1
Een klein vragenboekje voor kinderen door L. G. C. LEDEBOER Gereformeerd leraar te Benthuizen
1 Vraag: Wie heeft u geschapen? ANTWOORD: God, Gen. 1 : 26. 2 Vraag: Wie is God? ANTWOORD: Een allervolmaaktste Geest, Joh. 4 : 24 3 Vraag: Hoe moet God gediend worden? ANTWOORD: In geest en waarheid, Joh. 4 : 24. 4 Vraag: Kunt gij dat? ANTWOORD: Nee, 1 Kor. 2 : 14. 5 Vraag: Waarom niet? ANTWOORD: Omdat ik Hem niet ken, Pred. 7 : 29. 6 Vraag: Hoe komt het, dat gij uw Schepper niet kent? ANTWOORD: Door de zonde, Rom. 5 : 12. 7 Vraag: Wat is zonde? ANTWOORD: Ongehoorzaamheid tegen God, Rom. 7 : 10. 8 Vraag: Wat eist God van ons? ANTWOORD: Dat wij Hem lief zullen hebben boven alles, Matth. 22 : 37, enz. 9 Vraag: Wat hebben wij lief? ANTWOORD: De zonde en de wereld, 1 Joh. 2 : 15. 10 Vraag: Hoe is de zonde in de wereld gekomen? ANTWOORD: Door de ongehoorzaamheid van onze eerste ouders Adam en Eva, Gen. 3 :6. 11 Vraag: Waar is die zonde begaan? ANTWOORD: In het Paradijs. 12 Vraag: Wat was de eerste zonde? ANTWOORD: Het eten van de verboden boom.
2
13 Vraag: Wat is daarop gevolgd? ANTWOORD: De dood en het verderf, Rom. 1 : 18. 14 Vraag: Waarin bestaat het verderf? ANTWOORD: In gehele onmacht en onwil ten goede, Ef. 4 : 18. 15 Vraag: Wat is de grootste ellende? ANTWOORD: Zijn ellende niet te gevoelen, Openb. 3 : 17. 16 Vraag: Is dat noodzakelijk? ANTWOORD: Jer. 3 : 13: Alleen kent uw ongerechtigheid. 17 Vraag: Hoe komt men aan die kennis? ANTWOORD: Door het ontdekkend licht van de Heilige Geest, Joh. 16 : 8. 18 Vraag: Waarin openbaart zich die rechte kennis? ANTWOORD: In zichzelf schuldig te kennen en God te billijken in Zijn straffen, Psalm 51 : 6. 19 Vraag: Welke is die straf? ANTWOORD: Het eeuwig verderf, 2 Thess. 1 : 9. 20 Vraag: Waar zal dat zijn? ANTWOORD: In de hel, Luk. 16 : 23. 21 Vraag: Wat is de hel? ANTWOORD: Een poel die brandt van vuur en sulfer, Openb. 21 : 8. 22 Vraag: Wie komen daar? ANTWOORD: Onbekeerde mensen en kinderen, Luk. 19 : 27. 23 Vraag: Wat is dat onbekeerd te zijn? ANTWOORD: Gods gunst en zalige gemeenschap te missen. 24 Vraag: Waarin openbaart zich dat? ANTWOORD: In God en onze naasten te haten, Rom. 8 : 7, Tit. 3:3. 25 Vraag: Kunnen wij uit die toestand verlost worden? ANTWOORD: Ja, Hand. 10 : 43. 26 Vraag: Op welke wijze? ANTWOORD: Door waarachtige bekering, Hand. 2 : 38. 27 Vraag: Wat is dat, bekeerd te worden? ANTWOORD: Een nieuw hart te ontvangen, Ezech. 36 : 26. 28 Vraag: Wie kan dat ons geven? ANTWOORD: God alleen, Luk. 18 : 27.
