorden Videotelefonietoestel = bestaat uit een set-top-box, camera en afstandsbediening die allen op uw Tv worden aangesloten. De set-top-box is het toestel dat op een video gelijkt. Het wordt meestal op het Tv-toestel gezet. Het dient om in contact te kunnen komen met de verpleegkundige van Telesenior. In de camera is een micro ingebouwd. Wanneer u een oproep wil maken, moet deze camera steeds op u gericht staan. Met de afstandsbediening kan u uw oproep beginnen en afsluiten. Telesenior-centrale = de plaats waar de hulpverlener van Telesenior zit. Hij heeft ook een scherm waarop hij u wanneer u oproept ook kan zien en horen. 2.2 Adres De Telesenior-centrale is gelegen in Dienstencentrum De Condé Condédreef 16 8500 Kortrijk Tel. 056 24 48 73, Fax. 056 24 47 47 E-mail:
[email protected], www.telesenior.be 2.3 Inhoud dienstverlening De hulpverlener die de Telesenior-centrale bemand is mevrouw Marian Mortier, zij is sociaal verpleegkundige. Via de videotelefoon kan u bij haar terecht voor volgende zaken: − − − −
Luisterend oor Informatie en advies over allerlei formulieren, voorzieningen, tijdsbesteding,… Begeleiding van de gezondheidstoestand (opvolging medicatie,..), van het psychosociaal welzijn,.. Zorgbemiddeling bij vragen of problemen bij de thuisverzorging
De dienstverlening gebeurt enkel en alleen via de videocommunicatie. Wanneer u vragen of problemen hebt die niet door de Telesenior-hulpverlener zelf kunnen opgelost worden, zal zij uw vraag doorverwijzen naar de desbetreffende dienst. Door deze dienstverlening kan u zich beter ondersteund voelen wanneer u vragen of problemen hebt. Omdat u steeds bij iemand terecht kan, is het mogelijk dat u zich beter in staat voelt om langer zelfstandig thuis te blijven wonen. Naast uzelf, kan ook uw familie hierdoor wat meer gerust zijn in uw situatie.
331
2.4 Openingsuren Via uw videotelefonietoestel kan u minstens tijdens volgende uren de Teleseniorcentrale oproepen: − Maandag:……… − Dinsdag:……….. − Woensdag:……… − Donderdag:…….. − Vrijdag:………… Wanneer er zich wijzigingen in deze uren zouden voordoen, zal u ze kunnen zien wanneer u een oproep naar Telesenior doet. 2.5 Aanbevelingen voor gebruik
Opdat de hulpverlener van de Telesenior-centrale een goed beeld van u zou krijgen is het noodzakelijk om in de achtergrond geen fel licht te hebben. De camera wordt bij voorkeur niet pal tegenover een raam gezet.
Om oververhitting te vermijden, plaatst u best niets op de set-top-box zodat er voldoende ventilatie mogelijk is.
Het toestel kan u best permanent laten opstaan. (???)
Wanneer u minder goed hoort kan er –wanneer dit voorzien is op uw Tvtoestel- een hoofdtelefoon worden aangesloten op het Tv-toestel
Een concrete gebruiksaanwijzing dient nog te worden toegevoegd (momenteel nog onderhevig aan technische veranderingen)
2.6 Technische bijstand Vermits Telesenior voorlopig nog in zijn proeffase zit, is er niet permanent een technicus aanwezig om eventuele technische problemen onmiddellijk te verhelpen. Wanneer u een probleem meldt aan Telesenior (via uw videotelefonietoestel of via de gewone telefoon) zal men al het mogelijke doen om binnen een redelijke termijn de technische problemen op te lossen of in een vervangtoestel te voorzien. Ook voor deze technische bijstand zal u niets worden aangerekend.
332
2.7 Afspraken privacy U als cliënt kan enkel het initiatief nemen tot een oproep. De Telesenior-hulpverlener zal u niet oproepen, hij kan alleen een oproep van u beantwoorden.
Voor de registratie van gezondheidsgegevens (= ‘gevoelige gegevens’ volgens KB 08/12/92) is er steeds een schriftelijke toestemming nodig van de betrokken persoon. 2.8 Wetenschappelijk onderzoek In afspraak met het ministerie zal het Hoger Instituut voor de Arbeid (kortweg Hiva) van de K.U.Leuven een onderzoek uitvoeren naar de haalbaarheid, de kostprijs en de voor- en de nadelen van de videotelefonie. Hiervoor zal er bij een aantal cliënten een bevraging gebeuren. Graag vragen we u hiervoor uw medewerking. De bekomen gegevens worden anoniem en vertrouwelijk verwerkt. De privacywet van 8 december 1992 reglementeert het verwerken van persoonlijke gegevens. Alle informatie die wordt verzameld over u kan worden geregistreerd in één of meer bestanden. De houder van deze bestanden is de K.U. Leuven (Maatschappelijke zetel: Oude Markt 13, 3000 Leuven). De gegevens zullen uitsluitend gebruikt worden voor onderzoek. U kunt steeds inzage vragen van deze gegevens die de K.U. Leuven heeft geregistreerd. Indien deze gegevens onjuist, onvolledig of niet relevant (meer) zijn, kan de verwijdering ervan gevraagd worden. 2.9 Waarborgsom De waarborgsom bedraagt …..Euro en wordt bij installatie van de videotelefoon overhandigd aan……. of gestort op rek.nr………………. met vermelding…………………. Aangezien het om een waarborg gaat, krijgt u deze volledig terug wanneer u besluit niet meer deel te nemen aan het Teleseniorproject en uw toestel in goede staat kan inleveren. Het videotelefonietoestel zelf, wordt voorlopig gratis ter beschikking gesteld.
