onafhankelijk vakblad voor sportmanagement verschijnt 5 keer per jaar erkenningsnummer P911239 april - mei 2013 - nummer 2
Te veel buitenlanders in de Jupiler Pro League steeds meer geweld tegen scheidsrechters Nieuwe sporten scoren goed in de populariteitsranking Dopingbestrijding in Vlaanderen meest performante ter wereld
We can help you achieve your goals! Tiberghien, your specialist tax law firm - teamed up with ALTIUS. Like it or not, professional sports players, teams and organisations are often confronted by complex (income) tax issues. The Belgian tax situations of sports clubs, sports event organisers and individual athletes can be complex. Activities and transactions may have unexpected or unknown tax consequences. Furthermore, these individuals and organisations often also have to comply with the tax rules of other jurisdictions where events or competitions take place. For many years, our firm has focused on the Belgian and international tax rules which apply to sportsmen and entertainers, and has built up an extensive experience in this area.
Tour & Taxis Building Havenlaan 86C B.419 Avenue du Port 1000 Brussels T +32 2 773 40 00 | F +32 2 773 40 55 www.tiberghien.com |
[email protected] Brussels | Antwerp | Luxembourg In cooperation with
Tiberghien is a leading Belgian tax law firm specialising in providing client-focused solutions to complex and legal tax issues. With offices in Brussels, Antwerp and Luxembourg, Tiberghien is noted for its entrepreneurial and business-oriented approach. Its operational relationship with a number of other international tax law firms has resulted in the creation of a powerful network that is able to offer seamless cross-border tax advice to its clients. Tiberghien also works in close collaboration with ALTIUS in other areas of law, so as to offer sportsmen, sports clubs and teams a multi-disciplinary approach to all sorts of legal issues. Just what you need to stay on track!
Colofon SUPPORT magazine Een uitgave van STORY PUBLISHERS P. Van Duyseplein 8, 9000 GENT Tel 09 265 81 06
[email protected]
Voorwoord Sport en terreur, ook dat is realiteit! April is sinds jaar en dag de maand bij uitstek om, wereldwijd, enkele van de belangrijkste grote stadsmarathons te lopen. In Europa is er ondermeer de marathon van in Parijs, Rotterdam en Londen. In de VS zijn er ook heel wat wedstrijden waarvan de marathon van Boston ongetwijfeld de bekendste is. De editie 2013 van deze laatste wedstrijd, gelopen op 15 april 2013, zal voortaan onlosmakelijk verbonden zijn met een afschuwelijke bomaanslag op onschuldige burgers (lopers en toeschouwers). De gebruikte explosieven en het soort bom hadden onmiskenbaar als doel vele slachtoffers te maken en aldus de (media-)aandacht aan te zuigen. Internationaal terrorisme is sedert vele decennia een issue en lijkt sedert 9/11 zelfs fundamenteel te wegen op de (internationale) politiek. Hoewel de sport in het verleden al vaak de speelbal was van de politiek en verscheidene machthebbers – denk maar aan de diverse boycots van de Olympische Spelen in de jaren zeventig en tachtig – bleven grote sportornooien toch grotendeels gespaard van het fenomeen terrorisme, op een paar uitzonderingen na (O.S. München 1972, O.S. Atlanta 1996, Africa Cup 2010). Moeten we ons na het incident in de marathon van Boston nu wel grote zorgen maken over het verloop van grote sportwedstrijden? Uiteraard is het veiligheidsaspect bij de grote sporttornooien al geruime tijd een wezenlijk onderdeel van de organisatie, deze aandacht zal – in de wereld waarin we leven – niet mogen verslappen. Maar, zoals gesteld, bleef de sport in grote mate gevrijwaard en komt het me voor dat deelname aan en bijwonen van grote sportwedstrijden een quasi risicoloze bezigheid is en blijft. In het algemeen overigens is de wereld vandaag een veiliger plek dan ooit tevoren, hoewel ik besef dat de perceptie misschien het tegendeel doet vermoeden. Laten we dus maar verder (actief en passief) de sport bedrijven, koesteren en beleven, en laat ons daarvoor maar in grote getale regelmatig samenkomen, hier en in de rest van de wereld. Een boeiende sportwereld verdient een boeiende SupPORT! Peter Haenebalcke
Redactieraad Philippe de Beukelaer (Tolrip NV), Sylvie Decanniere (Bloso), Trudo Dejonghe (Lessius Associatie KU Leuven), Pieter De Ranter (KPMG), Dirk De Vos (ACVSporta), Dimitri Dedecker (Advocaat balie Gent), Hans De Waele (Rechtbank 1° Aanleg Gent), Ludo Frans (KPMG), Geraldine Mattens (VSF), Bart Meganck (Hof van Beroep Gent), André Ornelis (VAT), Dany Punie (ISB), Jeroen Scheerder (KUL), Ivan Sonck (VRT), Stefaan Sonck (Advocaat balie Brussel), Hilde Tielens (Van Havermaet Groenweghe Consultants), Bart Van Hyfte (Advocaat balie Brussel), Lotte Vanreusel (Golazo), Brigitte Van Schoote (Advocaat balie Gent), Walter Van Steenbrugge (Advocaat balie Gent), Pierre Van Thillo (Ervaringsdeskundige sport), Marc Verheyen (IBCMT), An Vermeersch (Universiteit Gent), Jos Verschueren (VUB), Philippe Versweyveld (KPMG), Lut Wille (Advocaat Balie Brugge) Ontwerp Creality Grafisch Ontwerpburo (Antwerpen) Drukwerk Schaubroeck (Nazareth) Hoofdredactie Peter Haenebalcke (Story Publishers) Eindredactie Kristof Vanderhoeven Verantwoordelijke uitgever Peter Haenebalcke COVERFOTO Belga Info en bestellingen STORY PUBLISHERS P. Van Duyseplein 8, 9000 GENT Tel 09 265 81 06
[email protected] RECLAMEREGIE Addmedia Christiaan Pallemansstraat 92 2950 Kapellen GSM 0475 44 25 74
[email protected] Technische fiche tweemaandelijks (met uitzondering van juli en augustus); februari, april, juni, september en november) Prijs abonnement € 95,- exclusief BTW en inclusief verzending in België en € 120,- exclusief BTW en inclusief verzending in het buitenland. Een abonnement loopt voor één kalenderjaar en wordt stilzwijgend verlengd, behoudens schriftelijke opzegging 3 maanden voorafgaand aan het einde van het lopende abonnement. © Behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een (geautomatiseerd) gegevensbestand en/of openbaar gemaakt, op welkdanige wijze dan ook, zonder uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever en de redactie zijn niet verantwoordelijk voor de in advertenties of publireportages opgenomen teksten.
INHOUD/
5
Inhoud 3 Editoriaal
6 10
5 Inhoudsopgave SupPORT 2013 - 2
6 Positieve en minder positieve trends in het Belgisch profvoetbal Dossier
10 Wordt het dopingprobleem in het wielrennen overschat?
15 Professor Peter Hespel gelooft niet in een cleane sportwereld Achtergrond
19 Strafbare feiten jegens scheidsrechters van sportwedstrijden
15
23 Onderzoek naar vier decennia sportbeleid en sportparticipatie in Vlaanderen Column
26 Wim Lagae: wielerparadoxen
30
Start to ….
27 Sportrecht & sportsponsoring: fiscale aspecten 30 Eredivisie Live: een uniek businessmodel Praktijkinfo
34 Sportrecht: de beëindiging van een contract van een sportbeoefenaar 36 Sport & fiscaliteit: sportclubs en btw (valkuilen en opportuniteiten)
6
DOSSIER/
SUPPORT magazine 2/2013
Demografische studie CIES duidt positieve en minder positieve trends in Belgische profvoetbal De afdeling Football Observatory van het in Zwitserland gevestigde International Centre for Sports Studies (CIES) analyseerde het afgelopen jaar het profvoetbal in 31 Europese landen en maakte er een demografische studie van op. We bekeken nauwkeurig alle bestudeerde markttrends en kwamen tot de conclusie dat onze eigen Jupiler Pro League vooral goed scoort in het aantal buitenlandse spelers – een negatieve trend – en speelkansen voor eigen jeugd. Yves Brokken Om de studie van het CIES enigszins te begrijpen, is het wenselijk een aantal factoren te schetsen. Zo werden de 31 landen ingedeeld in vijf categorieën. Categorie 1 behelst de toplanden Engeland, Spanje, Italië, Duitsland en Frankrijk. Categorie 2 bestaat uit de subtoppers Nederland, Portugal, Rusland, Turkije en – opvallend – Oekraïne. België (12de op de Europese ranking) behoort samen met Denemarken, Zwitserland, Griekenland, Schotland en Roemenië tot categorie 3. Categorie 4 vertegenwoordigt de competities van Oostenrijk, Bulgarije, Cyprus, Tsjechië, Israël, Noorwegen en Polen. De laagst ingeschatte Europese voetballanden behoren tot categorie 5: Zweden, Kroatië, Finland, Hongarije, Servië, Slovakije, Slovenië en Wit-Rusland. Europa werd ook opgesplitst in een noordelijk, oostelijk, zuidelijk, westelijk en centraal deel. De Belgische competitie zit samen met onder meer de Nederlandse, Franse, Duitse en Engelse competitie in het westelijk deel. Toplanden Spanje en Italië uiteraard in het zuidelijke.
Trend 1: aantal kernspelers
Het gemiddelde aantal kernspelers schommelde de voorbije jaren tussen 24 en 25 per club en dat is stabiel gebleven. Opval-
Te veel buitenlanders, maar jongeren krijgen wel kansen lend is dat clubs in een hoger aangeschreven categorie meer spelers ter beschikking hebben dan in de lagere categorieën. De vijf toplanden steken allemaal boven het gemiddelde uit, wat wellicht toe te schrijven is aan hun grotere financiële mogelijkheden. Nog een opvallende stijlbreuk: ook Oost-Europese clubs hebben veel spelers, terwijl clubs in Scandinavië het doen met een veel smallere kern. Noorwegen en Denemarken sluiten de rij met gemiddeld 22,3 spelers per eersteklasser. Ook Nederland zit met 23,7 onder het gemiddelde van 24,6. De Jupiler Pro League finisht met 24,7 halfweg het peloton. Het voorbije jaar stegen in Bulgarije en Roemenië de spelerskernen het meest met gemiddeld 1,9 spelers per club. Ook in de Italiaanse Serie A was er een opmerkelijke opwaartse trend: +1,6. Een andere duidelijke trend is dat clubs kiezen voor spelers die in het eerste trimester van een jaar geboren zijn (30%). Spelers geboren in oktober, november of decemBelga Picture
DOSSIER/
ber vertegenwoordigen slechts 19 procent. Volgens de studie wijst dit uit dat clubs wel degelijk rekening houden met de leeftijd van spelers. Tot slot: aanvallers (21%) en aanvallende middenvelders (23%) maken gemiddeld bijna de helft van de spelerskernen uit.
Trend 2: leeftijd
De gemiddelde leeftijd van spelers per club is 25,9 jaar. In de Jupiler Pro League bedraagt dat slechts 25,47, wat betekent dat België in de lijst bij de tien landen behoort met de jongste spelerskernen. Jeugd krijgt dus wel degelijk kansen. De studie toont
bovendien een onderscheid tussen jonge Belgen en jonge buitenlanders. Daaruit blijkt dat vooral onze jonge landgenoten aan de bak komen. De gemiddelde leeftijd van de Belgen in de Jupiler Pro League is 24,5 jaar, terwijl de leeftijd van buitenlanders gemiddeld 26,4 jaar is. Van vooraan-
7
8
DOSSIER/
SUPPORT magazine 2/2013
Clubs kiezen voor spelers die in het eerste trimester van het jaar geboren zijn staande competities doet alleen Nederland beter met een gemiddelde leeftijd van 24,56. Opvallend is dat de clubs uit categorie 1 de neiging hebben om centen neer te tellen voor spelers met meer ervaring. Opnieuw is Italië de uitschieter met 27,07 als leeftijdsgemiddelde per club. Alleen Cyprus doet op dat vlak ‘beter’ met een gemiddelde van liefst 28,29 jaar. Slovenië kent per club de jongste spelers met een gemiddelde van 23,65, wat neerkomt op liefst vijf jaar verschil met de oudste. Positioneel gezien blijken aanvallend ingestelde spelers jonger dan verdedigende voetballers. Doelmannen blijken met gemiddeld 26,6 jaar de oudste spelers.
België behoort bij de tien landen met de jongste spelerskernen, jeugd krijgt dus wel degelijk kansen Trend 3: inkomende transfers
Het aantal inkomende transfers per club nam afgelopen jaar enigszins af tegenover 2011. Het gemiddelde blijft 9,7. In België is dat 9,6 en dat is meer dan in de meeste andere landen. Van de toplanden zijn er alleen in Italië meer nieuwe spelers. Teams in hogere competitiecategorieën trekken minder spelers aan dan clubs uit lagere categorieën. Dat de Jupiler Pro League dan toch rond het Europese gemiddelde schommelt, heeft te maken met de onstabiele competities zoals de Bulgaarse, Roemeense en Cypriotische, waar het gemiddelde tot zelfs boven de 14 nieuwkomers per club stijgt. Oost-Europese clubs trekken gemiddeld per club vijf spelers meer aan dan Noord-Europese. In vergelijking met de voetballanden van ons niveau en betere competities staat België relatief laag geklasseerd. Alleen de Engelse Premier League blijft boven de 9 spelers ge-
middeld, Nederland zit op 8,8. In Duitsland bedraagt het gemiddelde per club 8,4, in Frankrijk zelfs maar 7,2. Nog opvallend: in Zuid-Europa wordt wel veel getransfereerd, alleen Spanje blijft met een gemiddelde van 7,8 ver achter – wellicht door de financiële crisis. Leuk weetje: vier op tien Europese transfers zijn grensoverschrijdend.
Trend 4: eigen jeugd
Het gemiddelde aantal eigen jeugdspelers per club is ferm gedaald tegenover de voorgaande jaren: 21 procent – een diepterecord – tegenover meer dan 22,2 procent in de drie jaren daarvoor. Zwitserland, Slovakije (40,3%!) en Denemarken hebben tegenover 2011 meer dan 2,4 procent eigen jeugdspelers méér per club.
De alarmbel luidt vooral in Noorwegen (-5,8%), Slovenië (-5,8%) en Wit-Rusland (-10,3%). In Oost-Europa daalde het aantal eigen jeugdspelers gemiddeld zelfs met 4,4 procent. Ook in Noord-, Zuid- en WestEuropa is er een dalende trend te noteren. Alleen in Centraal-Europa – met landen als Polen, Oostenrijk en Kroatië – zag men een opwaartse trend. De vijf topcompetities hinken wat dat betreft achterop. Net als België, waar clubs gemiddeld slechts 13,7 eigen spelers – die tussen hun 15de en 21ste eveneens bij de club speelden – op de loonlijst hebben staan. Nederland doet het met 21,8 procent zelf opgeleide spelers een pak beter. Opvallend: de studie wijst uit dat slechts 7,5 procent van de spelers tussen hun 27ste en 31ste nog bij dezelfde
DOSSIER/
Slechts 7,5 procent van de spelers tussen hun 27ste en 31ste spelen nog tot dezelfde club als waar ze werden opgeleid club spelen als waar ze werden opgeleid. Aanvallers veranderen het vaakst van club (17,4 procent eigen spelers). Dat blijkt ook uit de cijfers van het CIES: tegenover 2011 werden er in onze competitie vorig jaar slechts 0,8 nieuwe eigen talenten aan de spelerskernen toegevoegd.
Trend 5: internationals
Op het vlak van actieve internationals in onze competitie boert de Jupiler Pro League achteruit: van 15,8 procent in 2011 naar 11,6 procent in 2012. Toch is ons land nog een middenmoter in het Europese peloton. Het spreekt voor zich dat de toplanden het merendeel van de internationals herbergen; dat is zowel sportief als economisch de logica zelve. Categorie 1 heeft de meeste internationals en zo glijdt het stilaan af. Engeland voert de ranglijst aan met gemiddeld liefst 42,5 procent per club, gevolgd door Duitsland (35,6%), Rusland (30,1%), Italië (24,5%) en Spanje (20,7%). Nederland volgt na Turkije en Oekraïne als negende met 15,7 procent. Opvallend: een derde van alle Afrikaanse eersteklassespelers in de meegerekende landen is international. En per international die in eigen land speelt, zijn er vier internationals die in een ander voetballand hun brood verdienen.
Trend 6: buitenlanders
Gemiddeld spelen er in de meegerekende Europese competities 36,1 procent buitenlanders mee. Een nieuw record, zo meldt het CIES. De Jupiler Pro League zit daar met liefst 53,2 procent – een stijging met 4,2 procent tegenover 2011 – ver boven en neemt zelfs plaats in de top vijf. België is één van de zes landen met meer dan de
Belga Picture
België is een van de zes landen met meer dan de helft buitenlanders helft buitenlanders. Ook in Engeland, Italië en Portugal speelt een gelijkaardig aantal buitenlanders. Eenzame koploper is Cyprus met 74,2 procent. Het kleinste aantal buitenlanders is terug te vinden in Balkanlanden als Slovenië (17,7%), Servië (13,7%) en Kroatië (13,5%). Aanvallers kiezen gevoelig vaker voor een buitenlands avontuur dan doelmannen (44,3% tegenover 25,6%) – in ons land blijkt twee op drie aanvallers van buitenlandse origine te zijn. Liefst een vijfde van alle buitenlanders – 21,2% om precies te zijn – is jonger dan 22. Het CIES stelde vast dat in de Jupiler Pro League het grootste aantal ‘inwijkelingen’ gerekruteerd werd in Nederland (24), al gaat het vaak om terugkerende Belgen. Frankrijk (22), Israël (13), Spanje (10) en Engeland (8) vervolledigen de top vijf. Van alle buitenlanders in de Jupiler Pro League zijn onze zuiderburen uit Frankrijk met 40 spelers het best vertegenwoordigd. Israël (12), Brazilië (11), Servië (9) en Nederland (8) vervolledigen de top vijf.
