Buitenlanders in de Belgische gevangenissen: knelpunten en mogelijke oplossingen
1
2
Buitenlanders in de Belgische gevangenissen: knelpunten en mogelijke oplossingen
Onderzoeksrapport: 1 november 2003 – 31 januari 2004
Prof. dr. S. Snacken, promotor Jan Keulen en Leentje Winkelmans, wetenschappelijk medewerkers Vrije Universiteit Brussel, Pleinlaan 2 te 1050 Brussel
3
BUITENLANDERS IN DE BELGISCHE GEVANGENISSEN KNELPUNTEN EN MOGELIJKE OPLOSSINGEN
• Cette publication est égalmement disponible en français sous le titre ‘Etrangers dans les prisons belges: problèmes et solutions possibles’ • Een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21 te 1000 Brussel • Auteurs: Sonja Snacken, Jan Keulen, Leentje Winkelmans • Coördinatie voor de Koning Boudewijnstichting Françoise Pissart, directrice Sabine Denis, programma-adviseur Ann Vasseur, directie-assistente • Grafische vormgeving: Tabeoka • Druk: Peeters • Illustraties: www.vanparysmedia.com • Deze uitgave kan gratis worden gedownload van onze website www.kbs-frb.be • Deze uitgave kan gratis besteld worden: on-line via www.kbs-frb.be, per e-mail naar
[email protected] of telefonisch bij het Contactcentrum van de Koning Boudewijnstichting, tel +32-70-233 728, fax +32-70-233 727 • Wettelijk depot: D/2004/2893/05 • ISBN: 90-5130-456-0 • NUR: 740 • Mei 2004 • Met de steun van de Nationale Loterij
4
INLEIDING Iets meer dan een jaar geleden lanceerde de Koning Boudewijnstichting het “Luisternetwerk” dat bestaat uit mensen die, voor de Stichting, nieuwe vormen van sociaal onrecht opsporen. Deze personen staan met beide voeten in de samenleving (huismoeders, vrijwilligers, verpleegsters, handelaars, advocaten, notarissen, dokters, schooldirecteuren, psychologen, caféuitbaters, politiemensen, etc) en informeren de Stichting over markante feiten uit hun omgeving die duiden op bestaand of ontluikend sociaal onrecht. Zo kwamen er signalen over de moeilijke situatie van buitenlandse gevangen zonder wettelijke verblijfsvergunning. Omdat ze geen wettelijk verblijfsstatuut hebben, kunnen deze gevangenen geen voorwaardelijke invrijheidsstelling of een strafopschorting aanvragen. Na het uitzitten van hun straf worden ze administratief aangehouden omdat ze illegaal in het land zijn. Omdat de besluitvorming tijd vraagt, blijven ze nog langer in de gevangenis. De Stichting vroeg de vakgroep Criminologie van de VUB, onder leiding van professor Snacken, om de problematiek te bestuderen. Dit rapport is het resultaat van drie maanden intensieve research, van kwantitatieve en kwalitatieve analyses, van interviews op het terrein met bevoorrechte getuigen en twee rondetafelgesprekken op de Stichting. In het eerste hoofdstuk wordt kort ingegaan op de onderzoeksmethode. Het tweede hoofdstuk omvat een kwantitatieve schets van het profiel van de buitenlandse gevangenen op basis van een aantal gegevens, zoals nationaliteit, geslacht, leeftijd, wettelijke toestand en vreemdelingentoestand. Hoofdstuk 3 geeft een volledig overzicht van de juridische regelgeving die van toepassing is of zou kunnen zijn op buitenlandse gevangenen. Hoofdstuk 4 bespreekt de voornaamste problemen waarmee buitenlanders worden geconfronteerd tijdens hun detentie en bij een mogelijke invrijheidsstelling. Tot slot worden nog een aantal mogelijke oplossingen opgesomd in hoofdstuk 5, gevolgd door een samenvattende conclusie. De Stichting hoopt met dit verslag een positieve bijdrage te kunnen leveren om de problemen die voortvloeien uit de aanwezigheid van een groot aantal buitenlanders in de gevangenissen sneller te helpen oplossen. De Stichting wil hierbij vooral het onzeker statuut van deze gevangen helpen uitklaren zodat hun positie tijdens en na de detentie duidelijk wordt. Bij het zoeken naar oplossingen voor de geïnventariseerde problemen werd in dit rapport voortdurend gestreefd naar een evenwicht tussen de belangen van de gevangenen zelf, van het gevangenisleven in het bijzonder en van de samenleving in het algemeen. De Koning Boudewijnstichting
5
INHOUD HOOFDSTUK 1
ONDERZOEKSOPZET
1.1 Doel 1.2 Onderzoeksvragen 1.3 Methode 1.3.1 Wie zijn deze vreemdelingen? 1.3.2 Welke problemen worden ervaren tijdens de detentie én met betrekking tot een mogelijke invrijheidsstelling?
HOOFDSTUK 2
KWANTITATIEVE SCHETS
2.1 Methodologie 2.1.1 De gegevensverzameling via het informaticasysteem ‘GRIFFIE’ 2.1.2 Bedenkingen bij het werken met het cijfermateriaal 2.2 Situering populatie vreemdelingen t.o.v. totale penitentiaire bevolking 2.3 Populatie vreemdelingen in kaart gebracht 2.3.1 Nationaliteit 2.3.2 Geslacht 2.3.3 Leeftijd 2.3.4 Wettelijke toestand 2.3.5 Regime 2.3.6 Vreemdelingentoestand
HOOFDSTUK 3
JURIDISCHE SCHETS
3.1 Juridische situering van het ‘administratief vreemdelingenstatuut’ 3.1.1 De Vreemdelingenwet 3.1.2 Het Vluchtelingenverdrag 3.1.3 De Regularisatiewet 3.2 Juridische situering van de ‘detentie’ 3.2.1 Administratieve detentie 3.2.2 Strafrechtelijke detentie 3.2.2.1 Strafrechtelijk niveau 3.2.2.2 Penitentiair niveau
3.3 Juridische situering van de ‘invrijheidsstelling’ 3.3.1 Voorwaardelijke invrijheidsstelling 3.3.2 Ambtshalve voorlopige invrijheidsstelling
6
10 10 10 10 10 11
13 13 13 14 15 19 19 23 23 24 26 26 29 29 29 31 32 33 33 34 34 35 39 39 40
3.3.3 Voorlopige invrijheidsstelling met het oog op de verwijdering uit het Rijk 3.3.3.1 Algemeen 3.3.3.2 Ministeriële omzendbrief dd. 20 mei 1981 3.3.3.3 Ministeriële omzendbrief dd. 28 juli 1989 3.3.3.4 Collectieve omzendbrief nr. 71 dd. 20 juni 2002 3.3.3.5 Collectieve brief dd. 17 december 2003
3.4 Juridische situering van de internationale verdragen 3.4.1 Tussenstaatse overbrenging 3.4.2 Overbrenging van procedure 3.4.3 Toezicht op de voorwaardelijk veroordeelde of in vrijheid gestelde personen
HOOFDSTUK 4
PROBLEMEN EN KNELPUNTEN VAN BUITEN-
40 40 41 42 43 43 44 44 49 49
50
LANDERS IN DE BELGISCHE GEVANGENISSEN 4.1 Problemen tijdens de detentie 4.1.1 Taal en communicatie 4.1.1.1 Verbale communicatie 4.1.1.2 Non verbale communicatie: 4.1.1.3 Consequenties van taalprobleem
4.1.2 Cultuur 4.1.2.1 Cultuurgebonden kenmerken 4.1.2.2 Religie 4.1.2.3 Multi-culturele communicatie
4.1.3 Racisme 4.1.4 Bezigheden 4.1.4.1 Tewerkstelling 4.1.4.2 Activiteiten 4.1.4.3 Sociale isolatie
4.1.5 Bijstand / Begeleiding 4.1.5.1 De Gemeenschappen 4.1.5.2 De rechtshulp 4.1.5.3 De psychosociale dienst
4.1.6 Regime 4.2 Problemen bij een mogelijke invrijheidsstelling 4.2.1 Algemene problemen 4.2.1.1 Communicatie en cultuur
50 51 51 52 53 53 54 55 56 58 59 59 60 60 61 61 61 62 62 63 63 63
7
INHOUD 4.2.1.2 Kennis van de procedures 4.2.1.3 Oriëntatie van de dossiers 4.2.1.4 Betekening van de beslissingen
4.2.2 De eigenlijke procedures 4.2.2.1 Bevel het grondgebied te verlaten 4.2.2.2 Strafopschorting 4.2.2.3 Voorwaardelijke invrijheidsstelling
4.2.3 De verschillende betrokken instanties 4.2.3.1 Dienst Vreemdelingenzaken 4.2.3.2 Ambassades
4.2.4 Aparte categorieën 4.2.4.1 Geïnterneerden 4.2.4.2 Personen zonder middelen van bestaan
HOOFDSTUK 5
BESPREKING MOGELIJKE OPLOSSINGEN
5.1 Communicatie 5.2 Cultuur 5.3 Vorming en Activiteiten 5.4 Invrijheidsstellingen 5.5 Wettelijke oplossingen
8
63 64 64 65 65 65 66 66 67 68 68 68 69 71 71 71 72 73 74
CONCLUSIE
76
VOETNOTEN
78
FIGUREN EN TABELLEN
86
BIBLIOGRAFIE
87
BIJLAGEN
93
9
HOOFDSTUK 1: ONDERZOEKSOPZET
B
innen dit eerste hoofdstuk wordt beknopt het onderzoeksopzet weergegeven. Achtereenvolgens komen het doel van het onderzoek, de eigenlijke onderzoeksvragen en de aangewende methode om deze vragen te beantwoorden aan bod. Het onderzoek vond plaats over drie maanden, namelijk van 1 november 2003 tot 31 januari 2004.
België kent een belangrijk aandeel « vreemdelingen » in de gevangenissen. Deze personen ervaren specifieke problemen verbonden aan hun statuut van « vreemdeling », zowel juridisch, penitentiair als naar een mogelijke invrijheidsstelling/ uitwijzing toe. Doel van dit onderzoek is een overzicht te verschaffen van deze specifieke problemen en te zoeken naar mogelijke oplossingen en acties die op dit terrein door de Koning Boudewijnstichting kunnen ondernomen worden.
1.1 DOEL
1.2 ONDERZOEKSVRAGEN De drie volgende onderzoeksvragen worden vooropgesteld: 1. Wie zijn deze vreemdelingen? 2. Welke problemen worden ervaren tijdens de detentie? 3. Welke problemen worden ervaren met betrekking tot een mogelijke invrijheidsstelling?
Het onderzoek bevat zowel een kwantitatief als een kwalitatief deel. Voor de eerste onderzoeksvraag wordt teruggegrepen naar een analyse van bestaand en beschikbaar cijfermateriaal. De twee volgende vragen worden beantwoord via verwerking van kwalitatieve data, verkregen uit individuele open interviews en twee rondetafelgesprekken.
1.3 METHODE
1.3.1 WIE ZIJN DEZE VREEMDELINGEN? De onderzoeksgroep werd afgebakend naar “alle gedetineerden die niet de Belgische nationaliteit bezitten”1. Binnen deze ruime categorie zijn o.a. volgende subgroepen2 te onderscheiden met mogelijks elk een specifieke problematiek: • vreemdelingen zonder wettige verblijfsvergunning (die ofwel een misdrijf begaan hebben ofwel enkel administratief gehecht zijn);
10
•
ONDERZOEKSOPZET
• vreemdelingen uit buurlanden (EU); • tweede of derde generatie migranten (zonder Belgische nationaliteit). Via het informaticasysteem ‘GRIFFIE’ werden er heel wat kwantitatieve gegevens over de penitentiaire bevolking verzameld en geanalyseerd. Dit systeem en de eigenlijke gegevensverzameling worden uitgebreider besproken in het volgende hoofdstuk, alwaar een deel van de verkregen kwantitatieve informatie wordt weergegeven en toegelicht. 1.3.2 WELKE PROBLEMEN WORDEN ERVAREN TIJDENS DE DETENTIE EN MET BETREKKING TOT EEN MOGELIJKE INVRIJHEIDSSTELLING? Zoals reeds aangegeven werden de kwalitatieve data verzameld via individuele open interviews met bevoorrechte getuigen en ‘Ronde Tafel’ gesprekken met de verschillende betrokken instanties. Allereerst werden er gesprekken gevoerd met personen werkzaam in enkele centrale diensten, zoals de Dienst Griffie en de Dienst Individuele Gevallen van het Directoraat - Generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen, de Commissie Voorwaardelijke Invrijheidsstelling (Brussel), de Dienst Vreemdelingenzaken (Bureau D) en het Justitieel Welzijnswerk De Kempen. In deze eerste fase werden in totaal 7 mensen bevraagd. Vervolgens werden zes gevangenissen bezocht, namelijk 2 Vlaamse (Antwerpen en Merksplas), 2 Waalse (Lantin en Ittre) en 2 Brusselse (Sint–Gillis en Vorst). Daar werden telkens gesprekken gevoerd met een directielid, een medewerker van de psychosociale dienst, een penitentiair beambte en enkele gedetineerden. Soms werd dit aangevuld met een medewerker van de griffiedienst binnen de gevangenis en/of medewerker van Commissie voor Toezicht. In het totaal zijn er 7 directieleden, 6 medewerkers PSD, 6 penitentiair beambten, 2 griffiechefs, 1 lid van een Commissie voor Toezicht en 18 gedetineerden bevraagd. De gesprekken verliepen via semi-gestructureerde interviews, d.w.z. aan de hand van een checklist met items, maar waarbij een ruime input van de ondervraagde mogelijk was. De volgende thema’s kwamen hierbij aan bod: communicatie (intern: met medegedetineerden en personeel), cultuurverschillen, groepsvorming, racisme, gevangenisregime, arbeid, sociale isolatie, voorbereiding van invrijheidsstellingen en/of uitzetting, samenwerking en communicatie vanuit gevangenissen met verschillende (centrale) diensten. Tot slot werd de gegevensverzameling inzake kwalitatieve data afgesloten met twee rondetafelgesprekken, namelijk 1 Nederlandstalige en 1 Franstalige. Deze bijeenkomsten
11
vonden plaats eind januari en hadden tot doel een discussie te voeren tussen alle verschillende betrokken instanties rond de gevonden problemen en de mogelijke oplossingen. Een vertegenwoordiging van volgende instanties was aanwezig bij de Nederlandstalige ‘Ronde Tafel’: de Dienst Individuele Gevallen, de Dienst GRIFFIE, de Commissie Voorwaardelijke invrijheidsstelling (Brussel), de Dienst Vreemdelingenzaken (Bureau D), het Kabinet van de Minister van Justitie - Strategische Cel, het Justitieel Welzijnswerk De Kempen, het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, de Vlaamse Gemeenschap, de directie van de gevangenissen te Oudenaarde, Turnhout, Leuven Hulp, Leuven Centraal, Hoogstraten en Merksplas. Bij de Franstalige ‘Ronde Tafel’ waren volgende instanties vertegenwoordigd: la Service des Cas Individuels, la Commission Libération Conditionnelle (Bruxelles), l’Office des Etrangers (Bureau D), le Cabinet du Ministre de la Justice - Cellule Stratégique, l’Institut National de Criminalistique et de Criminologie, FSP Justice-Service Psychosocial, le directeur ou autre personnel des prisons de Lantin, Namur, Forest, Tournai et SaintHubert. De verkregen informatie, zowel uit de interviews als de ‘Ronde Tafels’, wordt weergegeven in hoofdstuk 4 aangaande de problemen en in hoofdstuk 5 aangaande de mogelijke oplossingen.
12
•
ONDERZOEKSOPZET
HOOFDSTUK 2: KWANTITATIEVE SCHETS
W
e starten dit hoofdstuk met een beknopte methodologische inleiding. We vermelden op basis van welke gegevens deze kwantitatieve schets tot stand kwam en stellen enkele algemene beperkingen voorop, die we indachtig moeten zijn bij de interpretatie van het cijfermateriaal. Vervolgens komen we tot de uiteindelijke weergave van onze analyse, waarin een situering van de populatie vreemdelingen in de totale penitentiaire bevolking aan bod komt. Daarnaast wordt de groep gedetineerden zonder de Belgische nationaliteit in kaart gebracht aan de hand van een aantal eigenschappen (zoals nationaliteit, geslacht, leeftijd, wettelijke toestand, regime, vreemdelingentoestand).
2.1 METHODOLOGIE 2.1.1 DE GEGEVENSVERZAMELING VIA HET INFORMATICASYSTEEM ‘GRIFFIE’ Via het informaticasysteem ‘GRIFFIE’ werden gegevens verkregen voor de totale penitentiaire bevolking over de laatste 10 jaar. ‘GRIFFIE’ is een recent ontwikkeld informaticasysteem om de informatieverwerking van de Dienst Griffie van het Directoraat-Generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen te automatiseren. Het is de opvolger van het vroegere programma ‘SIDIS’. Volgens dit nieuwe systeem is het mogelijk voor iedere gedetineerde een elektronisch dossier op te stellen, waarin het volledige detentietraject van de persoon in kwestie op de voet gevolgd kan worden. De dossiers worden opgemaakt op de griffie van de gevangenissen en worden automatisch gekopieerd in een centrale databank.3 Deze laatste bevindt zich op de Dienst Griffie van het Directoraat-Generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen te Brussel en het is via die databank dat wij de nodige gegevens verkregen. De implementatie van het systeem in de gevangenissen startte op de ‘historische datum’ van 11 september 2001. In mei 2002 was het ingevoerd in alle gevangenissen. Vandaar dat de gegevens voor onze kwantitatieve schets van 1993 tot en met 2001 terug te vinden waren in het programma ‘SIDIS’ en voor 2002 en 2003 verkregen werden volgens het programma ‘GRIFFIE’. De data, verkregen uit beide systemen en van belang voor ons onderzoek, zijn echter wel vergelijkbaar. In de databank wordt enorm veel informatie verzameld rond verschillende kenmerken. Het kan gaan van algemene gegevens tot heel specifieke.
13
In het kader van ons onderzoek hebben we ons beperkt tot het opvragen van volgende data: • geslacht • geboorteland • nationaliteit • geboortedatum • regime • vreemdelingentoestand • wettelijke toestand We verkregen deze informatie, zoals reeds aangegeven voor de totale penitentiaire bevolking over de jaren 1993 tot en met 2003, in de vorm van Excel-bestanden. Door enkele bewerkingen konden op deze manier overzichtstabellen worden opgemaakt. Als peildatum werd 14 november naar voor geschoven. Deze datum werd willekeurig gekozen bij de start van het project. We kunnen enkel werken met een dagpopulatie. De consequenties hiervan worden besproken in het volgende punt. 2.1.2 BEDENKINGEN BIJ HET WERKEN MET HET CIJFERMATERIAAL Inzake penitentiaire statistieken wordt gewerkt met twee parameters om een zicht te krijgen op de omvang van de gevangenispopulatie, namelijk het aantal opsluitingen en de dagpopulatie. Het aantal opsluitingen geeft aan hoeveel gedetineerden op een bepaalde peildatum in de gevangenis zijn binnengekomen. Het is een dynamische parameter die enkel nieuwe gedetineerden telt die uit vrijheid in de gevangenis terechtkomen4. Voor ons onderzoek werken we met de andere parameter, namelijk de dagpopulatie. Dit is een statische momentopname en geeft het aantal gedetineerden weer dat op een bepaalde peildatum in de gevangenis verblijft. Deze paramater is logischerwijze onderhevig aan schommelingen en kan grote verschillen tonen van dag tot dag. Het zou beter zijn te werken met een gemiddelde dagpopulatie per jaar. Spijtig genoeg zijn deze gegevens niet aanwezig of beschikbaar voor elk van de 10 jaar die wij hebben vooropgesteld en zijn we genoodzaakt te werken met telkens de dagpopulatie op 14 november van desbetreffend jaar. Hiermee moeten we rekening houden bij zowel de interpretatie van deze cijfergegevens als bij de vergelijking met andere bronnen.
14
•
K W A N T I TAT I E V E S C H E T S
2.2 SITUERING POPULATIE VREEMDELINGEN T.O.V. TOTALE PENITENTIAIRE BEVOLKING Figuur 1: de totale penitentiaire bevolking
# personen in gevangenis
op 14 november 1993 - 2003
In bovenstaande figuur nemen we een duidelijke stijgende tendens waar in de totale penitentiaire bevolking over het laatste decennia. In 2003 zitten er ongeveer 2000 gedetineerden meer in de Belgische gevangenissen dan in 1993. In de twee volgende figuren worden de populatie gedetineerden met Belgische nationaliteit en de populatie gedetineerden zonder de Belgische nationaliteit tegenover elkaar geplaatst.
15
Figuur 2: populatie vreemdelingen en populatie Belgen
# personen in gevangenis
op 14 november 1993 – 2003 (absoluut)
19
93 994 995 996 997 998 999 000 001 002 003 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2
Figuur 2 toont de evolutie over de laatste 10 jaar van beide populaties in absolute cijfers. Zowel bij de Belgische populatie als bij de populatie vreemdelingen is een groei van de populatie waar te nemen. De Belgische populatie stijgt tot ongeveer 1250 gedetineerden meer dan in 1993 en de populatie vreemdelingen stijgt tot ongeveer 800 gedetineerden meer dan in 1993. Terwijl de stijging bij de Belgische populatie vrij constant verloopt, zien we bij de populatie vreemdelingen dat deze groep vooral de laatste 5 jaar sterk aangroeit. Figuur 3: populatie vreemdelingen en populatie Belgen
percentage
op 14 november 1993 – 2003 (relatief)
19
16
•
93 994 995 996 997 998 999 000 001 002 003 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2
K W A N T I TAT I E V E S C H E T S
Wanneer we het relatieve aandeel van beide populaties bekijken, zien we dat, vooral de laatste jaren, beide groepen terug dichter bij elkaar komen. Het wordt ook duidelijk dat reeds langer dan vandaag onze penitentiaire bevolking voor een groot deel uit vreemdelingen bestaat. De schommelingen voor de laatste 10 jaar, in het relatieve aandeel van de populatie vreemdelingen in de totale penitentiaire bevolking, gebeuren tussen een minimum van 38% en een maximum van 43%. Toch is in vorige figuur een duidelijke stijging van het aantal vreemdelingen in absolute getallen zichtbaar vanaf 1998.
De tabel op de volgende pagina toont ons de populatieconcentratie per gevangenis voor 14 november 2003. Er wordt een onderscheid gemaakt in voorlopig gehechten en veroordeelden enerzijds en geïnterneerden volgens de toepassing van de Wet op de Bescherming van de Maatschappij anderzijds. Bij de bespreking van deze tabel weerhouden we hier enkel de gegevens voor de groep voorlopig gehechten en veroordeelden. Een verdere opsplitsing binnen de groep vreemdelingen a.d.h.v. hun hechtenistitel gebeurt later in dit hoofdstuk. Voor de totale groep voorlopig gehechten en veroordeelden in Belgische gevangenissen vinden we in 2003 volgende verdeling: 55% heeft de Belgische nationaliteit en 45% heeft niet de Belgische nationaliteit. Wanneer we een opsplitsing maken voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel komen we tot respectievelijk 45% van de Vlaamse penitentiaire bevolking, 38% van de Waalse penitentiaire bevolking en 68% in de Brusselse penitentiaire bevolking die niet de Belgische nationaliteit heeft. In absolute cijfers heeft Vlaanderen het hoogste aantal vreemdelingen in de gevangenissen. De hoogste concentraties vinden we daar terug in Antwerpen, Merksplas en Turnhout; de hoogste absolute aantallen vinden we in Antwerpen, Merksplas en Brugge. De twee grote Brusselse arresthuizen hebben de grootste concentratie vreemdelingen over alle Belgische gevangenissen. Dit is mede te verklaren door het feit dat de personen die worden opgepakt te Zaventem in eerste instantie naar deze penitentiaire inrichtingen worden gebracht. Voor Wallonië vinden we de hoogste concentraties terug in Ittre, Andenne en Lantin; de hoogste absolute aantallen vinden we in dezelfde penitentiaire inrichtingen terug.
17
Tabel 1: populatieconcentratie per gevangenis op 14 november 2003 (absoluut en relatief) veroordeelden + voorl. Gehechten tot.pop.
18
# BN
%
# Vr N
%
wet op de bescherm. van maatschap. tot.pop.
#BN
%
#Vr N
TOT. %
Antwerpen
529
189
36%
340
64%
56
43
77%
13
23%
Brugge
732
487
67%
245
33%
29
23
79%
6
21%
Dendermonde
189
100
53%
89
47%
2
2
57
52
0 91%
5
585 761 191
Gent
320
180
56%
140
44%
Hasselt
101
55
54%
46
46%
9%
101
377
Hoogstraten
150
120
80%
30
20%
150
Ieper
110
79
72%
31
28%
Leuven C.
290
188
65%
102
35%
2
2
Leuven H.
138
74
54%
64
46%
28
25
Mechelen
113
69
61%
44
39%
1
1
268
237
110 0 89%
3
292 11%
0
Merksplas
401
154
38%
247
62%
Oudenaarde
145
91
63%
54
37%
145 54
Ruislede
54
50
93%
4
7%
Tongeren
75
45
60%
30
40%
Turnhout
86
36
42%
50
58%
88%
31
166 114
12%
669
75 48
44
92%
4
8%
134
491
429
87%
62
13%
4071
Wortel
147
85
58%
62
42%
Subtot. VL
3580
2002
56%
1578
44%
St. Gilles
590
169
29%
421
71%
1
1
Vorst
530
185
35%
345
65%
77
46
60%
31
40%
607
Subtot. BRU
1120
354
32%
766
68%
78
47
60%
31
40%
1198
Andenne
376
213
57%
163
43%
376
Arlon
124
71
57%
53
43%
124
Dinant
35
29
83%
6
17%
35
Huy
79
63
80%
16
20%
79
Ittre
394
185
47%
209
53%
394
Jamioulx
378
232
62%
146
38%
30
28
Lantin
868
503
58%
365
42%
1
0
Marneffe
126
93
74%
33
26%
Mons
332
241
73%
91
27%
17
9
53%
8
47%
Namur
170
127
75%
43
25%
42
32
76%
10
24%
Nivelles
211
137
65%
74
35%
Paifve
1
0
St.Hubert
244
169
69%
75
1 31%
Tournai
192
115
60%
77
40%
215
136
63%
79
37%
Subtot. WAL
3745
2314
62%
1431
Totaal BEL
8445
4670
55%
3775
K W A N T I TAT I E V E S C H E T S
0
93%
2
591
7%
1
408 869 126 349 212 211
164
Verviers
•
147
136
83%
28
17%
165 244
3
3
0
195
38%
257
208
81%
49
19%
4002
45%
826
684
83%
142
17%
9271
215
2.3 POPULATIE VREEMDELINGEN IN KAART GEBRACHT De populatie gedetineerden zonder Belgische nationaliteit wordt hier afzonderlijk in kaart gebracht. Dit gebeurt aan de hand van de bespreking van enkele eigenschappen van de betreffende groep. Deze gegevens kunnen misschien bruikbaar zijn bij het uitwerken van daadwerkelijke oplossingen voor de specifieke doelgroep vreemdelingen in de penitentiaire bevolking. 2.3.1 NATIONALITEIT In onderstaande tabel geven we een overzicht van het aantal verschillende vreemde nationaliteiten aanwezig in de gevangenispopulatie. Hiervoor hebben we de invulling gevolgd zoals ze in ‘GRIFFIE’ werd opgegeven. Dit wil zeggen dat alle codes volgens ‘GRIFFIE’ van aanwezige nationaliteiten in de gevangenis per jaar werden opgeteld, dus zijn bv. codes zoals vaderlandsloos, vluchteling en onbepaalde nationaliteit ook opgenomen in de telling en de overkoepelende categorieën zoals bv. Ex-Joegoslavië of Ex-Sovjet Unie ook samen met de nieuwe staten, indien daar al een invulling van gegeven was. Tabel 2: aantal verschillende nationaliteiten in populatie vreemdelingen op 14 november 1993 – 2003 (volgens codes ‘GRIFFIE’)
# nat.
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
89
92
94
97
100
97
98
102
98
104
108
We zien dat het aantal vreemde nationaliteiten in de Belgische gevangenissen is toegenomen. In 2003 hadden we te maken met het hoogste aantal over de laatste 10 jaar, namelijk 108. De groei in het aantal nationaliteiten is uiteraard voor een deel te wijten aan het ontstaan van nieuwe Staten uit vroeger ééngemaakte landen. Op pagina 21 vindt u een uitgebreide tabel die de evolutie in de verschillende nationaliteiten weergeeft over 10 jaar. Ook deze tabel werd samengesteld volgens de nationaliteitsgegevens van vreemdelingen in de gevangenis zoals aangegeven door ‘GRIFFIE’.