333
Ministerieel Besluit personenalarmering 14/11/00 MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP 14 NOVEMBER 2000. Ministerieel besluit houdende vaststelling van de nadere regels betreffende de subsidieverlening voor het aankopen van personenalarmtoestellen, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Gelet op het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999; Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998, houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 30 maart 1999, 8 juni 1999, 17 december 1999, 5 mei 2000 en 10 november 2000; Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1999 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse regering van 15 oktober 1999, 14 april 2000 en 26 mei 2000; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 10 november 2000; Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3 § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996; Gelet op de dringende noodzakelijkheid; Overwegende dat de personenalarmtoestellen een belangrijke meerwaarde geven aan de realisatie van een kwaliteitsvolle thuiszorg; dat daarom onverwijld de regels dienen te worden goedgekeurd die de subsidiëring van de aankoop van personenalarmtoestellen verder mogelijk maken zodat er nog ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap van het jaar 2000 een beleidsmatig antwoord kan worden gegeven op de maatschappelijke noodzaak om de inspanningen uit het verleden voort te zetten en om hulpbehoevende gebruikers die zelfstandig wonen aan te sporen om personenalarmsystemen te gebruiken; Besluit :
334
Artikel 1. Aan de erkende lokale en regionale dienstencentra met als optionele werkzaamheden het uitlenen van personenalarmtoestellen en het organiseren van de dienstverlening van een personenalarmcentrale kan de subsidie voor het aankopen van personenalarmtoestellen, bedoeld in artikel 7, § 2, van bijlage II en artikel 7, § 3 van bijlage III bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen in welzijnsvoorzieningen in de
, worden verleend onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten, bepaald in dit besluit. Art. 2. De personenalarmtoestellen moeten aan volgende technisch-functionele vereisten voldoen : 1° Een personenalarmtoestel biedt de gebruiker de mogelijkheid om vanuit eender welke ruimte in zijn woning een noodoproep uit te zenden. Door te drukken op de knop van een zender die als een medaillon wordt gedragen, wordt een signaal uitgezonden naar een op het telefoonnet aangesloten ontvanger/automatische selector. Deze laatste zal in een bepaalde volgorde telefonisch contact zoeken met een aantal hulpverleners (familie, buren, vrienden) en een centrale oproepen tot een reactie volgt. Een personenalarmtoestel bestaat dus steeds uit een combinatie van zender en ontvanger/automatische selector. 2° De zender beschikt over een spatwaterdichte behuizing, is schokbestendig en is uitgerust met een automatische batterijtest. Het zendbereik van de zender bedraagt minstens 30 meter. 3° Via een cascadesysteem kan de ontvanger/automatische selector automatisch meerdere telefoonnummers oproepen en annulering van het alarm is mogelijk binnen een vooraf ingestelde tijd. De noodoproep is communicatief, hetgeen betekent dat bij oproep van de centrale een gesprek met de bejaarde mogelijk is. Tot slot is de ontvanger/automatische selector van een noodvoeding voorzien, die toelaat ook te functioneren bij het uitvallen van de elektriciteit. 4° Aan de centrale moeten minstens 2 000 abonnees kunnen aangesloten worden. De centrale zal ofwel 24 uur op 24 uur bemand zijn, ofwel aangesloten zijn aan een personenzoeksysteem waarmee bij een noodoproep de centralist opgeroepen wordt. De centrale kan aangesloten worden aan een computer en is van een noodvoeding voorzien. 5° Het personenalarmtoestel beantwoordt aan de vereisten zoals gesteld in het koninklijk besluit van 18 mei 1994 betreffende de elektromagnetische compatibiliteit, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 24 juni 1994. Art. 3. De organisatie van de dienstverlening van de alarmcentrale bestaat uit het tot stand brengen van het netwerk en de regelmatige aanpassing van het hulpverlenersbestand. Art. 4. Aan een in artikel 1 vermeld erkend lokaal dienstencentrum kan de subsidie worden verleend voor maximaal dertig personenalarmtoestellen, aan een in artikel 1 vermeld erkend regionaal dienstencentrum voor maximaal zestig personenalarmtoestellen.
335
In afwijking van het eerste lid kan de aankoop van een personenalarmtoestel voor het verlenen van de subsidie in aanmerking komen, indien die aankoop gebeurt ter vervanging van een personenalarmtoestel waarvoor de subsidie werd verleend en dat meer dan zeven jaar voordien werd aangekocht. Art. 5. De in artikel 1 vermelde erkende lokale en regionale dienstencentra kunnen jaarlijks bij de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van et ministerie van de Vlaamse Gemeenschap de subsidie aanvragen voor personenalarmtoestellen die zij wensen aan te kopen in de periode gaande van april van het jaar van de aanvraag tot en met maart van het daaropvolgende jaar. De aanvraag gebeurt bij middel van een formulier waarvan het model door voormelde administratie wordt opgesteld. Om ontvankelijk te zijn moet de aanvraag vóór 1 april per aangetekende brief aan de administratie worden verstuurd. Art. 6. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, beslist over de aanvraag, bedoeld in artikel 5, binnen de goedgekeurde begrotingskredieten en onverminderd de toepassing van artikel 7, § 2, van bijlage II en artikel 7, § 2, van bijlage III van het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen in welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg en van artikel 4 van dit besluit. Aan het aanvragende lokaal of regionaal dienstencentrum wordt vóór 1 december van het jaar van de aanvraag meegedeeld hoeveel toestellen bij aankoop kunnen worden gesubsidieerd. Art. 7. De subsidie wordt uitbetaald na ontvangst en goedkeuring door de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van de aankoopfactuur, het bewijs van betaling en een EG-typeverklaring van overeenstemming. De lokale en regionale dienstencentra, waaraan de subsidie werd toegekend, versturen deze bewijsstukken vóór 1 september van het jaar volgend op de aanvraag per aangetekende brief aan voormelde administratie. Art. 8. In afwijking van artikel 5 kan aan de in artikel 1 vermelde erkende lokale en regionale dienstencentra lastens de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het jaar 2000 de subsidie verleend worden voor aankopen van personenalarmtoestellen, gefactureerd in de periode van 1 september 1999 tot en met 31 maart 2001. Om ontvankelijk te zijn moeten die dienstencentra een aanvraag daartoe indienen vóór 1 december 2000. In afwijking van artikel 6 wordt in dat geval vóór 1 februari 2001 aan de aanvragende dienstencentra meegedeeld hoeveel personenalarmtoestellen kunnen gesubsidieerd worden. Voor het overige zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing. Brussel, 14 november 2000. De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS
336
Mogelijkheden van telecare Verkennend onderzoek bij de werkgroep PAS-LCM i.f.v. het Telesenior-project te Kortrijk
Contactpersoon:
Roland Pouillie LCM, Annick Peetermans Hiva
Projectnr.:
012116 DWTC
337
Telesenior is een telecareproject voor thuiswonende ouderen te Kortrijk. Via het eigen Tv-toestel kunnen zij via het kabel- of telefoonnetwerk in contact komen (beeld en geluid) met de hulpverlener van Telesenior die zich in een callcenter (‘Teleseniorcentrale’) in het plaatselijk OCMW-dienstencentrum bevindt. De bedoeling is het zelfstandig thuis wonen van ouderen te ondersteunen en eenzaamheid te doorbreken door het luisteren naar het verhaal van de cliënt, het geven van informatie en advies, het begeleiden van psychosociale problemen en het bemiddelen in de thuiszorgorganisatie. Bijkomende info kan u vinden in bijgevoegde powerpointpresentatie. Voor de verdere ontwikkeling van het Telesenior-project zoeken wij naar nieuwe toepassingen en willen we nagaan hoe deze het best georganiseerd worden: welke telecarefuncties worden best aangeboden? Binnen welk (bestaand?) dienstverleningsmodel? Gezien uw ervaring met het personenalarmsysteem (toch een van de meest ingeburgerde technologische toepassingen in de thuiszorg) willen we de mogelijkheden van telecare in de thuiszorg aan uw mening toetsen. Daarom vragen we u deze vragenlijst in te vullen en terug te sturen naar LCM-Solival. In de werkgroep PAS (26/06/03) kunnen deze antwoorden dan verder uitgediept worden. 173. Het personenalarmsysteem (PAS) brengt een spreek-luisterverbinding tot stand tussen de cliënt en de centrale. Door technologische evoluties kan hieraan ook beeld worden toegevoegd. We leggen u hierbij een aantal potentiële mogelijkheden voor die hierdoor voor de thuiszorg kunnen ontstaan. We willen u vragen of u deze mogelijkheden een meerwaarde vindt of niet, en waarom (niet). (Mogelijke meerwaarden zijn: kwalitatief betere dienstverlening, kosteneffectiever, betere dienstverlening aan landelijke gebieden, mogelijkheid om breder doelpubliek aan te spreken,…) Mogelijkheden van een beeldverbinding
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
Mogelijkheden voor thuisverpleging 1.
Het nagaan of de thuiszorgcliënt zijn medicatie inneemt volgens voorschrift van de arts (teleconsultatie: therapietrouw) Reden:
2.