9
10
DOSSIER/
SUPPORT magazine 2/2013
Wordt het dopingprobleem in het wielrennen overschat? Wielrennerij en doping waren al langer onlosmakelijk met elkaar verbonden, maar nu staan de twee wel heel erg in de spotlights. Met al die (ietwat geforceerde) bekentenissen lijkt het wielrennen anno 2013 steeds meer op een afvallingskoers voor dopingzondaars. Wat zouden Hans Vandeweghe, ’s lands bekendste dopingkenner die sinds 2011 ook algemeen directeur van Wielerbond Vlaanderen is, en Bart Meganck van het Hof van Beroep in Gent, zelf als voorzitter in diverse disciplinaire dopingorganen actief, daar van denken? Die laatste wilde al lang eens van gedachten wisselen met de man die zopas Wie gelooft die coureurs nog? schreef. Wij boden hem die kans in dit dubbelgesprek, en stelden zelf ook een paar vragen. Kristof Vanderhoeven Laat ons beginnen met jullie definitie van doping... Hans Vandeweghe: “Ik vrees dat mijn definitie even saai als simpel is: al wat op de dopinglijst staat is doping en de rest niet. De WADA-definitie steunt op drie criteria: (mogelijk) prestatiebevorderend, (mogelijk) schadelijk voor de gezondheid, in strijd met de geest van de sport. Volgens die definitie is water dus ook doping, want te veel water is ongezond en water drinken is ook prestatiebevorderend. Zonder water zou je immers geen bergrit in de Ronde van Frankrijk kunnen uitrijden. Het is een beetje een gechargeerd voorbeeld, maar ik wil duidelijk maken dat die definitie langs alle kanten rammelt. Alleen … wat is het alternatief? (denkt na) Ik kan in ieder geval niet meteen een betere definitie bedenken.”
Is het grootste probleem met die dopinglijst niet dat er ook tal van stoffen en producten op staan die niet prestatiebevorderend zijn?
Bart Meganck: “Dat wordt snel gezegd, maar uiteindelijk ga je daar volgens mij niet zo veel producten op terugvinden die echt helemaal niet prestatiebevorderend zijn hoor. Je mag ook niet vergeten dat er ook nog andere criteria zijn (al dan niet medisch verantwoord in de context van sportbeoefening of het gevaar voor de sporter zelf of zijn medesporters, nvdr.). De lijn is dus niet zo makkelijk te trekken. Wanneer is een stof prestatiebevorderend en wanneer niet? Neem het voorbeeld van marihuana. Dat staat op de lijst, ook al is het zeker
in duursporten hoegenaamd niet prestatiebevorderend. In contactsporten zoals boksen, kickboksen en gevaarlijke sporten waarbij je een bepaalde angst moet overwinnen helpt marihuana dan wel weer. Zo zie je maar dat het niet zo makkelijk is om te bepalen wat wel en wat niet prestatiebevorderend werkt. Dat verschilt immers
Wij hebben geen dopingprobleem in Vlaanderen van sport tot sport. Daarom bestaat er ook zoiets als sportspecifieke overtredingen. Alcohol wordt voor een F1-piloot als doping beschouwd, maar niet voor een voetballer. Voor Captagon geldt hetzelfde.” Vandeweghe: “Dat klopt, maar over die uitzonderingen is geen discussie. Er is geen zinnig mens die zal pleiten om alcohol ook voor F1-piloten toe te staan. Feit is dat die dopinglijst niet perfect is. Het is niet omdat ik niet meteen kan bedenken hoe het dan beter moet, dat ik geen commentaar mag geven op die dopinglijst. Het feit dat ze producten op die lijst hebben gezet, terwijl ze pas tien jaar later wisten hoe ze die producten moesten opsporen, was compleet stupide. Dan krijg je immers sporters die zeggen ‘Tiens, die Erytropoëtine, wat zou dat zijn? Het staat op de lijst, dus ik zal dat eens proberen zie’. Kun je hen die redenering kwalijk nemen? Neen,
want ze wisten maar al te goed dat ze niet gepakt konden worden. Iets op de dopinglijst zetten dat je niet kunt opsporen is volstrekt nutteloos. Vooral omdat ze toen ook nog geen acht jaar terug in de tijd konden gaan om een dopingzondaar te pakken. Dat vind ik wel een goede regel. Renners weten nu dat de dopingjagers acht jaar de tijd hebben om hen te pakken en dat maakt hen echt bang. Acht jaar is lang, hé. Vroeger was het vaak zo dat de renners de dopingjagers te snel af waren, maar dat wordt nu gecompenseerd door het feit dat die laatsten tot acht jaar terug kunnen gaan om iemand te pakken.”
Bekentenis gemist
Het regent plots bekentenissen. Zelfs Boogerd ging overstag en gaf schoorvoetend jarenlang dopinggebruik toe. Allemaal goed en wel, maar wat moeten we daarmee? Vandeweghe: “Je kunt daar op twee manieren op reageren. Ofwel zeg je ‘Zie je wel, ze pakken toch allemaal’, ofwel bekijk je het van de positieve kant en geef je toe dat er eindelijk iets aan het gebeuren is. Renners kunnen niet langer meer zomaar ontsnappen. Ik kies voor de positieve reactie. Feit is wel dat we aan dit tempo nog twintig jaar kunnen doorgaan. Wat nu gebeurt is wat Wim Lagae industriële archeologie noemt. We graven steeds weer hetzelfde op.”
Wij graven, in tegenstelling tot de
DOSSIER/
Nederlanders, zelfs helemaal niets op… Hoe komt het dat er geen Belg is die zegt wat hij allemaal geslikt heeft?
Vandeweghe: “Omdat er een heleboel Belgen zijn die in het verleden al gebiecht hebben of veroordeeld zijn. Maar weten jullie dat Johan Museeuw op 6 september 2012 in Gazet van Antwerpen gezegd heeft dat hij zich net zoals Armstrong zijn hele carrière lang gedopeerd heeft? Hij voegde er weliswaar nog fijntjes aan toe dat hij zonder die doping ook nog de beste geweest zou zijn.” Bart Meganck: “Is dat zo? Dat interview is mij dan toch ontgaan.”
Waarom is dat nergens opgepikt?
Vandeweghe: “Omdat wij in een katholiek land leven waar al te makkelijk de andere kant wordt opgekeken, maar vooral omdat Guy Vermeiren niet meteen de meest populaire journalist is. Hij wordt dan ook doodgezwegen door zijn collega’s, zelfs wanneer hij een van de grootste Belgische renners ooit een geweldige bekentenis ontlokt. Je kunt dus niet zeggen dat we ons volledig onbetuigd hebben gelaten in die bekentenissenstrijd. Dat was verdorie het belangrijkste interview over doping van de laatste 25 jaar in Vlaanderen. Het goede van die stroom aan bekentenissen is dat de sociale druk die er nu is om niet te gebruiken vergelijkbaar is met de sociale druk die er tien jaar geleden was om wel te gebruiken.” Meganck: “Dat kan alleen maar toegejuicht worden, zeker als je weet hoe ongezond doping doorgaans is.” Vandeweghe: “Dat wordt al te snel gezegd, vind ik. Ik ben de laatste om te pleiten voor het legaliseren van doping, maar zomaar stellen dat het ongezond is, is me te weinig genuanceerd. Epo (kort voor Erytropoëtine, nvdr.) werkt zelfs hartbeschermend. Vijftien jaar geleden durfde elke ploegarts dat on the record te zeggen, maar nu vind je niemand meer die dat durft te herhalen. Het is nochtans zo. Als er ooit dopingdoden gevallen zouden zijn, zal dat door het gebruik van corticoïden zijn. Die zijn gevaarlijk omdat ze katabool werken. Het komt erop neer dat corticoïBelga Picture
11
12
DOSSIER/
SUPPORT magazine 2/2013
den de spieren afbreken om direct energie te krijgen. Probleem is dat ook het hart een spier is... Maar ze moeten me de eerste dopingdode nog tonen hoor. Alle doden die men ooit aan epo heeft toegeschreven dateren van voor epo bestond en dat waren allemaal amateurs of tweederangsprofs die gestopt waren met koersen.” Meganck: “De ervaring leert dat bij de breedtesporters toch een heleboel dopingzondaars zichzelf, zonder tussenkomst van een medicus, injecties toedienen of tabletten nemen van producten die ze kochten via internet of zelfs van een wildvreemde. Gezond kan dat niet zijn, en dan heb ik het nog niet gehad over de risico’s op shock, besmetting, ontsteking en dergelijke meer…”
Het goede van die stroom aan bekentenissen is dat de sociale druk die er nu is om niet te gebruiken vergelijkbaar is met de sociale druk die er tien jaar geleden was om wel te gebruiken Wielrennen zou anno 2013 cleaner zijn dan ooit tevoren, maar weten we dat wel zo zeker?
Vandeweghe: “Ik heb in mijn boek een grafiek (zie kader) staan van de foute jonge rode bloedcellen en die zijn sinds 2008 spectaculair gedaald. Die sociale druk waar ik het daarstraks al over had zorgt er in combinatie met de controles en het bloedpaspoort voor dat het er nu in de wielrennerij ongetwijfeld zuiverder dan ooit aan toegaat. Vergeet ook niet dat de dopingjagers sinds een paar jaar die stok van acht jaar terug in de tijd te kunnen gaan nog achter de deur hebben. Dat het nu veel zuiverder is dan vroeger leidt geen twijfel. Als ik nu met wielrenners praat, merk ik dat ze heel bang zijn voor het huidige dopingbeleid. Ik denk eerlijk gezegd dat wij in Vlaanderen geen dopingprobleem hebben. Dat wil niet zeggen dat we nooit meer iemand zullen betrappen, maar het zullen er toch
niet veel zijn hoor. Hier wordt zo goed en streng gecontroleerd… Weet je waaraan je ook kunt merken dat de wielrennerij nu zuiverder is dan ooit? Aan de wattages die er gereden worden. De wattages (het totaal vermogen dat een renner trapt gedeeld door zijn gewicht, nvdr.) bij de lange klim bergop zijn zeker twintig procent verminderd. Armstrong en Pantani zijn ooit boven de 7,2 watt per kilo gegaan. Fysiologen zijn het er over eens dat het vanaf 6,2 watt per kilo verdacht begint te worden. Die 6,2 watt per kilo is een goede indicator, maar je moet daar nu ook geen bovengrens van maken. Je mag immers niet vergeten dat zowel mens als materiaal steeds beter worden. Als je die redenering zou volgen had je destijds de grens op de 100 meter sprint op 11 seconden moeten zetten en zou er van Bolts wereldrecord geen sprake geweest zijn.”
Is Bolt de exponent van de steeds beter wordende mens of zitten we binnen drie jaar rond de tafel om over dopingzondaar Usain te spreken?
Vandeweghe: “Dat weet ik niet. Ik kan alleen maar zeggen dat ik op dit moment even veel argumenten heb om Bolt vrij te pleiten dan om hem aan de galg te praten.”
Pillencultuur
Opvallend is dat er steeds alleen op de dopingzondaar zelf wordt gefocust. Die wordt (in het beste geval) bestraft en met pek en veren het peloton uitgejaagd. Maar in hoeverre zijn de individuele dopingzondaars slachtoffer van een systeem?
Meganck: “Ik ben het niet eens met de stelling dat de individuele sporter richting doping gestuwd zou worden, in die zin dat hij zich daarachter kan verschuilen. Het is nog steeds een individuele beslissing om al dan niet met doping te beginnen.” Vandeweghe: “Ik ben het in principe met je eens, Bart. Maar je mag toch echt niet voorbijgaan aan het feit dat er in het wielrennen echt een cultuur van pillen en spuiten heerst. De No Needle Policy van de UCI ten spijt is dat toch nog steeds een beetje zo hoor. Ik denk dat het Frank Hoste was die zich destijds als eerstejaarsama-
teur zo verwonderde over het feit dat er in het wielrennen zo vaak over pillen – en dan gaat het voor alle duidelijkheid ook over toegelaten medicatie of vitamines – wordt gepraat. Zelfs op amateurniveau.” Meganck: “Dat wil ik allemaal wel geloven, maar dat doet toch niets af aan de individuele verantwoordelijkheid. Wij kunnen als commissie in ieder geval niet veel anders doen dan de individuele gevallen bestraffen. Dat is nu eenmaal de essentie van onze beoordeling. Tenzij er door de verdediging argumenten worden aangereikt die in de richting van een dopingcircuit wijzen. Dan kunnen wij dat meenemen. Wij hebben evenwel niet de bevoegdheid om dat zelf te laten onderzoeken. Wij beoordelen de gegevens die ons aangebracht worden. Niet meer, niet minder.”
Is het meest storende element in die discussie niet dat tal van voormalige wielrenners die betrapt zijn en/of dopinggebruik bekend hebben toch actief kunnen blijven als ploegleider of begeleider?
Vandeweghe: “Ik vind het geen probleem dat ze actief blijven, zolang ze zich maar helemaal aan de andere kant scharen en absoluut tegen doping zijn. In die optiek kun je het dus geen schande noemen dat iemand zoals Jonathan Vaughters nu nog actief is in de wielrennerij want die heeft alles bekend. Al is dat natuurlijk een moeilijke zaak hé, hoe bepaal je wie actief mag blijven en wie niet? Ik vond vroeger dat Bjarne Riis best in de wielrennerij mocht blijven, maar als ik nu lees wat Tyler Hamilton allemaal over Riis schrijft… Misschien moet die er dan toch ook uit hoor.”
Een ander gevoelig punt is het whereaboutssysteem. Een duur systeem dat geen enkele rekening houdt met de privacy van de sporter in kwestie. Toch? Vandeweghe: “Als je iets over die whereabouts kunt zeggen is het wel dat je in zekere zin met een bazooka op een mug schiet. Als er op 800 controles niet één positief geval wordt ontdekt kun je je toch afvragen of je zo’n grof middel, dat toch veel geld kost – denk maar aan de administratie- en personeelskosten die dat met zich meebrengt – wel nodig hebt. Let op,
DOSSIER/
ik ben pro Hans Cooman en ik ben bij minister Muyters gaan pleiten voor meer middelen, vooral dan voor meer corticoïdecontroles en meer controles bij de elite zonder contract. Als je het hele verhaal evenwel als burger in de maatschappij bekijkt, kun je je afvragen of dit nu het grote maatschappelijke probleem is waar we voor staan. Ik denk van niet. Samen met Duitsland zijn wij de meest performante regio ter wereld op dit vlak, hé.” Meganck: “De meest performante of de strengste?” Vandeweghe: “We zijn inderdaad streng en dat geeft ons misschien zelfs een concurrentieel nadeel ten opzichte van de landen die minder streng zijn, maar dat vind ik geen argument. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat je bijvoorbeeld in de aanloop naar de Spelen van 2016 zegt ‘we gaan wat minder streng zijn, want we willen zo veel mogelijk Belgische atleten op de Olympische Spelen krijgen’?”
text hoor. De controles moeten menselijk blijven natuurlijk, maar dat zijn ze over het algemeen ook wel – al zijn er ongetwijfeld uitzonderingen. Ik ben het ermee eens dat het vervelend is om ’s ochtends vroeg van je bed gelicht te worden voor controle, maar dat hoort nu eenmaal bij het statuut topsporter. Je kunt tegenwoordig zelfs met je smartphone in het ADAMS-systeem. Zo kun je wijzigingen in je schema altijd en overal meteen doorgeven. Er is een administratief gedeelte waar je niet onderuit kunt, maar daar hoor ik eigenlijk zelden iemand over klagen. Integendeel, ik heb al menig topsporter vóór whereabouts horen pleiten.” Vandeweghe: “Weet je wat ik een veel groter probleem vind? Het feit dat er sinds 2008 in Vlaanderen strenger dan ooit tevoren wordt gestraft, zonder enige clementie voor de recreant en de amateur. WADA eist nochtans zulke strenge straffen niet voor de amateursporters.”
Het probleem zit hem bij de gigantische kosten enerzijds, maar ook bij de privacy...
Meganck: “Het is heel simpel: ofwel kies je ervoor om amateursporters niet meer te vervolgen, ofwel vervolg je ze wel en dan moet je het doen met de straffen die het WADA voorschrijft.”
Meganck: “Dat vind ik eerlijk gezegd toch maar een klein argument in die hele con-
Vandeweghe: “Ik vind absoluut dat amateursporters ook gestraft moeten kunnen
Iedereen gecontroleerd
worden, maar dat kan toch ook getrapt. Dat hoeft toch niet meteen zo streng als bij de profsporters te gebeuren?” Meganck: “Voorwaardelijk straffen is niet meer mogelijk, Hans. De standaardsanctie is twee jaar schorsing. Niettemin laat de regeling wel individualisering toe op grond van het onderscheid specifieke en niet specifieke verboden middelen. Allemaal heel technisch, maar het komt er op neer dat enkel voor de zogezegd zware verboden middelen, zoals anabole steroïden,
Ook in andere duursporten kan het bijna niet anders dan dat doping resultaten heeft vervalst en dat misschien nog steeds doet. Ik ken de atletieksport vrij goed en begrijp dat mensen twijfelen aan sommige resultaten altijd minstens de standaardsanctie moet worden opgelegd. Maar daar zal je weinig mensen kritiek horen op geven denk ik.” Vandeweghe: “WADA zal niet in beroep gaan als je toch voorwaardelijk straft hoor. De mensen van WADA die ik gesproken heb, zeggen dat het land voor de amateursporten zelf z’n plan maar moet trekken.” Meganck: “Dat kan wel zijn, maar ik moet het antidopingdecreet volgen en kan geen onwettige sancties opleggen. Als mijn commissies dat doen volgt er trouwens wel beroep, vaak op instructie van het WADA.” Vandeweghe: “Dan zit het decreet daar fout.” Meganck: “Dat moet de wetgever dan maar uitmaken. Ik vrees dat wanneer we voor de breedtesporters een onderscheid gaan maken, WADA uiteindelijk toch zal zeggen dat ze dat te ingewikkeld vinden. Dan krijg je immers een gesplitste strafregeling en dat gaan ze niet laten gebeuren.