19
De registratie van de signaletiekgegevens is gebaseerd op de identiteitsstukken in het bezit van de gedetineerde. Bij ontbreken worden de gegevens overgenomen van de opsluitingstukken al dan niet aangevuld met de verklaringen bij de opsluiting. De rol van de griffie blijft hier beperkt tot een simpele registratie. Wanneer later, na identificatie o.a. op basis van de vingerafdrukken, een ‘verbeterde’ signaletiek wordt medegedeeld door de federale politie, wordt deze samengevoegd met het bestaande dossier5. De populatie vreemdelingen in de Belgische gevangenissen wordt vooral gevormd door personen uit Europa en Afrika, de andere continenten Azië, Amerika en Oceanië zijn in veel mindere mate vertegenwoordigd. Een juiste verdeling van vreemdelingen over nieuwe Staten van vroegere ééngemaakte landen kan nog niet gegeven worden, vandaar dat Ex–Joegoslavië en Ex-Sovjet Unie zijn aangegeven in de tabel. In bijlage 1 vindt u een lijst met alle mogelijke nationaliteiten die de categorie ‘andere’ invult. In volgende grafieken worden de nationaliteiten nadrukkelijker bekeken en geven we een verschuiving in de overheersende nationaliteitsgroepen weer.
20
•
K W A N T I TAT I E V E S C H E T S
21
158
86
40
Roemenië
Polen
Andere
87
33
Algerije
Tunesië
96
42%
2%
TOTAAL
3122
3031
61
66
ANDERE (vl,vlu,onbep)
101
10
111
160
50
210
294
5
28
92
915
1040
4
247
5
8%
5%
8%
34%
60
1334
OCEANIE
Zuid-Amerika
USA en Canada
252
Andere
AMERIKA
59
155
AZIE
Midden-Oosten
255
Andere
Andere
951
1071
Noord-Afrika
Marokko
1326
78
129
109
206
183
Turkije
Andere
574
30
93
128
13
30
99
393
382
1409
259
AFRIKA
Andere
19%
13%
12%
46%
268
Italië
10
Albanië
580
12
Ex-Sovjet Unie
Zuid-Europa
106
412
Oost-Europa
Ex-Joegoslavië
379
1449
abs.
Buurlanden
EUROPA
1994
abs.
%
1993
2%
4%
7%
10%
34%
44%
18%
13%
13%
46%
%
(absoluut en relatief)
3131
81
1
84
9
93
69
56
125
236
3
24
111
1024
1162
1398
44
129
242
273
644
23
80
112
15
23
167
420
343
1451
abs.
1995
3%
3%
4%
8%
37%
45%
21%
13%
11%
46%
%
3164
51
1
79
7
86
46
49
95
197
3
24
104
1069
1200
1397
46
137
285
302
724
23
66
87
25
39
181
421
382
1573
abs.
1996
2%
3%
3%
6%
38%
44%
23%
13%
12%
50%
%
3208
42
1
129
7
135
49
58
107
168
3
34
98
1102
1237
1405
33
115
268
288
671
33
48
117
32
42
133
405
408
1517
abs.
1997
1998 abs.
45
91
249
268
588
35
63
78
53
44
147
420
329
1%
4%
3%
5%
2951
33
93
9
102
64
42
106
188
3
27
116
974
39% 1120
44% 1308
21%
13%
13%
47% 1382
%
1999 abs.
38
113
245
288
646
33
59
84
58
69
232
535
349
1%
3%
4%
6%
3209
31
68
12
80
84
45
129
194
8
26
144
1024
38% 1202
44% 1369
20%
14%
11%
47% 1568
%
1%
2%
4%
7%
37%
44%
20%
17%
11%
49%
%
3606
38
67
14
81
107
59
166
200
5
26
145
1072
1248
1448
61
121
258
272
651
59
53
113
102
129
280
736
425
1873
abs.
2000
1%
2%
5%
5%
35%
40%
18%
20%
12%
52%
%
3514
33
51
3
54
109
95
204
212
9
33
173
1010
1225
1437
46
104
255
242
601
56
65
80
131
102
289
723
405
1775
abs.
2001
1%
2%
6%
6%
35%
41%
17%
21%
12%
51%
%
3936
32
1
47
16
63
127
139
266
228
6
40
234
1050
1330
1558
44
121
259
291
671
97
81
138
139
162
286
903
398
2016
abs.
2002
Tabel 3: overzicht van alle nationaliteiten in populatie vreemdelingen op 14 november 1993 – 2003
1%
2%
7%
6%
34%
40%
17%
23%
10%
51%
%
2003
3917
38
1
49
12
61
134
139
273
232
9
41
269
1025
1344
1576
64
112
258
298
668
96
79
121
150
207
237
890
373
2581
abs.
1%
2%
7%
6%
34%
40%
17%
23%
10%
51%
%
Figuur 4: aantal Noord-Afrikanen en Oost-Europeanen
# personen in gevangenis
op 14 november 1993 – 2003 (absoluut)
19
93 994 995 996 997 998 999 000 001 002 003 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2
Terwijl de groep Noord–Afrikanen op constante wijze aangroeit, zien we dat het aantal Oost–Europeanen na enkele jaren stabiel te zijn, fors begint te stijgen na 1998. Figuur 5: aandeel Noord-Afrikanen en Oost-Europeanen
percentage
op 14 november 1993 – 2003 (relatief)
19
93 994 995 996 997 998 999 000 001 002 003 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2
Daar waar de Noord–Afrikanen altijd een groot overwicht vormden in de populatie vreemdelingen in de gevangenissen, worden zij nu bijna bijgehaald door de Oost–Europeanen. Het aandeel van deze laatste groep steeg over het laatste decennium van 13 naar 23%, terwijl het aandeel van de groep Noord-Afrikanen in de totale populatie vreemdelingen vrij constant bleef schommelen tussen een minimum van 34% en een maximum van 39% en in 2003 terug eindigde op 34%.
22
•
K W A N T I TAT I E V E S C H E T S
2.3.2 GESLACHT Tabel 4: populatie vreemdelingen en Belgen op 14 november 1993 – 2003 naar geslacht (absoluut en relatief)
jaartal
tot.BN
man
vrouw
tot.VN
abs.
rel.
abs.
rel.
man
vrouw
abs.
rel.
abs.
rel.
1993
4093
3900
95%
193
5%
3122
2947
94%
175
6%
1994
4164
3958
95%
206
5%
3031
2880
95%
151
5%
1995
4437
4220
95%
217
5%
3131
2971
95%
160
5%
1996
4787
4586
96%
201
4%
3164
3014
95%
150
5%
1997
4964
4756
96%
208
4%
3208
3081
96%
127
4%
1998
4904
4692
96%
212
4%
2951
2844
96%
107
4%
1999
5010
4801
96%
209
4%
3209
3097
96%
112
4%
2000
5044
4822
96%
222
4%
3606
3471
96%
135
4%
2001
5095
4897
96%
198
4%
3514
3390
96%
124
4%
2002
5428
5197
96%
231
4%
3936
3778
96%
158
4%
2003
5354
5112
95%
242
5%
3917
3770
96%
147
4%
Binnen de totale populatie vreemdelingen vinden we overheersend mannen terug. Ook voor de Belgische populatie is het aandeel van vrouwen klein en ongeveer gelijklopend met dat van de vrouwen zonder Belgische nationaliteit. Beide situeren zich rond 4 à 5%. In absolute aantallen vinden we bij de vrouwen met Belgische nationaliteit een hoger cijfer dan bij de vrouwen met een vreemde nationaliteit. 2.3.3 LEEFTIJD Tabel 5: leeftijd populatie vreemdelingen op 14 november 1998 – 2003 (absoluut) jaartal
totaal
zuig.
-18j.
1998 1999 2000 2001 2002 2003
2951 3209 3606 3514 3936 3917
2 5
16 17 30 11 23 19
2 1
18- 25j. 659 749 908 841 911 949
26- 35j.
36- 45j.
46- 55j.
+ 55j.
1286 1367 1467 1427 1562 1543
513 518 647 636 761 812
137 154 181 192 201 211
54 56 59 72 84 82
onbep.
2 2 4 15 9
23
Wanneer we, enkel voor de populatie vreemdelingen in de penitentiaire bevolking, een onderscheid maken volgens leeftijd, zien we dat de grootste groep zich bevindt in de categorie 26 tot 35 jaar. De meeste vreemdelingen zijn tussen de 18 en 35 jaar, ongeveer 65% van de vreemdelingen bevindt zich voor deze jaren in desbetreffende categorieën.
2.3.4 WETTELIJKE TOESTAND (HECHTENISTITEL) Tabel 6: wettelijke toestand populatie vreemdelingen op 14 november 1993 – 2003 (absoluut) (volgens codes ‘GRIFFIE’)
jaartal
totaal
T.B.
VH+ nt.
tot1j. 1-3j.
3- 5j. corr.
Op.Veil. def.ver.
tijd.crim. levensl.
+ 5 j. Straf
ter
geïntern.
andere
dood
1993
3122
372
1283
80
471
408
324
50
29
5
61
39
1994
3031
263
1330
101
327
467
342
53
35
3
52
52
1995
3131
253
1227
131
395
497
403
67
38
2
65
53
1996
3164
141
1249
118
405
535
481
65
49
2
69
50
1997
3208
117
1129
119
388
659
541
84
51
2
83
35
1998
2951
105
969
87
305
595
654
75
51
2
72
36
1999
3209
54
1243
109
312
552
693
63
49
2
82
50
2000
3606
50
1489
115
328
603
782
61
49
1
99
29
2001
3514
95
1459
107
266
583
771
56
49
1
102
25
2002
3936
55
1930
87
252
595
763
88
45
120
1
2003
3917
74
1854
49
255
594
793
99
52
143
4
In bovenstaande tabel wordt een opsplitsing gemaakt in de groep vreemdelingen in de gevangenis volgens hechtenistitel. Dit is dus volgens de wettelijke toestand zoals aangegeven in ‘GRIFFIE’. We zien meteen dat de hoogste aantallen vreemdelingen terug te vinden zijn in de categorie voorlopig gehechten. Uit ander onderzoek is reeds gebleken dat men kan veronderstellen dat vreemdelingen sneller in voorlopige hechtenis geplaatst worden dan Belgen. Dit kan mede de grote vertegenwoordiging binnen die categorie bepalen. Binnen ons onderzoek wordt er echter geen vergelijking gemaakt met de Belgische gedetineerden6.
24
•
K W A N T I TAT I E V E S C H E T S
Verder merken we een daling in het aantal kort gestrafte vreemdelingen van 1 tot 3 jaar en een stijging in de daaropvolgende categorieën langgestraften. De geïnterneerde vreemdelingen vormen slechts een kleine groep. In absolute aantallen zien we de laatste 10 jaar wel een duidelijke stijging in deze categorie. Op 14 november 2003 maken zij slechts 3,6% uit van de totale populatie vreemdelingen in de Belgische gevangenissen. Zij bevinden zich vooral in Merksplas en Paifve7. In vergelijking met de Belgen kunnen we stellen dat er 7,4% van de Belgische gevangenispopulatie geïnterneerd is. Binnen de totale groep geïnterneerden vinden we dan ook vooral personen met een Belgische nationaliteit, namelijk 83% (684) tegenover 17% (142) met een vreemde nationaliteit. In bijlage 2 vindt u welke titels opgenomen werden onder de categorie ‘andere’. De categorie ‘vreemdelingen opgesloten ter beschikking van de Openbare Veiligheid’, aldus de administratief gehechten wordt later in dit hoofdstuk nader bekeken.
Omwille van een wijziging in registratie in ‘GRIFFIE’ is een nauwkeurigere weergave van de categorie correctionele straffen van boven 5 jaar mogelijk vanaf 1999. Tabel 7: opsplitsing categorie corr. + 5 j. populatie vreemdelingen 14 november 1999 – 2003 (absoluut)
jaartal
corr.
corr.
corr.
corr.
+ 5 j.
5-10j.
10- 15j.
+ 15 j.
1999
693
559
86
48
2000
782
622
103
57
2001
771
602
117
52
2002
763
579
127
57
2003
793
613
120
60
In deze tabel wordt de stijging in de categorie langgestraften nog meer zichtbaar gemaakt. We zien dat elke categorie op 5 jaar tijd gestegen is in aantal, ook de categorieën met straffen boven de 10 jaar nemen duidelijk toe.
25
2.3.5 REGIME Over de laatste 10 jaar zijn de mogelijkheden tot strafuitvoering uitgebreid. Binnen de strafuitvoeringsmodaliteiten vinden we het gewone regime, de beperkte hechtenis, de halve vrijheid, de weekeindarresten, de beperkte vrijheid en het elektronisch toezicht. De populatie vreemdelingen bevindt zich voornamelijk onder het gewone regime (meer dan 95%), al vinden we enkelingen terug onder halve vrijheid of elektronisch toezicht. Deze verdeling heeft vooral te maken met de vreemdelingentoestand van de populatie, welke in het volgende punt zal besproken worden. We zullen merken dat de meerderheid van de vreemdelingen een onzeker of geen verblijfsstatuut heeft, waardoor zij dus niet in aanmerking komen voor andere strafuitvoeringsmodaliteiten dan het gewone regime. Toch vinden we ook bij de Belgische populatie een overgrote meerderheid onder het gewone regime, al wordt er wel meer toepassing gemaakt van de andere modaliteiten. De verschillende vermelde regimes en uitvoeringsmodaliteiten en hun toepassing op vreemdelingen, worden toegelicht in een volgend hoofdstuk, alwaar een juridische schets wordt weergegeven. 2.3.6 VREEMDELINGENTOESTAND (SITUATIE INZAKE VERBLIJF) Tabel 8: overzicht vreemdelingtoestand populatie vreemdelingen 14 november 1993 – 2003 (absoluut)
26
ONZEKER
VERBLIJF
GEEN VERBLIJF
VERBLIJF
jaartal
totaal
niet ingevuld
onbekend DVZ
voorwerp maatregel
verblijf toegelaten
1993
3122
33
3012
19
58
1994
3031
40
2916
22
53
1995
3131
44
3020
20
47
1996
3164
45
3053
17
49
1997
3208
212
2850
54
92
1998
2951
471
2066
88
326
1999
3209
498
2054
82
498
2000
3606
542
2231
96
737
2001
3514
715
1977
89
733
2002
3936
1511
1105
403
917
2003
3917
1411
1115
447
944
•
K W A N T I TAT I E V E S C H E T S
Volgens tabel 8 pg 26 wordt de vreemdelingentoestand opgedeeld in 3 categorieën, namelijk een onzekere verblijfstoestand (waaronder de categorieën vreemdelingentoestand niet ingevuld of onbekend aan de Dienst Vreemdelingenzaken), geen verblijf (de persoon is voorwerp van een maatregel ingevolge dewelke hij het land zal moeten verlaten) en wel verblijf (het verblijf in België is toegestaan). We zien dat de meeste vreemdelingen in de eerste 2 kolommen vallen en zich dus in een onzekere verblijfstoestand bevinden. In 1993 was dit nog 98% van de totale populatie vreemdelingen, in 2003 is dit reeds gedaald tot 65% van de populatie. Maar dit is nog steeds een aanzienlijk deel van de vreemdelingen. Gelijklopend zien we dan ook een stijging bij de vreemdelingen die onderworpen zijn aan een maatregel en ook bij diegenen die in België mogen verblijven. Later zal blijken dat vooral de personen met een onzeker verblijfsstatuut en dus meteen de grootste groep binnen de populatie vreemdelingen, de meeste problemen ervaren, vooral naar een mogelijke invrijheidsstelling toe. Om deze kwantitatieve schets af te sluiten grijpen we even terug naar de subgroepen vreemdelingen, die we binnen de totale populatie vreemdelingen hebben onderscheiden in het eerste hoofdstuk. De vreemdelingen zonder verblijfsvergunning vormen de grootste groep. Hierin vallen 2 groepen te onderscheiden, namelijk diegene die een misdrijf hebben gepleegd en diegene die enkel administratief gehecht zijn. De administratief gehechten vormen de laatste jaren een steeds kleinere groep. Dit omwille van het feit dat een vreemdeling vandaag de dag niet meer rechtstreeks de gevangenis binnen komt louter en alleen omwille van zijn illegaliteit. Daarvoor zijn de gesloten centra opgericht. Enkel en alleen in uitzonderlijke omstandigheden wanneer een vreemdeling onhoudbaar gedrag vertoont binnen deze centra, kan hij in de gevangenis terechtkomen. De administratieve gehechten die zich momenteel in de gevangenis bevinden, zijn vreemdelingen die een misdrijf pleegden waarvoor zij in eerste instantie in de strafinrichting terechtkwamen. Maar nadat hun detentie voor Justitie is afgelopen, worden zij weerhouden omwille van hun verblijfstoestand. Ook hierop gaan we verder in hoofdstuk 3.
27
In volgende figuur wordt deze groep administratief gehechten weergegeven. Figuur 6: evolutie aantal administratieve opsluitingen
# ZMB
op 14 november 1993 - 2003
Het aantal administratieve opsluitingen is sinds 1993 sterk gedaald, omwille van de oprichting van de gesloten centra. De daling na 2001 is waarschijnlijk te wijten aan de werking van de Collectieve Brief nr. 71, die de termijn van administratieve opsluiting limiteerde8. De tweede groep, vreemdelingen uit de buurlanden, vormt doorheen de jaren 1993 – 2003 ongeveer 11% van de totale populatie vreemdelingen9. De laatste groep, namelijk de vreemdelingen van de 2e en 3e generatie, staat voor deze 10 jaar in voor ongeveer 21% van de populatie vreemdelingen10. In een volgend hoofdstuk wordt een juridische schets weergegeven, specifiek voor de populatie vreemdelingen in de Belgische gevangenissen.
28
•
K W A N T I TAT I E V E S C H E T S
HOOFDSTUK 3: JURIDISCHE SCHETS
N
a de kwantitatieve schets lijkt het interessant om de wetgeving en regelgeving van naderbij te bekijken. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de relevante wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het statuut “vreemdeling” naar Belgisch recht en de penitentiaire gevolgen hiervan. De problemen hieromtrent in de praktijk worden in hoofdstuk 4 behandeld. Achtereenvolgens komt een juridische situering van het administratief vreemdelingenstatuut, een juridische situering van de detentie, een juridische situering van de invrijheidsstelling en een juridische situering van de internationale verdragen aan bod.
3.1 JURIDISCHE SITUERING VAN HET ‘ADMINISTRATIEF VREEMDELINGENSTATUUT’ 11 Binnen dit onderdeel bekijken we de vreemdelingenwet, het vluchtelingenverdrag en de regularisatiewet. Deze drie wetten zijn van groot belang voor materies m.b.t. vreemdelingen, aangezien zij de regelgeving betreffende hun verblijfsstatuut bevatten. Wanneer we de problemen van vreemdelingen in de gevangenissen van naderbij zullen behandelen, zal snel duidelijk worden dat hun verblijfstoestand heel wat problemen met zich meebrengt, vooral dan een onzekerheid hieromtrent of het door elkaar lopen van verscheidene procedures. 3.1.1 DE VREEMDELINGENWET 12 Overeenkomstig algemeen volkenrechtelijke principes is iedere staat in beginsel vrij om te bepalen of en onder welke voorwaarden vreemdelingen haar grondgebied mogen betreden en beschikt zij tevens over de vrijheid om tot (zo nodig: gedwongen) verwijdering van het grondgebied over te gaan. Het principe van de staatssoevereiniteit wordt in de actuele (lees: vnl. Europese) context uiteraard aanzienlijk beperkt door internationale bi- en multilaterale verdragen13. In artikel 1 van de Vreemdelingenwet wordt de vreemdeling gedefinieerd als “al wie het bewijs niet levert dat hij de Belgische nationaliteit bezit”14. Het is thans de minister van Binnenlandse Zaken – en niet meer de minister van Justitie – die bevoegd is inzake vreemdelingen- en immigratiebeleid15. In beginsel16 moet elke vreemdeling in het bezit zijn van de nodige documenten alvorens hij wordt toegelaten tot het Belgische grondgebied17.
29
Dit is een noodzakelijke, doch geen voldoende voorwaarde: de vreemdeling kan alsnog de toegang geweigerd worden via een “terugdrijving” en dit in de gevallen zoals voorzien in de Vreemdelingenwet18. Eénmaal een vreemdeling België is binnengekomen, mag hij er niet langer dan drie maanden verblijven, tenzij het visum een andere duur bepaalt19. In een aantal gevallen kan een bevel om het grondgebied te verlaten worden afgeleverd20. Behoudens de gevallen waarin men van rechtswege tot een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk is toegelaten21, moet de vreemdeling voor een zgn. lang verblijf voorafgaandelijk gemachtigd worden door de minister22. Een dergelijke aanvraag geschiedt in beginsel23 bij de Belgische diplomatieke of consulaire posten in het buitenland. De vreemdeling die reeds gemachtigd of toegelaten werd voor onbeperkte tijd in het Rijk te verblijven, kan door de minister gemachtigd worden om zich in het Rijk te vestigen. In een aantal welomschreven gevallen kan deze machtiging tot vestiging niet geweigerd worden24. Naast de hoger vermelde terugdrijving en het bevel om het grondgebied te verlaten, voorziet de Vreemdelingenwet nog in twee andere verwijderingsmaatregelen. Een ministerieel besluit tot terugwijzing kan worden getroffen t.o.v. de vreemdeling die niet in het Rijk gevestigd is, wanneer de minister van oordeel is dat de vreemdeling door zijn persoonlijk gedrag de openbare orde of de veiligheid van het land heeft geschaad of de voorwaarden tot verblijf niet 25
heeft nageleefd . De in het Rijk gevestigde vreemdeling kan, wanneer hij de openbare orde of de veiligheid van het land heeft geschaad, eveneens door de Koning bij koninklijk besluit uitgezet worden26. De terugwijzings- of uitzettingsbesluiten leggen verbod op gedurende tien jaar het Rijk binnen te komen, tenzij zij opgeschort of ingetrokken worden27. In de procedure tot uitzetting is een verplicht advies voorzien door de Commissie van Advies voor Vreemdelingen, een multidisciplinair samengesteld orgaan dat belast is met het verlenen van adviezen, en dit in de gevallen waarin de wet zulks bepaalt of op verzoek van de minister28. De dienst “Opgeslotenen”29 - Bureau D van Dienst Vreemdelingenzaken - is verantwoordelijk voor het voorstellen of nemen van de in de Vreemdelingenwet voorziene verwijderingsmaatregelen, die worden genomen tegen vreemdelingen die door een strafrechtbank werden veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan zes maanden. In dat verband wordt de verblijfssituatie van de betrokken vreemdeling onderzocht en wordt de bevoegde overheid vastgesteld . Om uit te maken welke maatregel moet worden getroffen, wordt de ernst van de feiten onderzocht.
30
•
JURIDISCHE SCHETS
3.1.2 HET VLUCHTELINGENVERDRAG De Vreemdelingenwet bepaalt in art. 48 dat als vluchteling kan worden erkend de vreemdeling die voldoet aan de voorwaarden die ten dien einde gesteld worden door de internationale overeenkomsten die België binden. De belangrijkste internationaalrechtelijke instrumenten op dit vlak zijn het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het Protocol van New York van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen31. Het Vluchtelingenverdrag definieert in art. 1, A, 2 de vluchteling als elke persoon “die (…) uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit en die de bescherming van dat land niet kan of uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen of die, indien hij geen nationaliteit bezit en verblijft buiten het land waarvan hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren”. De definitie bevat bijgevolg een viertal elementen: • zich buiten het land van herkomst bevinden; • een gegronde vrees voor vervolging hebben; • omwille van ras, religie, nationaliteit, behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging; • de bescherming van het land van herkomst niet kunnen of willen inroepen32. De Belgische wetgever heeft de erkenning van vluchtelingen geregeld in de Vreemdelingenwet en in het Vreemdelingenbesluit33. Drie instanties kunnen in de loop van de asielprocedure kennis nemen van een aanvraag: de minister van Binnenlandse Zaken of zijn gemachtigde (de Dienst Vreemdelingenzaken), het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen en de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen34. Het Hoog Commissariaat van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen heeft t.o.v. voornoemde instanties een adviserende bevoegdheid35. De Raad van State zetelt overeenkomstig haar gecoördineerde wetten36 als administratief rechtscollege, waarbij in welbepaalde gevallen en op grond van beperkte middelen ofwel (enkel) een annulatieberoep ofwel een annulatieberoep vergezeld van een schorsingsverzoek kan worden ingesteld37.
31
3.1.3 DE REGULARISATIEWET 38 Hoewel een regularisatie (in casu: van een verblijfstoestand) per definitie dient te worden beschouwd als een exceptionele maatregel, is het minste dat men kan vaststellen dat de frequentie waarmee in dit kader werd en wordt geregulariseerd het exceptionele niveau fel overstijgt. Deze noodzaak tot regularisatie is voornamelijk het gevolg van een falend asiel- en uitwijzingsbeleid (binnen een globaal vreemdelingenbeleid), zowel op Belgisch als op Europees niveau, zowel in het verleden als op heden. Het Belgisch vreemdelingenrecht heeft tot op vandaag één permanente regularisatieprocedure en twee punctuele regularisatiecampagnes39 gekend. De “Regularisatiewet” van 22 december 199940 was het resultaat van een politiek compromis tussen de coalitiepartners van de paars-groene Regering Verhofstadt. De vreemdeling, die wenste geregulariseerd te worden, diende effectief op Belgisch grondgebied verbleven te hebben op 1 oktober 1999. De aanvraag diende te gebeuren bij het gemeentebestuur van de verblijfsplaats van de vreemdeling, en dit in de periode tussen 10 januari 2000 en 31 januari 2000. Op het ogenblik van de aanvraag moest de vreemdeling behoren tot één van de vier voorziene categorieën41. De regularisatiedossiers werden behandeld door een onderzoekssecretariaat en desgevallend door een multidisciplinair samengestelde (Kamer van de) Commissie voor Regularisatie. Hoewel laatstgenoemde slechts beschikte over een adviserende bevoegdheid, engageerde de minister van Binnenlandse Zaken zich ertoe om normalerwijze het geformuleerde advies over te nemen in zijn eindbeslissing. De permanente regularisatieprocedure is gegrondvest op het derde lid van artikel 9 van de Vreemdelingenwet. Het voorziet in de mogelijkheid om, in geval van “uitzonderlijke omstandigheden”, de machtiging, die van de minister dient verkregen te worden om langer dan drie maanden in België te verblijven, in te dienen, niet bij de Belgische diplomatieke of consulaire post in het land van herkomst, maar wel bij de burgemeester van de verblijfplaats in België, dewelke de aanvraag overzendt aan de minister m.o.o. een beslissing42. Het ontbreken van duidelijke criteria in een dergelijke (immers loutere procedure)regel binnen een reeds discretionaire bevoegdheid heeft aanleiding gegeven tot felle kritieken, waaraan vanaf 1997 gepoogd werd tegemoet te komen via de publicatie van diverse omzendbrieven43.