Het aanbieden van informatie aan thuiswonende Parkinsonpatiënten die het moeilijk hebben met hun wisselende symptomen (teleconsultaties: informatie en advies) Reden:
338
Mogelijkheden van een beeldverbinding 3.
Het helpen van chronische zieken hun afhankelijkheid te
Meerwaarde
Geen
Ja
Nee
mening
accepteren (teleconsultaties: psychosociale ondersteuning) Reden: 4.
Het geven van informatie over hef- en tiltechnieken aan mantelzorgers en vrijwilligers van een zwaar zieke (teleconsultatie: ondersteunen mantelzorg) Reden:
Mogelijkheden voor maatschappelijk werk (CAW) 5.
Het hebben van een dagelijkse babbel met een cliënt om het sociaal isolement te doorbreken (teleconsultaties: contact) Reden:
6.
Het helpen zoeken naar een zinvolle dagbezigheid voor een alleenstaande oudere (teleconsultaties: informatie en advies) Reden:
7.
Het begeleiden van het rouwproces van een alleenstaande oudere door gesprekken na het overlijden van de partner (teleconsultaties: psychosociale ondersteuning) Reden:
8.
Het als hulpverlener via beeldtelefonie deelnemen aan het cliëntenoverleg georganiseerd bij cliënt thuis (Telezorgbemiddeling) Reden:
9.
Het voorzien van de mogelijkheid om gedurende bepaalde uren in de week beroep te doen op deskundigen bv. jurist, medewerker pensioendienst,... (Telecounseling) Reden:
Mogelijkheden voor de huisarts 10.
Het verhelderen van een resultaat van een labo-onderzoek (teleconsultaties) Reden:
339
Mogelijkheden van een beeldverbinding 11.
Het beroep doen door de huisarts op de mening van een
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
specialist in het ziekenhuis waar zijn patiënt in behandeling bij is (second opinion / peer review) Reden: Mogelijkheden voor andere diensten 12.
Het toezicht houden op een bedlegerige patiënt terwijl een mantelzorger boodschappen doet (Supervisie van personen) Reden:
13.
Het door een kinesist opvolgen van revalidatie-oefeningen van een hemiplegiepatiënt (halfzijdige verlamming) die pas uit het ziekenhuis is ontslagen (teleconsultaties) Reden:
14.
Het opvolgen van een patiënt door een ergotherapeut die zich na een ongeval terug leert wassen, kleden en huishoudelijke activiteiten uitvoeren (teleconsultaties) Reden:
15.
Het door een diëtist opvolgen van een patiënt die na een hartinfarct een streng dieet kreeg opgelegd (teleconsultaties) Reden:
16.
Het zich door een diensthoofd ervan verzekeren dat zijn hulpverleners op een veilige en correcte manier hulp verlenen (management) Reden:
Mogelijkheden voor mantelzorger of cliënt zelf 17.
Het aanbieden van communicatiemogelijkheden voor thuisgebonden hulpbehoevenden onderling en zo ‘virtual neighbourhoods’ creëren (videoconferencing: lotgenotencontact) Reden:
340
Mogelijkheden van een beeldverbinding 18.
Het aanbieden van contactmogelijkheden tussen een
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
hulpbehoevende en een uitwonende mantelzorger zodat beiden een verhoogd gevoel van veiligheid ervaren (videoconferencing) Reden: 19.
Het aanbieden van contactmogelijkheden aan een thuisgebonden zieke met de sportmanifestaties die hij vroeger steeds zelf bijwoonde (videoconferencing) Reden:
174. Naast het tot stand brengen van een beeldverbinding met een cliënt, bestaan er nog tal van andere ICT-mogelijkheden (Informatie- en communicatietechnologie) die de thuiszorg kunnen ondersteunen. Ook hier leggen we u verschillende mogelijkheden voor en vragen u of u deze ICTtoepassingen een meerwaarde vindt, en waarom (niet)? Mogelijkheden van ICT
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
Het automatisch meten en doorsturen van gegevens 1.
Het meten van risicofactoren in de woning vanop afstand zoals rook, gas, inbraakalarmering (Omgevingsmonitoring) Reden:
2.
Het meten van parameters die de levenswijze van de oudere in kaart brengen om alzo een zicht te hebben op zijn gezondheidstoestand zoals de meting van het gebruik van kook- en sanitaire faciliteiten (Lifestylemonitoring) Reden:
3.
Het vanop afstand door een verpleegkundige opvolgen van een infuuspomp bij de cliënt thuis (Telenursemonitoring) Reden:
4.
Het vanop afstand door een arts opvolgen van een hemodialysetoestel bij een patiënt die zichzelf thuis dialyseert (Telemedicalmonitoring) Reden:
341
Mogelijkheden van ICT 5.
Het inbrengen van observaties door thuisverzorgers in één pc
Meerwaarde
Geen
Ja
Neen
mening
bij de cliënt thuis zodat vanop afstand dit uniek, geïntegreerd patiëntendossier kan geconsulteerd worden door de betrokken hulpverleners (electronisch patiëntendossier) Reden: Het aanbieden van informatie en gemeenschapsdiensten 6.
Het aanbieden van informatie over gezondheid en welzijn via eenvoudige menu’s op het Tv-toestel Reden:
7.
Het aanbieden van de mogelijkheid om boeken uit de plaatselijke bibliotheek te ontlenen via het telefoon- of Tvtoestel (e-banking, e-commerce, e-government, e-entertainment) Reden:
8.
Het aanbieden van vormingspakketten via het Tv-toestel (elearning) Reden:
175. Een beeldverbinding (of andere ICT) kan verschillende meerwaarden bieden. Geef aan wat volgens u de mogelijke meerwaarden zijn en waarom? (meerdere aanduiden kan) 1. Verhoging van de kwaliteit van de dienstverlening, reden: ..................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 2. Mogelijkheid meer cliënten te helpen met minder personeel, reden: ..... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 3. Betere dienstverlening aan landelijke gebieden en gebieden met een tekort aan bepaalde voorzieningen, reden:.................................................. ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 4. Mogelijkheid om sneller en adequater te reageren op noodgevallen, reden: ................................................................................................................. ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
342
5. Mogelijkheid om een breder doelpubliek aan te spreken, reden: ............ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 6. Mogelijkheid om nieuwe diensten aan te bieden, reden: .......................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 7. Mogelijkheid om ook de mantelzorg te ondersteunen, reden: ................. ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 8. Andere, vul aan en geef reden: ...................................................................... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 176. Als een dienst met beeldtelefonie (of ICT) zoals hierboven beschreven zou worden opgenomen in de dienstverlening van het PAS, wat zouden daar dan de mogelijke meerwaarden van zijn? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 177. Wat zouden de noodzakelijke voorwaarden zijn wanneer er binnen het PAS een bijkomende dienst met beeldtelefonie (of ICT) zou worden geïntegreerd? (Voorwaarden bv. op het vlak van personeel, aansprakelijkheid, organisatorisch, technisch, ….) ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 178. Wat kunnen volgens u mogelijke redenen zijn waarom u een beeldverbinding (of andere ICT) niet in uw dienstverleningspakket zou opnemen? (meerder aanduiden kan) 1. De kost voor ICT is te hoog; 2. Onze dienstverlening is goed zonder ICT; 3. De kennis van ICT en mogelijkheden van ICT is erg laag in onze organisatie; 4. De ICT-toepassingen die momenteel op de markt zijn, voldoen niet aan onze behoeften; 5. Er zijn heel wat weerstanden bij de hulpverleners (personeel centrale, verpleegkundige,..) in het accepteren van verandering; 6. Andere: : ............................................................................................................