3
29 Vraag: Wat is dat, een nieuw hart te ontvangen? ANTWOORD: God lief te hebben boven alles, Ef. 4 : 22 - 24. 30 Vraag: Waarin bestaat dat meer? ANTWOORD: In het haten van de zonde, dat daar vanzelf mee gepaard gaat, Ps. 139 : 21. 31 Vraag: Waarin moeten wij de zonde haten? ANTWOORD: In haar oorsprong, Rom. 7 : 7. 32 Vraag: Wat is de oorzaak der zonde? ANTWOORD: De begeerlijkheid, Jak. 1 : 14,15. 33 Vraag: Waarin bestaat die kwade begeerlijkheid? ANTWOORD: In iets anders te begeren dan hetgeen God wil, dat wij begeren zullen, Matth. 10 : 37. 34 Vraag: Wat wil God, dat wij begeren zullen? ANTWOORD: Hem alleen, Ps. 73 : 25. 35 Vraag: Mogen wij dan geen spijs of drank begeren? ANTWOORD: Ja, maar om er door tot God opgeleid te worden, 1 Kor. 10:31. 36 Vraag: Wat is dat, door spijs en drank tot God opgeleid te worden? ANTWOORD: Dat wij Hem erkennen als den Gever van hetzelve, 1 Tim. 6 : 7. 37 Vraag: Waarom geeft God ons die spijze en die drank? ANTWOORD: Om Hem te dienen, Deut. 8 : 10, 11. 38 Vraag: Wat is dat, God te dienen? ANTWOORD: Ziel en lichaam Hem over te geven tot Zijn wil, 1 Kor. 6 : 20. 39 Vraag: Hoe kan dat geschieden? ANTWOORD: Door wedergeboorte, Joh. 3 : 5. 40 Vraag: Wat is dat, wedergeboorte? ANTWOORD: Een gehele verandering van de mens in al zijn genegenheden. Ef. 4 : 22 – 24. 41 Vraag: Wie kan dat werken? ANTWOORD: God door Zijn Woord en Geest, Tit. 3 : 5. 42 Vraag: Moeten wij Hem ook om die Geest bidden? ANTWOORD: Ja, beslist, Matth. 7 : 7. 43 Vraag: Hebben wij grond daartoe? ANTWOORD: Ja, in onze doop. 44 Vraag: In Wiens Naam zijd gij gedoopt? ANTWOORD: In de Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes,
4
Matth. 28 : 19. 45 Vraag: Is het genoeg, dat gij gedoopt zijt? ANTWOORD: Nee, ik moet gewassen worden van mijn zonden in het bloed van de Heere Jezus, 1 Joh 1 : 7 46 Vraag: Waar heeft Hij dat gestort? ANTWOORD: Op Golgotha aan het vloekhout des kruises, Gal. 3 : 13. 47 Vraag: Waarom stierf de Heere Jezus aan het kruis? ANTWOORD: Om de zonden van Zijn volk, 1 Petr. 2 : 24. 48 Vraag: Wat is de grootste zonde? ANTWOORD: Ondankbaarheid en ongehoorzaamheid, Rom. 5:19. 49 Vraag: Waar heeft God ons Zijn geboden gegeven? ANTWOORD: Allereerst in ons hart, dat getuigt ons geweten, Rom. 2 : 15. 50 Vraag: Wat is ons hart geworden door de zonde? ANTWOORD: Een woonplaats der duivelen, Rom. 1 : 29, enz. 51 Vraag: Wie heeft de duivel de kop vermorzeld? ANTWOORD: De Heere Jezus Christus, Gen. 3 : 15. 52 Vraag: Wie is gekomen om de werken des duivels te verbreken? ANTWOORD: De Heere Jezus Christus, 1 Joh. 3 : 8. 53 Vraag: Wat staat er in 1 Joh. 3 : 8? ANTWOORD: Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. 54 Vraag: Wat zijn de werken des duivels? ANTWOORD: Liegen, lasteren en moorden, Joh. 8 : 44. 55 Vraag: Wat zegt de Heere van de leugenaars? ANTWOORD: Dat Hij ze verdoen zal, Ps. 5 : 7. 56 Vraag: Kunnen zij, die de werken van de duivel doen wel in de hemel komen? ANTWOORD: Nee, 2 Kor. 6:15. 57 Vraag: Wie komen er in de hemel? ANTWOORD: Die God en de Heere Jezus liefhebben, Joh. 17 :3, Ps.65:5. 58 Vraag: Hoe moeten wij de Heere liefhebben? ANTWOORD: Met ons ganse hart, Spr. 23 : 26. 59 Vraag: Wie hebben wij dat gegeven? ANTWOORD: De duivel en de wereld. 60 Vraag
Wat moet er dan met ons gebeuren, zullen wij in de hemel komen?