32
•
JURIDISCHE SCHETS
3.2 JURIDISCHE SITUERING VAN DE ‘DETENTIE’ In wat volgt willen we nagaan hoe de vreemdeling in onze Belgische gevangenissen terechtkomt. Aangaande deze materie kunnen we een onderscheid maken tussen de vreemdeling die wordt opgesloten op grond van zijn illegale verblijfstoestand en de vreemdeling die wordt opgesloten wegens het plegen van strafbare feiten. Achtereenvolgens bekijken we dan ook de administratieve en strafrechtelijke detentie. Bij dit laatste maken we nog een onderscheid tussen het strafrechtelijke en penitentiaire niveau. Het penitentiaire niveau zal aldus regelgeving weergeven die toepasselijk is zodra de vreemdeling in de gevangenis zit, terwijl het strafrechtelijke niveau aangeeft in hoeverre de Belgische strafwetgeving van toepassing is op vreemdelingen en aldus tot een opsluiting kan leiden. 3.2.1 ADMINISTRATIEVE DETENTIE In principe dient de vreemdeling met illegaal verblijf op eigen kracht het grondgebied te verlaten. Hij kan daarvoor tevens een beroep doen op de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), dewelke bijstand verleent bij het in orde brengen van reisdocumenten en voorziet in de betaling van het vliegtuigticket, de bijkomende reiskosten en eventueel een terugkeerpremie44. De illegale vreemdeling kan eveneens, doch enkel voor de tijd die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de gedwongen repatriëring, worden opgesloten45. Een dergelijke administratieve hechtenis vindt bij voorrang plaats in een gesloten centrum, of desgevallend ook in een gevangenis46. Zoals aangehaald in de kwantitatieve schets verblijft een vreemdeling in de praktijk nog enkel eventueel in administratieve hechtenis nà een strafrechtelijke detentie of in zeer uitzonderlijke gevallen na het stellen van onhoudbaar gedrag in de gesloten centra. De duur van de administratieve hechtenis bedraagt in beginsel hoogstens twee maanden, termijn dewelke echter door de minister tot maximaal vijf maanden kan worden verlengd voor zover men kan aantonen dat tijdig de nodige maatregelen tot verwijdering werden genomen, met de vereiste zorgvuldigheid werden voortgezet en de effectieve verwijdering binnen een redelijke termijn nog steeds mogelijk is. Indien dit noodzakelijk is voor de bescherming van de openbare orde of de nationale veiligheid, kan de opsluiting verlengd worden, zonder dat uiteindelijk daardoor de totale duur meer dan acht maanden mag bedragen47.
33
Tegen de administratieve hechtenis kan de vreemdeling een beroep instellen bij de raadkamer van de correctionele rechtbank van de plaats van zijn verblijfplaats in het Rijk of van de plaats waar hij werd aangetroffen48. De raadkamer doet uitspraak binnen de vijf werkdagen na indiening van het verzoekschrift en nadat de vreemdeling, zijn advocaat en het openbaar ministerie werden gehoord. Zij gaat enkel na “of de maatregelen van vrijheidsberoving of tot verwijdering van het grondgebied in overeenstemming zijn met de wet”, zonder zich te mogen uitspreken over hun gepastheid49. 3.2.2 STRAFRECHTELIJKE DETENTIE 3.2.2.1 STRAFRECHTELIJK NIVEAU Voor een antwoord op de vraag wanneer de Belgische strafwet van toepassing is op vreemdelingen, kan verwezen worden naar de leerstukken i.v.m. de toepasselijkheid van de strafwet naar de plaats en naar de persoon50. De geografische reikwijdte van de Belgische strafwet is niet onbeperkt. Overeenkomstig art. 3 SW. is zij in beginsel enkel van toepassing op misdrijven die, door hetzij Belgen hetzij vreemdelingen, op Belgisch grondgebied werden gepleegd. Art. 4 SW. breidt de werkingssfeer van de Belgische strafwet uit tot de misdrijven gepleegd in het buitenland, door hetzij Belgen hetzij vreemdelingen, maar dan alleen in die gevallen en onder die voorwaarden welke de wet bepaalt. Deze uitzonderingen, waaraan specifieke beginselen ten grondslag liggen, worden hoofdzakelijk aangegeven in de artikelen 6 tot 14 V.T. Sv. Het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel van art. 10 G.W., gekoppeld aan het territorialiteitsbeginsel van art. 3 SW., houdt in dat ook op vreemdelingen die in België misdrijven plegen de bepalingen van de Belgische (straf)wetten toegepast worden51. De omstandigheid dat een bepaalde gedraging volgens de lex personae van de vreemdeling niet strafbaar is, heeft niet tot gevolg dat de bestraffing naar Belgisch recht zal worden uitgesloten. De vrijheidsberoving vóór een definitieve veroordeling en in het kader van een strafrechtelijk onderzoek wordt geregeld door de Wet van 20 juli 199052. M.o.o. een restrictieve toepassing van de voorlopige hechtenis53 kan een bevel tot aanhouding slechts worden afgeleverd door een onderzoeksrechter mits voldaan werd aan welbepaalde voorwaarden54. Wanneer het desbetreffende feit strafbaar is met een maximumstraf die lager ligt dan vijftien jaar opsluiting, kan de aanhouding slechts worden bevolen wanneer er ernstige redenen zijn om te vrezen voor recidivegevaar, vluchtgevaar55, verduisteringsgevaar of collusiegevaar56. Ook het onderzoeksgerecht dat zich uitspreekt over de handhaving van
34
•
JURIDISCHE SCHETS
de hechtenis hanteert alsdan deze zelfde criteria57. Een (belangrijke) innovatie sedert de Wet van 20 juli 1990 is de mogelijkheid tot vrijheid of invrijheidsstelling onder voorwaarden58. De initiële tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke veroordelingen wordt, namens de Koning59, hoofdzakelijk bevolen door het openbaar ministerie60. Het dagelijkse beheer van de uitvoering van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen gebeurt echter door het Directoraat-Generaal Uitvoering van straffen en maatregelen, een entiteit binnen de FOD Justitie dewelke het door de minister van Justitie gevoerde beleid concretiseert. Binnen het voornoemde Directoraat-Generaal is het voornamelijk de Dienst Individuele Gevallen die een cruciale rol speelt bij beslissingen die de gedetineerde aanbelangen. De hogervermelde dienst “Opgeslotenen” is bevoegd voor de administratieve opvolging van de dossiers van vreemdelingen die opgesloten zijn voor feiten van gemeen recht en voor de bepaling van de verblijfssituatie na strafeinde. Zij wordt gecontacteerd voor de invrijheidsstelling van vreemdelingen in diverse situaties61. 3.2.2.2 PENITENTIAIR NIVEAU62 In de kwantitatieve schets werden de uitvoeringsmodaliteiten en regimes reeds weergegeven. Dit bleef echter beperkt tot een loutere opsomming en de vaststelling dat méér dan 95% van de populatie vreemdelingen in de gevangenissen opgesloten zijn onder het gewone regime. In wat volgt worden de uitvoeringsmodaliteiten van een detentie aangegeven en vermelden we telkens de mogelijke toepassing op de categorie vreemdelingen. We overlopen uitgebreid de regelgeving m.b.t. het penitentiair verlof en geven daarna beknopt de andere uitvoeringsmodaliteiten zoals uitgangspermissie, elektronisch toezicht, halve vrijheid, beperkte hechtenis en weekendarrest weer.
Het penitentiair verlof Het penitentiair verlof is een onderbreking van de strafuitvoering waarbij aan bepaalde veroordeelden de toestemming wordt gegeven om de strafinrichting te verlaten gedurende één tot drie dagen per trimester. Het wordt vooraf gepland onder strikte voorwaarden en met een welbepaalde finaliteit, en dit in een ruimer kader van reïntegratie in de maatschappij en ter voorbereiding van een beslissing tot voorwaardelijke invrijheidsstelling63.
35
De M.O. van 10 juni 1986 regelt specifiek het penitentiair verlof van de gedetineerde vreemdeling. Vooreerst worden een drietal documenten nader omschreven, m.n. het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (B.I.V.R.)64, het bewijs van inschrijving in het bevolkingsregister, zijnde de identiteitskaart (I.K.)65 en het attest van immatriculatie (A.I. E.G.)66. Indien de geldigheidsduur van deze verblijfsdocumenten verstrijkt tijdens de detentie betekent zulks niet dat aan het verblijf een einde is gesteld, tenzij er ondertussen een maatregel tot terugwijzing of tot uitzetting is getroffen. Aan vreemdelingen zonder een dergelijk verblijfsdocument kan geen penitentiair verlof worden verleend. T.o.v. vreemdelingen die wel beschikken over een dergelijk verblijfsdocument worden vijf mogelijke situaties onderscheiden: (a) Er is geen beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken bekend. Deze categorie van vreemdelingen dient behandeld te worden zoals de Belgen, zelfs indien geweten is dat het dossier in onderzoek is bij de Dienst Vreemdelingenzaken. (b) Een voorstel tot terugwijzing of tot uitzetting werd voorgelegd m.o.o. advies aan de Commissie van Advies voor Vreemdelingen. Vermits deze procedure heel wat tijd vergt, dient bij een verlofaanvraag nagegaan te worden of de gedetineerde in België zeer nauwe familie heeft (m.n. ouders, echtgenote of partner, kinderen, broers of zusters) met wie hij nog goede betrekkingen onderhoudt en die bereid is hem onderdak te verschaffen, zodat er kan van worden uitgegaan dat het risico op niet-terugkeer niet hoger ligt dan voor een Belg. In bevestigend geval is het verantwoord om, bij ontstentenis van tegenindicaties of ongunstig advies van de gevangenisdirectie, de gedetineerde niet te laten lijden onder de lange procedure voor de Commissie en hem toch het penitentiair verlof toe te staan. Indien echter dergelijke relaties niet bestaan, is een weigering van penitentiair verlof gerechtvaardigd. (c) Het advies van de Commissie van Advies voor Vreemdelingen is gekend, maar er is nog geen definitieve beslissing. Er zijn twee mogelijkheden: • Het advies is gunstig voor de verwijdering uit het land. De maatregel zal in
36
•
JURIDISCHE SCHETS
dit geval quasi zeker genomen worden. Er dient in casu gehandeld te worden zoals beschreven onder punt (d) nadat de desbetreffende besluiten genomen en betekend zijn. • Het advies is ongunstig voor de verwijdering. De beslissing kan bijgevolg alle kanten uit. In dit geval kan gehandeld worden zoals beschreven onder punt (b). (d) Het besluit van terugwijzing of uitzetting is genomen en aan de betrokkene betekend. In principe zou er geen penitentiair verlof meer mogelijk zijn. Daar de betrokkene het recht heeft om verhaal in te dienen tegen de verwijderingsmaatregel, zoals voorzien in de Vreemdelingenwet, kunnen er zich drie toestanden voordoen: • Er werd geen verhaal ingediend. In dit geval kan geen penitentiair verlof worden toegekend. • Er werd een verzoek tot herziening ingediend. Dit verzoek schort de uitvoering van de maatregel op. In dit geval kan gehandeld worden zoals beschreven onder punt (b). De aandacht dient echter gevestigd op de gevallen waarbij een verzoek tot herziening wordt ingediend tegen een M.B. tot terugwijzing genomen op grond van motieven van openbare orde of openbare veiligheid en waarbij de minister van Justitie tegenover de vreemdeling toepassing heeft gemaakt van artikel 67, lid 2 van de Vreemdelingenwet en beperkingen in de bewegings vrijheid werden opgelegd of zelfs de opsluiting heeft bevolen voor de duur van het onderzoek van het verzoek. In dit laatste geval kan uiteraard geen penitentiair verlof worden toegestaan. • Er werd een beroep bij de Raad van State ingediend. Dit beroep schort de uitvoering van de maatregel niet op, tenzij het gepaard gaat met een verzoek tot opschorting van de uitvoering van de maatregel. In dit geval dient gewacht op het arrest van de Raad van State. Indien de opschorting wordt toegestaan, kan gehandeld worden zoals omschreven onder punt (b). Indien de opschorting niet wordt toegestaan, kan ipso facto ook geen penitentiair verlof worden verleend, vermits de verwijderingsmaatregel uitvoerbaar is. Er dient gewezen op het eventueel bestaan van een uitzondering op de hier uiteengezette handelswijzen. Meer bepaald kan onderzocht worden om toch uitzonderlijk penitentiair verlof toe te staan indien, niettegenstaande het bestaan van de maatregel tot terugwijzing of uitzetting, de volgende voorwaarden cumulatief zijn vervuld:
37
• de gedetineerde verblijft in een open of half open inrichting; • een termijn (van een welbepaald aantal dagen) wordt gegeven om het land te verlaten; • de betrokkene kreeg reeds tijdens de lopende detentie een penitentiair verlof dat goed is verlopen; • er zijn geen tegenindicaties en het advies van de gevangenisdirectie is gunstig; • de gedetineerde had een geldige verblijfs- of vestigingsvergunning ten tijde van zijn opsluiting. (e) De uitlevering van de vreemdeling wordt gevraagd. In dit geval kan een penitentiair verlof in geen geval worden toegestaan.
Overige modaliteiten Uitgangspermissie De uitgangspermissie is een toelating voor de veroordeelde of de beklaagde om de gevangenis te verlaten, al dan niet onder begeleiding, met vertrek en terugkeer dezelfde dag, om welbepaalde en meestal incidentele redenen67. Enkel gedetineerden van Belgische nationaliteit of vreemdelingen die recht hebben op verblijf komen hiervoor in aanmerking. Elektronisch toezicht Het elektronisch toezicht is een modaliteit van uitvoering van de vrijheidsstraf waarbij de veroordeelde gedurende een bepaalde termijn zijn vrijheidsbeperking in zijn verblijfplaats ondergaat68. De veroordelingen van vreemde nationaliteit die niet in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel worden uitdrukkelijk uitgesloten van deze maatregel. Halve vrijheid De halve vrijheid is een modaliteit van uitvoering van de vrijheidsstraf waarbij aan de veroordeelde de gelegenheid wordt gegeven om tijdens de detentie buiten de strafinrichting professionele taken uit te voeren, een opleiding of een therapie te volgen. Hierbij wordt aan de veroordeelde toegestaan om tijdens de dag de strafinrichting te verlaten voor de tijd die voor de uitvoering van deze activiteiten nodig is69. Enkel definitief veroordeelden van Belgische nationaliteit of van vreemde nationaliteit die recht hebben op verblijf in België komen hiervoor in aanmerking. De Dienst Individuele Gevallen neemt een beslissing.
38
•
JURIDISCHE SCHETS
Beperkte hechtenis De beperkte hechtenis betreft een stelsel dat aan de veroordeelde, die zijn straf (die de zes maanden niet te boven gaat) ononderbroken uitzit, de gelegenheid geeft om zijn normale beroepsactiviteit, beroepsopleiding of studies voort te zetten dankzij uitgangen die strikt beperkt zijn tot zijn dagelijkse verrichtingen70. Enkel definitief veroordeelden van Belgische nationaliteit of van vreemde nationaliteit die recht hebben op verblijf in België komen hiervoor in aanmerking. De beslissing wordt getroffen door het parket dat met de tenuitvoerlegging van de straf is belast. Weekeindarrest Het weekeindarrest is een vorm van tenuitvoerlegging van korte gevangenisstraffen (tot maximum twee maanden) waarbij de vrijheidsberoving in beginsel enkel in het weekeind wordt ondergaan71. Enkel definitief veroordeelden van Belgische nationaliteit of van vreemde nationaliteit die recht hebben op verblijf in België komen hiervoor in aanmerking. De beslissing wordt getroffen door het parket dat met de tenuitvoerlegging van de straf is belast.
3.3 JURIDISCHE SITUERING VAN DE ‘INVRIJHEIDSSTELLING’ In hoofdstuk 4 gaan we niet enkel dieper in op de problemen tijdens de detentie maar ook op de problemen van vreemdelingen bij een mogelijke invrijheidsstelling. Deze laatste groep van problemen weegt ook het meeste door op de vreemdelingen zelf. Vandaar dat we hier de wetgeving omtrent mogelijke invrijheidsstellingen weergeven en wederom kijken naar de mogelijke toepassing op de categorie vreemdelingen binnen de penitentiaire bevolking. Hoewel de regelgeving op een eerste zicht duidelijk overkomt, zal de praktijk uitwijzen dat de toepassing voor heel wat problemen zorgt. Achtereenvolgens komen de voorwaardelijke invrijheidsstelling, de ambtshalve voorlopige invrijheidsstelling en de voorlopige invrijheidsstelling met het oog op de verwijdering uit het Rijk aan bod. 3.3.1 VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSSTELLING De regeling betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling72 is in beginsel ook van toepassing op de categorie van veroordeelden met vreemde nationaliteit. Dit stelsel wordt in de praktijk toegepast op gedetineerden met een totale gevangenisstraf van meer dan 3 jaar.
39
Slechts wanneer t.o.v. een veroordeelde op grond van de Vreemdelingenwet een uitvoerbaar koninklijk besluit tot uitzetting, een ministerieel besluit tot terugwijzing, een bevel om het grondgebied te verlaten of een beslissing tot grensleiding is uitgevaardigd, wordt het dossier niet gefixeerd voor het personeelscollege van de desbetreffende gevangenis. Ten aanzien van deze categorie van veroordeelden, die geen recht (meer) hebben op verblijf in België, geldt het stelsel van de voorlopige invrijheidsstelling m.o.o. de verwijdering uit het Rijk73. De Raad van State heeft in een arrest van 13 juli 2000 dit standpunt bevestigd op grond van de redenering dat de opvolging en de controle van de invrijheidsstelling van vreemdelingen zonder wettig verblijf buiten Belgisch grondgebied onmogelijk is en aldus niet kan tegemoet gekomen worden aan een essentieel onderdeel van de wet74. 3.3.2 AMBTSHALVE VOORLOPIGE INVRIJHEIDSSTELLING Diverse omzendbrieven75 leggen aan de gevangenisdirectie op om ambtshalve alle veroordeelden waarvan het totaal van de hoofdgevangenisstraffen meer dan één jaar en ten hoogste drie jaar gevangenisstraf bedraagt, voorlopig in vrijheid te stellen en dit zodra zij één derde van hun straffen ondergaan hebben76. Aan deze ambtshalve invrijheidsstelling worden wel enkele beperkingen gesteld. Veroordeelde gedetineerden waarvoor de directie contra-indicaties weerhoudt en die onvoldoende vooruitzichten hebben op een sociale reïntegratie komen niet in aanmerking voor de ambtshalve vrijstelling, tenzij aan deze contra-indicaties via het opleggen van voorwaarden kan worden tegemoet gekomen. Wanneer er zelfs met oplegging van voorwaarden onvoldoende garanties bestaan naar reïntegratie of recidive, moet het dossier behandeld worden via de procedure van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Deze maatregelen zijn niet van toepassing op veroordeelden die geen recht hebben op verblijf op het Belgische grondgebied77. 3.3.3 VOORLOPIGE INVRIJHEIDSSTELLING MET HET OOG OP DE VERWIJDERING UIT HET RIJK 3.3.3.1 ALGEMEEN Veroordeelden die o.w.v. een gebrek aan een wettelijk verblijfsstatuut niet in aanmerking komen voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling of ambtshalve voorlopige invrijheidsstel-
40
•
JURIDISCHE SCHETS
ling, kunnen vervroegd in vrijheid gesteld worden via het stelsel van de voorlopige invrijheidsstelling met het oog op de verwijdering uit het Rijk78. De tijdsvoorwaarden worden bepaald naar analogie van de ambtshalve voorlopige invrijheidsstelling voor veroordeelden met straffen tot drie jaar en naar analogie van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor veroordeelden met straffen boven de drie jaar79. 3.3.3.2 MINISTERIELE OMZENDBRIEF DD. 20 MEI 1981 De ministeriële omzendbrief dd. 20 mei 1981 voorzag voor de eerste maal in een regelgevend kader. In hoofdorde werden twee categorieën onderscheiden, m.n. enerzijds de vreemdelingen voor wie de Dienst Vreemdelingenzaken een beslissing betreffende hun verder verblijf had medegedeeld en anderzijds de vreemdelingen voor wie de Dienst Vreemdelingenzaken nog geen beslissing betreffende hun verder verblijf had medegedeeld. T.a.v. de vreemdelingen voor wie de Dienst Vreemdelingenzaken een beslissing betreffende hun verder verblijf had medegedeeld, gold volgende regeling: • zij van wie het verblijf in ons land verder was toegestaan, werden met de Belgische onderdanen gelijkgesteld; • zij die het voorwerp uitmaakten van een terugwijzings- of uitzettingsmaatregel, dienden te worden voorgesteld voor een voorlopige invrijheidsstelling met het oog op een verwijdering uit het land, en dit zodra zij zich in de tijdsvoorwaarden bevonden om, indien zij wel tot de categorie van verblijfsgerechtigden hadden behoord, te kunnen genieten van - afhankelijk van de strafmaat - een voorlopige invrijheidsstelling of voor waardelijke invrijheidsstelling. T.a.v. de vreemdelingen voor wie de Dienst Vreemdelingenzaken geen beslissing betreffende hun verder verblijf had medegedeeld, gold volgende regeling: • zij die in het bezit waren van een op het ogenblik van hun aanhouding niet verstreken verblijfsvergunning, werden behandeld zoals Belgische onderdanen; • zij die niet in het bezit waren van een op het ogenblik van hun aanhouding niet verstreken verblijfsvergunning, alsook zij die een dergelijke vergunning wel bezaten maar te kennen gaven het grondgebied te zullen verlaten, dienden te worden voorgesteld voor een voorlopige invrijheidsstelling met het oog op een verwijdering uit het land van zodra zij zich in de tijdsvoorwaarden bevonden. Bij aanvang van de procedure tot voorwaardelijke of voorlopige invrijheidsstelling werd bericht gegeven aan de Dienst Vreemdelingenzaken, ten einde haar alsnog in staat te
41
stellen een passende maatregel te treffen. Bij gebreke aan reactie van de Dienst Vreemdelingenzaken ten tijde van de ontvangst van de beslissing, diende de gevangenisdirectie de betrokkene zonder meer in vrijheid stellen. In het tegenovergestelde geval moest de gevangenisdirectie zich gedragen naar de onderrichtingen van de Dienst Vreemdelingenzaken. 3.3.3.3 MINISTERIELE OMZENDBRIEF DD. 28 JULI 1989 Op basis van de opgedane ervaringen werden in de ministeriële omzendbrief dd. 28 juli 1989 een aantal wijzigingen aangebracht. Opnieuw worden in hoofdorde twee categorieën onderscheiden, m.n. in functie van de vraag of de betrokkene op het tijdstip van zijn opsluiting al dan niet in het bezit was van een geldige verblijfsvergunning. Voor de vreemdelingen die op het ogenblik van hun opsluiting niet in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning, wordt het dossier onderzocht in het licht van een voorlopige invrijheidsstelling met het oog op de verwijdering uit het Rijk, behalve indien de betrokkene ondertussen de toestemming heeft gekregen om in België te verblijven. Voor de vreemdelingen die op het ogenblik van hun opsluiting in het bezit zijn van een (nog) niet vervallen verblijfsvergunning, kunnen zich drie mogelijkheden voordoen: • wanneer de Dienst Vreemdelingenzaken ten aanzien van de betrokkene nog geen enkele maatregel heeft getroffen of hem alleen een gewone waarschuwing heeft betekend, moet het dossier behandeld worden via het stelsel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling of ambtshalve voorlopige invrijheidsstelling; • wanneer met betrekking tot de uitzetting het advies is ingewonnen van de Commissie van Advies voor Vreemdelingen80, kan een voorstel tot voorlopige invrijheidsstelling worden ingediend met het oog op een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling; dit voorstel wordt door de directie van de strafinrichting voor advies voorgelegd aan de parketten door wie de vervolging is ingesteld; • wanneer een koninklijk besluit tot uitzetting of een ministerieel besluit tot terugwijzing is betekend, gebeurt het onderzoek van het dossier alleen in het licht van een eventuele voorlopige invrijheidsstelling met het oog op de uitzetting of de terugwijzing van de betrokkene. De Dienst Vreemdelingenzaken wordt door de directeur van de gevangenis bij de aanvang van de procedure in kennis gesteld zodat deze dienst alsnog de gepaste maatregelen kan treffen. De minister van Justitie beslist over de voorlopige invrijheids-
42
•
JURIDISCHE SCHETS
stelling na advies van de directeur van de gevangenis. De minister kan slechts beslissen tot de voorlopige invrijheidsstelling m.o.o. de verwijdering uit het Rijk, wanneer er m.b.t. de betrokkene een uitvoerbaar koninklijk besluit tot uitzetting, een ministerieel besluit tot terugwijzing, een bevel om het grondgebied te verlaten of een beslissing tot grensleiding is. Zijn deze beslissingen er niet dan wordt de procedure van de voorwaardelijke invrijheidsstelling of ambtshalve voorlopige invrijheidsstelling opgestart. 3.3.3.4 COLLECTIEVE OMZENDBRIEF NR. 71 DD. 20 JUNI 2002 De collectieve omzendbrief nr. 71 voorziet in een specifieke procedure voor vreemdelingen zonder recht op verblijf die het voorwerp uitma(a)k(t)en van een beslissing van Justitie. De gevangenisdirectie of, naargelang het geval81, de Dienst Individuele Gevallen bepaalt de datum of het ogenblik waarop de vervroegde invrijheidsstelling82 effectief wordt: • indien er een vaste datum wordt bepaald, moet er tussen de dag van de beslissing en de dag waarop de voorlopige invrijheidsstelling ingaat minimum vijftien kalenderdagen worden gelaten; op het ogenblik van de beslissing wordt de Dienst Vreemdelingenzaken bericht door de gevangenisdirectie van de datum waarop de invrijheidsstelling effectief wordt; • indien de exacte datum van invrijheidsstelling afhankelijk is van de vervulling van een of meerdere voorwaarden (bijv. betaling van gerechtskosten), wordt de datum van invrijheidsstelling vastgelegd op vijftien kalenderdagen volgend op de vervulling van de 83
opgelegde voorwaarde(n) . Wanneer er op de dag waarop de voorlopige invrijheidsstelling effectief wordt, een administratieve hechtenistitel is afgeleverd door de Dienst Vreemdelingenzaken, betekent dit dat de betrokkene gedurende maximaal vijftien kalenderdagen in een gevangenis kan opgesloten worden. De dag waarop de voorlopige invrijheidsstelling ingaat is dan de eerste dag van deze termijn84. De situatie waarbij de vreemdeling bij het verstrijken van de termijn niet werd gerepatrieerd, werd vrijgelaten met een bevel om het grondgebied te verlaten of werd overgebracht naar een gesloten centrum, staat gelijk met de impliciete beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken met een bevel om het grondgebied te verlaten. 3.3.3.5 COLLECTIEVE BRIEF DD. 17 DECEMBER 2003 Bij schrijven dd. 17 december 2003 werd namens de minister van Justitie aan de gevangenisdirecties ter kennis gebracht dat, indien de vreemdelingen zonder recht van verblijf niet meer kunnen worden opgenomen in de gesloten centra, er (vanaf heden)
43
geen vrijstellingen meer mogen gebeuren na verloop van de termijn van 15 dagen. Deze procedurele ommezwaai kwam er “ingevolge de huidige problematiek aangaande de repatriëring van vreemdelingen door de Politie”85. Zij blijft gehandhaafd “totdat de zaak op niveau van de FOD Binnenlandse Zaken is gedeblokkeerd”86.
