Te Klein voor een oorlog
Dit e-boek bevat mijn eerste inmiddels bijna complete roman "Te klein voor een oorlog"Deze roman bestaat uit een aantal losse verhalen die vaak ook zelfstandig te lezen zijn. Mijn verhalen gaan over de oorlog in Bosnie. Over de ellende die zon oorlog voor burgers met zich mee brengt en over de sterke band tussen ouders en kinderen Ik hoop dat uw mijn verhalen met plezier leest. En me laat horen wat u er van vindt. Met vriendelijke groet, Marielle van Sonsbeek
[email protected]
1 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Een beetje feest Sarajevo 1992. Buiten waaide de ijskoude wind door de kapot geschoten straten. In de verte klonk de doffe knal van een granaatinslag. Wat dichterbij verscheurden schoten de nachtelijke stilte. Maar binnen, achter de met UNHCR-plastic dichtgeplakte ramen, was het een beetje feest. Een met gouddraad doorweven tafelkleed sierde de tafel. Liet het met bloemetjes beschilderde porseleinen servies nog beter uitkomen. In een koperen kandelaar brandden drie kaarsen, voor de gezelligheid deze keer. Nee, deze avond brandden er geen kaarsen, omdat er al bijna twee maanden geen elektriciteit was. Ze waren nu immers in een heel chique restaurant, had zijn dochtertje Zalta hem verteld. Glimlachend keek Valmir naar Zalta. Ze zat aan de andere kant van de tafel. Als een echt dametje. Haar lippen rood geverfd, met Senda's lippenstift, die ze voor een keertje had mogen gebruiken. De lippenstift was een beetje uitgeschoten, tot vlak onder haar neus. Maar ze had plezier gehad, dat was het belangrijkste. Het was al erg genoeg, dat ze moest opgroeien in oorlogstijd. Niet aan denken nu, stopte hij zijn gedachtengang. Vandaag was het een beetje feest. Valmir stond op, ging naast Zalta staan. "En wat wil mevrouw te drinken", vroeg hij terwijl hij een overdreven buiging maakte. "Doe maar een champagne met ijs en bubbeltjes", antwoordde Zalta op een bekakte toon. Ze schoten allebei in de lach. "Komt voor elkaar mevrouw" "Het ruikt hier heerlijk Senda", zei hij toen hij de keuken binnenliep. "Ik kom even wat drinken halen voor Zalta" "O, pak die champagneglazen maar, die staan mooi op tafel." " Bedoel je die kristallen, die we in Praag hebben gekocht?" "Ja, die kunnen we beter nu gebruiken, want die halen het einde van de oorlog toch niet." Hij pakte drie glazen en vulde ze met water uit de jerrycan. Deed er wat limonadesiroop bij en zette ze op een dienblad. Net echt bedacht hij, de citroenlimonade had bijna dezelfde kleur als champagne, alleen de bubbeltjes ontbraken. Met een elegant gebaar pakte hij een van de glazen van het dienblad en zette het voor Zalta neer "Alstublieft mevrouw" weer maakte hij een overdreven buiging. "Bedankt" antwoordde Zalta met gespeelde hooghartigheid. "Fooi mevrouw", plagend hield hij zijn hand op. Senda kwam binnenlopen, met een zilveren schaal in haar handen. Voorzichtig zette ze de schaal op tafel. De geur van gebraden vlees liet Valmir watertanden. Voorzichtig zette hij zijn mes in het goudbruine kippetje. Verdeelde het in drie stukken. Het grootste stuk ging naar Zalta. Zij moest er nog van groeien. Het laatste stuk liet hij op zijn eigen bord glijden. "Smakelijk eten." "Hetzelfde", reageerde Senda. Zalta zei niets. Ze had de aanval op de kip al geopend. Het vlees zat aan haar vork geprikt en ze at gulzig. Alsof het een suikerspin betrof. Het chique dametje van net was al weer vergeten. Hij zette zijn vork in het vlees. Sneed er een klein stukje af en liet dat in zijn mond verdwijnen. Wonderbaarlijk om te beseffen, dat hij vroeger nooit van kip had gehouden. Nu genoot hij van de heerlijke smaak, hoewel de kip eigenlijk iets te hard gebakken was smaakte hij veel beter dan vroeger. Het viel ook niet mee, om te koken op een houtkachel, als je een gasfornuis en magnetron gewend was. . Een hoge fluittoon maakte een einde aan de betrekkelijke rust. Een fractie van een seconde keken ze elkaar aan, woorden waren niet nodig, ze wisten alle drie wat er ging gebeuren. Ze vlogen overeind en renden naar het halletje. In het donkere halletje, dicht bij elkaar gekropen wachtten ze op de knal. Die kwam sneller dan verwacht. Een oorverdovend lawaai. Liet het hele gebouw trillen in zijn voegen. Toen was het weer stil. Gespannen luisterden ze naar de geluiden van buiten. Geen fluitende granaat meer te horen. Alleen het zachte geknetter van de brand. De kust was veilig. De schade viel mee, stelde hij vast toen ze weer in de kamer waren. Twee glazen en een porseleinen schaaltje waren door de klap uit elkaar gesprongen. Ze gingen weer aan tafel zitten, aten 2 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
door alsof er niets gebeurd was. Maar door het UNHCR-plastic van de ruit was een rode gloed te zien. Een straat verderop brandde een gebouw uit. Daar waren mensen gewond geraakt of misschien wel gedood, door een granaat die ook hier had kunnen vallen. Ze beseften het wel maar wilden er niet over na denken. Zwijgend aten ze verder. Het eten smaakte nog steeds heerlijk, maar het feestje was ruw verstoord.
Dario Er werd op de deur geklopt. Door het gebraste matglas was een in het groen geklede gestalte te zien. “Wie kon dat nu zijn?” vroeg Valmir zich af. Aarzelend maakte hij de deur open. “Hallo Valmir”, begroette de jongeman hem hartelijk. Het duurde even voordat Valmir zijn jonge collega Dario herkende. In uniform zag die jongen er heel anders uit. “Kom binnen” “Je woont hier mooi”, merkte Dario op toen hij de kamer binnen liep. “Zeker.” Het gejank van een mortier onderbrak Valmirs woorden. “Redelijk ver weg, niets om je zorgen over te maken”, hoorde hij na de daarop volgende klap. “Het is een fijn huis”, ging Valmir verder met het gesprek alsof er niets gebeurd was. “Het is alleen jammer dat de waarde daalt door dat gedoe hier buiten” “Je meent het”, reageerde Dario lachend, Ik dacht dat dit juist goed was voor de huizenprijs”. “Hebt u genoeg van uw saaie leven, genoeg van Holliwoodfilms met ketchupbloed? Kom naar Sarajevo, het nieuwe wilde westen.” vulde Valmir honend aan. “De kogels zijn hier gegarandeerd echt en de mortieren gegarandeerd dodelijk.” Lachend liepen ze de kamer in. Vol trots liet Dario Valmir zijn geweer zien. “Een Kalasnikov type 234 dubbelloops” “Wat ga je daar mee doen?” “Schieten, wat dacht je anders. Hiermee heb ik er al vier afgemaakt. De laatste keer twee tegelijk”, vertelde Dario terwijl zijn ogen glommen van trots. Valmir voelde zich wat ongemakkelijk. Wist niet hoe hij hierop moest reageren. Vol vuur begon Dario over zijn belevenissen te vertellen. “Dat grote grijze gebouw tegen over het Holiday Inn. Dat ken je wel hè?” Valmir knikte, daar moest hij op zoek naar hout regelmatig langs. Hij zag het Holiday Inn voor zich. Het hotel dat als een enorme gele blok boven de grijze gebouwen uit torende. Het zat in die buurt vol sluipschutters. “Daar heb ik er twee tegelijk geschoten. Ik heb toen eerst een halve dag in hinderlaag gelegen en het was echt super spannend. Ik lag op nog geen 40 meter afstand en ik mocht echt niet ontdekt worden. Pas naar 6 uur kreeg ik er één goed in het vizier. Die sukkel stond voor het raam een sigaret te draaien. Toen heb ik hem dus geschoten. Hij schreeuwde en bloedde als een rund. Er kwam meteen een andere naar hem kijken. Dat was een hele jonge. Echt zo’n onervaren sukkel. Die letten helemaal niet op. Ging met zijn rug naar het raam toe staan nota bene. Nou, die heb ik toen neergemaaid. Met twee kogels. Maar toen opende een ander het vuur op mij. Maar ik zat gelukkig achter een auto wrak, dus ze konden me niet raken.” Met gemengde gevoelens luisterde Valmir naar Dario. Hij voelde bewondering voor deze dappere jongen die ook werkelijk wat deed aan de situatie hier. Maar toch bezorgde de manier waarop hij het vertelde hem een vaag gevoel van afschuw. Dario was te trots op zichzelf om er iets van te merken. “Ik ben hier eigenlijk gekomen om te vragen of je in de bergen wilt gaan vechten.” Valmir keek hem verbaast aan. “Waarom zou ik in de bergen gaan vechten. Ik heb nog nooit een wapen in mijn handen gehad.” “Dan is dit de eerste keer”, reageerde Dario, terwijl hij het geweer bij Valmir op schoot legde. Valmir keek naar het zware gevaarte op zijn schoot. Durfde het niet aan te raken, bang om een knopje of hendeltje aan te raken waardoor hij af ging. “Hij bijt niet!” Lachte Dario. “Maar hij schiet wel, dat is nog erger.” 3 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Ik zal je vast het een en ander uitleggen. Dat lange stuk hier is de loop, daar komen de kogels uit. Dit hier is het magazijn, daar moeten de kogels in.” “Je meent het,” onderbrak Valmir hem, “erg interessant allemaal, maar wie zegt dat ik wel wil gaan vechten” Dario keek hem verwondert aan. “Wil jij niet gaan vechten?” “Nee, eigenlijk niet. Ik heb een gezin waar ik voor moet zorgen.” “En dat doe je zeker door hier rond te rennen? En je als een konijn te laten afschieten.” Senda kwam met een dienblad met drie kopjes thee en een glas aanmaak de kamer binnen. “Ik wil ook niet dat Valmir in de bergen gaat vechten.” Mengde ze zich in het gesprek. “Daar moet je je niet mee bemoeien.” Beet Dario haar toe, “Dit zijn geen vrouwenzaken.” Achter Dario’s rug schonk Valmir Senda een veelbetekenende blik. Ze glimlachte naar hem, wetend dat hij toch niet op dit aanbod in zou gaan. “Ik weet niet of ik het wel kan, mensen doodschieten”, probeerde Valmir. “Wat is dat nu weer voor onzin. Waar wij op schieten zijn beesten. Die door hun vizier loeren en op onschuldige burgers schieten die eten gaan halen.” Valmir knikte. Dat kon hij niet ontkennen. Hij had zich al zo vaak afgevraagd wat voor gekken zich in de kapotgeschoten huizen verschuilden en op mensen jaagden. “Bovendien is het echt niet gevaarlijker om terug te schieten,” ging Dario verder, “dan hier onbewapend rond te lopen. Ik word in ieder geval liever dood geschoten in een eerlijk gevecht dan als ik in de rij op een brood sta te wachten.” “Niet iedereen is zo dapper”, reageerde Valmir. Dat had het gewenste effect. Dario straalde van trots. En hij reageerde meteen een stuk vriendelijker. “Als je niet wilt, kan ik je niet dwingen. Maar het valt me wel van je tegen, want ik had eigenlijk wel een dappere soldaat in je gezien.” “Het spijt me dan dat ik je heb teleurgesteld, maar er zijn vast mannen genoeg die wel willen vechten” Dario knikte, “Dat in ieder geval. Ik kan ook wel begrijpen dat je bij je gezin wilt blijven. Jullie blijven wel in Sarajevo hè?” “Is wel de bedoeling. Dit kan zo toch niet lang meer door gaan?” “Ik hoop het voor je. Ik ga in ieder geval helpen hier snel een einde aan te maken. Zodat we weer iets normaals kunnen gaan doen want ik heb soms echt het idee dat ik in mijn favoriete politie serie terecht ben gekomen.” “Bevalt dit leven je? Het is wel heel wat anders hè?” “Ja, zeg dat wel. Het lijkt nu echt eeuwen geleden dat we samen op kantoor zaten.” Valmir knikte instemmend. “Ik hoop dat we binnenkort weer samen op kantoor zitten.” “Ik weet het niet.” Reageerde Dario aarzelend. “Als ik nu terugkijk op die tijd leken de dingen waar we ons toen druk over maakten allemaal zo…zo onbelangrijk. Wat ik nu doe is heel anders. Veel wezenlijker, veel eenvoudiger ook. Schieten of geschoten worden. Dat is alles. Geen regeltjes, geen procedures, geen cijfertjes, gewoon overleven.” “Ik houd er niet zo van, van dat overleven. Ik zit liever op kantoor tussen de cijfertjes en andere onbelangrijke zaken.” “Mij trekt het avontuurlijke wel. Het heeft me altijd al aangetrokken. Voor de oorlog heb ik een paar keer een survivaltocht gedaan. Toen trok gevaar me al aan.” “Dat was ander gevaar,” bracht Valmir er tegenin, “geregisseerd gevaar, waarbij het de bedoeling was dat je het zonder kleerscheuren zou overleven.” “Dit gevaar is ook geregisseerd. Door Karadic en Mladic.” “Het is alleen niet hun bedoeling dat we het zonder kleerscheuren overleven.” Vulde Valmir aan. “Ze zorgen er in ieder geval wel voor dat we een goede conditie krijgen.” Bracht Dario er tegenin. “Ik ben nog nooit zo fit geweest” lachte Valmir, “Maar ja, wat wil je met een collectief dieet van brood, rijst en af en toe een verdwaalde erwt. En kruispunt-sprinten als nationale sport.” “Je vergeet onze sportieve prestaties bij het gewichtheffen met houtblokken en het verslepen van jerrycans.” “Nog even en wij zijn hier allemaal topatleten” lachte Valmir.
4 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Zeker, we kunnen hier zo weer Olympische Spelen organiseren. En die atleten zullen met al die kogels hier vast nog harder lopen dan in 1986” “De pers hoeven we in ieder geval niet meer uit te nodigen.” “Ach nee joh, het is hier net een filmset.” “Jammer dat het allemaal “Reality TV” is.” “Ja dat is minder. Je kunt een scène geen twee keer spelen. Maar goed, ik ga nu maar weer, mijn rolletje als dappere soldaat spelen.” “En ik oefen me nog even in het konijn zijn. Nooit geweten dat dat nog zo moeilijk is.” “Veel succes er mee.” “Pas goed op je zelf.” “Zal ik doen.” “Tot ziens.” “Daag.”
Vlucht Dreigend als een witte slang kwamen de bussen van de heuvel af gereden. Een paar minuten nog en dan kwam het definitieve afscheid. Hij keek naar Senda’s moeder die Zalta stevig tegen zich aan drukte. Haar grijze haar stak sterk af tegen Zalta’s donkere vlechten. Ze leken allebei op Senda. Een oudere en een jongere versie van zijn vrouw die hun verdriet om haar dood samen deelden. Senda zou nooit grijs worden, besefte hij plotseling. Nooit zouden er grijze haren tussen haar zwarte krullen groeien. Ze zou nooit ouder worden. Nooit ouder dan 38. Hij voelde tranen in zijn keel opwellen. Die ene vraag spookte weer door zijn hoofd. Waarom? Waarom juist Senda? Hij stopte die zinloze gedachtegang. Waarom moesten ze gaan? Juist nu ze elkaar zo hard nodig hadden. Het ontploffen van een granaat in een andere stadswijk gaf hem het antwoord. De bussen kwamen aan de andere kant van het pleintje tot stilstand. Sissend werden de deuren geopend. Nu moesten ze echt afscheid nemen. Senda’s vader keek hem lang aan. Valmir keek terug, zag de verdrietige blik in de vroeger zo vrolijke ogen. Hij had het gevoel dat hij iets moest zeggen maar wist niet wat. Woorden hadden geen betekenis meer, zo leek het. Hij aarzelde even, toen omhelsde hij de oude man. Even bleven ze zo staan. Toen maakte Valmir zich los uit de omhelzing. Hij liep op Zalta af. Legde zijn hand op haar schouder. “We moeten gaan” hoorde hij zichzelf zeggen. Zalta’s betraande gezichtje keek hem aan. Gelaten maakte ze zich los uit de omhelzing van haar oma. Ze liepen in de richting van de bussen. Met zijn vieren nog even. Een lange man in een groen uniform las een lijst met namen voor. Steeds meer mensen verdwenen in de bus. “Istanovic” Valmir deed een stap naar voren. Liet zijn paspoort zien en hun namen werden doorgestreept. Zalta liep voor hem het trapje op. Haar fel roze rugzak met konijnenoren wipte vrolijk op en neer. Misplaatst vrolijk onder deze omstandigheden. Op de eerste bank die vrij was gingen ze zitten. Te laat besefte hij dat hij voor het raam was gaan zitten. “Zullen we omwisselen?” vroeg hij. Terwijl hij naar Zalta keek begreep hij meteen hoe misplaatst die vraag was. Zalta was veranderd. Ze was niet meer het enthousiaste kleine meisje wat in alles een avontuur zag. Troostend sloeg hij zijn arm om haar schouders, drukte haar magere lijfje tegen zich aan. Onverwachts snel trok de bus op. Ze keken naar buiten, zwaaiden naar Senda’s ouders die steeds verder weg gleden. Senda’s vader zwaaide aarzelend terug. Haar moeder stak haar hand alleen omhoog. Grijpend in de lucht alsof ze het touwtje van een weg vliegende ballon wilde vastpakken. De bus ging sneller. Het duurde niet lang voor ze gereduceerd waren tot kleine grijsharige stipjes tussen de massa achterblijvers. Wanneer zouden ze elkaar weer terug zien? De bus reed langzaam de steile bergweg op. Af en toe heftig op en neer schokkend als de wielen in een gat in het asfalt terecht kwamen. Valmir keek door de raam naar buiten. De overbekende 5 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
straten gleden langs. Wanneer zou hij hier terug komen? De bus reed sneller. Ze kwamen op een bergweg die een prachtig uitzicht gaf over de stad. Zijn ogen zochten naar de begraafplaats ergens aan de zuidkant van de stad. Daar lag Senda begraven. Vanmorgen hadden ze nog bij haar graf gestaan. Een heuveltje zand met een wit kruisje er op, dat was alles. Een kruisje tussen al die andere nieuwe kruisjes. Senda Istanovic, stond er op, met daaronder haar geboortedatum en sterfdatum. Valmir voelde zijn ogen vochtig worden. Moeizaam slikte hij zijn tranen weg, hij wilde niet dat zijn blik wazig werd. Hij richtte zijn ogen op de wijk waar hun flat stond. Heel vaag zag hij de flatgebouwen nog. Grijze blokken, zo leek het vanaf hier. De derde dat was hun flatgebouw. Hij dacht aan de ruime flat die daar nog bijna compleet ingericht was achtergebleven. Twee weekendtassen en Zalta’s roze rugzakje was alles wat ze mee hadden kunnen nemen. Het was vreemd om niet te weten wanneer ze hier weer terug zouden komen. Ze waren zo vaak over deze weg de stad uit gereden. Een dagje naar zee. Op bezoek bij zijn ouders. Lange of kortere vakanties. Elke keer hadden ze hun stad via deze weg verlaten. Dat leek nu eindeloos lang geleden. Toen waren ze nog met z’n drieën geweest. Toen was het altijd duidelijk geweest dat ze binnen niet al te lange tijd weer terug zouden zijn. Ze waren nooit langer dan drie weken weg geweest. Als hun oude volgepropte auto de laatste heuvel op was gekropen en ze zagen Sarajevo beneden liggen, had dat altijd weer opwinding gegeven. Het was een fijn gevoel geweest om weer thuis te komen. Wanneer zouden ze nu weer thuis komen? Het scherpe geratel van een machinegeweer verbrak zijn gedachtegang, liet hem in elkaar krimpen van angst. Sinds Senda’s dood was zijn angst groter dan ooit. In het begin was hij ook wel bang geweest. Maar langzaam maar zeker waren ze aan de schoten gewend. Maakten de ontploffingen een deel uit van het dagelijks leven. Natuurlijk wisten ze dat het gevaarlijk was om op straat te lopen. Dat elke stap de laatste kon zijn. Dat je ook binnen niet veilig was voor granaatscherven. Maar toch had hij altijd een gevoel gehad van dat overkomt ons niet. Naïef was dat geweest. Vreselijk naïef Als hij nu een granaat hoorde maakte dat hem bang. Doodsbang dat die granaat Zalta zou doden of hem. De bus reed verder. Sarajevo verdween achter de heuvels. De heuvels van waaruit de stad nu al zo lang werd beschoten. Al snel stopten ze bij een wachtpost. Twee soldaten in vieze uniformen kwamen de bus binnen. De ene ging naar de bestuurder toe. Hij praatte opgewonden met de bestuurder en al snel ontstond er een kleine woordenwisseling. De andere soldaat liep naar achter de bus in. Valmir had zijn paspoort al gepakt. Maar al snel bleek dat de soldaat daar niet in was geïnteresseerd. “Geld”, bromde hij terwijl hij langs de stoelen liep. De meeste gaven hem zonder te aarzelen wat geld. Toen hij dichterbij kwam rook Valmir een sterke alcoholgeur. Hij gooide een paar waardeloze dinar biljetten in de helm. Die al behoorlijk vol begon te raken. De soldaat was gelukkig te dronken om te merken dat hij met een helm vol waardeloze dinars was afgescheept. Bezorgd keek Valmir naar Zalta die nog steeds lusteloos tegen hem aan hing. Haar smalle bleke gezichtje lag tegen zijn schouder. Het leek alsof ze sliep, maar Valmir zag dat haar ogen half open waren. “Gaat het meisje?” vroeg hij terwijl hij bezorgd over haar voorhoofd streelde. Ze reageerde niet. Ze had haar ogen nu dicht, maar Valmir wist bijna zeker dat ze niet sliep. Hoe kon ze slapen terwijl de bus bijna voortdurend heen en weer schokte. De hele reis had ze nog niets gezegd. Het was al donker toen de bus langzamer ging rijden. Eerst dacht Valmir dat dit de zoveelste wachtpost was die weer voor oponthoud zou zorgen, maar dat bleek niet het geval. Ze waren in een klein dorpje aangekomen. Op een nauwelijks verlicht pleintje stopten de bussen. “We zijn er” fluisterde Valmir tegen Zalta terwijl hij door haar haren streek. Langzaam opende ze haar ogen. Keek de bus zoekend rond. Toen keek ze hem strak aan. “Waar is mama?” fluisterde ze met een slaperig stemmetje. Verdrietig keek Valmir naar haar gezichtje. Hij wist dat hij haar geen goed antwoord kon geven. Hij zag hoe de waarheid langzaam bij haar doordrong. Haar sla6 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
perige gezichtje kreeg droevige trekken. Hij wist dat de waarheid haar pijn deed, maar kon haar er niet tegen beschermen. “We zijn er”, zei hij nog een keer, omdat er niets beters bij hem te binnen schoot. Langzaam stond Zalta op. Pakte haar roze rugzak en liep voor hem de bus uit. Ze volgden de stroom vluchtelingen die door de straten van het dorp liep. Vanzelf kwamen ze bij een soort schoolgebouw uit. Bij de hoofdingang werden grijze dekens uitgedeeld. Via een lange gang die vol hing met schoolprenten kwamen ze in een ruimte die vroeger als klaslokaal dienst had gedaan. Nu waren de schoolbankjes weggehaald en lagen er tientallen dekens op de grond. Op die dekens zaten of lagen mensen. In het midden van het lokaal was nog wat plaats over. Om daar te komen moesten ze over een paar op de grond zittende mensen heen stappen. Valmir legde er zijn deken neer en ging er op zitten. Zalta kwam naast hem zitten. “Wat moeten we nu doen?” vroeg Zalta. Tja, goede vraag, bedacht Valmir. “We zullen eerst maar gaan slapen.” Valmir zette hun weekendtassen op de rand van de deken. Als afbakening van hun terrein. Zoals de anderen dat deden. Toen ging hij naast Zalta liggen en probeerde wat te slapen. Terwijl hij onhandig op de harde grond lag luisterde hij naar de oorverdovende stilte. Verwachte elk moment schoten te horen. Of het gefluit van een naderende granaat. Maar het bleef stil, doodstil. Alleen het gesnurk van de andere vluchtelingen doorbrak de stilte. Ze waren hier veilig, drong nu pas tot Valmir door. Geen sluipschutters, geen granaten. Misschien was hier ook voldoende eten. Als ze met z’n drieën waren geweest had hij zich nu gelukkig gevoeld, besefte Valmir, maar ze waren niet met z’n drieën. Nu niet en nooit meer. Hij zou Senda nooit meer zien, nooit meer met haar kunnen praten. Hij wist dat dat de waarheid was maar het leek alsof hij het niet kon bevatten. Het was zo snel gegaan allemaal. Een week geleden had Senda nog geleefd. Toen was alles nog normaal geweest. Nou ja, normaal. Het was eigenlijk niet normaal om in een belegerde stad te leven, peinsde Valmir. Maar toch waren ze er aan gewend geraakt. En waren er ondanks de beschietingen en het gebrek aan alles ook fijne momenten geweest het afgelopen half jaar. Daarom waren ze misschien ook gebleven, bedacht Valmir. Ze hadden gedacht dat ze het wel zouden overleven, dat het wel goed zou komen. Maar het was niet goed gekomen. Het kon nooit meer goed komen. Senda was dood en ze zou nooit meer levend worden. Nooit meer, prevelde hij. Het was zo moeilijk voor te stellen. “Wanneer gaan we hier weg?” vroeg Zalta hem op de avond van de tweede dag die ze in het vluchtelingenkamp doorbrachten. “Ik weet het niet meisje”, antwoordde Valmir. “Maar ik vind het hier niet fijn.” verzuchte Zalta terwijl ze hem verdrietig aan keek, “Ik was liever thuis gebleven.” “We zijn hier veilig” “Ik wil hier niet zijn, ik wil naar huis.” Snikte Zalta. Valmir sloeg zijn armen om haar heen. Hij voelde zich ellendig. Twijfelde of hij wel de goede beslissing genomen had. Was het wel goed geweest om zo snel na Senda’s dood te vertrekken. Hij dacht aan Senda’s laatste woorden. “Ga, zorg goed voor Zalta, zorg dat ze gelukkig wordt”. Hij was gegaan, ze waren nu op een veilige plaats, maar hij wist dat Zalta hier niet gelukkig zou worden. Hoe lang moesten ze hier blijven, vroeg hij zich nu ook af. Valmir zag zijn geboortedorp voor zich. De huisjes die tegen de berghellingen aan waren gebouwd. Het dorpsschooltje beneden in het dal naast het snelstromende riviertje. Als ze toch een nieuw leven moesten opbouwen zonder Senda, dan zou dat in zijn geboortedorpje het beste gaan. Daar was Valmir van overtuigd. Zalta zou naar school kunnen. Er waren een hele hoop dieren waar ze mee zou kunnen spelen. Er was daar genoeg te eten. Ze zou daar kunnen leven als een gewoon kind. Een kind wat haar moeder verloren was, dat wel, maar geen vluchtelingetje wat haar dagen doorbracht met doelloos wachten. Wachten tot de oorlog voorbij was. Dat zou in zijn geboortedorp een stuk aangenamer zijn. Daar was tenminste genoeg te eten. En hadden ze allebei een eigen kamer met een echt bed natuurlijk. Dat was toch wel een heel verschil met deze zaal. Die ze moesten delen met 20 andere vluchtelingen. 7 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Er was maar één probleem. Konden ze daar wel komen? Hij had vanmorgen al gevraagd of er nog bussen die kant op reden. Maar dat bleek niet het geval te zijn. Had hij wel verwacht eigenlijk. Maar toch was het een teleurstelling geweest. Hij vroeg zich af of ze er naartoe zouden kunnen lopen. Het was iets meer dan 50 kilometer. Dus als je flink doorliep zou je het in een dag kunnen lopen. Maar dat leek hem in hun situatie onhaalbaar. Geoefende wandelaars zou het misschien lukken. Maar hij zou er met Zalta minstens 2 dagen over doen. Hij keek naar Zalta die in elkaar gedoken naast hem lag. Ze sliep onrustig. Bewoog met haar benen en draaide zich moeizaam om. Zou ze zo’n zware tocht vol kunnen houden, vroeg Valmir zich bezorgd af terwijl hij over haar haren streelde. Hij keek naar haar gezichtje dat verlicht werd door het zwakke schijnsel van een lampje op de gang. Smal en bleek stak het af tegen de ruwe grijze deken. Ze was nog steeds erg mager. En het voedsel hier was vast niet goed genoeg om haar te laten aansterken. Er was hier wel meer te eten dan in Sarajevo. Maar het eten wat ze hier kregen was eentonig en alles behalve lekker. Elke morgen een stuk brood met een kop thee. ‘s Middags brood met soep. En ’s avonds rijst met bonen. Niet het goede voedsel om aan te sterken. In zijn geboortedorpje was natuurlijk van alles te eten. Vis, vlees, groenten, fruit, misschien nog wel meer. Valmir voelde zijn maag al samenknijpen als hij aan al dat lekkere eten dacht. Het was ook al weer zo lang geleden dat ze echt goed hadden gegeten. Hij moest een paar uurtjes slapen. Sinds Senda’s dood had hij nauwelijks geslapen en hij voelde zich daarom nu al doodmoe. En dat terwijl die lange reis nog moest beginnen. Hij ging op zijn zij liggen en staarde naar de fel gekleurde weekendtas die de afscheiding vormde tussen hun deken en de volgende. Hij probeerde zijn hoofd leeg te maken. De gedachte aan Senda en de twijfels over de lange tocht duwde hij weg. Het ging, al koste het wel veel moeite. De wijzers van zijn horloge wezen half vier aan toen hij eindelijk in slaap viel. Het was donker, pikdonker. Tastend liep hij door een gang. Opeens kwam een heerlijke geur hem tegemoet. Hij haalde diep adem liet het heerlijke aroma zijn neus binnen dringen. Gebraden vlees, koffie, ovenvers brood. Heerlijke geuren die zich vermengd hadden en er voor zorgden dat er water in zijn mond liep. Hij volgde die geur, tastend ontdekte hij een deurklink. Heel voorzichtig opende hij de deur. De ruimte die er achter lag was zo helder verlicht, dat het hem een moment verblindde. Toen zijn ogen aan het licht gewend waren, zag hij een enorme tafel staan. Afgeladen vol met het lekkerste voedsel. Grote hammen, schalen koude schotels, borden vol vlees, aardappels, schalen groente en fruit, pudding in alle kleuren van de regenboog. Lang staarde hij naar de tafel. Verbaasd hongerig. “Pak maar” hoorde hij een overbekende stem. Hij keek op, zag Senda staan aan de andere kant van de tafel. Ze glimlachte naar hem. Een warm geluksgevoel doortrok zijn lichaam. Hij rende om de tafel heen. Wilde haar in zijn armen nemen. Maar toen zijn hand haar huid raakte verdween ze. Eenzaam en ontredderd bleef hij achter. Hij huilde terwijl de ruimte om hem heen langzaam veranderde. Opeens stond hij in de overbekende keuken van zijn ouderlijk huis. De eikenhouten keukentafel waaraan hij zo vaak met zijn ouders had gegeten lag nu vol met heerlijk voedsel. Een oude man en een jong meisje zaten rustig te eten. Het duurde niet lang voordat hij Zalta herkende. Het ging goed met haar. Ze was flink aangekomen en op haar wangen lag een gezonde kleur. Ze praatte met zijn vader en soms lachten ze allebei. “Kom maar, Valmir” klonk de stem van zijn vader opeens heel duidelijk. “Jullie redden het wel.”
Deel 2
8 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Een paar uur later werd hij wakker van het gehuil van een baby. Enkele dekens verderop. Moeizaam ging hij rechtop zitten zijn spieren voelden stijf en wilden niet meewerken. Hij keek over hun weekendtas heen naar de jonge vrouw die de baby oppakte. Zonder zich te schamen maakte ze haar borst vrij en liet hem drinken. Even sloot hij zijn ogen. Heel duidelijk zag hij Senda voor zich met Zalta in haar armen. Stralend van trots terwijl ze zingend door de lichtgele kinderkamer liep. Hij keek naar Zalta die gelukkig nog sliep. Ze moest goed uitgerust zijn voordat ze aan die zware tocht begonnen. Terwijl hij wat anders ging zitten en zijn stijve spieren masseerde begon de baby weer te huilen. Veel harder deze keer. Het duurde niet lang voordat Zalta hem met een slaperige blik aan keek. “Probeer nog wat te slapen.” “Ik kan niet meer slapen.” Valmir keek op zijn horloge. “Het is pas 7 uur.” “Nou en?” Er viel een lange stilte. Valmir keek naar Zalta. Ze zat stil, speelde gedachteloos met de lintjes van haar trui. Hij vond het niet fijn om haar zo stilletjes te zien zitten. Dit hoorde helemaal niet bij zijn Zalta. Ze was altijd zo druk bezig geweest. Zelfs in de kelder tijdens de ergste beschietingen had ze spelletjes willen spelen of zat ze te tekenen. “Zullen we iets gaan doen?” “Is goed” reageerde ze somber. Hij draaide zich half om, graaide naar de roze rugzak die vlak achter hem moest liggen. Hij lag er niet. Hij draaide zich nu helemaal om. De plek waar de rugzak gisteren nog gelegen had was leeg. “Ik zie je rugzak niet. Heb jij hem ergens anders neergelegd?” vroeg hij Zalta. “In de linker kast, onderste la” reageerde Zalta fel. Valmir lachte zenuwachtig. “Ik zal eens kijken”. “Ik kan de kast niet vinden, schat” zei Valmir terwijl hij zoekend om zich heen keek. Zalta lachte. Voor het eerst sinds Senda’s dood, besefte Valmir. De plotselinge vrolijkheid sloeg al snel om. Ze zochten nog even rond. Maar de rugzak bleef onvindbaar. Gestolen, beseften ze. Zalta huilde. Valmir sloeg zijn arm om haar heen. Hij voelde een enorme woede in zich opkomen. Hoe konden mensen zo wreed zijn? Waarom hadden ze juist Zalta’s rugzakje meegenomen? Was het niet erg genoeg dat ze haar moeder verloren had, dat ze hier nu in dit vluchtelingenkamp zat? Waarom moest ze haar spulletjes nu ook nog kwijt raken? Hij zag haar weer in haar slaapkamertje staan. Voor de laatste keer. Aarzelend pakte ze haar knuffels op. Bekeek ze langdurig terwijl ze over de zachte vacht streek. Daarna zette ze de meeste weer terug. Een paar kleintjes waren in haar roze rugzakje verdwenen. De spelletjes, knutselspullen, boeken, alles had ze met evenveel zorg uitgezocht. Van het stapeltje wat ze mee had willen nemen hadden ze nog een paar dingen terug moeten leggen. Bij al haar speelgoed dat achter had moeten blijven. En nu was ze zelfs haar laatste spulletjes kwijt geraakt. Tuig bedacht Valmir woedend. “We vinden hem wel terug” probeerde hij Zalta gerust te stellen. De eerst paar uur waren goed verlopen, bedacht Valmir terwijl hij op een half verrot bankje zat. Zalta zat naast hem. Ze at gretig van het stuk brood dat hij haar had gegeven. Hij pakte de landkaart uit het voorvak van hun weekendtas en bekeek die aandachtig. “Hoe ver zijn we?” vroeg Zalta hem met volle mond. “Ongeveer op de helft” “Van wat we vandaag moeten lopen?” Valmir knikte. “Dan moeten we nog zo’n eind”, concludeerde Zalta. “Klopt. Lukt vast wel.” Zalta gaf geen antwoord. “Ben je moe”, vroeg Valmir bezorgd. “Een beetje.” “Zullen we eerst even uit rusten?” Zalta knikte. Een tijdje zaten ze zwijgend naast elkaar. Keken naar een pluizig konijntje wat aarzelend uit zijn holletje tevoorschijn kwam en hongerig aan het lange dorre gras in de berm knaagde. Zijn oortjes waren gespitst, maar hij had Valmir en Zalta nog niet opgemerkt. Pas toen een zuchtje wind de
9 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
kale bomen liet bewegen ving zijn roze neusje een verdachte geur op. Het diertje draaide zich om en hupte het bos in. Zijn witte staartje stak sterk af tegen de donkere bosbodem. “Zullen wij ook maar weer verder gaan? Van lang stil zitten krijg je het ook maar koud.” “Nog even volhouden meisje. Zie je dat dorpje daar?” Valmir wees naar de ruïnes van wat voor de oorlog huizen geweest waren. “Daar zal ook nog wel iets recht staan.” Zalta reageerde nauwelijks, ze leunde zwaar op zijn arm. Hij wist dat ze doodmoe was. Te moe om te praten. Vanmiddag had ze steeds gezeurd dat ze moe was. Dat haar voeten pijn deden, dat ze wilde rusten. De laatste uren was ze stil geworden. Bezorgd keek hij naar haar gezichtje wat verborgen zat achter een dikke sjaal. Ze zag er verwaarloosd uit. Een meisje dat van een vergeelde krantenfoto tot leven was gekomen. Ze waren er. Het dorpje bestond uit een aantal ruïnes. Hij bekeek de afgebrande huizen van een afstandje en besliste dat het meest linkse huis het beste voor hun overnachting geschikt was. Ze liepen naar het huis toe. Hij had gehoord dat er soms mijnen in huizen verstopt werden. Het idee dat Zalta gewond zou raken vond hij onverdraaglijk “Blijf hier even wachten” zei hij tegen Zalta voordat hij voorzichtig door de deuropening stapte. Er gebeurde gelukkig niets. Aarzelend liep hij door de donkere ruimte. Met zijn voet voelde hij iets groots wat vlak voor hem lag. Zijn hart klopte in zijn keel. Geschrokken deed hij een paar stappen naar achter. Hij moest heel voorzichtig zijn. Als er hier iets met hem gebeurde, liet hij Zalta alleen achter, kilometers van de bewoonde wereld. Hij moest licht hebben. Hij liet de zware weekendtas op de grond glijden en haalde een lucifer uit het voorvak. Hij streek de lucifer langs het pakje. Meteen ontstond er een klein vlammetje wat net genoeg licht gaf om te zien dat het voorwerp voor hem een half verbrand stuk hout was. Hij liep de kamer rond en stelde vast dat er geen verdachte voorwerpen op de met as bedekte betonnen vloer lagen. “Kom maar”, riep hij naar Zalta. De vlammetjes likten aarzelend aan de takjes die hij voorzichtig op de brandende stof legde. Het duurde niet lang voordat ook de takjes vlam vatten. Het vuurtje begon op te laaien en verspreide al snel een warme gloed. Valmir’s koude handen begonnen pijnlijk te tintelen. Hij legde nog wat extra hout op het vuur. Dat nu begon uit te groeien tot een klein kampvuurtje. Het vochtige hout knetterde huiselijk. Het vuurtje gaf genoeg licht om de zwart geblakerde muren van het huis te kunnen onderscheiden. Hij kon zich moeilijk voorstellen dat dit hier nog geen jaar geleden een normaal huis was geweest. Waarin mensen ongetwijfeld een fijn leven hadden geleden. Tot de oorlog was gekomen en soldaten het in brand hadden gestoken. Nu stonden alleen de muren nog overeind. Een eindje verderop staken de verwrongen geraamtes van stoelen uit de overal aanwezige as laag. Het flakkerende licht gaf ze een angstaanjagende uitstraling. Een koude windvlaag kwam door raamloze gaten in de muur naar binnen. De plotselinge kou liet Valmir huiveren. Het vuur flakkerde hevig. Even leek het uit te gaan, maar de vlammen laaiden toch weer op. Hij keek naar Zalta die in de hoek lag te slapen. Ze lag in een dikke grijze deken gewikkeld. Maar toch was haar gezichtje nog steeds akelig bleek en hadden haar lippen een blauwe kleur. Zou hij haar wat dichter bij het vuur leggen? Ze lag nu iets verder dan een halve meter van het vuur af. Te ver om goed van de warmte goed te kunnen voelen. Heel voorzichtig pakte hij zijn slapende dochtertje op en legde haar wat dichterbij. Nu moest ze het wel warm krijgen, bedacht hij. Hij ging naast haar zitten met zijn rug tegen de koude stenen van de muur. Hij voelde zich moe, vreselijk moe. Terwijl hij naar het vuurtje staarde vielen zijn ogen steeds bijna dicht. Maar hij verzette zich tegen zijn slaap. Hij mocht niet slapen, hij moest wakker blijven deze nacht. Hij moest waken over Zalta en over het vuurtje. Als dat uit ging vroor ze misschien wel dood. Het idee dat hij Zalta’s verstijfde lijfje zou vinden maakte hem doodsbang. Hij gooide nog een paar takken op het vuur. Meteen voelde hij dat het warmer werd. Nog meer hout liet hij in de hongerige vlammen verdwijnen. En weer werd het warmer. Behaaglijk bijna. Hij voelde zijn verkleumde lichaam langzaam ontdooien. Dat was een heerlijk gevoel en Zalta’s 10 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
blauwe lippen kreeg langzaam weer de normale kleur. Weer gooide hij extra hout op het vuur. De warmte maakte hem suf. Het koste steeds meer moeite om zijn ogen open te houden. Als ik veel hout op het vuur gooi blijft het wel een tijdje branden, ging er door zijn hoofd. Dan kon hij even slapen. Hij legde nog een flink stapeltje hout op het vuur en ging op de koude betonnen vloer liggen. Het duurde niet lang voordat zijn uitgeputte lichaam wegzakte in een diepe dromenloze slaap. Een scherpe brandende pijn haalde hem uit zijn slaap. Langzaam opende hij zijn ogen. Kleine vonkjes dansten als vuurvliegjes boven zijn hoofd. Mooi, net vuurwerk, bedacht hij, nog suf. De vonkjes dwarrelden langzaam naar beneden. Doofde in de as op de grond. Een paar vonkjes vielen op zijn jas. Lieten kleine gaatjes in de stof achter. De doordringende schroeilucht bracht hem bij zijn positieven en met een schok ging hij rechtop zitten. Een nieuwe windvlaag blies een regen van vonkjes Zalta’s kant op. Ze kwamen neer op haar wollen deken. Straks vliegt die deken in brand, schoot er door zijn hoofd. Hij stond op en in een paar stappen was hij bij haar. Hij pakte haar op, droeg haar weg van het vuur. Weg van de vonken die een verschroeid plekje op de deken hadden achtergelaten. Een heel eind van het vuur af legde hij Zalta op de grond. Ze was wakker geworden. “Ik wil nog niet gaan. Ik ben nog zo moe” fluisterde ze met een slaperig stemmetje. “We gaan niet, het is nog donker” stelde hij haar gerust. “Ga maar gauw slapen.” Ze hadden geluk gehad, besefte Valmir. Als er geen vonkje op zijn hand was gevallen had hij doorgeslapen. Dan had Zalta’s deken wel in brand kunnen vliegen. Hij huiverde bij het idee. Dat Zalta zich wel ernstig had kunnen verbranden en dat alleen omdat hij niet had opgelet. Hij moest echt wakker blijven. Ook al was hij nog zo moe. Zalta draaide zich half om. “Papa, Ik kan niet slapen. Het is hier zo koud” “Ik weet het meisje. Ik zal je wat dichter bij het vuur leggen” “Dat is goed”, reageerde ze mak. “Het is hier nog steeds koud” klaagde Zalta toen ze een meter dichter bij het vuur lag. “Ik weet het meisje. Maar je kunt niet dichter bij het vuur gaan liggen, dat is te gevaarlijk” “Te gevaarlijk?” Valmir knikte “Er vallen dan vonkjes op je deken en misschien vliegt hij dan wel in brand. Probeer maar wat te slapen. Morgenavond slaap je in een warm bed en dan heb je al allerlei lekkere dingen gegeten.” “Papa, vertel je een verhaaltje” “Wat voor een verhaaltje?” “Over mama toen ze dat kindje gered had. Dan is het net alsof mama een beetje hier is hè?” “ Ja, dan is mama nog een beetje bij ons. Doe je ogen maar dicht, dan begin ik.” “We waren die dag heel vroeg weg gereden, om half zeven al geloof ik, want het zou heel warm worden. En we wilden voordat het echt warm werd op het strand zijn. Dat was toen ook gelukt, want we zaten al voor tien uur op het strand. Nog voordat het echt druk werd dus. We hadden een mooi plaatsje uitgezocht. Niet te ver van het water, maar toch buiten bereik van de golven. Jij ging meteen een zandkasteel bouwen.” “En we gingen ook eten hè” onderbrak Zalta zijn verhaal. Valmir knikte “Mama had de grote koelbox volgeladen met koude limonade en allerlei lekkere dingen om op het strand op te eten. Slaatjes, pakjes vlees, worstjes, fruit. Tegen de middag hadden we een deken uit gelegd en gingen we op het strand picknicken.” “Was heel lekker hè” “Ja, we hebben toen heel lekker gegeten, ook al zat er soms wel een beetje zand in. Als toetje gingen wij een ijsje halen terwijl mama op de spullen paste. We moesten voor dat ijsje een heel eind lopen. Maar in die strandtent hadden ze wel heel veel soorten ijs. Kon je allerlei verschillende bolletjes kiezen. Toen wij terug naar mama liepen was het bij ons plaatsje heel erg druk. Wij waren heel erg benieuwd wat er aan de hand was.” Valmir stopte zijn verhaal. Nog voor hij het belangrijkste had verteld was Zalta’s uitgeputte lijfje in een diepe slaap weggezonken en ondanks alles lag er een vage glimlach op haar blauwe lip11 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