13
14
DOSSIER/
SUPPORT magazine 2/2013
Ze houden daar nogal van uniformiteit hoor, bij het WADA. Laat ons toch ook niet vergeten dat de dopingregelgeving op dit vlak uniek is: het is een van de weinige domeinen waarvoor een wereldwijde uniforme wetgeving bestaat. Op zich een verdienste, los van de al dan niet terechte kritiek op andere vlakken.” Vandeweghe: “Over de straffen voor amateursporters zijn we het niet eens, maar laat me het debat dan verder opentrekken. Wat vind jij van het feit dat ook fitnesscentra gecontroleerd worden? Ik weet namelijk niet wat ik daarvan moet vinden…” Meganck: “Je zou je inderdaad kunnen afvragen waarom er daar gecontroleerd wordt…” Vandeweghe: (pikt in) “… want die gasten doen niet aan competitiesport en toch worden ze gecontroleerd. Ik weet ook wel dat daar heel wat wordt geslikt, maar moet je zulke gasten controleren? Je zou kunnen zeggen dat je dat omwille van gezondheidsredenen moet doen – om ze tegen zichzelf te beschermen – maar dan moet je ook de mensen met overgewicht die elke avond voor de tv zitten, een zak chips eten en bier zuipen beginnen te controleren. (denkt na) Enerzijds zijn we zeer goed bezig in Vlaanderen, anderzijds zou ik bijna durven te zeggen dat het dopingprobleem overschat wordt.”
Meganck: “Waarom zeg je dat? Er wordt hier toch niet hysterisch gedaan over doping… We straffen degenen die we moeten straffen en daarmee is de kous af.”
Heeft het WADA wel voldoende slagkracht om de strijd met doping aan te gaan? Vandeweghe: “Een zeer terechte vraag. Ik vind in ieder geval van niet. Het WADA zou een grote, stevige instantie moeten worden. Maar dan wel in elk land. Dus ook in Jamaica, Kazachstan en Wit-Rusland.” Meganck: “Daar ben ik het helemaal mee eens!” Vandeweghe: “Ik heb trouwens het gevoel dat die hele hetze rond Lance Armstrong zich stilaan tegen het WADA begint te keren. WADA wordt nu al gezien als de minst performante instantie. Ik weet wel dat het allemaal een kwestie van geld en middelen is, maar er zal toch iets moeten gebeuren…”
We hebben het nu praktisch de hele tijd over wielrennen gehad, maar hoe zit het met andere sporten?
Meganck: “Ook in andere duursporten kan het bijna niet anders dan dat doping resultaten heeft vervalst en dat misschien nog steeds doet. Ik ken de atletieksport vrij goed en begrijp dat mensen twijfelen aan
Het WADA zou een grote, stevige instantie moeten worden. Maar dan wel in elk land. Dus ook in Jamaica, Kazachstan en WitRusland sommige resultaten…” Vandeweghe: “We kunnen het daarover hebben omdat het wielrennen als enige echt iets aan haar dopingprobleem probeert te doen. Dat is in andere sporten lang niet altijd geval. Ik weet een ding en dat is dat de atletiek sinds jaar en dag het laboratorium voor het gebruik van doping in de topsport is. Alle verboden middelen worden eerst in de atletiek uitgetest en vinden pas later hun weg naar andere sporten zoals de wielrennerij. Pas op, we hebben al flink wat vooruitgang geboekt - in de jaren zeventig stonden de steroïden en de corticosteroïden nog te boek als vitamines hé - maar er is nog wel wat werk aan de winkel.” (Meer weten: Hans Vandeweghe ‘Wie gelooft die coureurs nog?”Borgerhoff en Lamberigts, 2013, 288p, € 22,50)
DOSSIER/
Professor Peter Hespel gelooft niet in een cleane sportwereld Epo, bloedtransfusies en groeihormoon: in het wielrennen blijkt het dagelijkse kost. Daar hoeft geen betoog meer over. Maar hoe zit het in andere sporten? Welke soorten doping hebben het meeste nut in de populairste sportdisciplines? En welke vormen zijn totaal overroepen? We vroegen het aan Peter Hespel, een man die als inspanningsfysioloog en hoogleraar aan de KU Leuven toch dagelijks betrokken is bij de begeleiding van topsporters in verschillende disciplines. Yves Brokken Atletiek
Om af te trappen beginnen we bij de moeder aller sporten: atletiek. Peter Hespel: “Hier bepaalt de soort discipline welke doping nuttig kan zijn. We maken een onderscheid tussen de krachtnummers, de krachtnummers gekoppeld aan snelheid en de uithoudingsproeven. Bij de lange loopnummers – en dan heb ik het over de marathon, de 10.000m en de 5.000m – gaat het vooral om uithouding. Elke gram spier te veel aan het lichaam, zorgt voor tijdverlies. Bij het gamma uithoudingsdoping kom je al snel terecht bij epo en bloeddoping. Hoe korter de afstand, hoe meer kracht een rol speelt. Voor de 400m en de 200m heb je eveneens uithouding nodig, maar ook power en explosiviteit. Voor die afstanden moet je enerzijds een goede sprinter zijn, maar langs de andere kant zijn bij de 400m de laatste 150 meter wel sterk afhankelijk van de uithouding. Dan kom je in de categorie van sporters die baat kunnen hebben bij zowel kracht- als uithoudingsdoping. Vandaar dat er al sprinters betrapt zijn op anabolen, maar ook op het gebruik van epo. Dat laatste zorgt bovendien voor een snellere recuperatie tussen trainingen, wat een evident voordeel biedt voor topsporters die veel trainen. Met epo kunnen ze hun trainingsvolume opdrijven en dus meer progressie maken. Als je het spectrum helemaal opentrekt, kom je bij het koningsnummer van de atletiek: de 100m. Hier speelt uithouding nog nauwelijks een rol. Het is puur kracht, snelheid en explosiviteit. Je hoeft niet ver in de tijd te-
rug te gaan om te zien hoeveel sprinters er betrapt zijn op het gebruik van anabole steroïden. Het helpt dus wel degelijk. Gaan we naar de pure krachtnummers als kogelstoten en speerwerpen, dan speelt spiermassa en snelheid een belangrijke rol. Opnieuw kom je dan bij anabolen terecht.”
In topsport maakt elk detail een wereld van verschil
Vraag is hoeveel winst topatleten nu kunnen boeken door hun toevlucht te nemen tot doping? “Eigenlijk is de vraag niet hoevéél iets helpt, maar óf het effectief iets oplevert”, reageert de prof. “Die wetenschap volstaat voor sommigen al om doping te nemen. In topsport maakt een verbetering van 0,1 procent vaak al een wereld van verschil, het verschil tussen goud en zilver bijvoorbeeld. Dat is tevens een immens verschil in publicitaire en economische waarde. Met een tiende van een seconde of één centimeter kan je het wel vlaggen hebben. Dat kan voor een atleet op het einde van zijn carrière naar prestatieperceptie en economische balans een groot verschil maken. Om een praktisch voorbeeld te geven – uit een andere sport weliswaar: de Tour de France van 1989 werd beslist met acht seconden, procentueel gezien belachelijk weinig. Maar iedereen weet wel dat Lemond Fignon geklopt heeft
met acht seconden verschil. Dat bepaalde de marktwaarde van die twee – waarbij ik overigens niet suggereer dat Lemond doping zou hebben genomen.” In topsport blijken de marges die je met verschillende doping kan winnen opvallend veel kleiner dan bij amateurs. “Topsporters zitten immers al heel dicht bij de limiet van het menselijk lichaam”, verklaart Hespel. “De rek bij recreanten is veel groter. Wetenschappelijke studies met bloeddoping bij goed getrainde lopers tonen aan dat er op de afstanden tussen de 200m en de 10.000m een rechte lijn kan getrokken worden: ongeveer zes seconden winst per kilometer. Dat betekent één minuut op de 10.000m, maar op de 400m nog steeds vier à vijf seconden en dat is op wereldniveau natuurlijk onwezenlijk.”
Triatlon
“Dat zit in dezelfde categorie”, zegt Hespel meteen. “Zelfs in de kwarttriatlon is uithouding zo doorslaggevend dat er geen twijfel over kan bestaan dat producten die het zuurstoftransport naar de spieren bevorderen de prestatie kunnen verbeteren. We spreken dan opnieuw over bloeddoping en epo, maar ook over groeihormoon. Dat product kan immers ook gebruikt worden om vetmassa te verliezen. Veel atleten hebben problemen om hun gewicht onder controle te houden, waardoor dat een ultiem middeltje kan zijn om fysiek nog net iets scherper te staan. Zeker vrouwen kunnen er hun voordeel mee doen. Groeihor-
15
DOSSIER/
SUPPORT magazine 2/2013
moon stimuleert dus niet alleen de spieropbouw, maar ook het vetmetabolisme.”
Zwemmen
Zwemmers zitten op dezelfde trein als atleten. “De korte nummers vergen meer pure kracht, bij de langere spelen uithouding en het zuurstofmetabolisme een grotere rol”, bevestigt Hespel. “Het is dus evident dat ook in het zwemmen betere prestaties kunnen geleverd worden met epo, bloeddoping, groeihormoon en anabolica, waarvan deze laatste de werking van testosteron nabootsen. Je hebt anabolen in orale vorm en om in te spuiten. Die laatste hebben een nog straffere uitwerking. Vroeger waren er zwempakken van polyurethaan die het vlotvermogen vergrootten en meer spiermassa toelieten, waardoor je met doping mogelijk nog meer voordeel kon doen.”
Bij het gamma uithoudingsdoping kom je al snel bij epo en bloeddoping uit Voetbal
Ook beoefenaars van de populairste aller sporten zouden in principe heel wat voordeel halen uit het gebruik van doping. “Het is evident dat je veel recuperatievermogen nodig hebt. Topspelers in topcompetities spelen vaak meer dan tachtig wedstrijden per seizoen en tussendoor wordt er ook nog getraind. Om zo lang fris en scherp te staan, kan je fysiologisch gezien reden genoeg hebben om epo of bloeddoping te gebruiken. Daarnaast is ook uithouding belangrijk, want dat bepaalt je loopvermogen en aangezien veel goals worden gescoord in het slot van een wedstrijd, bepaalt dat mee het resultaat. Kan epo daar een versterkende rol spelen? Uiteraard! In het hedendaagse voetbal is ook sprongkracht een niet te onderschatten onderdeel. Daarvoor heb je explosiviteit en veel spiermassa nodig en zijn spierversterkende middelen – anabolica – een optie. De kunst is wel om een evenwicht te vinden tussen enerzijds spiermassa en anderzijds kracht en snelheid. Té veel spieren werkt immers contraproductief.” Evident lijkt echter dat techniek en tactiek alsnog de bovenhand nemen.
“Klopt”, meent Hespel. “Maar zonder uithouding raak je het laatste kwartier geen bal meer, dus dan ben je niks met techniek. Elk klein detail dat je beter kan maken, telt. Het is een puzzel waar elk puzzelstukje belangrijk is. Bij een aantal daarvan kan doping helaas soelaas bieden. Op het einde van de rit zorgt dat er voor dat je x-aantal procent beter bent. Het zijn die bijkomende procenten die het verschil maken.” Diego Maradona werd op het einde van zijn carrière betrapt op het gebruik van efedrine, dat onder de noemer van amfetamines valt. “Dat psychostimulerend product is als het ware een straffere en bovendien illegale vorm van cafeïne. Het zorgt er voor dat je mentaal scherper en agressiever staat en minder last hebt van vermoeidheid. Efedrine was ongelooflijk populair in de jaren zestig en zeventig, maar is vandaag erg makkelijk opspoorbaar”, duidt Hespel. “Het lijkt dan ook onwaarschijnlijk dat het nog op grote schaal gebruikt wordt in de topsport.” Voormalig Milanspits Marco Boriello werd ooit gepakt op cortisone, een product dat sinds 2004 opnieuw geliberaliseerd werd door het WADA. “Een spijtige zaak”, noemt Hespel dat. “Ik vermoed dat het in sommige sporten daarom weer meer gebruikt wordt als prestatieverbeterend middel. In het wielrennen hadden vroeger complete teams attesten om corticosteroïden te mogen gebruiken. Dat zegt wel iets.” Komen we bij nandrolon, een spierversterkend middel waar in het vrij recente verleden een aantal internationale voetballers op werd betrapt. “Het is een spierversterkend middel dat de werking van testosteron nabootst”, legt Hespel uit. “Er is echter een periode geweest dat verschillende legale voedingssupplementen gecontamineerd waren met prohormonen (stoffen in ons lichaam van waaruit testosteron wordt aangemaakt, nvdr.) die een positieve dopingtest afleverden voor nandrolon. Voorzichtigheid over het gebruik ervan bij voetballers is dus geboden.”
Tennis
We zouden er de cijfers moeten bijhalen, maar anabolica lijken de meest voor de hand liggende doping in het tennis. “De redering die je kan maken is dat urenlange wedstrijden op de Grand Slams elkaar in sneltempo opvolgen. Daarin zijn bovendien
Belga Picture
16
DOSSIER/
kracht, explosiviteit en snelheid enorm van belang. Theoretisch gezien kan epo dus hier zeker tot een prestatieverbetering leiden, net als anabole steroïden. Het is dus een gelijkaardig verhaal als in het voetbal: beter recupereren tussen de wedstrijden en trainingen enerzijds en meer uithouding, kracht en explosiviteit tijdens de wedstrijden anderzijds. Dan ben je een betere tennisser.” Andre Agassi en Martina Hingis gaven toe ooit amfetamines te hebben geslikt. “Maar die zijn niet specifiek voor het tennis alleen van toepassing”, weet Hespel. “Elke sport waar concentratievermogen en alertheid belangrijk zijn, kunnen amfetamines hun werk doen. Maar je moet wel weten dat ze zeer makkelijk detecteerbaar zijn, waardoor ze naar mijn vermoeden vandaag nog weinig gebruikt worden.” De Slovaakse tennisser Karol Beck werd destijds betrapt op clenbuterol. “Een product dat in diverse sporten gebruikt wordt om de spieren te versterken”, klinkt het bij Hespel.
Basketbal
De NBA is hier het schoolvoorbeeld van gebruik van dopingproducten. Er zijn tot 2004 geen controles geweest – “alleen op drugs”, dixit dopingkenner Hans Vandeweghe. Pas vanaf 2004 wordt er – meestal aangekondigd – op doping gecontroleerd. “Als je een speler hebt van 2m15 die anabolen gebruikt waardoor je zelf achterover valt als je ertegen loopt, dan weet je vooraf al dat er iets niet klopt”, beseft ook Hespel. “Dat is een rotsblok die niet uit evenwicht te brengen is. Speel er maar eens tegen. Het is evident dat er in de topbasketbalcompetities zo’n middelen gebruikt zijn.”
Autosport
Om het concentratievermogen op peil te houden, denken we vooral aan amfetamines. Peter Hespel bevestigt. “Als je de 24 Uren van Francorchamps of Le Mans rijdt waarbij je om de zoveel uren voor een uur of twee midden in de nacht in de auto moet, dan kan zo’n middeltje wel helpen. Daar kunnen zowel legale als illegale middelen voor gebruikt worden. Het vermoeidheidsgevoel vermindert dan en de pijndrempel schuift op, waardoor je langer alert blijft. Het spreekt voor zich dat amfetamines een sterkere uitwerking hebben. Kijken
17
18
DOSSIER/
SUPPORT magazine 2/2013
we naar Formule 1, dan speelt spierkracht ook een belangrijke rol. Hoe meer zwaartekracht, hoe sneller je door een bocht kan gaan. Daar dien je een stevige atleet voor te zijn en dan kunnen anabole steroïden altijd helpen.”
Veel atleten hebben problemen om hun gewicht onder controle te houden, waardoor groeihormoon een ultiem middeltje kan zijn om fysiek nog net iets scherper te staan Hespel legt uit dat stimulerende middelen een dubbel effect kunnen hebben. “Iedereen heeft een optimaal niveau van scherpte”, zegt hij. “Dus bij een lichte dosis neemt de concentratie toe, maar eens over dat toppunt – en dat is individueel bepaald – krijgen we een neerwaartse spiraal en verlies je aan perceptie en concentratievermogen. Net als bij cafeïne en alcohol – dat overigens verboden is in biljart.”
Besluit
“Het zou onrechtvaardig zijn tegenover atleten om te suggereren dat er in een bepaalde sport of door een bepaalde atleet doping wordt gebruikt”, geeft Hespel inhoud aan zijn besluit. “Door de zorgwekkende situatie van het wielrennen krijgen we wel soms de perceptie dat uithoudingssporten de grootste broeinesten zijn voor doping, maar dat is geenszins het geval. Kijk maar naar alle 100m-finales op de vijf voorbije Olympiades. Afgaande daarop moeten we helaas wel stellen dat er van de populaire dopingproducten geen enkele overroepen wordt. Eén honderdste van een seconde kan immers het verschil maken tussen de medaillekleur, of helemaal geen medaille. Voor een doorsneesporter zijn dat peanuts, maar voor de top is het een wereld van verschil. De verschillen aan de top zijn ook miniem omdat sporters daar al flirten met de grens van het menselijke kunnen. En alleen met doping kan je die grens – helaas – nog ietwat verschuiven. Bij uithoudingssporten is de VO2 max een
goede parameter omdat dat heel erg genetisch bepaald is. Ook de snelheid waarmee spieren zich opbouwen, is voor een groot deel erfelijk bepaald. Met doping kan je dat omzeilen en is het dus niet steeds de beste atleet die wint.” Volgens Hespel zijn uiterlijke kenmerken ten gevolge van doping niet altijd meteen waarneembaar. “In principe zijn alle effecten die doping teweegbrengen ook trainbaar, alleen niet zo snel. Je kan in drie maanden geen spierbundel worden op een natuurlijke manier, via doping wel.” Doping is echter ook schadelijk voor de gezondheid. “Er moet dus iets tegenover staan om je eraan te wagen. De redenering is meestal: voor ettelijke miljoenen euro’s wil ik het risico wel lopen.”