3.4 JURIDISCHE SITUERING VAN DE INTERNATIONALE VERDRAGEN Tot slot van dit hoofdstuk overlopen we enkele internationale verdragen weer van toepassing op vreemdelingen die zich in de strafrechtsbedeling bevinden. Vanuit de praktijk zal blijken dat zij weinig succesvol worden toegepast. Desalniettemin kan een verdere uitwerking van deze concepten een mogelijke oplossing voor de toekomst uitmaken. Achtereenvolgens komen we uitgebreid terug op de tussenstaatse overbrenging en vermelden we beknopt de overbrenging van procedure en toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of in vrijheid gestelde personen. 3.4.1 TUSSENSTAATSE OVERBRENGING Het Verdrag van Straatburg dd. 21 maart 1983 betreffende de overbrenging van veroordeelde personen werd door België ondertekend op 21 maart 1983 en geratificeerd op 6 augustus 1990. De wet van 23 mei 1990 betreffende de tussenstaatse overbrenging van veroordeelde personen87 trad in werking met ingang van 1 december 1990. De wet voorziet dat de Regering, in uitvoering van verdragen gesloten met vreemde staten op basis van wederkerigheid, de overbrenging kan toestaan van een vreemde gedetineerde van België naar een vreemde staat waarvan de gedetineerde een onderdaan is. Omgekeerd kan de Regering de overbrenging aanvaarden van een Belg dewelke gedetineerd is in het buitenland. Uiteraard dienen beide betrokken staten het eens te zijn over de overbrenging. Er moet bovendien cumulatief voldaan worden aan drie voorwaarden: • de veroordeling moet definitief zijn; • het feit valt onder een dubbele incriminatie; • de betrokken gedetineerde stemt toe in zijn overbrenging.
44
•
JURIDISCHE SCHETS
Het Verdrag van Straatsburg bepaalt dat haar integrale tekst ter beschikking dient te worden gehouden van de gedetineerden. De ministeriële omzendbrief van 14 november 2001 voorziet in een aantal formele en materiële voorwaarden voor de toekenning van een overbrenging88. De overbrenging kan slechts worden toegestaan indien aan volgende formele voorwaarden is voldaan: • De persoon die om zijn overbrenging verzoekt, moet een onderdaan zijn van een van de staten waarin het Verdrag van toepassing is. Echter, ook vreemdelingen die o.w.v. hun banden met een van die landen kunnen gelijkgesteld worden met een “onderdaan” komen in aanmerking. De uiteindelijke beoordeling hiervan komt toe aan de vreemde staat. • Het veroordelend vonnis of arrest tot een gevangenisstraf of internering moet definitief zijn. • Er mag geen verzoek tot uitlevering hangende zijn. • De betrokkene mag niet het voorwerp uitmaken van een hangende zaak89. • De veroordeelde bevindt zich ten minste zes maanden voor het strafeinde of de duur van de veroordeling is onbeperkt90. Van deze minimumtermijn zal in de mate van het mogelijke en indien het nuttig blijkt, worden afgeweken. • De veroordeelde of, gelet op zijn leeftijd of geestelijke toestand, zijn wettelijke vertegenwoordiger, moet zijn toestemming verlenen. • Voor de overbrenging is tevens vereist dat het feit op grond waarvan de veroordeling werd uitgesproken een strafbaar feit oplevert naar het recht van de staat van tenuitvoerlegging. • Tenslotte is uiteraard het akkoord van de Belgische en vreemde staat vereist. De overbrenging is en blijft een loutere gunst, die slechts wordt toegekend op basis van een zorgvuldige afweging van diverse belangen, zowel van de maatschappij als van de gevonniste persoon. Als uitgangspunt geldt dat de overbrenging in de ruimst mogelijke mate en zo snel mogelijk na het definitief worden van de veroordeling moet worden toegestaan. Mogelijke uitsluitingsgronden die betrekking hebben op de belangen van de maatschappij, zijn de volgende: • De verzoeker beoogt met zijn verzoek tot overbrenging slechts een strafvoordeel. Het strafvoordeel kan ontstaan doordat de vreemde staat de straf zal aanpassen aan haar strafmaximum en/of doordat de betrokkene vroeger in aanmerking komt voor een vervroegde invrijheidsstelling.
45
• De verzoeker beoogt misschien geen strafvoordeel maar er zal of kan wel een wezenlijk strafvoordeel ontstaan. Indien een Belgische rechter voor bepaalde feiten tien jaar gevangenisstraf heeft opgelegd en de vreemde staat ingevolge een aanpassing of omzetting van de strafmaat slechts vijf jaar kan uitvoeren, dreigt onze rechtsorde te worden geschaad. De beoordeling van dit criterium zal niet in abstracto gebeuren. Er moet mede rekening worden gehouden met de duur van de overbrengingsprocedure, met de datum waarop betrokkene theoretisch vroeger in vrijheid kan worden gesteld en de praktijk hieromtrent. • De verzoeker beoogt met zijn verzoek tot overbrenging slechts te ontsnappen aan de betaling van de gerechtskosten en/of de geldboete waartoe hij werd veroordeeld. • De verzoeker beoogt misschien niet te ontsnappen aan de betaling van de gerechtskosten en/of de geldboete waartoe hij werd veroordeeld maar de overbrenging zal er wel toe leiden dat die betalingen niet meer kunnen afgedwongen worden. De mate waarin met openstaande boeten en gerechtskosten rekening moet worden gehouden, is afhankelijk van de inspanningen die betrokkene, rekening houdend met zijn financiële mogelijkheden, reeds geleverd heeft of die hij nog zal leveren. Aangezien het de bedoeling is de overbrenging zo snel mogelijk na het definitief worden van de veroordeling te realiseren, kan men hier geen mirakels verwachten. Desgevallend kan de overbrenging worden toegestaan onder de ontbindende voorwaarde om tegen een welbepaalde datum een bepaalde som te betalen. Mogelijke uitsluitingsgronden die betrekking hebben op de belangen van de slachtoffers, zijn de volgende: • De verzoeker beoogt met zijn verzoek tot overbrenging slechts te ontsnappen aan de betaling van de schadevergoeding waartoe hij werd veroordeeld. • De verzoeker beoogt misschien niet te ontsnappen aan de betaling van de schade vergoeding waartoe hij werd veroordeeld maar de overbrenging zal er wel toe leiden dat de burgerlijke partijen de betalingen nog moeilijk kunnen afdwingen. De mate waarin met schadevergoedingen rekening moet worden gehouden, is o.m. afhankelijk van volgende elementen: ° Heeft de veroordeelde, rekening houdend met zijn financiële mogelijkheden, inspanningen geleverd of zal hij die nog leveren? Aangezien het de bedoeling is de overbrenging zo snel mogelijk na het definitief worden van de veroordeling te realiseren, kan men de lat hier niet hoog leggen. Desgevallend kan de overbrenging worden toegestaan onder de opschortende voorwaarde om tegen een welbepaalde datum een bepaalde som te betalen. ° Heeft het slachtoffer in enigerlei hoedanigheid een schadeloosstelling voor (een gedeelte van) het nadeel verkregen of kan hij dit alsnog bekomen (bv. privéverzekeraar, arbeidsongevallenverzekeraar, Commissie voor Hulp aan Slachtoffers)?
46
•
JURIDISCHE SCHETS
° Vertegenwoordigt de schadevergoeding (of het nog niet op enige andere wijze gedekte bedrag) in hoofde van het slachtoffer een substantieel bedrag, gelet op zijn financiële draagkracht? Hierbij dient rekening te worden gehouden met het feit of de burgerlijke partij al dan niet een natuurlijke persoon is. Indien de schadevergoeding dient betaald aan gesubrogeerden (bijv. private verzekering of Commissie voor Hulp aan Slachtoffers) of indien de burgerlijke partij een rechtspersoon is (bijv. een financieel draagkrachtig bedrijf), kan met de eis van betaling van schadevergoeding meer soepel worden omgesprongen. ° Zijn er medeveroordeelden die hoofdelijk of in solidum gehouden zijn tot de schadevergoeding en wat is de financiële draagkracht van deze veroordeelden? Elke gedetineerde die prima facie voldoet aan de formele toekenningscriteria, ontvangt van zodra zijn toestand definitief is, mondeling en schriftelijk informatie over het bestaan van de mogelijkheid tot overbrenging, de voorwaarden waaronder deze kan worden toegekend, de procedure en de gevolgen. De directeur of zijn plaatsvervanger vraagt uitdrukkelijk aan de gedetineerde of hij van deze mogelijkheid gebruik wil maken. De keuze van de veroordeelde wordt geacteerd. Binnen 14 dagen nadat een veroordeelde te kennen heeft gegeven dat hij wenst overgebracht te worden, maakt de directeur een dossier over aan het Directoraat-Generaal Strafwetgeving en Rechten van de Mens, Dienst Internationale Samenwerking in Strafzaken (DISS). Op hetzelfde ogenblik verzoekt de directeur dat de procureur des Konings van de plaats van opsluiting de veroordeelde zou horen. De procureur des Konings moet de betrokkene binnen 14 dagen horen en hem inlichten over de gevolgen van een eventuele overbrenging. Hij maakt de schriftelijke (en tevens officiële) toestemming van de betrokkene binnen de 14 dagen na het verhoor over aan de DISS. Hij voegt daar desgevallend zijn advies aan toe en kan hiertoe vooraf het advies inwinnen van de procureur(s) des Konings van de plaats(en) van veroordeling. De DISS zal het verzoek in het licht van de voorwaarden van de overbrenging onderzoeken. De DISS zal hierbij speciale aandacht schenken aan de positie van de slachtoffers. Indien een burgerlijke partij een provisie was toegekend, tracht de DISS in de mate van het mogelijke duidelijkheid te verkrijgen omtrent de hoegrootheid van de uiteindelijke schade en de datum waarop hierover een beslissing wordt verwacht.
47
Binnen 14 dagen na ontvangst van het dossier van de procureur des Konings formuleert de DISS haar advies en maakt zij het dossier voor beslissing over aan de minister van Justitie. Deze kan een negatieve beslissing nemen of zijn definitief of voorlopig akkoord verlenen. Aan het (definitieve of voorlopige) akkoord kan tevens een opschortende voorwaarde verbonden worden. Deze opschortende voorwaarde kan alleen betrekking hebben op de voorwaarde om tegen een bepaalde datum het geheel of een gedeelte van de schadevergoeding, geldboeten en/of gerechtskosten te hebben afbetaald. Indien er naast een schadevergoeding aan natuurlijke personen tevens een geldboete en gerechtskosten dienen te worden betaald, wordt steeds voorrang gegeven aan de schadevergoeding. Er wordt onmiddellijk een formeel overbrengingsverzoek gedaan; er wordt niet gewacht op de verwezenlijking van de opschortende voorwaarde. De vreemde staat wordt hiervan wel in kennis gesteld. Het voorlopig akkoord kan alleen zolang er geen duidelijkheid bestaat omtrent het feit of de vreemde staat de strafuitvoering zal voortzetten of de straf zal omzetten. In dit laatste geval kan de straf gevoelig verlicht worden, zodat onze rechtsorde dreigt te worden geschaad. De vreemde staat wordt bij het definitieve akkoord steeds op de hoogte gebracht van de openstaande schulden van de betrokken veroordeelde (schadevergoeding, geldboete en gerechtskosten). Zij wordt gevraagd hiermee in de mate van het mogelijke rekening te houden bij de verdere strafuitvoering en een eventuele voorwaardelijke vrijlating. Eens het definitief akkoord van beide staten is bereikt en de opschortende voorwaarde vervuld, stelt de DISS alles in het werk om de overbrenging zo snel mogelijk plaats te laten vinden. De gedetineerde wordt van elke beslissing op de hoogte gebracht door de directeur. Indien er zich in de loop van de procedure een wijziging voordoet in de wettelijke toestand van de betrokkene dient dit zo snel mogelijk te worden meegedeeld aan de DISS. De Raad van Europa heeft op 18 december 1997 een (additioneel) protocol toegevoegd aan het Verdrag betreffende de overbrenging van veroordeelde personen. Belangrijke nieuwigheid hier is dat personen die geen recht van verblijf hebben, kunnen overgebracht worden naar hun land van herkomst, zonder dat zij hiervoor hun toestemming dienen te verlenen. Hoewel België dit Protocol heeft ondertekend op 29 mei 1998, werd het tot op heden niet geratificeerd en vindt het zodoende in België geen toepassing.
48
•
JURIDISCHE SCHETS
3.4.2 OVERBRENGING VAN PROCEDURE Het Verdrag van Straatsburg betreffende de overbrenging van procedures in strafzaken dd. 15 mei 1972 werd door België weliswaar reeds van bij haar aanvang ondertekend, doch werd tot op heden niet geratificeerd. Dit Verdrag voorziet in de mogelijkheid om de strafprocedure (inclusief strafberechting en -uitvoering) over te brengen naar een andere staat. Voor zover voldaan wordt aan de specifieke toepassingsvoorwaarden, kan de aangezochte staat dit verzoek niet weigeren, behoudens indien zij van oordeel is dat het een politiek misdrijf betreft of meent dat het verzoek gebaseerd is op overwegingen van ras, religie of nationaliteit. 3.4.3 TOEZICHT OP DE VOORWAARDELIJKE VEROORDEELDE OF IN VRIJHEID GESTELDE PERSONEN “Vast besloten samen te werken in de strijd tegen de misdaad”91 hebben een aantal lidstaten van de Raad van Europa op 30 november 1964 te Straatsburg het Europees Verdrag betreffende het toezicht op de voorwaardelijk veroordeelde of in vrijheid gestelde personen afgesloten. Dit Verdrag werd nadien bij wet van 15 juli 1970 goedgekeurd door de Belgische wetgever92. De staat die de veroordeling heeft uitgesproken, kan de staat, op wiens grondgebied de delinquent zijn gewone verblijfplaats vestigt, verzoeken: • toezicht uit te oefenen op de betrokkene delinquent; • toezicht uit te oefenen en eventueel over te gaan tot tenuitvoerlegging van de veroordeling (i.g.v. herroeping van de beslissing tot invrijheidsstelling); • de algehele toepassing van de veroordeling te verzekeren (alsof het een door haar eigen gerecht uitgesproken veroordeling betrof). Indien een straf wordt ten uitvoer gelegd in de aangezochte staat, stelt deze zo nodig in de plaats van de straf die door de verzoekende staat is opgelegd, de straf of de maatregel die haar eigen wet op een gelijkaardig misdrijf stelt. De aangezochte staat kan een dergelijk verzoek slechts afwijzen voorzover de redenen daarvoor worden meegedeeld, behoudens de toepassing van specifieke uitzonderingsgevallen93. In het volgende hoofdstuk worden de kwalitatieve data verkregen uit de interviews en ‘Ronde Tafels’ weergegeven. We overlopen de problemen tijdens de detentie en aangaande een mogelijke invrijheidsstelling.
49
HOOFDSTUK 4: PROBLEMEN EN KNELPUNTEN VAN BUITENLANDERS IN DE BELGISCHE GEVANGENISSEN
H
et hoofdstuk is opgedeeld volgens de 2 kwalitatieve onderzoeksvragen, namelijk de problemen tijdens de detentie en de problemen bij (de voorbereiding van) een mogelijke invrijheidsstelling. De kwalitatieve informatie, verkregen uit de individuele gesprekken en de ‘Ronde Tafels’, wordt hier weergegeven per thema. Het hoofdstuk wordt opgevat als een loutere weergave van de door de respondenten aangehaalde problemen. Er worden geen verklaringen gezocht of gegeven en een ruimere theoretische omkadering is niet terug te vinden omwille van de korte termijn van het project. Ter inleiding vermelden we dat vele problemen tijdens detentie bestaan voor alle gedetineerden, maar de factor ‘vreemdeling zijn’ zorgt voor extra moeilijkheden en discriminatie. Daarnaast kampen we al jaren met een overbevolking in de Belgische gevangenissen. Deze heeft zowel kwantitatieve, als kwalitatieve gevolgen voor personeel en gedetineerden. Zo krijgen we een uitvergroting van de problemen: er is geen cel meer per gedetineerde, waardoor de gevangenen dichter op elkaar zitten, wat sowieso leidt tot meer spanningen en conflicten, zeker als de gedetineerden een andere cultuur, nationaliteit, taal of religie hebben. Andere gevolgen van de overbevolking zijn: een algemeen tekort aan tewerkstellingsplaatsen, een moeilijke organisatie van het bezoek wat de familiale contacten bemoeilijkt, te weinig tijd voor elke gedetineerde, sommige doelen van het penitentiaire beleid zoals herstel en voorbereiding op reclassering (reïntegratie) komen in gevaar 94.
4.1 PROBLEMEN TIJDENS DE DETENTIE Alvorens te starten vermelden we dat binnen deze weergave, geen onderscheid meer zal gemaakt worden naar de subgroepen vreemdelingen, zoals deze werden aangehaald in het eerste hoofdstuk. Uit de bevragingen blijkt dat de grootste groep binnen de categorie vreemdelingen, namelijk diegenen met een onzeker of geen geldig verblijfsstatuut, ook de meeste problemen ervaren en stellen. Ook een onderscheid naar wettelijke toestand, met name voorlopig gehechten, veroordeelden of geïnterneerden, wordt niet gemaakt.
50
•
JURIDISCHE SCHETS
Op het moment dat de verscheidene groepen in de gevangenis verblijven, blijken de gemelde problemen vrij gelijklopend te zijn. De mogelijks specifieke problematiek van de beduidend kleinere groep vreemde vrouwen in de gevangenis, is eveneens niet apart benaderd. Bij bevraging hieromtrent werd enkel gesteld dat vrouwen rustigere gedetineerden zijn die minder problemen stellen dan de mannelijke gedetineerden. Achtereenvolgens worden de gemelde problemen inzake communicatie, cultuurverschillen, racisme, bezigheden, bijstand, begeleiding en regime behandeld. 4.1.1 TAAL EN COMMUNICATIE Zoals aangegeven bij het in kaart brengen van de populatie vreemdelingen, werd duidelijk dat we vandaag de dag te maken hebben met méér dan 100 verschillende nationaliteiten in de Belgische penitentiaire bevolking. Het hoeft geen verdere uitleg dat deze heterogene groep een enorme verscheidenheid/diversiteit aan talen, cultuur, manier van denken en religie met zich meebrengt. Onder communicatie verstaan we hier de verschillende vormen, zoals verbale – mondelinge en schriftelijke - en non verbale communicatie. 4.1.1.1 VERBALE COMMUNICATIE Mondeling Hierbij denken we meteen aan de spreektaal. De taal is een uitermate belangrijk instrument om in eender welk systeem te kunnen functioneren en uiteraard geldt dit ook voor het gevangeniswezen. De dagdagelijkse communicatie tussen het gevangenispersoneel en de buitenlandse gedetineerden, die geen van de gangbare talen spreken, is geen evidente zaak. Uit de gesprekken bleek dat vaak op allerlei manieren geprobeerd wordt om enige communicatie mogelijk te maken. Het goede verloop van deze pogingen is vaak grotendeels afhankelijk van de ‘goodwill’ van beide gesprekspartners. Zo kunnen we ons enerzijds voorstellen dat penitentiair beambten of ander personeel niet steeds evenveel moeite kunnen of willen opbrengen, al dan niet te wijten aan een tijdsgebrek, aangezien het overbrengen van boodschappen op deze manier langer duurt. Anderzijds zullen gedetineerden ook eerder geneigd zijn meer moeite te doen om iets daadwerkelijk te begrijpen wanneer het bvb. gaat over hun invrijheidsstelling of één of andere gunst/voordeel,
51
terwijl zij zich in andere gevallen misschien eerder zullen verschuilen achter het taalprobleem bij bvb. een conflict. In de praktijk wordt het probleem van directe communicatie vaak opgelost door het inschakelen van medegedetineerden als tolken. Afhankelijk van het soort gesprek dat gevoerd wordt en de gevoeligheid van de informatie die moet uitgewisseld worden, is dit niet altijd deontologisch verantwoord of betrouwbaar naar informatie toe. Desalniettemin is het methodologisch veelal de enige oplossing en kan het op het praktische gespreksniveau een grote hulp zijn. Schriftelijk Binnen de groep vreemdelingen in de gevangenis blijkt nog een niet onbelangrijk aantal personen analfabeet te zijn. We hebben hier geen exacte cijfers over, maar uit de gesprekken en ‘Ronde Tafels’ werd duidelijk dat dit vandaag nog steeds over een groot aantal mensen gaat. Naast het feit of ze nu al dan niet één van de Belgische spreektalen of gekende talen zoals Engels machtig zijn, komt er bij dat ze ook in hun eigen taal niet kunnen lezen of schrijven. Dit probleem is zeker niet te onderschatten, vooral daar we weten dat een groot deel van de belangrijke communicatie binnen het gevangeniswezen schriftelijk gebeurt via zogenaamde ‘rapportkaartjes’. Met belangrijke communicatie bedoelen we bvb. aanvragen tot gesprekken met de psychosociale dienst, de directie, inschrijvingen voor activiteiten e.d. Vele interne procedures binnen een gevangenis lopen via deze ‘rapportkaartjes’. In de praktijk wordt ook dit opgelost door de hulp van medegedetineerden of bewarend personeel. Daarnaast wordt veel belangrijke informatie schriftelijk gebundeld, zoals interne reglementering beginnende bij het eigenlijke reglement van de instelling, de bezoekregeling, de telefoonregeling, regeling TV gebruik e.d., terwijl er uiteraard niet meer de tijd is om dit telkens mondeling toe te lichten in persoonlijk contact met de gedetineerden. Ook de vreemdelingen, die wel een basiskennis hebben, ervaren hier problemen, aangezien de documenten niet altijd beschikbaar zijn in verscheidene talen. Indien dit wel het geval is, is dit louter te danken aan het eigen initiatief van de instelling. 4.1.1.2 NON-VERBALE COMMUNICATIE Het werd reeds duidelijk dat er in sommige gevallen niets anders op zit dan terug te vallen op gebarentaal en andere vormen van non verbale communicatie. Het is evident dat deze methode louter succesvol is bij de eerder simpele vormen van
52
•
P R O B L E M E N E N K N E L P U N T E N VA N V R E E M D E L I N G E N I N D E B E L G I S C H E G E VA N G E N I S S E N
informatieoverdracht en eenvoudige inhoudelijke communicatie. Wanneer daadwerkelijk procedures of ingewikkelde thema’s aan bod komen, is dit onbegonnen werk. 4.1.1.3 CONSEQUENTIES VAN TAALPROBLEEM Het is in de gegeven situatie bijna onvermijdelijk dat er strafsancties volgen omwille van misverstanden, voornamelijk te wijten aan het niet begrijpen van elkaar en het niet kennen van het reglement, omwille van ontoegankelijkheid. Voor de psychosociale diensten wordt het takenpakket extreem beperkt. Zij kunnen louter op het praktische niveau functioneren, aangezien de gesprekken inhoudelijk niet kunnen worden uitgediept. De echte problemen komen waarschijnlijk niet eens aan bod, hun tussenkomsten zijn beperkt tot vragen m.b.t. de interne orde. Zij kunnen ook geen beroep doen op tolken. Het is trouwens uitgesloten een vertrouwensrelatie, die binnen de hulpverlening uiterst belangrijk is, op te bouwen. Het uitleggen van procedures is titanenwerk en meestal nog zonder resultaat. Wanneer we kijken naar tewerkstelling, waar we later uitvoerig op terug komen, kunnen we vaststellen dat sommige plaatsen een zekere basiskennis vereisen. Ofwel een basiskennis inzake lezen en schrijven ofwel kennis van de taal van de instelling. Hierdoor vallen bepaalde categorieën gedetineerden, waaronder ook een deel van de populatie vreemdelingen, gemakkelijker uit de boot. Het communicatie- en taalprobleem leidt logischerwijze tot frustraties bij zowel personeel als gedetineerden. De eerste groep voelt zich machteloos, terwijl de tweede groep het gevoel heeft nergens terecht te kunnen met vragen of problemen en door niemand begrepen te worden. Dit taalprobleem binnen de gevangenissen houdt tevens een gevaar/bedreiging in, namelijk dat een deel, en toch wel een aanzienlijk en toenemend deel, van onze gevangenispopulatie onzichtbaar dreigt te worden. Het is een hele groep waarop het gevangeniswezen hierdoor minder vat heeft. Daarnaast zal ook blijken dat culturele verschillen inzake communicatievormen de hele problematiek versterken. Hier komen we in een volgend punt op terug. 4.1.2 CULTUUR Het gevangeniswezen is een multi-culturele entiteit geworden, die wel meer dan eens moeilijkheden ondervindt inherent aan de aanwezigheid van culturele verschillen.
53
In onze samenleving buiten de gevangenissen is reeds duidelijk dat ‘samen leven’ in een multi–culturele context geen evidente zaak is. In de gegeven setting van het gevangeniswezen, waar men dagelijks met een enorm verscheiden groep 24u. op 24u. binnen een gesloten systeem samen leeft, komt de confrontatie met en tussen al deze culturele verschillen eens zo sterk tot uiting. Uit de individuele gesprekken en ‘Ronde Tafels’ lijkt cultuur één van de belangrijkste en tevens moeilijkste aspecten waarmee rekening moet gehouden worden in de benadering van de populatie vreemdelingen. Juist omdat ieders eigen cultuur zoveel aspecten van het leven bepaalt. Wij leven in een Westerse samenleving met een eigen denkpatroon, meegegeven door de Westerse cultuur. Een andere denkwijze, ingegeven door ieders eigen cultuur, kan op ontzettend veel vlakken de werking binnen ons justitieel apparaat en onze penitentiaire context bemoeilijken. 4.1.2.1 CULTUURGEBONDEN KENMERKEN Hier bedoelen we de vermelde andere denkwijze, maar ook andere gedragspatronen die hiervan een gevolg zijn. Denkwijze Een andere denkwijze geeft een andere invulling aan bepaalde begrippen. Er wordt een andere houding vastgesteld t.o.v. het misdrijf of een andere visie op bepaalde vormen van criminaliteit. Sommige delicten worden zelfs niet als criminaliteit beschouwd. Zo is een levensdelict voor de Turkse Gemeenschap in sommige gevallen een zaak van eer, of worden misdrijven in het kader van mensenhandel of valsheid in geschriften door bepaalde personen als een soort vriendendienst beschouwd. Termen als schuldinzicht, slachtofferschap en herstel kunnen vele vreemdelingen niet plaatsen (collectieve versus individualistische culturen). Voor velen is het plaatsen van het misdrijf in zijn geheel dus een groot probleem, aangezien voor hen ‘het overleven’, ‘het leven van dag tot dag’ een eerste vereiste is. Het is evident dat zulke interpretaties van misdrijven en de begeleiding van de gedetineerde moeilijk liggen vanuit onze cultuur. Vooral naar psychologische testing, geven cultuurverschillen, gepaard gaande met andere interpretaties, problemen. Psychologie is uitermate cultuurgebonden en medewerkers van de psychosociale dienst zijn uiteraard geschoold volgens de uitgebouwde opleidingen in België, gebaseerd op het Westerse denken. Er is een gebrek aan kennis in bvb. etnopsychiatrie.