pen. Hopelijk had ze vannacht een mooie droom. Over Senda, het strand en alle fijne dingen die nu zo eindeloos ver weg leken. In gedachten ging hij verder met het verhaal. Hij zag Senda voor zich. Bezorgd over een jongetje gebogen dat hoestend op hun badlaken lag. Er stonden veel mensen om haar heen maar die keken alleen toe. Het jongetje had al rechtop gezeten toen de badmeester eindelijk arriveerde met de ouders van het jongetje. Die waren behoorlijk geschrokken, maar vooral blij dat het goed was afgelopen. De badmeester had tegen Senda gezegd dat ze goed en snel gehandeld had. Hij zag Senda’s gezicht voor zich. Verlegen blozend door al die complimentjes. Hij was zo trots op haar geweest. Het vuur was zwakker geworden. Hij stond op en gooide een paar nieuwe takken op het vuur. Hij ging weer bij Zalta zitten. Ze sliep nog steeds rustig ondanks de kou en de honger. Het verhaaltje had haar duidelijk rustig gemaakt. In Sarajevo hadden ze elkaar met grote regelmaat zulke verhalen verteld, samen herinneringen opgehaald. In de schuilkelders tijdens beschietingen die slapen onmogelijk maakte. ’s Avonds voor het slapen gaan als de kaarsen en lampolie weer eens schaars was. “We lijken wel drie bejaardjes die voortdurend over die goede oude tijd praten.” had Senda een keer lachend opgemerkt. Een donkere wolk verduisterde het bleke winterzonnetje. Niet veel later vielen de eerste druppels. “We gaan even schuilen.” Al snel stonden ze tegen de stam van een enorme den geleund en keken ze naar de regendruppels die steeds sneller naar beneden vielen en plassen maakten op het toch al modderige zandpad. Ze waren zelf in ieder geval nog droog. En hopelijk bleef dat zo, bedacht Valmir. Nat worden was wel het laatste waar ze op dit moment behoefte aan hadden. “Heb je regenjassen bij je?” vroeg Zalta. “Ik zal eens kijken.” Hij opende de blauwe weekendtas waar naast fotoboeken ook wat kleren in zaten. Hij kon zich niet herinneren dat hij Zalta’s regencape had ingepakt maar hoopte het felgele pakje toch te vinden. Helaas, de tas zat vol herinneringen, maar praktische dingen zoals een regencape ontbraken. “Hebben we niet bij ons”, deelde Valmir haar mee. “Wat gaan we dan doen?”. “Wachten tot de bui over is” Dat kon alleen nog wel even duren, zag Valmir, terwijl hij naar de loodgrijze lucht keek. Een boom was ook geen ideale schuilplaats, merkten ze toen niet veel later de regen de takken had doorweekt en er grote druppels op de nog droge bosgrond vallen. “Zullen we maar verder gaan. Hier worden we ook nat en we vinden vast wel iets beters om te schuilen” zei hij met meer vertrouwen dan hij eigenlijk voelde. Hij hing de weekendtas die steeds zwaarder leek te worden weer om zijn schouder. Zonder tegen te sputteren stond Zalta op. Pas nu viel het hem op hoe goed Zalta eigenlijk naar hem had geluisterd de afgelopen week. Ze ging niet meer tegen hem in zoals ze vroeger altijd had gedaan. Ze vroeg ook niet meer waarom iets moest of juist niet mocht. Het leek wel alsof het haar allemaal niet interesseerde. Zwijgend liepen ze naast elkaar zo veel mogelijk in de beschutting van de bomen. Al hielp het niet echt. De koude regendruppels stroomden langs hun gezicht en maakten hun jassen vochtig. Langzaam maar zeker drongen de koude druppels dieper. Door alle lagen kleren heen. “Ben je nat, meisje?” Zalta knikte. Hij sloeg zijn arm om Zalta heen en voelde dat ze rilde. Als ze maar niet onderkoeld raakt, bedacht Valmir bezorgd. Het was veel te koud om met natte kleren rond te lopen. Dat voelde hij zelf ook. De kou drong door tot in zijn botten. Eigenlijk zouden ze ergens naar binnen moeten kunnen om een beetje op te warmen en hun natte kleren te laten drogen. Maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Ze liepen nu midden in een bos en zelfs ruïnes kwam je hier niet tegen. Stevig doorlopen was het enige dat hij op dit moment kon bedenken. Dan waren ze vanavond in ieder geval thuis. Konden ze zich warmen aan het haardvuur dat zo gezellig in de schouw knetterde. “Ik wil rusten” deelde Zalta mee. 12 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Kan niet meisje, het is veel te koud om stil te zitten.” “Maar ik ben zo moe papa”, ze keek hem aan. Op haar lijkbleke gezichtje stond uitputting te lezen. Haar blauwe lippen trilden alsof ze elk moment kon gaan huilen. God wat was het moeilijk om nu nee tegen haar te zeggen. Maar ze konden echt niet rusten. Het was al weer een uur droog maar hun kleren waren nog steeds nat en als ze gingen zitten zouden ze het alleen nog maar kouder krijgen. “Het kan echt niet meisje” Zalta begon te huilen. Warme tranen rolde over haar koude gezichtje. “Van mama had ik wel mogen rusten” snikte ze terwijl ze zich onder Valmirs arm uit worstelde en op de modderige grond ging zitten. Valmir bleef besluiteloos staan. Staarde naar Zalta die voor zijn voeten zat. Hij moest haar dwingen op te staan en verder te lopen. Maar dat was zo moeilijk, zo vreselijk moeilijk. Als ze nu zeurde was het nog niet zo erg geweest. Maar ze zeurde niet, ze was doodmoe, dat zag hij wel aan haar gezichtje. Als hij die tassen niet bij zich had gehad had hij haar een stukje kunnen dragen. Zou hij die tassen hier achterlaten? Hij aarzelde, dacht aan alle fotoboeken en alle mooie herinneringen die hij al zo ver had meegezeuld. Als hij ze hier achterliet was hij ze kwijt. Dan waren er geen foto’s meer van Senda, geen herinneringen aan hun vroegere leven. Nee, hij kon die tassen niet achterlaten. Hij stak zijn hand naar Zalta uit, wilde haar overeind helpen. “Laat me met rust” schreeuwde ze huilend tegen hem. “Loop zelf door als je zo’n haast hebt. Van mama mocht ik wel rusten en mama zou ook nooit mijn regenjas vergeten.” Valmir slikte. De verwijten kwamen hard aan, maar hij wist dat ze gelijk had. Het was zijn schuld dat ze doodmoe was. Hij had te veel van haar verlangd. En hij was ook zo stom geweest om haar regencape te vergeten. Als ze die bij zich hadden gehad had ze niet zo veel kou geleden en dan hadden ze ook kunnen rusten zonder het risico te lopen onderkoeld te raken. Hij voelde zich ellendig. Zijn eigen moeheid drukte nu nog zwaarder op hem. Even voelde hij het verlangen om naast Zalta te gaan zitten. Zijn vermoeide benen even rust te gunnen. Het lint van de zware tas dat in zijn schouders sneed van zich af te laten glijden. Maar hij wist dat hij niet aan dat verlangen kon toegeven. Als hij ook ging zitten was dit het einde. Dat mocht niet. Nee, ze moesten verder. Zalta was nog zo jong. Ze had nog een heel leven voor zich. Ze moesten volhouden. “Kom nou meisje. Nog even volhouden. Het is niet meer zo ver.” Moedigde hij Zalta aan. Weer stak hij zijn hand naar Zalta uit. Deze keer pakte ze hem wel vast. Moeizaam krabbelde ze overeind. Hij hield haar arm vast. Probeerde haar zo veel mogelijk te ondersteunen. Ze liepen weer verder. De weg voor hen begon langzaam te stijgen en was eindeloos lang. Zalta hing zwaar op zijn arm. Haar woorden van net spookten door zijn hoofd. Hij had Senda beloofd goed voor hun dochtertje te zorgen. En moest je Zalta nu eens zien. Ze had het ijskoud. Was totaal uitgeput en hij had haar moeten dwingen verder te lopen. En dat allemaal omdat hij niet tevreden was geweest met het vluchtelingenkamp en zonodig naar zijn geboortedorpje wilde. Hij voelde zich schuldig. Daar was hij nu te laat mee, bedacht Valmir bitter. Nu kon hij niets meer aan hun situatie veranderen. Hij had de verkeerde keuze gemaakt, net als in Sarajevo toen ze besloten hadden te blijven. Het enige dat hij nu nog kon doen was doorlopen en hopen dat deze fout geen dodelijk gevolgen had. Ze waren er bijna. Eindelijk, dit was de laatste heuvel. Van hieruit zouden ze het boerderijtje van zijn vader kunnen zien. “Kom op meisje, we zijn er bijna.” Terwijl ze moeizaam de heuvel op liepen voelde hij zijn hart in zijn keel bonken. Als het nu maar allemaal goed was beneden. Als zijn dorpje er nu nog maar hetzelfde bij lag als voor de oorlog. Aan de mogelijkheid dat soldaten het hadden platgebrand, zoals er met het gehuchtje gebeurd was waar ze afgelopen nacht hadden geslapen, wilde hij niet denken. Dat mocht niet gebeurd zijn. De angst maakte dat hij sneller ging lopen, ondanks zijn moeheid. “Niet zo snel” 13 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
fluisterde Zalta. “Nog even volhouden meisje, we zijn er zo.” De weg omhoog was steil en veel langer dan hij zich kon herinneren. Toen ze de top eindelijk hadden bereikt was hun ademhaling gejaagd. Maar het uitzicht was prachtig. Het dorpje in de vallei lag er vredig bij precies zoals hij het zich kon herinneren. Steile bergwanden lagen als beschermende armen om de vallei heen. Boerderijtjes waren willekeurig tegen de berghellingen gebouwd. Een snelstromend beekje doorsneed de vallei. Het zag er allemaal vredig uit. Nergens was ook maar een spoortje van geweld te bekennen. Geen kogelgaten in de muren, geen plastic in de ramen. De oorlog leek hier een andere wereld. “We hebben het gehaald meisje” fluisterde hij opgelucht tegen Zalta, terwijl ze even stopten om van het uitzicht te genieten. Deel 3 Op zijn gemak slofte de oude man met de vieze borden naar de keuken. Hij hield de borden even onder de kraan om ze later op te stapelen. Drogen deden ze zelf wel, wist hij uit ervaring. Hij pakte de fluitketel van het gas en liep weer terug naar zijn schommelstoel. Met een tevreden zucht ging hij zitten. Hij pakte het houtblok dat hij die morgen uit een stuk brandhout had gehakt. De vorm stond hem wel aan. Hij legde de grote geblokte deken over zijn benen en pakte een kleine schaaf uit de standaard. Met het gemak waarmee zijn vrouw aardappels had geschild ontdeed hij het stuk hout van de schors. Het mooie blanke binnenste bleef over. Klaar om bewerkt te worden. Door zijn leesbril bestudeerde hij de lijnen die de houtnerven vormden. Ze liepen niet helemaal recht maar weken in het midden steeds iets verder naar buiten. Hij zou er een gezicht uit kunnen snijden, bedacht hij. Hij pakte een grove beitel en sloeg de nutteloze stukken weg. Net zo lang tot hij een groot bijna ovaal blok hout over had. De grote lijnen waren klaar en alhoewel een leek er nooit een gezicht uit gehaald zou hebben, vormde het hout voor hem al heel duidelijk een gezicht. Het glimlachende gezicht van zijn jongste zoon wachtte om uitgebeiteld te worden. Terwijl hij aan Valmir dacht kreeg zijn verweerde gezicht bezorgde trekken. Hopelijk was alles goed met hem en zijn gezinnetje. Hun leven was toch niet makkelijk sinds de oorlog was uitgebroken. Dat had hij in de schaarse brieven wel gelezen. Toch kon hij maar moeilijk aan het idee wennen dat zijn zoon, ja zelfs zijn vroeger zo verwende kleindochtertje een oorlog mee maakte. Dat hoorde niet, peinsde hij verder. Oorlog was iets van vroeger. Toch gebeurden er nu ook vreselijke dingen als hij de berichten op de radio mocht geloven. Vaak waren die zo vreselijk dat hij het idee had dat alles schromelijk werd overdreven. In de brieven uit Sarajevo had Senda ook wel geschreven over “de normale” beschietingen. Konden beschietingen normaal zijn, vroeg hij zich vertwijfeld af. Maar het gebrek aan voedsel en brandstof leek een groter probleem. Daar had ze in ieder geval veel meer tekst aan gewijd. Zijn overpeinzingen maakten hem moe. Hij wierp een snelle blik op de statige wandklok. Geen wonder dat hij zich moe voelde, normaal was hij op dit moment al met zijn middagdutje bezig “Je moet nog even wachten”, mompelde hij tegen het gezicht in het houtblok. “Morgen ga ik weer met je verder.” Hij vouwde het geruite kleed samen en stond op om het uit te kloppen. Toen hij de buitendeur openduwde sloeg de koude regen in zijn gezicht. Wat een hondenweer bedacht hij terwijl hij de houtsplinters uit de deken klopte. Binnen was het heel wat behaaglijker, stelde hij vast toen hij de kamer weer binnen liep. Hij gooide nog een hout blok op het vuur en ging toen op zijn schommelstoel zitten. Het zachte gekraak van de stoel en de het getik van de regen dat tegen de ruiten aan sloeg vormden al gauw een rustgevende melodie. Langzaam vielen zijn ogen dicht. Hij was ergens wakker van geworden, besefte hij terwijl hij nog suf van de slaap om zich heen keek. Hij spitste zijn door de jaren slechter geworden oren. Heel zacht hoorde hij geklop. Wie kon dat nu zijn, vroeg hij zich af, terwijl hij moeizaam opstond en langzaam naar het halletje liep. Er werd behoorlijk op de deur gebonkt merkte hij aldaar. Wel brutaal zeg. Even was hij in tweestrijd. Zou hij terug gaan naar de huiskamer? Die brutale types konden mooi buiten blijven 14 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
staan. Maar hij wilde toch ook wel graag weten wie er als een gek op zijn deur stond te bonken. Zijn nieuwsgierigheid overwon de irritaties. Door het gele matglas van de voordeur zag hij een magere verwaarloosde man staan. Een vluchteling, concludeerde hij. Maar waarom klopte die man nu juist hier aan? Hij vertrouwde het niet helemaal, er liepen tegenwoordig zoveel vreemde types rond. Naast de man zag hij iets bewegen. Hij had een kind bij zich. Opeens voelde hij medelijden. Hij liep naar de deur. Schoof de zware grendel weg. Toen hij de deur open duwde en de man recht aankeek was het of zijn oude hart even stil stond. Eindelijk bewoog er iets. Eindelijk. Valmir had het gevoel dat hij al uren stond te wachten. Allerlei nare gedachte waren al door zijn hoofd geflitst. Wat als zijn vader dood was en er ander mensen in zijn ouderlijk huis woonden? Wat moest hij dan doen? Waar moest hij dan met Zalta naar toe? Ze was toch al zo vreselijk moe en hij had ook het gevoel dat hij elk moment door zijn benen kon zakken van vermoeidheid. Het enige waar hij nu naar verlangde was warmte en rust. En iets te eten, want er schoten regelmatig pijnlijke steken door zijn lege maag. Het duurde lang voordat de deur open werd gedaan. Het leek wel of zijn vader twijfelde. Waren ze misschien niet welkom? Resoluut duwde hij die gedachte weg. Natuurlijk waren ze hier welkom. Zijn vader was altijd goed voor hem geweest. Hoe kon hij nu denken dat die hen onder deze omstandigheden buiten liet staan? Eindelijk ging de deur open. Hij keek recht in het geschrokken gezicht van zijn vader. Hij was nauwelijks veranderd, stelde Valmir vast. “Pap”, klappertandde Valmir. “Jongen toch” reageerde zijn vader duidelijk ontdaan. “Wat is er toch allemaal met je gebeurd.” Hij sloeg zijn armen om Valmir heen. Drukte hem stevig tegen zich aan. Valmir voelde zich klein, heel klein, toen hij zijn vermoeide hoofd tegen zijn vaders schouder liet rusten. Even was hij weer het kleine jongetje dat zich bij een ruw spelletje had bezeerd. Een vloedgolf aan tranen was niet meer te stoppen. Hij huilde voor het eerst sinds hun vertrek uit Sarajevo. Zijn vader probeerde hem onhandig te troosten. “Senda is dood”, snikte hij. “Breng iets te eten” commandeerde Valmir zijn vader. Terwijl hij zelf Zalta’s natte kleren uittrok. Hij wreef haar koude lijfje met een grote handdoek warm. Liet toen een veel te grote wollen trui over haar magere lijfje glijden. “Nog even wakker blijven meisje” zei hij tegen Zalta, die volledig uit geput tegen hem aan hing. Hij zag dat het haar ongelofelijk veel moeite kostte om haar ogen open te houden. “Schiet eens op pap!” schreeuwde hij naar zijn vader die hij in de keuken met potten en pannen hoorde rammelen. “Even wachten, ik ben bijna klaar” bromde zijn vader. Niet veel later werd de keukendeur opengeduwd en kwam zijn vader met een overvol dienblad de kamer in. Voorzichtig pakte Valmir het dienblad van hem aan en zette het voor zich op de grond neer. Heerlijke geuren drongen zijn neus binnen. Pijnlijke steken schoten door zijn maag. God, wat had hij een honger. Hij prikte een blokje vlees aan zijn vork. Stopte het in Zalta’s mond. “Lekker hè meisje?!”. Als een baby liet ze zich voeren. Te moe om te protesteren. Ze at snel. Kauwde nauwelijks. Het duurde niet lang voordat het bord leeg was. “Wil je nog meer?” vroeg Valmir “Er is genoeg.” Zalta schudde van nee. “Ga dan maar lekker slapen.” Hij legde de dikke deken over haar heen en stopte haar goed in. Vrijwel meteen vielen haar ogen dicht. Doodstil bleef Valmir naast haar zitten. Staarde naar haar bleke gezichtje. “We hebben het gered Senda.” zei hij in gedachten. “Nu zal het beter met haar gaan. Ze heeft al zo goed gegeten. En ze ligt hier zo lekker warm. Ze zal snel aansterken Senda.” Hij zag dat de blauwe kleur langzaam van haar lippen week. “Het gaat goed met haar”, fluisterde zijn vader tegen hem alsof hij Valmirs gedachten had gelezen. “Gelukkig wel” verzuchte Valmir. “Ga zelf ook eens droge kleren aandoen. Je hebt het nog steeds koud.” Zonder te protesteren gehoorzaamde Valmir zijn vader.
15 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
De schommelstoel kraakte, ook al ging hij nog zo voorzichtig zitten. Ze sliep gelukkig door, stelde hij vast. Hij voelde zich moe maar slapen kon hij niet. Er was zo veel gebeurd deze avond. Zijn rustige leventje was helemaal op zijn kop gegooid. Maar dat gaf niets, hij was blij met hun komst. En op een vreemde manier voelde hij zich zelfs opgelucht. Hij mocht zich niet opgelucht voelen, sprak hij zichzelf streng toe. Hij moest verdrietig zijn om de dood van Senda, zijn schoondochter. Vreemd genoeg voelde hij helemaal geen verdriet. Hij haalde zich Senda voor de geest. Heel scherp zag hij haar voor zich. Ze stond over de staldeur geleund, liet een kalfje aan haar hand zuigen terwijl Zalta het beestje over zijn fluweel zachte neus aaide. Hij probeerde zich Senda dood voor te stellen. Hij kon het zich allemaal niet voorstellen. Het kon toch allemaal niet waar zijn. Hij had het gevoel dat ze nog wel zou komen. Dat ze over een paar dagen voor de deur zou staan, net zo plotseling als Valmir hier met Zalta was verschenen Hij werd wakker. Vroeg zich verbaasd af waarom hij hier in zijn schommelstoel zat en niet gewoon in bed lag. Hij keek de kamer rond en zag tot zijn grote verbazing een kind op de grond liggen. Een klein meisje lag stevig ondergestopt op de schapenvacht voor de haard. Hij stond op en liep naar het kind toe. Hij hoefde maar een paar stappen te doen voordat hij haar herkende. Het was … zijn kleine zusje. Maar dat kan toch niet, vroeg hij zich vertwijfeld af. Zijn zusje was toch dood? Het was toch al zo lang geleden dat hij haar met zijn moeder had begraven. Een halve eeuw en toch lag ze nu hier. Of zou het een soort droombeeld zijn. Heel voorzichtig liep hij naar haar toe. Hij knielde moeizaam naast haar neer. Heel langzaam stak hij zijn hand uit om haar bleke gezichtje aan te raken. Ze verdween niet door zijn aanraking. Heel duidelijk voelde hij haar warme huid. Ze was er dus echt. Zijn zusje lag hier alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Ze was niets veranderd. Haar gezichtje was nog even bleek en mager. Er lagen nog steeds diepe kringen van uitputting onder haar gesloten oogleden. Het was alsof ze net uit de mijnen was terug gekomen. Totaal uitgeput na een werkdag van 10 uur. Maar dat kon eigenlijk toch niet. Hij was hier in zijn eigen mooie huis. Niet in het vervallen krotachtige arbeiderswoninkje waar hij was opgegroeid. Ze lag hier op een hagelwitte schapenvacht en niet tussen de gescheurde dekens en groezelige lakens in de krappe bedstee waar ze met zijn drieën in hadden geslapen. Tot ze ziek was geworden. Toen had ze weken lang alleen in de bedstee gelegen terwijl het steeds wat slechter met haar ging. Machteloos hadden ze moeten toezien hoe ze steeds magerder was geworden, steeds zwakker. Geld voor een dokter was er niet geweest ook al hadden ze zich kapot gewerkt en eindeloos lange dagen gemaakt. Op een ijskoude winterdag had haar uitgeteerde lichaampje het opgegeven. Negen was ze geworden. En nu lag ze hier warm, levend, zoveel jaren na die vreselijke winterdag. Dat kon niet, dacht hij. Dat kon echt niet. Voorzichtig streek hij de lange zwarte haren uit haar gezicht. Ze waren vochtig. Hij droomde niet. Er lag hier echt een kind voor hem, maar het kon niet zijn zusje zijn. Heel langzaam kwamen de herinneringen aan de avond ervoor bij hem boven. Aan Valmir die met Zalta voor de deur had gestaan. Eindelijk besefte hij dat dit meisje zijn kleindochtertje was. Zalta praatte in haar slaap, gooide de deken van zich af. Hij dekte haar opnieuw toe. Trok de deken hoog op tot net onder haar kin. Arm kind, dacht hij. Wat had ze allemaal niet mee moeten maken de afgelopen dagen. Nog steeds staarde hij naar haar bleke gezichtje, naar de donkere wallen onder haar ogen. Hoe kon het toch, vroeg hij zich af. Hoe kon het toch dat dit zijn kleindochtertje was. Het was altijd zo’n verwend krengetje geweest en moest je haar nu eens zien. Totaal uitgeput, aan het eind van haar krachten. Daarom leek ze natuurlijk zo op zijn zusje. Die was ook op geweest als ze na een 10-urige werkdag in de mijnen eindelijk naar huis mocht. Ze had ook wel erg ver moeten lopen, peinsde hij. En dat terwijl ze helemaal niet gewend was zich echt moe te hoeven maken. Ze had het zo goed gehad in Sarajevo. Valmir en Senda hadden haar vreselijk verwend. Ze had altijd alles gekregen. De grote kasten in haar ruime slaapkamer hadden uitgepuild van het nutteloze speelgoed. Het was hem al snel duidelijk geworden dat ze 16 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
het woord ‘nee’ niet vaak te horen kreeg. Daarom was ze ook zo ondankbaar geweest. Eén voorval kon hij zich nog glashelder voor de geest halen. Het was Zalta’s vijfde verjaardag geweest. Ze zaten gebak te eten in de overvloedig versierde flat en Zalta rende opgewonden kwebbelend op en neer. Het was hem niet ontgaan dat haar nieuwsgierige blik regelmatig op het tamelijk grote pakje bleef hangen wat hij onder zijn stoel had staan. Dat had hem een tevreden gevoel gegeven. Hij had een speciaal kado bij zich gehad. Een houten pop waaraan ze dagen hadden gewerkt. Hij had het gezichtje, de handjes en de voetjes uit blank hout gesneden. Dat was fijn werk geweest wat veel tijd had gekost. Maar het resultaat mocht er zijn, dacht hij trots. De pop zag er prachtig uit in het blauwe jurkje wat zijn vrouw had gebreid. Het was het beste speeltje dat hij ooit gemaakt had, daar was hij van overtuigd geweest. En hij had wat speelgoed gemaakt. Heel vroeger voor zijn broertjes en zusjes. Later voor zijn kinderen en nu zelfs voor zijn kleinkinderen. En hoewel er in al die jaren veel veranderd was waren de kindergezichtjes altijd stralend geweest tot die ene keer in Sarajevo. Zalta had boos gekeken toen ze de pop had uitgepakt. Ondanks het lovende oh en ah geroep van de aanwezige volwassenen. Toen Senda met de beste bedoelingen tegen haar gezegd had, “Ga opa en oma eens bedanken voor die mooie pop”, was ze woedend geworden. Ze had de pop weggesmeten en haar kleine voetjes hadden driftig op de grond gestampt terwijl ze half huilend had geschreeuwd dat de pop niet mooi was. Hij had raar stijf haar en niet eens slaapogen. Ze was zo driftig geweest dat het Valmir grote moeite had gekost om haar naar haar slaapkamer te brengen. Hij glimlachte terwijl hij aan het voorval dacht. Toen was hij er best boos over geweest, maar dat leek nu oneindig lang geleden. Een andere wereld die nu oneindig ver weg leek. “Wakker worden Valmir. Het eten is klaar.” Langzaam opende Valmir zijn ogen. Verdwaasd keek hij om zich heen. Waar was hij? Waarom lag hij niet thuis in zijn eigen bed? Hij draaide zich om keek in het vriendelijk glimlachende gezicht van zijn vader. “Goedemiddag slaapkop.” “Middag?” vroeg Valmir verbaasd. “Het is half 2”, antwoordde zijn vader. “Is Zalta al wakker?” “Nee, die slaapt ook nog” “Oh, wat veel” riep Zalta verbaasd uit toen ze de keuken binnen liep. Valmir volgde haar nieuwsgierig. Ze had niet overdreven, zag hij. Op de keukentafel stond inderdaad een enorm feestmaal. “Het ziet er heerlijk uit pap” merkte Valmir op. “En het ruikt heerlijk. Hebt u dat helemaal zelf klaar gemaakt?” Zijn vader lachte. “Was het maar waar jongen. Nee, zo’n meesterkok ben ik niet. Mevrouw heeft de ingewikkelde dingen klaar gemaakt”. “Het is fantastisch. Bedankt pap, ik ben zo blij dat we hier zijn.” “Mag ik al beginnen?” vroeg Zalta terwijl ze verlangend naar de heerlijk geurende plakken suikerbrood keek. Haar lievelingskostje, wist Valmir. “Natuurlijk meid, val maar aan.” Glimlachend keek Valmir hoe Zalta haar bord vol laadde en gulzig begon te eten. Zalta en zijn vader aan een overvolle tafel. Een beeld wat hij al had gezien. Het klopte met zijn droom. Elk detail klopte. Vreemd, bedacht Valmir. Misschien was het wel een soort voorspelling geweest. Meestal geloofde hij niet in dat soort dingen, maar dit was toch wel heel toevallig. In gedachten verzonken schepte hij zijn bord vol. Senda had hem duidelijk willen maken dat hij hier heen moest, ging er opeens door zijn hoofd. Die gedachte maakte dat een warm geluksgevoel zich in zijn borst nestelde. Ze was niet echt dood. Nee, dat was niet waar, ze was wel dood. Maar toch was ze nog bij hen. Ze had hem geholpen de goede beslissing te nemen. Ze had er voor gezorgd dat ze hier nu veilig waren.
17 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Te klein voor een oorlog Een bleek ochtendzonnetje scheen door een spleet in de donkerbruine gordijnen Valmirs kamer binnen. Halfacht gaf de wekker aan. Een mooie tijd, geeuwend stond hij op. Valmir had vannacht goed geslapen, beter dan gisteren, toen had hij een nachtmerrie gehad over Sarajevo. De bommen, de sluipschutters en vooral de zinloze dood van Senda. Gelukkig had hij nu niet meer zo vaak zulke nachtmerries als toen hij pas met Zalta uit de hel van Sarajevo was gevlucht. Wat leek het lang geleden dat hij hier samen met Zalta was aangekomen. Volkomen uitgeput, verkleumd, hongerig en vreselijk verdrietig om Senda's dood. Zijn vader had hen liefdevol opgevangen. Met zijn hulp ging het nu elke dag een beetje beter. Senda miste hij natuurlijk nog wel, maar hij voelde nu niet meer die vreselijke pijn die hij toen had gevoeld. De pijn die dagen, weken zijn leven had beheerst. Hij had het verlies van zijn vrouw leren aanvaarden. Dat was niet makkelijk geweest, maar hij had toch verder gemoeten voor Zalta. Die het ook zonder haar moeder moest zien te redden. Valmir trok de gordijnen open. Hij keek door het raam naar buiten. Het landschap zag eruit als op een kerstkaart. Het zonnetje scheen waterig over de besneeuwde berghellingen. Het liet de daken van de boerderijen glinsteren, alsof er kleine diamantjes in de sneeuw lagen. In de besneeuwde boomgaard hupte een wild konijntje rond. Alles zag er zo rustig en vredig uit, dat Valmir maar moeilijk kon geloven dat Sarajevo hier maar 60 km vandaan lag. “Ja, ja ik kom eraan” mompelde Valmir tegen de kakelende kippen, terwijl hij het luikje openmaakte. De beesten schoten kakelend naar buiten. Zo, dat was gebeurd, nu Zalta wakker maken, dacht Valmir. Terwijl hij weer naar binnen liep, viel zijn blik op een los hangende plank, in de grote kale appelboom. Hoe kwam die daar nou in, vroeg Valmir zich verbaasd af. Hij kon er toch niet in gewaaid zijn? Wacht eens even, zou die plank soms nog van de boomhut zijn? Die hij, toen hij een jaar of negen was, samen met zijn vriendje Palve had gebouwd. Glimlachend dacht Valmir terug aan die tijd. Hoe zou het nu met Palve en zijn gezinnetje zijn, vroeg Valmir zich af. Sinds het begin van de oorlog hadden ze niets meer van hem gehoord. Een paar maanden geleden, had Valmir hem een lange brief geschreven, waarin hij Palve had verteld over de dood van Senda en hun vlucht naar zijn geboortedorpje. Daar was geen antwoord op gekomen. Echt vreemd was dat natuurlijk niet, peinsde Valmir. De post werkte niet goed door de oorlog. Die brief was vast kwijtgeraakt. Als hij vanavond tijd had, zou hij nog een brief naar Palve schrijven. Het was zonde om hun vriendschap door deze oorlog te laten verwateren. Ze waren al zo lang vrienden. Hij kende Palve eigenlijk al heel zijn leven. In de eerste klas van de lagere school waren ze vrienden geworden en dat waren ze nu nog. Ze waren bij elkaars huwelijk geweest, hadden ondanks de grote afstand, elkaars kinderen op zien groeien. Valmir hoopte dat Palve deze brief wel beantwoorde. Voor Zalta was het ook leuk om Suada, Palves oudste dochtertje, te schrijven. De twee meisjes konden het altijd goed met elkaar vinden. Nu Valmir wat langer naar de appelboom keek, zag hij duidelijk dat er nog meer resten van de boomhut in hingen. Wat hadden Palve en hij daar leuk gespeeld. Weet je wat, dacht Valmir, als het lente werd, zou hij voor Zalta een nieuwe boomhut bouwen. Als Zalta zich daar niet te groot voor voelde. Hij en Palve hadden nog in die boomhut gespeeld, toen ze veertien waren. Maar Zalta was veel volwassener. Logisch natuurlijk, na alles wat ze in Sarajevo had meegemaakt. Valmir zuchtte, hij vond het vreselijk dat hij haar niet zo'n mooie onbezorgde jeugd kon geven, als hij zelf had gehad. Valmir liep het slaapkamertje van zijn dochtertje in, ze sliep nog. Voorzichtig trok hij de gordijnen open, het ochtendzonnetje viel op het gezicht van zijn slapende dochtertje. Wat ziet ze er zo lief uit, dacht hij vertederd, terwijl hij naar haar keek. Ze leek op haar moeder. Hetzelfde donkere 18 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
sluike haar, dezelfde donkerbruine amandelvormige ogen, zelfs haar gezicht had dezelfde vorm als dat van Senda. Slapend was ze echt Senda's evenbeeld. Op sommige momenten leek ze zo sterk op zijn vrouw, dat het Valmir kippenvel bezorgde. “Wakker worden meisje.” Zuchtend draaide Zalta zich om. “Ik wil nog slapen”, kreunde ze terwijl ze hem met dikke ogen van de slaap aankeek. Valmir pakte Zalta's kleren vast uit de kast. In het keukentje smeerde Valmir boterhammen voor het ontbijt. Valmirs vader kwam de keuken binnen. “Goedemorgen pap”, begroette Valmir hem. “'Is Zalta nog niet klaar”, vroeg opa. “Ik zal eens gaan kijken, straks is ze nog te laat op school”. Valmir liep de gang in naar de badkamer. “Ben je bijna klaar?”, riep hij tegen de deur. “Ik kom er zo aan”, antwoordde ze. Hij bleef voor de deur staan tot Zalta eruit kwam. Hij glimlachte om Zalta's slaperige gezichtje. “Niet erg uitgeslapen, hè?” “Ik lust echt niets meer hoor”, zei Zalta terwijl ze haar bord wegschoof. “Je hebt maar één boterham op”, merkte Valmir bezorgd op. “Ik heb echt geen honger meer, gooi maar weg.” “Geef maar hier, die eet ik wel op.” Eigenlijk had Valmir helemaal geen honger, maar hij kon het niet hebben dat er eten werd weggegooid. Een jaar geleden moest hij elke dag, om aan een beetje eten te komen, door de beschoten straten van Sarajevo rennen. In doodsangst voor sluipschutters, die zich in de kapot geschoten huizen verscholen en op elke voorbijganger schoten, alsof het ongedierte was, wat uitgeroeid moest worden. Elke dag was hij weer doodsbang, als hij voedsel, water of hout moest gaan halen. Elke dag werd het weer moeilijker om genoeg eten te krijgen. Elke dag voelde hij zich weer ellendig, als hij Zalta's teleurgestelde, steeds smaller wordende gezichtje zag, als hij weer te weinig eten bij zich had. Klagen deed ze nooit, maar Valmir wist dat ze honger had en dat deed Senda en hem pijn. Hoe kon hij een goede vader voor haar zijn, als hij er niet eens voor kon zorgen dat ze geen honger leed? Nu zag ze er gelukkig weer gezond uit. Er lag weer een gezonde kleur op haar gezichtje dat in Sarajevo zo bleek was geweest en te mager was ze al lang niet meer. Toen ze hier waren aangekomen was ze licht ondervoed geweest, maar nu was ze zelfs wat te dik. Het had hem goed gedaan, om haar van een mager bleek oorlogskind te zien veranderen in een gezond plattelandsmeisje, dat het heerlijk vond om met dieren bezig te zijn en genoot van de prachtige natuur in deze omgeving. Nergens hadden ze de dood van Senda en alle andere ellende, die ze in Sarajevo hadden doorgemaakt, beter kunnen verwerken dan hier in deze prachtige omgeving, met zijn uitgestrekte bossen, imposante bergen, riviertjes met kraakhelder water, smetteloos blauwe meren en donderende watervallen. In het begin had Valmir voor al deze schoonheid geen oog gehad. Hij was verblind geweest door zijn verdriet. Pas nu begon hij er oog voor te krijgen. En was hij weer even veel van deze omgeving gaan houden, als hij in zijn jeugd had gedaan. Ook Zalta had alles, wat ze in haar jonge leventje had meegemaakt, nergens beter kunnen verwerken dan hier bij opa in huis. Al de dieren op opa's boerderijtje hielpen haar, haar verdriet te verwerken. Ze was een echt boerinnetje geworden. Ze genoot er van koeien te melken, kippen te voeren of met Bles bezig te zijn. Opa's stokoude trekpaard. Als Zalta met dieren bezig was, vooral jonge dieren, straalde ze. Als Valmir haar zo gelukkig zag, voelde hij zich van binnen helemaal warm worden. Hij voelde zijn hart gloeien van trots. Ondanks alle ellende, die zijn meisje mee had gemaakt, ondanks het vreselijke verlies van haar moeder, lukte het haar, haar leventje weer op te bouwen, zoals Senda's laatste wens was geweest. Op zulke momenten fluisterde hij: “Kijk eens Senda, kijk eens naar ons meisje, zie je hoe goed het met haar gaat.” Dan voelde Valmir, dat Senda nog steeds dicht bij hem was. Dat ze naar hem glimlachte. Dat ze trots op hem en Zalta was, om wat ze hadden opgebouwd. Dan wist Valmir dat hij het goed deed, dat hij Senda's laatste wens goed vervulde. Schoten, hij hoorde schoten. Nee, dat kon niet! Hij was hier niet in Sarajevo. Het moest een geluid uit zijn herinneringen zijn. Het kon niet anders. Toch kon hij zichzelf niet helemaal overtui19 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
gen. Ingespannen luisterde hij naar de geluiden van buiten. Een fluitend vogeltje op het dak, de wind die door de kale takken van de boom naast het huis waaide. Niets bijzonders, vredige geluiden. Opeens weer schoten. Nu hoorde hij ze heel duidelijk. Minstens vijf schoten. “Ik hoorde schoten”, zei hij met een van angst dichtgeknepen keel. “Wat schoten, dat kan niet, dat kan hier echt niet”, reageerde zijn vader. Zalta keek hem geschrokken aan. “De oorlog komt ook hier, hè?”, zei ze zachtjes. “Natuurlijk niet”, probeerde opa Zalta gerust te stellen. “Je hoeft echt niet bang te zijn, meisje. Je bent hier echt veilig. De oorlog komt hier echt niet. De eerste en tweede wereldoorlog, zijn hier ook niet geweest. Hoe kun je nu zulke onzin vertellen, Valmir. Je maakt haar bang, terwijl er niets aan de hand is”, viel zijn vader naar Valmir uit. Hij hield stil, zijn vader zou wel gelijk hebben. Maar toch voelde Valmir angst in zich opkomen. Er komt hier geen oorlog, dat had hij ook tegen Senda en Zalta gezegd in Sarajevo. Toen had hij het geloofd. Honderd procent zeker was hij er toen van geweest. Nu zei opa hetzelfde. Hij zou het graag willen geloven, maar hij kon het niet meer. Hij keek naar Zalta, zag aan haar dat ze ook niet helemaal gerust was. Ze aten zwijgend verder. Alle drie luisterden ze gespannen naar de geluiden van buiten. In de verte blafte een hond. De koeien in de stal loeiden ongeduldig wachtend op hun melkbeurt. Ergens in de buurt sloeg een deur open, stemmen en gelach klonken door tot in de gespannen stilte van de keuken. Opeens het geluid van auto's, zware auto's, vrachtwagens. Het geluid kwam steeds dichterbij. Ze komen naar ons dorp, wist Valmir plotseling heel zeker. Het waren soldaten, dat kon niet anders. Alleen militairen hadden nog geld voor benzine. De angst sloeg hem om het hart. Ze konden nu niet meer vluchten. De oorlog had hen weer in de val gelokte. De louterende vrede, die hem en Zalta zo goed had gedaan, was alleen maar een aas geweest, besefte hij. De auto's stopten in het dorp. Valmir dwong zichzelf op te staan. Zalta's jas van de kapstok te pakken en haar die aan te doen. Zalta keek hem aan met bange ogen, waarin hij kon lezen, dat ze wist dat de oorlog hen weer in de val had. Net nu het zo goed ging. Hij keek zijn vader aan. “Wat nu?”, vroeg hij zacht. Zijn vader haalde somber zijn schouders op. “Hoe kan dat nou?”, mompelde hij . “Het is hier altijd zo veilig geweest. In twee wereldoorlogen bleef dit dorp gespaard”. Valmir sloeg zijn arm om Zalta's schouders. Voorzichtig duwde hij haar, door het gangetje naar buiten. Zijn vader volgde hen. Terwijl Valmir met trillende handen de deur openmaakte, voelde hij zijn vaders hand op zijn schouders.” Sorry Valmir, sorry, dat ik jullie heb beloofd, dat het hier veilig zou zijn. Ik had jullie naar het buitenland moeten sturen. Daar waren jullie wel veilig geweest. Het is mijn schuld, dat jullie nu in gevaar zijn”. “Dat is niet waar pap. U kon ook niet weten dat de oorlog ons hier na kwam. Het is niet uw schuld”. Buiten zagen ze de groene legervrachtwagens het dorpje binnen rijden. Gevolgd door vier kleine stadsbusje. Het waren Serviërs, wist hij meteen. Hij zag het aan de Servische vlag, die op de auto's geschilderd was. De vrachtwagens stopten op het dorpsplein. Soldaten sprongen eruit, hun machinegeweer in de ene hand terwijl ze met hun andere hand het Servische overwinningsteken maakten. Valmir voelde de grond onder zijn voeten wegzakken. Hun pas opgebouwde leventje zag hij instorten als een kaartenhuis. Het leven dat hij en Zalta, hier in dit dorpje, na de dood van Senda met zoveel pijn en moeite hadden opgebouwd, werd zomaar weggevaagd. De soldaten kwamen steeds dichterbij. In groepjes van twee of drie, liepen ze de huizen binnen. Ze schreeuwden om geld. Een groepje van drie soldaten bonkte schreeuwend op de deur van het huis tegenover hen, waar meneer en mevrouw Litanovic woonden. Twee oude mensen van in de zeventig. Het duurde lang voordat de oude mensen de deur open deden. Te lang voor de soldaten. Ze schopten de deur in en renden het huis binnen. Straks komen ze hier, werd het Valmir pijnlijk duidelijk. Hij kon er niets tegen doen. Hij kon Zalta helemaal niet beschermen. Hij stond weer even machteloos als in Sarajevo. Zalta keek hem aan. “Wat nu papa?”, vroeg ze zacht. Nog voor hij kon antwoorden, klonk er geschreeuw uit het 20 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
huis tegenover hen. De soldaten kwamen naar buiten, meneer Litanovic ruw met zich meetrekkend. “Waar heb je je geld verstopt, vuile moslimhond”, schreeuwden ze tegen de oude man terwijl ze hem op de grond duwden Twee soldaten kwamen hun kant op. Ze kwamen rustig en zelfverzekerd het erf opgelopen. Alsof het hun eigen grond was. Ze liepen recht op Valmirs vader af. De langste van de twee richtten zijn geweer op hem. “Geld, vuile Turk”, zei hij op een toon die geen tegenspraak duldde. De oude man schrok zo van deze plotselinge bedreiging, dat hij op zijn benen wankelde en in elkaar zakte. “Opa, opa”, schreeuwde Zalta geschrokken. Valmir liep meteen naar zijn vader toe. Knielde bij hem neer. “Pap, hoor je me?” , vroeg hij. Hij is flauw gevallen, ging het door hem heen, terwijl hij bezorgd zijn hand op de borst van zijn vader legde. Zijn ademhaling was rustig. Zachtjes sloeg hij zijn vader op de wang. “Pap, wordt eens wakker”. Zijn vader reageerde niet, zijn ogen bleven gesloten. “Papa, papa?”, schreeuwde Zalta half huilend. Meteen stond Valmir op. Rende naar zijn dochtertje toe. De twee soldaten stonden dreigend voor haar. Hij ging naast haar staan. Drukte de nu huilende Zalta stevig tegen zich aan. “Stil maar meisje. Het komt wel goed”, zei hij tegen zijn dochtertje, terwijl hij haar troostend over haar haren streek. “Denk maar niet dat het goed komt, vuil Turken tuig. We maken jullie liever af”, riep de lange soldaat. Hij haalde uit en sloeg Valmir keihard in zijn gezicht. Valmir voelde een brandende pijn door zijn gezicht trekken. Zalta begon nog harder te huilen. Valmir kon niets anders doen, dan zijn huilend dochtertje stevig tegen zich aan drukken. Verlamd van angst keek hij naar de twee soldaten, die nog steeds dreigend voor hen stonden. De lange met het geweer op hen gericht. Hij moest iets doen, dacht hij wanhopig. Hij moest Zalta beschermen. “Pak ons geld dan”, smeekte hij met een trillende stem. “Maar laat ons alstublieft met rust. Laat Zalta alstublieft met rust.” De lange bleef voor hen staan. Zijn machinegeweer nonchalant op Valmir en zijn dochtertje gericht. De soldaat wachtte op iemand. Steeds speurde hij de weg af, die naar het boerderijtje leidde. Valmir voelde zijn hart in zijn keel bonken. Zalta kroop dicht tegen hem aan. Hij voelde haar lichaam trillen van angst. Bijna geluidloos huilend begroef ze haar gezichtje in zijn trui. “Ik wil niet dood”, fluisterde ze soms zo zacht, dat alleen Valmir het kon horen. De secondes die voor Valmir en Zalta wel uren leken, tikten weg, op het ritme van hun bonkende hart. Twee soldaten kwamen naar het boerderijtje toegelopen. Valmir keek naar ze, terwijl ze het erf op liepen. Vooral de soldaat met de zwarte helm trok zijn aandacht. Het leek wel of hij die man ergens van kende. Hij leek op Palve, zijn vriend. O Allah, laat het alstublieft Palve zijn, bad Valmir terwijl hij ingespannen naar het gezicht van de naderende man keek. Laat het Palve zijn. Laat het Palve zijn. Het was Palve! Godzijdank het was Palve! Een golf van opluchting trok door hem heen. Verdreef de verlammende angst. Ze waren gered! “Zalta”, zei hij zacht,” Zalta, stop maar met huilen meisje. Je hoeft niet meer bang te zijn. Palve komt er aan. Hij komt ons redden. Nu komt alles goed.” “Is Palve er echt”, vroeg ze terwijl ze hem met een behuild gezichtje, waarop verbazing en opluchting stond te lezen, aankeek.” Ja, meisje, kijk daar komt hij aan. Nu zijn we veilig.” Valmir droogde met de mouw van zijn trui haar tranen. De lange soldaat, die nog steeds voor hen stond, liet zijn machinepistool wat zakken. Zouden deze Turken zijn commandant echt kennen en nog vrienden van hem zijn ook? Het leek hem raar. Hij kon zich niet voorstellen dat zo'n goede Serviër als Palve met zulk tuig kon optrekken. Palve was nu bijna bij hen, maar op zijn gezicht lag nog steeds geen spoor van medelijden met Valmir en zijn dochtertje, die zich in zo'n benarde situatie bevonden. Zou hij ons niet herkennen, vroeg Valmir zich bezorgd af. “Palve, herken je me niet?”, zei hij met een stem die nog hoog was van de doorgestane angst. “Palve, ik ben het toch, Valmir. Je herkent met toch nog wel”. Palve zei niks, maar zijn ogen stonden zo anders dan vroeger. Hij keek Valmir en Zalta vernietigend aan. Alsof het ongedierte was, dat vertrapt moest worden. Dat niet het recht had te leven. Valmir werd weer doodsbang. Het ging niet goed. Wat was er toch met Palve gebeurd? Waarom deed hij zo raar? Waarom zei 21 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