De kunst is wel om een evenwicht te vinden tussen enerzijds spiermassa en anderzijds kracht en snelheid “Echte topatleten zijn vaak bezeten van winnen, dat is toch steeds dé belangrijkste drijfveer voor sommige atleten om naar doping te grijpen”, besluit Hespel. “Een atleet die niet per se wil winnen, zal zelden doping gebruiken. Wel wordt ook vaak de overweging gemaakt wat de commerciële voordelen zijn van dopinggebruik. Als je weet dat je financieel binnen bent als je de marathon van New York wint, dan zal de stap sneller gemaakt zijn dan wanneer je er geen cent aan zou verdienen. Daarom komen de grootste dopingschandalen ook voor in de sporten waar het meeste geld in omgaat.” Nu, streven naar een cleane sport is een edele daad en de enige juiste te volgen weg, maar volgens Hespel valt die strijd waarschijnlijk nooit helemaal te winnen. “Alleen als alle verboden producten op de wereldbol verdwijnen, zullen we kunnen spreken van een volledig propere sport. Om corruptie uit de politiek te krijgen, moet je wellicht ook stoppen met politiek te voeren. Het is zoals in alle maatschappelijke sectoren: bedriegers zitten overal. Zolang er verboden middelen bestaan, zullen ze
door (top)sporters gebruikt worden, wat niet wegneemt dat we er moeten blijven tegen vechten.”
ACHTERGROND/
Wet van 5 juli 2012 tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de invoering van een verzwarende omstandigheid voor strafbare feiten jegens scheidsrechters van sportwedstrijden1. Roeland Vasseur
Eerder gepubliceerd in het NIEUW JURIDISCH WEEKBLAD, Kluwer, Mechelen, 2013, p 4-7 § 1. Inleiding
1. Dat sporten gezond is, weet zo ongeveer iedereen. Sport houdt evenwel ook een niet onbelangrijke sociale functie in. Sport kan immers bijdragen tot de ontwikkeling van positieve morele waarden en normen zoals respect voor een ander, solidariteit en verbondenheid, tolerantie en verdraagzaamheid en fair play. In het geval van jongeren kan er zelfs sprake zijn van belangrijke educatieve waarden2. Helaas is de inzet van sommige sportwedstrijden en/of manifestaties voor sommige mensen, althans in hun persoonlijke belevenis, zo groot geworden dat zij aanleiding geven tot maatschappelijk verwerpelijk, ja zelfs strafbare gedragingen (bijvoorbeeld slagen en verwondingen, vernielingen en dergelijke meer). In het verleden trad de wetgever dan ook - met succes overigens - al eens op tegen sommige van dergelijke fenomenen (zoals hooliganisme).3 Tegenwoordig worden we echter steeds meer geconfronteerd met een nieuwe vorm van laakbaar gedrag bij sportmanifestaties: geweld tegen scheidsrechters.4 Geregeld verschijnen berichten in de media van uitzinnige spelers, begeleiders en/of supporters die, al dan niet in groep, de scheidsrechter van een sportmanifestatie te lijf gaan omwille van gecontesteerde beslissingen. Het komt steeds vaker voor en dringt ook door tot de lagere afdelingen, inclusief bij de amateurs en zelfs tijdens wedstrijden met heel jonge
kinderen, wat het fenomeen alleen nog maar zorgwekkender maakt.5
§ 2. Naar een nieuw artikel 410ter Sw. 1. Doelstellingen
2. De indieners van het initiële wetsvoorstel6 hadden als voornaamste doelstelling door middel van een strafverzwaring de scheidsrechters beter te beschermen tegen
uitwassen van geweld waarvan zij tijdens het uitoefenen van hun functie en tijdens sportwedstrijden, zowel op beroeps- als op amateursniveau, het slachtoffer kunnen zijn.7 De beslissing van de scheidsrechter niet eerbiedigen door agressief gedrag jegens die persoon is immers vergelijkbaar met het niet-naleven van de normen en regels van het maatschappelijke leven. Het gebrek aan ontzag voor de gezagsdragers en dergelijk gewelddadig gedrag op de
19
20
ACHTERGROND/
SUPPORT magazine 2/2013
sportvelden zijn symptomen van de banalisering van geweld en van het gebrek aan respect voor het gezag.8 Bovendien mag niet worden vergeten dat scheidsrechters, zeker op amateursniveau, vaak vrijwilligers zijn die heel wat tijd en energie besteden aan de uitoefening van hun functie en voor wie de sport eveneens een passie is.9
2. Uitbreiding artikel 410bis, eerste lid Sw. versus nieuw artikel 410ter Sw.
3. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd de strafverzwaring geconcipieerd door de toevoeging van ‘de scheidsrechter’ aan de lijst van beschermde personen zoals vervat in artikel 410bis, eerste lid Sw. Voormeld artikel voorziet immers in een strafverzwaring indien de schuldige, in de gevallen omschreven in de artikelen 398 tot 405, de misdaad of het wanbedrijf pleegt tegen een chauffeur, een begeleider, een controleur of een loketbediende van een uitbater van een netwerk voor openbaar vervoer, een postbode, een brandweerman, een lid van de civiele bescherming, een ambulancier, een arts, een apotheker, een kinesitherapeut, een verpleegkundige, een lid van het personeel aangesteld voor het onthaal in de spoeddiensten van de verzorgingsinstellingen, een maatschappelijk werker of een psycholoog van een openbare dienst, in de uitoefening van hun bediening. De woorden “een scheidsrechter van een sportwedstrijd (of een sportbegeleider10)” ingevoegd zouden worden na de woorden “of een psycholoog van een openbare dienst”. De geviseerde feiten, gepleegd op een scheidsrechter van een sportwedstrijd zouden zo aanleiding kunnen geven tot de in artikel 410bis, eerste lid Sw. vermelde verdubbeling van de minimumstraf in geval van gevangenisstraf of verhoging met twee jaar in geval van opsluiting.11 4. Op 14 mei 2012 werd evenwel een amendement ingediend door de heer Ducarme e.a., om de scheidsrechters niet in de lijst van artikel 410bis, eerste lid Sw. op te nemen, doch integendeel te opteren voor een afzonderlijk nieuw in te voeren artikel 410ter Sw.12 Hoezeer een scheidsrechter ook respect en lof verdient, zo luidde de verantwoording van de indiener, toch valt de rol die hij vervult niet te vergelijken met die van de personen waarop artikel
410bis Sw. betrekking heeft. De wetgever heeft die personen immers willen beschermen omdat zij ontegenzeglijk maatschappelijk een ondersteunende en dienstverlenende taak uitoefenen. In tegenstelling tot de taak van openbare dienst in de ruime betekenis die deze laatsten vervullen, blijft de inbreng van een scheidsrechter per slot van rekening beperkt tot een louter privé en recreatief kader.13 Het amendement werd éénparig aangenomen. Het nieuw ingevoerde artikel 410ter Sw. luidt dan ook als volgt: “Indien de schuldige, in de in de artikelen 398 tot 405 bedoelde gevallen, de misdaad of het wanbedrijf pleegt tegen een scheidsrechter van een sportwedstrijd, wordt het minimum van de bij die artikelen bepaalde straf met de helft van de straf verhoogd in geval van gevangenisstraf en met één jaar verhoogd in geval van opsluiting”. Meteen werd met de aanname van het voormelde amendement dus ook de strafverzwaring ten opzichte van de oorspronkelijke tekst, strekkende tot invoeging van de scheidsrechter in de lijst van artikel 410bis, eerste lid Sw., getemperd.
3. Categorieën beschermde personen
5. De vraag rijst welke categorieën personen precies beschermd worden door het nieuw ingevoerde artikel 410ter Sw. Hoewel de wettekst de facto vooral geschreven werd op de leest van voetbalscheidsrechters, moet haar toepassingsgebied worden uitgebreid tot scheidsrechters van alle soorten sportwedstrijden. Dat blijkt niet alleen uit de bewoordingen van de wettekst, die immers in algemene termen spreekt van “een scheidsrechter van een sportwedstrijd”, maar werd ook expliciet verduidelijkt naar aanleiding van de parlementaire voorbereiding.14 Verder werd nog gepreciseerd dat het gaat om “alle scheidsrechters op het wedstrijdblad van de bij de officiële sportfederaties aangegeven wedstrijden”, hetgeen concreet impliceert dat ook de lijnrechters en de occasionele scheidsrechters die op het wedstrijdblad staan, beschermd worden.15 Wat precies wordt bedoeld met ‘occasionele scheidsrechters’ werd evenwel niet verduidelijkt. Tot slot werd nog uitdrukkelijk verduidelijkt dat ook vriendschappelijke wedstrijden worden beoogd.16 6. Het initiële wetsvoorstel voorzag niet
enkel in de bescherming van de scheidsrechter maar, ook in de bescherming van de zogeheten sportbegeleiders.17 De term ‘sportbegeleider’ werd in de toelichting bij het wetsvoorstel omschreven als “elke door een sportvereniging gemachtigde persoon die de sportbeoefenaar(s) van die vereniging op één of andere manier coacht en daarvoor al dan niet bezoldigd wordt”. Zo kon in de eerste plaats bv. worden gedacht aan trainers, hetgeen het toepassingsgebied van de wet naar de te beschermen personen aanzienlijk zou verruimen. Met de aanname van amendement nr. 1 (zie infra, nr. 4) verdween de sportbegeleider als te beschermen persoon evenwel geruisloos uit de uiteindelijk aangenomen tekst. Een amendement strekkende tot het weglaten van de term ‘sportbegeleider’ uit het opschrift van het wetsvoorstel werd naderhand logischerwijs unaniem aangenomen.18
4. Categorieën geviseerde feiten
7. Het nieuw ingevoerde artikel 410ter Sw. viseert de feiten zoals voorzien in de artikelen 398 tot 405 Sw. Het gaat met andere woorden meer bepaald om opzettelijke slagen en verwondingen (art. 398 Sw.), slagen en verwondingen met een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid tot gevolg (art 399 Sw.) en/ of slagen en verwondingen met een ongeneeslijk lijkende zieke, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking tot gevolg (art. 400 Sw.). Verder worden ook het toebrengen van slagen en verwondingen, zonder het oogmerk te doden, doch met de dood tot gevolg geviseerd (art. 401 Sw.), evenals het door middel van het opzettelijk toedienen van stoffen, zonder het oogmerk te doden, veroorzaken van een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid (art. 402 Sw.), een ongeneeslijk lijkende zieke, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan (art. 403 Sw.), of de dood (art. 404 Sw.). Tot slot wordt tevens de poging om iemand stoffen, bedoeld in artikel 402, toe te dienen geviseerd door het nieuwe artikel 410ter Sw (405 Sw.). Feiten zoals bedreigingen (cfr. art. 327 en art. 329-330
zich tijdens een sportwedstrijd afspelen, maar ook op gewelddaden die naderhand plaatsvinden omwille van die sportwedstrijd. De auteur haalt het voorbeeld aan van een scheidsrechter die zich na het laatste fluitsignaal naar de kleedkamer begeeft en op dat moment wordt geconfronteerd met supporters van het verliezende kamp. Oordelen dat enkel het geweld tijdens een sportwedstrijd onder de temporele werking van het artikel zou vallen, zou de bedoeling van de wetgever volgens voormeld auteur dan ook uithollen.19
§ 3. Slotbedenking
Belga Picture
Sw.), belaging (art. 442bis Sw.), beledigingen (cfr. art. 448 Sw.), en vernielingen (art. 528 e.v. Sw.) worden aldus niet geviseerd door het nieuwe artikel 410ter Sw.
5. Temporele werking?
8. In een eerste commentaar op het toenmalige wetsvoorstel wees B. Reynaerts
er op dat met geen woord wordt gerept over de temporele werking van het wetsartikel. Uitgaande van de bedoeling van de wetgever, te weten het geweld tegen scheidsrechters ten allen tijde in de kiem te smoren, gaat voormeld auteur er vanuit dat het wetsartikel niet enkel betrekking heeft op gewelddaden op scheidsrechters die
9. De vraag rijst of een strafrechtelijk wetgevende ingreep, laat staan de ingreep in haar huidige vorm, wel de meest efficiënte maatregel is om de door de indieners van het initiële wetsvoorstel nagestreefde doelstelling, te weten de bescherming van scheidsrechters, te bereiken. In dit verband kan bijvoorbeeld verwezen worden naar het gegeven dat het nieuwe artikel 410ter Sw. enkel voorziet in een verhoging van de minimumstraffen. In tijden van een strafuitvoeringsbeleid waarbij korte (gevangenis) straffen in de praktijk doorgaans niet worden uitgevoerd, kan men zich -minstens voor wat betreft de in de praktijk nochtans meest voorkomende basismisdrijven ‘slagen en verwondingen’ - al dan niet met arbeidsongeschiktheid - inderdaad vragen stellen bij de efficiëntie van een dergelijke ingreep.20 Meer in het algemeen werd de huidige wildgroei aan strafverzwaringen afgedaan als een zoethoudertje voor de luidst roepende lobby’s, die in de praktijk evenwel weinig zullen betekenen, tenzij ook de maximumstraffen zouden worden verzwaard.21 Eén en ander heeft sommige auteurs er dan ook reeds toe aangezet enkele praktische alternatieven te formuleren omtrent hoe de doelstellingen van de wetgever eventueel beter (hadden) kunnen worden bereikt. Zo wordt in dit verband in de eerste plaats verwezen naar de meer inzet van politie op het terrein, hetgeen de pakkans zou kunnen vergroten en een afschrikkingseffect zou kunnen teweegbrengen.22 In welke mate deze meerinzet aan politionele middelen in huidige tijden realistisch lijkt, is evenwel een andere vraag.23 Tevens dient volgens sommige auteurs te worden ingezet op bewustmaking en sensibilisering door bijvoorbeeld te investeren
22
ACHTERGROND/
SUPPORT magazine 2/2013
in emotiemanagement voor (de leden van) sportverenigingen. Door de betrokkene, zo luidt de filosofie, beter te leren omgaan met (het uitdrukken van) hun gevoelens kan men van binnenuit slecht gedrag trachten te kanaliseren.24 Tot slot wijzen zij op de voortrekkersrol van de spotbonden in voormeld bewustmakingsproces en de mogelijkheid van de overheid om die verantwoordelijkheidszin als het ware ‘af te dwingen’ middels het gewiekste instrument van de subsidies...25 Wat er ook van zij, minstens kan de wet een belangrijke signaalfunctie worden toebedeeld: geweld jegens scheidsrechters van sportwedstrijden kan niet worden getolereerd26. De straf(recht) bank voor hem of haar die er zich toch aan bezondigt... (De auteur, de Heer Roeland Vasseur is Substituut-procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, maar schrijft uitsluitend in persoonlijke naam)
1 BS 19 juli 2012. 2 Vgl. Toelichting bij wetsvoorstel van 6 februari 2012 tot wijziging van het Strafwetboek door invoering van een verzwarende omstandigheid voor strafbare feiten jegens scheidsrechters van sportwedstrijden en sportbegeleiders, Parl.St. Kamer, 2011-2012, nr. 53K2037/001, 3 (hierna verkort geciteerd als “Toelichting”). 3 Wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, BS 3 februari 1999. 4 Toelichting, nr. 53K2037/001, 3. 5 Toelichting, nr. 53K2037/001, 3. 6 Wetsvoorstel van 6 februari 2012 tot wijziging van het Strafwetboek door invoering van een verzwarende omstandigheid voor strafbare feiten jegens scheidsrechters van sportwedstrijden en sportbegeleiders, Parl.St. Kamer, 2011-2012, nr. 53K2037/001 (hierna verkort geciteerd als “Wetsvoorstel van 6 februari 2012”). 7 Toelichting, nr. 53K2037/001, 4. 8 Verantwoording bij amendemement nr. 1 van de heer Ducarme e.a., Parl.St. Kamer 20112012, nr. 53K2037/004, 2 (hierna verkort geciteerd als “Verantwoording bij amendemement nr. 1”). 9 Toelichting, nr. 53K2037/001, 3 en verantwoording bij amendemement nr. 1, nr. 53K2037/004, 2. 10 Zie dienaangaande infra, nr. 6. 11 Wetsvoorstel van 6 februari 2012, Parl.St. Kamer 2011-2012, nr. 53K2037/001, 5. 12 Amendement nr. 1 van de heer Ducarme e.a. bij het wetsvoorstel van 6 februari 2012 tot wijziging van het Strafwetboek door invoering van een verzwarende omstandigheid voor strafbare feiten jegens scheidsrechters van sportwedstrijden en sportbegeleiders, Parl.St. Kamer 20112012, nr 53K2037/004. 13 Verantwoording bij amendement nr. 1, Parl.St. Kamer 2011-2012, nr 53K2037/004, 3. 14 Verslag namens de Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt, tussenkomst dhr. Ducarme, Parl.St. Kamer 2011-2012, nr 53K2037/006, 6 (hierna verkort geciteerd als “Verslag namens de Commissie”). 15 Verslag namens de Commissie, tussenkomst dhr. Devin, Parl.St. Kamer 2011-2012, nr 53K2037/006, 8. 16 Verslag namens de Commissie, tussenkomst dhr. Devin, Parl.St. Kamer 2011-2012, nr 53K2037/006, 8. 17 Wetsvoorstel van 6 februari 2012, Parl.St. Kamer, 2011-2012, nr. 53K2037/001, 5. 18 Amendement nr. 2 van de heer Brotcorne e.a. bij het wetsvoorstel van 6 februari 2012 tot wijziging van het Strafwetboek door invoering van een verzwarende omstandigheid voor strafbare feiten jegens scheidsrechters van sportwedstrijden en sportbegeleiders, Parl.St. Kamer 2011-2012, nr 53K2037/005. 19 B. Reynaerts, “Straffen voor geweld tegen scheidsrechters verzwaard”, Juristenkrant 2012, nr. 251, 5. Vergelijk evenwel met M. COLETTE, “Strafverzwaring voor geweld tegen scheidsrechters schiet deels doel voorbij”, Juristenlrant 2012, nr. 252, 12, die onder verwijzing naar de memorie van toelichting stelt dat het geweld tijdens een sportmanifestatie betreft, en niet ervoor en erna, doch ook verdedigt dat het geweld “dat hiermee verband houdt”, ook onder de werking van de wet zou kunnen vallen. 20 Zie in dezelfde zin M. COLETTE en K. JANS, “Agressie tegen scheidsrechters: een praktisch voorstel”, Juristenkrant 2012, 256, 10. 21 J. DE WIT, “Strafverzwaring als zoethouder”, Juristenkrant 2012, 251, 15. 22 M. COLETTE, “Strafverzwaring voor geweld tegen scheidsrechters schiet deels doel voorbij”, Juristenkrant 2012, nr. 252, 12 en M. COLETTE en K. JANS, “Agressie tegen scheidsrechters: een praktisch voorstel”, Juristenkrant 2012, 256, 11. Zie in dezelfde zin overigens ook Verslag namens de Commissie, tussenkomst dhr. Weyts, Parl.St. Kamer 2011-2012, nr 53K2037/006, p. 5. 23 Vgl. in die zin met Verslag namens de Commissie, tussenkomst dhr. Vanvelthoven, Parl.St. Kamer 2011-2012, nr 53K2037/006, p. 6. 24 Zie in dit verband M. COLETTE, “Strafverzwaring voor geweld tegen scheidsrechters schiet deels doel voorbij”, Juristenkrant 2012, nr. 252, 12 en M. COLETTE en K. JANS, “Agressie tegen scheidsrechters: een praktisch voorstel”, Juristenkrant 2012, 256, 11. 25 M. COLETTE en K. JANS, “Agressie tegen scheidsrechters: een praktisch voorstel”, Juristenkrant 2012, 256, 11. 26 Vgl. Verslag namens de Commissie, tussenkomst dhr. Vanvelthoven en de heer Doomst, Parl.St. Kamer 2011-2012, nr 53K2037/006, p. 6.