343
179. De volgende stellingen gaan over het gebruik van ICT en de interactie ervan met de cliënten. Geef aan in welke mate u akkoord gaat met de volgende stellingen en waarom (niet). Stelling 1.
Door het gebruik van ICT kunnen ouderen meer onafhankelijk leven.
Helemaal
Eerder
Eerder niet
Helemaal
akkoord
akkoord
akkoord
niet akkoord
Helemaal
Eerder
Eerder niet
Helemaal
akkoord
akkoord
akkoord
niet akkoord
Reden: 2.
Het gebruik van ICT zorgt dat ouderen nog minder mensen ontmoeten. Reden: Stelling
3.
De aanvaarding van ICTgebaseerde systemen is bij ouderen erg laag Reden:
Hartelijk dank voor uw medewerking!
345
BIBLIOGRAFIE
Action (1999), Chronic. An Information capture and processing environment for Chronic Patients in the Information Society. Part B, Proposal for the Key Action I, Action Line I.2.1 of the IST Programme of the European Commission, versie 14 juni 1999, 40 p. Agrell H., Dahlberg S. & Jerant A.F. (2000), ‘Patients’ Perceptions Regarding Home Telecare’, Telemedicine Journal and e-Health, Volume 6, Number 4, 2000, p. 409415. Alcatel (2003), ‘Hoe happig zijn de Belgische Internauten op nieuwe communicatiediensten?’ Alcatel / InSites enquête http://www.alcatel.be/alleskan/a.html (21 Mei, 2003) American Nurses Association (1996), ‘Telehealth – Issues For Nursing’ http://www.nursingworld.org/readroom/tele2.htm (14 Mei 2002) Andersson N., Hanson E. & Magnusson L. (2002), Views of family carers and old people of information technology’, British Journal of Nursing, Vol. 11 (12), p. 827 – 831. Arnaert A. (2001), Tele-nursing for the elderly. The case of videotelephone care. Explorative Study. Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Geneeskunde, Departement Maatschappelijke Gezondheidszorg, Centrum voor Ziekenhuisen Verplegingswetenschap, Leuven, 183 p. Arnaert A. & Delesie L. (2001), ‘Telenursing for the elderly. The case for care via video-telephony’, Journal of Telemedicine and Telecare, Volume 7, p. 311-316. BCDI (2003), ‘Immotica’, Belgian Centre for Domotics and Immotics- News, Juni 2003, nr. 12, p. 1- 4 Bebbington A. & Unell J. (2003), ‘Evaluation Report’, Care Direct Newsletter PSSRU, January 2003, p. 4 - 6
346
Berthold H. (ed.) (1997), ACTION, Assisting Carers using Telematic Interventions to meet Older person’s Needs, Deliverable nr. 04.1 http://www.hb.se.action/wp04.htm Biba (2003), Biba-platform: Belgium Internet Broadband Applications, 3 p., http://www.Telcobel/nl/telecom/index.htm (10 februari 2003) Bogaert H. & Festjens J.(1993), ‘Onderzoek naar de weerslag van een verouderende bevolking op de sociale zekerheid: een langetermijnverkenning 1992 – 2050’, in Ouderen in solidariteit, Vlaams welzijnscongres 1993, Congreswerkboek, Diegem, WKB, p. 41 -77 Bonneux I., Bonneux M., Coninx K., Kuppens J. & Vrijsen B. (2003), Kwaliteit van leven bij de thuiswonende senior. E-health als ondersteuning voor levenslang wonen, scriptie tot het behalen van de titel van gegradueerde verpleegkundige met optie geriatire, Katholieke Hogeschool Limburg, Departement gezondheidszorg, Hasselt, 92 p. Bosma E.S., Giezen-Biegstraaten L.M.G.J., de Ruiter P. & Spaltman M.C.M. (red.) (2001), Arbeid, Zorg en Technologie, KITTZ KwaliteitsInstituut voor Toegepaste ThuisZorgvernieuwing, Zalsman Groningen Bv, Groningen, 28 p. http://www.kittz.nl/product/pdf/arbeidsmarktlowres.pdf (31 Juli 2003) Bratton RL., Cody C. (2000), ‘Telemedicine Applications in Primary Care: A Geriatric Patient Pilot Project’, Mayo Clinic Proceedings, Number 75, p. 365-368. Brownsell S., Bradley D.A., Braggi R., Catlin P. & Carlier J. (2000), ‘Do community alarm users want telecare?’, Journal of Telemedicine and Telecare, Vol. 6, p. 199 – 204. Brownsell S., Bradley D. & Porteus J. (ed.) (2003), Assistive technology and telecare. Forging solutions for independent living. The Policy Press, UK, 88 p. Bruggers J.H.A. & Vermijs P. (1993), ‘Handboek sociale alarmeringssystemen: richtlijnen voor opzet, reorganisatie en beheer’, in Wouters L., Meulemans H., Stoffelen D. & Huypens J. (2001), Zorg binnen handbereik. Personenalarmering voor ouderen, Werkschriften Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Universiteit Antwerpen nr. 20, Acco, Leuven, 108 p. Camarinha-Matos L.M., Vieira W. & Castolo O., (2000), ‘A Mobile agents approach to virtual laboratories and remote supervision’ http://www.uninova.pt/~telecare/publications.htm (3 Juni 2003)
347
Camarinha-Matos L.M & Afsarmanesh H. (2001), ‘Virtual Communities and Elderly Support’, In: Kluev V., D’attelis C.E., Mastorakis N.E. (2001), Advances in Automation, Multimedia and Video Systems, and Modern Computer Science, pp. 279284 http://www.uninova.pt/~telecare/publications.htm (15 juli 2003) Camarinha-Matos L.M & Afsarmanesh H. (2002), ‘Design of a virtual community infrastructure for elderly care’ Paper gepresenteerd op 3rd IFIP Working Conference on Infrastructures for Virtual Enterprises, Sesimbra, Portugal, 1-3 Mei 2002. http://www.uninova.pt/~telecare/publications.htm (15 Juli 2003) Carenet (2003), ‘Carenet: Telecommunicatienetwerk tussen de professionelen van de gezondheid’ http://www.carenet.be (21 Mei 2003) Claeys (ed.) (2002), ‘Patiëntenrechten: wettelijke regeling van de patiëntenrechten’, Kluwer Niewsbrief Thuiszorg, nr. 19, p. 1 -3 CM-Zorgkas Vlaanderen (2003), De uitvoering van de Vlaamse zorgverzekering, werkingsverslag CM-zorgkas Vlaanderen, periode 2001-2002, CM-Zorgkas Vlaanderen, 22 p. College bouw ziekenhuisvoorzieningen (2003), Op tijd bouwen voor ouderen, college bouw ziekenhuisvoorzieningen, Utrecht, 90 p. Commissie van de Europese Gemeenschappen (2001), Netwerk- en informatieveiligheid: Voorstel van een Europese beleidsaanpak, Mededeling van de commissie aan de raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s, 30 p. Commissie van de Europese Gemeenschappen (2002), e-Europe 2005: Een informatiemaatschappij voor iedereen, een met het oog op de Europese Raad van Sevilla van 21 en 22 juni 2002 in te dienen actieplan, Mededeling van de commissie aan de raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s, 26 p. Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (2001), Bescherming van persoonsgegevens in België, 22 p. http://www.privacy.fgov.be.normatieve_teksten.htm (7 Maart 2003) Curry RG., Tinoco MT., Wardle D. (2002), The Use of Information and Communication Technoloy (ICT) to support Independent Living for Older and Disabled People, report for the Department of Health, UK, 39 p. http://www.tis.bl.uk/dh/ices/curry_report_abstract.htm (3 Maart 2003)