hij nu niets? “Palve, ik ben het toch, Valmir. We zijn toch vrienden", smeekte Valmir nog een keer wanhopig. “Vrienden, laat me niet lachen. Hoe kom je erbij. Vuile moslimhond, denk je nou echt dat ik zoiets als vriend wil hebben”, antwoordde Palve honend. Die woorden troffen Valmir als een donderslag. Valmir wilde simpelweg zijn oren niet geloven. Zoiets kon Palve toch niet zeggen. Hij begreep het niet, een vriendschap die meer dan 30 jaar had geduurd, bijna heel hun leven, waarin geen enkele echte ruzie was voorgekomen, kon nu toch niet ineens ontkend worden. Palve en zijn gezinnetje hadden voor Valmir altijd veel meer betekend, dan zijn eigen broers en zuster, waarmee hij de laatste jaren bijna geen contact meer had. Dit kon gewoon niet waar zijn. De Palve die hij kende, zou hen niet in de steek laten. Niet op zo’n gevaarlijk moment. Die zou hen helpen. Zelfs al stonden ze als vijanden tegenover elkaar. Zelfs dan zou Palve hem en Zalta zoveel mogelijk beschermen. Zoveel als in zijn macht lag. Dat had Valmir honderd procent zeker geweten. Ze waren toch vrienden? Vrienden hielpen elkaar in nood. “Wat heb ik dan fout gedaan?”, vroeg Valmir terwijl hij Palve met tranen in zijn ogen aankeek. “Dat je Mujadin bent. Dat je ons Serviërs wilt vermoorden om hier een moslimstaat te stichten. Dat doe je fout en daarom moeten jullie dood. Jullie allemaal”, schreeuwde Palve die zijn geduld nu duidelijk begon te verliezen.” “Ja maar,” begon Valmir nog een keer. Hij kreeg de tijd niet om zijn zin af te maken. Palve sloeg hem tegen zijn lip. Zo hard, dat Valmirs voortand eruit geslagen werd. Zijn ongeloof maakte plaats voor doodsangst. Dit was niet meer de Palve van vroeger. Dit was een beest. “Waar is dat wijf van je, die fasciste?”, schreeuwde Palve, “Waar heb je die ergens verborgen?”. Het duurde even voor het tot Valmir doordrong dat Senda daarmee bedoeld werd. “Senda is dood”, fluisterde hij. “Ja en dat moet ik zeker geloven. Vertel het nu, anders doorzoeken we het hele huis en als we haar dan toch vinden, snijd ik haar de keel door”, dreigde Palve. “Senda is echt dood, ze is gedood toen we nog in Sarajevo woonden”, piepte Valmir bang. “Bojan, doorzoek het huis”, beval Palve de kleine soldaat die een eindje verderop tegen een boom aan stond geleund. Deel 2 Bojan liep door een smal gangetje de huiskamer in. Wat zag het er gezellig en huiselijk uit. In een grote openhaard smeulde het vuur nog na. Aan de wand hingen foto's. In de hoek stond een antieke sta-klok, die de kamer vulde met een vredig getik. Bojan werd overvallen door een vlaag heimwee. Wat wilde hij graag naar huis. Waarom was hij verdorie ook zo stom geweest om in het leger te gaan? Als vrijwilliger nog wel. Had hij maar naar zijn neef geluisterd. Die had het hem nadrukkelijk afgeraden. Ze gebruiken je daar gewoon als kanonvoer, had hij gezegd, en denk maar niet dat het die generalen iets uitmaakt, hoeveel jongens ze verliezen. Bojan had hem natuurlijk niet geloofd. Hij had hem voor watje uitgescholden. Gezegd, dat hij gewoon te laf was om te vechten voor zijn vaderland. Vlak voordat Bojan naar huis ging, had zijn neef nog gevraagd of hij eigenlijk wel wist, in wat voor oorlog hij ging vechten. Hij had het maar een vreemde vraag gevonden. Natuurlijk wist hij dat. Hij had zich de oorlog voorgesteld als in een computerspelletje. Eigenlijk was hij toen nog maar een naïef kind geweest. Ook al had hij gedacht dat hij een man was. “Je bent nu echt een man, Bojan. Ik ben trots op je.” Dat had zijn vader gezegd, toen hij zijn laatste weekend thuis was. Hij was erg blij geweest met dat complimentje, want zijn vader gaf bijna nooit complimentjes. Meestal had hij overal wel iets op af te keuren. Dat was altijd al zo geweest. Hij kon zich nog heel goed herinneren, hoe hij, toen hij een jongetje was van een jaar of zes, stralend van trots thuis kwam met een goed rapport. Zijn moeder was er ook blij mee geweest. Maar zijn vader wees verwijtend op de 4 voor rekenen, het enige vak dat hij helemaal niet kon. 22 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Eigenlijk was dat nu nog steeds zo. Bojan wilde nog steeds graag, dat zijn vader trots op hem was. Dat had ook meegespeeld bij zijn beslissing om in het leger te gaan. Dat werd hem nu pas duidelijk. Wat leek het lang geleden. Zijn laatste weekend thuis. Het was op zijn hoogst een maand geleden. Maar het leek wel jaren geleden. Toch kon hij zich dat fantastische weekend nog heel goed herinneren. Eerst dat compliment van zijn vader. Daarna als klapper op de vuurpijl een gesprek met Dravana. Zijn knappe buurmeisje, op wie hij al jaren tot over zijn oren verliefd was. Maar er was een groot probleem. Ze gunde hem geen blik waardig. Misschien vond ze hem te klein, met zijn 1 meter 60. Bovendien had ze ook al een vriend. Nou ja, een vriend. Ze had eigenlijk elke week een nieuwe, maar ja, zij was ook perfect. Het was eigenlijk logisch, dat ze niets van zo’n tuinkabouter als hij moest hebben. Vooral niet, omdat ze kon kiezen uit de knapste jongens van Belgrado. Maar misschien werd het toch nog ooit iets. Dat weekend had ze in ieder geval gezegd, dat hij er in zijn uniform knap uitzag. Zijn weekend had niet meer stuk gekund. Ze was ook zo vreselijk knap, dacht hij dromerig, terwijl hij haar mooie gezicht weer voor zich zag. Haar lange zwarte haren, die golvend over haar schouders hingen. Haar mooie blauwe ogen, prachtige volle lippen en dan dat mooie figuurtje. Hoe vaak had hij er niet van gedroomd, dat hij die grote ronde borsten eens zou aanraken. Een angstschreeuw van buiten drong het huisje binnen en doorbrak Bojans dagdromen. Hij liep naar het raam, maakte de gordijntjes open, keek naar buiten. Zalta begon steeds harder te huilen. Valmir hield haar nog steeds stevig tegen zich aan gedrukt. Aaide zachtjes over haar schokkende schouders. Palve nam haar bij haar arm. “Meekomen”, beval hij haar. Zalta wilde niet. Ze bleef zich doodsbang aan Valmir vastklampen. Valmir liet zijn dochtertje niet los. Hij voelde heel goed aan, dat Palve niets goeds met zijn dochtertje van plan was. Instinctief drukte hij haar nog dichter tegen zich aan. Palve werd boos. “Laat verdomme dat bastaardjong van je los. Of ik maak haar hier terplekke af”, schreeuwde hij terwijl hij de loop van zijn geweer tegen Zalta's hoofd aanduwde. Hoe konden ze zulke weerloze mensen zo behandelen? Een machteloze woede kwam in Bojan op. Deze mensen waren toch geen vijanden? Dit waren burgers, burgers die niets met de oorlog te maken hadden. Die mocht je toch niet zo behandelen? Bojan had op tv gezien, dat moslims en Kroaten tegen Servische burgers zo wreed waren. Maar dat Serviërs ook zoiets konden doen, had hij nooit kunnen denken. In Belgrado had alles heel eenvoudig geleken. De Serviërs waren goed. De Moslims en Kroaten fout en dan was er nog de internationale gemeenschap, die de Serviërs van alles de schuld gaf. En niet wou inzien dat de Serviërs slachtoffers waren en ze in hun propaganda afschilderde als duivels. Nu Bojan hier was leek alles anders. Misschien waren de leugens van BBC en CNN toch wel de waarheid. “Laat haar los of ik schiet”, dreigde Palve nog een keer. Valmir begon te huilen. “Alsjeblieft, Palve, alsjeblieft. Doe Zalta geen pijn. Laat haar alsjeblieft met rust. Pak mij dan Palve. Maak mij dan af. Sla mij dan dood, maar blijf alsjeblieft van mijn meisje af. Alsjeblieft, Palve, alsjeblieft, jij hebt toch ook kinderen, jij bent toch ook vader?” smeekte hij wanhopig. Het had geen enkele uitwerking. Palve pakte Zalta bij haar arm. Trok haar ruw naar achteren. De twee andere soldaten schoten Palve te hulp. Ze hielden Valmir vast. Met z’n drieën trokken ze Zalta bij haar vader vandaan. Valmir kon niet op tegen de overmacht. Hij moest zijn dochtertje loslaten. Palve trok Zalta aan haar arm mee. Duwde haar tegen de grond. “Papa, papa, help me toch,” schreeuwde Zalta met een stemmetje dat trilde van angst. “Stil liggen of ik maak je dood”, zei Palve terwijl hij Zalta in haar gezicht sloeg. Haar hoofd sloeg opzij van de klap. Even was Zalta stil. Palve trok Zalta's broek ruw naar beneden. Hij gaat haar verkrachten, schoot het door Valmirs hoofd heen. O, God nee, dat mag niet gebeuren. Dat moet ik voorkomen. 23 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Ik moet haar beschermen. Ik mag haar nu niet in de steek laten. Valmir sloeg en trapte om zich heen. Wanhopig probeerde hij zich los te vechten maar de twee soldaten waren te sterk. Ze duwden Valmir op de grond. Trapten hem net zo lang met hun zware soldatenlaarzen tot hij zich niet meer verzette. Daarna sleurden de soldaten hem weer overeind. Ze hielden hem vast met zijn gezicht naar Palve toe. Zodat hij goed kon zien wat er met Zalta gebeurde. Zalta lag op de grond, probeerde zich los te vechten uit Palves greep. Ze maakte geen kans. Palve maakte de gulp van zijn broek open. Ging op Zalta liggen en begon haar te verkrachten. In zijn hand had hij een mes, hij duwde dat dreigend tegen Zalta’s keel. “Lig stil of ik snijd je strot door”, hijgde hij zo nu en dan. Zalta huilde van de pijn en de angst. Soms had ze de kracht om te roepen. “Papa, help me nou, papa, papa”, riep ze dan met een bang trillend stemmetje, dat al snel weer wegstierf in haar huilen van pijn en angst en het genietende hijgen van Palve. Valmir kon niet machteloos toezien, hoe zijn dochtertje werd verkracht. Zalta's gehuil, haar geschreeuw van angst en pijn, haar wanhopig roepen om hulp, zijn hulp, sneed dwars door Valmirs ziel, het brak zijn hart. Ik moet haar helpen. Ik mag haar nu niet in de steek laten, ging het steeds weer door zijn hoofd heen, terwijl hij zich keer op keer wanhopig los probeerde te vechten uit de knellende greep van de soldaten. Valmir sloeg om zich heen. Probeerde de soldaten van zich af te schoppen. Het was zinloos, de soldaten gooide hem weer op de grond. “Ga zitten”, schreeuwden ze, die kant op kijken. Je mag onze commandant dankbaar zijn, dat hij een echte Serviër probeert te verwekken, bij dat bastaardkind van je. Hij had haar beter direct af kunnen maken. Ze verdient niet beter, een kruising tussen een fascist en een moslim hond. Zoiets verdient het niet te leven.” “Ga zitten!”, beval een van de soldaten nogmaals. Valmir luisterde niet. Hij probeerde op te staan en naar Zalta toe te gaan. Hij moest haar helpen. Er voor zorgen dat Palve er mee stopte. Haar niet nog meer pijn deed. Valmir keek een van de soldaten smekend aan. “Help me alstublieft, laat me alstublieft los, ik moet zorgen dat Palve ophoud. Alstublieft, ik moet Zalta helpen. Ze is nog maar een kind”. “Hou je bek dicht. Bid tot Allah, vraag die God van jullie of hij je wil helpen,” zei de lange honend. Valmir luisterde niet. Hij probeerde weer op te staan en naar Zalta toe te gaan. “Ga onmiddellijk zitten of ik maak dat bastaardkind van je af”, zei de lange terwijl hij zijn geweer op Zalta richtte. Zijn commandant verkrachtte dat meisje, zag Bojan vol afschuw. Hoe kon hij zoiets doen. Ze was nog zo jong. Een kind nog maar, dacht hij niet aan zijn eigen dochtertje, waar hij Bojan gisteren nog vol trots een foto van had laten zien. De vader probeerde zich los te vechten, maar Alexander en Mirko hielden hem tegen. Ze sloegen hem in elkaar. Bojan zag hoe heel zijn lichaam in elkaar kromp van pijn, toch probeerde hij zich opnieuw los te vechten. Weer werd hij geslagen, toen gaf hij het op. Hij moest toekijken hoe zijn dochtertje verkracht werd. Bojan voelde de tranen in zijn ogen branden. In de tijd dat hij in het leger zat, had hij al veel vreselijke dingen gezien. Dingen waardoor hij ‘s nachts moeilijk in slaap kon komen, maar dit was het ergste. Dit was zo afschuwelijk. Hoe kon iemand een kind dit aandoen? Hoe kon Palve opgewonden raken? Een stijve krijgen van zo’n doodsbang kind, even oud als zijn eigen dochter. En zijn vrienden, - ex-vrienden kon hij beter zeggen - waarom sloegen zij de vader zo hard? O God, waarom deden ze dit deze mensen aan? Hij draaide zich om, een traan liep over zijn wang. Hij veegde hem met de rug van zijn hand weg. Hij kon het niet langer aan zien. Weer keek hij de huiskamer rond. Er was een grote open schouw, waarin een haardvuur brandde dat de kamer vulde met een behaaglijke warmte en een zacht geknetter. Voor de schouw lag een dikke witte schapenvacht, waarop een schommelstoel stond. Een echte grootvaders schommelstoel. Op de schouw lag een stapeltje brieven. Bojan kon het niet laten ze door te kijken.
24 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Er waren een paar blauwe brieven bij. Luchtpost aan de postzegel te zien uit Amerika. Hij maakte er eentje open, haalde de brief er uit en las hem vluchtig. Hij was van een zoon van de grootvader die daar woonde. Netjes deed Bojan de brief terug in de envelop. Hij legde hem terug op het stapeltje. Onzin, wist hij, als de bewoners het al overleefden, zouden ze hier toch nooit meer terug mogen komen. Dit huisje zou hoogstwaarschijnlijk platgebrand worden. Van buiten klonk nog steeds het angstige geschreeuw van de vader en het meisje. Bojan probeerde er niet naar te luisteren. In de hoek van de woonkamer stond een klein tafeltje, met daarop een foto van een glimlachende vrouw, in een prachtige lijst. Die had de vader vast zelf gemaakt. In het hout aan de zijkant waren bloemetjes gesneden. Ze waren zacht blauw, roze en lila geschilderd. Aan de bovenkant was op elke hoek een duifje uitgesneden, dat met grote precisie wit geschilderd was. De twee vredesduifjes hielden een plaatje vast, waarop de naam ‘SENDA’ in sierlijke letters geschreven stond. Op de onderkant van de lijst stond in hetzelfde lettertype ‘VOOR ALTIJD LEEF JE IN ONS HART Valmir & Zalta.’ Voor het lijstje stonden twee vaasjes met droogbloemetjes. Daartussenin brandde een klein kaarsje. Aan de wand, net boven het lijstje, hing een tekening, waarop een duifje getekend was, dat met een takje in haar bek door een peace-teken vloog. Daaronder stond ‘voor mamma’. De tekening was niet echt mooi gelukt, maar de kinderlijke onschuld die er uitsprak, ontroerde Bojan. Zonder er verder bij na te denken, knielde Bojan op het geweven matje, dat voor het tafeltje lag, neer. “God,” bidde hij, “ik weet dat deze mensen niet in U geloven, maar bescherm ze alstublieft. Geef ze de kracht om na deze hel weer verder te leven. God, zorgt U alstublieft dat ik hier weg kan. Ik wil geen onschuldige mensen pijn doen, want ik weet dat dit wat hier gebeurt niet in Uw naam is. Ik hoop dat U mij helpt en niet toestaat dat ook ik een moordenaar moet worden.” Bojan stond op. Hij liep het kleine keukentje binnen. Op de keukentafel stond het ontbijt, dat zo wreed was verstoord. De koffiepot pruttelde en verspreidde een heerlijke koffiegeur. Bojan liep verder, hij kwam in de stal. Drie koeien keken hem klagelijk, loeiend aan, alsof ze van hem een melkbeurt verwachtten. Een paar poezen liepen hem miauwend tegemoet. Ze streken snorrend langs zijn benen, bedelend om voedsel. Hij aaide een van de katten. Aan de wand van de stal hing een oud jachtgeweer. Bojan nam het geweer van de haak. Het was een heel oud, bijna antiek jachtgeweer. Wat alleen maar gebruikt kon worden voor de jacht op konijnen en ander klein wild. Eigenlijk zou hij dit geweer aan de commandant moeten afgeven, maar Bojan was niet gek. Hij wilde de bewoners van dit huis niet nog verder in de problemen brengen. Wie weet wat de commandant en zijn vrienden, beter gezegd ex-vrienden, de vader of grootvader zouden aandoen als ze dit geweer zagen. Voor hen was dit al reden genoeg om de vader of de grootvader te vermoorden. Voor de zekerheid verstopte Bojan het geweer in het hooi, dat naast de koeien lag opgeslagen. Je wist nooit of iemand het idee kreeg deze huiszoeking over te doen. Hij ging het huis weer binnen. Hij kwam in een grote slaapkamer, die van de grootvader moest zijn. Op het nachtkastje stond een foto van een oude vrouw met een hoofddoekje op, zoals de meeste oude boerinnen in deze streek. Tussen de foto’s aan de wand hing een grote foto van Tito. ‘Eenheid en broederschap’ stond er onder. Nou dat was hier ver te zoeken, dacht Bojan cynisch. Op de grond lag een mooi geweven matje. Op een hoge plank, die was bekleed met een soort fluweel, lag een boek. De koran, zag hij aan de Arabisch letters op de zijkant. Verder stond er, naast een groot tweepersoonsbed, weinig bijzonders in de kamer. Bojan liep de trap op. De eerste kamer was de kamer van de vader. Een kleine eenvoudige kamer, tegen de muur stond een smal bed. Daarnaast een nachtkastje met daarop een foto van zijn vrouw en een foto van het meisje. Vooral die foto trok Bojans aandacht. Wat zag het meisje er op die foto vrolijk uit. Ze lachte stralend in de camera. Zoals ze op die foto stond, leek ze sprekend op zijn kleine zusje, die ongeveer even oud moest zijn. Wat een verschil met dat angstige, witte gezichtje dat hij net had ge25 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
zien. Zou ze ooit weer zo vrolijk kunnen zijn, vroeg Bojan zich af. Zou ze ooit weer een normaal leven kunnen lijden? Bojan keek lang naar de foto. De gelijkenis was treffend. Hij voelde een steek van heimwee. Hij zou het zijn zusje nooit durven te bekennen, maar hij miste haar. Hij miste haar heel erg. Naast het lijstje lag een klein fotoboekje. Bojan pakte het op en stopte het in zijn binnenzak. Als hij er de kans voor kreeg, moest hij dit aan de vader of aan het meisje geven, dacht hij. Het laatste kamertje was de kamer van het meisje. Op het bed stonden allerlei knuffels. Boeken, tekenspullen en spelletjes lagen onder het bed. Aan de wanden hingen twee foto's. Op een foto stond de moeder. Op de andere foto stonden ze met z’n drieën voor de ingang van de dierentuin van Sarajevo. Ook hingen er nog een paar tekeningen en enkele dierenposters aan de wand. Op de stoel naast het bed lag de pyjama van het meisje. Klaar voor de nacht. Een nacht, die ze niet veilig in dit bed zou doorbrengen. Eindelijk was het voorbij. Palve stond op, ritste zijn gulp dicht en trok Zalta, die op de grond lag te huilen en bij te komen van de doorstane angst en pijn, ruw aan haar arm overeind. Hij liep het erf af, Zalta achter zich aan sleurend. Zalta die door alles wat ze het afgelopen half uur had meegemaakt, trilde als een rietje en eigenlijk nauwelijks op haar benen kon staan, struikelde steeds. Maar Palve liep door, geen acht slaand op het doodsbange meisje, waar hij net nog van genoten had. “Hé commandant, wat moeten we hier mee doen?”, riep de lange naar Palve, terwijl hij met zijn laars tegen Valmirs vader schopte, die nog steeds bewusteloos op de grond lag. “Ik maak hem wel af”, antwoordde Palve terwijl hij naar Valmirs vader toeliep, Zalta nog steeds met zich meeslepend. Palve pakte een klein pistool uit zijn zak, laadde het door en richtte het op Valmirs vader. "Niet doen Palve alsjeblieft, niet doen", smeekte Valmir huilend. Het had geen uitwerking. Zonder ook maar een spoor van emotie te tonen, haalde Palve de trekker over. Een doffe knal weergalmde tussen de bergwanden. Valmir zag zijn vader liggen, zijn hoofd was opzij geslagen. Bloed stroomde uit de schotwond. Hij hoorde Zalta heel zachtjes, bijna onhoorbaar huilen. "Opa, opa", snikte ze met een schor stemmetje. Als versteend bleef Valmir zitten. Het leek alsof het niet tot hem doordrong, wat er was gebeurd. Plotseling stond hij op, en strompelde naar zijn vader toe. "Papa, papa", huilde hij terwijl hij zich naast zijn vader neer liet vallen. "Alsjeblieft pap wordt wakker alsjeblieft", fluisterde hij, nog niet beseffend dat zijn vader dood was. Hij pakte zijn vaders hand en kneep erin. "Pap, alsjeblieft papa doe iets", huilde hij wanhopig. "Hou op met dat gejammer", schreeuwde de lange woedend. "Die ouwe van je wordt echt niet meer levend hoor. En dat is maar goed ook", liet hij er op volgen. Met de achterkant van zijn geweer sloeg hij keihard tegen Valmirs gebogen rug. Valmir voelde dat er iets brak, een verlammende pijn trok door zijn lichaam. Alles om hem heen begon te draaien. Hij zakte in elkaar. Waarom moest een bejaarde man vermoord worden, vroeg Bojan zich af. Een bewusteloze man nog wel. Het was zo vreselijk laf allemaal. Ze wilden deze mensen gewoon kapot maken en dat was ze gelukt. Dat was wel duidelijk. De vader zou zich heel zijn leven schuldig voelen. Hij had gezien hoe zijn dochtertje verkracht werd. Hij had haar horen roepen, om hulp horen smeken, terwijl hij niets kon doen. En dat kleine meisje. Zou zij ooit weer een man durven vertrouwen? Dit was een nachtmerrie, die werkelijkheid was geworden. “Hé, Bojan, kom eens helpen”, onderbrak Alexander zijn gedachtegang. Bojan liep naar de vader toe. Hij lag op de grond. Hij was flauw gevallen, toen Alexander hem had geslagen. Zijn hoofd lag tegen het lichaam van de oude man aan. Wat hadden ze de arme man toegetakeld, ging er door Bojan heen.
26 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Word eens wakker, slome”, schreeuwde Alexander. De man reageerde niet. Natuurlijk niet, je kon toch niet van iemand in zo’n toestand verwachten, dat hij overeind vloog? Alexander gaf hem nog een klap in zijn gezicht. Bojan zag de ogen van de man openschieten, zijn gezicht vertrok van de pijn. Alexander pakte zijn arm beet, trok hem daaraan ruw overeind. Weer zag Bojan een pijnscheut door zijn lichaam trekken. Voorzichtig pakte Bojan de andere arm van de man vast en trok hem voorzichtig overeind. “Je hoeft niet zo voorzichtig met hem te zijn hoor. Het is geen porseleinen servies.” Bojan zei niets. Valmir was flauw gevallen. Hij kreeg een klap in zijn gezicht. Twee soldaten trokken hem hardhandig overeind. Een snijdende pijn trok door zijn borstkas en benam hem de adem. Valmir hapte naar lucht. Hij werd weer duizelig. Alles werd weer zwart, maar de soldaten liepen gewoon door. Opeens stonden ze stil. De pijn in zijn borstkas werd minder. Valmir kon weer ademen. De duizeligheid trok weg. Ze waren op het dorpsplein aangekomen. Valmirs ogen zochten Zalta tussen de hier samengedreven dorpsbewoners. Hij zag hoe mannen van hun vrouwen en kinderen gescheiden werden, hoe soldaten bewoners die probeerden te ontsnappen in elkaar sloegen. Hoorde mensen schreeuwen van angst of pijn. Opeens zag hij Zalta. Ze werd door een soldaat in de richting van een bus geduwd. Zalta stapte in en toen ze in de deuropening stond, keek ze nog even om. Haar blik kruiste die van Valmir. Even keken ze elkaar aan. Valmir schrok van haar gezichtje. Was dat zijn Zalta? Was dat meisje, dat hem daarvan uit de deuropening aankeek, werkelijk zijn kind? Het meisje had een lijkbleek gezichtje, omkranst met sluike donkere haren, die vol modder zaten. De linkerkant van haar gezichtje was helemaal rood en opgezet van de klappen, die ze te verduren had gekregen. Maar vooral Zalta’s ogen deden bij Valmir een rilling over zijn rug lopen. Grote donkere ogen, rood omrand door het huilen. Waarin zoveel angst, ellende en wanhoop te lezen stond, dat Valmir met een schok besefte, dat zijn Zalta nooit meer hetzelfde meisje zou worden als voor deze nachtmerrie. Tranen liepen over Zalta's wangen naar beneden. Drupten op haar jas. Ze deed geen moeite ze weg te vegen. Haar trillende lippen vormden een woord. “Papa.” Toen draaide ze zich om en verdween uit Valmir's zicht. Dat was het laatste wat Valmir van haar zag. Dat beeld van Zalta's gezichtje, had zich op Valmir’s netvlies gebrand. Steeds zag hij het, op de meest rare momenten, voor zijn ogen. Jouw schuld, zei een stemmetje in zijn hoofd dan. Jij had haar moeten beschermen. Jouw schuld. Allemaal jou schuld. Valmir probeerde naar de bus te lopen, waar hij Zalta in had zien verdwijnen. Een soldaat hield hem tegen, pakte hem bij zijn arm en duwde hem in de richting van een andere bus. Valmir probeerde zich met zijn laatste krachten te verzetten. Het had geen zin. Nog een keer keek Valmir om. Hij zag Zalta's bus verdwijnen, linksaf slaan, de bergweg op. Hij verzette zich niet meer. Het had nu geen zin meer. Niets had nu nog zin. Hij had beter dood kunnen zijn. Hij liet zich door de soldaat de bus in duwen. Ging zitten tussen de ander apathische, voor zich uit starende mannen. Deel 3 De bus trok hortend op. Bojan was blij dat ze vertrokken. Hij keek de bus rond. Zijn blik bleef op Alexander hangen, die voor hem op de bijrijderstoel zat. Alexander hing ontspannen in zijn stoel, terwijl hij met Mirko praatte en lachte. Dit was de Alexander die hij kende, die zijn vriend was geweest. Hoe kon hij nu zo rustig zitten, na alles wat hij dit uur gedaan had? Voelde hij zich dan helemaal niet schuldig? Bojan voelde het fotoboekje in zijn borstzak. Zonder erbij na te denken, opende hij het. De eerste foto was een trouwfoto van de vader en moeder, twee gelukkige jonge mensen op een brug, die beiden lachend in de camera keken. De volgende foto was vlak na de geboorte van het meisje gemaakt. De jonge ouders lieten zich trots met hun baby vereeuwigen. Daarna volgden er nog een paar schattige babyfoto's en foto's van allerlei vakanties. Waarvan twee foto's in het bijzonder Bojans aandacht trokken. De eerste foto was ergens aan zee genomen. Het leek wel een plaatje uit een reisfolder. De helder blauwe 27 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
zee, spoelde op een maagdelijk wit strand, dat was omsloten door groene glooiende heuvels. Het meisje was op deze foto een jaar of vier. Ze speelde met haar vader in de zee. Ze gooide hem nat met een emmertje. Lachend spatte de vader water terug. Het plaatje ontroerde Bojan. Hij kon zich niet herinneren, dat zijn vader ooit zo met hem gespeeld had. Toen hij klein was, was hij bang van zijn vader geweest. Als hij overdag iets fout had gedaan, kreeg hij ‘s avonds straf van zijn vader. Op de tweede foto stond het gezinnetje in de sneeuw. Het meisje stond wankel op een paar veel te grote ski's, terwijl haar ouders haar vast hielden. Op de achtergrond trok een skilift grote aantallen skiërs de berg op. Daar ben ik geweest, dacht Bojan. Misschien stond er wel op de achterkant waar dat was. Zalta leert skiën in Palle, wintervakantie 1990, stond er in kriebellettertjes op. Palle, dat was een mooie vakantie geweest. Daar hadden hij en zijn zusje ook leren skiën. Zijn ouders hadden toegekeken vanaf het terras van hun hotel en lachten hen uit om de stuntelige pogingen op de skiën te blijven staan. Aan het eind van de vakantie kon hij prima skiën. Met een duizelingwekkende vaart was hij, de laatste dag in Palle, van de steilste piste afgezoefd. Dat was fantastisch geweest. Jammer genoeg, was die vakantie de laatste geweest. In de zomer van 1990 was zijn vader werkeloos geworden. Bojan bladerde verder. Hij kwam een foto tegen waarop het meisje met een baby op schoot zat. Naast haar zat een man, die hij herkende. Hij had die man ooit gezien. Wacht eens even. Dat was zijn commandant. Bojan haalde de foto uit het hoesje. Op kraamvisite bij Palve en Susanne. Zalta is meteen helemaal verliefd op de kleine Hanifa, stond er achterop geschreven. De vader had dus niet gelogen. Er had dus een vriendschap bestaan tussen zijn commandant en de vader. “Waarom ben je zo stil Bojan?”, vroeg Alexander bezorgd. Bojan schrok, snel liet hij het fotoboekje in zijn jaszak glijden. “Voel je je soms niet lekker?” Alexander keek Bojan met een bezorgde blik onderzoekend aan. Bojan knikte vertwijfeld. Alexander stond op. “Je ziet wel erg wit, heb je soms koorts?”, vroeg Alexander terwijl hij zijn hand op Bojans voorhoofd legde. “Geen koorts”, stelde hij vast, “Heb je ergens pijn?”. Bojan knikte, “Ik heb hoofdpijn, migraine denk ik”. “Dat heb ik wel eens vaker gehad”, loog hij. “O jee, mejuffrouw Bojanie heeft migraine”, zei Mirko spottend.” Zoiets is dan soldaat in het Servische leger”. “Doe niet zo stom, van migraine ben je echt ziek hoor” verdedigde Alexander Bojan. “Het was maar een grapje hoor,” zei Mirko geërgerd, “jij kunt ook nergens tegen”. “Je kunt het beste rustig op de achterbank gaan liggen, dan kun je misschien even slapen”, besliste Alexander. Bojan stond stuntelig op. Hij moest dit toneelstukje nu tot een goed einde brengen. “Ik ben een beetje duizelig”, loog Bojan.” Loop maar, ik vang je wel op”. Voetje voor voetje liep Bojan door het gangpad. Hij voelde Alexanders hand op zijn schouders. Hij speelde zijn spel geloofwaardig, stelde Bojan tevreden vast. “Oprotten”, schreeuwde Alexander tegen de gevangenen. “Wij moeten er langs”. De doodsbange mannen drongen tegen de wand van de overvolle bus aan, om zo het gangpad vrij te maken. Op de achterbank zaten minstens acht mannen, dicht tegen elkaar aangekropen. “Van die bank af”, beval Alexander. Snel stonden de mannen op. Gingen zover mogelijk van hen af zitten. “Ga jij hier maar lekker liggen.” Terwijl Bojan ging liggen, maakte Alexander de vuile gele gordijntjes dicht. “Slaap lekker, ik maak je wel wakker als we er zijn, welterusten Bojan”. Alexander draaide zich om. “Wie hem wakker durft te maken krijgt een kogel door zijn kop”, riep hij tegen de gevangenen. De gedachten in Bojans hoofd waren een onontwarbare kluwen geworden. Het kon toch niet dat de Alexander, die zo bezorgd voor hem was, dezelfde was als de beul die hij vandaag aan het werk had gezien? Die een hulpeloze man, die op de grond lag te huilen, keihard sloeg en schopte. Alleen maar omdat hij op wilde staan en zijn dochtertje wilde beschermen. Nog geen half uur geleden, had hij Alexander een kogel door zijn hoofd willen schieten. Zo'n gewetenloze misdadiger verdiende niet beter. Nu leek het allemaal zo anders. Hij kon de Alexander die zo bezorgd 28 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
voor hem was, toch geen pijn doen. Hoe kon het toch dat Alexander, Mirko en Palve, de commandant, eigenlijk allemaal hele aardige mensen, zo wreed waren tegen deze Moslims? Zagen ze soms niet in, dat dit ook mensen waren? Mensen met gevoel, mensen die pijn konden hebben net als zijzelf. Mensen die gewoon wilden leven, die hun kinderen wilden beschermen en helemaal geen bedreiging vormden voor welke Serviër dan ook. Bojan zuchtte diep. Waarom moest alles zo moeilijk zijn? Hij moest dit boekje aan de vader geven. Bojan ging rechtop zitten. Zijn ogen zochten de vader tussen de andere gevangenen. Daar zat hij op de grond. Bojan herkende hem aan zijn donkerblauwe trui. Bojan stond op. Hij stapte over de op de grond zittende mannen heen. Een paar mannen keken op. Hun ogen stonden vol angst. Ze waren bang voor hem. Voor deze gevangenen was hij een misdadiger, een beul. Alleen al door zijn camouflagepak boezemde hij deze mensen angst in. De vader zat in elkaar gekropen, zijn gescheurde trui zat vol bloed en moddervlekken. Een klein, zielig hoopje mens, waaruit alle moed en levenslust verdreven was. Bojan knielde voor hem neer. Hij legde zijn handen op de schouders van de man. Hij keek niet op. Zijn hoofd bleef naar beneden hangen, alsof hij de kracht niet meer had, het op te tillen. Bojan sloeg zijn armen om hem heen. Aaide hem zachtjes over zijn trillende armen. Bojan rook de doordringende geur van angstzweet en urine. Van angst had hij natuurlijk alles laten lopen. Onder normale omstandigheden zou Bojan vies van hem zijn geweest, maar nu voelde hij alleen maar diep medelijden met hem. Bojan voelde de man tegen hem aanleunen. Zijn ademhaling was ondiep en hortend. Bojan haalde zijn zakdoek uit zijn zak. “Kijk me eens aan” fluisterde hij. De man keek op. Wat hadden ze hem toegetakeld. Zijn gezicht zat onder het bloed en de modder. Zijn oog was dicht geslagen. Een tand was uit zijn mond geslagen. Zijn lip was dik en bloedde verschrikkelijk. Even stond er in de ogen van de man verbazing te lezen. Hij leek zich af te vragen, waarom een Servische soldaat zo vriendelijk voor hem was. Daarna werden zijn ogen weer troebel en hol. Hij staarde nietsziend voor zich uit. Hij was in een schoktoestand, wist Bojan van de EHBO-les. Bojan pakte zijn veldfles, maakte zijn zakdoek nat. Voorzichtig begon Bojan zijn gezicht schoon te maken. Depte het bloed en de modder weg. Soms kreunde de man zachtjes van de pijn. Tranen liepen geluidloos over zijn wangen. Bojan veegde ze weg. Hij drukte de natte zakdoek tegen zijn lip, probeerde zo de bloeding wat te stelpen terwijl de man uitgeput tegen hem aan hing. Voor het eerst sinds hij in het leger zat, had hij het idee dat hij iets goed deed. Dat hij deze man hielp. Hoe weinig hij ook voor hem kon doen. Hoe moest hij nu verder, dacht Bojan, hij kon nu niet langer hier blijven. Hij kon niet langer afwachten. Hij moest hier weg. Het leger uit en wel zo vlug mogelijk. Voordat hij ook mensen moest vermoorden. Tot nu toe was hij er nog met allerlei smoesjes onderuit gekomen, maar het kon niet meer lang duren voordat hij begon op te vallen. Wat zou er gebeuren als ze hem zo zagen zitten, vroeg Bojan zich af. Hoe zou Alexander reageren, als hij eerlijk vertelde, dat hij hier niet aan mee kon doen? Dat hij geen onschuldige mensen wilde vermoorden, omdat hij wist dat hij zich heel zijn leven schuldig zou blijven voelen. Bojan was er bijna zeker van dat Alexander hem niet zou begrijpen. Hij zou hem een verrader noemen en die moesten uit de weg geruimd worden. Na wat hij vanmorgen had gezien, wist hij, dat Alexander hem zonder pardon zou neerschieten. Hij moest dus vluchten, maar waarheen? Het liefst zou hij naar huis gaan, naar Belgrado, maar dat was eigenlijk niet mogelijk. Op deserteren stond een hoge straf. Als hij naar huis ging, zou hij moeten onderduiken tot de oorlog voorbij was. Hoe zouden zijn ouders en zijn zusje reageren, als hij opeens voor hun deur stond en hun vertelde dat hij was weggelopen? Zijn zusje zou dolblij zijn, dat wist hij zeker. Zij had het helemaal niet leuk gevonden, dat hij in het leger ging. Zijn moeder zou zijn vlucht uit het leger wel afkeuren. Ze zou hem laf noemen, omdat hij niet voor zijn land wilde vechten, maar ze zou hem wel willen verbergen. 29 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Zijn vader was een groter probleem. Zijn vader was nog nooit zo trots geweest op hem als, nu Bojan in het leger zat. Aan iedereen had hij stralend van trots verteld, dat zijn zoon in het Servische leger diende. Eigenlijk had zijn vader ook in het leger gewild, maar omdat hij al boven de vijftig was en veel last had van zijn rug, was hij afgekeurd. Dat had hij heel erg gevonden. Dat Bojan in het leger ging, had alles voor hem weer goed gemaakt. Onze Bojan zal al dat tuig wel eens een lesje leren, had hij gezegd. Zijn vader zou woedend zijn, als hij thuis kwam vertellen, dat hij gedeserteerd was, omdat hij medelijden had met de vijand. Bojan geloofde niet dat zijn vader hem ooit zou helpen. En zijn vader was de baas in huis. Hij maakte de beslissingen en zijn moeder was niet iemand die daar tegenin ging. Vaders wil was wet. Hij kon dus eigenlijk het beste naar het buitenland vluchten. Naar Kroatië of naar Hongarije. Het was geen aanlokkelijke gedachte helemaal alleen in een vreemd land, waar hij de taal niet eens kende. Als de oorlog voorbij was, kon hij terug naar huis, dat was maar een schrale troost. Het kon nog wel jaren duren, voordat de oorlog hier afgelopen was en tot die tijd zat hij hoe dan ook opgesloten. In het gunstigste geval thuis, in zijn eigen kamer, in een vluchtelingenkamp, in het buitenland of in het ergste geval in de gevangenis. Wat was het toch allemaal moeilijk. Bojan zuchtte. Het was toch eigenlijk te gek voor woorden, dat je moest vluchten of onderduiken, omdat je geen mensen wilde vermoorden. Dat je in de gevangenis gegooid kon worden, omdat je burgers niet wilde afmaken. Dat was toch eigenlijk de omgekeerde wereld. De soldaten die zo wreed waren tegen deze onschuldige mensen, moesten gestraft worden. Maar die kregen straks, als ze terug kwamen in Servië, vast nog een onderscheiding, omdat ze ‘moedig’ gevochten hadden voor een groot Servië - met mitrailleurs en tanks tegen ongewapende burgers - maar wie wist dat? Hoeveel Serviërs zouden weten wat hier echt gebeurde? Hoeveel Serviërs wisten dat BBC en CNN niet diegenen waren, die leugens uitzonden, maar dat het Belgrado 1 was, die de grootste onzin vertelde? Hoeveel Serviërs zouden hem geloven, als hij vertelde over alle misdaden, die door hun eigen leger hier gepleegd werden en waarvan hij getuigen was geweest? Zijn eigen ouders, zijn zusje, zijn vrienden, zouden hem hoogstwaarschijnlijk niet eens geloven, als hij vertelde over de vreselijke dingen die deze arme man en zijn dochtertje waren aangedaan. Bojan wist dat niemand hem zou begrijpen. Dat niemand hem zou geloven. Iedereen zou hem een verrader vinden. Hij ging naar het buitenland. Bojan was blij, dat hij de knoop nu had doorgehakt. Hij hoefde nu alleen nog maar te beslissen naar welk land. Dat was niet zo moeilijk. Hij kon eigenlijk het best naar Hongarije gaan. Daar kende hij de taal wel niet, maar in Kroatië zou hij niet welkom zijn. Daar hadden ze pas oorlog met Servië gehad. Daar zagen ze vast alle Serviërs als vijand. Bojan keek naar de man. Het leek wat beter met hem te gaan. Zijn ademhaling was rustiger, niet meer zo oppervlakkig. Zijn lip bloedde niet meer, maar zijn ogen stonden nog steeds leeg. Bojan herinnerde zich het fotoboekje, dat nog steeds in zijn broekzak zat. Hij pakte het boekje. “Kijk eens meneer, dit is uw fotoboekje”, fluisterde Bojan tegen de man. Hij reageerde niet, bleef voor zich uit staren. Bojan zei het nog een keer. Deze keer langzamer en iets harder. “Hier is uw fotoboekje, meneer”. Deze keer drong het wel tot de man door. Hij keek Bojan met een lege blik aan, pakte het boekje uit Bojan's hand en bleef er mee in zijn hand zitten. “Gaat het een beetje”, vroeg Bojan bezorgd. De man antwoordde niet. Bojan vroeg het nog een keer. Weer kwam er geen antwoord. Voorzichtig schudde Bojan hem op en neer. “Gaat het een beetje, meneer”,vroeg Bojan weer. Eindelijk antwoordde hij. “Zalta toe”, fluisterde hij nauwelijks hoorbaar, “Zalta toe, naar Zalta toe.” De man stond moeizaam op, probeerde naar voren te lopen. Verbaasd keek Bojan hem na. “Zalta toe, naar Zalta toe”, prevelde de man terwijl hij als een slaapwandelaar door de bus liep. Het duurde even,voordat het tot Bojan doordrong, dat hij de man moest tegenhouden. Wie weet wat Alexander en Mirko hem aandeden, als hij daar plotsenling voor in de bus stond. Bojan legde 30 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
zijn hand op zijn schouders. “Je kunt niet weglopen, meneer. Dat is gevaarlijk, kom maar, dan gaan we weer zitten”. Bojan leidde hem weer terug naar zijn plaats. Gehoorzaam liet de man zich terugbrengen.”Zalta toe”, fluisterde hij weer. Bojan ging bij hem zitten.” Ik laat u ontsnappen”, zei Bojan tegen hem. Het drong niet tot hem door. “Luister eens meneer”, zei Bojan terwijl hij hem recht aankeek. “Ik laat u ontsnappen, dan kunt u uw dochtertje gaan zoeken”. “Zalta toe”, antwoordde hij. Bojan ging verder met zijn uitleg. Hij sprak langzaam, overdreven duidelijk. “Als ik u straks aankijk, dan kunt u opstaan en weglopen. Maar niet weglopen hè, voordat ik u aankijk. Dat is gevaarlijk. U mag pas weg lopen, als ik u aankijk. Begrijpt U dat?” Bojan had het gevoel, dat hij tegen een kleuter sprak, maar het had effect. De man knikte. Bojan hoopte maar, dat hij het ook echt begrepen had. De bus stopte. Uitstappen, werd er geschreeuwd. Bojan hielp de man overeind. “Sterkte”, fluisterde hij, “ik hoop echt dat u uw dochtertje vindt.” Bojan liep achter hem aan, het gangpad door. “Hoe gaat het met je hoofdpijn?”, vroeg Alexander hem. “Het gaat wel”, mompelde hij. De gevangenen zaten in een rij op de grond. Sommigen keken Bojan smekend aan, met ogen vol angst, maar de meesten keken naar de grond of staarden voor zich uit. “Alles afgeven, geld, sieraden, alle waardevolle spullen”, beval Alexander de mannen. Mirko en Alexander liepen langs, namen hun waardevolle spullen af. Beroofden hen van alles wat ze nog hadden, met het zelfvertrouwen en de rust van een treinconducteur die kaartjes knipte. Geld, ringen, kettinkjes en armbanden vielen rinkelend in de zak. “Is dit alles wat jullie bij je hebben”, vroeg Alexander bijna vriendelijk. Een paar mannen knikten stom. “Is dit echt alles?” “Ja.”, antwoordden er een paar mak. “Weten jullie het zeker?”, vroeg hij als een clown aan het publiek. Weer knikten de mannen. “Fouilleer ze maar”, was het bevel. Mirko vond bij de tweede man een kettinkje dat hij in zijn binnenzak verborgen had. “Deze sukkel heeft tegen ons gelogen. Wat doen we met hem.” “Schiet maar dood”. Deze man kreeg de doodstraf, alleen omdat hij zijn laatste bezitting niet had afgegeven. Bojan keek de vader aan. Zou hij wel alles hebben afgeven, dacht hij bezorgd. Vast niet, ik zal hem fouilleren. Bojan begon aan de andere kant. Hij fouilleerde de mannen snel maar zorgvuldig. De eerste drie hadden niets meer bij zich. De vierde man wel. Bojan zag het al, voor hij de man ging fouilleren. De angst stond in zijn ogen te lezen. Hij hield krampachtig zijn adem in. Bojan voelde dat hij trilde van angst. Op honderd manieren verraadde hij zichzelf, door zijn eigen angst. Bojan vond een trouwring, die hij in zijn binnenzak verstopt had. “U hoeft niet bang te zijn. Ik verraad U echt niet,” fluisterde hij tegen de man, terwijl hij zijn hand even op zijn schouder legde. De man keek hem heel dankbaar aan. Het gaf Bojan een warm gevoel. Hij had een leven gered!! De vader wist, dat Bojan hem niet zou verraden. Keek hem vol vertrouwen aan. Wanneer kan ik weg, leken zijn ogen te vragen. “Straks”, fluisterde hij, terwijl hij hem fouilleerde. Hij vond een trouwring en een kettinkje met een hartje eraan, dat hij niet eens verstopt had, maar nog gewoon om zijn hals had hangen. Bojan hielp mee de lijken weg te dragen. Drie mensen waren vermoord, zomaar, zonder reden. Het maakte Bojan verdrietig, toch voelde hij zich ook trots. Trots, omdat het door zijn toedoen, geen vijf lijken waren. Trots, omdat hij twee levens gered had. “Ik pas wel op de gevangenen, gaan jullie maar koken,” zei Bojan terwijl hij voor de gevangenen ging staan. Bojan wachtte. Hij hield Alexander en Mirko in de gaten. Ze zaten worstjes warm te maken op een campinggasstelletje. Ze praatten, lachten, maakten grapjes. Twee vrienden die samen kampeerden. Zo leek het, toch waren het moordenaars. Moordenaars die straks hun buit zouden tellen. Een buit waar ook hij een deel van kreeg. De kust was veilig. In ieder geval redelijk veilig. Veiliger zou het niet meer worden. Bojan keek de vader aan. Hun ogen ontmoetten elkaar. In zijn ogen stond ondanks alles hoop. “Ga maar”, fluisterde Bojan toen hij voor hem stond. Moeizaam probeerde de man overeind te komen. Snel wierp Bojan een blik op Alexander en Mirko, ze keken gelukkig allebei de andere 31 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
kant op. Bojan boog zich over de man heen en hielp hem overeind. De man liep weg, na een paar stappen stond hij stil om op adem te komen. Voordat hij in de bossen verdween, keek hij nog een keer om. Hij keek Bojan aan. Op heel zijn gehavende gezicht stond, ondanks alles wat hij in de afgelopen uren had meegemaakt, dankbaarheid te lezen. Bojan keek hem na, totdat hij uit het zicht verdwenen was. Nu kon hij niets meer voor hem doen. Nu moest hij zichzelf zien te redden. Bojan hoopte uit de grond van zijn hart dat deze man het zou redden. Dat hij zijn dochtertje terug zou vinden. Dat hij met haar een nieuw leven kon opbouwen. Ergens, in een land waar het vrede was.