ACHTERGROND/
Vlaanderen sport! Onderzoek naar vier decennia sportbeleid en sportparticipatie in Vlaanderen Peter Haenebalcke Onze samenleving heeft de afgelopen veertig jaar heel wat veranderingen ondergaan. Ook het Vlaamse sportlandschap is in deze periode opvallend geëvolueerd. Sport en samenleving zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden. Parallel met deze ontwikkelingen werd doorheen de voorbije decennia werk gemaakt van het opbouwen van een actief Vlaams breedtesportbeleid.Door de Onderzoeksgroep Sport& Bewegingsbeleid (KU Leuven), onder leiding van Prof Jeroen Scheerder, werd de evolutie van de actieve sportbeoefening over de periode 1969-2009 in kaart gebracht. Daarnaast werd heel wat cijfermateriaal verzameld met betrekking tot de uitgaven aan sport en werd tenslotte het gevoerde Sport voor Allen-beleid in Vlaanderen kritisch doorgelicht. Meer sporten
Een eerste belangrijke, hoopgevende vaststelling is dat er in Vlaanderen de voorbije veertig jaar steeds meer aan sport wordt gedaan. Zo blijkt dat op een representatieve staal van de Vlaamse bevolking in 1969 slechts 22% regelmatig sportte, terwijl dat in 2009 was opgelopen tot 64%. Niet onbelangrijk daarbij is het feit dat de traditionele sportclubs deze stijging wat lijken te mislopen: met name wordt vastgesteld dat in 2009 slechts 25% van de Vlamingen gaat sporten in clubverband. Deze tendens van grotere sportdeelname
zet zich zowel bij jongeren als volwassen door: • van de Vlaamse jongeren doet vandaag 75% wekelijks aan sport, zowat 80% sport maandelijks, en toch 50% blijft sporten in clubverband; • voor de Vlaamse volwassenen steeg de sportparticipatie van zowat 15% in 1969 naar 64% in 2009 In het algemeen kan ook worden gesteld dat de sport duidelijk gedemocratiseerd is, nu blijkt dat er meer aan sport wordt ge-
In Vlaanderen wordt de voorbije veertig jaar steeds meer aan sport gedaan
daan en dat ook de vrouwelijke bevolking een duidelijke inhaalbeweging doet: in alle leeftijdsgroepen (lagere school / middelbare school / volwassenen) zien we dat in 2009 meer meisjes/vrouwen aan sport doen dan vroeger en dat er vandaag een genderpariteit is bereikt.
23
24
ACHTERGROND/
SUPPORT magazine 2/2013
Toch dient een belangrijke nuance te worden aangebracht in zoverre blijkt dat een hoger opleidingsniveau of beroepsstatus zich vertaalt in een grotere sportparticipatie.
De vrouwelijke bevolking doet een duidelijke inhaalbeweging Populaire sporten
Een volgend interessant gegeven is nagaan hoe het zit met de populariteit van de diverse sporten. Het geheel van de beoefende sporten getuigt van een rijke sport- en bewegingsdiversiteit. Bij kinderen (lagere school) blijken vooral de solosporten (sporten die individueel beoefend kunnen worden, nvdr.) goed te scoren, het voorbije decennium werd een belangrijke toename vastgesteld van dit soort sporten. De meest populaire sport blijft ‘vrij zwemmen’ (46%), dat wil zeggen buiten clubverband. Daarna komen sportief fietsen, dans en gymnastiek. Bij de teamsporten is voetbal nog altijd populair (29%). In de populariteitsranking duiken een aantal nieuwe sporten op zoals sportief fietsen, skiën, dans, paardrijden, lopen en dergelijke meer. Voor veel van deze sporten is niet langer een clubsetting vereist en gebeurt de beoefening in een andere, vaak ongebonden organisatorische context. Hoe zit het dan bij de jongeren (middelbare school)? Meest populair is ook hier het ‘vrij zwemmen,’ hoewel het aandeel ervan over de jaren wat afneemt. Opmerkelijk daarbij is dat slechts een zeer kleine fractie in clubverband zwemt. Naast ‘vrij zwemmen’ bestaat de top 5 achtereenvolgens uit veldvoetbal, sportief fietsen, lopen en dans. Kortom, ook hier duidelijke dominantie van de solosporten. Bij volwassenen is lopen de meest populaire (30%) sport. Sedert 1979 heeft deze sport een verachtvoudiging van haar aantal beoefenaars gekend!
Sportief fietsen (26%), in 1999 nog op nummer 1, neemt de tweede plaats in, maar het aandeel zit ook in stijgende lijn.
gingen met een actief sportaanbod zoals de KWB blijken ook in de drie leeftijdscategorieën relatief populair.
Zwemmen, fitness en sportief wandelen vullen de top 5 verder aan. Sporten als tennis en veldvoetbal gaan er wat op achteruit. Nieuwe sporten (zumba, spinning) duiken dan weer op bij de populaire sporten.
Sportdeelname via de (gemeentelijke) sportdienst is het meest populair bij kinderen en jongeren, terwijl sporten in commerciële organisaties populairder wordt naarmate de leeftijd stijgt. Deelname aan schoolsport (kinderen / jongeren) en bedrijfssport (volwassenen) blijft relatief beperkt.
Clubsport of andere setting
Hoe, met wie en waar wordt er nu gesport? Sporten in clubverband blijft vandaag belangrijk, maar het is zeker niet langer de enige populaire setting om te sporten. De relatief grote stijging van de algemene sportparticipatie ten opzichte van clubsportdeelname is het gevolg een groter sportaanbod via andere kanalen en heeft ongetwijfeld ook te maken met een gewijzigd gedrag van de sportbeoefenaar. In elke leeftijdscategorie blijft de sportclub het grootste aandeel innemen van het georganiseerde sportaanbod. Andere vereni-
In de sportdeelname blijkt het aandeel
In de populariteitsranking duiken een aantal ‘nieuwe sporten’ op van de recreatieve sport zeer duidelijk het hoogst: 70% bij kinderen, 64% bij jongeren en 85% bij volwassenen. Competitiesport blijft opvallend beperkt, enkel bij jongeren doet ruim 11% aan competitie.
ACHTERGROND/
Wat kost dat?
Vlamingen geven meer geld uit aan actieve sportdeelname dan de bedragen die worden gespendeerd om de favoriete sportclub of sporter live in actie te zien. Uit andere, recente studies bleek alvast dat senioren en bijvoorbeeld lopers aanzienlijke bedragen uitgeven aan het beoefenen van hun sport. Bij het bestedingspatroon van gezinnen voor sportdeelname moet rekening worden gehouden met een aantal directe kosten (zoals lid- en toegangsgeld, materiaal, kledij, schoenen en dergelijke meer) en indirecte kosten (verplaatsing, consumpties, medische kosten). Uit het onderzoek blijkt dat een globaal gezinsbudget voor sportdeelname gemiddeld ruim 1500 euro per jaar bedraagt.
Meer weten?
‘Vlaanderen sport! Vier decennia sportbeleid en sportparticipatie’ Jeroen Scheerder, Hanne Vandermeerschen, Julie Borgers, Erik Thibaut, Steven Vos ISBN 9789038220901
286blz. € 35
Academiapress, Eekhout 2, 9000 Gent www.academiapress.be
[email protected] Adv Vlaanderen sport_Opmaak 1 18/04/13 13:04 Pagina 1
De uitgaven aan lid- en toegangsgelden bedragen meer dan 400 euro en zijn hiermee de grootste uitgavenpost; het gaat hierbij o.m. om bvb. lidgeld, vergunning, eenmalige toetredingsbijdrage, startgeld wedstrijden, huur sportinfrastructuur en ga zo maar door. Bij de indirecte uitgaven blijken de sociale kosten (consumpties voor, tijdens en na het sporten / extra sportieve clubactiviteiten) het grootst met ongeveer de helft van deze indirecte uitgaven. Ook aan verplaatsingen wordt een behoorlijk bedrag besteed.
Vlaanderen sport!
Uiteraard zijn er belangrijke sportspecifieke verschillen op vlak van het uitgavenpatroon.
Vier decennia sportbeleid en sportparticipatie Jeroen Scheerder, Hanne Vandermeerschen, Julie Borgers, Erik Thibaut & Steven Vos
Tot slot kon aan de hand van een extrapolatie van de gezinsuitgaven sport de totale ‘Vlaamse sportindustrie’ geraamd worden op circa 3 à 3,5 miljard euro hetgeen ongeveer 2% van het Bruto Regionaal Product betekent. De sportgoederenindustrie (materiaal, kledij, schoenen) beloopt tussen 0,7 à 1,7 miljard euro. Kortom, de sportdeelname levert een belangrijke bijdrage aan de totale economie.
Het Vlaamse breedtesportlandschap heeft in de afgelopen decennia een aantal opvallende veranderingen ondergaan. Parallel hieraan werd in deze periode ook werk gemaakt van het opbouwen van een actief Vlaams sportbeleid. In dit boek wordt actueel cijfermateriaal gepresenteerd met betrekking tot diverse aspecten van sportdeelname en sportconsumptie. Daarnaast wordt de evolutie van de actieve sportbeoefening in de periode 1969-2009 op een unieke manier in kaart gebracht. Naast heel wat cijfermateriaal wordt in dit werk ook aandacht besteed aan maatschappelijke trends, de ontwikkeling van het Vlaamse sportbeleid en duiding bij de bevindingen. Sportmanagers, beleidsmakers en andere professionals in maar ook buiten de sportsector zullen in dit boek naast heel wat cijfers en trends ongetwijfeld ook inspiratie kunnen vinden.
>
Technische info: ISBN 9789038220901 286 p. € 35.00 Bestellen kan via: Academia Press Wetenschappelijke Uitgeverij Eekhout 2 - 9000 Gent Tel. 09/233 80 88 - Fax 09/233 14 09
[email protected] - www.academiapress.be
25
26
COLUMN/
Wielerparadoxen Wim Lagae Dr. Wim Lagae is hoofddocent sportmarketing aan KU Leuven en Thomas More Antwerpen
Na de donkerste wielerwinter ooit draait het wielercircus gewoon door, alsof alles zomaar bij het oude kan blijven. Quo vadis wielrennen, sport vol paradoxen? Lance Armstrong, het van zijn voetstuk gevallen all american icon, oversteeg het regionale en kleine wielrennen. Merken stonden in de rij om zich te associëren met de ex-kankerpatiënt, die zich ontpopte tot zevenvoudig Tourwinnaar. De performer Armstrong was ook het enige gezicht van Livestrong en de 80 miljoen gele armbandjes. Helaas werd deze ene mondiale wielerster door het verpletterende USADA-rapport ontmaskerd. De imagoschade na zijn biecht bij Oprah Winfrey, die er kwam na jarenlang ontkennen, is gigantisch. Oprahs show werd door dertig miljoen kijkers gevolgd, een veelvoud van het aantal kijklustigen voor een Alpenrit of de Ronde van Vlaanderen. Weinigen zijn vertrouwd met de nuances van topsport en stellen álle wielrenners meer dan ooit gelijk met leugenachtige junks. Een week na het Armstrongrapport zette Rabobank bruusk een punt achter zeventien jaar wielersponsoring. Andere hoofdsponsors zochten niet de uitgang. ‘Klassieke’ wielersponsors als QuickStep, Omega Pharma, Lotto, FDJ, Lampre, AG2R en andere Cofidis geloven ondertussen al minstens een decennium in het wielerplatform. Andere blijvers zijn fietsenconstructeurs als Giant, Trek, Ridley en Specialized. Het wielerpeloton is immers dé biotoop om als cosponsor hun product te presenteren. Uitzondering is Cannondale, dat na de stopzetting door Liquigas de enige hoofdsponsor is van een WorldTourteam. Ook de mecenassen met hun vele supportersmiljoenen bleven aan boord.
Op Zdenek Bakala (en zijn wielercopain Bessel Kok) na engageren deze supporters zich vooral op teamniveau en niet op sectorniveau. De stilte uit hun hoek was de jongste maanden ronduit stuitend. ASO, de organisator van de Tour de France, is veruit de sterkste partij in wielerland en de enige partij die veel geld verdient met de organisatie van wielerwedstrijden. De Franse mediagroep vertegenwoordigt in economisch opzicht ongeveer twee derden van het wielerjaar. Vanuit die sterke positie vecht ASO helaas voor de status quo, waardoor ze haar aanzienlijke inkomsten uit televisierechten – ik zeg wel aanzienlijk maar niemand weet echt hoeveel die bedragen – kan blijven verdelen onder haar aandeelhouders. Als arrogante monopolist slaagt ASO er steevast en gemakkelijk in om de negentien zwak georganiseerde topteams, die een budget van ongeveer 300 miljoen euro vertegenwoordigen, aan flarden te fietsen en vervolgens de UCI wandelen te sturen.
De wielersport torst een gitzwart dopingverleden dat het alleen aan zichzelf te danken heeft. Tegelijk blijft het paradoxaal dat er geen sportbond is die méér gedaan heeft tegen doping dan de relatief arme sportbond UCI. Wielrennen prijkt daarom bovenaan de lijst van sporten die zich het slechtst hebben verdedigd tegen en het meest hebben geleden onder doping. Ook staat de aandacht voor een wielercrisis niet altijd in verhouding tot de absolute of zelfs relatieve grootte ervan. Waarom rapporteren media serener over economisch omvangrijker schandalen in andere kijksporten zoals het Europoldossier over match fixing of het doping- en maffiadossier van de Australische Crime Commission? Doping in wielrennen blijft een populaire verhaallijn binnen het zwart-witgegeven van de sport: pakt hij of pakt hij niet? O ja, de steenrijke FIFA krijgt het verkocht dat het een voortrekker zou zijn in de dopingstrijd door – met jaren vertraging en op relatief kleine schaal – vanaf Rio 2013 (Confederations Cup) en 2014 (WK voetbal) het biologisch paspoort in te voeren. Hoe moet de getergde medische commissie van de UCI zich bij deze primeur voelen?
ACHTERGROND/
Start to sportrecht 8 en start to sportsponsoring 6
Beide onderwerpen raken elkaar en daarom wordt start to sportrecht en sportsponsoring samen behandeld. Lut Wille en Brigitte Van Schoote
Fiscale aspecten
1
Sponsoring betekent voor de ene partij een inkomen en voor de andere partij een kost. Het wetboek van de inkomstenbelastingen bepaalt hoe, in welke mate en via welk systeem, de inkomsten zullen worden belast.
vzw In principe valt een vzw onder het toepassingsgebied van de rechtspersonenbelasting wat als voordeel geeft dat eventuele winsten niet belastbaar zullen zijn, zoals een inkomen verworven uit sponsoring.
Er bestaat geen specifieke vaste regeling voor de fiscale aftrekbaarheid van uitgaven van sportsponsoring. Dat betekent evenwel niet dat het geen aftrekbare kosten kunnen zijn.
De rechtspersonenbelasting is van toepassing op vzw’s:
Naast de inkomstenbelastingen worden er ook belastingen op toegevoegde waarde opgelegd, de BTW.
Indien er wel winstgevende activiteiten georganiseerd worden dienen die aan een van de volgende voorwaarden te voldoen:
1. Inkomstenbelastingen
• alleenstaand of uitzonderlijk te zijn, bijvoorbeeld de jaarlijkse karting, een jaarlijkse jumping
1. Gesponsorde sportclub
Het merendeel van de sportclubs hebben de vorm aangenomen van ofwel een feitelijke vereniging ofwel een vzw Een aantal grotere clubs zijn een handelsvennootschap. Als een sportclub sponsorgelden of voordelen in natura ontvangt dient onderzocht te worden welk belastingsstelsel van toepassing zal zijn. Feitelijke vereniging2 Er bestaat geen afzonderlijke fiscale regeling voor een feitelijke vereniging, aangezien die enkel bestaat uit afzonderlijke personen en geen rechtspersoonlijkheid heeft. De belastbaarheid bestaat enkel in hoofde van de leden, natuurlijke personen. Deze personen kunnen belast worden op behaalde winsten indien die als beroepsinkomsten of diverse inkomsten gekwalificeerd worden.