5
ANTWOORD: De Heere Jezus moet woning in onze harten komen maken, 2 Kor. 13 : 5. 61 Vraag: Moeten wij Hem daarom bidden? ANTWOORD: JA, want Hij heeft gezegd: Zoek Mij terwijl Ik te vinden ben, roep Mij aan terwijl Ik nabij ben, Jes. 55 : 6. 62 Vraag: Is dat vroeg genoeg als wij oud geworden zijn? ANTWOORD: Nee, want ik ben geen ogenblik van mijn leven verzekerd, Hebr. 4 : 7. 63 Vraag: Waar verzekert ons de Bijbel van? ANTWOORD: Dat als wij onbekeerd sterven, wij in de eeuwige verdoemenis komen, Joh. 3 : 36. 64 Vraag: Wilt gij daar wezen? ANTWOORD: Ik betoon het met mijn werken van ja. 65 Vraag: In welke werken betonen dat de kinderen? ANTWOORD: In hun ongehoorzaamheid aan God en hun ouders. 66 Vraag: Waar komen die kinderen, die zo blijven? ANTWOORD: Bij de duivelen in de hel, Luk. 16 : 24. 67 Vraag:
Mogen de kinderen wel spelen op de straat, of met andere ondeugende kinderen omgaan? ANTWOORD: Nee, want ofschoon ik evenzo verdorven ben, zou ik daar nog meer kwaad leren, 1 Kor. 15:33. 68 Vraag: Wat leren de kinderen op straat? ANTWOORD: Vloeken en vuile praat spreken. 69 Vraag: Wat heeft de Heere van de vloekers gezegd? ANTWOORD: Dat Hij niet onschuldig zal houden, die Zijn Naam ijdel gebruiken. 70 Vraag: Wat betekent dat? ANTWOORD: Dat Hij ze met de allerzwaarste straffen bezoeken zal, beide naar ziel en lichaam in de hel. 71 Vraag: Wat moeten de kinderen dan doen? ANTWOORD: Bidden, Gods Woord lezen en gehoorzaam zijn. 72 Vraag: Wat moeten de kinderen bedenken? ANTWOORD: Van alles wat ik doe, moet ik eenmaal rekenschap geven, 2 Kor. 5 : 10. 73 Vraag: Waar staat dat? ANTWOORD: Prediker 11 : 9. 74 Vraag: Wat staat daar? ANTWOORD: Maar weet dat God om al deze dingen u zal doen komen voor het gericht.