348
de Bakker H., Peters P., Sluijs E.M. & H. Philipsen (1994), Kwaliteit van zorg en zorgvernieuwing, overzichtstudie in het onderzoeksprogramma Kwaliteit van Zorg, Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Eerstelijnsgezondheidszorg (NIVEL), Vakgroep Medische Soicologie, Rijksuniversiteit Limburg, Den Haag, 123 p. de Burbure C. & Steelandt M. (1999), ‘Call Care Centrals, A Belgian overview’ http://www.ogc.be/hometelecare/hometelenet/articles/applc4001.html (5 juni 2002). Decrock S.(2000), Het zelfstandig wonen van bejaarden in Heuvelland verder uitbouwen, interne nota OCMW Heuvelland, Heuvelland, 3 p. de Haan (2003), ‘Sociale ongelijkheid en ICT’, in Sociaal en Cultureel planbureau, Jaarboek ICT & Samenleving 2003. De sociale dimensie van technologie, Boom, Meppel, p. 21 – 45. http://www.scp.nl (31 juli 2003) de Klaver P.M. & Scholten C. (2002), De vraag naar thuiszorg: literatuurstudie naar voorbeelden van (meer) vraaggestuurde thuiszorg, SWOKA, Instituut voor Strategisch Consumentenonderzoek, Leiden, 67 p. Demeyer B. (2001), ‘Lifetime housing in the Netherlands’, in S. Winters, Lifetime Housing in Europe. Proceedings of the European Seminar and Colloquium Living Tomorrow Starts Today, Leuven, 4-5 december 2000, Hiva – K.U.Leuven, p. 69 – 82. Demiris G., Speedie S. & Finkelstein S. (2000), ‘A questionnaire for the assessment of patients’ impressions of the risks and benefits of home telecare’, Journal of Telemedicine and Telecare, Volume 6, p. 278-284. De Vries M. & Drent M. (2001), ‘Quality of life and health-related quality of life measures’, Respiratory Medicine, Volume 95, p. 159-163. D’Haene F. (2002), Wegwijs in de thuiszorg Kortrijk, Lokaal steunpunt Thuiszorg Kortrijk, Kortrijk, 56 p. Dooghe G., De vergrijsde toekomst, Ouderen in maatschappelijk perspectief, Leuven, Acco, 1995, 156 p. Dooghe G., Vanden Boer L. & Vanderleyden L. (1998), De kostprijs van de zorg aan ouderen, Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie, CBGS Document 1998/2, Brussel, 71 p.
349
Doolittle GC. (1997), ‘Via TV-Videophones Assist Hospice Providers in Minimizing Stress & Suffering in Dying Patients and their Families’ http://www.cicall.com/videophone/solutions/hospice.htm (14 Mei 2002) Doolittle GC. (2001a), ‘Telemedicine in Kansas: the successes and the challenges’, Journal of Telemedicine and Telecare, Vol. 7, Suppl. 2, p. 43 – 46. Doolittle GC (2001b), ‘A POTS-Based Telehospice Project in Missouri’, Telemedicine Today, The E-healh newsmagazine http://www.telemedtoday.com/articles/potstelehospice.html (28 Mei 2002) Dries J., Ellen G.J., den Blanken M. & Maas N. (2003), Het nieuwe wonen voor ouderen. Een omgevingsverkenning naar domotica en duurzaamheid voor ouderen, Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek TNO, Delft, 54 p. Drummond M.F. & Jefferson T.O. (1996), ‘Guidelines for authors and peer reviewers of economic submissions to the BMJ’, British Medical Journal, August 3, 313 (7052), p. 275-283. http://www.bmj.com/cgi/content/full/313/7052/275?maxtoshow=&…/1996 &resourcetype=1,2,3,4,1 (18 Juli 2002) Drummond M.F., O’Brien B., Stoddart G.L. & Torrance G.W. (1999), Methods for the economic evaluation of health care programmes, Oxford University Press. DWTC (2002), Meerjarig ondersteuningsprogramma voor de uitbouw van de informatiemaatschappij (2001 – 2008). Eerste reeks van projecten, eerste fase (2001 – 2003). Federale diensten voor wetenschappelijke, Technische en Culturele aangelegenheden, Brussel. E.C. (2001), User-friendly Information Society. Sytems and Services for the Citizen. Clusters of Research Projects. European Comission, Information Society Directorate-General, Brussels, 35 p. EMDMI (2002), Het Elektronisch Medisch Dossier: functies, voorwaarden, tegemoetkoming, 24 p. http://www. Health.fgov.be/EMDI/nl/index.html (27 Maart 2003) ENRC (2002), Het Electronic Nursing Record Communication project: Werkmethode, resultaten, 36 p. http://www.health.fgov.be/telematics/enrc/library.html (7 april 2003) EuroCross (2003), Jaarverslag Eurocross 2002, Brussel.
350
Fisk MJ. (1998), ‘Telecare at home: factors influencing technology choices and user acceptance’, Journal of Telemedicine and Telecare, Vol. 4, p. 80 – 83. Frenzel-Altman U. (2001), ‘Tele-service for Seniors. Video telephony based support for older people’, European SeniorWatch Observatory and Inventory. A market study about the specific IST needs of older and disabled people to guide industry, RTD and policy. http://www.seniorwatch.de (27 Mei 2002) Fries J.F. & Singh G. (1996), ‘The Hierarchy of Patient Outcomes’, In Spilker B. (ed), Quality of Life and Pharmacoeconomics in Clinical Trials. Second Edition, Lippincott-Raven, Philadelphia, p. 33 - 40 Gauthier S. & Gwyther L.P. (eds) (2000), Maximising Functional Ability in Alzheimer’s Disease: Focus on Activities of Daily Living, Novartis, Basel, 65 p. Geerinckx P. (2003), Principes en toepassingen van ‘Vital Sign Monitoring’, lezing gehouden op het e-Care-forum 14 maart 2003, Brussel. Geys L. (1999), Thuisverpleging anno 21ste eeuw, in Studiedag NVKVV, 60 jaar thuisverpleging, en dan? Op de lauweren rusten of grondig vernieuwen? 22 maart 1999, Brussel. Geys L. (2001), ‘Social alarm systems in the White and Yellow Cross’ http://www.ogc.be/hometelecare/hometelenet.html (5 juni 2002). Groeneboom G.K.C. & Huijsman R. (1995), Ouderenzorg in economische perspectief: kostenscenario’s, Scenariorapport opgesteld in opdracht van de Stichting Toekomstscenario’s Gezondheidszorg en de Directie Ouderenbeleid (Ministerie van VWS), De Tijdstroom, Utrecht, 159 p. Hanson E.J. & Clarke A. (2000), ‘The role of telematics in assisting family carers and frail onder people at home’, Health and Social Care in the Community, Vol. 8 (2), p. 129 –137. Hanson J. (2001), ‘From sheltered housing to lifetime homes: an inclusive approach to housing’, in S. Winters (ed.), Lifetime Housing in Europe. Proceedings of the European Seminar and Colloquium Living Tomorrow Starts Today, Leuven, 4-5 december 2000, Hiva – K.U.Leuven, p. 35 – 57. Hawley M. (2003), ‘Implications for health and social care’, in S. Brwonsell, D. Bradley & J. Porteus (ed.) (2003), Assistive technology and telecare. Forging solutions for independent living. The Policy Press, UK, 88 p.