Jefferson Een witte VNjeep kroop moeizaam het steile bergpad op. De met sneeuwkettingen beklede banden, konden moeilijk grip krijgen op de modderige weg. Ineens zakte het rechter voorwiel weg in een diep tankspoor. Met een schok kwam de wagen tot stilstand. "Wat is er aan de hand" vroeg luitenant Jefferson slaperig aan de chauffeur. "We zitten vast", mompelde deze geërgerd, terwijl hij het gaspedaal diep intrapte. De motor ronkte, de banden draaiden rond als bezetene, maar konden geen grip krijgen op de door smeltwater week geworden bodem. Opeens kwam de band los, de wagen schoot vooruit. Met moeite kon de chauffeur een botsing tegen een grote dennenboom voorkomen. Opgelucht haalde Jefferson adem, "Dat ging maar net goed, hè?" Het was al kwart voor een, zag Jefferson op het klokje in het dashboard. De onderhandelingen hadden vanavond wel heel erg lang geduurd. Ruim vijf en half uur hadden ze met de strijdende partijen gepraat. Steeds maar weer geprobeerd compromissen te sluiten. Uiteindelijk was het hen gelukt, de leiders van alle partijen zo gek te krijgen een handtekening onder het akkoord te zetten. Missie voltooid, dacht hij cynisch. Er was weer een officieel papiertje waarop een wapenstilstand werd afgekondigd. Nummer 80 of zo, sinds het begin van de oorlog. Weer een wapenstilstand, die, voordat het VN hoofdkwartier van deze "nieuwe doorbraak" op de hoogte was gesteld, weer aan flarden geschoten was. Logisch natuurlijk als je afspraken maakte met oorlogsmisdadigers. Want dat waren de mannen met wie ze deze avond om de tafel gezeten hadden. Hoogstwaarschijnlijk hadden zij allemaal de meest vreselijke dingen op hun geweten, of wat misschien nog erger was, anderen de opdracht gegeven om het vuile werk op te knappen. Toch leken het, als je met ze om de tafel zat, hele gewone mannen. Aardige mannen soms zelfs. Maar toch, als je langer met ze praatte en je hoorde hoe weinig waarde een mensenleven voor hen had, was het vaak moeilijk om vriendelijk te blijven. Hoewel dat natuurlijk wel van levensbelang was. Soms voelde hij zich machteloos. Gevangen in een VN mandaat dat alleen onderhandelen toestond. Dan zou hij willen, dat hij in een oorlog vocht, waarin echt gevochten mocht worden. Waar oorlogsmisdadigers gewoon doodgeschoten mochten worden en niet met meneer hoefden te worden aangesproken. Waar je iets kon afdwingen, in plaats van alles beleefd te moeten vragen. Meneer de oorlogsmisdadiger, zou u misschien zo vriendelijk willen zijn, om die burgers met rust te laten want anders……Dan gebeurde er niets!!!. Dat was juist het grootste probleem. Jefferson zuchtte. Het had geen zin je daarover op te winden, je kon er als gewone militair toch niets aan veranderen. Hij kon beter even gaan slapen. Morgen was het tenslotte weer vroeg dag. De chauffeur stootte hem aan. "Wat nou weer?", merkte Jefferson geërgerd op."Daar ligt een lijk". Jefferson haalde onverschillig zijn schouders op. "Nou en, die liggen er hier wel meer. Het is hier oorlog weet je nog." "Ja maar hij ligt midden op de weg. Je zult hem weg moeten slepen".
32 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Jefferson zuchtte, had die niet ergens anders kunnen gaan liggen. Hij stapte uit en liep op het lichaam af. Het was een man van in de dertig schatte hij. Zag hij nu iets bewegen. Jefferson keek nog eens goed. Het leek toch alsof zijn borstkas bewoog. Heel zwak wel eens waar, maar toch had hij beweging gezien. Jefferson knielde naast de man neer. Hij pakte de ijskoude hand van de man vast en voelde de polsslag. Hij leefde nog. "Kom eens helpen," riep hij naar de chauffeur, "deze man leeft nog.". "Wat doen we met hem", vroeg de chauffeur. "We nemen hem mee", antwoordde Jefferson,”Als we hem zo achterlaten gaat hij dood. Ik zal de deken even uit de auto pakken, dan kunnen we hem daar inwikkelen". Jefferson keek naar de man, die in dekens gewikkeld, in de kofferbak lag. Ze hadden hem behoorlijk toegetakeld. Zijn hele gezicht was opgezet en aan zijn blauwe lippen te zien, was hij nog onderkoeld ook. Toch deed het Jefferson niet veel moest hij bekennen. Hij voelde geen medelijden met deze man, ondanks zijn slechte toestand. Het was misschien wrang, maar je wende wonderbaarlijk snel aan het leed van anderen, bedacht Jefferson. Alleen bij kinderen was dat anders. Kinderen die door granaatscherven gewond waren geraakt. Die in doodsangst in schuilkelders leefden. Die soms helemaal alleen door de bossen zwierven. Aan het leed van kinderen wende je nooit. Hij in ieder geval niet. Vier keer was hij met een VN vredesoperatie mee geweest. Elke keer had hij weer ongelofelijk veel ellende gezien. Dat had hem hard gemaakt. Maar toch elke keer als hij kinderen zag lijden, deed het hem pijn. Altijd moest hij dan weer aan zijn eigen twee kleintjes denken. Die Godzijdank veilig in Engeland opgroeiden. Ver weg van al deze ellende. Bij volwassenen kon je tenminste nog denken, dat ze door hun eigen schuld in de ellende geraakt waren. Wat natuurlijk lang niet altijd waar was. Maar toch kon je meestal enkele omstandigheden bedenken, die maakten, dat je hun ellende wat makkelijker van je af kon zetten. Deze man bijvoorbeeld, peinsde Jefferson verder. Hoogstwaarschijnlijk was het een burger, die bij een of andere etnische zuivering, zijn huis was uitgejaagd. Maar voor hetzelfde geld, was het een soldaat, die na misschien zelf de vreselijkste dingen te hebben gedaan, door de vijand gevangen genomen was en mishandeld was. In dat geval verdiende hij geen medelijden. Wat was er met hem gebeurd, vroeg Valmir zich af. Heel zijn lichaam deed pijn en hij had het vreselijk koud. Rillend kroop hij nog wat dieper onder de dekens. Hij probeerde zich te herinneren wat er gebeurd was, maar er kwamen alleen maar beelden in zijn hoofd. Beelden uit een nachtmerrie, zo leek het. Soldaten die dreigend voor hem stonden. Een geweer dat op Zalta gericht was. Palve die Zalta verkrachtte. Zalta’s gezichtje dat hem doodsbang aankeek. Zijn vader, die met een schotwond in zijn hoofd op de grond lag. Valmir werd bang. Hij duwde zijn handen tegen zijn ogen en probeerde de beelden weg te duwen. Het ging niet, steeds kwamen de beelden weer terug. Opeens drong het tot hem door, dat die beelden niet uit een nachtmerrie kwamen. Hij had het zelf meegemaakt. Hij raakte in paniek. Hij wilde niet geloven, dat het allemaal echt gebeurd was. “Zalta”, schreeuwde hij. “Zalta kom nou, Zalta”. Hij keek gespannen naar de deur, verwachte dat Zalta ieder moment binnen kwam wandelen. Dat ze zou vragen, papa wat is er aan de hand. Maar er kwam niemand. De deur bleef dicht. Valmir begon te huilen. “Zalta”, snikte hij, “ik moet naar Zalta toe”. Hij probeerde rechtop te gaan zitten, maar het ging niet. Hij was te zwak. Hij kroop in elkaar en huilde zich als een klein kind in slaap. “Je hebt alweer verloren Jefferson”, merkte zijn tegenspeler op, terwijl hij zijn kaarten op tafel legde. ”Je bent er niet met je gedachte bij, hè?” Jefferson zuchtte. “Je hebt gelijk. Ik kan er beter mee stoppen. Ik kan me vanavond toch niet goed concentreren.” Hij stond op en liep naar de hotelbar. Hij keek vanaf zijn barkruk het zaaltje rond. De meeste soldaten schenen zich opperbest te vermaken. Meestal vond hij het hier ook wel gezellig. Maar vandaag voelde hij zich niet op zijn 33 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
gemak, in de rokerige lawaaierige ruimte. “Hé Jefferson, kijk niet zo zuur man”, schreeuwde generaal Paulsen tegen hem, terwijl hij naast hem op een barkruk ging zitten. “Wil je een biertje, ik trakteer, want jij hebt je zakgeld al verspeeld hè?” Jefferson grinnikte, “Graag.” “Wat is er met jou aan de hand?”,vroeg Paulsen nieuwsgierig. “Je bent een beetje uit je humeur, hè?” “Valt wel mee”, verdedigde Jefferson zich, “ik ben gewoon moe. Vannacht heb ik bijna niet kunnen slapen met dat gejank”. Paulsen knikte instemmend, “Ik hoop dat ze die vent snel naar het Rode Kruis brengen of zo, want zo houdt hij iedereen wakker. Ik vraag me trouwens ook af, wie hem hier heeft gebracht. Van die jammerende types kun je beter niet in je kazerne hebben.” “Nou, ik heb die vent hier naartoe gebracht, maar als ik had geweten dat hij zo’n herrie ging maken, had ik hem laten liggen.” Toen Jefferson op de gang van zijn kamer kwam, hoorde hij de man al jammeren. “Perma Zalta ka”, schreeuwde hij steeds. Jefferson stond stil. Even aarzelde hij, zou hij naar zijn kamer gaan. Nee, dat had geen zin, hij kon zo toch niet slapen. Hij zou eerst eens een einde gaan maken aan dat gejank. Jefferson voelde een enorme woede in zich op komen, een onredelijke woede. Met grote passen liep hij naar de kamer, waar het geluid vandaan kwam. Hij sloeg de deur open en knipte het licht aan. Groot en dreigend stond hij in de deuropening. De zieke man keek hem met grote koortsogen angstig aan. “Kun je je kop niet dichthouden, verdorie is dat nou zoveel gevraagd”, schreeuwde Jefferson tegen hem. De man kromp angstig in elkaar, maar bleef zacht huilen. Jefferson voelde geen medelijden met de doodzieke man, zijn gesnik maakte hem alleen maar bozer. “Hou je kop dicht”, schreeuwde hij buiten zichzelf van woede, terwijl hij tegen het bed aanschopte. Heel het bed trilde, de zieke man kreunde even, daarna hield hij stil. “En waag het niet je bek nog eens open te trekken”, schreeuwde Jefferson, terwijl hij zich omdraaide en de kamer uitliep. De deur smeedt hij zo hard achter zich dicht, dat hij nog na trilde in de sponning. Hij was fout geweest, besefte Jefferson, toen hij eenmaal in bed lag. Hij had nooit zo mogen uitvallen, tegen een doodzieke man. Het was maar goed, dat die man geen Engels verstond, want anders kon hij hier nog wel eens problemen mee krijgen. En terecht eigenlijk, dacht hij. Zou hij opstaan en hem zeggen, dat hij er spijt van had. De man kon hem dan wel niet verstaan, maar hij kon hem wel laten merken, dat hij het niet zo bedoeld had. Jefferson ging recht opzitten, even aarzelde hij. De man was nu stil, misschien sliep hij wel, bedacht Jefferson hoopvol. Morgen kon hij nog naar hem toegaan.Nu kon hij beter proberen te slapen. Jefferson draaide zich om en keek op de wekker. Eén uur al. Hij voelde zich moe, maar kon toch niet in slaap komen. Hij wist wel hoe dat kwam, maar wilde het voor zichzelf eigenlijk niet toegeven. En hij wilde er al helemaal niet over nadenken. Toch zag hij de beelden weer van die ochtend, vooral dat ene beeld. Het beeld van een jongetje van een jaar of 4. Doodgeschoten. Een kleutertje net zo oud als zijn jongste zoontje. Ze hadden het kleintje begraven. Net als de andere tien dorpelingen, die de zuivering niet hadden overleefd. In een van de verlaten huizen van het dorpje, had hij een grote beer gevonden. Die had hij, toen niemand keek, op het pas gedolven grafje gezet. Hij wist heel goed, dat dat jongetje de reden was van zijn slechte humeur. Hij had er met niemand over gepraat. Natuurlijk niet, dacht hij cynisch, dat hoorde niet in deze stoere mannenwereld. Je praatte nergens over, hoe ellendig je je ook voelde. En als je je frustraties toch kwijt wilde, kuurde je je gewoon uit op een doodzieke man. Zuchtend ging hij rechtop zitten. Hij kon toch niet slapen. Uit zijn nachtkastje haalde hij een paar velletjes briefpapier. Hij schreef zijn vrouw over alles wat er vandaag gebeurd was. Over het kleine jongetje, het incident met de zieke man. Hij wist dat Amy hem wel zou begrijpen. Het was half drie, toen de brief eindelijk klaar was. Drie kantjes had hij volgeschreven, maar het had ge34 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
holpen, toen hij weer in bed lag, voelde hij zich een stuk rustiger. Het duurde niet lang, voordat hij in slaap viel. Ondanks het gehuil van de man, dat opnieuw begonnen was. “Wie verzorgt de zieke vandaag”, vroeg de luitenant, toen ze ontbeten hadden. De mannen schudden hun hoofd. Ze waren niet erg enthousiast. “Zijn er nog vrijwilligers, anders zal ik iemand moeten aanwijzen” “Dat doe ik wel”, riep Jefferson, die net zijn koffie op had. De anderen keken hem verbaasd aan. “Zo jij bent actief”, merkte er eentje cynisch op. De man sliep, toen Jefferson zijn kamer binnenkwam. “Wakker worden meneer”, zei Jefferson, terwijl er door zijn hoofd schoot, dat hij nu wel erg schijnheilig bezig was. Toen de man eindelijk wakker schrok, keek hij Jefferson doodsbang aan. Hij kromp helemaal in elkaar, toen Jefferson hem vast wilde pakken, om hem overeind te helpen. “Je hoeft niet bang te zijn”, probeerde Jefferson hem gerust te stellen. “Ik zal je geen pijn doen”. Maar de man liet zich niet zo snel geruststellen. Hij bleef Jefferson doodsbang aankijken. Een geluk dat ik hier alleen ben, bedacht Jefferson. Anders hadden de angstogen van de man hem vast verraden. “Stil maar”, fluisterde hij, terwijl hij hem uit bed hielp. Jefferson zette hem op een stoel neer, terwijl hij het bed verschoonde. Dat was hard nodig, merkte Jefferson al snel. De lakens waren klam van het koortszweet. En op het onderlaken zat een gele vlek. Zou hij vannacht zo bang van mij zijn geweest, dat hij in bed heeft geplast, vroeg Jefferson zich af. Arme man dacht hij vol schaamte, wat heb ik hem aangedaan. “Ik zal de rest van de week goed voor je zorgen”, beloofde Jefferson de man, terwijl hij hem weer in bed hielp. Hij moest eruit, wist Valmir. Hij moest naar Zalta toe. Ze had hem nodig. Voorzichtig probeerde Valmir overeind te komen. Meteen kwam de pijn in zijn ribbenkas in alle hevigheid terug. Even zat hij stil, hij wachtte tot de pijn wat gezakt was. Toen gooide hij zijn benen uit het bed en probeerde op te staan. Het ging niet, zijn benen voelden aan als was. Maar hij kon niet opgeven, hij moest naar Zalta toe. Hij trok een stoel naar zich toe en probeerde zich op te drukken. Het werkte, eindelijk stond hij op zijn benen. Weer was er de pijn die hem de adem benam. Hij stond stil, wachtte tot de pijn minder werd. Heel voorzichtig zette hij zijn ene voet voor de andere. Het ging, hij kwam vooruit, heel langzaam weliswaar, maar hij ging vooruit. Hij ging naar Zalta toe, bedacht hij triomfantelijk. Het kwam niet in zijn verwarde geest op, dat hij niet wist waar Zalta was en dat Zalta best honderden kilometers van hem verwijderd kon zijn. Hij ging naar Zalta toe, dat was het enige waar hij aan dacht terwijl hij zijn kamer uitliep. Hij negeerde de pijn en de duizeligheid. Hij moest naar Zalta. Hij liep de gang door. Kwam bij een brede trap. Even aarzelde hij. Hij durfde niet, maar hij wist dat hij naar beneden moest. Hij moest naar Zalta toe, ging er door zijn hoofd. Hij pakte de leuning goed vast en stapte heel voorzichtig naar beneden. Het ging goed tot hij op de helft van de trap was, toen werd hij overvallen door een afschuwelijke pijn. Alles om hem heen begon te draaien. Krampachtig klemde hij zich aan de trapleuning vast. Het hielp niet, hij viel. Jefferson rekte zich uit. Hij had goed geslapen. Een blik op zijn reiswekkertje vertelde hem dat het pas zeven uur was. Vreemd dacht hij, hij was normaal nooit zo vroeg wakker, maar wat maakte het uit. Hij voelde zich uitgerust. Hij kleedde zich aan en besloot Amy te gaan bellen. Nu kon hij tenminste rustig met haar praten. ’s Avonds wilde iedereen gebruik maken, van de satelliettelefoon. Hij was vast de enige, die al wakker was, bedacht Jefferson, terwijl hij door de stille gang liep. In het trappenhuis schrok hij zich een ongeluk. Want daaronder aan de eerste trap lag iemand. Snel rende Jefferson de trap af. Het was voor hem bijna een opluchting, toen hij zag dat het de zieke man was en geen van de andere soldaten. Hoe was hij hier gekomen, vroeg hij zich af. Was hij 35 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
soms van de trap af gevallen. Het ging in ieder geval niet goed met hem. Dat zag Jefferson duidelijk. Hij was er nu nog slechter aan toe, dan toen ze hem gevonden hadden. Logisch natuurlijk, hij had een harde smak op de betonnen vloer gemaakt. Hij moest snel terug in bed. Heel voorzichtig pakte Jefferson hem op. Koud en slap hing hij in Jefferson’s armen. Het leek wel of hij dood was. Alleen aan zijn zachte ademhaling merkte Jefferson dat hij nog leefde. Langzaam droeg Jefferson hem de trap op. Toen ze eindelijk boven waren, legde Jefferson hem in bed. Hij stopte hem goed onder en draaide de verwarming omhoog. Voordat hij de kamer uitliep, legde hij zijn hand nog even op het voorhoofd van de man, dat al weer begon te gloeien van de koorts. Het was maar goed, dat hij over een paar dagen met het Rode Kruis naar Oostenrijk ging. Daar kon hij de medische zorg krijgen, die hij nodig had en knapte hij vast weer snel op. Jefferson keek op zijn horloge, kwart over zeven. Hij had nog tijd genoeg om met Amy te bellen, bedacht hij, toen hij naar beneden liep. “Morgen moet die zieke man naar het Rode Kruis gebracht worden”, bracht Jefferson de anderen in herinnering, toen ze hun programma voor de volgende dag bespraken. Paulsen keek hem vreemd aan, “Dat is toch niet echt noodzakelijk. Volgende week komt er weer een transport. Dan kunnen we hem even goed wegbrengen. Hij is nu toch rustig”. “Dat kun je niet doen, ging Jefferson tegen Paulsen in, hij is er heel slecht aan toe, sinds hij van de trap is gevallen, is hij nauwelijks meer bij bewustzijn geweest. Daarom is hij zo rustig.” Paulsen haalde zijn schouders op. Ik ga hem in ieder geval niet wegbrengen, maar als jij dat wilt doen, is het mij best.” “Afgesproken, ik breng hem morgen weg.” Hij was ruim op tijd, zag Jefferson op het dashboardklokje. Hij was zelfs een kwartier te vroeg. Nou ja, beter te vroeg dan te laat. Verveeld keek Jefferson door de voorruit naar buiten. Een mooi landschap eigenlijk. Hoge beboste bergen, met vlak voor hem, een nog half bevroren waterval en een klaterend bergstroompje. Vreemd, dat het hem in de twee maanden dat hij in dit gebied was, nog niet was opgevallen hoe mooi de natuur hier eigenlijk was. Geen wonder dat er vroeger zoveel toeristen naar Joegoslavië kwamen, bedacht hij. Uit de bossen aan de zijkant van de auto, kwam een hert tevoorschijn. Schichtig keek het dier om zich heen, toen ze de bergweg overstak. Jefferson hield zich stil in de auto. Het hert scheen hem niet als gevaar te zien, want ze bleef vlak voor de auto staan om uit het bergstroompje te drinken. Het was een prachtig plaatje. Het donkergroen van de dennenbomen, het wit van de hier en daar nog aanwezige sneeuw, het helder blauwe water van de waterval en het stroompje. Eigenlijk had hij een fototoestel mee moeten nemen, bedacht Jefferson glimlachend. ‘Groetjes uit het paradijselijke Bosnië’ kon hij dan op de foto schrijven. Het was een mooi dier, zag Jefferson. Het had een prachtige bruine vacht, die naar de buik toe steeds lichter werd. Eigenlijk zou kleine Mike hier ook in de auto moeten zitten, bedacht hij dromerig. Die zou het fantastisch vinden, een echte Bambi op vijf meter afstand van de auto. Opeens leek het hert ergens van te schrikken. Ze keek plotseling op, bewoog met haar oren en keek rond. Haar blik ontmoette die van Jefferson. Even keken ze Jefferson met grote donkerbruine ogen aan. Toen was de betovering verbroken en verdween ze met grote sprongen in het bos. Een paar minuten later verschenen de eerste vrachtwagens van het Rode Kruis konvooi. Jefferson stapte uit en liep op de eerste wagen af. De chauffeur draaide zijn raampje open. “Ik kom een zieke afleveren”, meldde Jefferson. “Vrachtwagen 7 moet je dan hebben,” antwoordde de man, “de op één na laatste.” Jefferson telde de vrachtwagens, bij nummer 7 stak hij zijn hand op. De auto stopte direct. Een jonge man sprong er uit. “Waar is de zieke?”, vroeg hij. “In de auto, hij is drie dagen geleden van de trap gevallen. Sinds die tijd is hij bewusteloos.” “Dat is niet zo best”,reageerde de man, “ik ben trouwens dokter Lucardi, voor het geval het je interesseert” “Jefferson”, stelde Jefferson zich voor, terwijl hij ondertussen de portier open trok. Dokter Lucardi 36 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
boog zich over de zieke en begon hem met vaardige handen razendsnel te onderzoeken. “Uitdrogingsverschijnselen, hoge koorts, een paar gebroken ribben en misschien nog wat breuken of kneuzingen”, stelde hij na een vijf minuten durend onderzoek vast. “hij ligt dus behoorlijk uitelkaar hè?” “Dat kun je wel zeggen”. “Redt hij het?”, vroeg Jefferson. “Nu wel, maar als je een paar dagen langer gewacht had, was hij gestorven aan uitdroging. We geven hem meteen vocht via het infuus en de rest moeten ze in Oostenrijk maar doen. Ik zal even een brancard halen, want ik geloof niet, dat hij naar de vrachtwagen kan lopen”. In de vrachtwagen werd Jefferson nog eens met zijn neus op de feiten gedrukt, aan zijn dromerige stemming van een paar minuten geleden, kwam abrupt een einde. De hele vrachtwagen lag vol oorlogsgewonden. Mensen die op een mijn waren gestapt en daarbij een arm of been hadden verloren. Mensen die schotwonden hadden of geraakt waren door granaatscherven. Er lagen enkele gewonde soldaten in de vrachtwagen, maar het merendeel bestond uit burgers. Onschuldige mensen, die de pech hadden in een land te moeten wonen waar het oorlog was. Een jongetje van een jaar of zeven, dat zijn beentje had verloren, huilde zacht. Zijn moeder zat naast zijn bed, hield zijn handje vast en aaide hem troostend over zijn voorhoofd. Toen ze Jefferson opmerkte, keek ze hem even aan. Haar donkerbruine ogen vol wanhoop en verdriet, ontmoette die van Jefferson. Jefferson schudde verdrietig zijn hoofd. Het moest vreselijk zijn, om je kind zo te zien lijden. Kon hij dat kleintje maar iets geven. Een snoepje of zo was al goed. Hij zocht in zijn zakken en haalde er iets kleins uit. Het was het Dinky Toy autootje dat hij van zijn zoontje Mike had gekregen. Vlak voordat hij vertrokken was, had Mike hem dat autootje gegeven. “Kun je daarmee spelen”, had Mike heel ernstig verteld. Jefferson had zijn gezicht maar moeilijk in de plooi kunnen houden, toen hij Mike bedankte voor het autootje en hem vertelde, dat hij er heel veel mee zou spelen. Een zacht gekreun van het jongetje, bracht hem weer terug bij de werkelijkheid. Hij gaf het autootje aan het jongetje. Er trok een glimlach over zijn betraande gezichtje, zijn eerst zo doffe ogen, begonnen te stralen. Hij pakte het autootje in zijn hand en liet het over zijn kussen rijden, terwijl hij broem - broem geluiden maakte. Glimlachend keek Jefferson naar het jongetje. Het was fijn om te zien, dat dit speeltje het jongetje opvrolijkte. Al was het maar voor even. “Bedankt”, zei zijn moeder, terwijl ze hem dankbaar aankeek. “Graag gedaan”, antwoordde Jefferson. Hij aaide het jongetje door zijn haren. Het jongetje keek hem, met zijn autootje tegen zijn wang gedrukt, aan. Bedankt meneer (in Servokroatisch), fluisterde hij. “Het beste jongen”,fluisterde Jefferson, terwijl hij het jongetje nog eens over zijn haren streek. “Als u niet in Oostenrijk wilt belanden, zal u nu moeten uitstappen”, hoorde Jefferson iemand achter zich zeggen. Hij keek om. Het was dokter Lucardi. “Het komt toch wel goed met hem, he?”, vroeg Jefferson bezorgd. “Natuurlijk, we hebben al een infuus bij hem aangelegd met een zoutoplossing en ..” “Ik bedoel die man niet”,onderbrak Jefferson hem. “Ik bedoelde dit kleine jongetje.” Dokter Lucardi knikte somber,“Hij haalt het wel, maar hij heeft veel pijn. Ze hebben zijn beentje verkeerd geamputeerd, daarom is de wond gaan ontsteken.” “Arm kind”,mompelde Jefferson vol medelijden. “Als hij eenmaal in Oostenrijk is zal het beter met hem gaan. Daar kunnen ze hem opereren.” Nog even keek Jefferson de moeder aan. “ Ik ga”, vertelde hij haar “Heel veel sterkte.” Behendig sprong hij uit de vrachtwagen. Voordat hij naar zijn auto liep, zwaaide hij nog even naar de moeder.Toen hij naar de kazerne reed, waren zijn gedachten bij het kleine jongetje. De zieke man was hij al weer vergeten.
37 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Celina Vermoeid liet Valmir zich op zijn bankje neerploffen. Hij was weer op zijn eigen plaatsje. Hier was het ten minste rustig. Hier hoefde hij niet bang te zijn om op te vallen. Hij pakte de krant die hij net gekocht had en sloeg hem open. ‘Boutros-Ghali overweegt ingrijpen Balkan conflict’, schreeuwde een vet gedrukte kop op de eerste pagina van het buitenlandse nieuws. Valmir probeerde het stukje dat er onder stond te lezen. Het ging niet. Hij las de woorden, de zinnen, maar begreep nauwelijks waar het overging. Zijn gedachten dwaalden voortdurend af. Hij staakte zijn poging en bladerde de krant verder door. Zijn oog viel op een grote foto, op de laatste pagina van het buitenlandse nieuws. Een rilling trok over zijn rug. O god, als Zalta daar maar niet bij ligt, ging er door zijn hoofd. Het duurde even, voordat het tot hem doordrong, dat het huilen wat hij nu hoorde, niet Zalta’s gehuil van toen was. Dit was echt. Dit was het huilen van een kind, niet ver van hem vandaan. Dat moest Zalta zijn, was het eerste wat door zijn hoofd schoot. Hij luisterde nog eens goed. “Mama, ik wil naar mama toe”, huilde het kind in het Duits. Het kon Zalta niet zijn, wist Valmir. Zalta kende geen Duits, bovendien was het Zalta’s stem niet. Maar toch. Hij moest gaan kijken, het leek alsof hij door een magneet, naar het gehuil toegetrokken werd. Zijn verstand wist heel goed, dat het Zalta niet kon zijn, maar zijn gevoel sprak een andere taal. Er was hoop in zijn hart. De hoop op het onmogelijke, dat het huilende kind wel Zalta was. Dat ze naar hem toe zou rennen en dat hij haar eindelijk weer in zijn armen zou kunnen sluiten. In gedachte zag hij het al voor zich. Maar de werkelijkheid was anders. Toen hij het kind zag, was het alsof hij een klap in zijn gezicht kreeg. Het was Zalta niet. Het kind leek zelfs helemaal niet op Zalta. Het was een klein blond meisje van een jaar of vijf, schatte Valmir. Hij kon de klap maar moeilijk verwerken. Hij had het zo goed geweten, maar toch was de teleurstelling enorm. Tranen schoten in zijn ogen. Zijn hoop was al weer de bodem ingeslagen. “Ga jij mijn mama zoeken”, hoorde Valmir het kleine meisje snikken. Hij keek op en zag dat haar betraande gezichtje, hem smekend aankeek. Valmir slikte. Wat moest hij met dit kind? Het liefst zou hij zich omdraaien en weghollen. Terug naar zijn bankje om daar uit te huilen. Hij kon dit kind toch niet troosten, terwijl hij zelf het liefst in huilen zou uitbarsten? Hij aarzelde. Te lang, wist Valmir, toen hij een klein handje zijn hand vast voelde pakken. Nu kon hij niet meer weg. Hij slikte zijn tranen in en vroeg het meisje, “Waar heb je jouw mama voor het laatst gezien”. Hij hoorde, dat zijn stem vreemd klonk, maar het meisje merkte het niet. Ze was veel te druk bezig met haar eigen verdriet. “In het restaurant bij de vijver”, antwoordde ze snikkend. “Ik weet wel waar we jouw mama kunnen vinden” troostte Valmir haar, “je hoeft niet meer te huilen.” Om haar wat af te leiden, vroeg hij hoe ze heette. “Celina”, was het antwoord. “Een mooie naam. En hoe heet je beer?”, vroeg Valmir, terwijl hij op het verwassen beertje wees, dat ze stevig aan zijn poot vasthield. “Dit is een konijn,” antwoordde ze boos, “kijk maar, hij heeft lange oren.” Valmir glimlachte. “Ik had niet goed gekeken.” “Hij heet Karel”, ging de kleine Celina verder. “En als ik naar school ben, gaat Karel met een bootje varen. Dan vaart hij heel ver weg, helemaal naar de andere kant van de wereld. Als ik terug uit school ben, zit hij altijd weer op zijn plaatsje, op mij te wachten. En dan vertelt hij, waar hij naar toe is geweest. Hij is al helemaal naar Afrika geweest en naar Australië. Gisteren is hij naar de maan geweest. Morgen gaat hij nog verder weg, want vandaag blijft hij thuis bij mij.” Geamuseerd luisterde Valmir naar haar vrolijke gekwebbel. Wat een fantasie had zo’n kind, bedacht Valmir. Het verdriet van daarnet was al weer vergeten. Haar gezichtje straalde en de twee staartjes, aan de zijkant van haar hoofd, wipten eigenwijs op 38 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
en neer, terwijl ze naast Valmir liep. Zo was Zalta ook geweest, bedacht Valmir. Zalta was ook zo vrolijk geweest, had ook van dat soort verhalen verteld. Bij de gedachte aan Zalta, voelde hij een steek in zijn hart. Hij voelde zich schuldig. Schuldig, omdat hij hier bij dit vreemde kind liep. Dat hij naar haar verhalen luisterde, terwijl Zalta hem zoveel meer te vertellen had. Het liefst wilde hij zich omdraaien en wegrennen. Weg van dit vrolijk pratende kind. Wat niet zijn kind was. Maar hij deed het niet. Nog niet. “Ik wil in de speeltuin”, riep Celina opgewonden, toen ze langs een klein speelplaatsje kwamen. “Mag het meneer, alstublieft mag het”, bedelde ze. “Nou goed dan. Eventjes” stemde Valmir toe. In zijn achterhoofd houdend, dat hij als ze eenmaal aan het spelen was, weg kon gaan. Hij keek hoe ze wegrende. Zelf ging hij op een bankje zitten. “Kijk eens wat ik kan”, riep Celina, terwijl ze op het punt stond van een glijbaan af te zoeven. “Ik durf ook van de hoge af,” schepte ze op, “maar dan moet je me wel opvangen.” “Doe dat dan maar niet”. “Wil je me echt niet opvangen? Alstublieft een keertje maar. Toe nou?” Valmir zuchtte, hij voelde zich te moe om tegen haar in te gaan. Hij stond op en liep naar de glijbaan. Celina klom ondertussen steeds hoger de steile ladder op. Eenmaal boven, keek ze Valmir aan, een beetje angstig toch wel. Maar ze wilde zich niet laten kennen. “Sta je klaar”, riep ze. “Ja hoor, kom maar, ik vang je op”. Terwijl Celina naar beneden zoefde, veranderde er iets bij Valmir. Het leek alsof hij terugging in de tijd, opeens was hij weer in Sarajevo, in het speeltuintje vlak achter hun flat. De kleine Celina veranderde in Zalta. Valmir voelde zich gelukkig. Hij ving Celina op. “Goed gedaan hoor meid”. Celina straalde. “Ik wil nog een keer”, riep ze uit, terwijl ze meteen weer naar de ladder rende. Ze vond het fantastisch, vijf keer achter elkaar zoefde ze van de grote kinderen glijbaan af. Toen was het nieuwe er weer van af “Nu wil ik op de schommel”, riep ze enthousiast, terwijl ze al voor Valmir uithuppelde. “Dat is goed”. Ze rende naar de schommels. “Wil jij me duwen?” Valmir stemde toe. “Goed vasthouden Zalta”, zei Valmir tegen haar. “Ik heet niet Zalta”, reageerde Celina boos. Haar woorden haalden Valmir met een klap uit zijn droomwereld. De werkelijkheid kwam bij Valmir hard aan. Zijn gezicht vertrok van pijn. “Duwen”, riep Celina tegen hem. Valmir hoorde haar niet. Zijn gedachte waren bij Zalta. Hoe had hij dit meisje voor Zalta aan kunnen zien? “Meneer u heeft beloofd, dat u mij ging duwen”, jengelde Celina. “Zit niet zo te zeuren”, viel Valmir tegen haar uit. “Maar u hebt het beloofd”, verdedigde Celina zich. Ruw pakte Valmir haar bij haar armpje. “Meekomen”, schreeuwde hij. Celina’s gezichtje betrok. Haar grote helder blauwe ogen vulden zich met tranen. Angstig keek ze Valmir aan. In een flits, zag Valmir Zalta’s doodsbange gezichtje voor zich. Waar ben ik in godsnaam mee bezig, schoot er door zijn hoofd. Hij maakte dit kind bang. “Sorry, dat ik zo boos tegen je heb gedaan”, zei hij tegen Celina. Celina’s gezichtje klaarde meteen weer op. “Geeft niet hoor, mama is wel vaker boos op mij” “Waarom praat jij eigenlijk zo raar?”, vroeg Celina nieuwsgierig. Zo’n kind merkte ook alles, bedacht Valmir toch wel geamuseerd. “Ik kom uit een ander land” antwoordde hij. “Waar kom jij dan vandaan?”. De vragen begonnen steeds moeilijker te worden, merkte Valmir, nu moest hij oppassen. “Uit Bosnië”, antwoordde hij. “Dat is zeker in een Bos”, was haar pientere antwoord. “Nou, er zijn wel heel veel bossen in Bosnië”, gaf Valmir glimlachend toe. “En wat doe je dan hier”, was haar volgende vraag. Ze vroeg het op een nieuwsgierige manier. Niet op een toon van, hoe durf je hier te zijn, zoals sommige volwassenen gebruikten. Wat moest hij daar nu op antwoorden. Hij kon dit kind toch niet vertellen, wat er allemaal gebeurd was. “Ik vond het daar niet meer leuk”, zei Valmir. Celina was gelukkig tevreden met dat antwoord. “Is Bosnië ver weg?”, vroeg ze. “Heel ver weg”. “Nog verder dan Australië?”, was haar volgende vraag.
39 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Veel verder”, antwoordde hij. Het was een leugen, want Bosnië was hier maar een paar honderd kilometer vandaan. Maar voor zijn gevoel, was Bosnië miljoenen kilometers verwijderd van dit land, waar de mensen een normaal leven leidden. “Wil je ook naar Bosnië?”, vroeg Celina aan Karel Konijn. Ze hield het konijn tegen haar oor. “Karel Konijn vertelt, dat hij morgen naar Bosnië gaat”, deelde ze met een stralend gezichtje mee. “Ik ben moe”, zei Celina, terwijl ze op een bankje ging zitten. Verbaasd keek Valmir haar aan. “Kom op nog even doorlopen, dan zijn we bij jouw mama”. Celina schudde koppig haar hoofdje. “Ik ben moe, ik wil rusten”. Valmir begreep er niets van. Nog geen vijf minuten geleden had ze vrolijk voor hem uitgehuppeld en nu was ze ineens moe. Hij liet haar een paar minuten rusten. “Kom op we gaan weer verder”, besloot Valmir. “Ik ben nog moe”, jengelde Celina. “We zijn bijna bij jouw mama. Die maakt zich vast heel veel zorgen over jou.” “Denk je dat?”, vroeg Celina, terwijl ze hem ongelovig aankeek. “Mama is vast heel boos op mij”, merkte ze bezorgd op. Nu begreep Valmir wat er aan de hand was. “Dat zal wel meevallen hoor”, stelde Valmir haar gerust, “jouw mama is vast heel blij jou weer te zien”. Celina keek hem niet helemaal gerustgesteld aan. “Weet je het zeker”. “Natuurlijk”, stelde Valmir haar gerust. “Zie je jouw mama al?” Celina knikte, ze wees naar een jonge vrouw die aan de andere kant van het terras aan een tafeltje zat. Valmir had eigenlijk verwacht, dat Celina meteen naar haar moeder toe zou rennen. Maar dat gebeurde niet. Ze bleef naast hem staan, een beetje verlegen naar de grond starend. “Loop je mee?”, vroeg ze met een klein stemmetje. “Dat is goed.” Hij pakte haar handje vast en liep tussen de tafels door. Een erg jonge moeder, dacht Valmir, toen ze achter het tafeltje, van de door Celina aangewezen vrouw stonden. Ze leek zo van achter, meer op een tienermeisje, als op de moeder van een kind van vier. Ze had zich ook wel erg uitdagend gekleed, in een kort rokje dat niet eens tot haar knieën kwam en daarop een strak leren jasje. Ze was in zo’n druk gesprek verwikkeld, met een paar andere jonge vrouwen, dat ze nog niet had opgemerkt, dat Valmir met Celina achter haar stond. “Mevrouw”, begon Valmir. Hij kreeg geen tijd zijn zin af te maken. Met een ruk draaide ze haar hoofd om. Even keek ze hem onderzoekend aan. Ze was niet zo jong, als hij had verwacht, zag Valmir. Ondanks de overdadige makeup, was het duidelijk, dat ze de dertig al gepasseerd was. “Maak dat je wegkomt!”, riep ze uit. “Ik haal de ober, als je me nog langer lastig valt”. Valmir schrok. Hij wist niet, hoe hij op deze onverwachte reactie moest reageren. “Het is toch schandalig”, hoorde hij Celina’s moeder, tegen de vrouw naast haar zeggen. “Dat tuig wordt ook steeds brutaler, zelfs op het terras van een chique restaurant als dit, komen ze je lastig vallen”. “Mevrouw ik heb uw dochtertje gevonden”, probeerde Valmir nog eens. Pas nu ontdekte ze Celina, die stilletjes achter Valmir verscholen, naar haar uitbarsting had geluisterd. “ Celina, kom hier”, zei ze tegen haar dochtertje, op een toon die geen tegenspraak dulden. Ze pakte het kind vast en schudde haar hardhandig door elkaar “Ik heb toch zo goed gezegd, dat je niet met zulk tuig mee moet gaan”. Celina barstte meteen in huilen uit. “ Ik was verdwaald”, snikte ze. “Dan had je niet zover weg moeten lopen”, beet ze het kind toe. “Ik heb toch gezegd, dat je op de speelplaats moest blijven”. Valmir draaide zich om. Een bedankje hoefde hij niet te verwachten, dacht hij bitter. Hoe was het toch mogelijk, dat sommige mensen zo onzorgvuldig met hun kinderen om gingen. Hij begreep het niet, je liet een kind van een jaar of vier, vijf, toch niet alleen aan de rand van een vijver spelen. En dan was ze nog boos op haar dochtertje ook. Alsof zij er wat aan kon doen, dat haar moeder eigenlijk geen tijd of misschien wel geen zin had om op haar te letten. En dan was het de moeder ook nog niet opgevallen, dat Celina weg was, terwijl hij toch bijna een uur met haar, door het park had gelopen. Dan kon je jezelf toch niet als een oplettende ouder zien. Opeens stopte Valmirs gedachtengang. Waar was hij eigenlijk mee bezig? Hij zat die vrouw verwij40 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
ten te maken, alsof hij zelf de beste vader aller tijden was. Hij nam het haar kwalijk, dat ze niet goed op haar kind lette, terwijl hij zelf Zalta nu al bijna drie maanden, kwijt was. Dat was toch veel erger, dan een paar uurtjes niet opletten. Hoe had hij haar kunnen verwijten, dat ze onzorgvuldig met haar kind omging, omdat ze haar dochtertje alleen bij een vijver liet spelen, terwijl hij zelf zijn kind had achtergelaten, midden in een levensgevaarlijk oorlogsgebied, in de handen van de vijand nog wel, die haar verkrachtte, vermoordde, misschien. In een gebied, dat vol lag met mijnen, die haar konden verwonden, terwijl hij hier veilig in Oostenrijk zat. De verwijten deden hem pijn. Het was alsof er een mes in zijn hart werd gestoken. Maar het hield niet op, steeds kwamen er weer meer verwijten. En het ergste was nog wel, dat het waar was. Dat het allemaal waar was. Ondertussen was hij weer bij het bankje aangekomen. Hij liet zich er op neervallen en huilde zacht. Er was niemand die naar hem toe kwam en een arm om hem heen sloeg. Niemand die troostend aan hem vertelde, dat dat wat er gebeurd was, niet zijn schuld was. Langzaam raakte zijn tranen op. Maar het verdriet bleef. Net als de pijn. Die enorme pijn. Die zo vaak groter was, dan zijn wil om verder te leven. Hij hoorde een kerkklok 6 uur slaan. Hij moest terug naar het asielzoekercentrum. Hij stond op, pakte de krant die hij nog steeds niet gelezen had en liep de bekende weg naar huis. Nee, niet naar huis, verbeterde hij zichzelf. Naar het opvangcentrum, waar ergens in een zaaltje vol andere vluchtelingen, een smal bed en een bijna lege kast op hem wachtten.