6
75 Vraag: Wat zegt de Heere van hen, die Hem vroeg zoeken? ANTWOORD: Dat die Hem zullen vinden en een welgevallen van de Heere trekken. 76 Vraag: En wat van die Hem haten? ANTWOORD: Dat zij de dood liefhebben? 77 Vraag: Waar staat dat? ANTWOORD: Spreuken 8 : 35 en 36. 78 Vraag: Wat staat daar in vers 35? ANTWOORD: Want die Mij vindt, vindt het leven en trekt een welgevallen van de Heere. 79 Vraag: Wat staat er in vers 36? ANTWOORD: Maar die (tegen) Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen die Mij haten, hebben de dood lief. 80 Vraag: Moeten de kinderen vroeg met de Bijbel zoeken bekend te worden? ANTWOORD: JA, omdat het Gods Woord is, en Hij ons dat bevolen heeft, Joh. 5 : 39, Spr. 22 : 6. 81 Vraag: Kunnen wij dat verstaan? ANTWOORD: Nee, daartoe hebben wij nodig de opening van het hart door God de Heilige Geest, Hand. 16 : 14. 82 Vraag: Wat heeft de Heere in de Bijbel laten beschrijven? ANTWOORD: De weg der zaligheid, Hand. 4:12. 83 Vraag: Door Wie is de Bijbel geschreven? ANTWOORD: God heeft die door Zijn Geest laten beschrijven, 2 Petr. 1 : 21. 84 Vraag: Mogen wij daar wel bij of afdoen? ANTWOORD: Neen, diens deel zal afgedaan worden uit het boek des levens, Openb. 22 : 18, 19. 85 Vraag: Waarover moeten wij het meest bekommerd zijn? ANTWOORD: Of wij vergeving van zonden hebben ontvangen door het bloed van de Heere Jezus, Hebr. 9 : 22b. 86 Vraag: Waarin bestaat het hoogste goed? ANTWOORD: In het kennen en liefhebben van God, Pred. 12 : 13. 87 Vraag: Wat moeten wij het meeste vrezen? ANTWOORD: De zonde, Gen. 39 : 9b. 88 Vraag: Wie kunnen getroost sterven? ANTWOORD: De bekeerde mensen en kinderen, Openb. 14 : 13. 89 Vraag:
Wat moeten wij het eerst verlaten?
7
ANTWOORD: De wereld en haar begeerlijkheden, 1 Joh. 1:17. 90 Vraag: Wat zal er van ons lichaam worden? ANTWOORD: Tot het stof wederkeren en van de wormen gegeten worden, Gen. 3 : 19b. 91 Vraag: Wie kunnen alleen rijk genoemd worden? ANTWOORD: Die een schat hebben in de hemel, Kol. 1 : 12. 92 Vraag: Wie willen de wereld gaarne verlaten? ANTWOORD: Die de Heere Jezus tot hun deel hebben. 93 Vraag: Wat zei Asaf daarvan in de 73e Psalm? ANTWOORD: Wie heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde. 94 Vraag: Wie zijn de gelukkigste mensen? ANTWOORD: Die geen groter geluk kennen en begeren dan Gods wil te doen, Joh. 4:34. 95 Vraag: Wie zijn de ongelukkigste? ANTWOORD: Die eigen wil en zin blijven doen. 96 Vraag: Wat zal het einde daarvan zijn? ANTWOORD: Het eeuwig verderf. 97 Vraag: Maar wat zal het einde zijn van de vromen? ANTWOORD: De eeuwige zaligheid en heerlijkheid. Amen. Matth. 25 : 46.
8
Ik las een stukje voor de jeugd, Dat werk gaf mij de grootste vreugd, Want kinderen zijn door de Heer' Gegeven Zijne Naam ter eer, Te zingen in het hemelrijk. Die zijn getrokken uit het slijk, Van zonde-, duivel-, werelddienst, Getrokken soms op 't onvoorzienst, Door Woord en Geest in 't hart geraakt, Waardoor de zondaar wordt gestaakt, Te hollen op het hellepad, Naar satans rijk en duivels stad, Daar 't helse vuur reeds is bereid, In eind'loze rampzaligheid, En eeuwige verdoemenis, Die blijft zo hij geboren is. Maar die bekeerd wordt tot de Heer' En leeft op aarde tot Gods eer, Zal komen in de Heerlijkheid En storeloze zaligheid. Die Jezus hier heeft tot zijn deel, Al had hij ook op aard' niet veel, Is rijk genoeg, hij heeft een schat, In Godes rijk, de hemelstad. Genade voor zijn schuld heeft hij, Om niet ontvangen, rijk en vrij, Om Christus' bloed aan 't kruis gestort, Waardoor de ziel gereinigd wordt, Wiens naam in 't boek des levens staat, Gewis die niet verloren gaat. L.G.C. Ledeboer