54
•
P R O B L E M E N E N K N E L P U N T E N VA N V R E E M D E L I N G E N I N D E B E L G I S C H E G E VA N G E N I S S E N
Uit het bovenstaande volgt dan ook dat zelfs wanneer er tot communicatie kan gekomen worden, er nog steeds een probleem zal zijn van het juist interpreteren van ‘het gezegde’. Gedragspatronen De verschillende culturen geven verschillende gedragspatronen die mede de omgang met de buitenwereld en met elkaar bepalen. Dit hangt ook nauw samen met de communicatievormen die cultureel bepaald zijn. Zo zijn er culturen waar men eerder geneigd is eigenhandig de conflicten op te lossen, meestal via geweld (‘weinig woorden, maar daden’) zoals bv. Albanezen. De betrokken personen zullen zelden met hun conflict naar een buitenstaander (bv. directie) stappen. Hoewel dit laatste misschien eerder te wijten is aan de gevangeniscultuur en het verwerven van status dan rechtstreeks gerelateerd aan de nationaliteit. Toch wordt vastgesteld dat problemen bij bv. Oost–Europeanen eerder op individueel niveau (1 tegen 1) opgelost worden. Bij bv. Noord–Afrikanen is er dan weer een zeer sterk groepsgevoel, waardoor bij een conflict met één van hen, de hele groep zal reageren. Deze groep heeft ook moeite met het aanvaarden van gezag van vrouwelijke beambten of het meewerken aan een medisch onderzoek uitgevoerd door een verpleegster. Inzake gedrag worden twee vormen onderscheiden: enerzijds groepen die in de gevangenis manifest tegenstrijdig gedrag en weinig respect vertonen en anderzijds groepen die zich niet zo opvallend gedragen en zich vrij goed schijnen aan te passen aan het systeem, maar van zodra er een conflict ontstaat dan weer zeer sterk of gewelddadig reageren. 4.1.2.2 RELIGIE De gedetineerden zijn vrij hun religie uit te oefenen en daarin bestaan in deze heterogene populatie van vreemdelingen grote verschillen. Elke religie poneert zijn eigen leefregels. Het is niet gemakkelijk om dit binnen een gesloten systeem te organiseren. In de gevangenissen gebeuren enorm veel inspanningen om dit mogelijk te maken, zoals specifieke eetgewoonten, bidmomenten e.d. Dit vergt van het personeel boven hun dagdagelijkse taken extra inspanningen en dat is niet altijd even gemakkelijk voor hen in de praktijk. Elke religie heeft zijn eigen culte en contactpersoon/leidersfiguur zoals de Christelijke of Protestante aalmoezenier, de Imaan, de Joodse Rabijn e.d.. Maar sommige van deze
55
laatst genoemde personen moeten vrijwillig de gevangenissen bezoeken, met als consequentie dat ze veel minder aanwezig zijn dan zou gewenst zijn. De discussie i.v.m. subsidiering van bvb. de Imaan loopt nog steeds op een hoger niveau. En het is net deze religieuze leider (Imaan) die een zeer grote invloed heeft op de Islamitische populatie in de gevangenissen. Hij is een belangrijk persoon bij het bewaren van de interne orde, zo is er verrassend meer discipline bij activiteiten in zijn aanwezigheid en wordt hij soms opgeroepen als oplossing bij grote problemen met de vrij omvangrijke groep Islamieten95. Het personeel en medegedetineerden ondervinden soms hinder van sommige religieuze gebruiken. Wanneer bvb. de oproep tot het avondgebed door de luidsprekers van heel de gevangenis galmt of wanneer men op cel met verschillende religies samen zit, waardoor de éne gedetineerde wil bidden terwijl de andere wil TV kijken. Tijdens de Ramadam zijn er ook wel wat moeilijkheden en niet alleen organisatorisch. Het gebeuren heeft een grote invloed op medegedetineerden die tot een andere godsdienst behoren. De Islamitische populatie leeft dan vooral ’s nachts en dit werkt storend voor anderen. Op zulke momenten stijgt de spanning duidelijk. Volgens sommige respondenten is er onder de gedetineerden weinig respect voor andere religies dan de eigen. Een bijkomend probleem bij de aanwezigheid van verschillende religies, is het feit dat het personeel onmogelijk alle leefregels en gebruiken kan kennen. Zij zijn hierin ook niet opgeleid. Vaak gebeurt het dat de gedetineerden hun religie aanhalen ter verantwoording van hun gedrag. Het is, volgens de respondenten, echter niet ondenkbaar dat het op sommige momenten slechts een excuus vormt, een middel om zich achter te verschuilen. Aangezien religie een moeilijke en gevoelige kwestie is, is het dan ook niet altijd mogelijk dit te verifiëren. 4.1.2.3 MULTI-CULTURELE COMMUNICATIE In de gevangenissen wordt getracht de verschillende nationaliteiten in de mate van het mogelijke bij elkaar op cel of in dezelfde blok te zetten96. De dreiging die hiervan zou kunnen uitgaan is minder groot dan die wanneer de verschillende nationaliteiten bij elkaar zouden zitten. Zoals reeds gezegd zijn de vreemdelingen, volgens de respondenten, zelf weinig verdraagzaam. Dit wordt niet gezegd door de gedetineerden zelf, maar door het personeel van de gevangenissen. Hoe gedetineerden bij elkaar gezet worden is echter niet alleen afhankelijk van het criterium nationaliteit. Zo moet een onderscheid gemaakt worden tussen de criteria waar
56
•
P R O B L E M E N E N K N E L P U N T E N VA N V R E E M D E L I N G E N I N D E B E L G I S C H E G E VA N G E N I S S E N
bv. de directies van de gevangenis van uit gaan en de dingen die voor de gedetineerden belangrijk zijn. Bepaalde nationaliteiten, waarvan de directies denken dat ze kunnen en willen bij elkaar zitten, bv. op basis van taal of religie, blijken achteraf grote conflicten te hebben, zoals bv. nieuwe deelstaten van vroegere ééngemaakte landen. Gedetineerden kunnen zelf ook een aanvraag tot plaatsing in een bepaalde cel doen en in de mate van het mogelijke wordt hieraan tegemoet gekomen, aangezien de mogelijkheid tot contacten met medegedetineerden ook belangrijk is om niet in een situatie van sociale isolatie terecht te komen. Het maakt zo soms een individuele beslissing uit die niets met nationaliteit te maken heeft. Zo is dezelfde taal en dus de mogelijkheid te communiceren een belangrijk criterium, naast zoveel simpele materiële zaken als roken/niet roken, TV/geen TV. Dit kan soms belangrijker zijn dan met iemand op cel te zitten die dezelfde culturele achtergrond heeft. Wel dient er steeds rekening gehouden te worden met veiligheidsmaatregelen, maar in praktijk is er veel haalbaar inzake groepering en bij elkaar zetten van gedetineerden. Groepsvorming en onderlinge machtsstrijd zijn niet te vermijden binnen een penitentiaire context. Er ontstaan wel vaker conflicten met ordeproblemen tot gevolg, vooral tussen Noord-Afrikanen en Oost-Europeanen. We moeten dit enigszins nuanceren: groepering en problemen zijn complexer dan enkel de nationaliteit. Zulke zaken zijn ook afhankelijk van omstandigheden zoals bv. de sectie waar de gedetineerden geplaatst zijn. Wanneer de gedetineerden 23u. op cel moeten zitten zijn er logischerwijze minder grote groepsconflicten, wanneer de gedetineerden echter in een sectie zitten, waar ze leven in een gemeenschapsregime of halve vrijheid, dan staan grote groepen meer tegenover elkaar en dan moet de directie ook opvolgen dat één bepaalde groep niet het overwicht krijgt. Wanneer er daadwerkelijk conflicten zijn, ontstaan deze meestal op de dagelijkse wandeling of bij gemengde activiteiten. Het groepsgevoel is zeer sterk aanwezig en bij activiteiten of inzake tewerkstelling hebben sommigen het gevoel benadeeld te zijn als groep, bv. wanneer een Oost-Europeaan het eten ronddraagt, hebben NoordAfrikanen soms het gevoel dat de eerste groep bevoordeeld en zij benadeeld worden en omgekeerd; wanneer er een voetbalactiviteit is en een Noord-Afrikaan staat in voor de verdeling van de voetballen, dan denken de Oost-Europeanen benadeeld te zijn. Het moge duidelijk zijn dat de culturele verschillen heel wat extra moeilijkheden geven.
57
4.1.3 RACISME Racisme is nog steeds een moeilijk bespreekbaar thema. De meningen die hieromtrent uit de individuele gesprekken en ‘Ronde Tafels’ naar voor kwamen, zijn verdeeld. Racisme vinden we volgens velen overal in de samenleving terug en dus ook in het gevangenismilieu, maar daarom niet per se in grotere mate. Het al dan niet voorkomen van racistische praktijken is ook sterk afhankelijk van individuele kenmerken. Toch kwam een ‘institutioneel racisme’ binnen het gevangeniswezen ter sprake, al was het maar zelden. Er is sprake van racisme zowel naar personeel als naar gedetineerden toe. De functies in het personeelskader zouden nog teveel enkel gereserveerd zijn voor autochtone Belgen. Het gevangenismilieu is zeer gesloten en het is volgens sommige penitentiaire beambten moeilijk om als allochtoon binnen te geraken. Terwijl juist deze gemengde werking met penitentiaire beambten met allochtone afkomst als zeer positief ervaren wordt door iedereen en zelfs moet uitgebreid worden. Zij hebben een invloed naar gedetineerden toe maar ook naar het andere personeel toe. Ten aanzien van gedetineerden zijn zij rustbrengend en krijgen zij sneller hun vertrouwen. Bij collega’s kan het soms wat moeilijk liggen, er wordt van allochtone bewaarders veel verwacht door de andere. Als een allochtone bewaarder eens in de fout gaat zijn de reacties dan soms veel extremer. De penitentiaire beambten van vreemde origine ondervinden ook soms problemen met bezoekers van dezelfde origine omdat zij door hen aanzien worden als verraders. Voor de gedetineerden zijn de vertrouwensposten die binnen de gevangenis kunnen vervuld worden enkel toegankelijk voor Belgen. Volgens sommigen is dit enkel te wijten aan het feit dat communicatie vlotter verloopt tussen personeel en autochtone gedetineerden en communicatie is op zulke posten wel nodig. Anderen houden het bij ‘vluchtgevaarlijkheid’ als criterium voor het niet kunnen invullen van deze posten door gedetineerden met een vreemde nationaliteit. Er is dus toch sprake van een zekere discriminatie: men gaat uit van een principiële hogere vluchtgevaarlijkheid bij vreemdelingen zonder verblijfsvergunning, waardoor zij geen vertrouwensposten krijgen, op die manier krijgen zij dus eigenlijk ook nooit de kans om het tegendeel te bewijzen97. Volgens de gesprekken met gedetineerden moet er een onderscheid gemaakt worden tussen ouder bewarend personeel en de nieuwe generatie. Deze laatste categorie zou minder respectvol en beleefd zijn in omgang. Ze zouden de gedetineerden meer als object benaderen. Volgens de directie is dit verschil misschien eerder een zaak van gebrek aan ervaring bij de jongere bewaarders en heeft het niet zozeer te maken met het al dan niet vreemdeling zijn.
58
•
P R O B L E M E N E N K N E L P U N T E N VA N V R E E M D E L I N G E N I N D E B E L G I S C H E G E VA N G E N I S S E N
Er wordt ook aangehaald dat huidskleur soms het rapport of de uitgesproken sanctie zou veranderen. De directie veronderstelt dat racistische praktijken of uitspraken zich inderdaad soms kunnen voordoen en dat dit waarschijnlijk onvermijdelijk is. Maar van zodra dit geweten is, wordt er ingegrepen. Volgens de directies zijn de vreemdelingen zelf ook wel racistisch op bepaalde momenten. Zoals al aangegeven zijn ze zelf weinig verdraagzaam voor andere nationaliteiten en religies dan de eigen. Het racisme onder de gedetineerden loopt dan ook samen met de nationaliteit - en culturele verschillen. Op één van de ‘Ronde Tafel’ gesprekken, werd door het ‘Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding’ verwezen naar een enquête die door hen gevoerd werd m.b.t. ‘racisme in de gevangenis’. Er werden 8 vragen gesteld aan de gevangenisdirecties (27 van de 32 verwerkt). De overgrote meerderheid meldde dat er een lage frequentie van racisme was. En als het dan aanwezig was, zou het op de eerste plaats gebeuren tussen de gedetineerden zelf, op de tweede plaats van gedetineerden naar penitentiaire beambten en op de derde plaats van penitentiaire beambten naar gedetineerden toe. Racisme zou een beperkt probleem zijn binnen de gevangenissen en er zijn problemen die groter en belangrijker worden ingeschat98. Het is sowieso zeer moeilijk om te bepalen wanneer een incident racistisch is of eigenlijk enkel racistische trekken heeft, maar niet noodzakelijk in se racistisch is. Soms is het overduidelijk in het taalgebruik, maar een zeer fijne analyse is nodig geval per geval. Het is een moeilijke kwestie. 4.1.4 BEZIGHEDEN Hieronder valt de tewerkstelling, de activiteiten en sociale isolatie. We vermelden alvast dat de invulling van de detentietijd sterk verschilt van gevangenis tot gevangenis. 4.1.4.1 TEWERKSTELLING Inzake tewerkstelling worden we geconfronteerd met een serieus tekort aan plaatsen. Dit is een gekend probleem voor alle gedetineerden en niet enkel voor de populatie vreemdelingen. Bij de verdeling van de beschikbare plaatsen wordt er geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit. Maar zoals eerder aangegeven sluit het onvoldoende beheersen van de taal sommigen uit van specifieke plaatsen. Toch wordt in omgekeerde zin aangehaald dat
59
Oost-Europeanen juist meer welkom zijn voor handenarbeid dan Belgen, omdat zij goed en hard werken. Algemeen kunnen we stellen dat zij meestal in aanmerking komen voor de minder interessante plaatsen. Het tekort aan tewerkstellingsmogelijkheden binnen de gevangenissen is voor vreemdelingen misschien toch wel een net iets groter probleem dan voor de gedetineerden met banden in België, daar arbeid uiterst belangrijk is voor dezen. Zij hebben geen enkel ander inkomen en op deze manier hebben zij minder toegang tot enkele faciliteiten binnen de gevangenis, zoals telefoneren, een TV-toestel huren, producten kopen in de kantine e.d. Zij verdienen ook vaak meer hier dan in hun thuisland en voor velen is het belangrijk geld te kunnen sturen naar hun familie. 4.1.4.2 ACTIVITEITEN Het aanbod aan activiteiten verschilt enorm van gevangenis tot gevangenis, zowel in hoeveelheid als in aanpassing aan culturen. Niet alle aangeboden activiteiten zijn toegankelijk voor vreemdelingen, zoals bv. filmof theatervoorstellingen. In sommige gevangenissen worden er af en toe multi-culturele activiteiten georganiseerd, zoals bv. Arabische muziekgroepjes, of kan men beschikken over een satelliet TV of beschikt de bibliotheek over werken in verschillende talen. Toch is er een duidelijke vraag van de gedetineerden naar meer aangepaste activiteiten en de verdere uitbouw van de gevangenisbibliotheken. 4.1.4.3 SOCIALE ISOLATIE De sociale isolatie voor de groep vreemdelingen zonder banden in België is logischerwijze sterk aanwezig. Het feit dat ze in België in de gevangenis zitten zonder hun familie in de buurt en zonder het Belgische systeem te kennen, kan leiden tot een stijging van spanningen en agressiviteit. De mogelijkheden tot sociale contacten binnen de gevangenis worden dan wel uitermate belangrijk, vandaar dat er rekening gehouden wordt met nationaliteit, taal en eigen verzoeken van de gedetineerde bij het toewijzen van een cel. Het telefoniesysteem binnen gevangenissen is onlangs veranderd. Het is nu niet meer mogelijk goedkoper te bellen, aangezien vroeger de respondent kon gevraagd worden de kosten van het gesprek te betalen. Nu betaalt echter de gedetineerde alles, vandaar dat het voor sommigen niet meer mogelijk is om naar het buitenland te bellen. De regeling voor het bezoek van deze populatie is ook niet evident. Het is niet altijd gemakkelijk om de voorgelegde papieren/stukken aangaande de identiteit en het aan-
60
•
P R O B L E M E N E N K N E L P U N T E N VA N V R E E M D E L I N G E N I N D E B E L G I S C H E G E VA N G E N I S S E N
verwantschap van het bezoek te verifiëren. Voor personen die van ver komen speciaal om hun familielid te kunnen bezoeken wordt de bezoekregeling wel in de mate van het mogelijke aangepast. In sommige gevallen durft de familie de gedetineerde niet te bezoeken, aangezien zij vrezen dat hun illegaliteit zo aan het licht komt. Het gebeurt ook dat de gedetineerden verscheidene malen worden overgeplaatst zonder verwittiging en dan moet de gedetineerde in kwestie steeds opnieuw beginnen. Soms worden er op deze wijze koppels gescheiden.
4.1.5 BIJSTAND / BEGELEIDING We overlopen de aspecten betreffende de Gemeenschappen, de rechtshulp en de psychosociale dienst. 4.1.5.1 DE GEMEENSCHAPPEN De gemeenschappen staan in voor de vorming die binnen de gevangenissen georganiseerd worden. Binnen de Vlaamse Gemeenschap heeft men een duidelijke bedoeling gehad aanwezig te zijn in de gevangenissen en dit op gecoördineerde wijze. Het Strategisch Plan voor Hulp– en Dienstverlening aan gedetineerden is hiervan het resultaat. Momenteel lopen ten gevolge van dit plan enkele pilootprojecten binnen enkele gevangenissen. Voor de Franse Gemeenschap is de situatie en organisatie momenteel onduidelijker. Er worden zeker initatieven opgezet maar eerder van gespreide slagorde, zonder coherent beleid. Het is aldus moeilijker een zicht te krijgen op deze versnipperde vorm van begeleiding. In de meeste gevangenissen, zowel Vlaamse als Waalse, bestaat de mogelijkheid tot het volgen van taalcursussen en soms ook alfabetiseringsprogramma’s. Voor beide opleidingen zijn er weinig mensen ingeschakeld, zodanig dat er slechts zeer beperkte groepen bereikt worden. 4.1.5.2 DE RECHTSHULP De meeste personen binnen deze populatie hebben een pro deo advocaat, slechts enkelen hebben het geld om een betaalde advocaat te nemen. De gedetineerden zijn niet te spreken over de bijstand die ze krijgen van hun pro deo advocaat. Zij zien hun advocaat zelden tot nooit, tenzij op een zitting. Zij krijgen ook geen uitleg over de procedures die lopen en wat er in hun gegeven situatie
61
moet ondernomen worden. Zij leven in onwetendheid en hebben het gevoel dat alles boven hun hoofd gebeurt. Allereerst kunnen we veronderstellen dat de communicatie tussen de vreemde gedetineerde en zijn advocaat niet gemakkelijk is, omwille van het gekende taalprobleem. Daarnaast gaat het bij pro deo advocaten over jonge mensen die weinig ervaring hebben, laat staan met ingewikkelde materies zoals het vreemdelingenrecht. Er zijn sowieso niet veel mensen die een zekere deskundigheid aan de dag kunnen leggen in deze materie. Het is wel nog altijd zo dat er in sommige gevangenissen op bepaalde dagen een advocaat ter beschikking is voor hun vragen. Toch is er een vraag naar meer en betere ondersteuning vanuit de advocatuur. 4.1.5.3 DE PSYCHOSOCIALE DIENST De onderbezetting van de psychosociale dienst is al langer bekend en is dan ook een probleem voor alle gedetineerden. Het personeel van deze diensten moet elk afzonderlijk ontzettend veel dossiers opvolgen zodanig dat de respectievelijke tijd voor elke gedetineerde beperkt is. Vandaar dat zij soms ook prioriteiten moeten stellen in hun taken. In de meeste gevangenissen wordt er een onthaalgesprek geregeld of is er een film die uitleg geeft over de inrichting. Maar door het grote verloop in de gevangenissen komt men soms niet tot individuele onthaalgesprekken. Het is dan ook helemaal onmogelijk om de gedetineerden op regelmatige basis te zien. Deze sturen wel rapportkaartjes om een afspraak te vragen, maar krijgen soms maanden geen gehoor. De gedetineerden kijken uit naar hun datum van invrijheidsstelling en willen hier rond ook de nodige acties ondernemen. Zij wachten lang op de voorbereidende gesprekken inzake bv. hun reclassering/reïntegratie. Deze vertraging kan tot uitstel van hun zitting leiden, waardoor ze langer in de gevangenis verblijven. 4.1.6 REGIME Zoals reeds aangegeven in de kwantitatieve schets valt de overgrote groep van de vreemdelingen in de gevangenissen onder het gewone regime. Zij kunnen omwille van hun vreemdelingenstatuut, dat meestal gepaard gaat met geen recht tot verblijf, geen aanspraak maken op penitentiair verlof, halve vrijheid, elektronisch toezicht, weekeindarresten e.d. (cfr. supra Hoofdstuk drie) Er zijn nog kleinere problemen te melden zoals medicatie die niet hetzelfde is als die in het buitenland en vreemde valuta die in de éne gevangenis makkelijker gewisseld wordt dan
62
•
P R O B L E M E N E N K N E L P U N T E N VA N V R E E M D E L I N G E N I N D E B E L G I S C H E G E VA N G E N I S S E N
in de andere. De gedetineerden zelf hebben het gevoel dat het voor Nederlandsen Franstaligen allemaal veel gemakkelijker gaat binnen de penitentiaire context en dat zij zich als vreemdeling extra moeten bewijzen. Zij zien dan ook een verschil in intern regime naar vreemdelingen en Belgen toe.
4.2 PROBLEMEN BIJ EEN MOGELIJKE INVRIJHEIDSSTELLING Achtereenvolgens komen algemene knelpunten, problemen m.b.t. de procedure, m.b.t. de communicatie en samenwerking met de verschillende betrokken instanties en twee aparte categorieën aan bod. Binnen dit deel wordt op het einde even dieper ingegaan op de groep geïnterneerden en de groep vreemdelingen zonder middelen van bestaan. Een ander onderscheid in de grote groep vreemdelingen in de gevangenis wordt niet gemaakt. Vreemdelingen kunnen in verschillende procedures terecht komen inzake hun invrijheidsstelling, afhankelijk van de totale duur van de straf en hun verblijfsstatuut (namelijk: voorlopige invrijheidsstelling (- 3 jaar straf) en de procedure tot strafopschorting of de voorwaardelijke invrijheidsstelling (+ 3 jaar straf)99. Ook hier ervaart de groep vreemdelingen zonder recht op verblijf of met een onzeker verblijfsstatuut de meeste problemen. 4.2.1 ALGEMENE PROBLEMEN We overlopen vervolgens problemen m.b.t. communicatie en cultuur, m.b.t. kennis van de procedures, m.b.t. de oriëntatie van de dossiers en de betekeningen van de beslissingen. 4.2.1.1 COMMUNICATIE EN CULTUUR De knelpunten aangaande de communicatiemogelijkheden en de verschillen inzake cultuur, zoals besproken onder het vorige punt, komen tijdens de procedures m.b.t. een mogelijke invrijheidsstelling eens zo sterk naar boven. Het is ontzettend moeilijk om de procedures over te brengen en verstaanbaar te maken naar de gedetineerden toe. Binnen enkele procedures komt de andere denkwijze van de verschillende cultuur naar boven, zoals het benaderen van het eigenlijke misdrijf, de houding t.o.v. het slachtoffer. 4.2.1.2 KENNIS VAN DE PROCEDURES Zowel het personeel van de gevangenis als de gedetineerden zelf zijn niet altijd op de hoogte van de juiste informatie i.v.m. de bestaande wetgeving. En dan vooral aangaande
63
de specifieke materie m.b.t. vreemdelingen. De koppeling die moet gemaakt worden tussen de regelgeving i.v.m. de specifieke groep vreemdelingen aangaande hun vreemdelingenstatuut en de Belgische wetgeving i.v.m. de invrijheidsstellingen is geen evidente zaak. Ook de advocatuur kan hierbij niet altijd helpen, omdat zelfs binnen die groep weinig personen over de geschikte deskundigheid beschikken. Er is dus een grote vraag vanwege het personeel en de gedetineerden om hierover meer gecentraliseerde en beschikbare informatie te hebben. 4.2.1.3 ORIËNTATIE VAN DE DOSSIERS Met betrekking tot de grootste groep vreemdelingen in de gevangenissen, namelijk diegenen met een onzeker verblijfsstatuut of zolang de Dienst Vreemdelingenzaken geen beslissing heeft genomen, is de juiste oriëntatie van de dossiers een uiterst moeilijk gegeven. Het is een moeilijke taak voor de penitentiaire administratie om uit te zoeken en te bepalen welke procedure m.b.t. de invrijheidsstelling toepasbaar is. Juist omwille van het feit dat deze vreemdelingen soms nog gelijklopend met hun detentie, verwikkeld zijn in procedures inzake hun verblijfstoestand, zoals bv. asielaanvragen, regularisaties e.d. Zolang er geen zekerheid is betreffende het statuut, is het niet evident een procedure i.v.m. de invrijheidsstelling op te stellen, aangezien de invulling anders kan zijn naargelang een toegang of weigering tot het grondgebied. Al was het maar om de reclassering in het juiste land te kunnen opstarten. Zo gebeurt het dan ook dat dossiers gedurende de detentietijd verschillende oriëntaties krijgen. Op deze manier is een serieuze vertraging in de procedure tot invrijheidsstelling onvermijdelijk. 4.2.1.4 BETEKENING VAN DE BESLISSINGEN De betekening van de beslissingen aan de gedetineerden gebeurt in de twee voornaamste landstalen. Dit is voor velen een probleem, aangezien zij die talen niet machtig zijn. Daarbij komt dat er geen verdere uitleg wordt gegeven en de gedetineerden afhankelijk zijn van de vertaling door medegedetineerden, waardoor soms foutieve informatie wordt doorgegeven. En dit terwijl het toch om uitermate belangrijke mededelingen gaat. Op deze manier wordt het gevoel van onwetendheid, aanwezig bij de gedetineerden, versterkt. De informatieoverdracht naar de gevangenen, niet enkel met betrekking tot de betekening, verloopt op dit ogenblik niet duidelijk en georganiseerd.
64
•
P R O B L E M E N E N K N E L P U N T E N VA N V R E E M D E L I N G E N I N D E B E L G I S C H E G E VA N G E N I S S E N
4.2.2 DE EIGENLIJKE PROCEDURES Achtereenvolgens komen het bevel het grondgebied te verlaten, de strafopschorting en de voorwaardelijke invrijheidsstelling aan bod. 4.2.2.1 BEVEL HET GRONDGEBIED TE VERLATEN Na het opgelegd krijgen van deze maatregel, namelijk een bevel om het grondgebied te verlaten binnen de 5 dagen, zijn er verschillende mogelijkheden. Ofwel verlaat de persoon in kwestie effectief het land, maar komt hij binnen een korte termijn terug en is de persoon dan soms wel in orde met zijn verblijf. Ofwel wordt de persoon verondersteld terug te keren naar zijn land van oorsprong, maar heeft hij/zij hiertoe niet de middelen. Met als gevolg dat hij/zij opnieuw verdwijnt in de illegaliteit, soms gepaard gaande met nieuwe kleine criminaliteit om te overleven, waardoor hij/zij wederom in aanraking komt met het gerecht. Dit is bv. het geval wanneer de vreemdeling de gevangenis verlaat met bovenvernoemd bevel, maar enkel wat kleingeld op zak heeft, dat hem niet in de mogelijkheid stelt het transport naar zijn land te bekostigen. Zo blijven zij in een vicieuze cirkel zitten. 4.2.2.2 STRAFOPSCHORTING OF VOORLOPIGE INVRIJHEIDSSTELLING M.O.O. VERWIJDERING UIT HET RIJK Deze procedure tot invrijheidsstelling geeft de meeste problemen, zij wordt bij de langgestraften ook het meeste toegepast. In de kwantitatieve schets werd reeds duidelijk dat de categorie langgestraften een zeer grote groep vormen. De motivatie van de gedetineerde in deze procedure is moeilijk na te gaan. Het is voor langgestraften de meest voorkomende vorm van invrijheidsstellingen bij de populatie vreemdelingen. Deze procedure gaat ervan uit dat de vreemdeling bij zijn invrijheidsstelling terugkeert naar zijn land, al dan niet ten gevolge van een repatriëring. De gedetineerden stemmen toe in deze procedure omwille van het feit dat er geen andere mogelijkheden zijn voor hen om vroeger vrij te komen. Maar het is niet altijd duidelijk of zij de consequenties van de strafopschorting ten volle beseffen, aangezien zij effectief het land zullen moeten verlaten. De wil om het land te verlaten is moeilijk te beoordelen en te controleren. Het is niet eenvoudig om een reclassering in het land van herkomst op poten te zetten. De nodige documenten zijn moeilijk te verkrijgen en niet te verifiëren, waardoor vragen ontstaan bij de betrouwbaarheid.