De achtervolging De schoolbel rinkelde. Meteen klonk het geluid van opgewonden kinderstemmen door de gangen van het gebouw. Twee donkerbruine deuren klapten open. De eerste kinderen renden schreeuwend naar buiten. Wat deed hij hier, vroeg Valmir zich af. Het leek alsof hij naar de wachtende ouders werd toegetrokken. Hij wilde bij hen gaan staan. Hij wachtte ook op zijn kind, al bijna twee maanden nu, maar hij wist dat zijn dochtertje niet uit de schooldeuren gerend zou komen. Hij wist het, maar toch bleef hij staan, hopend op een wonder misschien. Zijn ogen zochten Zalta tussen de kinderen, die uitgelaten over het schoolplein renden. Er waren genoeg kinderen. Honderden misschien wel. Maar dat ene kind. Dat meisje waar hij zo wanhopig naar verlangde, was er niet. De andere ouders hoefden niet zolang te wachten. Overal om hem heen hoorde hij kinderstemmen. “Hoe is het op school gegaan?”, vroeg de vrouw die naast hem stond aan haar zoontje, een leuk roodharig ventje, van een jaar of vijf. “Goed”, antwoordde het jongetje. Trots liet hij een vel papier vol krassen zien, “Ik heb een tekening gemaakt, mooi hè?”. “Heel mooi”, antwoordde zijn moeder terwijl ze de tekening aandachtig bekeek en zich vast afvroeg wat het moest voorstellen. “Dit is ons huis en dat ben ik”, vertelde het jongetje, terwijl hij in de auto klom. Het werd steeds rustiger, er kwamen geen kinderen meer uit het schoolgebouw en de meeste ouders waren met hun kroost allang weer thuis. Maar Valmir bleef staan, wachtend op een kind, dat niet zou komen. Hij dacht aan Zalta’s school. Een hoog bakstenen gebouw met grote ramen, die vol hingen met kindertekeningen. Elke vrijdagmiddag, had hij daar aan het hek gestaan, wachtend op een klein meisje, met een parmantig staartje in het midden van haar hoofd. “Hallo Papa”, begroette ze hem altijd vrolijk, wetend dat het weekend weer begonnen was. Vol plannen voor deze minivakantie, die voor haar oneindig leek. Ze gingen altijd met de tram naar huis. Lijn 16 met die vriendelijke conducteur, waarvan ze zelf het kaartje mocht afstempelen. Dat vond ze prachtig, toen ze klein was beweerde ze, dat ze tramconducteur wilde worden. Of tekenares, dierenarts of skilerares, terwijl ze zelf nauwelijks op haar skiën bleef staan of … Och 41 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
ze had zoveel plannen gehad. Elke dag was er weer iets anders geweest, wat ze leuk vond. Vol vertrouwen was ze geweest in de toekomst…. Tot de oorlog kwam. Valmir slikte. Een traan rolde over zijn wang en viel op het koude ijzer van het hek. Geen van haar plannen waren werkelijkheid geworden. Een oorlogskind, dat was ze nu. Bang, eenzaam, verkracht, in de steek gelaten door iedereen. Door hem in het bijzonder. Dat alleen moest zien te overleven in een vijandige wereld. Als ze nog leefde…. Plotseling verstijfde Valmir. Zijn hart bonkte in zijn keel. Want het meisje, dat daar uit de klapdeur kwam, dat was Zalta.Of toch niet. Hij keek nog eens goed. Hij kon zijn ogen niet zomaar geloven want hij had zich al zo vaak vergist. Maar toch dit was Zalta. Dit was zijn meisje. Terwijl hij haar zag lopen, voelde hij een loodzware last van zijn schouders glijden. Alle ellende van de afgelopen maanden, smolt weg als sneeuw voor de zon. Weg waren de zorgen, die hem nachten uit zijn slaap hadden gehouden. Weg was de vreselijke angst, dat Zalta het niet zou overleven. Valmir voelde zich vrij. Hij wilde dansen, zingen en schreeuwen van vreugde. Maar zijn lichaam werkte niet mee. In plaats daarvan, bleef hij doodstil staan. Zijn handen omklemde het koude ijzer van het hek, terwijl zijn ogen de beelden van Zalta binnenslurpten en opnamen in zijn hersenen, zodat hij deze prachtige beelden nooit meer kon vergeten. Ze zag er fantastisch uit. Haar donkere haren netjes gekamd en bij elkaar gebonden, met een fel gekleurd lint. Ze had een lila jack aan, die er erg nieuw uitzag. Ze hield van dat soort meisjeskleuren, bedacht Valmir met een glimlach. De spijkerbroek, die ze er onder droeg was nog mooi blauw, niet vaal gewassen. Toch wist hij, dat ze niet al te zuinig was op haar kleren, vooral haar broeken hadden het zwaar te verduren. Hoewel ze te ver van hem afliep om het goed te kunnen zien, had Valmir het idee, dat ze er gezond uitzag. Niet zo mager, als toen ze uit Sarajevo waren gevlucht. Aan alles zag Valmir, dat het goed met haar ging en dat er goed voor haar gezorgd werd. En dat maakte hem ongelofelijk gelukkig. In niets leek ze meer op het wanhopige bange meisje, wat hij na al die vreselijke gebeurtenissen, in een bus van de vijand had zien verdwijnen. En dat was meer, veel meer dan hij ooit had durven hopen. Pas toen Zalta om de hoek van het schoolgebouw uit het zicht verdween, kwam Valmir in actie. Hij moest haar achterna, wilde haar niet weer verliezen. Hij begon te lopen langs het schoolhek, naar de plaats waar hij Zalta had zien verdwijnen. In het begin liep hij langzaam, maar de opwinding versnelde zijn pas. Sneller, steeds sneller. Hij rende zonder moe te worden, had het gevoel dat hij vloog. Achter hem hoorde hij een vrouw schreeuwen “Hé, waar ga jij zo snel naar toe?”. Hij wist dat ze het tegen hem had, maar haar woorden drongen nauwelijks tot hem door. Ik ga naar Zalta toe. Eindelijk ga ik naar Zalta toe, bonkte het in zijn hoofd op het ritme van zijn rennende voeten. Hij zag haar langs de fietsenstalling, door een smal poortje naar buiten lopen. “Zalta”, riep hij, zijn stem vol opwinding en vreugde. Ze reageerde niet. Ze heeft me niet gehoord. Veel tijd om er over na te denken had hij niet. Hij zag dat Zalta links af sloeg, een smal straatje in. Valmir liep achter haar aan. Rustiger nu, omdat hij het gevoel had, dat zijn longen zouden scheuren, als hij nog langer doorrende. Gewoon belachelijk, dat meneer van Zomeren haar net vandaag liet nakomen, dacht Melanie boos. Alsof ze op deze belangrijke dag niets beters te doen had, dan die stomme toets in te halen. Ze keek op haar horloge. Vijf voor vier. Nog drie uurtjes en dan begon de wedstrijd al. Nu kwam het echt dichtbij. Ze werd nu al een beetje zenuwachtig. Het was natuurlijk ook een hele belangrijke wedstrijd. Als ze deze wedstrijd won, was ze de beste turnster van de regio. Vorig jaar was ze tweede geworden. Maar dit jaar moest ze eerste worden. En volgens haar juffrouw kon ze het. In gedachte liet ze het turnparcours nog een keer passeren. Eerst de evenwichtsbalk, dan de bok en de lange mat, waarop ze een dubbele salto moest maken. Dat was misschien nog wel het moeilijkste onderdeel, vooral omdat die net voor de tribune lag en alle ogen daar nog eens extra 42 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
op haar gericht waren. Daarna kwamen de ringen, dat zou ook niet makkelijk worden. Maar ze had goed geoefend de afgelopen maanden. Als ze maar niet te zenuwachtig werd, dan kon er gewoon niets misgaan. Toch zou dat niet mee vallen.Als er een hele tribune vol mensen naar je keek, was het toch heel wat anders, dan tijdens de turnles. Bovendien kwamen er ook veel mensen speciaal naar haar kijken. Haar ouders natuurlijk en haar kleine broertje Tim. Die vond het altijd leuk om haar te pesten. Dan zei hij, dat hij dacht dat ze 60ste zou worden bij de turnwedstrijd. En dan werd ze heel erg boos. Ze zou hem eens wat laten zien, bedacht Melanie strijdlustig. Ze wist zeker, dat hij met taekwondo nooit zover zou komen, als zij nu met turnen was. Melanie hoopte dat oma vandaag toch zou komen. Eergisteren had oma gezegd, dat ze niet kon komen, omdat ze met niemand mee kon rijden en daar was ze heel boos om geworden. Ze vond het helemaal niet eerlijk, dat ze wel naar de taekwondo-uitvoering van Tim was wezen kijken, terwijl die niet eens belangrijk was. Valmir merkte dat Zalta er flink de pas in had gezet. “Zalta”, riep hij nog een keer. Alweer geen reactie. Ze liep gewoon door. Zou ze hem echt niet gehoord hebben of wilde ze…..Abrupt stopte hij zijn gedachtegang. Nee, daar mocht hij niet aan denken. Dat mocht gewoon niet waar zijn. “Zalta, meisje, sta nu asjeblieft stil”, riep hij smekend. Eindelijk keek ze om. Valmir probeerde de uitdrukking op haar gezichtje te lezen. Het ging niet, ze was te ver weg en zijn ogen waren te zwak. Valmirs hart klopte in zijn keel. Dit was het grote moment. Nu zou ze naar hem toe gerend komen. Nu zou hij haar eindelijk weer in zijn armen kunnen nemen. Maar het gebeurde niet. Ze liep verder. Valmir wist dat ze hem duidelijk had gezien, maar ze liep verder. Ze liep gewoon verder….. Valmir had het gevoel dat er een mes in zijn hart werd gestoken. De afgelopen maanden had hij dag en nacht aan Zalta gedacht. Alleen de hoop op dit moment, het moment dat hij Zalta terug zou vinden, had hem de moed gegeven, om verder te leven. Maar nu het eindelijk zover was, liep ze weg van hem. Ze wilde hem niet meer als vader. Hij begreep het wel hoor. O, hij begreep het zo goed. Wat moest Zalta met een vader, zoals hij. Die gewoon te laf was geweest, haar te beschermen. Die er niet voor haar was geweest, toen ze hem het hardst nodig had gehad. Valmir wist dat het allemaal zijn schuld was. Het was zijn schuld dat ze verkracht was, zijn schuld dat ze haar hadden meegenomen en het was ook zijn schuld, dat ze nu van hem wegliep, maar dat maakte de pijn die hij nu voelde, niet minder. Integendeel, hij stond stil, tranen stroomden over zijn wangen, de tranen maakten Zalta die van hem weg liep, wazig. Alweer dat vreemde geschreeuw achter haar. Melanie keek om. Ze zag een mager verwaarloosd figuur achter haar aanlopen. Ze rilde. Brr, wat een engerd. Hij keek ook zo raar naar haar. Ze vertrouwde het helemaal niet. Zou dit zo’n kinderlokker zijn, waar haar moeder haar zo vaak voor gewaarschuwd had, dat moest bijna wel. Hij liep toch niet voor niets achter haar aan. Ze liep snel verder. Zou ze gaan rennen. Nee, dan zou hij misschien achter haar aankomen. Rustig blijven, vooral rustig blijven, sprak ze zich zelf moed in. Toen ze bijna bij de hoek van de straat kwam, keek ze nog een keer om. Hij bleef staan of kwam hij toch na. Snel doorlopen dan maar. Dan was ze die engerd in ieder geval nog voor. Valmir bleef besluiteloos staan. En nu, wat voor zin had zijn leven nog, als Zalta hem niet meer wilde zien. Hij kon er beter een einde aan maken. Hij zag, dat Zalta bijna bij de hoek van de straat was. Hij kon haar niet laten gaan. Hij wilde haar gezichtje nog een keer van dichtbij zien. Nog een keer, wilde hij met haar praten. Ook al was het maar vijf minuten. Hij had haar nog zoveel te vragen. Waar was ze nu? Hoe ging het met haar? Wie zorgde er nu voor haar? Die vragen brandden in zijn hart. O, als ze die maar wilde beantwoorden, dan kon hij tenminste rustig sterven. “Zalta”, riep hij weer, met een stem die hoog was van de emoties, “Zalta, ik wil alleen maar even met je praten”. Ze luisterde niet, ging steeds sneller lopen. Soms keek ze schichtig om.
43 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Melanie keek nog een keer om. Hij bleef haar achtervolgen, die engerd. Nu begon ze toch echt bang te worden. Wat als hij haar zou pakken, hier in deze rustige straat was vast niemand, die haar zou helpen. Bovendien stonden er aan de linkerkant van de weg struiken, waar hij haar in zou kunnen trekken. Ze begon te rennen, regelmatig keek ze schichtig om. Ze zag dat de afstand tussen haar en de man groter werd. Het was maar goed, dat ze zo hard kon rennen. Die engerd kon haar nooit bij houden, bedacht ze dapper. Ze was nu bijna bij de grote weg, dat was een hele opluchting. Als ze daar overstak, was ze al in haar eigen straat, dan was ze bijna veilig thuis. Het stoplicht stond op rood. Angstig keek Melanie om, hij kwam steeds dichterbij. Spring op groen, spring alsjeblieft op groen, bidde ze, terwijl ze het knopje steeds weer induwde. Ze merkte dat ze haar voorsprong begon kwijt te raken. Zou ze oversteken. Nee, dat durfde ze niet, daar was het veel te druk voor. De auto’s reden bijna bumper aan bumper. Ze keek weer om. Het leek alsof hij niet veel dichterbij was gekomen. Zou hij haar niet meer na durven komen. Misschien was hij wel bang, om gezien te worden. Ze hoopte het, maar ze was er nog niet zo zeker van. Weer duwde ze haar duim keihard op het gele knopje. Ze hoorde de man achter haar, vreemde woorden schreeuwen. O, waarom bleef dat stoplicht nu zo lang op rood staan. Verminderde die blauwe auto, die daar aan kwam, nu zijn snelheid. Ja, gelukkig, eindelijk remden de auto’s. Nog voordat het voetgangerslicht op groen was gesprongen, rende ze de straat over. “Pas op Zalta”, schreeuwde Valmir, toen hij zag, dat ze bij de grote weg kwam. “Niet oversteken, meisje. Alsjeblieft, niet oversteken ”. Hij bleef stil staan, zag dat Zalta voor het stoplicht stond. Ze wachtte, godzijdank. Toen Valmir zag, dat Zalta veilig aan de andere kant van de weg was aangekomen, rende hij weer achter haar aan. Het stoplicht was op rood gesprongen, toen Valmir er aankwam. De auto’s reden verder. Heel even aarzelde Valmir, zou hij wachten. Nee, dat kon niet, dan zou hij Zalta kwijt raken. Hij rende de straat over, zonder ook maar even op het verkeer te letten. Als door een wonder, kwam hij veilig aan de overkant, maar terwijl hij verder rende, klonk achter hem een enorm lawaai. Piepende remmen konden niet voorkomen, dat een auto met een doffe dreun tegen een lantaarnpaal tot stilstand kwam. Ze was eindelijk thuis. Eenmaal binnen, smeet ze de deur achter zich dicht, draaide de sleutel om en schoof de grendel ervoor. Eindelijk veilig. Nog nahijgend stond ze met haar rug tegen de deur. “Melanie ben je thuis?”, klonk de stem van haar moeder, van boven, “Oma heeft vanmiddag gebeld, ze komt toch. Leuk, hè?” Melanie reageerde niet. “Melanie is er iets?”, vroeg haar moeder bezorgd, terwijl ze de trap kwam afgelopen. Ze schrok, toen ze Melanies angstige gezichtje zag, “Wat is er gebeurd?” Zonder te antwoorden, viel Melanie huilend, in haar moeders armen. “Stil maar meisje, stil maar”, troostend aaide haar moeder over haar schouders. “Wat is er toch gebeurd?” “H..hij za..zat me achterna.” “Wie, meisje?” “Een hele enge man”, snikte Melanie. Uitgeput door de emoties en de ongewone inspanning, leunde Valmir tegen de muur van het huis, waarin hij Zalta had zien verdwijnen. Langzaam werd zijn gejaagde ademhaling weer wat rustiger, maar zijn hart bleef in zijn keel bonken en de gedachten schoten door zijn hoofd, als op hol geslagen paarden. Hij probeerde rustig na te denken, maar het ging niet, verlangend keek hij naar het huis. Als ze hem daar binnen zouden laten. Als hij maar even met Zalta en de mensen, die voor haar zorgde kon praten. Hij moest gewoon weten hoe het met haar ging, of ze hier goed verzorgd werd. Besluiteloos stond hij voor de deur, staarde naar het met bloemetjes beschilderde naamplaatje. ‘Familie Backer’ stond erop, zo heetten de mensen dus die nu voor haar zorgden. Geen Joegoslavische naam, dat was duidelijk. Het waren vast Oostenrijkers, maar hoe kon ze 44 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
zich dan verstaanbaar maken. Ze kende toch geen Duits. Of had ze dat al geleerd. Kon dat eigenlijk wel zo snel. Hij wist dat Zalta een slim meisje was, maar binnen een paar maanden een taal goed leren, dat leek hem onmogelijk. Hij huiverde bij het idee, dat Zalta met niemand kon praten, over de vreselijke dingen die ze door zijn schuld, had meegemaakt. Zou hij toch maar aanbellen. Heel even raakte zijn vinger de deurbel aan, ding dong, klonk het door het smalle gangetje. Een politieauto kwam langzaam het straatje ingereden, maar Valmir lette er niet op. Zijn ogen bleven gericht op het matglas in de deur. Met heel zijn hart hoopte hij, dat er iemand open zou doen, maar nee, het bleef stil in het kleine gangetje. Even dacht hij, dat er iemand aan het einde van het smalle gangetje stond, maar hij had het mis. Het veelkleurige, door het matglas gevormde vlekkenpatroon, bleek aan een kapstok toe te behoren. Hing daar Zalta’s lila jasje ook aan? De politieauto kwam vlak achter hem tot stilstand, maar Valmir hoorde het niet. Zou hij nog een keer aanbellen, overwoog hij. Het was duidelijk, dat Zalta niet op zijn bezoek zat te wachten en dat deed hem ongelofelijk veel pijn. Hij wist dat hij de pijn die hij nu voelde, niet lang zou kunnen verdragen, maar toch was er iets in hem, dat zei, dat hij blij moest zijn voor Zalta, dat hij nu niet egoïstisch mocht zijn. Hij moest Zalta een nieuw leven gunnen bij de familie Backer. Hoe moeilijk dat ook was. Hij wilde zo graag weer voor haar zorgen, haar laten merken hoeveel hij van haar hield, maar terwijl hij voor die gesloten deur stond, wist hij, dat dat nooit meer zou komen. Hij had zijn kans gehad. Nooit zou Zalta hem meer als vader accepteren, om wat hij gedaan had of niet gedaan had, beter gezegd. Hij wilde alleen nog maar even met haar praten en dan was het genoeg geweest. Dan was zijn leven voorbij. Het idee, dat het nog maar even duurde, voordat hij van alle pijn verlost was, gaf hem nieuwe moed. Nog eenmaal drukte hij de deurbel in. Harder nu. Twee agenten stapten uit de auto en liepen op Valmir af. Pas toen hij een zware stem achter hem hoorde vragen, waar hij mee bezig was, keek hij om. Hij zag een stevig gebouwde man, in politie uniform, achter hem staan. De aanblik van deze man, bracht bij Valmir een schok teweeg, het was alsof zijn hart even stil stond. Ze had de politie gebeld, was het eerste wat er door zijn hoofd schoot. Hij wist dat Zalta hem niet meer als vader wilde. Dat ze hem negeerde, ontweek zelfs. Maar dit, dit had hij nooit kunnen denken. Het leek wel of hij in een nachtmerrie terecht was gekomen. Een andere dit keer. Eentje die begonnen was als een droom. Ze haatte hem. Het idee alleen al, maakte dat hij zich ziek voelde van ellende. Hij wist dat hij een vreselijke fout had gemaakt, hij wist dat hij haar had moeten beschermen, maar dat haar woede zo diep zat, dat ze de politie op hem afstuurde… Hij hoorde de stem van de agent. Vriendelijk en brommend. De woorden kon hij niet verstaan. Het leek alsof de stem van heel ver kwam, uit een andere wereld. Meisje toch, huilde hij inwendig, meisje toch, waarom doe je me toch zoveel pijn. Je weet toch, dat ik van je houd. Opeens schoot er een vreselijke gedachte door zijn hoofd. Nee, dat mocht niet, dat mocht ze gewoon niet denken. Het idee alleen al, maakte dat Valmir het ijskoud kreeg. Hij rilde over zijn hele lichaam. Hij moest haar vertellen, dat dat niet waar was. Ze mocht denken, dat hij laf was, want dat was de waarheid, maar dit niet, dit mocht ze niet denken. Wanhopig bonkte Valmir met zijn vuisten op de deur. “Alsjeblieft laat me erin, alsjeblieft”,huilde hij. Een agent pakte zijn handen vast,“Niet doen”. Zijn stem klonk vriendelijk, maar vol overwicht. Even maakte het Valmir rustig. Hij voelde het koude ijzer van de handboeien, om zijn polsen glijden. Stevige warme handen pakten zijn schouders vast en duwde hem weg. Weg bij de deur. Nee, hij wilde niet mee. Hij moest naar Zalta toe, “Laat me los”, schreeuwde hij, terwijl hij zich heftig verzette. Laat me los, ik moet met Zalta praten.” Ze luisterden niet naar hem, liepen gewoon door, geen acht slaand op zijn protesten. Ze brachten hem naar de auto. Nee, dat wilde hij niet. Ze mochten hem niet meenemen. Hij moest eerst met haar praten. Opeens liet Valmir zich op de grond vallen, zijn hele lichaam deed pijn, toen hij op de betontegels terechtkwam, maar de agen45 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
ten hadden hem losgelaten. Moeizaam krabbelde hij overeind. Hij wilde opstaan, maar het ging niet, zijn handboeien werkten tegen. Een van de agenten boog zich over hem heen. “Je doet jezelf alleen maar pijn, als je zo tegen werkt” Valmir keek hem met een betraand gezicht aan. “Laat me alstublieft hier,” smeekte hij , “ik wil met mijn dochtertje praten, alleen maar met haar praten”. “Dat kan ook op het politiebureau. Kom maar mee”. Eindelijk gaf Valmir zijn verzet op en liet zich willoos meevoeren. Uitgeput liet hij zich op de bijrijders stoel neerploffen. Nog steeds staarde hij naar de deur. Nu zou ze komen, dat had de agent hem beloofd, maar wat als ze niet kwam. Als dit alleen maar een truc was geweest om hem bij die deur vandaan te krijgen. Met deze gedachte in zijn hoofd, probeerde Valmir het portier open te krijgen. “Gaat toch niet”, vertelde de agent die naast hem zat hem al bij voorbaat. “ Ze komt toch wel?”, vroeg Valmir, zijn stem trillend van emotie. “Natuurlijk, kijk maar, daar is ze al”. Gespannen keek Valmir naar het naderende meisje. Eindelijk kwam ze zijn kant op, eindelijk kon hij haar gezichtje zien, al was het een beetje wazig door zijn tranen. Terwijl ze dichterbij kwam, viel het Valmir op dat ze veranderd was, heel erg veranderd zelfs. Ze zag er gezond uit, een beetje angstig dat wel, maar het leek alsof haar hele gezicht een andere vorm had gekregen. Dat kon toch niet, bedacht Valmir verward. Ze kon toch niet zo erg veranderd zijn, dat hij haar nauwelijks meer als zijn kind herkende. Stap voor stap kwam ze dichterbij. En hoe dichter ze bij de auto kwam, hoe groter Valmirs twijfel werd. Was dit wel zijn kind. Pas toen ze nog maar een meter van de auto verwijderd was, drong de waarheid tot Valmir door. Dit was Zalta niet!! Zijn toch al verwarde geest, kon deze conclusie niet verwerken. Achter hem werd een portier opengetrokken. “Ik durf er niet in,” klonk een bang meisjesstemmetje, “hij kijkt me zo raar aan.” “Je hoeft niet bang te zijn,” klonk de stem van de politieagent geruststellend en zwaar, “wij zijn er toch bij. Hij kan je echt geen kwaad doen.” Het drong nauwelijks tot Valmir door, dat ze het over hem hadden. Zijn hoofd was plotseling leeg. Alle gedachtes en gevoelens leken verdwenen. De portieren werden dichtgegooid en met een zacht geronk kwam de auto in beweging. De auto kwam tot stilstand voor een groot gebouw. Portieren werden weer geopend. Iedereen stapte uit, alleen Valmir bleef zitten, niet in staat iets te doen. De agent maakte de portier open. “We zijn er, kom er maar uit.” Hij hielp Valmir overeind. Legde zijn warme hand op Valmirs rillende schouder en leidde hem door het doolhof van gangetjes naar een kleine politiecel. “Ga hier maar zitten.” Gelaten deed Valmir wat er van hem gevraagd werd. “Vannacht blijf je in deze cel,” legde de agent uit, “zodat je rustig kunt worden. Morgenvroeg word je verhoord. Wil je nog iets te drinken of zo?” “K..koud”, reageerde Valmir nog steeds klappertandend. “Ik haal wel even een deken voor je”, de agent liep weg, Valmir in de cel achterlatend. De deur stond open, maar het kwam niet in Valmirs hoofd op, op te staan en weg te lopen. Waarom zou hij ook. Hij kon toch nergens naartoe. De agent kwam terug met een dikke wollen deken en een mok dampende thee. Hij zette de mok op het kleine wasbakje en sloeg de deken om Valmirs smalle schouders. “Dat is al beter, hè? Ik zal nu je handboeien even afdoen, want dat zit ook niet lekker.” Valmir voelde de warme handen aan de boeien prutsen. “Zo, die zijn ook weer af. Ik ga de deur nu op slot doen. Je mag niet weg, omdat je morgen verhoord wordt. Maar je zult hier wel niet zolang hoeven te blijven. O ja, hier is je thee nog, die moet je niet zolang laten staan, anders wordt hij nog koud”. Dankbaar warmde Valmir zijn ijskoude vingers aan de dampende mok. “Bedankt”, fluisterde hij hees, toen de agent de cel verliet, de dikke ijzeren deur achter zich dichttrekkend. Nog even klonk het zachte geknars van een sleutel die werd omgedraaid en toen was het stil. Heel langzaam kreeg Valmir het weer wat warmer, terwijl hij met de deken stevig om zich heen getrokken van de warme thee dronk, kwamen zijn gedachten weer op gang. Als het water dat van 46 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
een ijspegel liep, wanneer het ging dooien druppelden de gedachten zijn hoofd binnen. Hij had Zalta gezien, maar ze wilde hem niet zien, ze haatte hem, ze had de politie op hem afgestuurd. Nee, dat was niet waar, hij zag het gezicht voor zich van het meisje. Dat was Zalta niet. Hij had een vreemd meisje achterna gezeten. Heel langzaam begonnen de losse druppels stroompjes te vormen. Eindelijk zag hij het verband tussen alle gebeurtenissen van het afgelopen uur. Het meisje was Zalta niet. Ze kende hem niet. Ze verstond geen woord Servokroatisch en was daarom bang van hem geworden en weg gerend. Naar huis, waar haar moeder haar had opgevangen en de politie had gebeld. Eindelijk wist hij wat er gebeurd was, maar gevoelens van opluchting en teleurstelling streden nog om voorrang. Moest hij soms blij zijn, dat het Zalta niet was geweest, die de politie had gebeld, of juist teleurgesteld, omdat hij nu nog steeds in onzekerheid zat, nog steeds niet wist of Zalta nu nog leefde. In de kale betongrijze cel, gevangen tussen drie muren en een ijzeren deur, kwam Valmir langzaam tot rust. Er was eigenlijk helemaal niets veranderd sinds die morgen, besefte Valmir. Zijn situatie was nog precies hetzelfde. Hij had de vreugde van het weerzien met Zalta even gevoeld. Dat was fijn geweest, alsof hij een voorproefje had gehad op het geluk, dat hij zou voelen als hij Zalta echt zou terugvinden. De teleurstelling van de afwijzing daarna had hem pijn gedaan, ongelofelijk veel pijn, maar hij wist nu, dat het niet echt was. Toch bracht het nieuwe zorgen met zich mee. Wat als Zalta hem echt niet meer als vader wilde. Hij probeerde die nieuwe zorgen weg te duwen. Het was het belangrijkste dat Zalta gevonden werd, dat ze nog leefde. Wat er daarna gebeurde was latere zorg. Deel 2 “Hallo Melanie”, begroette de turnjuf haar, toen ze een half uur voor het begin van de grote wedstrijd, de kleedkamers binnen stormde, “Je bent wel laat zeg. Dat had ik van jou niet verwacht.” “Sorry” reageerde Melanie bedeesd, terwijl er tranen in haar ogen sprongen, nu de juffrouw ook al zo boos deed. “Is er iets meisje?”, vroeg de turnjuffrouw, nu een stuk vriendelijker. Melanie schudde, nee. “Ga je maar snel omkleden, dan kun je nog even oefenen.” Hilde Schonbrun werd er afgeroepen. Melanie keek op haar lijstje. Er waren nog 5 meisjes voor haar. Ze zag hoe Hilde de sportzaal in rende en een salto probeerde te maken. Ze ging rond, maar daar was dan ook alles mee gezegd. De afwerking was ronduit slecht. Ze kon van geluk spreken, dat ze op haar voeten terecht kwam. Nee, dat kon Melanie veel beter. Hoewel ze zich wilde concentreren op het meisje in de zaal en de naderende wedstrijd, dwaalde haar gedachte toch weer af naar die enge man vanmiddag. Hij had haar gelukkig niet kunnen pakken, maar wat als dat wel was gebeurd. Wat zou hij dan met haar gedaan hebben. Ze huiverde, wilde niet verder denken. In de zaal klonk weer applaus. Hilde maakte een buiging en rende de zaal uit. Het volgende meisje werd afgeroepen. Een onbekende voor Melanie. Vast een nieuweling. Dat was ook wel te zien aan de eenvoudige oefeningen die ze deed. En dan maakte ze nog heel veel fouten. Opeens hoorde Melanie die enge man weer schreeuwen. Geschrokken keek ze om zich heen. Er liepen heel veel turnstertjes door de kleedkamer, maar die engerd was nergens te bekennen. Natuurlijk niet, hij zat nu immers veilig opgesloten in een politiecel. En daar moest hij nog heel lang blijven, hoopte ze. Tegen beter weten in, want hij zou een keer loskomen. En dan wist hij haar adres, besefte Melanie zich plotseling met een schok. Dat idee maakte haar bang. Misschien stond hij dan wel voor de deur of wachtte hij haar op, in het parkje waar ze altijd met haar vriendinnetjes speelde. Daar moest ze niet aan denken. Ze dacht aan de dingen, die de politieagent tegen haar moeder had gezegd. Dat die engerd pipisch verward was of zoiets. Melanie vroeg zich af wat dat betekende. Na de wedstrijd zou ze het aan mama vragen. Of misschien kon ze het wel aan haar turnjuf vragen. Die was ook heel slim. 47 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Juffrouw, mag ik wat vragen?” “Natuurlijk, meid” “Wat betekend pipisch verward?” “Pipisch, bedoel je misschien psychisch?” “Ja, dat bedoelde ik”, reageerde Melanie. “Dat betekent meestal, dat iemand gek is” “Gekke mensen sluiten ze op in een gekkenhuis, he?” “Meestal wel, maar waarom wil je dat weten.”,vroeg de juffrouw terwijl ze Melanie bezorgd aankeek. “Zomaar”, reageerde Melanie verlegen. Nog voor de juffrouw verder kon vragen, liep Melanie weg. Die man was dus gek. Nou, daar hoefden ze niet zo’n moeilijke woorden voor te gebruiken, dat had ze zelf ook wel gezien. Hij had hele rare dingen geschreeuwd en hij had ook heel stom gedaan, toen hij niet binnen kon. Maar goed, dat ze hem opsloten in een gekkenhuis, daar moest hij vast heel lang blijven. Want gekke mensen werden vast nooit meer normaal. En die waren bovendien ook heel erg gevaarlijk. Een tijdje geleden, had ze met haar vriendinnetje stiekem een film gekeken, die eigenlijk voor kinderen boven de 16 was. In die film was er ook een gekke man geweest en die schoot iedereen zomaar dood. Maar gelukkig was er ook een heel dappere politieagent en die had hem gevangen genomen en toen op een stoel gebonden, die onder stroom stond. Net goed. Dat moesten ze met die enge man, die haar achterna had gezeten, ook maar doen, bedacht Melanie wraakzuchtig. “Nummer 7, Jannie Oberhausen. Lid van junioren turnclub De Springplank.Vorig jaar is zij eerste geworden, bij het regionale turntoernooi. En deze titel zal ze vanavond verdedigen.” Nu moest ze goed opletten, dit was haar rivale. Als Jannie nu maar een foutje maakte. Dan wist ze zeker, dat ze zou winnen. Gespannen volgde Melanies ogen het meisje, dat de gymzaal in rende. Lenig als een kat, sprong Jannie over de bok. Zelfs de moeilijke oefeningen aan de ringen gingen vloeiend, alsof het haar helemaal geen inspanning kostte. Melanies hart klopte in haar keel. Laat haar iets fout doen, laat haar iets fout doen. Maar nee, Jannie legde heel het parcours foutloos af. Een luid applaus klonk door de zaal, toen Jannie een buiging maakte. De jury knikte goedkeurend. Melanie beet zenuwachtig op haar lip. Het zou moeilijk zijn, om dit te verbeteren. Maar ze kon het, daar moest ze op vertrouwen. Ze zou die stomme Jannie eens wat laten zien. Nog even en dan was het zover. Dan zou haar naam afgeroepen worden. Vanuit de deuropening keek ze naar de tribunes, die vol zaten met toeschouwers. Geen plekje was onbezet, zo leek het. Ze voelde haar buik vreemd kriebelen en haar hart bonkte in haar keel, alsof het eruit wilde springen. “Melanie Backer van turnclub De Berggeitjes. Vorig jaar is zij 2e geworden, maar ze is vastbesloten dit jaar te winnen”. Daar had je het al. Nog even keek Melanie de juffrouw aan. “Ga maar”, zei deze met een bemoedigend knikje. Melanie rende de zaal in. Ze klom op de evenwichtsbalk en maakte daar een paar perfecte sprongen, draaide een keer om haar as en belandde met een goed gevoel weer op de grond. Het ging prima, stelde ze bijna verbaasd vast. Ze voelde zich helemaal niet meer zenuwachtig en het publiek zag ze niet meer. Ze was weer alleen met de overbekende oefeningen. Ze rende naar de volgende oefening. De korte mat. Spreidde haar armen, zette af en maakte een radslag. Nu was de bok aan de beurt, ze begon te rennen. Opeens hoorde ze dat vreemde geschreeuw weer. Schichtig keek ze om. Hij was er niet, probeerde ze zich gerust te stellen. Toch doorzochten haar ogen vluchtig het publiek. Ze lette niet op, merkte te laat dat ze dicht bij de bok was gekomen. Ze pakte de handvatten vast. Zette zich af. De bok leek veel hoger dan normaal. Even zweefde ze door de lucht, om daarna met een plof op de grond terecht te komen. Verdwaasd keek ze naar de houten poten van de bok, die hoog boven haar uittorenden. Het duurde even, voordat ze besefte, wat er gebeurd was. Ze was gevallen. Hier midden in de zaal, terwijl iedereen naar haar keek. Tijdens de wedstrijd, die ze had kunnen winnen, nog wel. En nu lag ze hier. Ze was gevallen, als een beginneling. Nog erger zelfs, ze was nu vast gediskwalificeerd. Tranen liepen over haar wangen, ze had zo veel geoefend voor deze wedstrijd en nu was het allemaal mislukt. Met een driftig gebaar, veegde ze de tranen weg. Ze wilde niet, dat iedereen zou zien, dat ze huilde. Het was doodstil in de zaal, maar ze wist dat alle blikken op haar gericht waren. Wat moest ze nu? 48 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Verder gaan. Nee, dat had toch geen zin meer. Ze hoorde nu toch bij de laatste. Daar kon ze nu niets meer aan verbeteren. Weer kwamen die lastige tranen opzetten. Ze schaamde zich, het liefst zou ze weg rennen. Weg van al die starende blikken, weg. Opeens werd de gespannen stilte doorbroken door de heldere stem van haar moeder. “Kom op Melanie! Verder gaan meisje, je kunt het!”. Nu werden er meer bemoedigende woorden geroepen. Melanie deed wat er van haar gevraagd werd. Ze krabbelde overeind en rende naar de ringen. Door een mist van tranen zag ze de ringen hangen. Ze deed de eenvoudigste figuurtjes, die ze al ontelbare keren had geoefend, maar toch ging het erg moeilijk. Ze kon zich niet concentreren. Maakte veel kleine foutjes. Ik kan het niet meer, dacht Melanie in paniek. Het leek alsof ze alle dingen, die ze geleerd had, was vergeten. Alsof haar lichaam helemaal niet meer mee wilde werken. Ze stopte op de helft van de oefening en rende toen naar de lange mat. De dubbele salto durfde ze niet te maken, dat zou toch mis gaan. Daarvoor in de plaats maakte ze twee eenvoudige radslagen, die ook al niet helemaal vloeiend gingen. Eindelijk was ze klaar. Zonder op het applaus of het oordeel van de jury te wachten, rende ze de zaal uit. In de kleedkamer kwam de turnjuffrouw meteen naar haar toe. Ze legde een hand op Melanies schouder en vertelde haar troostend dat het allemaal zo erg niet was en dat het de volgende keer veel beter zou gaan. Melanie besteedde geen aandacht aan haar lege woorden. Ze rukte zich los en snikte dat ze naar huis wilde. In de auto was het heel stil. Niemand zei een woord. Zelfs haar broertje Tim waagde het niet, een hatelijke opmerking te maken. Zou nog wel komen, bedacht Melanie bitter. Nu had Tim toch zijn zin gekregen. Ze was als zestigste geëindigd, lager misschien nog wel. En daar zou hij haar vaak mee pesten. Ze legde haar hoofd tegen het koude glas van de raam. Ze staarde zonder iets te zien, naar het voorbijsnellende landschap. Haar gedachten waren bij de talloze keren, dat ze het parcours helemaal foutloos had afgelegd. Als ze het op de wedstrijd zo goed had gedaan, had ze vast gewonnen. Maar nu was het helemaal mislukt. “Zo slecht ging het toch niet?” doorbrak oma’s stem haar gedachtegang. “Het was een ramp” reageerde Melanie fel, “Ik was nog slechter dan de beginners.” “Maar ik ben toch heel trots op je hoor”,probeerde oma nog eens. “Nou ik niet”, beet Melanie haar toe, “ik stond gewoon voor gek daar. Terwijl iedereen keek!” Weer begon Melanie te huilen. “Je schrok ergens van”, probeerde haar moeder voorzichtig. Melanie knikte, “Het was…Het was net of ik hem weer hoorde.” “Dacht ik al” reageerde haar moeder, terwijl ze troostend over Melanie’s haren streek. “Jij kon er niets aan doen. Het is zijn schuld, dat het allemaal misging.” “Goede morgen. Je bent al een stuk rustiger dan gisteren, is het niet?” Valmir knikte instemmend. “Goed geslapen?” “Wel aardig”, reageerde Valmir. Het was een leugen, hij had vannacht geen oog dicht gedaan, maar dat hoefde die agent niet te weten. Valmir was vastbesloten, rustig en stabiel over te komen. “Hier is je ontbijt”, een dienblad met drie dik belegde boterhammen en een glas appelsap werd naast hem op bed gezet. “ Geen water en droog brood?” merkte Valmir op. De agent lachte. “Dat is allang uit de tijd, joh. Eet dit eerst maar rustig op en dan kom ik je over een kwartiertje halen voor het verhoor.” Valmir voelde zijn maag samen krimpen van de honger. Snel at hij de boterham met kaas op. De anderen liet hij staan, hoewel zijn honger nog lang niet gestild was en zijn maag heftig protesteerde. Het appelsap dronk hij wel op. Binnen een paar minuten had hij gegeten. Nu was het wachten op het verhoor. Die nacht had hij alle tijd gehad, om te bedenken wat hij zou gaan zeggen. Erg moeilijk was het eigenlijk niet. Hij zou hetzelfde verhaal vertellen, als hij de immigratiedienst en het rode kruis had verteld. Wel over Zalta’s vermissing, maar niet over de verkrachting.