351
Haycox A. & Walley T. (1997), ‘Pharmacoeconomics: evaluating the evaluators’, Journal of Clinical Pharmacology, Vol. 43, p. 451-456. Hermans T. (1994), ‘Het hulpverleningstraject na de signalering’. In: Wouters L., Meulemans H., Stoffelen D. & Huypens J. (2001), Zorg binnen handbereik. Personenalarmering voor ouderen, Werkschriften Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Universiteit Antwerpen nr. 20, Acco, Leuven, 108 p. Heyerick J. e.a. (1998a), Patiënt en dossier, Eindverslag IWT project, 26 p., http://www.ogc.be/hometelecare/hometelenet/articles/eua1008.html Heyerick J.P. (1998b), Elektronische verwerking van Persoonsgegegevens i.v.m. de Gezondheid (PGG’s), Juridische, ethische en sociale aspecten, Project ‘Patiënt en dossier’ IWT Vlaams Actieprogramma Informatie Technologie, 48 p. Hjelm NM. (1998), ‘Telemedicine: academic and professional aspects’, Hong Kong Medical Journal, Vol. 4, Number 3, September 1998, p. 289-292. Hock-Fuhrer E. (1999), ‘La Télé-Assistance’, http://www.ogc.be/hometelecare/hometelenet/articles/applc3007.html (juni 2002) Hoeksma, Homans & Menting (1999), Beleidsstrategische draagvlakverkenning voor het gebruik van technologie in de thuiszorg, rapport in opdracht van STOOM, Stichting Onderzoek en Ontwikkeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Bunnik, 31 p. Hoewaer A. & Potloot L. (2003), ‘Personenalarmeringssysteem in de thuisverpleging in combinatie met infuus-therapie en het meten van vitale parameters: een hulp voor wie?’ Niet gepubliceerde paper gepresenteerd op de 29ste Week van de Verpleegkundigen en Vroedvrouwen NVKVV, Oostende, 11 Maart 2003. Jiroflée K. (2002), ‘Tussenkomst in de kosten voor het huren van een draadloos alarmeringssysteem. Omzetting in euro’, uitreksel uit het notulenboek van de gemeenteraad, 1 januari 2002, http://www.leuven.be/servlet/genweb.servlet.MainServlet?toDo=open&id=9 811& (31 mei 2002). Johnston B., Wheeler L., & Deuser J. (1997), ‘Tele-Home Health: Kaiser Permanente Medical Center’s Pilot Project’, Telemedicine Today, The E-healh newsmagazine http://www.telemedtoday.com/articles/Tele-homeHealthII.html (28 Mei 2002)
352
Johnston B., Wheeler L., Deuser J. & Sousa K. (2000), ‘Outcomes of the Kaiser Permanente Tele-Home Health Research Project’, Archives of Family Medicine, Vol. 9, jan 2000, p. 40-45. Katz S., Ford A., Moskowitz R., Jackson B. & Jaffe M. (1963), ‘Studies of Illness in the aged, The index of ADL: A Standardized measure of biological and psychosocial function’, Journal of the American Medical Association, Vol. 12, p. 914-919. Kesteloot K. (2002), Economie van de gezondheidszorg. Economische evaluatie: toepassingen en gebruik. Cursus Management en Beleid van de gezondheidszorg, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Geneeskunde, Departement Maatschappelijke Gezondheidszorg, Centrum voor ziekenhuis- en verplegingswetenschap, Leuven. Keukens (2003), ‘Telefonische hulp door verpleegkundigen’, Tijdschrift voor verpleegkundigen, Vol. 113, nr. 2, p. 42 – 43. Kurz X. & Dresse (1999), ‘Methodological issues in a cost-of-dementia study in Belgium: the National Dementia Economic Study (NADES)’, in the NADES Group, The National Dementia Economic Study, Universiteiten van Brussel, Leuven en Luik, p. 167-175. Lauwers P. (1998), Sociale alarmering via de kabel. Een nieuwe dienst voor ouderen in Vlaanderen, verhandeling aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Licenciaat in de Communicatiewetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Sociale Wetenschappen, Departement Communicatiewetenschap, Leuven, 159 p. LCM (2001), ‘Alarm services for the elderly. Christian Mutualities’ http://www.ogc.be/hometelecare/hometelenet/articles/applc3011.html (5 juni 2002). Leus I., Vandenbroele H., Van Loon H. (1992), Registratieproject Thuiszorg in Vlaanderen Deel 2. Beschrijving van de cliënten en de hulpverlening in het maatschappelijk werk. Nationale Federatie van de Wit-Gele-Kruisverenigingen, Brussel, 52 p. Leys M. & Potloot L. (2002), ‘Assessment of artifact and user context: a constructive technology approach for the introduction of distance alarms on infusion therapy and telemonitoring in home care’, Niet gepubliceerde paper gepresenteerd op de 18th Annual Meeting of the International Society of Technology Assessment in Health Care (ISTAHC), Berlijn, 9 - 12 Juni 2002.
353
Lisa(2001), ‘LISA: Leuvense Internet Samenwerking Artsen’ http://www.uzleuven.be/Uzroot/content/Zorgverleners/login/lisa (21 Mei 2003) Living Tomorrow, 2002, het huis van de toekomst, Vilvoorde http://www.livtom.be (februari 2003) Lowette T. & Van Dorsselaer L. (2000), ‘Yahoo op Minitel’, 6-Minutes Multimedia, nr. 22, 11 december 2000 http://www.6minutes.net/nl/multimedia/0012.htm (22 Mei 2003) Magnusson L., Hanson E., Brito L., Berthold H., Chambers M. & Daly T. (2002a), ‘Supporting family carers through the use of information and communication technology – the EU project ACTION’, International Journal of Nursing Studies, Vol. 39, p. 36 – 381. Magnusson L., Hanson E. &Nolan M. (2002b), ‘Assisting carers using the ACTION model for working with family carers’, British Journal of Nursing, Vol. 11 (11); p. 759 – 763. Mahmud K. (2001), ‘Home Health Care via Telemedicine’, Telemedicine Today, The E-healh newsmagazine http://www.telemedtoday.com/articles/homehealthcare.html (28 Mei 2002) Mair F., Whitten P. (2000), ‘Systematic review of studies of patient satisfaction with telemedicine’, British Medical Journal, June 3, 320 (7248), p. 1517-1520. http://www.pubmedcentral.nih.gov/articlerender.fcgi?tool=pubmed&pubme did=10834899 (26 juni 2002) Misplon S., Hedebouw F. (2003), Behoefteonderzoek naar een kinderdagverblijf in Grimbergen, Onderzoek in opdracht van het OCMW van Grimbergen, Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, Hoger Instituut voor de Arbeid (Hiva), Leuven, 148 p. Nabarette H. (2001), ‘Télé-dialyse en Bretagne: une expérience pilote’, Dossiers Télémedecine http://www.medcost.fr/html/telemedecine_tm/mag_22/tele_dialyse.htm (21 mei 2003) Nakamura K., Takano T. & Akao Ch. (1999), ‘The Effectiveness of Videophones in Home Healthcare for the Elderly’, Medical Care, Vol. 37, Number 2, p. 117-125.