• die geen winstgevende onderneming exploiteren
• bijkomstig te zijn, bijvoorbeeld te koop aangeboden broodjes tijdens de atletiekwedstrijd • niet volgens gebruikelijke handelsmethoden uitgevoerd, bijvoorbeeld de wijze waarop ledenbijdragen worden geïnd Maar vele sportclubs baten een cafetaria uit en halen daaruit soms de grootste inkomsten. Over het algemeen wordt beschouwd dat deze bijkomstige winstgevende activiteit rechtstreeks voortvloeit uit het ideële hoofddoel en daarvoor ook gebruikt wordt. Als een sportclub sponsorgelden aantrekt kunnen en mogen deze gelden enkel ingezet worden voor het hoofddoel van de club. Let wel, de fiscus kan steeds van oordeel zijn dat een sportclub toch onderworpen dient te worden aan een vennootschapsbe-
lasting in plaats van aan de rechtspersonenbelastingen. Daarom is het cruciaal het doel van de vzw zeer goed te omschrijven, zodat er geen twijfel kan bestaan dat de sponsorgelden uitsluitend voor de uitwerking van dat doel worden ingezet.3 Vennootschap Een sportclub die de vorm van een vennootschap aanneemt valt onder het toepassingsgebied van de vennootschapsbelasting, wat betekent dat de winst uit de economische bedrijvigheid, na aftrek van de kosten, in haar totaliteit belastbaar is. Bijgevolg zal de winst die volgt uit sponsorinkomsten belastbaar zijn. Daartegenover staat dat de club alle bewezen kosten in functie van de clubwerking in aftrek kan brengen. 2. De gesponsorde sportbeoefenaar Indien een sportbeoefenaar sponsorinkomsten ontvangt zullen deze ofwel als beroepsinkomsten beschouwd worden ofwel als diverse inkomsten. Beroepsinkomsten Beroepsinkomsten zijn inkomsten die rechtstreeks of onrechtstreeks uit de uitoefening van een beroepswerkzaamheid worden behaald. Onder beroepsactiviteit wordt begrepen dat er herhaalde, voldoende talrijke en onderling verbonden verrichtingen gebeuren die een bijzondere vaardigheid of organisatie vereisen4. Wanneer de activiteiten van de sportbeoefenaar als een beroepsactiviteit zullen be-
27
28
ACHTERGROND/
SUPPORT magazine 2/2013
stempeld worden, zal uit de feiten moeten blijken.5
na aftrek van de beroepskosten, of de werkelijke of de forfaitaire.
Maar doorgaans zijn de inkomsten die sportbeoefenaars met hun sport genereren en die sport niet als louter vrijetijdsbesteding beoefenen, beroepsinkomsten.
Specifieke belastingstarieven voor bezoldigde sportbeoefenaars 6
Als een sportbeoefenaar individueel betaald wordt door een sponsor, dan is de contractuele relatie tussen beiden van belang om de inkomst te beschouwen als een bezoldiging van een werknemer of als baten van een winstgevende bezigheid. Sportbeoefenaar werknemer Indien de sportbeoefenaar de verplichting aangaat om zich voor te bereiden op of deel te nemen aan een sportcompetitie onder het gezag en toezicht van de sponsor en tegen een loon dan betreft het hier een arbeidsovereenkomst. De beroepsinkomsten daaruit worden beschouwd als bezoldigingen van werknemers en ook als zodanig belast. Deze sportbeoefenaars zijn belastbaar op hun netto bezoldigingen en dus na aftrek van hun beroepskosten namelijk ofwel de werkelijke beroepskosten ofwel de automatisch toegekende forfaitaire beroepskosten. Baten van een winstgevende bezigheid Indien de sportbeoefenaar een contract afsluit met de sponsor zonder dat de sponsor gezag en toezicht verkrijgt dan zijn die inkomsten te beschouwen als baten van een winstgevende bezigheid. Bijvoorbeeld: een sportbeoefenaar ontvangt 20.000 euro per jaar om het logo van de sponsor te plaatsen op zijn voertuig en zijn sportkledij. Als een sportbeoefenaar een voertuig ter beschikking krijgt van de sponsor, dan wordt dit beschouwd als een voordeel van alle aard verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van een beroepsactiviteit. De sportbeoefenaar zal belastbaar zijn op de ontvangsten en de naar nominale waarde omgerekende voordelen van alle aard en
Afzonderlijk belastbaar aan een tarief van 33 % zijn de beroepsinkomsten die worden betaald of toegekend worden aan : • sportbeoefenaars, uit hoofde van hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; • scheidsrechters, uit hoofde van hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; • opleiders, trainers en begeleiders, uit hoofde van hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars, op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit hun voornoemde activiteit als sportbeoefenaar, scheidsrechter, opleider, trainer of begeleider. En aan een tarief van 16,5% de bezoldigingen voor een maximumbedrag van 17.390 EUR (AJ 2012) bruto (basisbedrag 12.300 euro) per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari van het belastbaar tijdperk. Fiscale commentaren op het wetboek van inkomstenbelasting nopens de belastbaarheid op sportbeoefenaars komende uit diverse sporttakken 7 Veel van die sportbeoefenaars of organisatoren ontvangen ook sponsorgelden als bron van inkomsten, reden waarom deze commentaren worden vermeld.
De inkomsten die wielrenners en motorrenners uit hun sportprestaties behalen, zijn belastbare beroepsinkomsten, indien moet worden aangenomen dat de betrokkenen die sport werkelijk als een beroep en met winstoogmerken - en niet als een loutere vrijetijdsbesteding - beoefenen. Bij de beoordeling moet vooral worden gesteund op de door de renners aan de sport bestede tijd en op het belang van de door hen behaalde prijzen, premies en startgelden. In ieder geval moeten wielrenners met een vergunning van beroepsrenner worden geacht een beroepswerkzaamheid uit te oefenen. 2° Indeling van de inkomsten De beroepsinkomsten, voortkomend uit prijzen, premies en startgelden die aan de wielrenners en motorrenners worden betaald voor hun deelname aan wedstrijden, moeten worden aangemerkt als baten van winstgevende bezigheden. De rechtsverhoudingen van de renners tegenover de sportfederatie waarbij zij zijn aangesloten en tegenover de organisatoren van wedstrijden kunnen inderdaad niet met arbeidsovereenkomsten worden gelijkgesteld. De sommen (maandvergoedingen, premies en dergelijke meer) die door extrasportieve groeperingen aan de wielrenners worden betaald ingevolge overeenkomsten waarbij de renners worden verplicht aan publiciteit te doen voor bepaalde firma’s, zijn bezoldigingen, daar die overeenkomsten als arbeidsovereenkomsten moeten worden beschouwd. De sommen aan motorrenners betaald wegens het voeren van publiciteit of het verplicht gebruik van een bepaald merk van motorfietsen of onderdelen, hebben de aard van baten al, behoudens wanneer ze zijn toegekend ter uitvoering van een overeenkomst die als een arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt. Voetbalspelers 9
Wielrenners en motorcrossers8
Lonen, premies, vergoedingen en dergelijke meer van voetbalspelers zijn:
1° Belastbaarheid
1° bezoldigingen wanneer ze worden be-
ACHTERGROND/
taald of toegekend door de club waarvan de spelers lid zijn of door een federatie, groepering of vereniging waarvan hun club lid is; 2° baten van winstgevende bezigheden wanneer ze worden betaald of toegekend door een club waarvan de spelers geen lid zijn of door een federatie, groepering of vereniging waarvan hun club geen lid is; 3° naar het geval bezoldigingen of baten van winstgevende bezigheden wanneer ze worden betaald of toegekend door natuurlijke personen of door andere dan de sub 1° en 2° hierboven bedoelde organisaties (deelname aan interviews, sportavonden, televisie-uitzendingen, publiciteit voor bepaalde firma’s enzovoort). De criteria voor de kwalificatie van die beroepsinkomsten zijn de gewone criteria. Basketbaltrainers, -verzorgers, -spelers en -speelsters10 Inkomsten zijn de bezoldigingen, premies, trainingsvergoedingen enz., die worden betaald of toegekend:
de tijd (deelneming aan jumpings in binnenen buitenland, training en onderhoud van de paarden), en eventueel op het hoofdberoep (handel in paarden, beheer van een rijschool, in pension nemen van paarden, africhten en trainen van aan andere personen toebehorende paarden). Jockeys12 De vergoedingen, premies, geldprijzen enzovoort, die worden betaald aan jockeys (“drivers”) die beroepsmatig aan paardenwedrennen deelnemen, moeten in de regel worden aangemerkt als bedoelde baten. Wanneer de activiteit van jockey eerder bijkomstig is en kadert in het geheel van allerlei andere, zelfstandig uitgeoefende, aanverwante activiteiten die het hoofdberoep van de betrokkene vormen (zoals het verzorgen, trainen en fokken van paarden, het houden van dekhengsten, het stallen van paarden, de verkoop van stalmest en dergelijke meer), zijn de inkomsten van jockey, samen met de uit die andere activiteiten verkregen inkomsten belastbaar als winst.
1° door de Federatie van de Koninklijke basketbalbond aan de afgevaardigden van alle nationale basketbalploegen, aan hun trainers en verzorgers alsmede aan de spelers en speelsters van de nationale seniorenploegen;
In het uitzonderlijke geval dat de jockey als werknemer bij de eigenaar van een renstal is ingeschreven, moeten zijn inkomsten uiteraard als bezoldigingen worden aangemerkt.
2° door de basketbalclubs en door de sponsors, aan trainers, verzorgers, spelers en speelsters van die clubs.
De organisatie van paardenkoersen is een onderneming van openbare vertoningen welke handelsdaden zijn krachtens het Wetboek van Koophandel, de winst van die inrichtingen is derhalve een handelswinst.
Ruiters die deelnemen aan jumpings11
gewende middelen zoals specifieke installaties, personeel, aantal paarden; het regelmatig deelnemen aan grote wedstrijden, het belang van de gewonnen prijzen; het doorlopend karakter van de activiteit en ga zo maar door. De inkomsten die dergelijke belastingplichtigen op enige wijze uit hun werkzaamheid halen is een winst. Evenwel worden niet bedoeld, personen die slechts beperkte middelen aanwenden en zich uitsluitend als vrijetijdsbesteding met het houden of kweken van een gering aantal paarden. De inkomsten die die personen behalen uit hun hobby (inzonderheid prijzengelden) zijn echter diverse inkomsten. De activiteiten waaruit die inkomsten voortvloeien zijn ontegensprekelijk verrichtingen in de zin van de wet en, gelet op het speculatieve karakter van de inkomsten, kaderen ze niet in de normale verrichtingen van beheer van een privévermogen. Volgende aflevering : Sportsponsoring als beroepskost
Organisatoren van paardenkoersen13
De beloningen in de vorm van geldprijzen, startgelden, terugbetaling van door hen gedragen kosten en dergelijke meer, die worden betaald of toegekend aan ruiters die beroepsmatig aan jumpings deelnemen, moeten worden aangemerkt als bedoelde baten van winstgevende bezigheden.
Eigenaars van renpaarden14
De vraag of de deelneming aan jumpings beroepsmatig is, moet worden onderzocht in het licht van de feitelijke omstandigheden van elk geval afzonderlijk. Ter zake moet vooral worden gesteund op het belang van de gewonnen prijzen, startgelden en ga zo maar door, op de aan de ruitersport beste-
Die hoedanigheid moet worden beoordeeld in het licht van de feitelijke omstandigheden van elk geval afzonderlijk. Gewichtige aanwijzingen kunnen zijn: het zelf fokken of veelvuldig aan- en verkopen van paarden (rechtstreeks of via tussenpersonen); het belang en het speciaal karakter van de aan-
Eigenaars van renpaarden die er een werkelijke exploitatie op na houden en door dit feit zelf een ondernemingswinst nastreven, moeten als beroepslieden worden beschouwd.
1 Taks,Wille, Hemelaer, Lagae: Jaarboek Sportsponsoring 2001, Kluwer, p.165-319 2 zie II.1.1 Structuur en werking
van de vereniging
3 Zie II.2.1 Structuur en werking vereniging 4 Cassatie dd.27-10-1983 ,F.J.F 84 5 Zie verder specifieke fiscale commentaren op de belastbaarheid 6 04.05.2007 - Wet betreffende het fiscaal statuut van de bezoldigde sportbeoefenaars (B.S. 15.05.2007 - editie 1) 7 www.fisconet.be , commentaren op WIB 8 Commentaar. Nummer 23/291-292 9 Commentaar Nummer 23/293 10 Commentaar Nummer 23/294 11 Commentaar Nummer 23/295 12 Commentaar Nummer 23/296 13 Commentaar Nummer 23/314 14 Commentaar Nummer 23/315
29
30
ACHTERGROND/
SUPPORT magazine 2/2013
Eredivisie Live: een uniek businessmodel Ben Van Rompuy en Katrien Lefever1
Op 8 augustus 2012 werd aangekondigd dat Fox International Channels Inc., onderdeel van de News Corp-groep van Ruport Murdoch, een meerderheidsbelang van 51% verworven had in Eredivisie Media en Marketing CV (EMM). EMM is het mediabedrijf dat de uitzendrechten en sponsorrechten exploiteert namens de voetbalclubs van de Nederlandse Eredivisie. Daarnaast zou Fox 1,02 miljard euro betalen voor de uitzendrechten voor een periode van twaalf jaar (voor de voetbalseizoenen 2013-2014 tot en met 2024-2025, nvdr.). Fox zal ook de schuld van zestig miljoen euro van Eredivisie Live, het digitale platform van de Eredivisie, aflossen. Op 29 november 2012 keurde de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) deze deal goed in twee afzonderlijke beslissingen. In een formele beslissing werd de overname van EMM door door Fox goedgekeurd. Door middel van een informele zienswijze gaf de NMa ook haar goedkeuring voor de manier waarop de Eredivisie uitzendrechten in de toekomst zullen worden geëxploiteerd. Achtergrond
Op het eind van de jaren ’90 verkocht Eredivisie C.V. (ECV), een coöperatieve vennootschap van alle Eredivisieclubs, alle Eredivisie uitzendrechten exclusief aan Canal Plus. Deze deal werd in 2001 voor vier jaren verlengd. In navolging van de beslissing van de Europese Commissie in de UEFA Champions League zaak (2003)2 besliste de NMa dat de gemeenschappelijke verkoop van de Eredivisie rechten in strijd was met de mededingingsregels.3 ECV veranderde daarom de verkoopprocedure voor deze rechten, gebaseerd op de principes die de Europese Commissie had opgesteld. De belangrijkste verandering was dat de uitzendrechten niet langer in een bundel werden verkocht, maar in verschillende pakketten werden aangeboden. Hierdoor kregen ook nieuwe media (internet, mobiel) en kleinere spelers de kans om (sommige van) de uitzendrechten te kopen. De Nederlandse voetbalclubs waren echter ontevreden met de opbrengsten die deze nieuwe verkoopprocedure opleverde. In de hoop meer geld te krijgen voor de Eredivisie uitzendrechten beslisten de clubs om de rechten zelf te exploiteren via een eigen digitaal kanaal: Eredivisie Live. Dit werd praktisch mogelijk gemaakt door de oprichting van de joint venture EMM in 2008 (tussen ECV, Eredivisie Beheer C.V. (EBV), productiemaatschappij Endemol en later ook de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond).
Het business model van Eredvisie Live, ondertussen een geheel van meerdere kanalen, is uniek in Europa. De zenders worden aan alle geïnteresseerde distributieplatformen aangeboden (kabel, satelliet, Internet, mobiel) en de platformen kunnen zelf de prijs voor eindgebruikers bepalen. Deze niet exclusieve en multiplatform aanpak is gebaseerd op royaltievergoedingen die door de distributieplatformen in functie van het aantal abonnees moeten worden betaald.4
De overname5
In augustus 2012 verwierf Fox een meerderheidsbelang van 51% in EBV en EMM waardoor Fox uitsluitend zeggenschap verkreeg over EMM en de andere aandeelhouders minderheidspartners werden. Volgens de NMa was deze operatie een concentratie in de zin van artikel 27(1)(b) van de Nederlandse Mededingingswet en dus toetste de NMa de overname aan de regels inzake concentratietoezicht. Concreet betekent dit dat de NMa moest nagaan of deze overname de concurrentie op de markt voor de uitzendrechten van audiovisuele content, de markt voor de doorgifte van televisiesignalen op wholesale niveau en de markt voor televisieadvertenties negatief zou beïnvloeden en beperken. Ten eerste oordeelde de NMa dat deze overname niet zou leiden tot significante horizontale belemmeringen van de concurrentie op een van bovenstaande markten
gelet op het beperkte marktaandeel van de verschillende partijen. Andere spelers genereren immers aanzienlijk meer omzet met het aanbieden van andere content, zoals Hollywood majors, grote sportevenementen, informatieprogramma’s, entertainmentprogramma’s. Daarnaast was de NMa van mening dat Fox en EMM samen slechts over een klein marktaandeel beschikken op de markt voor de doorgifte van televisiesignalen. Met de zenders Eredivisie Live, National Geographic, National Geographic Wild, Foxlife en 24Kitchen bereiken Fox en EMM immers slechts een marktaandeel dat minder is dan vijf percent. Tot slot stelde de NMa vast dat, hoewel Fox en EMM beide actief zijn op de televisieadvertentiemarkt, hun positie op deze markt heel klein is. De belangrijkste posities in deze markt worden ingenomen door RTL Nederland, SBS Nederland en NOS. Ten tweede oordeelde de NMa dat er geen redenen waren om aan te nemen dat de overname tot concurrentieverstorende verticale effecten zou leiden. Verticale beperkingen kunnen zich voordoen als de betrokken partijen een voldoende sterke positie hebben om andere partijen succesvol uit te sluiten van de markt waarop ze actief zijn. Zo’n uitsluiting zou kunnen ontstaan als EMM en Fox andere partijen toegang tot bepaalde content zouden weigeren of belemmeren, terwijl er onvoldoende alternatieven zijn. Zoals reeds eerder aangegeven, beschikt Fox in Nederland over een
ACHTERGROND/
Belga Picture
31
32
ACHTERGROND/
SUPPORT magazine 2/2013
ruim portfolio aan zenders (Bijvoorbeeld National Geographic, National Geographic Wild, Foxlife en 24Kitchen). Fox biedt deze zenders ook aan derden aan. De NMa stelde uitdrukkelijk dat de aangemelde concentratie niet zou leiden tot een belemmering van de mededinging als gevolg van een mogelijke uitsluiting van marktpartijen van de content van Fox en EMM, omdat de verschillende zenders door verschillende distributieplatformen aan de kijkers aangeboden worden in het basispakket of in betaalpakketten.