49 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Ben je klaar” Valmir knikte instemmend. “Lust je dit niet meer?” vroeg de agent, terwijl hij Valmirs bord meenam. “Nee, ik eet niet zoveel ’s morgens.” “Gisterenavond heb je ook niets gegeten,” de agent keek hem onderzoekend aan, “ben je soms in een soort hongerstaking?” “Nee, natuurlijk niet”, reageerde Valmir, feller dan zijn bedoeling was geweest. Waar bemoeide die man zich toch mee. “Het was maar een vraag, hoor. Ik wil je in ieder geval adviseren meer te gaan eten, want je bent erg mager” Er viel een korte stilte. “Kom maar mee, dan ga ik je verhoren” “Ga maar zitten. Ik ga je nu allerlei vragen stellen en die moet je zo goed mogelijk beantwoorden. Ik schrijf het dan op in een rapport en dan is de zaak wat ons betreft, afgehandeld. Je hoeft dus niet voor de rechter te verschijnen. En er komen ook geen aantekeningen op je strafblad.” “Bedankt”, reageerde Valmir. “Daar hoef je me niet voor te bedanken, hoor. Het is nooit onze bedoeling geweest je te straffen. Wij hebben gisteren best gezien, dat je helemaal overstuur was en het is eigenlijk de bedoeling, dat we je gaan helpen. Of je in ieder geval doorsturen naar iemand die je kan helpen. Maar dan moeten we natuurlijk wel eerst weten wat er gisteren gebeurd is” “Ik zag een meisje lopen, waarvan ik dacht dat het mijn dochtertje was en daarom ben ik achter haar aangegaan,”vertelde Valmir. Zijn stem klonk rustig, precies zoals hij wilde. “Waar is je dochter dan?” “In Bosnië denk ik. Ze is vermist.” “Je maakt je vast veel zorgen over haar.” Valmir knikte. “Vond je het niet vreemd, dat ze van je weg liep?” “Eigenlijk wel, maar,” even aarzelde Valmir, zocht naar de goede woorden, “ik kon haar niet laten gaan, ik was zo blij dat ik haar gevonden had.” “Kan ik wel begrijpen, maar ging je dan niet twijfelen of het je dochtertje wel was?” Valmir schudde zijn hoofd. “Ik dacht dat….dat ze me niet meer wilde zien”, fluisterde Valmir, terwijl er tranen in zijn ogen stroomden. “Waarom denk je dat?”, de stem van de politieagent klonk zacht en erg vriendelijk. “Ik heb haar in de steek gelaten” snikte Valmir zacht. “Zo moet je niet denken”, reageerde de agent, “Een paar jaar geleden hebben wij hier de zaak behandeld van Emilie, dat meisje was ook vermist. Ze liep van school naar huis en is daar nooit aangekomen. Die ouders hebben het zo moeilijk gehad. Vooral haar moeder. Zij bleef maar zeggen, het is mijn schuld, ik had haar op moeten halen. Je doet me aan haar denken” “Is ze gevonden?” De agent knikte. “We hebben haar lichaampje gevonden, in een vijver niet ver van haar huis.” Er viel een lange stilte, waarin Valmirs gedachte van de kleine Emilie naar Zalta vlogen. Als hij dat maar nooit hoefde mee te maken. Als Zalta het maar overleefde. “Ik ben een waardeloze psycholoog, weet je dat?”, verbrak de agent de stilte, “Maar ik kan er wel voor zorgen, dat je psychische hulp krijgt.” “Dat wil ik niet”, reageerde Valmir meteen. “ Luister eens even,” onderbrak de agent hem. “het is helemaal niet raar om hulp te gaan zoeken, hoor. Als je van de trap afvalt en je breekt je been zou je toch ook naar de dokter gaan?” Valmir knikte. “Nou, zo moet je dit ook zien. Het is niet dat je gek bent of zo, maar.. het is gewoon heel zwaar, voortdurend tussen hoop en vrees te leven, over het lot van je kind. En daarom moet je hulp gaan zoeken, bij professionele mensen” “En dan?” onderbrak Valmir de agent, “Krijg ik Zalta daar mee terug?” “Nee, natuurlijk niet.” “Wat heb ik er dan aan?” “Ze zullen je helpen, met je verdriet om te gaan” “En Zalta dan?”, reageerde Valmir fel, “Wie helpt haar met haar verdriet om te gaan? Waarom zou ik hulp krijgen, terwijl Zalta misschien niet eens genoeg te eten krijgt?” “Als je echt geen hulp wilt, geef ik het op. Ik kan je niet dwingen. Het volgende onderwerp dan maar. Het ongeluk dat je veroorzaakt hebt…” “Heb ik een ongeluk veroorzaakt?”,herhaalde Valmir geschrokken. Misschien is er wel iemand dood door mijn schuld, schoot er door zijn hoofd. “Ja, je bent zomaar een weg over gerend, dat bracht…” “Is er iemand dood?”, onderbrak Valmir hem, met een stem die trilde van de spanning. 50 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Nee, natuurlijk niet. Het was maar een kleine aanrijding. Alleen wat blikschade.” Valmir haalde opgelucht adem. “Waren er ook geen gewonden?” “Nee, een oudere vrouw ontweek je en belandde daardoor met haar auto tegen een lantaarnpaal. Gelukkig reed ze niet zo hard en is ze er met een deukje van afgekomen. Maar het had natuurlijk veel erger kunnen zijn. Want mensen verwachten niet, dat een volwassen man, zomaar de straat over rent.” “Het spijt me”, reageerde Valmir bedeesd. “Dat begrijp ik, hier moet je verder maar niet over nadenken hoor. Het is goed afgelopen en je weet zelf ook wel, dat je in het vervolg uit moet kijken voor je oversteekt.” “En dat meisje, heb ik haar erg bang gemaakt?” “Melanie, zo heet ze trouwens, was gisteren tijdens het verhoor wel behoorlijk overstuur. Maar dat is een hele normale reactie. Ik denk, dat ze er snel weer over heen is. Gisteravond ging ze geloof ik al naar een turnwedstrijd dus dat zal haar wel hebben afgeleid. Misschien krijgt ze de komende paar dagen wel af en toe nachtmerries, maar verder zal ze er geen schadelijke gevolgen van ondervinden. Het scheelt natuurlijk ook wel, dat ze door het rapport, wat we van dit verhoor schrijven, te horen krijgt, dat het nooit jouw bedoeling was, haar pijn te doen. De zaak was natuurlijk moeilijker, als jij echt een potentiële aanrander was geweest, die we na een week weer vrij moesten laten, wegens gebrek aan bewijs.” “Dachten ze dat van mij?”, vroeg Valmir, hij huiverde bij het idee. “Ja, en dat kun je ze ook niet kwalijk nemen, want deze situatie is behoorlijk uniek.” Valmir knikte begrijpend, “Dachten jullie ook, dat ik haar wilde aanranden?” “Nee, wij zagen meteen dat er iets anders aan de hand was. Een potentiële aanrander zal nooit bij zijn potentiële slachtoffer aanbellen. Die zou wegvluchten in zo’n geval.” Een rinkelende telefoon, verstoorde hun gesprek. De agent pakte op. “Met … Ik zit nu midden in een verhoor. Kun je niet iemand anders oproepen. Nee, dan is er niets aan te doen, ik kom meteen.” “Je hoort het, ik moet nu weg. Volgens mij hebben we de belangrijkste dingen wel besproken. Als ik terug ben zal ik hier een rapport over schrijven. Tot die tijd moet je maar even terug gaan naar je cel. Want je mag niet weg voordat dat rapport klaar is. Ik hoop dat je dat niet erg vind.” “Nee hoor,” reageerde Valmir “er zit toch niemand op mij te wachten.” “Kijk me eens aan Valmir”, vroeg de agent, toen ze in de inmiddels opengeschoven deuren stonden. Valmir deed wat er gevraagd werd. “Voordat je gaat, wil ik je nog een ding duidelijk zeggen. Ben niet zo eigenwijs. Ga professionele hulp zoeken. Ik wil je namelijk niet over een paar weken in honderden stukjes van het spoor rapen… Je begrijpt wel wat ik bedoel, hè?”. Valmir knikte, voelde zich betrapt, hoe kon die man weten dat zulke gedachten regelmatig door zijn hoofd spookten. Zonder een woord te zeggen, liep Valmir weg. Zijn vrijheid tegemoet. Eigenlijk zou hij nu blij moeten zijn, met zijn pas herwonnen vrijheid. Maar hij was het niet. De wereld was grauw voor hem. Ook al stond de zon hoog aan de hemel en was de lucht stralend blauw. Hij liep door het winkelcentrum. Langs terrasjes vol druk pratende mensen, die genoten van het mooie lenteweer. Winkelende vrouwen, die met zware tassen, verveeld kijkende echtgenoten en om cadeautjes jengelende kinderen, langs de etalages slenterenden, belemmerden hem de doorgang. Hij ergerde zich aan de onbenullige gesprekjes, waar hij regelmatig flarden van opving. Mooi dat lila truitje...niet het goede model…te strak. Eindelijk kwam hij bij het park, ook daar genoten veel mensen van hun vrije zaterdag. Hijgende joggers, mensen met honden, moeders met kinderen die eendjes gingen voeren, verliefde stelletjes, voetballende jongens. Ze kwamen op Valmir, na de twee dagen in die rustige cel, over als een grote bewegende massa kleur en drukte. Sterker dan ooit, voelde hij het verlangen alleen te zijn. Ver weg, van al deze op het oog zo gelukkige mensen. Hij wilde terug, ging er door zijn hoofd heen. Terug naar die stille betongrijze cel. Die zo veel beter bij zijn gevoelens paste, dan deze vrolijk ogende mensenmassa. Maar hij ging niet terug, natuurlijk niet. Als hij een half uur naar zijn vrijlating, weer op de stoep
51 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
van het politiebureau stond, dacht die agent helemaal dat hij gek was. Was hij dat eigenlijk ook, vroeg Valmir zich af. Als hij aan die idiote achtervolging dacht, leek het er wel op. Hij dacht terug aan de lugubere woorden van de agent. In duizend stukjes op het spoor. Zou hij zo ver komen, hij hoopte het niet. Het mocht gewoon niet. Hij moest blijven leven. Ook al was het nog zo moeilijk. Hij mocht de moed niet opgeven, niet zolang hij niet wist, wat er met Zalta gebeurd was. Niet als ze hem nog nodig had. Had ze hem wel nodig? Na de ontmoeting van afgelopen week, was hij toch weer gaan twijfelen, erger dan eerst nog wel. Wilde Zalta hem nog wel als vader? Na alles wat hij fout had gedaan. Als hij maar wist waar ze was, of ze nog leefde. Deel 3 Voor de etalage van een winkeltje met tweedehands spullen bleef hij staan. Keek naar de porseleinen beeldjes die in de etalage stonden opgesteld. Er stonden veel dieren tussen en ook de porseleinen poppetjes waren goed vertegenwoordigd. Maar dat was niet waar hij naar op zoek was. Of wacht eens, stond daar achter dat porseleinen hondje nu een danseresje? Dat was misschien wel wat voor dat meisje. Als het niet te duur was in ieder geval. Och, hij kon altijd even binnen kijken. Misschien vielen de prijzen hier nog wel mee. Een winkelbelletje liet een zacht geklingel horen toen hij de deur opende. Het was op dit vroege tijdstip nog rustig in het kleine winkeltje dat propvol stond met rekken met kleren en stellages vol snuisterijtjes. Terwijl Valmir in de richting van de etalage liep viel zijn blik op een enorme fel blauwe knuffeldolfijn die eigenwijs uit een grote wasmand aan het eind van het gangpad stook. Hij herkende die knuffel. Zalta had precies dezelfde dolfijn op haar bed staan. Hij liep naar de mand en haalde de dolfijn er voorzichtig uit. Terwijl hij zijn hand over het zachte pluche liet glijden, stroomde zijn hoofd vol mooie herinneringen. Zalta was zo blij geweest toen ze die dolfijn toch van hem had gekregen. Hij had het beest eigenlijk veel te duur gevonden. Maar Zalta moest en zou die grote dolfijn hebben. Ze had er de eerste dag behoorlijk om gezeurd, maar pas toen de dolfijnenrondvaart de volgende dag op een teleurstelling was uitgelopen hadden ze toegegeven. Dolblij was Zalta geweest toen ze uiteindelijk toch haar zin had gekregen. De mislukte dolfijnrondvaart was meteen vergeten door Zalta in ieder geval. Want Senda en hij gaven het niet zo snel op. Elke dag waren ze wezen vragen of er misschien nog drie plaatsjes vrij waren. En op de een na laatste dag van hun strandvakantie hadden ze eindelijk geluk toen had een hele familie de rondvaart geannuleerd. De tweede keer hadden ze ook met dolfijnen meer succes gehad. Ze hadden er tientallen gezien. Fantastisch was dat geweest. De prachtig gestroomlijnde dieren waren vlak voor de boot uit de golven opgedoken om even later weer in de azuurblauwe zee terug te vallen. Een regen van spetters achterlatend. Er waren zelfs kleintjes bij geweest die vlak naast hun moeder zwommen. Meesurfend op haar boeggolf. Geen moment waren ze van hun moeders’ zijde geweken. En zelfs de sprongen probeerden ze mee te doen. Al was het dan wat stuntelig. Hij zag zichzelf weer op die boot staan. Naast Senda terwijl hij zich vast hield aan de reling. Want de golven waren ondanks het mooie weer groot genoeg om de kleine rondvaartboot flink op en neer te laten schommelen. Zalta had daar geen last van, die bleek over echte zeebenen te beschikken en rende opgewonden over de boot. Naar de plaats waar opgewonden ge-oh en ge-ah klonk. De wat oudere winkeleigenaresse kwam via de tussendeur de winkel in gelopen. Ze verwachtte een ongeduldige klant die al bij de toon bank stond maar daar was niemand te bekennen. Het duurde even voordat ze de man opmerkte die doodstil tussen de schappen stond met een fel blauwe knuffel dolfijn in zijn handen. Van achter de toonbank bekeek ze de man met enig wantrouwen. Hij zag er verwaarloosd uit en was erg mager. Hij deed haar aan een junk denken. Normaal zou ze in zo’n geval haar man roepen, maar voor deze man voelde ze vreemd genoeg helemaal geen angst. Het kwam misschien door zijn houding peinsde ze. Hij stond zo dromerig voor zich uit te staren het was duidelijk dat hij met zijn gedachte heel ergens anders was. Ze liep 52 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
op hem af totdat ze vlak voor zijn neus stond. Maar hij had haar duidelijk nog niet opgemerkt. Hij bleef dromerig voor zich uit staren terwijl er een glimlach op zijn lippen speelde. Waar zou hij aan denken, vroeg ze zich af. Misschien wel aan de blije gezichtjes van zijn kinderen als hij met zon grote dolfijn knuffel thuis kwam. “Kan ik u misschien ergens mee helpen?” Geschrokken keek hij haar aan. “Ik uh... Hoe duur is deze?”,stotterde hij. Die vraag verbaasde haar. Er hing vlak boven de wasmand een enorm bord waarop duidelijk leesbaar. “Knuffels uitzoeken voor f 25,-”.Was die prijs misschien te hoog voor hem. “Twaalf vijftig,” antwoordde ze. “omdat er een vlekje op zijn staart zit”, voegde ze er aan toe om die plotselinge prijswijziging te verklaren. “Dan neem ik hem.” “Uw kinderen zullen er vast blij mee zijn. Want hij is toch voor uw kinderen?” “Voor mijn dochtertje”,reageerde de man, “Zalta is dol op dolfijnen” “Het zijn ook mooie beesten hé?!. Zal ik hem in een plastic zak doen?” “Dat is prima.” “Veel plezier er mee!”,riep ze hem na toen hij de winkel uit liep. “Bedankt voor de korting”, met die woorden verliet hij het winkeltje. Nog geen vijf minuten later ging het winkelbelletje weer. Tot haar verbazing zag ze de man weer de winkel in komen met de dolfijn nog onder zijn arm. “Kom je hem terug brengen?” “Nee hoor. Ik wilde nog iets vragen. Die porseleinen beeldjes die in de etalage staan. Hoe duur zijn die?” “Ligt er aan welke je bedoel. Ik loop wel even mee.” De man wees naar een porseleinen danseresje. Hoeveel moest ze daar nu voor vragen? Gisteren had ze bijna het zelfde beeldje nog voor 50 gulden verkocht aan zon kakmadam die op zoek was naar “echt antiek”. Ze had dat mens ervan weten overtuigen dat het beeldje uit een bijzonder serie afkomstig was gemaakt in de jaren dertig. Toen had ze behoorlijk wat winst gemaakt. Och dan kon ze het deze man wel verkopen tegen de inkoopprijs. Door de jaren winkel ervaring wist ze precies wat ze kon vragen. Mensen die het niet breed hadden kwamen hier speciaal voor goedkopen spullen die wilde ze best korting geven. Er kwamen toch genoeg rijkere die op zoek waren naar antiek. Die wilde best wat meer betalen zolang er maar een intersant verhaaltje bij zat. “F 4,-“, antwoordde ze. “Dan koop ik deze er bij”, reageerde de man terwijl hij het beeldje voorzichtig oppakte. Met een tevreden gevoel liep Valmir de winkel uit. Opeens wist hij zeker dat hij Zalta deze knuffel zou kunnen geven. Hij zou haar terug vinden. Hij stond er weer. Weer voor die deur. Weer twijfelde hij. Zou hij aanbellen? Wat zouden ze tegen hem zeggen. Wilde ze dat beeldje wel van hem aanpakken? Was het niet stom om te denken dat hij met een beeldje van 5 gulden de gebeurtenissen van afgelopen vrijdag kon afkopen. Nee, hij moest gewoon aanbellen. Niets van zich laten horen was nog veel laffer. Hij drukte op de inmiddels bekende bel. Deze keer hoefde hij niet te wachten vrijwel meteen kwam er een donkere vrouw het gangetje in gelopen. De deur ging open. Met een blik vol verbazing keek mevrouw Backer hem aan. Valmir voelde zich ongemakkelijk. “Is Me..Melanie er?”,vroeg hij stotterend, “Ik wil haar dit beeldje geven” “Melanie is nu bij de turnclub. Maar als het goed is, is ze over 10 minuten thuis.” “O, dan kom ik een andere keer wel terug”, reageerde Valmir, opgelucht dat hij weer weg kon. “U kunt anders ook wel hier wachten hoor. Kom maar binnen”, stelde mevrouw Backer voor. Dat was wel het laatste wat Valmir had verwacht. Hij wilde protesteren maar wist niet zo snel wat hij moest zeggen. Aarzelend liep hij de vrouw achterna. Ze bracht hem naar de woonkamer waar haar man zo gespannen een voetbalwedstrijd zat te kijken dat hij Valmirs komst nog niet had opgemerkt.
53 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Hé… er is bezoek.” Even keek meneer Backer van het scherm op. Hij bekeek Valmir onderzoekend en mompelde iets wat op “Hallo” moest lijken, om daarna zijn aandacht weer op het scherm te richten. “Normaal is hij heel anders hoor,” verklaarde zijn vrouw, “maar als zijn club speelt kan het hele huis om hem heen instorten zonder dat hij ook maar even opkijkt. Wil je een kopje koffie. Het is geen moeite hoor. Het koffiezetapparaat staat toch al aan. Wil je er melk of suiker in?”, ratelde ze door. “Gewoon zwart”, antwoordde Valmir die al gemerkt had dat weigeren toch weinig zin had. Mevrouw Backer liep de keuken in. En Valmir bleef alleen met meneer Backer achter. Hoe was het toch mogelijk dat deze mensen zo vriendelijk voor hem waren? Dat die vrouw hem uitnodigde voor een kopje koffie alsof hij een oude bekende was en niet de man die haar dochtertje zo bang had gemaakt. Hij begreep het echt niet. Hij had verwacht dat ze boos op hem zouden zijn. Dat ze tegen hem zouden schreeuwen. Maar ze, die vrouw verbeterde hij zich, de man zat nog steeds bijna in de tv gekropen en had helemaal geen aandacht voor hem. Maar die vrouw was zo vriendelijk. Of zou ze straks alsnog boos op hem worden. Daar had ze al het recht toe bedacht Valmir. “Het spijt me zo dat ik uw dochtertje zo bang heb gemaakt”, begon Valmir het gesprek. “Dat begrijp ik wel,”reageerde mevrouw Backer, “Ik vind het in ieder geval wel dapper dat je hier gekomen bent”. Dapper, ze moest eens weten, schoot er door Valmir’s hoofd. Als ze wist hoe laf hij was geweest. Dan zou ze hem er meteen uitzetten, daar was hij zeker van. “Ik heb dat rapport wat de politie hier is komen brengen eens goed doorgelezen. En ik ben echt heel anders gaan denken over wat er vorige week is gebeurd. Het is eigenlijk ook niet jouw schuld wat er gebeurd is. Het is voor jou natuurlijk ook vreselijk moeilijk. Steeds in onzekerheid leven over het lot van je kind.” Haar stem klonk zo vriendelijk, zo vol begrip, dat Valmirs ogen zich vulden met tranen. Krampachtig probeerde hij ze weg te slikken. Hij wilde niet huilen en al helemaal niet hier. Maar toch bleven die hinderlijke tranen komen. Ze had het al gemerkt. Ook dat nog. “Je mag best huilen” zei ze vol medeleven , “ Het is ook vreselijk om zoiets mee te maken. Als zo iets met onze Melanie of met onze Tim zou gebeuren. Brr, ik krijg het gewoon al koud als ik er aan denk.” Valmir voelde dat zijn lip begon te trillen. Hij beet er op om het trillen tegen te houden. Het had geen zin, de tranen stroomden al over zijn wangen. Hij merkte dat mevrouw Backer dichter bij hem kwam zitten. En troostend over zijn handen streelde. “Het is goed Valmir, huil maar, je hoeft niet bang voor ons te zijn.” Plotseling werd een deur open getrokken. Haastige voetstappen klonken in de hal. “Hallo, ik ben thuis”, schreeuwde Melanie terwijl ze de kamer deur open trok en binnen stormde. “Weet je wat we va…”, abrupt stopte ze haar zin. Valmir keek op. Hij zag haar troebel door een mist van tranen maar de haat in haar ogen ontging hem niet. “Verraadster”, schreeuwde Melanie met een stem vol ingehouden woede tegen haar moeder, “Hoe durf je hem binnen te laten. Verraadster dat je bent.” “Rustig Melanie”, probeerde haar moeder haar te kalmeren, “Hij komt je een cadeautje brengen.” “Ik hoef zijn cadeautjes niet”,beet Melanie haar toe. Melanie kwam op Valmir af gelopen. Hij zag dat haar ogen vuur schoten dat haar gezichtje vertrokken was van haat en woede. Zo zal Zalta ook naar hem kijken, schoot er door zijn hoofd. “Het spijt me”, fluisterde hij angstig terwijl hij aarzelend het porseleinen beeldje pakte wat onder zijn stoel stond. Zonder een woord te zeggen griste ze het uit zijn handen en smeet het met al haar kracht op de grond. “Niet doen”, schreeuwde haar moeder nog maar het was al te laat. Het porseleinen danseresje lag in stukken op de grond. Haar armpje wat ze zo sierlijk omhoog had gehouden was verbrijzeld en haar hoofdje lag een stukje verderop, los gescheurd van haar slanke lichaam. Haar porseleinen gezichtje keek Valmir vriendelijk glimlachend aan. 54 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Maak dat je weg komt”, schreeuwde Melanie tegen hem, “Het is jouw schuld dat ik die belangrijke wedstrijd verloren heb.Hoor je dat! Jouw schuld!” Valmir probeerde op te staan. Maar nog voordat hij recht op stond. Gaf ze hem een trap tegen zijn schenen die zo hard aankwam dat Valmir kreunend weer in de stoel zakte. Er volgde er nog een. Valmir voelde harde stompen op zijn schouders neer komen. Heel even maar. Toen was het voor bij. Valmir keek op en zag dat Melanies vader in actie was gekomen. Hij trok zijn dochter ruw bij Valmir weg. Valmir stond op en rende het huis uit, weg van het woedende schreeuwende kind dat zich uit haar vaders greep probeerde los te worstelen. Hij bleef rennen. Weg van dat woedende kind wat hem zo aan Zalta deed denken. Pas op een verwilderd bouwterrein bleef hij staan. Hij hijgde. Ging vermoeid op een afgebrokkeld muurtje zitten. In zijn hoofd draaide alweer een nare film. Hij zag Zalta voor zich staan. Haar ogen vlammend vol haat.De woorden die hij vanmiddag van Melanie had gehoord klonken nu uit haar mond. Dat deed hem pijn. Maar hij wist dat het de waarheid was. Als Melanie al zo boos op hem was omdat ze door zijn schuld een wedstrijd had verloren. Hoe vreselijk groot moest Zalta’s woeden dan zijn. Na alles wat zij door zijn schuld had verloren. Melanie rende de trap op gooide de deur achter zich dicht. Ze deed de grendel er op en schoof een stoel onder de klink. Huilend van woede en onbegrip liet ze zich op bed vallen. Hoe durfde ze, bonkte er in haar hoofd. Hoe konden ze die engerd zomaar binnen laten. En dan zat haar moeder nog zijn handje vast te houden ook. Bah, hoe kon ze. Ze had toch ook gezien hoe dat die gek op de deur had gebonkt vorige week. Dat hij zelfs de politie had aangevallen. Begrepen ze dan niet dat die man gevaarlijk was. Dat hij in de gevangenis hoorde. In het begin had haar moeder dat nog wel begrepen, maar sinds die politie een lange brief over afgelopen vrijdag in de bus had gegooid zat haar moeder steeds maar weer te zeuren dat die man er eigenlijk ook niets aan kon doen en dat hij eigenlijk zielig was omdat hij zijn kind kwijt was. Onzin was het allemaal, bedacht Melanie boos. Dat hij zijn kind kwijt was toch ook zijn eigen schuld. Had hij er maar goed voor moeten zorgen. Een kind kon je echt niet zo maar kwijt raken. Ze hoorde voetstappen op de trap. Haar moeder kwam natuurlijk naar haar kijken. Nou ze moest niet denken dat ze binnen gelaten werd. Ja hoor, daar had je het al. De klink ging op en neer. “Melanie, laat me er nou in meisje. Ik wil met je praten.” Melanie deed alsof ze niets gehoord had. Ze droogde haar tranen met de mouw van haar trui. Ze leek wel gek, om die engerd te gaan huilen. Ze ging gewoon wat liggen lezen. Ze pakte haar lievelingsboek van de plank. ‘Turnclub ... gaat op reis’. Ze had dat boekje al meer dan vijf keer gelezen. Maar ze vond het nog steeds heerlijk om te lezen over de meisjes die naar een toernooi in Engeland gingen. Ze begon weer op de eerste bladzijde. Hoewel ze precies wist wat er ging gebeuren kon ze zich niet zo goed op de tekst concentreren. Kwam natuurlijk door haar moeder die nog steeds op de deur bonkte. Nou, daar zou ze snel mee stoppen als ze merkte dat ze toch geen reactie kreeg. Voetstappen op de trap haalde Melanie uit de droomwereld van het boekje. Dat was haar vader wist ze al bij voorbaat. Die was natuurlijk door haar moeder naar boven gestuurd omdat zij voor een gesloten deur had gestaan. “Melanie maak die deur eens open, doe niet zo ongelofelijk koppig”, begon haar vader rustig. Melanie deed alsof ze hem niet gehoord had. Weer klonk haar vaders stem van achter de deur. Behoorlijk boos deze keer. “Melanie je laat me er nu in of je…” Melanie hoorde dat hij even aarzelde terwijl hij op zoek was naar een goed dreigement. Vroeger had haar vader altijd gebulderd en nu naar je kamer. Maar dat dreigement konden ze nu lekker niet meer gebruiken. Ze had het hier op haar roze met paarse kamertje prima naar de zin. “Of je gaat deze week niet meer naar turnen” Daar schrok Melanie toch wel even van. Zou hij dat menen? Zou ze de deur open doen? Nee ze liet hem er niet in. Besloot Melanie terwijl ze terug dacht aan zijn gedrag die middag. Hij had die engerd verdedigd toen zij boos op hem was geworden. En dat nog wel terwijl er een belangrijke voetbalwedstrijd op tv was. Dan had hij nor55 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
maal gesproken helemaal geen tijd voor haar en Tim. Melanie stond op om een cd in de cdspeler te leggen. Ze draaide het volumeknopje zo ver mogelijk open. Meteen galmde de muziek door haar kamertje. Het klonk helemaal niet mooi, zo hard. Maar toch zette ze de muziek niet zachter. “Melanie zet die muziek zachter”, schreeuwde haar vader die inmiddels behoorlijk kwaad was geworden boven de muziek uit. Pas toen ze zeker wist dat haar vader weer beneden was draaide ze het volumeknopje na beneden. Zo, dat klonk veel beter Melanie had haar boekje al bijna uit toen ze een zacht gemiauw aan de andere kant van de deur hoorde. Ach, daar had je Snoopie. Melanie stond op. Ze schoof de stoel aan de kant en haalde de grendel van de deur. “Kom gauw binnen Snoopie”,zei ze tegen de zwart-wit gevlekte poes. Dat liet Snoopie zich geen twee keer zeggen. Meteen schoot Snoopie het voor haar eigenlijk verboden terrein van Melanie’s kamer binnen. Toen Melanie de deur weer vakkundig had gebarricadeerd, lag Snoopie al helemaal uitgestrekt op Melanie’s knalroze bedsprei. Melanie ging op de rand van haar bed zitten en pakte Snoepie op om hem aan de kant te leggen. De poes liet een geergerd miauw horen, maar vleide zich even later toch tevreden snorrend tegen Melanie aan. “Jij bent tenminste wel lief”, fluisterde Melanie tegen de poes terwijl ze hem onder zijn kinnetje kietelde. Snoepie genoot van de aandacht en zette zijn interne snorfiets in de derde versnelling. “Melanie het spijt me van vanmiddag.” Dat klonk al beter, bedacht Melanie tevreden. “Laat me er nu eens in. Ik wil met je praten”. Melanie stond op en haalde de grendel van de deur. “Kom maar binnen.” “Stel je nu eens voor dat Snoepie weg zou lopen”, begon haar moeder, “Dat zou je vast heel erg vinden hé?” Melanie knikte, dat was een hele domme vraag. Natuurlijk vond ze dat vreselijk. Onbewust drukte ze Snoepie wat dichter tegen zich aan. “Dan ga je hem overal zoeken hé?” Weer knikte Melanie. Ze begon zich nu toch wel af te vragen waar haar moeder naartoe wilde. “En als je dan een poesje zou zien wat zwart is net als onze Snoepie dan zou je daar toch achteraan gaan?” Nu begreep ze het. Haar moeder wilde hier natuurlijk mee zeggen dat het heel normaal was wat die engerd had gedaan. Alsof zij daar zomaar intrapte. “Dat kun je toch niet met elkaar vergelijken”, reageerde Melanie heftig. “Daar heb je wel een beetje gelijk in. Je kind verliezen is natuurlijk veel erger” “Dat bedoel ik niet. Onze Snoepie kan verdwalen of zo. Maar een kind kun je toch niet zo maar kwijt raken. Jullie zijn mij toch ook niet kwijt geraakt?” “Hier in Oostenrijk niet Melanie, maar in het land waar hij vandaan komt is het oorlog. Misschien zit zijn dochtertje wel in een vluchtelingenkamp waar hij niet bij kan komen of is ze ontvoerd door soldaten.” Daar had Melanie nog niet aan gedacht. Als zijn kindje ontvoerd was, was de situatie natuurlijk heel anders. “Hij heeft het heel erg moeilijk”, ging haar moeder verder, “Ik zei vanmiddag tegen hem dat het wel heel zwaar moest zijn en hij begon meteen bijna te huilen. Echt zielig, hij mist zijn dochtertje natuurlijk vreselijk” Er viel een lange stilte waarin Melanie nadacht over de dingen die haar moeder net gezegd had. Ze kon zich moeilijk voorstellen dat die engerd een goede vader voor zijn dochtertje was geweest. Maar wat haar moeder zei klonk toch wel heel logisch. “Zal ik dat beeldje gaan halen?” doorbrak haar moeder de stilte. Aandachtig bekeek Melanie het porseleinen danseresje. Rond het slanke halsje zat een dun geel lijntje wat de scheur verraadde. Ze miste een armpje. Dat was in zoveel stukken uit elkaar gespat dat het niet meer gelijmd kon worden. Maar het witte gezichtje keek Melanie vriendelijk aan. En het roze van haar tutu paste prima bij Melanie’s kamertje. Het was toch een mooi beeldje vond Melanie. Ze keek haar kamertje rond op zoek naar een mooi plaatsje. Op haar nachtkastje mis56 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
schien. Ja, daar stond het beeldje mooi tussen de foto’s van bekende turnsters. Ze bekeek het nog eens van een afstandje. Het stond echt mooi concludeerde ze tevreden. Lief eigenlijk, dat die engerd haar een kadootje was komen brengen ondanks zijn eigen zorgen. Mama had gezegd dat ze hem een briefje moest schrijven om hem te bedanken. Dat was een heel goed idee eigenlijk. Ze ging achter haar bureautje zitten, pakte een velletje lichtroze briefpapier en begon te schrijven. Hij was er weer bijna. Liep tussen de hekken door, het verwaarloosde park in. Hij hoorde de opgewonden stemmen van spelende kinderen, maar probeerde het te negeren. Waarom waren deze kinderen wel veilig in Oostenrijk en Zalta niet. Terwijl hij dichter bij het grauwe gebouw kwam, werden zijn stappen sneller. Zijn hart bonsde in zijn keel. Misschien vandaag. Misschien… Laat ze alsjeblieft gebeld hebben, laat ze gebeld hebben, bonsde er in zijn hoofd, op het ritme van zijn hartslag. De schuifdeuren gingen open, meteen liep hij op de balie af. “Is er telefoon voor me geweest?” Zijn stem klonk zacht en duidelijk gespannen. In zijn ogen fonkelde even hoop. Als ze nu maar eens ‘ja’ zou zeggen. “Nee” was het antwoord, zoals elke dag. Al weken lang. Valmir wilde zich omdraaien, weglopen van de balie. De trap op naar zijn kamer, zoals hij elke dag deed. Maar deze keer riep het meisje achter de balie hem na. “Kom eens terug, er is wel een brief voor u. Meteen leefde de hoop weer op. Fonkelde in zijn ogen, toen hij de brief aannam. Dus toch. Zou dit het bericht zijn, waar hij al zolang op wachtte. Hij moest zich bedwingen, de brief niet meteen open te maken. Met snelle pas, liep hij naar de leeszaal, daar was het tenminste rustig. Hij ging zitten, staarde naar de brief. Er stond geen Rode Kruis- logo op de brief. Maar toch. Misschien had er eindelijk iemand gereageerd op de posters, die hij had laten verspreiden. Snel scheurde Valmir de envelop open. Liet zijn ogen over het roze briefpapier glijden. Hij voelde zich teleurgesteld, toen hij de naam van de afzender las. Melanie Backer. Alweer geen nieuws. Verdrietig staarde hij naar het roze papiertje voor hem. Het was alweer drie weken geleden dat hij die posters af had gegeven. Die moesten nu al lang in Bosnië verspreid zijn. En toch waren er geen reacties gekomen. Geen brieven, geen telefoontjes, helemaal niets. Dat viel hem vreselijk tegen. Zijn verstand wist wel dat zijn verwachtingen niet realistisch waren. Maar hij had zo gehoopt dat die posters hem in ieder geval een klein stukje dichter bij Zalta brachten. Beste Meneer Istanovic, stond er boven de brief. Bedankt voor het beeldje. Ik vind het heel mooi. Het staat nu op mijn nachtkastje en ik kijk er heel vaak naar. Het spijt me dat ik zo boos tegen u heb gedaan. Ik begreep toen niet wat er aan de hand was. Maar nu begrijp ik dat wel. Mama heeft het me goed uitgelegd. Ik vind het zielig dat u uw dochtertje kwijt bent. Ik hoop dat u haar snel terug vind. Groetjes Melanie Backer Ik hoop dat u nog een keer langs komt. Valmir glimlachte terwijl hij het briefje las. Alsof hij kon geloven dat Melanie dit briefje uit zichzelf had geschreven. Het was natuurlijk wel lief bedoeld van mevrouw Backer die dit briefje ongetwijfeld aan Melanie had gedicteerd. Maar Valmir was er niet blij mee. Dit briefje liet hem nog eens duidelijk zien dat hij weer de verkeerde beslissing had genomen. Hij had Melanie met rust moeten laten. Dat was veel beter voor haar geweest. 57 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Storm Zijn voeten zakten diep weg in de modderige bodem. Grote dennen omzoomden het smalle bospad dat hij volgde. Mistflarden gleden geruisloos tussen de donkere takken door. Zijn benen voelden loodzwaar, maar hij kon niet rusten. Het was alsof een onzichtbare kracht hem deze kant op leidde. Hij moest er heen al wist hij niet waarom. Hij kwam langs een vennetje dat hem bekend voor kwam. Hier had hij kikkervisjes gevangen toen hij jong was. Hij was graag even op de met mos begroeide boomstam gaan zitten die aan de rand van het vennetje lag. Maar het kon niet, een onzichtbare kracht dwong hem verder te lopen het pad te volgen. Steeds dieper het bos in. Hij kwam bij een splitsing. Zonder te aarzelen volgde hij het rechter bospad. Het pad werd steeds breder. Diepe sleuven vol water spleten de modder uiteen. Een doordringende stank drong zijn neus binnen. De stank werd bij ieder stap erger. Bijna ondragelijk… Maar toch liep hij door. Hij kwam bij een kuil die vol lag met gekleurde vodden. Zo leek het tenminste, maar toen hij dichterbij kwam zag hij de doden liggen. Tientallen lijken lagen er in het gat. Op elkaar gegooid als vuilniszakken op een afvalberg. De aanblik maakte dat hij zich misselijk voelde. Hij wilde zich omdraaien en wegrennen van deze afschuwelijke plek. Weg van de ondragelijke stank. Maar weer was er een onzichtbare hand die hem tegenhield. Hij moest naar de doden kijken. Hij herkende het schoolhoofd. De oude man die in zijn herinneringen altijd zoveel autoriteit had uitgestraald lag nu vlak voor zijn voeten. Zijn hoofd in een rare hoek gedraaid en zijn lichaam was bedekt met diepe steekwonden. Er waren meer doden die hij had gekend. De meesten vaag van hallo zeggen op straat of een praatje in de winkel. Opeens zag hij haar liggen onder een grote man. Straks stikt ze nog, schoot er door zijn hoofd. Zonder te aarzelen sprong hij in de kuil. Probeerde het lijk weg te trekken. Het ging moeilijk. De man was zwaar, heel erg zwaar. Eindelijk had hij hem weggetrokken. Hij knielde naast Zalta neer. Streek met zijn hand de modder van haar gezichtje. Voorzichtig pakte hij haar op. Koud en slap hing ze in zijn armen. Hij klom uit de kuil en liep met Zalta in zijn armen weg van de kuil. Een eindje verderop ging hij op de grond zitten. Hij drukte haar stevig tegen zich aan en probeerde haar ijskoude lichaampje met zijn warmte te ontdooien. Hij ondersteunde haar hoofdje dat onnatuurlijk ver naar achter hing. Hij fluisterde troostende woordjes terwijl hij haar zacht op en neer wiegde. Hij durfde niet naar haar lijfje te kijken. Het lijfje dat maar niet warm wilde worden hoe dicht hij haar ook tegen zich aan drukte. Hij staarde naar de grote dennen aan de andere kant van het pad die zacht heen en weer zwiepten in de koude wind. Het duurde lang, heel erg lang voordat hij durfde te kijken. Uren misschien wel, voordat hij haar gezichtje zag. Opgezwollen en blauwig van kleur. De diepe snee liep over haar keeltje. Pas toen drong het tot hem door dat Zalta dood was. Ze hadden haar vermoord. Ze hadden haar keeltje doorgesneden. De pijn die hij voelde was enorm. Heviger dan hij ooit had gevoeld. Hij wilde gillen, het uitschreeuwen, maar het ging niet. Het was alsof zijn keel dichtgesnoerd zat. Hij kon geen geluid uitbrengen. Het was alsof de pijn hem verlamde. Hij bleef naar haar gezichtje kijken. Naar haar ogen die dof waren en op een vreemde manier naar buiten gekeerd. Toch leek het alsof ze hem verwijtend aan keken, alsof ze wilde zeggen “Jouw schuld.” Van heel ver klonk er gelach. Langzaam opende Valmir zijn ogen. Zijn ademhaling was gehaast, met grote angstogen staarde hij naar het hagelwitte plafond dat in een filmdoek veranderd leek. Levensgroot zag hij Zalta’s dode lichaampje.
58 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Hoewel het warm was op de kamer rilde hij over zijn hele lichaam. Hij kon niet meer helder nadenken. Er was alleen maar pijn, vreselijke pijn. Moeizaam stond hij op. De kamer, de stemmen, alles was vaag, alleen dat afschuwelijke beeld was helder. Angstaanjagend helder. De geur van lijken hing nog in zijn neus en was duizend maal sterker dan de koffiegeur die uit de kamer naast hem kwam. Hij liep de kamer uit en gooide de deur achter zich dicht. Hij rende de gang door. Een klein jongetje met een loopkarretje versperde hem de doorgang. Ruw duwde hij het kereltje opzij. Hij rende door terwijl het jongetje begon te huilen. Een woedende vrouwenstem schreeuwde hem na. Niet veel later stond hij op straat. Even bleef hij verdwaasd staan. Hij zag de auto’s voor hem over de straat rijden. Dat verbaasde hem. Hoe kon het toch dat die auto’s reden terwijl Zalta…? De auto’s vervaagden weer. Maakten plaats voor Zalta’s gezichtje. Hij begon weer te lopen. Eerst langzaam maar steeds sneller. Vluchtend voor de enorme pijn die dwars door hem heen sneed. Hij rende langs mensen heen. Heel vaag drong het tot hem door dat ze naar hem keken. Hij werd moe. Moest stoppen om op adem te komen. De pijn was er nog. Groot, enorm, niet te ontvluchten. Toch liep hij door. Begon zelfs weer te rennen. Hij wist niet waar hij heen ging. Hij wilde alleen maar weg. Weg van de pijn, weg van Zalta’s gezichtje. Opeens stond hij bij de vijver. Het wateroppervlak was grauw en donker. Het weerspiegelde de zwaarbewolkte hemel. De zwakke wind maakte kleine rimpelingen in het oppervlak. Uiterlijk doodstil stond Valmir aan de rand van de vijver. In hem stormde het. Nare beelden tolden als een tornado door zijn hoofd. Zalta’s gezichtje, de vreselijke wond op haar keeltje, Palve, Senda,de kou en stijfheid van haar lijfje, Zalta’s schreeuwen om hulp, zijn vader, pijn, angst, schuld, machteloosheid. Alles was samengesmolten en vormde een enorme, alles verwoestende orkaan. Hij wilde dat het stopte. Het moest stoppen. Hij hield dit niet meer uit. Hij kon niet meer vechten. Het was te veel nu. Veel te veel. Een paar zonnestralen braken door het wolkendek heen. Als twinkelende sterren dansten ze over het water oppervlak. Spiegelend, lokkend. De wind wiegde het riet op en neer. Zacht troostend als een goede moeder. Waarom zou hij nu nog vechten? Hij kon ze niet meer redden. Nu niet meer. Nu was het te laat. Ze waren te sterk geweest, veel te sterk. En hij was zo laf geweest. Als twee mugjes had de orkaan van geweld zijn vrouw en zijn dochter meegesleurd. Hij had ze vast proberen te houden, maar het was niet gelukt. Hij had te veel fouten gemaakt. En die waren nu niet meer te herstellen. Langzaam zette hij een voet naar voren. Het koude water stroomde zijn schoen binnen. Hij maakte een stap. En nog een. Het water lokte. Onder water kon het niet stormen. Toen hij tot over zijn middel in het water stond stopte hij. Opeens was er een gedachte tussen de voortrazende beelden. Hij draaide zich om. Heel langzaam aarzelend liep hij in de richting van de oever. Het was moeilijk. Hij kwam nauwelijks vooruit. Het water hield hem tegen zo leek het. Het water hield hem vast met zacht ruisende beloftes. De pijn zou stoppen, de orkaan gaan liggen. Als hij alleen maar dieper het water in liep. Maar dat deed hij niet. Nog niet. Eén ding moest hij nog voor Zalta doen. Hij stond weer op de oever. Keek even om zich heen. Toen liep hij regelrecht naar een enorme populier toe. Liet zich vlak voor de boom op zijn knieën vallen. Met blote handen groef hij in de harde grond. Dunne wortels sneden in zijn vingers, maar hij voelde het niet. Hij groef snel en ruw. Het gat werd steeds dieper terwijl de orkaan in zijn hoofd gruwelijke beelden langs liet flitsen. En de pijn alleen maar groter maakte. Opeens stopte hij. Hij staarde naar het gat, naar de omgewoelde aarde. Even wist hij niet wat hij moest doen. Hij probeerde na te denken, maar de storm belemmerde zijn gedachtes. Zijn hand vond het fotoboekje. Nog één keer keek hij naar Zalta’s foto. Maar hij zag haar lachende gezichtje niet. Grauw, bleek, opgezwollen was ze in zijn hoofd. Langzaam liet hij het boekje in het gat glijden. Toen duwde hij het omgewoelde zand terug en duwde het plat met zijn handen. 59 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Hij stond weer bij de vijver. De vijver die hem nog steeds riep. Hem lokte met regendruppels nu, die het spiegelende oppervlak doorbraken en kleine kringetjes achterlieten die steeds breder uitliepen. Weer zette hij een voet het water in. Minder voorzichtig nu. Hij wist dat de koude waterhanden hem vast zouden pakken. Hem zouden leiden naar een diepte waar geen pijn meer was. Waar de enorme orkaan eindelijk tot zwijgen gebracht zou worden. Hij liep verder, steeds verder. Tot er opeens uit het niets een stem klonk. Hij kon de woorden niet verstaan maar de boze klank jaagde hem op. Sneller liet hij zich door de waterhanden meetrekken. Hij voelde dat het water verder kwam, tot zijn middel. Heel langzaam werd het dieper. Weer klonk er die woedende stem. Het waterhanden trokken hem naar beneden. Hij gaf toe, liet zich vallen. Het koude water sloot zich boven hem. Wiegde hem zacht in ijskoude armen. Hij kreeg het benauwd. Zijn longen schreeuwden om lucht, maar hij ging niet naar boven, kon niet eens naar boven. De koude armen hielden hem vast. De blauwe wereld vol zacht wiegende waterplanten vervaagde. Zwarte vlekken dwarrelden langs zijn ogen. De storm ging liggen, de pijn verdween langzaam. De dwarrelende vlekken groeiden aan elkaar tot een geheel. Nu zou hij eindelijk rust krijgen. Een slaap die niet verstoord werd door nachtmerries. Een slaap waaruit hij nooit meer zou ontwaken. Hij voelde dat warme handen hem vastpakten. Opeens was hij boven het water oppervlak. Dat wilde hij niet, maar hij had de kracht niet om zich te verzetten. Instinctief hapte hij naar adem. De duisternis verdween terwijl hij gedragen werd. Er kwam weer licht in zijn ogen toen hij op de grond werd gelegd. Hij hoestte, langzaam verdwenen de laatste vlekken van zijn netvlies. Waarom gunden ze hem geen rust?, vroeg hij zich af. Hij wist dat de storm nu weer terug zou komen en dat maakte hem bang. Doodsbang. De orkaan waaide weer. In volle hevigheid. Nog verwoestender dan voor het water zo leek het. Nu was er geen hoop meer dat het op zou houden. Hij verlangde naar het water, maar wist dat ze hem niet meer zouden laten gaan. De pijn werd steeds groter. Enorm hevig. Hij kon het niet meer. Waarom begrepen ze niet dat het te veel was? Opeens kermde hij. Een schreeuw die diep vanuit zijn gewonde ziel kwam. Hij bleef schreeuwen, kon niet meer stoppen. Heel vaag door een mist van tranen en tussen de langszoevende beelden door ontwaarde hij een gestalte. Even was er een lichtpuntje. Klein als een vuurvliegje dat werd meegezogen door de orkaan. Maar toch. Moeizaam krabbelde bij overeind. “Zalta!” schreeuwde hij, terwijl hij zijn hand langzaam en aarzelend omhoog stak in de richting van de gestalte. Er kwam geen reactie. Natuurlijk niet. Het vuurvliegje was kapot gesmeten tegen zijn gruwelijke herinneringen. Er was geen hoop meer. Alles was kapot nu. Maar de storm bleef razen. Hij kroop in elkaar en jammerde. Hij wilde zich zo klein maken dat de storm geen vat op hem had. Het was zinloos. Hij kon niet vluchten, nergens kon hij schuilen. Alleen het water kon de pijn van hem wegspoelen. Hij moest terug naar het water. Hij moest het in ieder geval proberen. Dit hield hij niet meer uit. Hij wilde overeind krabbelen, maar miste de kracht. Met heel veel moeite lukte het hem vooruit te kruipen. Kruipen naar het water dat de pijn weg zou spoelen. Maar ze stonden het hem niet toe. Er klonk een boze stem. Warme handen hielden hem tegen. Ze gunden hem geen rust. Ze wilden hem straffen voor alles wat hij verkeerd had gedaan. De handen lieten hem los. Hij probeerde niet meer te ontsnappen, besefte dat hij deze pijn verdiend had. Hoe gruwelijk en hevig hij ook was. De vage gestalte knielde voorzichtig naast hem neer. Zijn stem was als een zacht vriendelijk brommen. Zachte handen raakte heel voorzichtig Valmirs schouders aan. De man kwam nog wat dichterbij. Valmir pakte hem vast en kroop dicht tegen hem aan. Hopend op bescherming. Warme armen werden om hem heen geslagen. Het brommen zwelde aan. Zacht troostend werd hij op en neer gewiegd. Maar de storm bleef. Al deze warme troostende vriendelijkheid kon de orkaan niet het zwijgen opleggen. Niet zoals de 60 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
koude waterarmen dat gedaan hadden. Maar toch gaf het bescherming, een beetje bescherming tegen de verwoestende storm Zou de storm ooit gaan liggen?, vroeg Valmir zich af. Zou de pijn ooit wegebben? Het leek er niet op. De storm bleef in alle hevigheid. Soms was de hevigheid iets minder, maar de wat rustigere periodes werden steevast weer opgevolgd door extra pijn. Extra verwoesting. Opeens waren er allerlei geluiden. Harde geluiden die zelfs boven het geraas van de storm en de schreeuwende stemmen in zijn hoofd uit kwamen. Sirenes jankten met hoge angstaanjagende tonen. Valmir kroop nog wat dichter tegen de man aan, hoopte op bescherming. Hij wist dat ze hem nog harder kwamen straffen. Ze zouden hem nog meer pijn doen. Hij voelde handen ruw aan zijn arm trekken. Iets scherps raakte zijn huid. Hij bewoog zijn arm, probeerde hem los te maken uit hun greep. Het lukte, maar direct waren er weer andere handen. Handen die aan hem rukten, hem mee wilde sleuren. Weg van de troostende vriendelijkheid. Weer probeerde Valmir zich te verzetten. Het had geen zin, ze waren te sterk. Ze waren alweer te sterk. Ze sleurden hem mee. Lieten hem zien aan vage gestaltes die met grote ogen naar hem keken en praatten met stemmen waarin alleen maar afkeuring te horen was. Met zijn laatste kracht probeerde Valmir zich te verzetten. Liet zich op de grond vallen. Zijn lichaam deed nu ook al pijn, maar die pijn was gelukkig veel zwakker. Niets in vergelijking met de orkaan. Hij lag op de grond. De gestaltes stonden boven hem groot en dreigend. Er knielde iemand naast hem neer. Vriendelijk zacht brommen stelde hem gerust. Hij kroop weer tegen de man aan. De man die hem wilde beschermen. Er werd over hem gesproken, dat wist hij, ook al raasde de storm zo hard dat hij geen woord kon verstaan. De dreigende gestaltes trokken zich een paar stappen terug. Van daaruit loerde ze naar hem. Klaar voor een nieuwe aanval. De vriendelijke man stond op, heel langzaam. Valmir hield hem vast, hij wilde niet alleen achterblijven. De man hielp hem opstaan. Ondersteunde hem terwijl ze in de richting van een wit gevaarte liepen. Zonder zich te verzetten liet Valmir zich mee voeren het busje in. De deuren werden achter hen dicht geslagen. Ze zaten gevangen. Het zachte brommen bleef aanhouden. De man pakte zijn arm vast en aaide daar troostend over. Opeens was er een scherpe prik. Valmir wilde zijn arm terug trekken maar de man hield hem tegen. Alles begon te tollen. Lichten dansten snelle rondjes voor zijn ogen. Hij voelde dat hij weg zonk. Steeds dieper in een donkere put waar de orkaan niet na zou komen. Waar hij rust had, eindelijk rust.