65
Het is ook vaak niet gemakkelijk om de nodige of juiste contacten te leggen in het buitenland, vooral wanneer de vreemdeling in kwestie daar geen banden meer heeft. Aangezien de criteria in de procedure zo onduidelijk zijn opgesteld, bestaan er soms grote verschillen tussen de gevangenissen in de uitvoering van de procedure tot strafopschorting. Een tweede gevolg van de onduidelijke criteria is het feit dat de beslissing tot strafopschorting eigenlijk genomen wordt op basis van geen of slechts minieme inhoudelijke elementen. De respondenten vragen zich af waarom dan nog al de moeite moet gedaan worden, want op deze manier wordt er beter een automatisme van zulke beslissing gemaakt, als ze in de praktijk toch op niets gebaseerd is. Tot slot vermelden we de problematiek van de wederopsluitingen. Indien de vreemdeling, na het land te hebben verlaten terugkomt of het land nooit verlaten heeft en gecontroleerd wordt tijdens een identiteitscontrole, wordt hij opnieuw opgesloten omwille van een signalement. Hij moet dan de rest van zijn straf uitzitten, niet omwille van nieuwe feiten. 4.2.2.3 VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSSTELLING In theorie is deze procedure toepasbaar op alle gedetineerden, dus ook op vreemdelingen, maar in de praktijk blijkt dat zolang het vreemdelingenstatuut niet vaststaat deze procedure niet positief wordt afgerond. Slechts een heel klein deel van de populatie vreemdelingen wordt volgens deze procedure in vrijheid gesteld. De reclassering gebeurt in België. Het is dan ook logisch dat personen met een onzeker verblijfsstatuut niet wettelijk aan de benodigde documenten, zoals bewijs adres vaste verblijfplaats, tewerkstellingsbewijs e.d., geraken. Wanneer de Commissie voor Voorwaardelijke invrijheidsstelling een gunstige beslissing neemt, maar de beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken blijkt na de procedure tot voorwaardelijke invrijheidsstelling negatief te zijn, dan ontstaat er een zeer moeilijk juridisch statuut. Daartoe wordt door de Commissie vaak een extra voorwaarde gekoppeld aan de invrijheidsstelling, namelijk het naleven van de latere beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken. 4.2.3 DE VERSCHILLENDE BETROKKEN INSTANTIES Bij de invrijheidsstellingen zijn meerdere instanties betrokken, buiten de gevangenissen zelf. De Dienst Vreemdelingen zaken, vooral Bureau D, de Dienst Individuele Gevallen, de Ambassades e.a. kunnen hier allemaal een belangrijke rol spelen. Onder dit punt wordt de communicatie en samenwerking besproken. We spitsen ons
66
•
P R O B L E M E N E N K N E L P U N T E N VA N V R E E M D E L I N G E N I N D E B E L G I S C H E G E VA N G E N I S S E N
toe op de Dienst Vreemdelingenzaken en de Ambassades, aangezien dat de aldaar voorkomende problemen de werking, in het kader van de invrijheidsstelling, het meest bemoeilijken. 4.2.3.1 DIENST VREEMDELINGENZAKEN In de individuele gesprekken en op de ‘Ronde Tafels’, wordt aangegeven dat de communicatie met de Dienst Vreemdelingenzaken niet altijd vlot verloopt. Terwijl de informatie m.b.t. het verblijfsstatuut van de gedetineerde juist van uitermate groot belang is. Zo wordt vooral de vertragende werking van het uitblijven van een definitieve beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken op het verdere verloop van de procedures m.b.t. de invrijheidsstelling aangekaart. De gevangenissen hebben op twee verscheidene momenten van de detentietijd van de vreemdelingen contact met de Dienst Vreemdelingenzaken, namelijk op het moment van de opsluiting en op het moment van de invrijheidsstelling. Tussen deze twee momenten gebeurt er niets in het dossier van de vreemdeling aangaande zijn verblijfstoestand. Het dossier krijgt dus pas gevolg op het moment van de invrijheidsstelling en wanneer de verblijfstoestand op dat ogenblik nog onzeker of geweigerd is, kan dit leiden tot een administratieve detentie, nadat de detentietijd voor justitie is afgelopen. Een anticiperende werking vanuit de Dienst Vreemdelingen zaken blijkt niet altijd mogelijk te zijn. De Dienst Vreemdelingenzaken geeft aan dat het vaak onmogelijk is op voorhand te weten wat de vreemdelingentoestand zal zijn op het moment van de invrijheidsstelling. Toch vragen de gevangenissen dat er tijdens de detentieperiode al meer definitieve beslissingen kunnen worden meegedeeld. Want op deze manier worden de vreemdelingen uitgesloten voor alles wat de reïntegratie bevordert. De respondenten zijn van mening dat de duur van de strafuitvoering niet beïnvloed mag worden door het uitblijven van een beslissing omtrent het verblijfsstatuut. Maar voor Dienst Vreemdelingenzaken is de identificatie een eerste stap en dit kan soms veel tijd in beslag nemen. Vooral wanneer de illegaliteit ontdekt wordt bij de opsluiting, dan is er over de vreemdeling in kwestie nog niets bekend. Ook andere procedures zoals bv. de Ministeriële en Koninklijke besluiten tot terugwijzing en uitzetting behelsen heel wat tijd, vandaar dat de dienst soms nog geen antwoord kan geven, aangezien de procedure nog loopt. Ook word aangekaart dat de beslissingen soms zeer snel inhoudelijk kunnen wijzigen en dat op de verschillende niveaus, zoals gevangenissen, bevolkingsregister, de toestand verschillend kan zijn. Er worden soms zelfs uiterst tegenstrijdige beslissingen
67
genomen door verschillende instanties. Zo bv. bij de vrijheid onder voorwaarden in het kader van voorlopige hechtenis: de vreemdeling krijgt expliciet de voorwaarde in het land te blijven, maar de Dienst Vreemdelingenzaken vraagt de repatriëring, dit geeft grote problemen wanneer de persoon in kwestie van de éne instantie het land moet verlaten en van de andere in het land moet blijven. Dit is allemaal te wijten aan de afwezigheid van optimale rechtstreekse communicatie tussen Justitie en de Dienst Vreemdelingenzaken. Tenslotte zou de Dienst Vreemdelingenzaken moeilijk bereikbaar zijn en kwam er vroeger op meer geregelde tijdstippen iemand van hen ter plaatse in de gevangenissen. 4.2.3.2 AMBASSADES Het contact en de samenwerking met de Ambassades verschilt van land tot land. Maar er wordt door de respondenten aangegeven, dat de medewerking vaak ook sterk afhangt van de individuele ingesteldheid van de persoon die je toevallig aan de lijn krijgt. Aangaande documenten stellen de respondenten vast dat de registratie op de Ambassades van sommige landen uiterst primitief is, waardoor de identificatie van onderdanen geen evidente zaak is. Door de Dienst Vreemdelingenzaken wordt aangehaald dat de Ambassades over het algemeen pas geneigd zijn mee te werken wanneer de betrokken vreemdeling nog enkel administratief gehecht is en niet wanneer zij door Justitie zijn opgesloten. Bepaalde landen houden hun criminele onderdanen liever uit hun eigen land. 4.2.4 APARTE CATEGORIEËN 4.2.4.1 GEÏNTERNEERDEN Binnen de populatie vreemdelingen in de gevangenis maken de geïnterneerden slechts een kleine groep uit. Toch kunnen zij grote problemen ervaren. Tijdens hun detentietijd ervaren zij dezelfde problemen als de veroordeelden, vandaar dat er onder 4.1 ‘Problemen tijdens de detentie’ geen onderscheid gemaakt werd. In het kader van hun invrijheidsstelling vormen zij echter een aparte categorie. Met als grootste verschil met de veroordeelden: dat hun moment van invrijheidsstelling niet op voorhand vaststaat. Over deze invrijheidsstelling wordt beslist door de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij. De grote moeilijkheid zit hem in de reclassering in het land van herkomst. Deze problematiek is gelijklopend met die in het kader van de reclassering bij strafopschorting voor veroordeelden. Hetzelfde geldt hier: als de vreemdeling geen recht heeft op verblijf in België, is een reclassering hier niet mogelijk.
68
•
P R O B L E M E N E N K N E L P U N T E N VA N V R E E M D E L I N G E N I N D E B E L G I S C H E G E VA N G E N I S S E N
Aan de invrijheidsstelling van een geïnterneerde wordt vaak de voorwaarde gekoppeld om psychiatrische begeleiding te hebben na het verlaten van de gevangenis. Dit is een groot knelpunt in de procedure, aangezien het niet evident is een gepaste psychiatrische instelling te zoeken in het buitenland. Zeker niet als men te maken heeft met een minder ontwikkeld land, maar zelfs in Westerse landen is het reeds een hele opdracht. De zoektocht kan lang aanslepen en de invrijheidsstelling uitstellen. Daarenboven wordt deze zoektocht zelden succesvol afgerond. Daarnaast wordt aan de invrijheidsstelling door Commissie tot Bescherming van de Maatschappij ook vaak een repatriëring als voorwaarde gekoppeld, maar de uitvoering hiervan verloopt niet altijd even vlot. De psychosociale dienst van de gevangenis probeert dan zelf de vreemdeling terug naar zijn land van herkomst te sturen. Hiervoor doen zij beroep op de Internationale Organisatie voor Migratie. Deze organisatie kan de nodige reisdocumenten verschaffen voor de repatriëring, op voorwaarde dat deze volledig vrijwillig gebeurt. De psychosociale dienst vraagt een gestandaardiseerde procedure voor de repatriëring van geïnterneerden. Het gaat om een uiterst kleine groep vreemdelingen en dan moet de psychosociale dienst zich toch niet meer bezighouden met de organisatie en uitvoering van de repatriëring. 4.2.4.2 PERSONEN ZONDER MIDDELEN VAN BESTAAN Deze groep vreemdelingen stelt de grootste humane problemen, aangezien zij na hun detentie omwille van strafbare feiten, bij hun vrijstelling weerhouden worden door de Dienst Vreemdelingenzaken, omwille van hun verblijfsstatuut. Hier komt het gevoel van onrechtvaardige en ongelijke behandeling het sterkst naar boven. De vreemdelingen, die zich in deze situatie bevinden, weten vaak niet wat er gebeurt. Zij zijn niet op de hoogte van het feit dat er twee procedures naast elkaar lopen, één voor justitie en één voor de Dienst Vreemdelingenzaken. Bij hun invrijheidsstelling voor justitie is het dan ook heel moeilijk uit te leggen dat ze toch nog in de gevangenis moeten blijven. Met de collectieve brief nr. 71 kon er, op het moment dat de administratieve detentie begon, een datum gegeven worden aan de persoon in kwestie waarop hij zeker de gevangenis kon verlaten. Ongeacht het feit of hij dan zou overgeplaatst worden naar een gesloten centrum of een bevel om het grondgebied te verlaten zou krijgen. Momenteel is tijdelijk de oude regeling terug van kracht, waardoor een vaste datum, waarop de vreemdeling de gevangenis zal verlaten, niet meer op voorhand mee te
69
delen is. De termijn van 2 maanden, verlengbaar tot maximum 8 maanden wordt terug toegepast. Op de ‘Ronde Tafels’ werd aangegeven dat het aantal administratief gehechten dat op 14 november 2003 ongeveer 75 bedroeg, reeds verdubbeld was op zeer korte tijd nadat de oude regeling terug in voege was. De termijnen van een administratieve hechtenis zijn absurd lang en kostelijk voor de samenleving. De vreemdelingen in kwestie zouden trouwens moeten onderworpen worden aan een ander regime, maar dat is in de praktijk niet haalbaar. De vreemdelingen bevinden zich soms in dramatische situaties, vooral wanneer mensen hier al jaren een leven hebben opgebouwd met vrouw en kinderen. De vreemdelingen hebben niets meer te zoeken in hun land van herkomst en zijn er meestal ook vertrokken om duidelijke redenen. De onduidelijkheid inzake procedures en de vreemdelingentoestand heeft tot gevolg dat vreemdelingen langer dan gedetineerden met de Belgische nationaliteit en zelfs tot strafeinde in de gevangenis verblijven. En dan zelfs na strafeinde nog een kans hebben om administratief gehecht te worden.
70
•
P R O B L E M E N E N K N E L P U N T E N VA N V R E E M D E L I N G E N I N D E B E L G I S C H E G E VA N G E N I S S E N
HOOFDSTUK 5: BESPREKING MOGELIJKE OPLOSSINGEN
A
chtereenvolgens komen besproken oplossingen op vlak van communicatie, cultuur, vorming en activiteiten en wetgeving aan bod.
5.1 COMMUNICATIE
De communicatie dient gemakkelijker te verlopen, niettegenstaande we onmogelijk van het gevangenispersoneel kunnen verwachten dat zij alle talen spreken. Maar tegelijkertijd moet de informatieoverdracht naar gedetineerden toe wel op een betere manier kunnen plaatsvinden. De mogelijkheid tot vertaling van verschillende documenten werd aangehaald op de ‘Ronde Tafel’ gesprekken. Dit zou volgens de meeste aanwezigen wel een grote hulp zijn, maar de uitwerking hiervan lijkt minder evident. Welke talen zou men bv. moeten voorzien en hoe zouden deze geselecteerd worden? Hoe stabiel is zulke regeling? Daarnaast verschillen de interne reglementen van gevangenis tot gevangenis, waardoor er heel wat documenten zouden vertaald moeten worden. Bijkomend zou bij elke verandering, ook het vertaalde document moeten wijzigen. Er moet dus een opvolging zijn. Deze vertalingen zijn ook enkel een hulp voor de geletterde vreemdelingen. Een beter toegankelijk netwerk van tolken, waar het personeel op vrij korte tijd beroep op kan doen, is gewenst. Dit zou een verbetering zijn t.o.v. de situatie nu, waarbij vaak beroep moet gedaan worden op medegedetineerden. Het opvoeren van het aantal taalcursussen zou ook een mogelijkheid zijn om de directe communicatie te verbeteren. Al is het effect daarvan waarschijnlijk pas merkbaar op langere termijn. De aanwezigen op de ‘Ronde Tafels’ stellen zich ook de vraag in hoeverre dit nuttig en de investering waard is, wanneer de vreemdeling misschien op vrij korte termijn het land zal moeten verlaten. Hetzelfde geldt voor de alfabetiseringsprogramma’s. Beide worden later hernomen onder het punt ‘vorming’, alwaar hun belang groter zal zijn, dan als oplossing voor de communicatie.
5.2 CULTUUR
De dag van vandaag worden we binnen de penitentiaire context geconfronteerd met diverse culturele achtergronden. De cultuur van een persoon en de denkwijze en gedragspatronen die tijdens zijn ontwikkeling cultureel bepaald zijn, kan men niet veranderen. Wel kan men proberen beter met deze verschillen om te gaan. Zo ook in een gesloten systeem als de gevangenis. Er is nood aan een grotere sensibilisering voor culturele aspecten.
71
De organisatie van een vorming in multi-culturele benadering is voor alle personeelsleden binnen een gevangenis gewenst. Zo zou bv. het opnemen van zulke vorming als vast opleidingsonderdeel voor penitentiair beambten een goede zaak zijn. Maar ook voor medewerkers van de psychosociale dienst en directieleden kan dit uitermate bruikbaar zijn voor de dagdagelijkse werking in gevangenissen. Om maar een voorbeeld te geven zou binnen deze vorming o.a. aandacht kunnen geschonken worden aan de verschillende religies en de leefregels die volgens deze worden voorgeschreven, aan de verschillen tussen collectieve en individuele culturen en dergelijke meer. Maar het is niet evident wie zoiets op poten moet zetten. Op de ‘Ronde Tafels’ werd aangehaald dat er een project vanuit de Vlaamse Gemeenschap op stapel staat, dat zou handelen rond vreemdelingen voor het personeel van meerdere instellingen van Justitie en Binnenlandse Zaken. De gevangenisdirecties pleiten ook voor meer personeel van allochtone afkomst, zowel voor penitentiaire beambten als voor de psychosociale dienst. Een mogelijke samenwerking met de Imaan blijkt uit de gesprekken van zeer groot belang, alleen gebeurt dit momenteel echter uitzonderlijk. Maar de invloed die van deze religieuze leider uitgaat is enorm. Een subsidiering, waardoor het mogelijk wordt dat meer dan slechts één persoon voor alle gevangenissen kan ingeschakeld worden is wenselijk. Op die manier kan er ook op regelmatige tijdstippen een bezoek aan de strafinrichtingen gebracht worden door de Imaan. Specifiek naar de werking van de psychosociale dienst zou het een hele hulp zijn als het testing materiaal beter aangepast zou zijn aan de categorie vreemdelingen. Medewerkers die gespecialiseerd zijn in etnopsychiatrie of opgeleid zijn om testen af te nemen bij vreemdelingen zouden moeten opgenomen worden, want ons referentiekader moet aangepast worden in de werking met vreemdelingen.
5.3 VORMING EN ACTIVITEITEN Vorming is van niet te onderschatten belang. Op die manier kan een zinvolle invulling gegeven worden aan de detentie, zeker voor de langgestraften. Aangezien toch een deel van de populatie vreemdelingen niet over een basiskennis in lezen of schrijven beschikt, is het opzetten van alfabetiseringsprogramma’s noodzakelijk. Educatie tijdens de detentie kan de reïntegratie in de samenleving na de invrijheidsstelling bevorderen.
72
•
BESPREKING MOGELIJKE OPLOSSINGEN
Deze programma’s worden reeds opgezet in een aantal gevangenissen door de Vlaamse Gemeenschap. Toch wordt hiermee slechts een beperkte groep bereikt. Een uitbreiding van deze projecten, waardoor grotere groepen bereikt worden, zou wenselijk zijn. Ook taalcursussen kunnen bij langgestraften het functioneren binnen het gevangeniswezen vergemakkelijken. Met betrekking tot activiteiten is er een vraag naar meer activiteiten enerzijds en af en toe cultureel aangepaste activiteiten anderzijds. Onder de vrije tijdsbesteding halen we hier ook de vraag aan naar een uitbreiding van de gevangenisbibliotheken. Er zouden meerdere werken in meerdere talen ter beschikking moeten zijn. Soms ontbreken er zelfs woordenboeken, die toch nog enige betekenis kunnen hebben in de communicatie.
5.4 INVRIJHEIDSSTELLINGEN We starten met de moeilijke informatie overdracht naar gedetineerden toe. Deze overdracht kan enerzijds niet gebeuren omwille van een communicatieprobleem, maar anderzijds ook omwille van een gebrek aan kennis. Zoals duidelijk geworden is uit de praktijk zijn de toe te passen procedures voor de categorie vreemdelingen niet eenvoudig. Zowel gedetineerden als gevangenispersoneel hebben niet voldoende kennis over deze procedures. Het zou uiterst interessant zijn om een vorming voor het personeel op te zetten rond de toe te passen wetgeving en praktijkregels. Op de ‘Ronde Tafels’ werd gepleit voor een grotere toegankelijkheid en een minimale verspreiding van regelgeving. Naar de gedetineerden toe moet van bij de start van hun detentie duidelijk worden gemaakt dat er twee procedures naast elkaar lopen, namelijk die voor Justitie en die voor Dienst Vreemdelingenzaken. De onwetendheid en vooral dan die inzake een mogelijke administratieve detentie moet vermeden worden. Daarom werd op de ‘Ronde Tafels’ voorgesteld dat Justitie in samenwerking met Binnenlandse Zaken een algemeen document zou opstellen in meerdere talen dat bij een eerste detentie de belangrijkste zaken weergeeft. Zodanig dat er geen al te grote verrassingen plaatsvinden voor de gedetineerden. Dit document kan enkel algemene informatie bevatten, aangezien een aanpassing aan verschillende individuele situaties te ingewikkeld zou zijn. Er wordt ook geduid op de noodzaak van een beter onthaal van vreemdelingen in de Belgische gevangenissen, zeker bij een eerste detentie. Dit kan ingevuld worden d.m.v.
73
een film, brochure e.d. voorzien in verschillende talen. Dit gebeurt trouwens al in sommige gevangenissen, maar is louter te danken aan eigen initiatief. Om de directe communicatie tussen de gevangenissen en de Dienst Vreemdelingenzaken te bevorderen, werd op de ‘Ronde Tafels’ reeds een eerste aanzet gegeven. Wanneer een vreemdeling de gevangenis binnen komt, zal de Dienst Vreemdelingenzaken het verblijfsstatuut meedelen en dit volgens drie categorieën namelijk: verblijf, onzeker verblijf of geen verblijf. Dit zou de oriëntatie van de dossiers misschien al iets vergemakkelijken. Een oplossing voor de vertragende werking van de Dienst Vreemdelingenzaken is voor velen een grote vraag. Het is echter moeilijk om die werking van dag op dag om te keren. In dit kader werd aangehaald dat het al een hele verbetering zou zijn wanneer de documenten, nodig voor de identificatie, sneller in de gevangenissen zouden gebracht worden. Nu raken deze documenten vaak verloren in de procedure, zo blijven ze bv. een hele tijd bij de politie of raken spoorloos. De identificatie is juist van uitermate belang als eerste taak van de Dienst Vreemdelingenzaken. Zo zou de procedure rond hun verblijfsstatuut sneller kunnen starten en dus ook sneller duidelijk zijn. En dat heeft dan weer gevolgen op de invrijheidsstelling van de vreemdeling. Tussen de verschillende instanties zoals Justitie, Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken zou een gestructureerd overlegplatform moeten ontwikkeld worden. Zodanig dat er regelmatig communicatie kan zijn en over de problemen in de praktijk gesproken kan worden, om samen oplossingen te vinden. Zodoende dat iedere partner ook weet wat er van de andere verwacht wordt en onduidelijkheden kunnen worden weggewerkt.
5.5 WETTELIJKE OPLOSSINGEN De procedures voor invrijheidsstelling lopen in de praktijk niet zo vlot. Vooral de procedure tot strafopschorting, die van toepassing is op een zeer grote groep binnen de populatie vreemdelingen, wordt vaak als frustrerend ervaren. Misschien kan de wetgeving en regelgeving hieromtrent herbekeken worden. Vervolgens werd op de ‘Ronde Tafels’ de mogelijkheid tot tussenstaatse overbrenging, zoals weergegeven binnen de juridische schets, besproken. Volgens die procedure kan de straf worden uitgezeten in het land van herkomst. Al snel bleek dat deze mogelijkheid zeer zelden wordt toegepast. Gedetineerden moeten momenteel in de praktijk nog steeds hun toestemming geven en het is moeilijk om hen voor zulke overbrenging te motiveren aangezien België een democratisch land is, vele mogelijkheden heeft inzake strafuitvoering en relatief korte termijnen
74
•
BESPREKING MOGELIJKE OPLOSSINGEN
hanteert voor de invrijheidsstelling. De gevangenissen in het thuisland zijn trouwens in sommige gevallen veel strenger en afschrikwekkender dan hier en dat weten zij ook. Maar eens de stap toch gezet is en de procedure wordt opgestart, blijkt dit enorm veel tijd in beslag te nemen. Er zijn veel moeilijkheden over de overeenstemming van de straf van beide landen (België en land van herkomst). Andere wettelijke oplossingen zoals de verdragen betreffende toezicht op in vrijheid gestelde personen en de overbrenging van de procedure100 lijken in de praktijk niet te werken. Maar indien de concepten beter zouden uitgewerkt worden, bv. door ratificatie in Belgische normen en meerdere bilaterale akkoorden, waardoor een betere en makkelijkere toepassing kan gemaakt worden, kunnen deze internationale verdragen misschien daadwerkelijk een oplossing zijn.
75
CONCLUSIE Het is niet de bedoeling om het rapport terug te overlopen, maar toch enkele belangrijke zaken op een rijtje te zetten. Binnen dit onderzoek is gebleken dat een aanzienlijk deel van de penitentiaire bevolking in België een vreemde nationaliteit heeft. Deze groep gedetineerden zonder Belgische nationaliteit bestaat grotendeels uit Europeanen, met een aanzienlijk deel Oost-Europeanen en Noord-Afrikanen, waarbij vooral Marokko vertegenwoordigd is. In de kwantitatieve schets in hoofdstuk twee werd reeds duidelijk dat de meerderheid geen of een onzeker verblijfsstatuut heeft. Dit laatste heeft heel wat complicaties naar hun detentie en invrijheidsstelling toe. Tijdens de detentie ervaart deze specifieke groep vreemdelingen gelijkaardige problemen zoals die bestaan voor de Belgische gedetineerden. Zoals de problemen omwille van de overbevolking: te weinig arbeidsplaatsen, te weinig activiteiten en vorming, onderbezetting van de psychosociale dienst waardoor er weinig of geen tijd is voor begeleiding door de psychosociale dienst, met meerdere gedetineerden op één cel e.d. Toch zorgt hun ‘vreemdeling zijn’ voor extra moeilijkheden. Aangezien zij de landstalen niet machtig zijn, verloopt de directe communicatie moeizaam en effectieve informatieoverdracht kan niet tot stand komen. Hun culturele achtergrond bepaalt dat de gevangenissen op een andere manier met vreemde gedetineerden zouden moeten omgaan. Zodanig dat er langs beide kanten, zowel bij personeel als bij gedetineerden, meer begrip kan komen voor deze culturele verschillen. Naar de invrijheidsstellingen toe is een ongelijke behandeling van vreemdelingen het meest expliciet aanwezig. Omwille van hun vreemdelingentoestand verblijven zij soms langer in detentie dan Belgen. Zelfs wanneer hun strafrechtelijke detentie eindigt, kunnen zij administratief gehecht blijven. Eén van de grootste problemen is de onwetendheid van gedetineerden hieromtrent en het gebrek aan kennis van de specifieke materie bij het personeel. De informatieoverdracht, die begrijpelijkerwijze meer tijd in beslag neemt omwille van de vreemde taal, laat sterk de wensen over. Naar oplossingen toe maken we een onderscheid naar oplossingen die zich situeren op het praktische niveau en waar zo goed als onmiddellijk aan kan gewerkt worden en oplossingen op een middellange termijn. Op korte termijn kan gezorgd worden voor vertalingen van documenten en reglementen, de aanvulling en uitbreiding van bibliotheken binnen gevangenissen, onderlinge praktijkgerichte afspraken tussen de gevangenissen en de Dienst Vreemdelingenzaken, waartoe op de ‘Ronde Tafels’ reeds een aanzet werd gegeven.
76
•
Op middellange termijn kan gedacht worden aan het opstellen van een basisdocument met algemene informatie dat aan de gedetineerden in hun taal overhandigd kan worden bij aanvang van de eerste detentie. Justitie en Binnenlandse Zaken zouden dit samen kunnen opstellen, zodanig dat in het document meteen duidelijk kan gesteld worden dat er ten aanzien van de vreemdelingen voor elk van deze instanties afzonderlijk een procedure loopt. In dezelfde lijn kan het algemene onthaal van vreemdelingen in de gevangenissen beter georganiseerd worden bv. met behulp van brochures of filmvoorstellingen. De uitbouw van een multi-culturele vorming voor het personeel van de gevangenissen lijkt volgens de respondenten noodzakelijk voor een goede werking. In dezelfde lijn kan gedacht worden aan een informatiesessie die de juridische situatie van vreemdelingen voor het personeel van gevangenissen en andere betrokkenen duidelijk probeert te maken. Op structurele wijze zou moeten beraadslaagd worden over het ontstaan van een overlegplatform tussen verschillende partners, zoals Justitie, Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken. De eigenlijke oplossingen moeten ontstaan op een hoger niveau, zo zou bv. de subsidiëring van tolken en religieuze bijstand in gevangenissen mogelijk gemaakt moeten worden. Ook de wettelijke oplossingen verdienen aandacht, zoals bv. het herbekijken van procedures als strafopschorting, waardoor deze werkbaarder wordt in de praktijk of terug grijpen naar de internationale verdragen en kijken of daar meer mogelijkheden voor toepassing in zitten. In elk geval zou ook de Dienst Vreemdelingenzaken anticipatief moeten kunnen werken. Zoals gebleken uit het rapport is de huidige werking problematisch zowel voor het personeel van de gevangenissen, als voor de gedetineerden. In afwachting van structurele oplossingen en eventueel wetgevend initiatief is in de praktijk een grote nood aan betere communicatie, zowel binnen de gevangenissen naar gedetineerden toe als tussen de gevangenissen en andere instanties.