Televisiedeal6
Naast de aanmelding van de overname werd aan de NMa ook de ‘Cooperation Agreement in respect of the marketing and exploitation of the Eredivisie rights’ voorgelegd waarin de afspraken tussen Fox en EMM opgenomen zijn over de manier waarop de uitzendrechten van Eredivisie Live de volgende twaalf jaar (voor de seizoenen 2013-2014 tot 2024-2025) zouden worden geëxploiteerd. Het is de bedoeling dat de live uitzendingen via de Eredivisie Live kanalen zullen blijven gebeuren. De samenvattingsrechten, die tot 1 juli 2014 in handen van NOS zijn, zullen vanaf 2 juli 2014 waarschijnlijk op een nieuw sportkanaal (Fox NL kanaal) worden uitgezonden. Dit nieuwe sportkanaal zou wel een kosteloze omroep zijn: volgens de Nederlandse mediawet moeten minstens 75% van de huishoudens in Nederland de samenvattingen kunnen ontvangen zonder een extra vergoeding bovenop het basisabonnement. De NMa erkende dat de nieuwe voorgestelde exploitatiewijze de markt waarop de distributieplatformen actief zijn en de markt waarop de televisiezenders actief zijn, zou kunnen beïnvloeden. De concurrentie tussen distributieplatformen zou verstoord kunnen worden als de Eredivisie Live kanalen en/of het nieuwe Fox NL kanaal op basis van exclusieve en/of discriminatoire voorwaarden zou worden aangeboden aan deze distributieplatformen. Hierdoor zou er een risico ontstaan dat bepaalde distributieplatformen de toegang tot deze content zouden worden ontzegd. De NMa stelde echter vast dat de uitzendrechten op dit moment op een niet-exclusieve en multiplatform manier aangeboden worden aan de verschillende distributieplatformen
en dat deze aanpak ook in de toekomst behouden zou blijven. Wat de Eredivisie Live kanalen betreft, eiste de NMa dat ze aan alle distributieplatforms controleerbaar op non-discriminatoire wijze moeten worden aangeboden. Dit houdt in dat Fox en EMM 1) de prijs van de Eredivisie Live kanalen niet afhankelijk mogen stellen van de grootte van een distributieplatform, 2) de distributieplatformen niet zullen verplichten alle Eredivisie Live kanalen aan te kopen, maar hen ook de mogelijkheid zullen bieden om een afzonderlijke Eredivisie Live kanaal aan te kopen, 3) de licenties voor de Eredvisie Live kanalen niet afhankelijk zullen stellen van de aankoop van het Fox NL kanaal. Daarnaast stelde de NMa dat deze exploitatiewijze ook de concurrentie op de markt waarop de televisiezenders actief zijn, zou kunnen verstoren. De NMa erkende immers dat de beschikbaarheid van de samenvattingsrechten van belang zijn voor zowel bestaande televisiezenders als voor potentiële nieuwkomers. Daarom is het belangrijk dat de samenvattingsrechten periodiek en op effectieve wijze ter beschikking komen op de markt. De Cooperation Agreement voorziet nu in de mogelijkheid dat de samenvattingsrechten voor een periode van zes jaar exclusief op het Fox NL kanaal te zien zullen zijn. Om de concurrentie op de markt van de televisiezenders niet te verstoren, moeten deze rechten na deze periode van zes jaar opnieuw aan de markt aangeboden worden. Wat het Fox NL kanaal betreft, werden evenwel geen garanties ingebouwd dat dit op non-discriminatoire wijze aan distributieplatformen zal worden aangeboden. Integendeel, Fox behoudt het recht om de verkoop van het kanaal afhankelijk te stellen van afname van andere Fox zenders. Fox meent dat dit noodzakelijk is om het nieuwe kanaal succesvol in de markt te kunnen zetten. Moesten de samenvattingen must have content blijken te zijn – wat de NMa eigenlijk zelf suggereert – dan zou het hanteren van discriminatoire voorwaarden in strijd zijn met de concurrentieregels. Problemen voor later?
Fox: een potentiële partner voor de Pro League? In 2008 bood Belgacom 45 miljoen euro voor de uitzendrechten van de Jupiler Pro League. De Pro League verwierp dit bod
echter, omdat dit bod ver onder de verwachtte vijftig miljoen euro lag. Uiteindelijk gingen de clubs toch akkoord met dit bod, omdat niemand bereid was meer te betalen. Naar aanloop van de volgende tenderprocedure voor de voetbalseizoenen 2011-2015 werd de vraag gesteld of het oprichten van een eigen Jupiler Pro League kanaal niet meer geld in het laatje zou brengen. Uiteindelijk werd deze optie niet verder onderzocht, omdat Telenet bereid was om 52 miljoen euro te betalen voor de
ACHTERGROND/
iStockphoto
uitzendrechten. Over twee jaar staat een volgende tenderprocedure op de agenda. Wat als Rupert Murdoch op dat moment bij de Pro League met een zak geld gaat aankloppen,dezelfde eisen als in Nederland stelt en de Pro League hierop ingaat? Net zoals in Nederland zal de Belgische Raad voor de Mededinging zich hierover moeten buigen en nagaan of die televisiedeal in overeenstemming is met het mededingingsrecht. Het is twijfelachtig dat de Raad voor de Mededinging dezelfde redenering zal volgens als de NMa. Waarom? Zoals reeds eerder aangegeven, bepaalt de televisiedeal tussen Fox en EMM dat de matchen van de Eredivisie tot het seizoen 2024-2025 via de eigen Eredivisie Live kanalen zullen worden uitgezonden. Deze kanalen zullen op een niet-exclusieve manier aan alle distributieplatformen worden aangeboden, zodat, zoals de NMa heeft aangegeven, de concurrentie tussen deze spelers niet in het gedrang komt. Het probleem is echter dat andere betaalomroepen de komende twaalf jaar geen kans krijgen om deze uitzendrechten in handen te krijgen in de hoop zo een beter marktaandeel te verwerven of de markt te betreden. Hoewel de NMa uitdrukkelijk stelde dat de live uitzendrechten (in tegenstelling tot de samenvattingen) niet noodzakelijk zijn om te kunnen concurreren op de markt of deze markt te betreden, werden nationale voetbalcompetities door andere mededingingsautoriteiten en de Europese Commissie steeds als must have content beschouwd. Daarnaast merkte de NMa verrassend op dat de principes voor de gemeenschappelijke verkoop van sportrechten, zoals het aanbieden van de uitzendrechten in verschillende pakketten, een maat voor niets zijn. Alle pakketten worden doorgaans toch nog door één betaaltelevisiezender verworven. Ook het
heersende principe dat, om eerlijke concurrentie op de markt te vrijwaren, de duur van een voetbalcontract beperkt moet worden tot maximum drie seizoenen, wordt door de NMa terzijde gelegd. De Belgische Raad voor de Mededinging, die net zoals alle andere Europese mededingingsautoriteiten de voorgeschreven principes wél zorgvuldig respecteert, zal hier ongetwijfeld een andere mening over hebben.
1 Ben Van Rompuy is senior onderzoeker en consultant internationaal en Europees sportrecht bij het T.M.C. Asser Instituut (Den Haag). Katrien Lefever is vrijwillig medewerker bij iMinds – ICRI – KU Leuven. 2 Beschikking van de Commissie van 23 juli 2003 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EERovereenkomst (COMP/C.2-37.398 — Gemeenschappelijke verkoop van de commerciële rechten voor de UEFA Champions League), OJ (2003) L 291/25. Voor meer info zie Katrien Lefever (2012). De Raad voor de Mededinging: een belangrijke speller in de concurrentiestrijd tussen Belgacom en Telenet, SupPORT, , no. 4, 32-34. 3 NMa, ‘Informele zienswijze Eredivisie CV – exploitatierechten’, 23 september 2005. 4 Voor een uitgebreide analyse zie: Tom Evens, Daniel Geey, Katrien Lefever, and Ben Van Rompuy, ‘A Dutch solution to Premier League TV issues: part 1 and 2’ (2010) 8 World Sports Law Report 9/10. 5 NMa, ‘Besluit inzake melding voorgenomen concentratie Fox Entertainment Group, Eredivisiebeheer B.V. en Eredivisie Media & Marketing C.V.’ (Zaak 7500), 29 November 2012. 6 NMa, ‘Informele zienswijze Fox/Eredivisie’, 29 november 2012.
33
34
Sport & Recht DE BEEINDIGING VAN HET CONTRACT VAN EEN SPORTBEOEFENAAR Sven Demeulemeester Om de regels te bepalen die van toepassing zijn bij beëindiging van het contract van een sportbeoefenaar is het van essentieel belang dat de categorie waartoe een sporter behoort eerst wordt bepaald. Grosso modo wordt het onderscheid gemaakt tussen betaalde en niet betaalde ofwel. niet professionele1 sportbeoefenaars2. Betaalde sportbeoefenaar
In de mate dat betaalde sportbeoefenaars een arbeidscontract hebben gesloten met hun sportclub, worden de toepasselijke beëindigingsregels federaal geregeld, door de Wet van 3 juli 1978 (‘Arbeidsovereenkomstenwet’) en de wet van 24 februari 1978 (‘Wet Betaalde Sportbeoefenaars’)3.
Het al dan niet bestaan van een arbeidsovereenkomst zal vaak een eerste bron van discussie zijn, niet zozeer bij clubs die professioneel georganiseerd zijn en een formele arbeidsovereenkomst met hun spelers hebben afgesloten, maar wel bij clubs die aan hun spelers een sui generis statuut dan wel amateurstatuut toekennen. Zeker in lagere afdelingen is de laatste optie schering en inslag. Evident is een samenwerking tussen club en speler zonder arbeidsovereenkomst nochtans niet. Er is eerst en vooral het vermoeden van artikel 3 van de Wet Betaalde Sportbeoefenaars. Dat artikel stelt dat sportbeoefenaars die jaarlijks meer dan 9.027 EUR verdienen4 vermoed worden prestaties te leveren in het kader van een arbeidsovereenkomst voor bedienden. Omtrent de interpretatie van dit artikel bestaat nochtans de nodige controverse. Een strekking stelt dat het overschrijden van de loondrempel automatisch leidt tot het ontstaan van een arbeidsovereenkomst 5. Een andere strekking stelt dan weer dat dit geen vermoeden betreft van het bestaan van een arbeidsovereenkomst, maar wel van het bestaan van een arbeidsovereenkomst voor bedienden, eenmaal de band van ondergeschikt-
heid is aangetoond6. Zelfs indien men onder deze loondrempel blijft, kan het bestaan van een arbeidsovereenkomst trouwens niet worden uitgesloten. Zeker in ploegsporten wordt (te?)7 snel aangenomen dat de sportbeoefenaar zijn prestaties levert onder het gezag van zijn club. Dat wordt onder meer afgeleid uit het feit dat een speler onderworpen is aan instructies van zijn trainer, clubbestuurder en dergelijke meer8. Indien daarenboven een loonverbintenis is overeengekomen, ontstaat een arbeidsovereenkomst9. Dit zal desgevallend een arbeidsovereenkomst zijn in de zin van de arbeidsovereenkomstenwet en niet in de zin van de Wet Betaalde Sportbeoefenaars, in welk geval de beëindigingsregels van de Arbeidsovereenkomstenwet spelen en niet deze van de Wet Betaalde Sportbeoefenaars. Contracten voor betaalde sportbeoefenaars kunnen voor bepaalde dan wel voor onbepaalde tijd zijn afgesloten. Een contract voor bepaalde tijd is min of meer de norm in de sportwereld. Een voortijdige beëindiging van een contract voor bepaalde tijd geeft de benadeelde partij recht op een vergoeding gelijk aan het bedrag van het tot het verstrijken van die termijn verschuldigd loon, zonder dat deze meer kan bedragen dan het dubbele van de vergoeding die zou verschuldigd zijn indien het contract zou afgesloten zijn voor onbepaalde tijd. Deze laatste zijn vastgelegd bij koninklijk besluit10 en kunnen aanleiding geven tot zeer hoge bedragen. Vraag maar aan de profvoetballer M. Dahmane. Die werd, eerst door de arbeidsrechtbank, vervolgens door het arbeidshof, een onrechtmatige beëindiging van zijn contract met KRC Genk ten laste gelegd. De bijzondere verbrekingsvergoeding op basis van voornoemd koninklijk besluit bedroeg in zijn geval maar liefst 36 maanden loon, en dat terwijl de verbrekingsvergoeding maximaal 12 maanden loon zou geweest zijn indien hij een gewone bediende zou zijn geweest11. Deze ongelijkheid werd door het arbeidshof12 aangekaart in een prejudici-
ële vraag aan het Grondwettelijk Hof. Het Grondwettelijk Hof heeft zich niet willen uitspreken in deze zaak, met het argument dat het finaal gaat om een koninklijk besluit dat mogelijk ongrondwettig is en dat de grondwettigheid van een koninklijk besluit moet worden getoetst door de verwijzende rechter en niet door het Grondwettelijk Hof. Het arbeidshof heeft zich nog niet opnieuw uitgesproken in deze zaak, maar de kans is reëel dat het arbeidshof besluit tot de ongrondwettigheid van deze regeling. Dit blijkt uit de bewoordingen van het tussenarrest : “vraag is namelijk of het systeem dat door de Belgische wetgever werd uitgewerkt inzake de door de betaalde sportbeoefenaar te betalen beëindigingsvergoeding wanneer deze zelf overgaat tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, op financieel vlak niet zodanig onevenredig is voor de betaalde sportbeoefenaar, dat de facto de vrijheid van arbeid van de betaalde sportbeoefenaar erdoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast”13. Het door de Belgische wetgever uitgewerkte systeem inzake de beëindiging van het contract van een betaalde sportbeoefenaar, is in het algemeen gebrekkig. Zo is tot op vandaag geen uitvoering gegeven aan artikel 5, lid 1 van de Wet Betaalde Sportbeoefenaars, van toepassing op contracten voor onbepaalde tijd (“Is de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars voor onbepaalde tijd gesloten, dan heeft elk der partijen het recht ze te beëindigen door middel van een ter post aangetekend schrijven, dat uitwerking heeft de derde werkdag na de dag van verzending. Het aangetekend schrijven moet betekend worden binnen een termijn die door de Koning wordt vastgesteld na advies van het Nationaal Paritair Comité voor de Sport”). Bij gebrek aan een koninklijk besluit die de mogelijkheid van beëindiging voorziet tijdens een specifieke periode (zonder termijn) – het was de bedoeling om deze periode te bepalen voor elke sport afzonderlijk – valt men terug op de bepalingen van de Arbeidsovereenkom-
35
stenwet. In dit verband werd trouwens een parlementaire vraag gesteld14. De toenmalige Minister van Werk stelde hierbij dat een opzeggingstermijn kan worden berekend conform de Arbeidsovereenkomstenwet, terwijl de opzeggingsvergoeding moet worden berekend conform de Wet Betaalde Sportbeoefenaar. Dat lijkt me betwistbaar. Verder kan opgemerkt worden dat optieclausules, clausules die een eenzijdige verlenging mogelijk maken van een arbeidsovereenkomst, nog steeds vaak voorkomen in de sport. Dergelijke clausules hebben vanzelfsprekend een impact op het moment van beëindiging van de overeenkomst. Zonder in detail te willen treden, volstaat het op te merken dat deze zeer discutabel zijn15. Tenslotte kan worden aangegeven dat trainers16, die blijkbaar bij uitstek met ontslag bedreigde soort, weliswaar onder het toepassingsgebied van de Wet Betaalde Sportbeoefenaars vallen, maar niet onder de specifieke beëindigingsregels. Dit betekent concreet dat voor trainers de ontslagregels voor gewone bedienden gelden. Voetbaltrainers konden zich tot 15 december 2012 nog beroepen op de beëindigingsregels voor betaalde sportbeoefenaars en dus genieten van de bijzondere verbrekingsvergoedingen (supra) 17.