354
Nakamura K. (2001), ‘Tele-home health care in Japan’, Tokyo Medical and Dental University, Department of Public Health and Environmental Science, Telemedicine Today, The E-healh newsmagazine http://www.telemedtoday.com/articles/telehomejapan.html (28 Mei 2002) NIS (2000), Huishoudbudgetonderzoeken, http://statbel.fgov.be/figures/d322_nl.asp (28 februari 2003) NIS (2001), Internet bij particulieren en bedrijven, Europese Unie (1998-2001) http://www.statbel.fgov.be/figures/d75_nl.asp#3 (26 Mei 2003) NIS (2003) Structuur van de bevolking volgens geslacht en leeftijdsgroep per gewest http://www.statbel.fgov.be/figures/d21_nl.asp#3 (15 Juli 2003) NIS (2003) Communicatiemedia en audiovisuele media http://www.statbel.fgov.be/figures/d75_nl.asp (25 Juli 2003) Nocon A. & Qureshi H. (1996), Outcomes of Community Care for Users and Carers. A Social Services Perspective. Open University Press, Buckingham, 176 p. Nouws H. & van der Linden M. (2003), Aan de slag met woonzorgzones. Instrumenten voor initiatiefnemers, Aedes-Arcares Kenniscentrum Wonen-Zorg, Utrecht, 52 p. Oeso (2002), Oeso-Richtlijnen tot Regeling van de Beveiliging van Informatiesystemen en –netwerken: naar een Beveiligingscultuur, Aanbeveling goedgekeurd tijdens de 1037ste vergadering van de Oeso-Raad op 27/07/02, 17 p. Oeso (2003), After the telecommunications bubble, economics department working papers nr. 361, 25/07/03, 19 p. http://www.oecd.org/eco Ortt J.R. & Peters J.A.F.M. (1995), ‘Beeldtelefonie voor consumenten: een expertonderzoek’, I&I, Informatie & informatiebeleid on-line http://www.cram.nl/cram/ieni/950205.htm (8 Juli 2002) Ortt J.R. (1998), ‘Marktonderzoek zonder markt. Niemand zit te wachten op de beeldtelefoon’, Delta Online, nummer 20, http://www.delta.tudelft.nl/jaargangen/30/20/beeld.html (8 Juli 2002) Pacolet J., Bouten R., Lanoye H. & Versieck K. (1999), Social protection for dependency in old age in the 15 EU Member States and Norway. Synthesis report commissioned by the European Commission and the Belgian Minister of Social Affairs, European Commission, Luxemburg, 159 p.
355
Pacolet J., Hedebouw G. & Winters S. (2001), De kost van de zorg voor Alzheimerpatiënten in Vlaanderen en Europa. Resultaten van een pilootstudie in Vlaanderen, Finland, Griekenland, Ierland en Spanje, Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, Hoger Instituut voor de Arbeid (Hiva), Leuven, 133 p. Pacolet J., Van De Putte I., Cattaert G., Coudron V., Degreef T. & Verbrugghe K. (2002), Plus est un vous herbekeken. Manpowerplanning in de zorgsector en de sociocluturele sector. Deel 3: Prognoses tot 2005 en scenario’s tot 2020 voor de zorgsector in de Vlaamse Gemeenschap, Katholieke Universiteit Leuven, Hoger Instituut voor de Arbeid (Hiva), Leuven, 268 p. Pacolet J. (red.) (2002), De rol van de serviceflats in de toekomst in Vlaanderen en Europa. Verslagboek van het colloquium van 28 maart 2001 ’t Elzenveld, Antwerpen. Colloquium in opdracht van Serviceflats Invest, i.s.m. het Hoger Instituut voor de Arbeid, Katholieke Universiteit Leuven en het Platform Wonen van Ouderen, Hiva-K.U.Leuven, Leuven, 188 p. Pieters J. & Hermesse J. (1992), De Katz-schaal en zijn betrouwbaarheid, niet gepubliceerde licentiaatsthesis, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Geneeskunde, Leuven. Porteus J. (2001), ‘Designing for older people in the UK’, in S. Winters Lifetime Housing in Europe. Proceedings of the European Seminar and Colloquium Living Tomorrow Starts Today, Leuven, 4-5 december 2000, Hiva – K.U.Leuven, p. 111 – 122. Premik M., Rudel D. & Licer N. (1998), ‘Could the community social alarm system serves also as a primary health care service?’, Medicinski arhiv, nr. 52 (3), p. 153 – 155. Revet M. (2001), ‘Seniors in the Netherlands: living well cared for and without worries about care’, in S. Winters Lifetime Housing in Europe. Proceedings of the European Seminar and Colloquium Living Tomorrow Starts Today, Leuven, 4-5 december 2000, Hiva – K.U.Leuven, p. 83 –91. Roex M., Vandemeulebroeke K. & Vandermeeren Ph. (1999), De realisatie van het globaal medisch dossier. Persmededeling 9 maart 1999, Het Kartel, Brussel http://users.pandora.be/asgb/p990309 (10 september 2002) Rosen E. (2001) ‘Twenty Minutes in the Life of a Tele-Home Health Nurse’, Telemedicine Today, The E-healh newsmagazine http://www.telemedtoday.com/articles/Telehomenurse.html (28 Mei 2002)
356
Rouselle P., Vanderstraeten M., Janssens M., Swinnen T., Adriaens B., Oelbrandt N., De Boeck R. & Van Brabandt B. (2002), ‘Over zorgregio’s en Sel’s. Decreet op de zorgregio’s’, Polsslag, nr. 36, p.12 - 13 Rutten F.H., Van Ineveld B.M., Van Ommen R., Van Hout B.A. & Huijsman R. (1993), Kostenberekening bij gezondheidszorgonderzoek. Richtlijnen voor de praktijk, Rapport opgesteld in opdracht van de Stuurgroep Toekomstscenario’s Gezondheidszorg, Van Arkel, Utrecht, 112 p. Ryder (2001), ‘Videotelephony in action: palliative care’, Motion Media Technology Center, United Kingdom http://www.motion-media.com/telehealth (15 Mei 2003) SAID (2001), System Requirements Specification, IST-Social Aid Interactive Developments, deliverable n°02, 78 p. Seniorwatch (2001), European SeniorWatch Observatory and Inventory. A market study about the specific IST needs of older and disabled people to guide industry, RTD and policy, Empirica, 71 p. http://www.Seniorwatch.de (Januari 2003) Seniorwatch (2002), SeniorWatch, Final Report. European SeniorWatch Observatory and Inventory. A market study about the specific IST needs of older and disabled people to guide industry, RTD and policy, Empirica, 32p. http://www.Seniorwatch.de (21 mei 2003) Schipper H., Clich J.J. & Olweny C.L.M. (1996), ‘Quality of Life Studies: Definitions and Conceptual Issues’, In: Spilker B. (ed), Quality of Life and Pharmacoeconomics in Clinical Trials. Second Edition, Lippincott-Raven, Philadelphia, p. 11 - 23 Solival (1994), Personenalarm voor bejaarden. In: Wouters L., Meulemans H., Stoffelen D. & Huypens J. (2001), Zorg binnen handbereik. Personenalarmering voor ouderen, Werkschriften Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Universiteit Antwerpen nr. 20, Acco, Leuven, 108 p. Spadaro R. (2003); Eurobarometer 58.0. European Union citizens and sources of information about health, The European Opnion Research Group, 16 p. http://eurpa.eu.int/comm/health/ph_ingormation/documents/eb_58/en.pdf Spilker B. (ed.) (1996), Quality of Life and Pharmacoeconomics in Clinical Trials. Second Edition, Lippincott-Raven, Philadelphia, 1259 p. Spriet A. (2002), Telesenior. Videotelefonie voor thuiswonende ouderen, Kortrijk, 22 p.