77
VOETNOTEN 1
Door het criterium ‘nationaliteit’ voorop te stellen, beseffen we dat de groep ‘genaturaliseerde’ vreemdelingen niet tot onze onderzoekspopulatie behoort, niettegenstaande deze groep zeker aanwezig is in de gevangenissen en soms gelijkaardige of specifieke problemen kan stellen. Mentaliteit en culturele achtergrond wijzigen namelijk niet noodzakelijk met de nationaliteit en een Belgische nationaliteit is ook niet altijd meteen gelijk aan ‘integratie’. Deze groep wordt echter niet opgenomen. 2 3
Deze opsomming is zeker niet eindig/sluitend. H. TUBEX en J. STRYPSTEIN, “Veel gedetineerden, weinig cijfers”, Panopticon, 2004, nr. 1: 112-120
4
K. BEYENS en H. TUBEX, “Gedetineerden geteld” in: SNACKEN S. (ed.), Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBPRESS, 2002,140-142 5
W. VAN DEN BERGHE, Directeur Griffie Directoraat-Generaal Uitvoering straffen en maatregelen, mondelinge mededeling. 6
Voor meer informatie: SNACKEN, S., RAES, A. en VERHAEGHE, P., Kwantitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, Brussel, VUB en NICC, 1997, 174 p. SNACKEN, S., RAES, A., DELTERNE, S., VANNESTE, C. en VERHAEGHE, P., Kwalitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, Brussel, VUB en NICC, 1999, 244 p. of SNACKEN, S. en RAES, A., Onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, Brussel, VUB, 2001, 139 p. RAES, A.,“De vrijheid onder voorwaarden: een alternatief voor de voorlopige hechtenis?”, Orde van de dag 2001, afl. 16, 29-37. SNACKEN, S.,BEYENS, K., TUBEX, H., RAES, A. en DE PAUW, W., “Bestraffing als maatschappelijke constructie”, in BOUVERNIE-DE BIE, M., KLOECK, K., MEYVIS, W., ROOSE, R. en VANACKER, J. (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 381-416. DE PAUW, W., Migranten in balans, Brussel, VUBPRESS, 2000, 202p. In de eerste werken wordt de ongelijkheid inzake de toepassing van de voorlopige hechtenis bij Belgen en vreemdelingen besproken. In het laatste boek analyseert de auteur de gerechtelijke reactie op druggebruikers in het algemeen, en van de allochtone bevolking in het bijzonder. Er wordt vastgesteld dat er een ongelijkheid is in bestraffing bij allochtonen t.o.v. Belgen. Het gaat enkel om drugsdelicten, maar desalniettemin is een belangrijke indicatie. 7
cfr. Tabel 1. concentratie per gevangenis
8 9
Zie hoofdstuk 3, deze Collectieve Brief wordt aangehaald tijdens juridische schets cfr. Tabel 3
10
Hieronder vallen de personen die niet de Belgische nationaliteit hebben, maar wel in België geboren zijn. In de meeste gevallen bezitten zij wel een verblijfsvergunning. 11
Het administratief statuut is uiteraard slechts één aspect van het globale vreemdelingenstatuut, dat tal van elementen telt (zoals het cultureel, het religieus, het politiek statuut, enz.). Het administratief sta-tuut is “evenwel onmiskenbaar het meest typische én het meest essentiële: zolang de toegang en het verblijf van de vreemdeling op het grondgebied niet is gereglementeerd, kan hij in principe op geen enkel recht in België aanspraak maken”; D. CUYPERS, M.-C. FOBLETS en B. HUBEAU (eds.), Migratie en migrantenrecht. Recente ontwikkelingen, VI, Brugge, die Keure, 2001, 12 ev. en de verwijzingen aldaar. 12
78
•
Wet 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en
de verwijdering van vreemdelingen, B.S. 31 december 1980, hierna Vreemdelingenwet; het belangrijkste uitvoeringsbesluit is het K.B. 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, B.S. 27 oktober 1981, err. B.S. 28 oktober 1981, hierna Vreemdelingenbesluit; beiden werden sindsdien herhaaldelijk gewijzigd. 13 14
Deze problematiek overstijgt echter het specifieke opzet van onderhavige publicatie. Het is m.a.w. de gecontroleerde persoon die de bewijslast draagt.
15
X., Wegwijs in de federale administratie, deel 1 De federale Ministeries, Brussel, FVD, 2000, 59 ev.; de globale bevoegdheidsoverheveling situeert zich tussen medio 1992 en begin 1994. 16
Zie art. 2, laatste lid Vreemdelingenwet juncto artt. 11 en 12 Vreemdelingenbesluit.
17
Art. 2 Vreemdelingenwet. M.n. is vereist hetzij een geldig paspoort (of een daarmee gelijkgestelde reistitel), voorzien van een visum (of een visumverklaring) geldig voor België, aangebracht door een Belgische diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger of door een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger van een staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, hetzij de documenten die vereist zijn krachtens een internationaal verdrag, een wet of een koninklijk besluit. 18
Zie art. 3 Vreemdelingenwet. Bv. de vreemdeling die geen documenten kan overleggen ter staving van het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden (art. 3, 3°), de vreemdeling die ter fine van weigering van toegang gesignaleerd staat in het Schengen Informatie Systeem (art. 3, 5°), de vreemdeling die door de minister wordt geacht de openbare rust, openbare orde of veiligheid van het land te kunnen schaden (art. 3, 7°). 19
Zie art. 6 Vreemdelingenwet.
20
Zie art. 7 Vreemdelingenwet. Bv. de vreemdeling die in het Rijk verblijft zonder houder te zijn van de bij art. 2 Vreemdelingenwet vereiste documenten (art. 7, 1°), de vreemdeling die door zijn gedrag geacht wordt de openbare orde of de nationale veiligheid te kunnen schaden (art. 7, 3°), de vreemdeling die niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en niet in staat is deze middelen wettelijk te verwerven (art. 7, 6°). 21 22 23 24 25
Zie art. 10 ev. Vreemdelingenwet. Zie art. 9, 1ste en 2de lid Vreemdelingenwet. Zie art. 9, 3de lid Vreemdelingenwet. Zie art 14 ev. Vreemdelingenwet. Zie art. 20, 1ste lid Vreemdelingenwet.
26
Zie art. 20, 2de lid Vreemdelingenwet; de meest recente jaarverslagen van de Dienst Vreemdelingenzaken vermelden volgende cijfers: in het jaar 1999 werden 2 K.B.’s en 64 M.B.’s afgeleverd; in het jaar 2000 waren dat 6 K.B.’s en 50 M.B.’s. 27 In de praktijk wordt de intrekking van een beslissing aan de minister voorgesteld. De betrokkene moet eerst zijn reclassering aantonen. Uitzonderlijk kunnen verwijderde of uitgezette vreemdelingen
79
de toelating krijgen om naar België te komen om humanitaire redenen of om voor de rechtbank te verschijnen. 28
Zie art. 32 ev. Vreemdelingenwet.
29
Wellicht beter bekend als “Bureau D”; deze dienst maakt deel uit van de “Directie Verwijdering” binnen de Dienst Vreemdelingenzaken. 30
Deze overheid kan zijn de Koning (i.g.v. K.B. tot uitzetting), de minister (i.g.v. M.B. tot terugwijzing) of een ambtenaar (i.g.v. illegale of clandestiene vreemdelingen); krachtens art. 22 Vreemdelingenwet kan de minister tevens een M.B. tot aanwijzing of verbod van verblijfplaats nemen. 31
Verdrag 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève, goedgekeurd door Wet 26 juni 1953, B.S. 4 oktober 1953, in België in werking sedert 22 april 1954 (hierna: Vluchtelingenverdrag) en het Protocol 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen, opgemaakt te New York, goedgekeurd door Wet 27 februari 1969, B.S. 3 mei 1969 en van kracht sedert 8 april 1969. 32
Voor een grondige bespreking, zie D. VANHEULE, Vluchtelingen. Een overzicht, Gent, Mys & Breesch, 1998, 13-59. 33
Resp. art. 48 ev. en art. 71/2 ev.
34
Voor een grondige bespreking, zie D. VANHEULE, o.c., 61-272; ook: G. DE MOFARTS, “De Belgische asielprocedure, knelpunten en ontwikkelingen”, in D. VANHEULE, M.-C. FOBLETS en B. HUBEAU (eds.), Migratie en migrantenrecht. Recente ontwikkelingen, VIII, Brugge, die Keure, 2003, 21-75. 35
Art. 57/23bis Vreemdelingenwet.
36
Wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, B.S. 21 maart 1973. Het vreemdelingencontentieux wordt thans in hoofdzaak geregeld door het K.B. van 9 juli 2000 houdende bijzondere procedureregeling inzake geschillen over beslissingen betreffende toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; K.B. 9 juli 2000, B.S. 15 juli 2000, in werking sedert 1 augustus 2000. 37
Zie F. COEL, “De asielprocedure naar Belgisch recht: een schets”, in K. VERSTREPEN (ed), Inleiding tot het Vreemdelingenrecht, Orde van Vlaamse Balies, Brugge, die Keure, 2002, 26-42. 38
Voor een grondige bespreking, zie J. KEULEN, Operatie Regularisatie, licentiaatsverhandeling criminologie, VUB, 2003, 106 p. 39
Voor de regularisatiecampagne van 1974 en de daaraan gekoppelde “immigratiestop”, zie J. KEULEN, o.c., 11-15 en de verwijzingen aldaar. 40
Wet 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk, B.S. 10 januari 2000. 41
M.n. de zgn. lange asielprocedure, de onmogelijkheid om terug te keren, de ernstige ziekte en tenslotte de humanitaire redenen en duurzame sociale bindingen; zie J. KEULEN, o.c., 53-67. 42
Art. 9, 3de lid Vreemdelingenwet: “In buitengewone omstandigheden kan die machtiging door de vreemdeling worden aangevraagd bij de burgemeester van de plaats waar hij verblijft; deze zendt ze over aan de Minister of aan diens gemachtigde. In dat geval zal ze in België worden afgegeven”.
80
43 44 45
Zie J. KEULEN, o.c., 15-20 en 25-28. Zie www.belgium.iom.int. Zie art. 27 Vreemdelingenwet.
46
Voor een studie van de praktijk, zie S. SNACKEN en K. DE MESMAEKER, “Vrijheidsberoving van illegalen”, in K. RIMANQUE (ed.), Mensenrechten, jaarboek van het Interuniversitair Centrum Mensenrechten, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 199-224. 47
Zie art. 29 Vreemdelingenwet.
48
De plaats waar de hechtenis wordt ondergaan, is dus niet bepalend voor de bevoegdheid van de raadkamer, tenzij de vreemdeling reeds op grond van voorlopige hechtenis of van een strafrechtelijke veroordeling verbleef in de gevangenis op het ogenblik dat de administratieve maatregel van vrijheidsberoving werd genomen; Rk. Turnhout 2 mei 1997, T.Vreemd 1997, 301. 49
Zie art. 72 Vreemdelingenwet; over de specifieke aard van de bevoegdheid van de raadkamer, zie L. DENYS, “Rechtsmiddelen in de Vreemdelingenwet”, in D. CUYPERS, M.-C. FOBLETS en B. HUBEAU (eds.), Migratie en migrantenrecht. Recente ontwikkelingen, VI, Brugge, die Keure, 2001, 198-203. 50
Zie o.a. A. DE NAUW, Syllabus strafrecht, Brussel, Dienst Uitgaven VUB, 1998, 53-66; A. DE NAUW, Syllabus strafprocesrecht, Brussel, Dienst Uitgaven VUB, 1998, 48-50; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 99137 en 574-579; L. DUPONT, Beginselen van strafrecht – volume 1, Leuven, Acco, 1980, 68-89. 51
Een in dit kader relevante uitzondering vormen de persoonlijke immuniteiten inzake diplomatiek, consulair en internationaal verkeer. Zie E. VAN DE VLIEDT, Beschouwingen over immuniteit inzake diplomatiek, consulair en internationaal verkeer, R.W. 1976-77, 1404-1510. 52
Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S. 14 augustus 1990. Hierna: V.H.W.
53
Zie o.a. A. DE NAUW, Syllabus strafprocesrecht, Brussel, Dienst Uitgaven VUB, 1998, 93-106; C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 844-884; R. DECLERCQ en R. VERSTRAETEN (eds.), Voorlopige hechtenis. De Wet van 20 juli 1990, Leuven, Acco, 1991, 231p. 54
Zie o.a. art. 16, § 1, 1ste lid, art. 16, § 1, 2de lid, art. 16, § 2, 1ste lid, art. 16, § 5, 1ste lid V.H.W. 55
Zie voetnoot 6, In de kwantitatieve schets werd reeds aangehaald dat er een oververtegenwoordiging is van vreemdelingen bij de voorlopig gehechten. Dit is waarschijnlijk vnl. te wijten aan ruime toepassing van dit wettelijke criterium. 56 57 58 59
Art. 16, § 1, 3de lid V.H.W. Zie art. 21 ev., i.h.b. art. 21, § 4 V.H.W. Zie art. 35 ev. V.H.W. Zie art. 40, 2de lid G.W.
81
60
Zie art. 169, 197 en 376 Sv.
61
O.a. opheffing van aanhoudingsbevel, vrijspraak, vervroegde invrijheidsstelling, opheffing van interneringsmaatregel, einde van straf. 62
Zie Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2002, 295 p., alsook de desbetreffende M.O.. 63
De M.O. van 30 april 1976 geldt als basis voor de algemene regeling van deze modaliteit; de M.O. van 11 februari 1999 wijzigt de tijdsvoorwaarden voor de toelaatbaarheid. 64
D.i. de zgn. “witte” kaart dewelke geldig is voor één jaar met mogelijkheid tot verlenging; zij wordt toegekend aan vreemdelingen met recht op verblijf in België. 65 D.i. de zgn. “gele” (voor niet-E.U. onderdanen) of “blauwe” (voor E.U. onderdanen) kaart dewelke geldig is voor vijf jaar met mogelijkheid tot verlenging; zij wordt toegekend aan vreemdelingen met recht op vestiging in België. 66
D.i. het attest zoals bedoeld in Titel II, Hoofdstuk 1, afdelingen 2, 3, 4, 5 en 6 Vreemdelingenbesluit, en dat betrekking heeft op E.G.-onderdanen en familieleden wier attest van immatriculatie langer dan zes maanden geldig is. 67
Zie o.a. M.O. van 30 april 1976.
68
E.T. werd achtereenvolgens geregeld in de M.O. van 24 november 1997, 27 maart 1998, 27 november 1998, 13 oktober 2000, 29 november 2000, 22 februari 2001, 12 april 2001, 8 april 2002, 9 augustus 2002 en 26 november 2002. 69
Zie o.a. M.O. van 7 maart 1966, 3 december 1973, 6 februari 1984 en 26 januari 1999, M.B. van 12 juli 1971 houdende de algemene instructie voor de strafinrichtingen, art. 142 en 143. 70
Zie o.a. M.O. van 15 februari 1963, 14 december 1964, 19 december 1969 en 6 februari 1984.
71
Zie o.a. M.O. van 15 februari 1963, 14 december 1964 en 2 juni 1965; M.B. van 12 juli 1971 houdende te algemene instructie voor de strafinrichtingen, art. 140 en 141. 72
Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964 (B.S. 2 april 1998), Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling (B.S. 2 april 1998), K.B van 10 februari 1999 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling (B.S. 23 februari 1999), M.B. van 10 februari 1999 tot wijziging van het Ministerieel Besluit van 12 juli 1971 houdende algemene instructie voor de strafinrichtingen (B.S. 27 februari 1999), M.O. van 26 februari 1999 betreffende de nieuwe regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling (deel I) en M.O. van 6 april 1999 betreffende de nieuwe regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling (deel II). 73
82
Infra.
74
R.v.St. 13 juli 2000, Arr. R.v.St. 2000, nr. 88.977, Menuci t./ de Belgische Staat.
75
M.O. van 4 maart 1994, 4 juli 1994, 9 mei 1996, 20 december 1999, 5 april 2000 en 6 december 2000. 76
En eveneens: alle veroordeelden waarvan het totaal van de hoofdgevangenisstraffen de vier maanden niet te boven gaat: na vijftien dagen detentie; alle veroordeelden waarvan het totaal van de hoofdgevangenisstraffen meer dan vier maanden en ten hoogste zeven maanden bedraagt: na één maand detentie; alle veroordeelden waarvan het totaal van de hoofdgevangenisstraffen meer dan zeven maanden en ten hoogste acht maanden bedraagt: na twee maanden detentie; alle veroordeelden waarvan het totaal van de hoofdgevangenisstraffen meer dan acht maanden en ten hoogste één jaar bedraagt: na drie maanden detentie. 77
Eveneens uitgesloten zijn de veroordeelden die het voorwerp uitmaken van een vraag tot uitlevering, die ter beschikking van de regering zijn gesteld, een hangende zaak hebben, waarvoor reeds de procedure tot voorwaardelijke invrijheidsstelling werd opgestart of die één of meer straffen ondergaan in uitvoering van een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Voor gedetineerden die veroordeeld zijn voor feiten die vallen onder toepassing van de Wet van 13 april 1995 betreffende seksueel misbruik t.a.v. minderjarigen wordt voorzien in een specifieke rapportage van de PSD. 78
Deze modaliteit van invrijheidsstelling wordt geregeld in de M.O. van 16 april 1981, 20 mei 1981, 30 december 1981 en 28 juli 1989. 79
Straffen tot drie jaar: - alle veroordeelden waarvan het totaal van de hoofdgevangenisstraffen de vier maanden gevangenis niet te boven gaat: na vijftien dagen detentie; - alle veroordeelden waarvan het totaal van de hoofdgevangenisstraffen meer dan vier maanden en ten hoogste zeven maanden gevangenisstraf bedraagt: na één maand detentie; - alle veroordeelden waarvan het totaal van de hoofdgevangenisstraffen meer dan zeven maanden en ten hoogste acht maanden gevangenisstraf bedraagt: na twee maanden detentie; - alle veroordeelden waarvan het totaal van de hoofdgevangenisstraffen meer dan acht maanden en ten hoogste één jaar gevangenisstraf bedraagt: na drie maanden detentie; - alle veroordeelden waarvan het totaal van de hoofdgevangenisstraffen meer dan één jaar en ten hoogste drie jaar gevangenisstraf bedraagt: zodra zij één derde van hun straffen ondergaan hebben. Straffen boven de drie jaar: - de veroordeelde heeft één derde van zijn straf ondergaan, voor zover de duur van het reeds ondergane gedeelte meer dan drie maanden is; - de veroordeelde heeft twee derden van zijn straf ondergaan, zonder dat de duur van de reeds ondergane straf meer dan veertien jaar bedraagt en voor zover de duur van het reeds ondergane gedeelte van de straf meer dan zes maanden bedraagt, indien het vonnis of het arrest van veroordeling vaststelt dat de veroordeelde zich in staat van wettelijke herhaling bevond; - de veroordeelde heeft tien jaar van zijn straf ondergaan, of veertien jaar ingeval van wettelijke herhaling, indien hij werd veroordeeld tot een levenslange vrijheidsstraf. 80
Zie art. 20, 1ste en 2de lid, Vreemdelingenwet.
81
Resp. straffen tot drie jaar enerzijds en straffen boven de drie jaar en bepaalde seksuele delicten anderzijds.
83
82
De collectieve brief betitelt deze vorm van invrijheidsstelling als de “voorlopige invrijheidsstelling met terbeschikkingstelling van de Dienst Vreemdelingenzaken”. 83
Er kan nooit een voorwaarde worden opgelegd die betrekking heeft op een bevoegdheidsdomein van de Dienst Vreemdelingenzaken (bijv. invrijheidsstelling mits repatriëring). Wel dient bij de mededeling aan de Dienst Vreemdelingenzaken van de beslissing tot invrijheidsstelling een advies inzake eventuele repatriëring worden toegevoegd. 84
Indien de termijn van vijftien kalenderdagen, die moet gelaten worden tussen de dag van de beslissing tot voorlopige invrijheidsstelling en de dag waarop de voorlopige invrijheidsstelling ingaat, niet kon gerespecteerd worden (bv. o.w.v. de beperkte duur van de straf of o.w.v. de lange voorhechtenis), wordt het verschil tussen het werkelijk aantal ‘vrije’ kalenderdagen en de normale te respecteren kalenderdagen bijgeteld bij de maximumtermijn die is gesteld voor de administratieve aanhouding in de gevangenis. Bijvoorbeeld: indien de voorlopige invrijheidsstelling ingaat op 1 augustus, maar deze beslissing slechts op 23 juli kon worden genomen (= - 7 dagen), dient de betrokkene in vrijheid te worden gesteld op 23 augustus (= + 7 dagen), behoudens optreden van de Dienst Vreemdelingenzaken. 85
Het betreft de controverse ontstaan naar aanleiding van de behandeling van het dossier van Semira Adamu door de Correctionele Rechtbank te Brussel en daarmee in samenhang, de weigering door de politie tot bijstand tijdens gedwongen repatriëringen. 86 87
Zie collectieve brief dd. 17 december 2003. B.S. 20 juli 1990.
88
Deze modaliteit werd achtereenvolgens geregeld door de M.O. van 30 juli 1991, 11 februari 1992, 28 mei 1993, 6 december 1994, 22 juni 1998 en 14 november 2001. 89
Zie M.O. van 5 april 2000.
90
In de verhoudingen tussen België en Marokko is een strafrestant van één jaar van toepassing; zie Overeenkomst van 7 juli 1997 tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Marokko inzake bijstand aan gedetineerde personen en overbrenging van gevonniste personen. 91
Zie Preambule.
92
Wet van 15 juli 1970 houdende goedkeuring van het Europees Verdrag betreffende het toezicht op de voorwaardelijk veroordeelde of in vrijheid gestelde personen en van de bijlage, opgemaakt te Straatsburg op 30 november 1964, B.S. 31 oktober 1970; er dient opgemerkt dat België dit Verdrag slechts heeft aanvaard middels welbepaalde voorbehouden. 93
Zie art. 7 Verdrag.
94
Zie: K. BEYENS, S. SNACKEN en C. ELIAERTS, Barstende muren. Overbevolkte gevangenissen: omvang,oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1993, 326p. 95
Momenteel zou de Imaan slechts 1 tot 2 maal per jaar per gevangenis komen. Voor alle gevangenissen in Vlaanderen zou dit ook slechts door 1 persoon gedaan worden.
84
96
Dit gebeurt vooral in de grotere gevangenissen.