Op bezoek bij pieter “Valmir, zou je het niet leuk vinden om een keer bij mij thuis te komen?” stelde Pieter voor. Valmir reageerde niet. “Bettie zou het ook leuk vinden om kennis met je te maken en het is voor jou misschien ook wel goed, even uit deze omgeving weg te zijn.” “Ik weet het niet”,antwoordde Valmir aarzelend. “Je kunt het toch proberen?” bracht Pieter ertegenin. “Ik kom je morgen gewoon op halen. En dan gaan we naar mijn huis en als je je niet op je gemak voelt, breng ik je gewoon weer terug”. Valmir knikte, hij voelde zich te moe om te protesteren. “Wat een weer, hè?”, zei Pieter tegen Valmir, die naast hem zat. Valmir knikte instemmend. Het was stil in de auto. Alleen het eentonige gepiep van de ruitenwissers doorbrak de stilte. “Zal ik een muziekje op zetten?”, stelde Pieter voor. “Mij best”, mompelde Valmir somber. Pieter draaide aan de knopjes van de radio. Een vrolijk liedje kwam uit de luidsprekers. De vrolijke muziek paste helemaal niet bij Valmir’s sombere gezicht en het druilerige regenweer. Kijk toch 61 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
eens wat vrolijker, wilde Pieter tegen Valmir schreeuwen. Maar hij hield zich in. Hij wist dat Valmir weinig reden had om vrolijk te zijn. “Zo, we zijn er.” Handig parkeerde Pieter zijn auto in het parkeerhaventje voor zijn huis. “Ga maar vast naar binnen”, zei hij tegen Valmir, terwijl hij zelf de auto afsloot. De deur zwaaide voor Valmir’s neus open. “Kom maar gauw binnen”, begroette een wat dikkere vrouw met een vriendelijk gezicht hem. “Ik ben trouwens Bettie, maar dat wist je denk ik al.” “Ik ben Valmir”,stelde Valmir zich voor. “Dat wist ik al, Pieter heeft veel over je verteld. Kom maar mee, dan gaan we in de woonkamer zitten. Je bent niet bang van honden, hè?” Valmir schudde zijn hoofd. Voor dieren was hij niet bang, die waren heel wat minder wreed dan mensen bedacht hij bitter. Bettie maakte de kamerdeur open. Valmir was nog niet over de drempel gestapt, of hij werd van alle kanten, druk besnuffeld door een enorme bruin gevlekte Sint-bernards hond. “Jij bent zeker Dinsey, hè?”, zei Valmir, terwijl hij bij de enorme hond neerknielde. Hij liet zijn vingers door de lange vacht glijden. “Je bent een lief beestje hoor”, mompelde hij tegen de hond. Als dank voor het complimentje, gaf Dinsey hem met zijn grote roze tong een lik over zijn gezicht. “Foei, mag niet Dinsey” sprak Bettie de hond bestraffend toe. “Geeft niet” zei Valmir glimlachend, terwijl hij de hond op zijn rug klopte. Opeens klonk ervan achter hem een schel gekef. Valmir keek om en zag tot zijn verbazing dat een piepklein bruingevlekt hondje de aanval op zijn broekspijp had geopend. “O, het spijt me hoor. Jou had ik nog niet gezien.” Valmir aaide het beestje over zijn rug. Zijn korte staartje, maakte wel honderd slagen per minuut. Opgewonden keffend sprong hij om Valmir heen. “Ja kleine druktemaker, jij bent ook braaf, hoor”. Het beestje ging pardoes voor Valmir, op zijn rug liggen en wilde duidelijk geaaid worden. Valmir had hem net een paar keer over zijn witte buikje geaaid, toen hij er alweer genoeg van had. Hij sprong overeind en opende de aanval op Dinsey’s voorpoot. Dinsey liet een geërgerd gegrom horen. Glimlachend stond Pieter in de deuropening. Hij zag hoe druk Valmir met zijn honden bezig was en wilde hem zeker niet storen. Hij zag er nu zo ontspannen uit.Het leek alsof zijn ellende even vergeten was. Heel even natuurlijk maar dat was al heel wat. Het was een goed idee geweest om hem mee naar huis te nemen, bedacht Pieter tevreden. Het was gezellig hier, bedacht Valmir, toen hij vanuit zijn stoel de kamer rondkeek. Niet erg groot, maar wel heel gezellig ingericht. Valmir voelde iets van jaloezie in zich opkomen. Hij verzette zich ertegen. Zo mocht hij niet denken en vooral niet over Pieter. Bettie kwam de kamer binnengelopen. Ze had een grote gebaksdoos bij en kwam daarmee op Valmir af. “Kies maar uit” zei ze, terwijl ze de doos open voor Valmir neerzette. De gebakjes zagen er heerlijk uit, dat moest hij bekennen. Zijn lege maag kromp ineen. Maar hij pakte geen gebakje uit de doos. “Het spijt me”, zei hij tegen Bettie, “maar ik lust niet”. “Waarom niet?”,vroeg Bettie. Hulpzoekend keek hij naar Pieter, maar die wendde zijn blik af. “Ik kan toch geen gebak gaan zitten eten, terwijl Zalta misschien wel honger lijd”, verdedigde hij zich. Bettie zuchtte. “Maar je moet toch eten”, merkte ze bezorgd op. “Laat maar”, zei Pieter tegen zijn vrouw, “je krijgt hem toch niet zover, dat hij wat meer gaat eten. Dat heb ik al zo vaak geprobeerd” Er werd aangebeld. Bettie stond op om de deur te openen. “Kom maar gauw binnen Carolien”,begroette ze haar dochter,”Wat een weer, hè?” “Nou zeg dat wel”, antwoordde Carolien, terwijl ze de kinderwagen naar binnen duwde. “Toen ik twee uur geleden naar het winkelcentrum liep, stond de zon nog hoog aan de hemel. Ik wilde eigenlijk wachten tot de bui over was, maar daar is geen beginnen aan. Het kan best de hele dag zo blijven regenen. Dus toen zei ik tegen Berry, we zullen opa en oma maar eens gaan opzoeken.” “Goed idee. Kom eerst maar gezellig een kopje koffie drinken en als het dan nog regent brengt papa jullie wel naar huis. Valmir is nu trouwens op bezoek”. 62 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“O, leuk,” reageerde Carolien, “zie ik die man ook eens”. Ze boog zich over de kinderwagen en haalde de slapende Berry er voorzichtig uit. Met de kleine Berry op haar arm, liep ze de kamer binnen. “ Daar zul je mijn kleinzoon hebben”, begroette Pieter Berry hartelijk. Carolien liep op Valmir af en gaf hem een hand. “Ik ben Carolien”, stelde ze zich voor, “en dit is mijn zoontje Berry.” “Ik ben Valmir”,antwoordde hij mat. Wat zag die arme man eruit, ging het door Caroliens hoofd. Hij was akelig mager en er was zo veel verdriet en uitputting van dat bleke gezicht te lezen. Dat was natuurlijk ook wel begrijpelijk na alles wat hij had moeten meemaken. Ze huiverde bij de gedachte dat ze kleine Berry op zo’n afschuwelijk manier zou moeten verliezen Het was maar goed, dat haar vader zich over hem ontfermde. “Hé mam, nu ik hier toch ben, Heb jij die beren intussen uitgewassen?” “Ja, heb ik eergisteren gedaan. Als je nu even mee naar boven loopt, kun je de leukste uitzoeken. Want sommigen zijn toch een beetje kaal geworden.” “Pas jij even op Berry, pap?” “Natuurlijk”, antwoordde Pieter, terwijl hij de kleine Berry op zijn schoot zette. Valmir staarde voor zich uit. Hij voelde zich eenzaam, vreselijk eenzaam. Eenzamer dan ooit, zo leek het wel. Hij voelde zich helemaal niet op zijn gemak, in deze gezellige huiskamer, waar de mensen een leven leefde, wat zo anders was dan het zijne, maar wat hem toch zo vreselijk bekend voorkwam. Zo was zijn leven vroeger ook geweest, wist hij. Hij, Senda en Zalta, hadden net zo’n hecht gezinnetje gevormd, als Pieter met zijn vrouw en kinderen, maar nu was hij alleen. Helemaal alleen. En het ergste was nog wel, dat het allemaal zijn eigen schuld was. Hij kon niet van de gezelligheid in de kamer genieten, want het was niet zijn gezelligheid. Net zoals dit hier, niet zijn huis was. Opeens voelde hij een enorme jaloezie in zich op komen. Hij schrok er zelf van. Voor de oorlog was hij nooit jaloers geweest. Hij had zich gelukkig geprezen, dat hij die slechte karaktereigenschap niet had gehad. Maar nu. Nu was hij jaloers op Pieter. Hij was jaloers op zijn huis.Wat eigenlijk nog kleiner was dan hun eigen huis in Sarajevo. Maar bovenal, was hij jaloers op Pieters familie. Op de manier waarop ze met elkaar omgingen. Waarom moest Pieter alles hebben, een lieve vrouw, een volwassen dochter, die regelmatig binnen kwam vallen, een zoon, met wie hij ook een goede band had en dan nog kleinkinderen. En waarom had hij niets. Helemaal niets. Het was zo oneerlijk. Zo vreselijk oneerlijk. Hij keek naar Pieter, die de baby hoog boven zijn hoofd tilde. “Waar is mijn grote jongen dan?”,vroeg hij. De baby schopte met zijn beentjes en kraaide van plezier. Valmir voelde zich overbodig. Wat moest hij hier. Hij wilde weg. Weg van dit ideale gezinnetje. Weg van Pieter, die zo duidelijk liet zien, dat hij trots was op zijn kleinkind. Hij wilde terug naar zijn eigen sombere kamertje. “Pieter wil je me terug brengen?” vroeg hij, met een benepen stemmetje. “Blijf toch nog even hier”, antwoordde Pieter, die zo druk met Berry bezig was, dat hij helemaal niet merkte, hoe moeilijk Valmir het had. Valmir merkte heel goed, dat Pieter eigenlijk geen tijd voor hem had. Hij voelde zich overbodig. Hij wist, dat Pieter hem niet eens miste, als hij ging. Logisch natuurlijk, waarom zou Pieter hem missen, als hij omringd was door de mensen om wie hij echt gaf. Valmir voelde een enorme teleurstelling in zich opkomen. Hij was Pieter gaan vertrouwen. Niet helemaal natuurlijk. Hij kon geen mensen meer vertrouwen, na alles wat er gebeurd was. Maar toch, had hij gedacht, dat Pieter hem wel begreep. Dat Pieter om hem gaf. Maar hij had het mis gehad. Pieter’s medeleven wat hem vaak zo goed had gedaan, was nep geweest.. Opeens begreep Valmir alles. Pieter had hem alleen maar uitgenodigd, om hem te laten zien, hoe goed hij het had. En dat zijn dochter met zijn kleinzoontje was langsgekomen, was natuurlijk ook geen toeval geweest. Dat hadden ze allemaal zo afgesproken. Om hem de ogen uit te steken. Valmir voelde een enorme woede in zich opkomen. Alweer was hij in de steek gelaten door iemand die hij bijna was gaan vertrouwen. “Ik ga even een flesje voor Berry maken”, deelde Pieter mee. 63 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Wil jij ook wat drinken”. Valmir schudde zijn hoofd. Hij zag Pieter, met Berry op zijn arm, de keuken inlopen. Valmir bleef achter. Alleen met zijn enorme woede. Hij stond op en rende de kamer uit. In het halletje zag hij een grote Chinese vaas staan. Verblind door woede pakte hij de vaas op en gooide die op de grond. De vaas viel in duizenden scherven uiteen. Toen Valmir de scherven zag, was zijn woede verdwenen. Hij wist dat hij alweer fout geweest was en voelde zich schuldig, maar het was te laat. De vaas was kapot, net als zijn vriendschap met Pieter. En beiden konden nooit meer hersteld worden. Toen Pieter weer de kamer in liep, zag hij dat Valmir weg was. Zal wel naar het toilet zijn, bedacht Pieter. Hij ging weer op de bank zitten en gaf Berry zijn flesje. Vertederd keek hij naar zijn kleinzoontje,die in zijn armen intens tevreden aan zijn flesje lag te zuigen. Wat een schatje was het toch, bedacht hij terwijl hij naar het mollige babylijfje keek. Hij aaide over Berrie’s zachte lichtblonde haartjes. Hij leek sprekend op Caroliene, bedacht Pieter trots. Het flesje was op. Pieter legde Berry tegen zich aan en klopte zacht op zijn ruggetje. Toen Berry een boertje had gelaten legde Pieter hem in de kinderwagen. “Ga maar lekker slapen, kleintje”. Hij ging achter de kinderwagen zitten en reed die op en neer. Op dat moment viel het hem pas op dat Valmir nog steeds niet in de kamer was. Valmir kon toch niet zolang naar de wc zijn. “Valmir”, riep hij. Hij stond op om bij de wc te gaan kijken. Geen Valmir. De deur was gewoon open. Waar zou die nou zijn, vroeg Pieter zich verwonderd af. Boven misschien. “Is Valmir bij jullie”, riep hij toen hij onder de trap stond. Het duurde even voor dat Betty antwoordde. “Nee natuurlijk niet, die zat toch bij jou?!”. “Valmir”, riep Pieter terwijl hij door zijn huis liep. Hij schrok toen hij het halletje in liep en de scherven zag. Zou Valmir die omgestoten hebben, vroeg Pieter zich af. Dat leek hem vreemd. Die vaas hadden ze voor hun zilveren bruiloft gekregen en stond sinds die tijd al op die plank. Zelfs hun kinderen hadden hem niet omgestoten terwijl die hier toch vaak allerlei ruwe spelletjes hadden gespeeld. Valmir moest die vaas met opzet kapot hebben gegooid. Dat kon niet anders. Toch twijfelde Pieter. Waarom zou Valmir zoiets doen? Hij kon Valmir beter eerst gaan zoeken voordat hij hem ging beschuldigen. Valmir’s jas hing in ieder geval nog gewoon aan de kapstok. Dus hij kon eigenlijk niet ver weg zijn. Binnen de kortste keren had Pieter heel de benedenverdieping doorzocht. Geen Valmir. Dat was toch wel vreemd. Pieter liep naar de woonkamer waar Berry ondertussen een keel op had gezet. Die vond het maar niets dat hij niet meer reed. “Stil maar, niet huilen” troostte Pieter hem terwijl hij de wagen op en neer reed. Meteen ontspande zijn door het huilen rood geworden gezichtje. Binnen een paar minuten sliep hij. Pieter’s gedachte draaide op volle toeren. Waar kon Valmir toch zijn?. Hij was niet in huis dat wist Pieter zeker. Hij moest dus weg gegaan zijn. Maar waar heen?. Die kapotte vaas zou er wel iets mee te maken hebben. “Kom eens naar beneden”, riep hij naar Bettie en Carolien die nog steeds boven waren, “Valmir heeft die vaas denk ik kapot gegooid en is toen weggelopen”. Bettie kwam als eerste naar beneden. “Welke vaas?”, vroeg ze verbaasd. “Die grote Chinese die in het halletje staat”, antwoordde Pieter. “Die we nog voor onze zilveren bruiloft hebben gekregen. Jammer dat die kapot is. Het was zon mooie vaas. Kan hij nog gemaakt worden?” “Nee ik denk het niet, hij is echt in duizenden scherven gevallen”. “Waarom zou Valmir zoiets doen terwijl jij zoveel voor hem doet?” “Ik weet het ook niet. Ik denk dat ik hem maar ga zoeken.” “Goed idee” Hij maakte ook alles kapot dacht Valmir vol zelfverwijt toen hij door de verlaten straten liep. Hij wist dat hij zich zou moeten omdraaien en terug moest naar Pieters huis. Hij wist dat hij Pieter zijn excuus moest aanbieden. Maar hij durfde het niet. Hij was te laf. Te laf om bij Pieter onder ogen te komen. Net als dat hij ook te laf was geweest om Zalta te beschermen. Hij liep steeds verder bij Pieter vandaan. Hij voelde dat de regen zijn trui doorweekte. Maar het maakte niet uit. Hij was waardeloos. Iedereen van wie hij hield deed hij pijn. Iedereen kwam door zijn schuld in de problemen… 64 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Pieter reed door de lege straten op zoek naar een voetganger die op Valmir leek. Hij kon zich in ieder geval niet vergissen bedacht hij cynisch. De stromende regen had er voor gezorgd dat niemand zich buiten waagde. Pieter voelde zich teleurgesteld. Hij had zo zijn best gedaan om Valmir te helpen. Om er in ieder geval voor te zorgen dat hij zich niet zo alleen hoefde te voelen. En dan kreeg je dit als dank. Die vaas kon hem eigenlijk niet zo veel schelen. Hij was teleurgesteld omdat juist Valmir zoiets had gedaan. Valmir die zoveel voor hem was gaan betekenen. In zijn hart hoopte Pieter dat Valmir die vaas had om gestoten en daarom was weg gelopen. Maar hij wist bijna zeker dat dat niet het geval was. Daar liep hij! Een mager figuurtje dat met gebogen schouders door de regen sjokte. Pieter voelde medelijden in zich opkomen. Arme Valmir, wat zag hij er eenzaam uit. Pieter parkeerde zijn auto langs de weg. Hij stapte uit en liep achter Valmir aan. “Valmir sta eens stil”,riep Pieter. Valmir keek om. Het leek alsof hij aarzelde. Liep hij door? Nee hij bleef staan. Zijn hoofd gebogen als een klein jongetje wat straf verwachtte. “Hé…het sp…spijt me”, fluisterde hij tegen Pieter. “Geeft niet”, zei Pieter terwijl hij zijn arm troostend om Valmir heen sloeg. Hij voelde dat Valmir rilde. “Je hebt het koud. Kom maar snel mee naar de auto.” Gewillig liet Valmir zich meevoeren. “Zullen we naar mijn huis rijden”, verbrak Pieter de gespannen stilte. Valmir schudde zijn hoofd. “Dan gaan we meteen naar het ziekenhuis.” Hoe had hij zo slecht over Pieter kunnen denken, bedacht Valmir beschaamd. Het leek alsof Pieter helemaal niet boos op hem was. Valmir begreep het niet. Hij had verwacht dat Pieter tegen hem uit zou vallen of niets meer met hem te maken wilde hebben. Maar Pieter was zo vriendelijk voor hem. Het leek alsof er niets gebeurd was. Ze reden het parkeerterrein van het ziekenhuis op. “Kom je even mee naar binnen?”, vroeg Valmir. “Mij best” “Wat ga je doen Valmir?”, vroeg Pieter toen hij Valmir in het nachtkasje zag rommelen. Geen antwoord. “Voor de vaas”, zei Valmir terwijl hij Pieter een paar bankbiljetten in zijn hand durkte. “Ik hoop dat het genoeg is.” Verbaast keek Pieter naar het geld. “Waar heb je dat vandaan?” “Gespaard van het geld wat ik in het asielzoekerscentrum kreeg.” “Maar dat kan ik toch niet aannemen Valmir. Dat is al het geld wat je hebt.” Pieter gaf het geld weer terug aan Valmir. “Het maakt niet uit Valmir. Maar ik…” Pieter aarzelde even, “zou alleen maar willen weten waarom je die vaas kapot hebt gegooid.” “Ik voelde me… ik was gewoon jaloers op je”, fluisterde Valmir beschaamd. “Het geeft niet Valmir, het is al goed.” Valmir stond voor het raam. Zag hoe Pieter naar zijn auto liep. Voordat Pieter in de auto stapte zwaaide hij nog even naar Valmir. Valmir keek de auto na. Lang nadat de auto uit het zicht was verdwenen stond hij nog in gedachten verzonken voor het raam. Hij dacht aan Pieter en even was er een vage glimlach op zijn gezicht. Dat er ook nog zulke goede mensen waren.
Meer dan welkom! Valmir zag het langzaam weer licht worden, een nieuwe dag brak aan. Alweer een dag zonder Zalta. Dag 176 sinds de verkrachting, dacht Valmir moedeloos, terwijl hij op de kalender keek. Hoeveel zouden er nog volgen? Tien, twintig, honderd, tweehonderd misschien. Honderdzesenzeventig dagen al. Hij had haar al honderdzesenzeventig dagen gemist. Ze was nu al honderdzesenzeventig dagen alleen. Als ze tenminste nog leefde. Valmir stond op, hij wilde niet verder denken. Hij liep naar de badkamer en bekeek zichzelf in de spiegel. Hij zag eruit als een drugsverslaafde, vond hij, terwijl hij het magere, lijkbleke gezicht in de spiegel bekeek. Zou hij zich scheren, overwoog hij even, terwijl hij naar de stoppels op zijn wangen keek. Nee toch maar niet. Dat was niet nodig, Pieter kwam toch niet. Hij gooide wat water door zijn gezicht. Veel wakker65 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
der voelde hij zich er niet door. Het was pas half zeven en hij was nu al doodmoe. Hij liep weer terug naar de slaapkamer. Ging op zijn bed zitten en pakte Zalta's foto van zijn nachtkastje. Zijn kleine meisje. O god, wat miste hij haar vreselijk. Terwijl Valmir naar de foto keek, zag hij haar gezichtje weer veranderen. Hij verzette zich er tegen, maar het hielp niet. Het vrolijke stralende gezichtje van op de foto, veranderde in het doodsbange wanhopige gezichtje van vlak na de verkrachting. Alle vragen die hij zich al duizenden, misschien wel tienduizenden keren had gesteld, kwamen terug. Waar was ze? Leefde ze nog? Redde ze zich wel alleen? Hield ze het wel vol? Waarom was hij niet bij haar? Allemaal vragen zonder antwoord. Maar er kon zo veel gebeuren met een klein bang meisje dat alleen moest overleven in een wrede oorlog. Er waren zoveel gevaren die haar bedreigden. En er was misschien wel niemand die haar beschermde. Niemand die voor haar zorgde. Die haar troostte. Daarna kwamen de verwijten. Want het was allemaal zijn schuld. Het was zijn schuld, dat ze verkracht was. Hij had haar niet beschermd. Hij had haar in de steek gelaten, toen ze hem zo hard nodig had. En nu, 176 dagen later, was hij nog steeds niet bij haar. Hij wist dat hij naar haar toe moest. Hij wist dat zijn kleine meisje hem vreselijk hard nodig had. Maar hij wist ook, dat hij niets anders kon doen dan wachten. Wachten desnoods jaren lang. Wachten op dat ene telefoontje. Hij wachtte nu al 176 dagen. Hoe lang zou hij dat wachten nog vol kunnen houden, vroeg hij zich af. Het leek als of het allemaal steeds zwaarder werd. Elke dag dat hij niet bij Zalta was, was een dag te veel. De telefoon ging. Dat had je nu altijd, dacht dokter Jang. Was je net zo druk bezig, kwam dat stomme ding storen. Zuchtend pakte ze de hoorn van de haak. "Met Jang, hoofd van de afdeling psychiatrie". "Met Karin van de receptie. Er heeft iemand gebeld van het Rode Kruis, die ene Valmir. Even kijken Ist…ista…" "Istanovic", vulde dokter Jang in. "Ja die moest ze spreken." "Die zit bij mij op de afdeling." "Dan geef ik je dat telefoonnummer en dan moet je maar even terugbellen. Heb je papier bij de hand? Nou daar komt ie 0342-238789.” Iemand van het Rode Kruis, die Valmir moest spreken. Dat moest over Zalta gaan. Zouden ze haar gevonden hebben? Dat moest eigenlijk wel. Ze belden toch niet voor niets. Dokter Jang besloot meteen terug te bellen. Er werd opgenomen door een antwoordapparaat. "Wilt U informatie over het werk van het Rode Kruis toets dan 1. Wilt u het Rode Kruis sponseren toets dan 2". Dokter Jang zuchtte, alsof ze niets beters te doen had. "Als u iemand wilt spreken toets dan 8". Eindelijk,dat werd tijd. "Al onze lijnen zijn bezet. Een ogenblikje geduld, alstublieft". Dat kon er ook nog wel bij!! Alsof ze nog niet lang genoeg gewacht had. Haar gedachten dwaalden af naar Valmir. Hopelijk kon ze hem straks goed nieuws brengen. Wat zou Valmir blij zijn als zijn dochtertje gevonden was. Dan zou het meteen een heel stuk beter met hem gaan. Maar het was natuurlijk ook mogelijk, dat deze vrouw slecht nieuws bracht. Dat zou Valmir op dit moment, helemaal niet kunnen verwerken. De arme man had het nu al zo zwaar. Logisch, na alles wat hij had meegemaakt. "Hallo met Helen Kaiser, van de afdeling vermissingen van het Rode Kruis. U had een vraag?" "Ja dat klopt. Ik wilde vragen of er een bericht is gekomen voor Valmir Istanovic." "Even nakijken. Ja dat klopt, zijn dochter Zalta is gevonden". "Oh, dat is echt fantastisch nieuws. Dat ga ik hem meteen vertellen." "Dat is goed. Om vijf uur belt een van onze medewerkers, dan mag hij even met zijn dochtertje praten." "Bedankt voor de moeite". Met een doffe klik werd de verbinding verbroken. Dokter Jang keek door het raampje Valmirs kamertje binnen. Hij zat op zijn bed, staarde somber voor zich uit. Ze vond het heerlijk dat ze hem eindelijk goed nieuws kon brengen. Ze klopte. "Kom maar binnen", klonk het van achter de deur. "Ik kom je goed nieuws brengen", begroette
66 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
ze hem opgewekt. "Is Zalta gevonden", vroeg Valmir terwijl hij haar gespannen aankeek. "Ja, het Rode Kruis heeft net gebeld. Ze hebben haar gevonden". Valmir keek haar ongelovig aan. Hij kon haar woorden nauwelijks geloven. " Ze is echt gevonden,Valmir. Zalta leeft, vanavond mag je met haar bellen" Eindelijk leken haar woorden bij Valmir door te dringen. Ze zag zijn gezicht opklaren, zijn ogen begonnen te stralen."Ze leeft, Zalta leeft ", fluisterde Valmir, alsof hij zichzelf probeerde te overtuigen. "Ze leeft", bevestigde dokter Jang,"en vanavond mag je met haar praten". "Ik ben zo blij", fluisterde Valmir ontroerd, terwijl hij haar met tranen in de ogen aankeek. Ze gaf hem een hand. "Hartelijk gefeliciteerd met je dochtertje, Valmir." Hij moest Pieter het goede nieuws vertellen. Snel toetste hij Pieters telefoonnummer in. Er werd niet opgenomen. Hoe kon dat nou? Bij Pieter was toch meestal wel iemand thuis. Misschien was Pieter wel op zijn werk. Valmir belde het bedrijf waar Pieter werkte. “Hallo met de telefoniste van Van Holvers BV. Wat kan ik voor u doen?" “Met Valmir Istanovic. Kan ik misschien even met Pieter Fischer spreken. Het is nogal dringend”. “Ogenblikje, ik zal even nakijken of meneer Fischer op dit moment aanwezig is. Nee, helaas ik kan u niet helpen. Hij heeft momenteel vakantie”. “Bedankt voor de moeite. Tot ziens “. Op vakantie natuurlijk, hoe had hij dat kunnen vergeten. Pieter was met Bettie en het gezinnetje van zijn dochter, op vakantie in dat huisje. Maar dat maakte niets uit. Daar had hij ook het telefoonnummer van gekregen. Even zoeken. Waar had hij dat papiertje nou gelaten. Hij had het wel ergens bewaard. Maar hij had het papiertje ver weg gestopt. Onder geen voorwaarden had hij Pieters onbezorgde vakantie willen verstoren. Valmir haalde heel zijn nachtkastje uit elkaar. Geen telefoonnummer. In de kast misschien? Uiteindelijk vond hij het papiertje in de zak van de broek ,die hij gisteren aan had gehad. Meteen draaide hij het nummer. Aan de andere kant van de lijn klonk een opgewekte vrouwenstem. “Met de receptie van vakantiepark De Bosrand”. Wat kan ik voor u doen?” “Zou u Pieter Fischer kunnen roepen. Ik moet hem dringend spreken." Een rood bestelbusje stopte voor de bungalow. Een man stapte uit, liep het grindpad op, drukte op de deurbel. Pieter maakte open. “Hallo bent u Pieter Fischer?”, vroeg de man. Pieter knikte. “Er is telefoon voor u.” “Van wie?”, vroeg Pieter, hoewel hij bijna zeker wist, dat het Valmir was. De man haalde zijn schouders op. “Ik moest u alleen vragen, naar de receptie toe te komen." “Ik ga meteen”, antwoordde Pieter.Wat zou er nu weer zijn, vroeg Pieter zich af, terwijl hij zijn fiets pakte. Bettie stond in de deurpost. “Wat moest die man hier?" “Er is gebeld. Valmir, denk ik.” “Ik hoop dat er niets ergs gebeurd is”, zei Bettie. “Ik ook, maar Valmir belt niet voor niets”, reageerde Pieter, terwijl hij op zijn fiets stapte. Hij fietste zo snel mogelijk naar voren. Zou hij soms weer een zelfmoordpoging gedaan hebben, vroeg Pieter zich bezorgd af. Er was in ieder geval iets ergs gebeurd, anders zou Valmir hem nooit opbellen. Valmir zou nooit zijn vakantie verstoren voor iets onbelangrijks. Pieter pakte de hoorn. Hij verwachte een hysterisch gehuil te horen, maar nee. “Ben jij het Pieter”, vroeg een opgewonden stem. “Valmir?” “Ja, ik ben het. Zalta is gevonden!! Ik ben zo blij, Pieter, ik ben zo blij. Ik mag vanavond met haar bellen. Goed he?!” “O, Valmir ik ben zo blij voor je! Wat fijn, dat je eindelijk goed nieuws hebt gekregen. Fantastisch gewoon! Waar is ze nu?” “In een of ander opvangcentrum aan de grens, geloof ik. Ik ben zo blij, Pieter. Ik voel me zo gelukkig. Het is net of ik…. Hoe moet ik dat zeggen. Of ik opnieuw vader word. Begrijp je dat Pieter?” “Ja ik begrijp het. Zal ik naar je toekomen?” “Dat hoeft toch niet Pieter”, protesteerde Valmir,"je moet toch van je vakantie genieten." “Ik kom toch, nu meteen,” besloot Pieter. Hij legde de hoorn op de haak, voordat Valmir kon protesteren.
67 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Wat was er aan de hand”, vroeg Bettie bezorgd, toen Pieter zijn fiets in het fietshok zette. “Zalta is gevonden.Valmir is zo blij. Je had hem moeten horen. Hij was zo opgewonden, dat ik zijn stem niet eens herkende”, vertelde Pieter opgewonden, “Ik ga nu meteen naar hem toe. Hij zal het wel fijn vinden om zijn vreugde met iemand te delen.” In de auto zette Pieter de radio aan. Vrolijk zong hij mee. Hij was dolblij met het goede nieuws. Natuurlijk in de eerste plaats voor Valmir. Valmir die in de afgelopen maanden door een hel was gegaan, die geen moment rust had gehad, omdat hij voortdurend was gekweld door angst en zorgen. Steeds weer had hij zich schuldig gevoeld. Steeds weer was hij bang geweest, dat Zalta iets zou overkomen. Dat ze het niet zou overleven. Pieter was dolblij dat er op deze manier een einde kwam aan al die verplichte bezoekjes. Want het had ook allemaal zo anders kunnen eindigen. Zijn grootste angst was geweest, dat Valmir slecht nieuws zou krijgen. Want dan pleegde Valmir zelfmoord. Dat was iets waar Valmir akelig zeker van was geweest. Heel vaak had Valmir tegen hem gezegd, Pieter als Zalta dood is pleeg ik zelfmoord. Daar kun jij niets aan veranderen en daar hoef je je ook niet schuldig door te voelen. Dat had zo overtuigend geklonken dat het Pieter bang maakte, want hij had geweten, dat hij het vreselijk zou vinden als Valmir zelfmoord zou plegen. Hij was zich verantwoordelijk voor Valmir gaan voelen. Dat was ook de reden waarom hij bijna 4 maanden lang, elke dag een uur, bij Valmir had gezeten. Soms hadden ze gepraat, soms had hij alleen maar hoeven luisteren. Vaak was het al genoeg geweest, om hem te laten merken dat hij niet alleen was door zijn hand vast te houden of een arm om hem heen te slaan als hij het moeilijk had. Valmir zat Pieter al in de hal op te wachten. Hij was veranderd. Dat zag Pieter al van een afstand. Valmir kwam hem tegemoet gelopen. Pieter stond wat onbeholpen voor hem. Hij wist niet wat hij moest zeggen. Valmir was zo veranderd, dat hij moeilijk kon geloven, dat dit de Valmir was, die hij in die paar maanden zo goed had leren kennen. Zijn gezicht, zijn ogen, zijn houding, alles waar nog maar een paar dagen geleden zoveel verdriet en uitputting uit te lezen waren geweest, straalde nu opluchting en geluk uit. "Ik ben zo blij voor je Valmir. Ik vind het zo fijn, dat je het toch gehaald hebt, jongen", fluisterde Pieter ontroerd, terwijl hij zijn armen om Valmir heen sloeg. Valmir zei niets. Er stonden tranen in zijn ogen. Hij huilde van geluk en opluchting. Een aantal voorbijgangers stonden stil en keek nieuwsgierig naar de twee mannen, die elkaar half huilend omhelsden. "Kom maar", fluisterde Pieter, die al die starende blikken had opgemerkt. "We gaan naar jouw kamer, daar kunnen we rustig praten". “Ik ben zo blij”, lachte Valmir door zijn tranen heen.” Het is zo fantastisch! Ik voel me zo gelukkig. Dit is echt de gelukkigste dag van mijn leven. Echt waar Pieter.Op mijn huwelijk en Zalta's geboorte na, is dit de mooiste dag van mijn leven. Het lijkt net of…. Hoe moet ik dat zeggen… of Zalta opnieuw geboren wordt. Alsof ik opnieuw vader word. Alsof ik een tweede kans krijg en die kans zal ik met beide handen aanpakken. Pieter,ik zal echt alles voor haar doen, Pieter. Echt alles. Ik zal haar nooit meer in de steek laten, echt nooit meer. Ik zal er altijd voor haar zijn. Dag en nacht zal ik voor haar klaar staan”. Even staakte Valmir zijn bevlogen betoog. Pieter keek hem glimlachend aan. “Mij hoef je niet te overtuigen, Valmir”, zei Pieter zacht," Ik weet dat je alles voor Zalta wilt doen. Ik weet dat je een fantastische vader voor haar zult zijn. En ik vind het fantastisch, dat je weer plannen hebt voor de toekomst. Dat je nu weer verder wilt met je leven.” Valmir knikte instemmend “Nu kan ik pas echt weer gaan leven. Ik kon gewoon niet leven met de gedachte dat Zalta misschien wel dood was. Dat ze bang en eenzaam was, terwijl ik niet voor haar kon zorgen. Zonder haar was alles zinloos, maar nu ik weet dat ze nog leeft, dat ze straks weer bij mij is, heeft het allemaal weer zin. Nu is er weer een toekomst. Een toekomst voor mijn meisje. Een toekomst voor ons samen.” “Dat moeten we vieren”, riep Pieter uit. “Kijk ik heb al een fles champagne en een kersenvlaai meegenomen. Dat lust je toch wel?” 68 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Natuurlijk, fantastisch, dat je daar aan gedacht hebt.” “Hier jij mag hem ontkurken”, zei Pieter, terwijl hij de champagne uit zijn tas pakte en aan Valmir gaf. “Daar gaat hij dan!” Valmir draaide de kurk los en met een doffe knal plofte hij uit de fles. De champagne bruiste in de bekertjes. "Nou proost hè?! Op Zalta, op jullie nieuwe leven!!" "Op Zalta", zei Valmir, terwijl ze hun bekertjes in de lucht heften. “Hoe ‘n groot stuk wil je?”, vroeg Pieter. Hij sneed een groot stuk voor Valmir af. “Zo goed?” “Dat is veel te groot, “protesteerde Valmir. “Niet zeuren, je moet nu aansterken. Als Zalta thuis komt moet je minstens 70 kilo wegen.” “Dat red ik nooit.” Valmir trok een verongelijkt gezicht. “Tuurlijk wel, eet om te beginnen deze vlaai maar op.” “Jammer hè, dat Zalta nu niet mee kan eten?” Pieter haalde zijn schouders op, “Dat geeft toch niets, als Zalta straks hier is, haal ik gewoon nog een keer vlaai en champagne.” “Zo, dat was lekker”, Valmir rekte zich tevreden uit. “Je hebt goed gegeten”, merkte Pieter tevreden op. Als je zo door gaat, red je die zeventig kilo nog wel.” "Pieter, ik wil je iets vragen, maar je moet niet boos worden.Het is heel ondankbaar van mij, om het aan jou te vragen, want jij hebt al zoveel voor me gedaan." "Doe niet zo dom, Valmir, vertel op", lachte Pieter. "Het moet wel heel gek zijn, als jij mij boos wilt maken, want ik ben vandaag in een opperbeste stemming." "Weet je Pieter," ging Valmir verder, "Voordat Zalta hier naartoe komt, moet het hier veranderen. Het is hier zo kaal, grijs en ongezellig. Net een gevangenis. Ze kan hier toch niet wonen. Dit is gewoon geen plaats voor een kind. En vooral niet voor Zalta. Ik wil het gezellig voor haar maken. Ze moet hier, na alles wat ze heeft meegemaakt, thuis kunnen komen. Ze moet weten dat ze hier meer dan welkom is." "Daar ben ik het helemaal mee eens", stemde Pieter in,"Het eerste waar je mee kunt beginnen, is die zooi hier schoon te maken, want het stof zit overal dik op. Als ze hier komt, krijgt ze ter plekke een astma-aanval." Valmir lachte, zijn lach klonk vrolijk en opgewekt. Dit was de eerste keer dat Pieter hem had horen lachen, besefte Pieter opeens. Heel vreemd eigenlijk. Het was net alsof deze vrolijke lachende Valmir, niet dezelfde was als de stille verdrietige man die hij, in die paar maanden, zo goed had leren kennen. "Daar zal ik meteen aan beginnen", besloot Valmir. "Dat is goed," reageerde Pieter. "dan help ik je wel." "Dat hoeft niet hoor. Jij hoeft niet te werken. Jij bent hier op bezoek." "Waar slaat dat nu weer op. Ik heb hier al vaak genoeg stil gezeten. Ik steek graag mijn handen uit de mouwen." Deel 2 “Hoe laat is het?”, vroeg Valmir voor de tiende keer. Pieter keek zuchtend op zijn horloge. “Eén minuut later dan net. Tien over half vijf. Nog 20 minuten. “Wat gaat de tijd toch langzaam”, verzuchtte Valmir. “Zit nou niet zo te zeuren Valmir,” sprak Pieter hem bestraffend toe, ”je hebt bijna een half jaar op haar moeten wachten. Wat maken die tien minuutjes nu nog uit.” Valmir zuchtte. “Je zult wel gelijk hebben.” Nu kon ze elk moment bellen. Valmir staarde gespannen naar de telefoon. Het was al twee minuten over vijf. Wat duurde het allemaal lang! Valmir begon te tellen. Een, twee, drie, voordat hij bij honderd was, moest er gebeld zijn. Beloofde Valmir zichzelf. Vijftig…zeventig…honderd…honderdtien. Er was nog niet gebeld. Honderdtwintig…honderdzestig… Zou er soms iets aan de hand zijn? Honderdtachtig… Eindelijk werd er gebeld. Valmirs handen trilden toen hij de hoorn oppakte. “Hallo met Jack Harisson van de UNHCR”, klonk er aan de andere kant van de lijn. Valmir schrok. Wat had deze man te melden? Waarom belde Zalta niet? Zou er iets aan de hand zijn? “Hallo met wie spreek ik”, vroeg de man ongeduldig. “Met Va…. Valmir Ist… Istanovic”, stotterde hij. “U mag nu vijf minuten met uw dochter spreken.” “Vijf minuten maar," riep Valmir geschrokken uit,"zo kort maar?”. En hij had Zalta nog zoveel te vertellen. “Ik verbind u 69 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
nu door”, ging de man verder. "Papa", klonk het vragend aan de andere kant van de lijn. De tranen sprongen in Valmirs ogen. Het was zo fijn Zalta's stemmetje weer te horen. "Ik ben zo blij je stem weer te horen", huilde Valmir. "Ik was zo bang dat je het niet zou redden. Ik heb me z'n zorgen over je gemaakt". "Ik mis je zo papa," fluisterde Zalta half huilend. "Ik jou ook meisje. Gaat het een beetje?", zei Valmir terwijl hij het snikken probeerde te onderdrukken. "Ik ben bang papa," huilde Zalta, "en ik voel me zo alleen." "Niet huilen meisje. Stil maar, het komt wel goed. Nog even vol houden en dan zijn we weer samen, liefje. Ik hou van je Zalta." "Ik ook van jou," snikte Zalta. "Niet huilen schatje. Stil maar, het komt wel goed, meisje. Echt waar." Pieter tikte Valmir op zijn arm. "Nog maar een halve minuut", fluisterde hij. "De tijd is bijna om Zalta". "Ik had je nog zoveel willen vertellen", huilde Zalta. "Geeft niets meisje. Nog even volhouden en dan zijn we weer samen, liefje. Je redt het wel. Ik houd van je". Nog voor Zalta kon antwoorden, werd de verbinding met een doffe klik verbroken. "Hallo hier Harrison weer. Uw dochtertje komt met het eerst volgende transport naar Oostenrijk". "Wanneer is dat?" "Even nakijken…zaterdag" "Zaterdag al!?" riep Valmir dolblij uit. "Fantastisch gewoon, fantastisch!! Weet Zalta dat al?" "Nee, nog niet, maar een van onze medewerkers gaat het haar snel vertellen." Pieter wees op zijn horoge. Valmir begreep het gebaar. "Hoe laat komt ze ongeveer", vroeg Valmir. "Rond een uur of één, denk ik." "Daag." De verbinding werd verbroken. Valmir keek Pieter stralend aan. "Zaterdag al. Zaterdag is ze al hier. Ik kan het nog bijna niet geloven." Valmir keek naar de grote kaart, die hij voor Pieter gekocht had. Bedankt voor alles! Stond er in enorme letters, boven een beertje met een bos bloemen, geschreven. Nu moest hij er nog iets in schrijven. Hij pakte een kladblaadje. Hoe moest hij beginnen, vroeg Valmir zich af. Beste Pieter, dat klonk wel erg afstandelijk, vond hij. Lieve Pieter, dat klonk beter. Hij staarde naar het nog lege blaadje. Wat moest hij nu schrijven. Het was moeilijk om Pieter door dit briefje te laten merken, hoe dankbaar hij hem was. Toch moest hij het proberen. Valmir begon te schrijven. Hij schreef een paar zinnen op het papiertje. Nee dit is niet goed, dacht hij terwijl hij het stukje overlas. Hij verfrommelde het papiertje en gooide het in de prullenbak. Net sollicitatiebrieven schrijven, bedacht hij. Na drie uur en een prullenbak vol verfrommelde velletjes papier, was hij eindelijk tevreden. Met zijn netste handschrift schreef hij het over op de kaart. Nog een keer las hij het briefje over.