357
Stichting Jonge Kamera (2002), ‘Jonge Kamera. Of hoe ook u een glimlach op het gezichtje van een langdurig ziek kind tovert’, Een project van de Jonge Kamers Menen en Tielt http://www.jongekamera.be (31 Oktober 2002) STOOM (2002), ICT in de thuiszorg. Uitkomsten van een quick-scan, Stichting Onderzoek en Ontwikkeling Maatschappelijke gezondheidszorg, 16 p. http://www.stoom.nl/technologie/digitale nota ICT in de thuiszorg (31 juli 2003) Stroetmann K. & Erkert Th. (1999), ‘”HausTeleDienst” – A CATV-based Interactive Video Service for Elderly People’, Student Health Technology Information, Vol. 64, p. 245 – 252. Thie J. (2001), ‘SAFE21 project. A pan-European social alarm system’ http://www.ogc.be/hometelecare/hometelenet/articles/eua1012.html (05 juni 2002). Tijhuis M.A.R., De Jong-Gierveld J., Feskens E.J.M. & Kromhout D. (1999), ‘Changes in and factors related to loneliness in older men. The Zutphen Elderly Study’, Age and Ageing, Vol. 28, p. 491 – 495. Torfs K., Bussels J. Kurz X. & Annemans L. (1997), Inleiding tot de economische evaluatie van gezondheidszorgen, Astra Pharmaceuticals, Brussel, 118 p. Tromp W.A.M. & van Weerd H. (1996), ‘De zorgcentrale, de verbindende schakel in het zorgcontinuüm’, 26 februari 1996 http://www.zorgconnect.nl (31 mei 2002). Valcke P. (2002), ‘Toegang tot digitale televisiedecoders, een kwestie van pluralisme en mededinging’, Auteurs & Media, Vol. 1, p. 30 –53. van der Leeuw J. & Mandemaker T. (2003), Handreiking personenalarmering en domotica voor ouderen. Een handreiking voor beslissers, medewerkers innovatie en productieontwikkeling en technische medewerkers in de huisvestingssector, innovatieprogramma Wonen en Zorg iWZ, Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) en Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW), Utrecht, 75 p. Vanmarcke G. (2002), ‘Sociale alarmering, de onmisbare ondersteuning van zelfzorg, mantelzorg en thuiszorgdiensten. Voor veilig en langer zelfstandig wonen’, Centrum Derde Leeftijd, Noodhulptelefoon, Brussel http://www. ogc.be/hometelecare/hometelenet/articles/applc3002.html (05 juni 2002).
358
Van Mechelen D. (2003), ‘Interactieve Digitale Televisie eind 2004 in de Vlaamse huiskamer’, persmededeling Vlaamse Regering 18 Juli 2003 Van Sluijs A. & Janssens R. (1999), ‘Kosten’, in R. Lapre (ed) et. al, Algemene economie van de gezondheidszorg, Elsevier/De tijdstroom, p. 63 – 80. Vanwelde C. (2003), ‘Big Brother waakt’, Artsenkrant, 8 April 2003, nr. 1503, p. 24 Vervaeke N. (2001), Bejaarden en telcommunicatie. Een videofonieproject rond vereenzaming van bejaarden in het landelijke Heuvelland, Scriptie tot het behalen van de titel van gegradueerde in de ergotherapie, Hogeschool WestVlaanderen, Departement HIEPSO, studiegebied gezondheidszorg, Kortrijk, 100 p. Verwilghen M. (2001), ‘Wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit’, Belgisch Staatsblad, 3 februari 2001, p. 2909 - 2914. Vlaskamp F.J.M. & Beks M.C.M. (1988), Alarmeringssystemen voor ouderen en gehandicapten. In: Wouters L., Meulemans H., Stoffelen D. & Huypens J. (2001), Zorg binnen handbereik. Personenalarmering voor ouderen, Werkschriften Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Universiteit Antwerpen nr. 20, Acco, Leuven, 108 p. Vogels M. (2001), ‘Ministerieel besluit van 14 november 2000 houdende vaststelling van de nadere regels betreffende de subsidieverlening voor het aankopen van personenalarmtoestellen’, Belgisch Staatsblad, 22 maart 2001, p. 9698. Werkgroep Thuisverzorgers (2003), ‘De Maximumfactuur (MAF), Beperking van de medische kosten’, Thuiszorgkrant, Januari 2003, nr. 51, p. 2. Whitten P., Collins B. & Mair F (1998), ‘Nurse and patient reactions to a developmental home telecare system’, Journal of Telemedicine and Telecare, Vol. 4, p. 152 – 160. Whitten P, Mair F., Haycox A., May C., Williams T. & Hellmich S. (2002), ‘Systematic review of cost effectiveness studies of telemedicine interventions’, British Medical Journal, Vol. 324, p. 1434-1437. http://bmj.com/cgi/content/full/324/7351/1434?view=full&pmid=12065269 (26 Juni 2002)
359
Wieselmann M. (2001), ‘OMNI. Support for family care takers with the use of ICT in the Netherlands’ European SeniorWatch Observatory and Inventory. A market study about the specific IST needs of older and disabled people to guide industry, RTD and policy http://www.seniorwatch.de (27 Mei 2002) Wieselmann M. (2002), ‘Kenniscentrum Human Technology. Voorbeeldprojecten’ http://www.bb5.hio.ft.hanze.nl/kht/voorbeeldprojecten.htm (8 Mei 2002) Winters S. (2001), ‘Lifetime housing in Europe: the rationale, the strategies, the policy instruments’, in Lifetime Housing in Europe. Proceedings of the European Seminar and Colloquium Living Tomorrow Starts Today, Leuven, 4-5 december 2000, Hiva – K.U.Leuven, p. 7 –34. Wootton R. (1998), ‘Telemedicine in Hong Kong’, Hong Kong Medical Journal, Vol. 4, Number 3, September 1998, p. 259-260. Wootton R. (2001), ‘Telemedicine. Recent Advances’, British Medical Journal, Vol. 323, 8 september 2001, p. 557-560. Wootton R. (2002), ‘Future patterns of health service delivery based on telemedicine and telecare’, Institute of Telemedicidine and Telecare, The Queen’s University of Belfast, UK http://www.tradepartners.com/Uk/Company/Queens/paper1.htm (14 Mei 2002) Wouters L., Meulemans H., Stoffelen D. & Huypens J. (2001), Zorg binnen handbereik. Personenalarmering voor ouderen, Werkschriften Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Universiteit Antwerpen nr. 20, Acco, Leuven, 108 p. Wouters L., Meulemans H., Stoffelen D. & Huypens J. (2002), ‘Zorg binnen handbereik. Personenalarmering voor ouderen’, Tijdschrift voor Welzijnswerk, jrg. 26, nr. 242, p. 44-50.