97
Voor de vertrouwensposten wordt er gekozen voor Belgen die bv. reeds penitentiair verlof hebben gehad. De bestaande strafuitvoeringsmodaliteiten zijn allemaal moeilijker of soms zelfs niet toe te passen op bepaalde categorieën vreemdelingen (supra juridische schets). Net omdat zij minder mogelijkheden hebben om hun detentietijd te verkorten of te onderbreken, wordt hen een grotere vluchtgevaarlijkheid toegeschreven. 98
Charlier Patrick, Franstalige Ronde Tafel, 26 januari 2004, Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding 99
cfr. Hoofdstuk 3
100
cfr. Hoofdstuk 3
85
FIGUREN EN TABELLEN FIGUREN • Figuur 1: de totale penitentiaire bevolking op 14 november 1993 – 2003 • Figuur 2: populatie vreemdelingen en populatie Belgen op 14 november 1993 – 2003 (absoluut) • Figuur 3: populatie vreemdelingen en populatie Belgen op 14 november 1993 – 2003 (relatief) • Figuur 4: aantal Noord-Afrikanen en Oost-Europeanen op 14 november 1993 – 2003 (absoluut) • Figuur 5: aandeel Noord-Afrikanen en Oost-Europeanen op 14 november 1993 – 2003 (relatief) • Figuur 6: evolutie aantal administratieve opsluitingen op 14 november 1993 - 2003 TABELLEN • Tabel 1: populatieconcentratie per gevangenis op 14 november 2003 (absoluut en relatief) • Tabel 2: aantal verschillende nationaliteiten in populatie vreemdelingen op 14 november 1993 – 2003 (volgens codes ‘GRIFFIE’) • Tabel 3: overzicht van alle nationaliteiten in populatie vreemdelingen op 14 november 1993 – 2003 (absoluut en relatief) • Tabel 4: populatie vreemdelingen en Belgen op 14 november 1993 – 2003 naar geslacht (absoluut en relatief) • Tabel 5: leeftijd populatie vreemdelingen op 14 november 1998 – 2003 (absoluut) • Tabel 6: wettelijke toestand populatie vreemdelingen op 14 november 1993 – 2003 (absoluut) (volgens codes ‘GRIFFIE’) • Tabel 7: opsplitsing categorie corr. + 5 j. populatie vreemdelingen 14 november 1999 – 2003 (absoluut) • Tabel 8: overzicht vreemdelingtoestand populatie vreemdelingen 14 november 1993 – 2003 (absoluut)
86
BIBLIOGRAFIE WETGEVING • INTERNATIONAAL Verdrag 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, goedgekeurd door Wet 26 juni 1953, B.S. 4 oktober 1953 Verdrag 30 november 1964 betreffende het toezicht op de voorwaardelijk veroordeelde of in vrijheid gestelde personen, goedgekeurd door Wet 15 juli 1970, B.S. 31 oktober 1970 Protocol 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen, goedgekeurd door Wet 27 februari 1969, B.S. 3 mei 1969 Verdrag 15 mei 1972 betreffende de overbrenging van procedures in strafzaken Verdrag 21 maart 1983 betreffende de overbrenging van veroordeelde personen, goedgekeurd Wet 23 mei 1990 betreffende de tussenstaatse overbrenging van veroordeelde personen, B.S. 20 juli 1990 Additioneel Protocol 18 december 1997 bij het Verdrag betreffende de overbrenging van veroordeelde personen • NATIONAAL wetboeken - Gerechtelijk Wetboek - Strafwetboek - Wetboek van Strafvordering - Wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, B.S. 21 maart 1973 wetten - Wet van 15 juli 1970 houdende goedkeuring van het Europees Verdrag betreffende het toezicht op de voorwaardelijk veroordeelde of in vrijheid gestelde personen en van de bijlage, opgemaakt te Straatsburg op 30 november 1964, B.S. 31 oktober 1970 - Wet 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, B.S. 31 december 1980 - Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S. 14 augustus 1990 - De wet van 23 mei 1990 betreffende de tussenstaatse overbrenging van veroordeelde personen, B.S. 20 juli 1990
87
- Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998 - Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling, B.S. 2 april 1998 - Wet 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk, B.S. 10 januari 2000 Koninklijke Besluiten - K.B. 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, B.S. 27 oktober 1981, err. B.S. 28 oktober 1981 - K.B van 10 februari 1999 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling, B.S. 23 februari 1999 - K.B. 9 juli 2000 houdende bijzondere procedureregeling inzake geschillen over beslissingen betreffende toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, B.S. 15 juli 2000 Ministeriële Besluiten - M.B. 12 juli 1971 houdende de algemene instructie voor de strafinrichtingen, B.S. 10 augustus 1971 - M.B. 10 februari 1999 tot wijziging van het Ministerieel Besluit van 12 juli 1971 houdende algemene instructie voor de strafinrichtingen, B.S. 27 februari 1999 Ministeriële Omzendbrieven - M.O. 30 april 1976 betreffende penitentiair verlof - M.O. 26 juli 1976 betreffende korte gevangenisstraffen en voorlopige invrijheidsstelling met het oog op gratie - M.O. 14 mei 1981 betreffende voorlopige invrijheidsstelling met het oog op gratie - M.O. 20 mei 1981 betreffende voorlopige invrijheidsstelling - M.O. 30 december 1981 betreffende de toepassing van de circulaires van 14 mei 1981 en 20 mei 1981 - M.O. 10 juni 1986 betreffende penitentiair verlof aan vreemdelingen - M.O. 28 juli 1989 betreffende vreemdelingen, voorlopige invrijheidsstelling, voorwaardelijke invrijheidsstelling - M.O. 22 maart 1991 betreffende voorlopige invrijheidsstelling met het oog op gratie - M.O. 30 juli 1991 betreffende het Verdrag van Straatsburg inzake de overbrenging van gevonniste personen - M.O. 11 februari 1992 betreffende het Verdrag van Straatsburg inzake de overbrenging van gevonniste personen
88
- M.O. 28 mei 1993 betreffende het Verdrag van Straatsburg inzake de overbrenging van gevonniste personen - M.O. 8 november 1991 betreffende voorlopige invrijheidsstelling met het oog op gratie - M.O. 4 maart 1994 betreffende voorlopige invrijheidsstelling met het oog op genade - M.O. 4 juli 1994 betreffende voorlopige invrijheidsstelling met het oog op genade - M.O. 6 december 1994 betreffende het Verdrag van Straatsburg inzake de overbrenging van gevonniste personen - M.O. 9 mei 1996 betreffende voorlopige invrijheidsstelling met het oog op genade - M.O. 24 november 1997 betreffende elektronisch toezicht - M.O. 27 maart 1998 betreffende elektronisch toezicht - M.O. 22 juni 1998 betreffende het Verdrag van Straatsburg inzake de overbrenging van gevonniste personen - M.O. 27 november 1998 betreffende elektronisch toezicht - M.O. 11 februari 1999 betreffende de toelaatbaarheid voor penitentiair verlof - M.O. 26 februari 1999 betreffende de nieuwe regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling (deel I) - M.O. 6 april 1999 betreffende de nieuwe regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling (deel II) - M.O. 20 december 1999 betreffende voorlopige invrijheidsstelling en vervangende gevangenisstraf - M.O. 13 oktober 2000 m.b.t. de regelgeving inzake elektronisch toezicht als modaliteit van strafuitvoering - M.O. 29 november 2000 bij de omzendbrief nr. 1720 van 13 oktober 2000 m.b.t. de regelgeving inzake elektronisch toezicht als modaliteit van strafuitvoering - M.O. 6 december 2000 betreffende de toelaatbaarheid tot de voorlopige invrijheidsstelling - M.O. 22 februari 2001 tot wijziging van de omzendbrief nr. 1720 van 13 oktober 2000 m.b.t. de regelgeving inzake elektronisch toezicht als modaliteit van strafuitvoering - M.O. 12 april 2001 m.b.t. de regelgeving inzake elektronisch toezicht als modaliteit van strafuitvoering - M.O. 14 november 2001 betreffende de tussenstaatse overbrenging van gevonniste personen - M.O. 8 april 2002 betreffende de regelgeving inzake elektronisch toezicht als modaliteit van strafuitvoering - M.O. 9 augustus 2002 betreffende elektronisch toezicht als modaliteit van strafuitvoering - M.O. 26 november 2002 betreffende elektronisch toezicht
89
Collectieve brieven - Collectieve brief 20 juni 2002 betreffende administratief gehechte vreemdelingen - Collectieve brief 17 december 2003 Rechtspraak - Rk. Turnhout 2 mei 1997, T.Vreemd 1997, 301 - R.v.St. 13 juli 2000, Arr. R.v.St. 2000, nr. 88.977 WETENSCHAPPELIJKE BRONNEN BEYENS, K., SNACKEN, S. en ELIAERTS, C., Barstende muren. Overbevolkte gevangenissen: omvang,oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1993, 326p. BEYENS, K. en H. TUBEX, H. “Gedetineerden geteld” in: SNACKEN S. (ed.), Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBPRESS, 2002,140-142 CUYPERS, D., FOBLETS, M.C. en HUBEAU, B. (eds.), Migratie en migrantenrecht. Recente ontwikkelingen, VI, Brugge, die Keure, 2001, 503p. COEL, F., “De asielprocedure naar Belgisch recht: een schets”, in K. VERSTREPEN (ed), Inleiding tot het Vreemdelingenrecht, Orde van Vlaamse Balies, Brugge, die Keure, 2002, 26-42. DECLERCQ, R. en VERSTRAETEN, R. (eds.), Voorlopige hechtenis. De Wet van 20 juli 1990, Leuven, Acco, 1991, 231p. DE NAUW, A., Syllabus strafrecht, Brussel, Dienst Uitgaven VUB, 1998, 293p. DE NAUW, A., Syllabus strafprocesrecht, Brussel, Dienst Uitgaven VUB, 1998, 160p. DENYS, L., “Rechtsmiddelen in de Vreemdelingenwet”, in D. CUYPERS, M.-C. FOBLETS en B. HUBEAU (eds.), Migratie en migrantenrecht. Recente ontwikkelingen, VI, Brugge, die Keure, 2001, 198-203. DE MOFARTS, G. “De Belgische asielprocedure, knelpunten en ontwikkelingen”, in D. VANHEULE, M.-C. FOBLETS en B. HUBEAU (eds.), Migratie en migrantenrecht. Recente ontwikkelingen, VIII, Brugge, die Keure, 2003, 21-75 DE PAUW, W., Migranten in balans, Brussel, VUBPRESS, 2000, 202p.
90
DUPONT, L., Beginselen van strafrecht – volume 1, Leuven, Acco, 1980, 223p. KEULEN, J., Operatie Regularisatie, licentiaatsverhandeling criminologie, VUB, 2003, 106 p.. RAES, A..,“De vrijheid onder voorwaarden: een alternatief voor de voorlopige hechtenis?”, Orde van de dag 2001, afl. 16, 29-37. ROOSE, R. en VANACKER, J. (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 381-416. SNACKEN, S., RAES, A. en VERHAEGHE, P., Kwantitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, Brussel, VUB en NICC, 1997, 174 p. SNACKEN, S. en DE MESMAEKER, K., “Vrijheidsberoving van illegalen”, in K. RIMANQUE (ed.), Mensenrechten, jaarboek van het Interuniversitair Centrum Mensenrechten, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 199-224 SNACKEN, S., RAES, A., DELTERNE, S., VANNESTE, C. en VERHAEGHE, P., Kwalitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, Brussel, VUB en NICC, 1999, 244p. SNACKEN, S. en RAES, A., Onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, Brussel, VUB, 2001, 139 p. SNACKEN, S. (ed.), Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBPRESS, 2002, 140-142 SNACKEN, S.,BEYENS, K., TUBEX, H., RAES, A. en DE PAUW, W., “Bestraffing als maatschappelijke constructie”, in BOUVERNIE-DE BIE, M., KLOECK, K., MEYVIS, W., ROOSE, R. en VANACKER, J. (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 381-416. TUBEX, H. en STRYPSTEIN, J. “Veel gedetineerden, weinig cijfers”, Panopticon, 2004, nr. 1: 112-120. VAN DEN BERGE, Y., Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2002, 295p.
91
VAN DE VLIEDT, E., “Beschouwingen over immuniteit inzake diplomatiek, consulair en internationaal verkeer”, R.W. 1976-77, 1404-1510. VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 1037p. VANHEULE, D., Vluchtelingen. Een overzicht, Gent, Mys & Breesch, 1998, 462p. VANHEULE, D., M.-C. FOBLETS en HUBEAU, B. (eds.), Migratie en migrantenrecht. Recente ontwikkelingen, VIII, Brugge, die Keure, 2003, 303p. VERSTREPEN, K. (ed), Inleiding tot het Vreemdelingenrecht, Orde van Vlaamse Balies, Brugge, die Keure, 2002, 288p. X., Jaarverslag Dienst Vreemdelingenzaken, 1999-2000, Brussel, Ministerie van Binnenlandse Zaken, 283p. X., Wegwijs in de federale administratie, deel 1 De federale Ministeries, Brussel, FVD, 2000, 59 INTERNETBRONNEN www.belgium.iom.int. www.just.fgov.be
92
BIJLAGE 1: TABEL NATIONALITEITEN
Legende: alle codes volgens GRIFFIE overgenomen (landen in willekeurige volgorde per continent) EUROPA : Buurlanden: Frankrijk, Nederland, Duitsland (Oost-Duitsland, West-Duitsland), Luxemburg Oost-Europa: - Ex-Joegoslavië: (Joegoslavië, Kroatië, Slovenië, Macedonië, Bosnië), - Ex-Sovjet Unie: (Sovjet Unie, Rusland, Wit-Rusland, Moldavië, Oekraïne, Estland, Letland, Litouwen) - Albanië, Roemenië, Polen - Andere: Bulgarije, Hongarije, Tsjechië, Slowakije Zuid- Europa: - Italië, Turkije - Andere: Spanje, Griekenland, Portugal Andere: Engeland, Ierland, Noorwegen, Zweden, Finland, Denemarken, Oostenrijk, Zwitserland AFRIKA: Noord-Afrika: - Marokko, Algerije, Tunesië - Andere: Libië, Egypte Andere: Kongo, Nigeria, Oeganda, Angola, Ghana, Guinea, Siërra Lione, Rwanda, Senegal, Liberia, Boeroendi, Kameroen, Gambia, Soedan, Somalië, Malawi, Mali, Tanzania, Togo, Kenia, Ethiopië, Zuid-Afrika, Mauritanië, Tsjaad, Benin, Ivoorkust, Gabon, Zambia, Zaïre, Burkina Faso AZIË Midden-Oosten: Israël, Iran, Irak, Pakistan, Verenigde Arabische Emiraten, Libanon, Syrië, Jordanië, Afghanistan
93
Andere: Georgië, Armenië, India, China, Japan, Sri Lanka, Nepal, Vietnam, Tahiti, Kazakstan, HongKong, Maleisië, Oezbekistan, Filippijnen, Singapore, Indonesië, Mongolië, Laos, Zuid-Korea, Cambodja, Birma, Kirgizië, Thailand, Bangladesh, Azerbeidzjan AMERIKA Noord-Amerika: USA, Canada Zuid-Amerika: Costa Rica, Cuba, Mexico, Antillen, Dominicaanse Republiek, Honduras, Salvador, Argentinië, Bolivië, Venezuela, Suriname, Colombia, Chili, Brazilië, Equador, Jamaïca, Nicaragua, Haïti, Peru, Panama, Uruguay, Bahamas, Paraguay OCEANIË Australië, Nieuw-Zeeland ANDERE Vluchteling, vaderlandsloos, NAVO, onbepaald, leeg
94
BIJLAGE 2: TABEL WETTELIJKE TOESTAND Onder de categorie ‘andere’ valt: - zuigelingen - maatregelen t.a.v. minderjarigen - landloper/ bedelaar geïnterneerd ter beschikking van regering - opgesloten op bevel van waterschout - plaatsvervangende gevangenisstraf - voorwaardelijk vrijgestelde, voorlopig opgesloten in afwachting van intrekking - schorsing voorwaardelijke invrijheidsstelling - voorlopige wettelijke toestand in afwachting van juiste gegevens bij overbrenging - voorlopige aanhouding met oog op herroeping probatie - tijdelijke uitlevering aan België
95
SYNTHESE: BUITENLANDERS IN DE BELGISCHE GEVANGENISSEN:
KNELPUNTEN EN MOGELIJKE OPLOSSINGEN
Gedurende 3 maanden (1 november 2003 tot 31 januari 2004) werd in opdracht van de Koning Boudewijnstichting een onderzoek gevoerd door de Vrije Universiteit Brussel naar de knelpunten en mogelijke oplossingen met betrekking tot buitenlanders in de Belgische gevangenissen. Onder buitenlanders wordt verstaan: iedere gedetineerde die niet de Belgische nationaliteit heeft, ongeacht het feit of hij/zij reeds lang in België verblijft. België kent een belangrijk aandeel “vreemdelingen” in de Belgische gevangenissen. Deze personen ervaren specifieke problemen verbonden aan hun statuut van “vreemdeling”, zowel juridisch, penitentiair als naar een mogelijke invrijheidstelling toe. Doel van het onderzoek was dan ook een overzicht te verschaffen van deze specifieke problemen en te zoeken naar mogelijke oplossingen en acties die op dit terrein kunnen ondernomen worden. Het eerste hoofdstuk van het rapport beschrijft het onderzoeksopzet en het tweede hoofdstuk bevat een kwantitatieve schets. De laatste 10 jaar is er een duidelijke stijgende tendens waar te nemen in de penitentiaire bevolking, waarbij er de laatste 5 jaar een duidelijke toename is van de personen zonder de Belgische nationaliteit. Op 14 november 2003 bestond de penitentiaire bevolking voor 42% uit buitenlanders. Het betreft voornamelijk mannen tussen de 18 en 35 jaar van Noord–Afrikaanse of OostEuropese afkomst, die voorlopig gehecht zijn of een veroordeling uitzitten. Meer dan 65% van de groep heeft een onzeker verblijfstatuut en valt tijdens zijn detentie onder het gewone regime. In hoofdstuk drie van het rapport wordt een juridische schets weergegeven. Daarin wordt een overzicht gegeven van de relevante wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het statuut “vreemdeling” naar Belgisch recht en de penitentiaire gevolgen hiervan. Allereerst komt een juridische situering van het administratief vreemdelingenstatuut aan bod, met de vreemdelingenwet, het vluchtelingenverdrag en de regularisatiewet. Deze drie wetten zijn van groot belang voor materies m.b.t. vreemdelingen, aangezien zij de regelgeving betreffende hun verblijfsstatuut bevatten. Vervolgens wordt de juridische situering van de detentie besproken en wordt nagegaan hoe de vreemdeling in onze Belgische gevangenissen terecht komt. Aangaande deze materie wordt een onderscheid gemaakt tussen de vreemdeling die wordt opgesloten op grond van zijn illegale verblijfstoestand en de vreemdeling die wordt opgesloten wegens het plegen van strafbare feiten. Ook wordt hier de wetgeving omtrent mogelijke invrijheidstellingen en de toepassing hiervan op de vreemdelingen besproken. Tot slot geeft dit hoofdstuk een overzicht van enkele internationale verdragen die van toepassing zijn op vreemdelingen die zich in de strafrechtsbedeling bevinden.
96
In hoofdstuk vier vindt u een overzicht van de gemelde problemen tijdens de detentie en met het oog op een mogelijke invrijheidstelling. Het gaat om een loutere weergave van aangehaalde problemen door de respondenten tijdens de interviews of door de deelnemers van de Ronde Tafels, verklaringen worden aldus niet gegeven. De problemen tijdens de detentie zijn voor vreemdelingen grotendeels dezelfde als voor Belgische gedetineerden. De overbevolking in de Belgische gevangenissen heeft gevolgen voor iedereen binnen de penitentiaire context. Toch is de factor ‘vreemdeling zijn’ een extra discriminerende factor. Alleszins hebben de bevraagde gedetineerden het gevoel dat zij zich extra moeten bewijzen. Er worden problemen overlopen aangaande taal en communicatie (zowel verbaal als non verbaal en schriftelijk en mondeling), cultuur (cultuurgebonden kenmerken zoals denkwijze en gedragspatronen, religie en multi-culturele communicatie), racisme, bezigheden (activiteiten, tewerkstelling en sociale isolatie), begeleiding en bijstand (de Gemeenschappen, de advocatuur en de psychosociale dienst) en het regime. Bij een mogelijke invrijheidsstelling zijn er heel wat meer problemen specifiek voor vreemdelingen en daar wordt de ongelijkheid t.o.v. Belgische gedetineerden duidelijker zichtbaar. De problemen worden weergegeven volgens volgende categorieën: algemene problemen (communicatie en cultuur, kennis van procedures, oriëntatie van de dossiers en betekening van de beslissingen), de eigenlijke procedures (bevel het grondgebied te verlaten, strafopschorting, voorwaardelijke invrijheidstelling), communicatie tussen de verschillende betrokken instanties (de Dienst Vreemdelingenzaken en de Ambassades), aparte categorieën (geïnterneerden en personen zonder middelen van bestaan). Het laatste hoofdstuk van het rapport bevat een bespreking van de mogelijke oplossingen voor de gemelde problemen. Ook deze oplossingen zijn aangebracht tijdens de interviews of de rondetafelgesprekken. Er wordt een onderscheid gemaakt in oplossingen voor de problemen omtrent communicatie, cultuur, vorming en activiteiten en invrijheidstellingen. Ook enkele wettelijke oplossingen worden overlopen. In afwachting van structurele oplossingen en eventueel wetgevend initiatief is in de praktijk vooral een grote nood aan betere communicatie, zowel binnen de gevangenissen naar gedetineerden toe als tussen de gevangenissen en andere instanties.
97
SYNTHESE: ETRANGERS DANS LES PRISONS BELGES: PROBLEMES ET SOLUTIONS POSSIBLES
Pendant 3 mois (du 1er novembre 2003 au 31 janvier 2004), la Vrije Universiteit Brussel a mené, à la demande de la Fondation Roi Baudouin, une étude portant sur les problèmes rencontrés par les étrangers dans les prisons belges et les solutions à y apporter. Par étrangers, nous entendons tous les détenus qui n’ont pas la nationalité belge, quelle que soit la durée de leur séjour en Belgique. La Belgique compte un nombre important d’étrangers dans ses prisons. Ces personnes rencontrent des problèmes spécifiques liés à leur statut d’étranger, tant sur le plan juridique et pénitentiaire qu’en cas d’une éventuelle mise en liberté. L’étude avait pour objectif de répertorier ces problèmes spécifiques et de chercher d’éventuelles solutions et actions pouvant être entreprises sur ce terrain. Le premier chapitre du rapport décrit l’objet de l’étude tandis que le deuxième chapitre propose une analyse quantitative. Cette dernière décennie a vu une nette augmentation de la population pénitentiaire et plus particulièrement ces cinq dernières années, un nombre croissant de personnes ne possédant pas la nationalité belge. Au 14 novembre 2003, la population pénitentiaire compte 42% d’étrangers, dont la plupart sont des hommes entre 18 et 35 ans, originaires d’Afrique du Nord ou d’Europe de l’Est, en détention provisoire ou en train de purger une peine. Plus de 65% du groupe a un statut de séjour précaire et se retrouve soumis durant sa détention au régime ordinaire. Le chapitre 3 propose une analyse juridique. Il donne un aperçu des dispositions légales et réglementaires relatives au statut d’étranger d’après le droit belge et leurs conséquences pénitentiaires. Il aborde en premier lieu le cadre juridique du statut administratif des étrangers, réglementé par la loi sur les étrangers, la convention relative au statut des réfugiés et la loi de régularisation. Ces trois lois revêtent beaucoup d’importance pour les matières ayant trait aux étrangers, puisqu’elles contiennent la législation relative à leur statut de séjour. Il présente ensuite le cadre juridique de la détention et examine comment l’étranger aboutit dans les prisons belges. Concernant cette matière, il faut distinguer l’étranger incarcéré parce que séjournant illégalement dans notre pays de l’étranger incarcéré parce qu’il a commis des faits répréhensibles. Ce chapitre analyse également la législation relative aux éventuelles mises en liberté dans le paragraphe consacré au cadre juridique de la mise en liberté. On y décrit l’application possible à la catégorie des étrangers au sein de la population pénitentiaire. Enfin, il passe revue quelques conventions internationales d’application aux étrangers sujets à l’administration de la justice pénale.
98
Le chapitre 4 énumère les problèmes signalés durant la détention et lors d’une éventuelle mise en liberté. Il reflète simplement les problèmes signalés par les personnes interviewées ou les participants aux tables rondes, sans ajouter d’explications. Les problèmes rencontrés par les étrangers durant leur détention sont en grande partie les mêmes que ceux rencontrés par les détenus belges. La surpopulation dans les prisons belges a des conséquences pour tous ceux qui oeuvrent au sein du contexte pénitentiaire. Toutefois, le facteur ‘être étranger’ engendre des difficultés supplémentaires, notamment sur le plan de la discrimination. On y cite des problèmes relatifs à la langue et à la communication (tant verbale que non verbale, écrite et orale), à la culture (caractéristiques culturelles telles que la mentalité et les patrons de comportement, la religion et la communication multiculturelle), au racisme, aux occupations (activités, emploi et isolement social), à l’accompagnement (les Communautés, l’assistance juridique et le service psychosocial) et au régime. La mise en liberté éventuelle génère de nombreux problèmes spécifiques aux étrangers, victimes ici clairement d’une inégalité de traitement par rapport aux détenus belges. Les problèmes sont classés selon les catégories suivantes: problèmes généraux (communication et culture, connaissance des procédures, orientation des dossiers et signification des décisions), les procédures proprement dites (ordre de quitter le territoire, suspension de peine, libération conditionnelle), la communication entre les différentes instances concernées (l’Office des Etrangers et les ambassades), les catégories spéciales (internés et personnes sans moyens de subsistance). Le dernier chapitre du rapport propose des solutions aux problèmes cités. Ces solutions ont elles aussi été évoquées lors des interviews ou des tables rondes. On y distingue les solutions relatives aux problèmes liés à la communication, à la culture, à la formation et aux activités ainsi que celles relatives aux mises en liberté. Quelques solutions sur le plan légal y sont également suggérées. Dans l’attente de solutions structurelles et d’une éventuelle initiative sur le plan législatif, une meilleure communication s’impose dans la pratique, que ce soit au sein des prisons à l’égard des détenus qu’entre les prisons et d’autres instances.
99
In het kader van dit onderzoeksproject hebben we op zeer korte tijd de medewerking moeten vragen en gekregen van velen. Allereerst zouden we dan ook volgende personen willen danken voor de bereidwilligheid tot gesprek en/of medewerking aan de Ronde Tafel: - Mevrouw M. Agrassart: gevangenis Saint-Hubert; - Mevrouw B. Bailly, psychosociale dienst, de heren B. Belhasim, penitentiair beambte, J.-F. Colasse, consulent en Darimont, directeur, mevrouw M. Dubois, psychosociale dienst, mevrouw A. Fortemps, aalmoezenier, mevrouw R. Van de Weyer, Commissie van Toezicht, mevrouw N. Wiot, directeur en griffiechef: gevangenis Lantin; - Mevrouwen N. Bauwens, diensthoofd, A. Van Goethem en C. Van Melderen, diensthoofd: Dienst Individuele Gevallen, Directoraat-Generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen; - De heer P. Charlier: Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding; - De heer H. Claus, directeur bij de Gevangenis van Oudenaarde; - De heren Coninckx, directeur en Ph. Lamens, psychosociale dienst en een penitentiair beambte: gevangenis Ittre; - Mevrouw C. Criel, directeur e.a. en de heer J.-P. Petit, directeur: gevangenis Vorst; - De heer P. Dauwe, directeur bij de Hulpgevangenis van Leuven; - De heer I. David, directeur bij de Gevangenis van Wortel-Hoogstraten; - De heren Ph. Defossey, directeur en W. Van Herbruggen, adjunct adviseur en mevrouw V. Derue: Dienst Vreemdelingen Zaken, Bureau D; - Mevrouw S. Delcomminette: gevangenis Namen; - De heren S. Deltenre en E. Maes: Departement Criminologie, Nationaal Instituut van de Criminalistiek en Criminologie; - Mevrouw M. De Rue, adviseur Gevangenisbeleid – Strafwetgeving, Kabinet van de Minister van Justitie – strategische Cel, Brussel; - Mevrouw Dziemba en de heer H. Klif, penitentiair beambten, de heren K. Seegers, psychosociale dienst en J. Vercruysse, directeur: gevangenis Merksplas; - De heer H. Jansen, Justitieel Welzijnswerk De Kempen; - Mevrouwen A. Janssens directeur en E. Verhoeven, psychosociale dienst en kwartierchef: gevangenis Antwerpen; - De heer A. Laloire; - De heren K. Lambrecht, directeur en M. Van Kesel, kwartierchef: gevangenis Sint-Gillis; - Mevrouw C. Lauwers en de heer F. Pieters, voorzitter: Commissie Voorwaardelijke invrijheidsstelling Brussel; - Mevrouw I. Milis, directeur bij de Gevangenis van Leuven Centraal; - De heer V. Spronck; - De heer J. Van Acker, directeur-generaal van het Directoraat-Generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen; - De heer W. Van den Berghe, directeur van de Dienst Griffie, Directoraat-Generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen; - Mevrouw C. Van Houtte, directeur bij de Gevangenis van Turnhout
100
KONING BOUDEWIJNSTICHTING De levensomstandigheden van de bevolking helpen verbeteren www.kbs-frb.be De Koning Boudewijnstichting is een stichting van openbaar nut, die in 1976 -toen Koning Boudewijn 25 jaar koning was- werd opgericht. De Stichting is onafhankelijk en pluralistisch. We zetten ons in om de levensomstandigheden van de bevolking te verbeteren. De Stichting spendeert jaarlijks zo’n 38 miljoen euro. Met dat geld kunnen we heel wat realiseren in dienst van de samenleving. Maar we kunnen niet alles doen. Daarom leggen we accenten en passen we onze centrale werkthema’s aan aan de steeds veranderende noden van de samenleving. Onze kernprogramma’s de komende jaren zijn: Sociale rechtvaardigheid, Burgersamenleving, Governance, en Fondsen & Eigentijdse filantropie. Het programma ‘Sociale rechtvaardigheid’ steunt projecten die kwetsbare of gediscrimineerde mensen meer autonomie geven. Met het programma ‘Burgersamenleving’ stimuleren we het engagement van burgers en willen we het verenigingsleven versterken. Het programma ‘Governance’ betrekt burgers nauwer bij beslissingen over de manier waarop goederen en diensten worden geproduceerd en geconsumeerd, en bij de evoluties in de medische wetenschappen. Met het programma ‘Fondsen & Eigentijdse filantropie’ wil de Stichting moderne vormen van vrijgevigheid aanmoedigen. Naast de vier kernprogramma’s heeft de Koning Boudewijnstichting ook een aantal ‘Structurele en Specifieke initiatieven’. Zo werkt ze mee aan een project voor de herinrichting van de Europese wijk in Brussel, ondersteunt ze Child Focus en ging ze een strategisch partnerschap aan met het European Policy Centre. Tot slot nog dit: al onze programma’s en projecten hechten bijzonder veel waarde aan culturele verscheidenheid en aan een evenwichtige man-vrouwbenadering. Om onze doelstelling te realiseren, combineren we verschillende werkmethodes: we steunen projecten van derden, we organiseren studiedagen en rondetafels met experts en burgers, we zetten denkgroepen op rond actuele en toekomstige thema’s, we brengen mensen met heel verschillende visies rond de tafel, we bundelen de vergaarde informatie in (gratis) publicaties en rapporten,.... Als Europese stichting in België is de Koning Boudewijnstichting actief op lokaal, regionaal, federaal, Europees en internationaal niveau. Vanzelfsprekend benutten we het feit dat we gehuisvest zijn in Brussel, de hoofdstad van Europa, van België en van de twee grote Gemeenschappen van ons land. Meer info over onze projecten en publicaties vindt u op www.kbs-frb.be. Vragen kan u mailen naar
[email protected] of u kan bellen naar +32-70-233 728 Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21, B-1000 Brussel +32-2-511 18 40, fax +32-2-511 52 21 Giften op onze rekening 000-0000004-04 zijn fiscaal aftrekbaar vanaf 30 euro.
101
102
103
Met de steun van de Nationale Loterij
104