Lieve Pieter, Met dit briefje wil ik je bedanken voor alles wat je voor mij gedaan hebt. Jij hebt me in leven gehouden al die tijd. Dag en nacht heb je voor me klaar gestaan. Steeds als ik het weer niet aankon. Als mijn wanhoop en verdriet weer groter waren, dan mijn wil om te overleven, om vol te houden voor Zalta was jij er voor mij, om me te troosten, om er voor te zorgen, dat ik er geen zelfmoord pleegde. En om mij te vertellen dat ik vol moest houden, voor Zalta. Altijd heb je me verteld, dat Zalta nog leefde. Soms kon ik er niet meer in geloven. Maar jij hebt gelijk gehad. Zalta leeft. En ik heb het aan jou te danken dat ik nog leef. 70 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
Jij hebt me gered, niet alleen die ene keer in dat park. Nee, elke keer weer. De afgelopen maanden zijn de moeilijkste van mijn leven geweest, maar dat hoef ik jou niet te vertellen. Toch is alle ellende niet voor niets geweest. Zalta komt terug en ik zal alles doen om haar gelukkig te maken. En ik weet zeker dat we het samen zullen redden. Dat we samen weer gelukkig kunnen worden. En als ik samen met Zalta gelukkig ben. heb ik dat aan jouw te danken Want als jij er niet altijd voor me was geweest leefde ik niet meer Het was goed. Hij zette de kaart naast de grote bos bloemen, die hij voor Pieter had gekocht. Zijn blik viel op de klok aan de wand. Half twee, zag Valmir. Snel kleedde hij zich om. Uitgeput liet hij zich op bed neerploffen."Nog even meisje", fluisterde hij tegen Zalta's foto,"Nog even volhouden, nog maar een paar dagen en dan zijn we weer samen". Glimlachend keek hij naar de foto, hij dacht aan het telefoontje van die middag. Het was zo fijn geweest om haar stemmetje te horen. Om gewoon helemaal zeker te weten dat ze nog leefde. Maar toch maakte hij zich nog steeds zorgen om haar. Ik ben zo alleen, had ze vanmiddag gehuild. Arm meisje, hij wilde zo graag bij haar zijn. Het liefst zou hij, nu hij wist waar ze was, met de eerste trein naar haar toe gaan. Maar hij moest geduld hebben. Nog maar een paar dagen. Dan kon hij haar eindelijk weer in zijn armen nemen, dacht hij slaperig. Het duurde niet lang voordat Valmir's uitgeputte lichaam wegzakte in een diepe en voor het eerst sinds de verkrachting, dromenloze slaap. Pieter maakte de deur open. "Hallo Val...", Pieters stem stokte toen hij Valmir nog in bed zag liggen. "Valmir, wat is er.", riep hij bezorgd uit, terwijl hij naar het bed rende. Slaapdronken opende Valmir zijn ogen."Pieter, wat doe jij hier zo vroeg ", mompelde hij. "Vroeg, het is half drie", riep Pieter lachend uit. "Wat, half drie, dat kan niet". "Toch is het zo, ben je nu weer een beetje bijgeslapen." "Alsjeblieft Pieter," zei Valmir, terwijl hij Pieter de grote bos bloemen aanreikte." Dat had je toch niet hoeven doen,Valmir", reageerde Pieter, terwijl hij bedacht dat z'n grote bos bloemen een behoorlijke aanspraak maakte op Valmirs toch al zo lage budget. "Ik vind ze echt hartstikke mooi Valmir, maar je had beter iets moois voor Zalta kunnen kopen". "Ik wil je met deze bloemen bedanken voor alles wat je voor mij hebt gedaan, hier lees deze kaart maar." Pieter pakte de kaart van Valmir aan. Hij sloeg hem open en las de tekst. Wat lief en wat ongelofelijk dankbaar, ging het door hem heen. Het ontroerde hem, maar was al die dankbaarheid wel terecht. Pieter vond van niet, hij had dan wel veel voor Valmir gedaan, maar deze brief was toch wel een beetje overdreven. Het leek zo net alsof hij Valmir steeds weer uit een levensgevaarlijke situatie had moeten redden. Dat was helemaal niet zo, vond hij. Hij was gewoon een goede vriend voor Valmir geweest, had geprobeerd voor hem te zorgen. Hem getroosd als hij de troost zo hard nodig had gehad. Het was heus niet altijd makkelijk geweest. Heel vaak had hij er tegenop gezien om weer naar Valmir toe te gaan. Maar daar had hij niet aan toe gegeven. Hij wist dat hij Valmir niet in de steek mocht laten. "Wat vind je ervan?", vroeg Valmir gespannen. "Heel lief, Valmir en zo vreselijk dankbaar", antwoordde Pieter, toch wel ontroerd. "Maar is dit niet een beetje overdreven, jongen. Als je jouw brief leest dan…", Pieter aarzelde even, "dan lijkt het net alsof ik een halve heilige ben of zo". "Ik heb gewoon de waarheid verteld", antwoordde Valmir eenvoudig. Toch moest hij het vragen. Zalta kon hier toch niet komen wonen. Het was nu wel schoon, maar al71 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
les was nog steeds kaal en grijs. Net een gevangenis vond Valmir. Een kind als Zalta verdiende een betere plaats om te wonen. Met een paar kleine dingen zou hij al zoveel kunnen veranderen. Posters aan de wanden, met dieren erop natuurlijk, want daar hield Zalta van. Dan zag je dat betongrijs van de muren ook niet meer zo goed. Ook die vieze gele gordijnen waren hard aan vervanging toe. Als daar iets fleurigs hing, zag alles er natuurlijk al heel anders uit. Een paar andere lampen, schemerlampen of zo. Alles was beter dan de lichtbakken, die de kamer nu verlichtten met een kil wit licht. En misschien een grote kamerplant. Voor daar in de hoek, die kon die vieze vochtvlekken camoufleren. Het mooiste zou het natuurlijk zijn, om alles te behangen, maar dat was natuurlijk veel te duur. Valmir zuchtte, het had geen zin om te bedenken, wat hij zou kunnen veranderen. Hij had toch veel te weinig geld. Hoeveel geld had hij eigenlijk, Valmir pakte zijn portemonnee, 50 gulden precies. Vijftig gulden om deze kamer gezelliger te maken en iets leuks voor Zalta te kopen. Dat was veel te weinig. Er zat dus niets anders op dan Pieter te vragen of hij geld kon lenen. Valmir zuchtte weer, hij wilde helemaal niet om geld bedelen en al helemaal niet bij Pieter. "Pieter, ik wil je iets vragen," zei Valmir zijn stem was zacht en heel erg gespannen. Pieter keek hem bezorgd aan,"Is er iets gebeurd?" Valmir schudde zijn hoofd. "Nee dat is het niet. Je moet eerlijk zeggen wat je er van denkt Pieter. Je hoeft het echt niet te doen. Jij hebt al die tijd al zoveel voor mij gedaan. Ik weet dat het heel erg ondankbaar van mij is, maar ik vraag het toch." Pieter keek Valmir vragend aan." Zeg nou gewoon wat je wilt en zit er niet zo om heen te draaien". Valmir staarde naar de grond, hij begon stotterend te praten. "Pieter,z.. zou i.. ik geld van je kunnen lenen, om deze kamer een beetje op te knappen". Pieter keek Valmir verbaasd aan, "Was dat alles?" Valmir knikte. "Wil je me helpen", vroeg hij gespannen. "Natuurlijk wil ik je helpen!", riep Pieter uit, opgelucht omdat hij het ergste had verwacht. "Wil je me echt geld lenen" vroeg Valmir ongelovig. "Natuurlijk," antwoordde Pieter, "samen gaan we hier iets moois van maken." Valmir omhelsde Pieter. "Bedankt Pieter", fluisterde hij ontroerd, ik ben zo blij, dat je me wilt helpen". Pieter zag dat hij tranen in zijn ogen had. "Je hoeft niet te huilen, jongen," zei Pieter vaderlijk. "Het is toch heel logisch dat ik je help. Samen maken we hier een gezellig thuis voor Zalta". Valmir lachte door zijn tranen heen. Zalta zou weten, dat ze hier meer dan welkom was. "Wat wil je allemaal veranderen?", vroeg Pieter. "Ik weet het niet precies, gewoon wat kleine dingetjes. Planten, posters en zo", antwoordde Valmir. Pieter keek hem verbaasd aan."Zou het niet verstandiger zijn om eerst te behangen?". "Is dat niet erg duur?", vroeg Valmir, "Ik wil niet teveel geld van je lenen, Pieter, want het kan wel heel erg lang duren, voordat ik het terug kan betalen." "Daar hoef je je geen zorgen over te maken. Je hoeft van mij echt niets terug te betalen." "Meen je dat?", vroeg Valmir. "Natuurlijk, waarom zou ik het anders zeggen". "Dat is echt heel aardig van je Pieter, maar ik zal toch proberen zoveel mogelijk terug te betalen." "Dat is dan afgesproken." Tevreden keek Pieter rond. Het was mooi geworden, vond hij. Het lichtblauwe behang aan de wanden zorgde ervoor dat alles er netjes uitzag. De schemerlampen die hij van de zolder had gehaald, verspreidden een warm geelachtig licht. Veel beter dan het licht van die kille TL-balken. En de bedbank was helemaal een meesterwerk geworden. Hij had het eigenlijk helemaal niet zien zitten. Hoe kon je nou van een ijzeren bed, een paar verschoten kussens, een oud bankstel en enkele pluche bedspreien een bank maken, had hij gedacht. Maar Valmir was overtuigd geweest, van de uitvoerbaarheid van zijn plan. En Bettie had het met haar vakmanschap echt perfect uitgevoerd. De met paarse pluche beklede kussens pasten precies tussen het hoofd- en voeteneind. Net als de kussens die nu als armleuning fungeerden. Het was een echt huiskamertje, vond hij. Weliswaar piepklein, maar toch gezellig en knus. Heel wat 72 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
beter dan die gevangeniscel die het eerst was geweest. Eigenlijk was de kamer net zo veranderd als Valmir zelf, bedacht Pieter, terwijl hij naar Valmir keek, die op de grond latjes aan elkaar zat te lijmen, die samen een schilderijlijstje moesten gaan vormen. Valmir leek in niets meer op de zielige, kwetsbare man die zo vaak in zijn armen had uitgehuild. Die de kracht niet meer had gehad om verder te leven. Een paar weken geleden, nee nog geen week geleden, verbeterde hij zich zelf, was Valmir nog zwaar depressief geweest en moest je hem vandaag eens zien. Druk pratend, ondernemend, vrolijk en blij met de kleinste dingen die ze hem gaven. Dappere Valmir, het ging zo goed met hem, nu hij wist dat zijn dochtertje terug zou komen. Het leek alsof hij ineens alles weer aankon. Zelfs de artsen waren onder de indruk van Valmirs toch wel wonderlijke genezing, maar ze hadden Pieter gewaarschuwd. Een zware depressie was bijna nooit snel genezen en kon anders heel snel weer terugkomen. Pieter dacht daar anders over. Hij had Valmir in de afgelopen maanden heel goed leren kennen. En hij was er van overtuigd dat Valmir niet weer depressief zou worden. Hij zou het nog wel vaak moeilijk hebben. Bang zijn, zich schuldig voelen, verdriet hebben om wat er was gebeurd. Maar toch wist hij zeker, dat Valmir niet meer in z'n vreselijke toestand zou belanden, als tijdens Zalta's vermissing. Daarvoor had hij een veel te groot verantwoordelijkheidsgevoel. "Hé Pieter, wat vind je ervan?", onderbrak Valmir Pieters overpeinzing. Hij hield een zelfgemaakt lijstje met een dolfijnenplaat erin omhoog. "Mooi," antwoordde Pieter," je kunt bijna niet zien, dat je hem zelf gemaakt hebt. Als je er zo nog een stuk of drie maakt ben je klaar." "Dat is ook maar goed ook, want over 33 uur komt ze". "Tel jij de uren af?”, vroeg Pieter lachend. "Nou om eerlijk te zijn wel", bekende Valmir terwijl hij weer verder ging met latjes lijmen. Pieter keek glimlachend naar Valmir.Hij verheugde zich als een klein kind op de thuiskomst van zijn dochtertje. "Zal ik een doos slingers gaan halen", stelde Pieter voor. "Dat is prima dan kunnen we die samen ophangen. Neem je ook dat kartonnen bord mee." "O ja het is maar goed dat je het zegt, want dat was ik bijna vergeten". Valmir keek op zijn horloge, nog een half uur en dan kwam ze. Valmir kon bijna niet wachten tot het zo ver was. Eindelijk kwam ze thuis. Valmir was veel te zenuwachtig om stil te kunnen blijven zitten. Hij stond op, hing het kartonnen bord waarop WELKOM THUIS ZALTA in het Servokroatisch stond nog een keer recht. "Dat hing al goed hoor", merkte Pieter op, terwijl hij Valmir glimlachend aankeek. "Volgens mij heb jij die lens ook al vijf keer gepoetst", verdedigde Valmir zich. "Ik weet het," gaf Pieter toe, "dat zenuwachtige gedoe van jou werkt aanstekelijk." "Willen jullie nog koffie?", vroeg Bettie, terwijl ze met een thermoskan binnen kwam gelopen. "Ja, lekker", antwoordden Valmir en Pieter bijna tegelijk. "Het leek wel ingestudeerd!", lachte Valmir zenuwachtig. “Hoe laat is het?” vroeg Valmir. Kwart over één. “Straks is er iets mis”, reageerde Valmir met een stem, die trilde van de zenuwen. “Valmir houd je nou eens rustig, er is echt niets aan de hand. Ze zijn gewoon wat later”, suste Pieter, “Er is echt niets gebeurd.” Pieter begon zich ondertussen ook af te vragen, waarom het allemaal zo lang moest duren. Die mensen van het Rode Kruis konden toch ook wel bedenken, dat Valmir gek werd van de zenuwen, als Zalta ook maar een minuutje te laat was. Hij had zo naar dit moment uit gekeken. “Ik ben zo bang dat ze helemaal niet komt”, fluisterde Valmir angstig. Pieter ging naast hem zitten. Hij sloeg zijn arm om Valmir’s schouders. “Luister eens Valmir, dat is onzin, dat weet je zelf ook best. Natuurlijk komt Zalta. Ik weet zeker dat ze hier over een uur is”. Denk je dat echt”, vroeg Valmir met een klein stemmetje. “Valmir, ik denk dat niet, ik weet het gewoon zeker. Over een uur is ze echt hier.” "Daar komt ze aan," riep Valmir opgewonden uit, terwijl hij op een Rode Kruisbusje wees, dat de parkeerplaats opdraaide. Valmir voelde zijn hart in zijn keel bonken. De portier van de auto werd 73 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
opengegooid en een meisje stapte uit. "Zalta!! Dat is Zalta!!", schreeuwde Valmir. Valmir stond op, hij ging naar haar toe. Hij ging eindelijk naar zijn meisje toe. Valmir gooide de deur open en rende de gang door. Pieter en Bettie keken elkaar verbijsterd aan. "Je zou hier toch op haar wachten?" riep Pieter Valmir na. Valmir hoorde hem niet. Hij had het gevoel dat hij vloog. Eindelijk kon hij naar Zalta toe. "We moeten achter hem aan", besloot Bettie, terwijl ze opstond en Valmir met haar fototoestel in de hand achterna rende. Ook Pieter kwam nu in actie. Hij wilde de videocamera van het statief pakken, maar dat ding zat vastgeschroefd. Die schroef kreeg hij vast niet op tijd los. Dan moest hij hem maar met statief en al meenemen. Met het statief en de camera onder zijn arm, rende hij Bettie en Valmir achterna. "Kan dat niet wat rustiger?", riep een oude man Pieter na. "Het is hier een ziekenhuis, geen racebaan". Het was erg druk in de hal. Tientallen mensen liepen in en uit. Eindelijk stond Valmir stil. Hij keek zoekend rond. Zalta was nog niet binnen, zag hij. Gespannen tuurde hij naar de draaideur. Opeens zag Valmir Zalta uit de draaideur komen. "Zalta!!," schreeuwde Valmir dolblij uit. "Zalta!!" Valmir begon te rennen, duwde iedereen die in zijn weg stond aan de kant. Ook Zalta had zich losgemaakt van haar begeleidster. "Tata!", gilde ze, terwijl ze naar Valmir toe rende. Dolblij nam Valmir zijn dochtertje in zijn armen. Hij pakte haar op, drukte haar stevig tegen zich aan. "Ik laat je nooit meer los," huilde hij. Iedereen in de hal stond stil en keek naar Valmir en zijn dochtertje. Het flitslicht van Bettie’s fototoestel verlichtte de hal. De voorbijgangers kwamen nieuwsgierig om Valmir en Zalta heen staan. Niemand zei iets. Iedereen keek zwijgend naar het ontroerende tafereeltje. "Wat zou er aan de hand zijn?", fluisterde iemand vlak achter Pieter. "Valmir heeft zijn dochtertje bijna een half jaar moeten missen", fluisterde Pieter ontroerd. Het nieuwtje verspreidde zich razendsnel door de menigte. Helemaal achteraan begon iemand te klappen. Het duurde niet lang voordat iedereen begon te klappen. "Ze klappen voor jou", fluisterde Valmir tegen Zalta. Pieter filmde alles. Zalta's stralende gezichtje, Valmir die haar huilend van geluk in zijn armen hield, de klappende omstanders, waarvan sommigen tranen in hun ogen hadden. Het was zo mooi allemaal. Het leek wel of de omstanders begrepen wat Valmir en Zalta hadden moeten doormaken. Een beter ontvangstcomité had Zalta zich niet kunnen wensen. Valmir ging rechtop zitten. Hij moest even naar haar kijken. Hij kon het nog steeds nauwelijks geloven. Eindelijk was ze veilig thuis. Valmir keek naar haar gezichtje. Ze sliep rustig. Hij hoorde haar zachte ademhaling. Ze zag er zo klein en kwetsbaar uit, vond Valmir, terwijl hij bezorgd naar haar keek. Ze was mager geworden. Haar gezichtje stak smal en bleek af, tegen de lichtblauwe kussensloop. Zachtjes aaide hij haar over haar doffe verwarde haren. Ze had vroeger zulke mooie haren. Heel donkerbruin, bijna zwart, die glanzend over haar schouders vielen. Nu was het een doffe klittenboel geworden. Het leek wel of ze weken niet geborsteld waren. Ze had er vanmiddag zo verwaarloosd uitgezien in dat vale verwassen trainingspak,dat ook nog vol vlekken zat.Het had hem pijn gedaan haar zo te zien,vooral omdat er nog zoveel achter kon zitten.Want als er al niemand was geweest die haar haren kamde of haar kleren uitwaste, hoe kon er dan iemand zijn geweest die echt om haar gaf, aan wie ze had kunnen vertellen wat ze allemaal had meegemaakt. Zijn arme kleine meisje, wat had ze allemaal moeten doormaken omdat hij haar niet had beschermd. Hij wilde haar zoveel vragen maar toch had hij zich die middag ingehouden. Vandaag was het een feestdag geweest. Die niet verstoord mocht worden door nare herinneringen. En dat was gelukt, bedacht Valmir tevreden. Het was een heerlijke dag geworden. Glimlachend dacht Valmir terug aan die middag. Na hun hereniging waren ze naar zijn kamer, hun kamer verbeterde hij zichzelf, gegaan. Daar had hij Zalta haar kadootjes gegeven. De kleren die hij voor haar gekocht had en de spelletjes die ze van Pieter hadden gekregen. Ze was er echt blij mee geweest bedacht hij. Het was toch ongelofelijk dat Zalta na alles wat ze had mee gemaakt toch nog vrolijk kon zijn. Hoe kon zijn kleine meisje zo ongelofelijk sterk zijn, bedacht Valmir terwijl hij vol bewondering naar Zalta keek. Ze leek zo klein en kwetsbaar. Maar ze had wel volgehouden, al die tijd. Wat moest ze ongelofelijk veel doorzettingsvermogen hebben gehad. Dat heeft ze in ieder geval niet van mij, dacht hij er bitter 74 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
vermogen hebben gehad. Dat heeft ze in ieder geval niet van mij, dacht hij er bitter achteraan. Hoe kon hij haar ooit uitleggen dat hij het al had op gegeven. Dat hij zo laf was geweest om een zelfmoord poging te doen. Toch moest hij het haar binnenkort vertellen. Hij moest eerlijk tegen haar zijn. Want anders kon hij niet van haar verwachten dat ze hem eerlijk zou vertellen wat ze had mee gemaakt. Morgen of overmorgen zou hij haar alles vertelde. Nam hij zich voor. Ze was nu al bijna twee dagen thuis en het ging fantastisch. Valmir kon nauwelijks geloven dat het nu allemaal zo goed ging. Het was toch een wonder dat Zalta zich nu al twee hele dagen als een gewoon kind had gedragen. Ze sliep ‘s nachts rustig zonder last te hebben van nachtmerries en was overdag druk bezig met van alles en nog wat. Het ging beter dan hij ooit had durven hopen. Zou het echt zo goed kunnen blijven gaan, vroeg Valmir zich af terwijl hij naar Zalta keek die voor hem op de grond zat te tekenen. Zou Zalta echt geen last krijgen van haar vreselijke herinneringen. Hij kon niets anders doen dan hopen dat het zo goed zou blijven gaan. Hij zou haar in ieder geval goed in de gaten blijven houden nam hij zichzelf voor. Als ze zich anders gedroeg dan vroeger moest het hem meteen op vallen zodat hij haar kon helpen.
1
PEACIE
“Ik kom naar de poesjes kijken,” meldde Pieter. “O, dat is prima. Kom maar mee naar de garage daar liggen de katjes.” Pieter liep de man na. Door een smal gangetje kwamen ze in een grote garage. In de hoek was met planken een afrastering gemaakt. Nieuwsgierig keek Pieter over de afrastering heen. "Wat zijn het er veel!” riep hij verbaasd uit. “U hebt keus genoeg ,” merkte de man op. “Ze heeft een heel groot nest dit jaar. Acht katjes.” Vertederd keek Pieter naar de spelende beestjes. Wat een schatjes! Hij ging op het krukje zitten dat voor de afrastering stond. Het zou niet meevallen een beestje uit te kiezen. Ze waren allemaal zo lief. Een mollig zwart-wit gevlekt katertje keek hem, met helderblauwe oogjes, onderzoekend aan. Pieter stak zijn hand uit om het beestje te aaien. Maar daar moest het niets van hebben; met een malle zijsprong ontweek het Pieters hand en belandde pardoes, met allebei zijn voorpootjes in de drinkbak. Geschrokken miauwend rende het katje naar zijn moeder. Veilig achter moeder verscholen, begon hij zijn pootjes droog te likken. Ondertussen keek hij Pieter met zijn grote ogen verwijtend aan. “Hoe durf je,” leken zijn oogjes te zeggen. Een roodharig katje probeerde de staart van zijn moeder te vangen. Loerend keek hij naar het langzaam op een neer gaande puntje. Hij wiebelde parmantig met zijn kontje en deed op eens een uitval. Hebbes! Met beide klauwtjes had hij moeders staart te pakken. Moeder was vast al heel wat van haar kroost gewend. Ze liet alleen maar een geërgerd miauw horen, waarna ze weer verder sliep. Een lichtgrijs poesje zat achter zijn eigen staartje aan. Steeds weer buitelde ze rond in een poging dat zwarte puntje te pakken te krijgen. En steeds weer was dat zwarte ding haar te vlug af. Opeens was zij haar staartje kwijt. Ze ging op haar kontje zitten en keek verdwaasd om zich heen. Waar is dat ding nou, leek zij zich af te vragen. Ze stond op vastberaden dat zwarte ding te gaan zoeken. Haar lichtblauwe oogjes keken zoekend rond. Hé, daar was het weer. En meteen begon haar spel opnieuw. Moeder kat liet een paar zacht knorrende geluidjes horen. Meteen stopten de kleintjes met hun spel en kwamen op hun moeder afgerend. Het was etenstijd, wisten ze. Moeder ging op haar zij liggen. Meteen werd ze overvallen door hongerige katjes, die zich aan haar overvolle tepels vastbeten. Erg voorzichtig waren de kleintjes niet met hun moeder. Met hun voorpootjes trapten ze zo hard als ze konden tegen moeders buik. De poesjes dronken gretig en spinden naar hartelust. Pieter luisterde naar het tevreden geronk van de 75 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
poesjes. Opeens klonk er een klaaglijk miauw door het tevreden spinnen heen. Een klein mager katertje werd door zijn broertjes en zusjes weg geduwd. Steeds weer probeerde het kleintje tussen zijn veel grotere en dikkere broertjes te dringen. Dat lukte niet. Naar een paar keer proberen, gaf het kleintje het op. Hij ging klaaglijk zitten miauwen. Arm kleintje, dacht Pieter terwijl hij het beestje oppakte. “Jij hebt natuurlijk ook honger, hè,” mompelde Pieter tegen het poesje. Hij pakte een van de dikste poesjes en haalde hem voorzichtig van de tepel af. Het beestje sloeg boos miauwend zijn klauwtjes uit naar de hand die zijn etentje kwam verstoren. “Au!” riep Pieter uit toen de kleine maar vlijmscherpe nageltjes in zijn hand belandden. '' Gemeen krengetje.” Het kleintje zette hij aan de vrij gekomen tepel. Hongerig begon het te zuigen. Het duurde niet lang voordat ook het kleintje een tevreden gespin liet horen. Alleen Dikkie was nu niet tevreden. Hij probeerde zich los te worstelen uit Pieters hand. Pieter zette hem weer terug bij zijn broertjes en zusjes. Meteen liep hij weer naar zijn moeder toe. Hij wilde weer gaan drinken, maar hij trof tot zijn grote ongenoegen het kleintje op zijn plaats aan. Daar was Dikkie helemaal niet blij mee. Boos zette hij zijn ruggetje op tegen zijn kleine broertje dat aan zijn tepel dronk. Het kleintje dronk gretig door, geen acht slaand op zijn boze broertje. Dat nam Dikkie hem niet in dank af. Woedend sloeg hij zijn klauwtje naar het kleintje uit. Die schrok van de plotselinge aanval en deinsde achteruit. De tepel was vrij gekomen. Daar was het Dikkie om te doen meteen begon hij aan de tepel te zuigen. Het kleintje mocht weer niet drinken. “Dat helpt toch niet,” zei een stem. Pieter keek geschrokken om, de oude man stond achter hem. Pieter was zo druk met de poesjes bezig geweest, dat hij niet gemerkt had, dat de oude man de garage was binnen gekomen. “Staat u hier al lang?” “Lang genoeg om te zien hoe u dat kleintje probeert te laten drinken,” was het antwoord. “Dat heeft geen zin. Die kleine gaat toch dood,” ging de man verder. “Kunt u dat kleintje dan niet met de fles groot brengen?” vroeg Pieter bezorgd. De man keek Pieter verbaasd aan, alsof hij een heel raar voorstel had gedaan. “U denkt toch zeker niet, dat ik dat beest elke dag de fles ga geven! Weet u wel hoeveel tijd daar in gaat zitten?” Pieter pakte het kleintje voorzichtig op. Het begon hongerig aan zijn vinger te zuigen. Hij bekeek het beestje dat op zijn hand lag. Het was bijna de helft kleiner dan de andere poesjes uit het nest en ook nog veel magerder. Als je goed naar hem keek, zag je zijn ribjes door zijn pluizige wit grijzige vacht heen. Zijn linker oortje was ingescheurd. Er zat nu een korstje op de wond, maar er was duidelijk een klein stukje uit. Dat hadden de andere poesjes natuurlijk gedaan, dacht Pieter. Het was wel duidelijk dat het kleintje niet oud zou worden. Als hij niet uit het nest werd gehaald en werd bijgevoed. Het liefste zou Pieter het beestje kopen en mee naar huis nemen. Hij zou het helemaal niet erg vinden om het beestje de fles te geven, maar hij was hier natuurlijk niet om een poesje voor zichzelf uit te zoeken. Hij moest een poesje uitzoeken voor Zalta. Een poesje dat Zalta kon opvrolijken als ze het moeilijk had. Een beestje dat Zalta bezig hield. Dat haar hielp, alles wat ze had meegemaakt te verwerken. Hij kon Valmir en Zalta toch niet zon klein mager poesje cadeau geven. Pieter zette het kleintje weer terug en richtte zijn aandacht weer op de ander poesjes. Die deden, nu ze hun buikjes vol hadden, een middagdutje. Dicht tegen elkaar en hun moeder aangekropen. Het kleintje ging niet bij de hoop liggen. Het kwam weer naar Pieter toelopen. Het ging op zijn achterpootjes staan met zijn voorpootjes tegen de afrastering aan. Grote grijsblauwe ogen keken Pieter bijna smekend aan. Hij kon dit kleintje toch niet hier laten, dacht Pieter terwijl hij het katje weer oppakte. Hij nam deze kleine gewoon mee! Als Valmir liever een ander katje had, kwam hij hier wel een andere halen. Dan hield hij dit kleintje wel zelf. Bettie zou er geen bezwaar tegen hebben, die werd vast meteen verliefd op z'n klein bolle76 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
tje. Alleen de honden vormden een probleem. Maar dat losten ze dan wel weer op. Pieter stond op pakte het kleintje in zijn hand. '' Jij gaat met mij mee '', mompelde hij tegen het beestje. Hij liep de garage uit op zoek naar de oude man. Ja hoor, daar had je die dierenvriend met dat mager scharminkeltje, dacht de man, wat een watje zeg! Daar kon hij mooi misbruik van maken. De man kwam naar Pieter toe gelopen. '' Deze pak ik,'' melde Pieter. '' Dat kan dat is dan 60 gulden.'' '' Zestig gulden'', merkte Pieter verbaasd op. '' Mijn vrouw heeft gisteren gebeld en toen zei u dat de poesjes dertig gulden kosten''. Dat viel de man even tegen maar hij was toch niet van plan dit buitenkansje te laten lopen. '' Ik denk dat uw vrouw zich vergist heeft '', loog hij dood kalm. '' Dat denk ik niet'', antwoordde Pieter rustig,'' ik betaal maar dertig gulden''. '' Dan krijgt u dat poesje niet mee '', reageerde de man. Pieter merkte heel goed dat hij werd opgelicht maar hij wilde het poesje hier ook niet achter laten. Pieter zuchtte,'' Ik weet dat je liegt maar ik betaal toch zestig gulden. Ik wil dit kleintje niet in de steek laten." Hij pakte het geld uit zijn portemonnee. . '' Hier heb je je geld '' snauwde Pieter. Dat had hij mooi verdiend, dacht de oude man terwijl hij weer naar binnen liep. Zestig gulden had hij aan dat scharminkeltje verdiend. Wie had ooit kunnen denken, dat hij aan dat scharminkeltje, twee keer zoveel kon verdienen als aan een gezond katje. En dan te bedenken dat hij dat katje gisteren nog had willen verdrinken in de regenton. Wat een geluk dat hij dat niet had gedaan! Onrustig gooide Zalta de dekens van zich af. Haar gezichtje was vertrokken van angst. “Laat me los!” schreeuwde ze bang, terwijl ze zich los probeerde te vechten uit de greep van een onzichtbare vijand. “Stil maar meisje, stil maar je bent veilig,” fluisterde Valmir terwijl hij troostend over haar schouders streelde. Zalta werd niet rustiger. Ze bleef om zich heen slaan. Voorzichtig schudde hij haar aan haar arm op en neer. “Wakker worden, meisje!” Ze werd wakker, keek Valmir met een doodsbange blik verdwaasd aan. “Je bent veilig,” troostte Valmir haar. “Het is maar een droom.” Zalta begon zachtjes te snikken. “Stil maar meisje,” fluisterde Valmir aangedaan. Hij ging naast haar zitten en trok zijn huilende dochtertje troostend tegen zich aan. "Stil maar, het was maar een droom,” fluisterde hij steeds weer, terwijl hij haar schokkende schouders bleef strelen. Valmir voelde de tranen in zijn ogen branden. Hij wist zo goed hoe ze zich voelde. Hoe bang ze was. Wat ze had het afgelopen half uur had meegemaakt. Hij was zelf ook honderden keren zo wakker geworden.Hij voelde zich ellendig, haar doodsbange gezichtje herinnerde hem weer aan die ene afschuwelijke dag, nu ruim een half jaar geleden. Hij wilde er niet aan denken. Maar toch kwamen de beelden weer. Weer zag hij hun platgebrande huis. Losgeslagen Servische soldaten keken grijnzend toe. Toen viel hun blijk op zijn oogappel. Zalta's mooie gezichtje drukte nu wanhoop en machteloosheid uit. Ook de soldaten zagen dat. Even huiverde Valmir, toen hij weer voor zich zag hoe de soldaten op haar afkwamen. Dezelfde verlammende angst van toen beving hem weer. Hij hoorde haar weer huilen van angst en pijn. Haar schreeuwen om hulp, zijn hulp. Weer zag hij de sadistische gezichten van de soldaten, die hem keer op keer in elkaar sloegen, als hij op wilde staan om haar die hulp te bieden. Hij voelde zich weer vreselijk schuldig. Schuldig omdat hij haar niet had kunnen helpen. Omdat hij haar niet beschermd had. Valmir voelde de tranen over zijn wangen lopen. Hij drukte Zalta stevig tegen zich aan. "Ik laat je nooit meer in de steek," fluisterde hij half huilend. ''Waarom kom je niet gewoon binnen?” vroeg Valmir verbaasd. ''Ik denk dat ik een verrassing voor jullie heb,” antwoordde Pieter, terwijl hij Valmir een grote kartonnen schoenendoos liet zien. Pieter maakte de doos open en pakte het katje daar uit. “Wat een snoesje!” riep Valmir uit, “daar zal Zalta blij mee zijn.” Pieter voelde zich genoodzaakt Valmirs enthousiasme wat te temperen. 77 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
“Hij moet wel zes keer per dag met de fles bijgevoerd worden.” “Dat is juist harstikke leuk. Dan kan Zalta hem de fles geven. Dat vind ze vast prachtig.” “Hij moet de eerste twee weken ook s'nachts de fles,” bracht Pieter er tegen in. “'Maakt niets uit, ik slaap toch nooit de hele nacht door.” “Dus je neemt hem?” “Ja natuurlijk wat dacht je dan?” merkte Valmir bijna verontwaardigd op. “Zalta kijk eens meisje, ik heb een verrassing voor je,” zei Valmir, terwijl hij Zalta de kartonnen doos liet zien. Zalta zat nog steeds huilend op het bed. “Wat is het, papa?” vroeg ze afwezig. “Je moet zelf maar kijken, meisje. Maar ik denk dat je er heel erg blij mee bent” Toch wel nieuwsgierig pakte Zalta de doos aan. Ze maakte de strik los en klapte de deksel open. Gespannen keek Valmir naar haar gezichtje. Hij zag hoe haar bleke betraande gezichtje opklaarde. Haar bange ogen begonnen te stralen. “Wat een lieverdje,” riep ze dolblij uit, terwijl ze het kleine beestje oppakte. “Mag ik hem echt houden'?” vroeg ze terwijl ze Valmir ongelovig aankeek. “Natuurlijk, meisje,” zei Valmir glimlachend om haar ongelovige gezichtje, “ben je er blij mee?” “Natuurlijk, papa,” antwoordde Zalta opgewonden. “Ik heb nog nooit zo'n lief beestje gezien.” Vertederd aaide Zalta het katje over zijn ruggetje. Het kleintje genoot van Zalta's aandacht en liet een tevreden gespin horen. Zalta bekeek het poesje aandachtig. “Het is echt het mooiste poesje dat ik ooit heb gezien,” stelde ze trots vast. Valmir knikte met instemming. Het was inderdaad een bijzonder poesje. Hij kon zich niet herinneren dat hij ooit een poesje had gezien met zo’n aparte lichtgrijze kleur. ”Hij is wel mager, hè,” merkte Zalta op. “Dat komt omdat hij van zijn broertjes en zusjes niet mocht drinken. Maar dat is niet erg hoor wij gaan hem met de fles bij voeren dan is hij zo weer dik,” stelde Valmir haar gerust. “Arm kleintje,” zei Zalta meelevend tegen het poesje. “Lieten die ander stoute poesjes jou niet drinken. Maar nu krijg je genoeg te drinken hoor. Zo veel als je wilt.” “Hoe ga je hem noemen?” vroeg Valmir. ”Grijsje of dolfijntje”, antwoordde Zalta spontaan. ''Maar hij kan natuurlijk ook ezeltje heten,” voegde Zalta er lachend aan toe. ”Zo moet je hem maar niet noemen,” lachte Valmir, “daar krijgt dat beestje nog een minderwaardigheidscomplex van.” “Zullen we hem Peacie noemen?” stelde Zalta opeens heel ernstig voor. “Dat is een fantastische naam Zalta,” stemde Valmir ontroerd in. Een betere naam was er voor dit poesje niet mogelijk. Hopelijk zou dit poesje ook weer wat vrede in Zalta's leventje brengen. “Zullen we nu maar eens gaan slapen?” stelde Valmir voor nadat Zalta Peacie zijn laatste flesje had gegeven. “Dat is goed',” stemde Zalta in. “Ik zal Peacie vast in zijn mandje doen.” Voorzichtig legde Zalta het slapende poesje op het groene pluche kussentje. Zachtjes deed ze het deurtje dicht om Peacie niet wakker temaken. Zo die sliep. ''Zullen we nu maar eens gaan slapen'', stelde Valmir voor nadat Zalta Peacie zijn laatste flesje had gegeven. ''Dat is goed'', stemde Zalta in. ''Ik zal Peacie vast in zijn mandje doen''. Voorzichtig legde Zalta het slapende poesje op het groene pluche kussentje. Zachtjes deed ze het deurtje dicht om Peacie niet wakker temaken. Zo die sliep. ''Het was een leuke dag he meisje'',zei Valmir toen ze eindelijk allebei in bed lagen. ''Het was echt een verassing. Ik had dat echt helemaal niet verwacht. Ik vind hem echt harstikke lief ''. Valmir glimlachte, ''ik ben zo blij dat je hem zo leuk vind. Zullen we nu maar gaan slapen''. Een kwartiertje later klonk er een zacht mauiw. Peacie was wakker geworden. Het gemiauw werd steeds luider. Valmir stond op. Liep naar het rieten mandje toe. ''Hou eens stil Peacie straks maak je Zalta nog wakker''. Peacie was blij met de aandacht, met zijn kopje streek hij tegen het grove vlecht werk van het deurtje bedelend om geaaid te worden. Valmir kietelde hem door het deurtje heen onder zijn kinnetje, meteen liet hij een luid gespin horen. ''Nu mooi gaan slapen hoor'' Nog voor Valmir weer op bed lag begon het opnieuw. Veel harder dan de eerste keer miauwde Peacie om er uit te mo78 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]
gen. Zalta werd er wakker van. ''Wat is er met Peacie'', vroeg ze bezorgt . ''Niets bijzonders, ik denk dat hij zich alleen voelt''. '' Ach, wat zielig'', reageerde Zalta medelevend, ''Zullen we hem er uit laten''. ''Pieter zei dat je hem gewoon moet laten door miauwen'', bracht Valmir daar tegen in ''anders wil hij straks elke nacht bij ons in bed slapen. Als we hem gewoon negeren valt hij van zelf wel weer in slaap''. Maar Peacie gaf zijn pogingen om er uit te mogen niet op. Integendeel hij ging steeds harder miauwen. Met zijn pootjes krabde hij zo hard als hij kon aan het deurtje van de mand. Hij werd zo boos op het deurtje dat hem zijn vrijheid ontnam. Dat hij zijn ruggetje opzette en begon te sissen. ''Ik geloof niet dat het help'', stelde Zalta niet ontevreden vast, ''zullen we hem er toch maar uit laten.'' ''Dat is goed'', stemde Valmir in. Hij maakte het deurtje open. Een grijs harig bolletje schoot als een speer door de kamer heen. In een fractie van een seconde zat Peacie op Zalta's hoofdkussen. Daarna rolde hij zich luid spinnend op tot een bolletje en viel uitgeput van alle inspanningen in slaap. ''Nu heeft hij zijn zin'', glimlachte Zalta terwijl ze vertederd naar het slapende beestje keek. Valmir lag voor zich uit te staren. Slapen, kon hij nog niet. Maar deze keer waren het geen zorgen die hem uit zijn slaap hielden. Hij voelde zich ontspannen, tevreden, gelukkig zelfs. Het leek wel of Peacie een soort van vrede in zijn hart had gebracht. Glimlachend dacht hij terug aan die middag, aan Zalta's betraande gezichtje dat was gaan stralen toen ze het katje zag. Het had hem zo goed gedaan, haar zo blij te zien. Vanmiddag was ze weer het vrolijke kleine meisje van voor de oorlog geweest. Valmir begreep best dat het geen blijvende verandering was. Natuurlijk niet, Zalta had zoveel ellende meegemaakt. Daar kon zo'n poesje niets aan veranderen. Maar toch, ze was vanmiddag zo vrolijk geweest. Ze was, al was het maar voor even, een normaal kind geweest. Een kind, dat dolblij was met een klein poesje. Het kwam wel goed, wist Valmir plotseling heel zeker. Ondanks alles wat ze had meegemaakt, zou Zalta toch weer gelukkig worden. Ze zou het nog wel vaak moeilijk hebben. Dat wel maar het kwam goed daarvan was Valmir overtuigd.
79 Te klein voor een oorlog Door Marielle v Sonsbeek
[email protected]