Niet-professionele sportbeoefenaar
In de Vlaamse Gemeenschap vallen nietprofessionele sportbeoefenaars onder het decreet van 24 juli 1996 tot vaststelling van het statuut van de niet professionele sportbeoefenaar (‘decreet’). De verhouding tussen een niet-professionele sportbeoefenaar en een sportclub is niet eenduidig geregeld in dit decreet. Meerdere rechtsverhoudingen zijn op zich mogelijk18. Wel staat de zogenaamde vrijheidsregeling centraal in het decreet. De niet professionele sportbeoefenaar heeft het recht de
overeenkomst tussen hem en zijn sportvereniging jaarlijks te beëindigen. Het gaat hier om de overeenkomst van lidmaatschap, waarbij de niet-professionele sportbeoefenaar bij zijn toetreden tot de sportvereniging de rechten en de plichten van dat lidmaatschap aanvaardt, voor zover deze rechten en plichten niet strijdig zijn met de bepalingen van het decreet dan wel met andere bepalingen van dwingend recht. Dit gebeurt op straffe van nietigheid bij een tussen 15 mei en 15 juni ter post aangetekende brief aan de opgezegde sportvereniging en aan de sportfederatie. De poststempel van de aangetekende brief geldt als bewijs van verzending. De brief heeft uitwerking op 1 juli daaropvolgend19. Indien de sportbeoefenaar ook een werknemer is, heeft de beëindiging van de lidmaatschapsovereenkomst ook zijn weerslag op de bestaande arbeidsovereenkomst20 1 In de Vlaamse Gemeenschap heeft het onderscheid tussen betaalde en niet-betaalde sportbeoefenaar geen praktisch nut meer, vermits de niet-professionele sportbeoefenaar geniet van de bescherming van het decreet van 24 juli 1996, ongeacht of hij al dan niet betaald wordt (J. Kerremans en B. Ameye, Sociaal en fiscaal statuut van de sportbeoefenaar, Kluwer, Mechelen, 9). 2 Verder zal rekening moeten worden gehouden met eventuele bijkomende regels die, binnen elke sportfederatie, zijn vastgelegd. Hier wordt in het bestek van deze bijdrage niet verder op ingegaan. 3 Deze laatste heeft als lex specialis in de regel voorrang op de algemene Arbeidsovereenkomstenwet. 4 Bedrag van toepassing voor periode 1 juli 2012 – 30 juni 2013 5 Arbh. Gent 3 september 1999, Soc. Kron. 2001, 146; L. Derwa, le droit du sport, Kluwer, 2012, 113; J. Kerremans en B. Ameye, o.c., 31. 6 A. Van Regenmortel, “Schijnzelfstandigheid”, in CBR Jaarboek, Maklu, 2006, 41; J. Moerman, “Het vermoeden van artikel 3 van de wet betaalde sportbeoefenaars : het enigma ontcijferd?”, Or. 2012, 34; ). Zie ook K. Nevens, De arbeidsrelatie, de zelfstandige en de ondernemer, Die Keure, 2011, 274 e.v. 7 Arbrb. Oudenaarde 5 januari 2006, A.R. 26.699.
8 J. Moerman, o.c., 34; Arbrb. Aarlen 9 augustus 2012, A.R. 11/365/A 9 Bij ontbreken van een loonverbintenis kan geen sprake zijn van een arbeidsovereenkomst (M. De Vos, Loon naar Belgisch arbeidsovereenkomstenrecht, Maklu, 2001, 82 e.v.). Zie in dit verband Arbh. Gent (afdeling Brugge) 16 januari 2003, A.R. 2002/070, waar het arbeidshof oordeelt dat eenzijdig door een club toegekende wedstrijdpremies worden toegekend als beloning voor het behaalde resultaat eerder dan als tegenprestatie van arbeid, en dus geen loon uitmaken. 10 KB van 13 juli 2004 tot vaststelling van het bedrag van de vergoeding bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars. 11 Art. 40 §1 en 82 §3 arbeidsovereenkomstenwet. Voor contracten gesloten na 1 januari 2012 gelden afwijkende regels. 12 Arbh. Antwerpen 22 juni 2010, A.R. 2009/ AH/199 en A.R. 2009/AH/280. Het argument werd ook ingeroepen in een zaak die momenteel hangend is voor het Arbeidshof van Bergen. 13 p. 27 van het arrest. 14 Vraag van de heer volksvertegenwoordiger M. De Clercq van 20 september 2010, Parl. St. 53, 27. 15 Zie bvb. Arbh. Bergen 8 februari 2012, 2010/AM/378. 16 KB 13 november 2012 tot uitbreiding van de toepassing van de bepalingen van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars tot de trainers in het voetbal, basketbal, volleybal en wielrennen. 17 Een KB van 15 december 2006 breidde de Wet Betaalde Sportbeoefenaars eerder al uit naar voetbaltrainers. De CAO van 13 juni 2012, die voorziet dat een voetbaltrainer verbonden is door een arbeidsovereenkomst in de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet, was op dit punt strijdig met dit KB (D. De Decker, “Hoe diep is de kelk? Het ontslag van een voetbaltrainer”, SuPPORT 2012, 44). 18 R. Blanpain, Het statuut van de sportbeoefenaar naar internationaal, Europees, Belgisch en Gemeenschapsrecht, Larcier, 2002, 138. 19 Art. 3 §1 decreet. 20 Zie in dit verband: R. Blanpain, o.c., 144.
36
Sport & Fiscaliteit
Sportclubs en btw: valkuilen en opportuniteiten Stijn Vastmans Sportclubs en btw, het is een moeilijk verhaal. Vele (kleinere) sportclubs worstelen vaak met de toepassing van de complexe btw-wetgeving. Bovendien hebben sportclubs vaak de indruk dat zij specifiek door de btwadministratie geviseerd worden. Getuige hiervan nog de recente berichten in de pers over btwnavorderingen ten belope van 1.000.000,00 EUR voor het uitdelen van gratis drankbonnetjes door voetbalclubs. Een juist begrip van de specifieke btw-aandachtspunten bij sportactiviteiten is noodzakelijk om onnodige risico’s en kosten te vermijden. Hierna gaan we in op enkele basisprincipes en enkele actuele ontwikkelingen op vlak van btw die voor sportclubs van belang kunnen zijn. BTW plicht van sportclubs
Specifiek voor sportactiviteiten voorziet de btw-wetgeving in een bijzondere vrijstellingsbepaling. Op basis van deze vrijstellingsbepaling zijn sportclubs niet aan btw onderworpen en dienen deze geen standaard btw-formaliteiten te voldoen. De btw-vrijstelling omvat “diensten van exploitanten van sportinrichtingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding aan personen die er aan lichamelijke ontwikkeling of aan sport doen, wanneer die exploitanten en inrichtingen instellingen zijn die geen winstoogmerk hebben en zij de ontvangsten uit de vrijgestelde werkzaamheden uitsluitend gebruiken tot dekking van de kosten ervan.” Deze vrijstellingsbepaling dient strikt geïnterpreteerd te worden. In de praktijk worden op dit punt vaak fouten gemaakt: • Sportclubs geëxploiteerd via een (handels)vennootschap vallen principieel buiten het toepassingsgebied van de btw-
vrijstelling, aangezien een vennootschap in essentie steeds winstoogmerk heeft. • De vrijstelling geldt in principe enkel voor sportinrichtingen, zoals zwembaden, fitnesszalen, voetbalterreinen, tennisvelden, golfterreinen en ga zo maar door. De btw-administratie neemt echter aan dat de btw-vrijstelling geldt voor elke “exploitant” van een sportinrichting, i.e. iedere vereniging die haar leden in de mogelijkheid stelt een bepaalde sport uit te oefenen, ongeacht deze al dan niet over een vaste infrastructuur beschikt, zoals ook wielertoeristenclubs, wandelclubs, watersportclubs en dergelijke meer. • Vallen echter niet onder de vrijstelling voor sportclubs: het organiseren van sportmanifestaties tegen betaling van entreegelden, de organisatie van niet-sport evenementen (fuiven, festivals) tegen betaling van entreegelden, het toegang verlenen tegen betaling aan andere personen dan degene die sport uitoefenen, de exploitatie van een café of restaurant in het kader van de sportactiviteit, inkomsten uit sponsoring en ga zo maar door. Gezien sportclubs zich in de praktijk niet (kunnen) beperken tot het louter verlenen van toegang tot sportinrichtingen, of het voorzien van de mogelijkheid aan haar leden om een sportactiviteit uit te oefenen, zullen zij al snel geconfronteerd worden met een principiële btw-plicht. In voorkomend geval zal dat leiden tot een gemengd btw-statuut: deels btw-vrijgestelde activiteiten, deels btw-belaste activiteiten. In dit kader kan een sportclub zich, voor haar bijkomende btw-belaste activiteiten, mogelijk beroepen op de regeling voor kleine ondernemingen. Voor zover de jaaromzet uit de btw-belaste activiteiten niet hoger is dan 5.580,00 EUR, kan men opteren om geen btw toe te passen op deze bijkomende activiteiten. Gelet op het feit dat dit drempelbedrag zeer laag is, mede gelet op de commotie die recent in de pers is ontstaan met betrekking tot het onredelijk sanctioneren van in het bijzonder sportclubs en vzw’s op vlak van btw, werd door België aan de
Europese Commissie gevraagd om deze drempel te kunnen optrekken tot 25.000,00 EUR. Deze verhoging werd reeds goedgekeurd door de Europese Commissie, maar dient nog geïmplementeerd te worden in de Belgische regelgeving. Die implementatie zou nog vóór deze zomer worden doorgevoerd. De verhoging van deze drempel zal in de praktijk een belangrijke administratieve vereenvoudiging kunnen betekenen voor sportclubs ten aanzien van hun bijkomende btw-belaste activiteiten. Daarnaast wijzen wij nog op een aantal andere vrijstellingsbepalingen en administratieve regelingen die toelaten de btw-belaste activiteiten in hoofde van sportclubs te beperken: • De btw-administratie aanvaardt dat inkomsten uit het verlenen van het recht van toegang niet aan btw onderworpen zijn voor zover deze inkomsten gering zijn in vergelijking met de totale vrijgestelde ontvangsten. Vraag is natuurlijk wat onder gering dient te worden verstaan. Dit vereist mogelijk individuele afstemming met de lokale btw-controle. • De uitbating van een cafetaria door een sportclub wordt door de btw-administratie niet aan btw onderworpen wanneer (i) deze niet vrij toegankelijk is maar beperkt is tot de sportbeoefenaars of hun genodigden, (ii) er geen maaltijden andere dan lichte maaltijden worden aangeboden en (iii) de inkomsten uit deze activiteit niet hoger zijn dan de drempel voor kleine ondernemingen of niet hoger zijn dan 10% van de globale ontvangsten. Gezien een café of cafetaria vaak een belangrijke inkomstenbron van een sportclub vormt dient in detail nagegaan te worden of deze uitbating kan kwalificeren onder deze administratieve toegeving. • Bepaalde eenmalige activiteiten, zoals het organiseren van een jaarlijkse barbecue of fuif, waarvan de inkomsten als financiële steun van de btw-vrijgestelde sportactiviteit worden aangewend, ge-
37
nieten (van) een afzonderlijke btw-vrijstelling. Noteer dat de toepassing van deze vrijstelling in de praktijk vaak tot discussies leidt, wanneer dergelijke evenementen niet eenmalig worden georganiseerd of nog wanneer blijkt dat de inkomsten uit dergelijke evenementen een belangrijk deel van het budget van de sportclub omvatten. • Bepaalde activiteiten kunnen onder bijzondere vrijstellingsbepalingen vallen. De loutere verhuur van een ruimte of een terrein kan kwalificeren als een btw-vrijgestelde onroerende verhuur. Sportonderricht kan mogelijk als btw-vrijgesteld onderwijs gekwalificeerd worden maar dat is eerder beperkt, zoalsbijvoorbeeld sportonderricht in het kader van een specifieke beroepsopleiding.
Btw-aftrek voor sportclubs
Btw-plicht wordt in de regel negatief beoordeeld door sportclubs, niet alleen omwille van de impact op de financiële middelen, maar voornamelijk om de administratieve rompslomp die hiermee gepaard gaat. Het dient evenwel benadrukt dat een eventuele toepassing van de btw niet alleen kommer en kwel betekent. Tegenover de toepassing van de btw staat immers de mogelijkheid om de btw op kosten gemaakt in het kader van de btw-belaste activiteit in aftrek te brengen. Zo kan een eventuele btw-plicht en het daaraan gekoppelde recht om btw-aftrek uitoefenen een positief effect hebben ten aanzien van de budgettering van belangrijke investeringen door een sportclub. Daarbij komt dat vele activiteiten van sportclubs kunnen genieten van een verlaagd btw-tarief: • Het verlenen van toegang tot sportinrichtingen (buiten de btw-vrijstelling) tegen vergoeding is onderworpen aan het 6%-tarief. • Het verlenen van toegang tot sportwedstrijden geniet van het verlaagd tarief van 6%; hetzelfde geldt in principe voor het
verlenen van toegang tot bepaalde evenementen (bijvoorbeeld fuiven, muziekoptredens en dergelijke meer) • Het aanbieden van maaltijden in een cafetaria valt in principe onder het verlaagd tarief van 12%. De gecombineerde toepassing van deze verlaagde btw-tarieven met de mogelijkheid om btw-aftrek uit te oefenen kan opportuniteiten bieden.
sportclub. Er werd reeds herhaaldelijk bevestigd in de rechtspraak en de administratieve praktijk dat dergelijke subsidies geen impact mogen hebben op de btw-aftrek in hoofde van een btw-plichtige entiteit. Enkel wanneer duidelijk zou zijn dat de toegekende subsidies een volledig gratis activiteit dekken, zal rekening met een aftrekbeperking op vlak van btw moeten worden gehouden.
Zoals boven reeds aangehaald zullen sportclubs, in de vorm van een vzw, vaak kwalificeren als gemengde btw-plichtigen met een deels btw-belaste, deels btw-vrijgestelde activiteit. Voor dergelijke gemengde btw-plichtige zal men een specifieke berekening moeten maken voor de btw-aftrek: (i) ofwel via toepassing van een algemeen verhoudingsgetal, (ii) ofwel via toepassing van de regel van het werkelijk gebruik waarbij kosten zoveel mogelijk rechtstreeks worden toegewezen aan de verschillende activiteiten. In de regel is toepassing van het werkelijk gebruik op vlak van btw-aftrek voordeliger maar dit vereist wel meer boekhoudkundige opvolging.
Veel sportclubs ontvangen ook inkomsten uit sponsoring door privéondernemingen. Deze sponsoring kan gebeuren in geld of in natura (zoals sporttruitjes). Over de btwbehandeling van sponsoring bestaan gedetailleerde toelichtingen van de btw-administratie. In de regel wordt de ontvangen sponsoring als tegenprestatie beschouwd van een btw-belaste reclamedienst door de sportclub: de sportclub doet publiciteit voor de sponsorende onderneming. In principe betekent dit dat de sportclub een factuur moet uitreiken met btw aan de sponsor. Deze btw-heffing op sponsorgelden heeft met name aanleiding gegeven tot btw-plicht voor organisatoren van eendagswielerwedstrijden.
Enkele bijzonderheden
Bepaalde inkomstenbronnen van sportclubs vereisen bijzondere aandacht. Sportclubs ontvangen vaak (gemeentelijke) subsidies voor de organisatie van hun activiteiten. Dergelijke subsidies blijven in de regel buiten het toepassingsgebied van de btw, tenzij duidelijk is dat er een individualiseerbare prestatie van de sportclub tegenover staat (bijvoorbeeld de gemeente betaalt een afzonderlijke vergoeding voor het gebruik van de sportinrichting) of indien er sprake is van een prijssubsidie waarbij de overheid een deel van de prijs van prestaties voor derden betaalt. Dat vereist in principe een analyse van iedere toegekende subsidie. Indien subsidies worden toegekend aan een sportclub met een btw-activiteit rijst bijkomend de vraag naar de gevolgen voor de uitoefening van de btw-aftrek door de
Heffing van de btw op sponsoring hoeft niet noodzakelijk een probleem te vormen. De btw op sponsorgelden zou in de regel immers geen kost mogen vormen, gezien de sponsor, als privéonderneming, deze btw in principe in aftrek kan brengen (tenzij dit bijvoorbeeld een btw-vrijgestelde sponsor is, zoals een bank). Aan de andere kant kan de sportclub hierdoor mogelijk haar btw-aftrek op eigen kosten verhogen gezien het bedrag aan btw-belaste inkomsten in hoofde van de sportclub stijgt. Dit dient geval per geval bekeken te worden. Tenslotte, gaan we nog even in op de problematiek van de gratis drankbonnetjes, waarover zoveel commotie is ontstaan in de pers. Op zich vormt deze heffing een logische toepassing van de btw-regels. Wanneer een drankbonnetje niet (gratis) wordt gegeven, beschouwt de btw-wetgeving dit in principe als een handeling die buiten btw
38
valt. Echter, een sportclub die btw-plichtig is voor haar cafetaria zal in principe de btw op de aankoop van de dranken in aftrek hebben gebracht. Vanuit btw-oogpunt wordt het dan ook niet als logisch beschouwd dat er btw-aftrek kan worden uitgeoefend voor een gratis handeling. Daartoe legt de btwwetgeving een correctie op van de initieel uitgeoefende btw-aftrek, ofwel via een onttrekking, zijnde een soort levering aan zichzelf met toepassing van btw, ofwel via een herziening van de btw-aftrek. Op dit principe bestaan uitzonderingen, voor handelsgeschenken van geringe, handelsmonsters of premievoorwerpen in het kader van publiciteitscampagnes, maar deze uitzonderingen zijn van strikte toepassing. Deze regels gelden voor alle btw-plichtigen die gratis goederen of diensten verstrekken. Ook sportclubs dienen op dit punt rekening te houden met een correcte toepassing van de btw-wetgeving. De hierboven uiteengezette bijzondere btw-bepalingen voor sportclubs voorzien op dit punt geen uitzondering.
Conclusie
Bij wijze van samenvatting kunnen we stellen dat sportclubs de toepassing van de btw in de praktijk niet noodzakelijk als een last of bedreiging hoeven te zien. Vaak worden sportclubs gerund door vrijwilligers en kan de opvolging van de btw-formaliteiten inderdaad een moeilijke opdracht lijken. Daartegenover staat dat, afhankelijk van de concrete situatie, de implementering van btw voor sportclubs ook opportuniteiten kan bieden via de mogelijkheid om btw-aftrek uit te oefenen.
Playing by the rules… ALTIUS, your legal choice Our Sports Law practice stands out with its multi-disciplinary approach. The ALTIUS’ Sports Law practice consists entirely of expert lawyers who are each specialists on the various and complex legal issues, so familiar to sports cases. ALTIUS’ Sports Law practice has a broad experience in advising on the regulations and the procedures of the national and international sports governing bodies, negotiation of employment contracts, transfers and agency agreements, betting rights, the discussion regarding potential (intellectual) property rights, trade mark registrations and infringements, and negotiation of broadcast and publishing agreements. A cross practice structure enables us to devise fully integrated solutions for our clients in the increasingly challenging regulatory and commercial environment of the sports industry. An outstanding and innovative “one stop” service offering to sports clients is what we stand for.
ALTIUS Tour & Taxis Building Havenlaan 86C B414 Avenue du Port 1000 Brussels - BELGIUM T + 32 2 426 14 14 F + 32 2 426 20 30
[email protected]