Tarquinius Superbus: Koning en terracottaentrepreneur In hoeverre zijn de Veii-Rome-Velletri- en Rome-Caprificodaksystemen een aanvulling op onze kennis over Tarquinius Superbus en zijn ze een bewijs voor het bestaan van de koning?
Niels Stoffels Studentnr. 6379451 Begeleidend docent: P.S. Lulof Maart 2012
Inhoudsopgave 1 2 3
Verantwoording afbeeldingen Inleiding Status Quaestionis 3.1 Verzamelwerken architecturale terracotta’s 3.2 Publicaties over de Tarquiniërs en de daksystemen 4 De Tarquiniërs in de bronnen 4.1 De annalistische traditie 4.2 De Antiquairen 4.3 Betrouwbaarheid van de bronnen 4.4 Familiegeschiedenis van de Tarquiniërs 4.4.1 Fabius Pictor 4.4.2 Ennius 4.4.3 Polybius 4.4.4 Cicero 4.4.5 Strabo 4.4.6 Livius en Dionysius van Halicarnassus 4.4.7 Ovidius 4.4.8 Plinius de Oudere 4.4.9 Plutarchus 5 De Tarquiniërs en de daksystemen 5.1 Bacchiaden in Etrurië 5.2 Het Rome-Campanië-Noord-Etruriësysteem en Tarquinius Priscus 5.2.1 Pegasus 5.2.2 Sibillen 5.2.3 Minotaurus 5.2.4 Potnia theron 5.3 Het Veii-Rome-Velletrisysteem en Tarquinius Superbus 5.3.1 Velletri, delle Stimmate 5.3.2 Veii, Portonaccio 5.3.3 Veii, Piazza d’Armi 5.3.4 Veii, Campetti 5.3.5 Veii, Piano di Comunità 5.3.6 Rome, Sant’Omobono 5.3.7 Rome, Capitool 5.3.8 Rome, vierde fase Regia 5.3.9 Rome, Palatijn 5.3.10 Rome, Esquilijn necropool 5.4 Het Rome-Caprificosysteem 5.4.1 Caprifico 5.4.2 Rome, Sant’Omobono 5.4.3 Rome, Forum 5.4.4 Rome, Palatijn 5.4.5 Rome, Casa dei grifi 5.5 Connectie met Tarquinius Superbus 5.5.1 Productie 5.5.2 Heracles en Athena
1 3 5 5 6 9 9 11 12 13 13 14 14 14 16 16 20 21 21 23 25 26 27 27 28 29 29 30 34 35 35 35 36 37 37 38 38 38 39 41 41 41 41 42 42 44
5.5.3 Leucothea en Palaimon 5.5.4 Sfinxen 5.5.5 Historische argumenten 6 Historiciteit Tarquinius Superbus 6.1 Chronologie 6.2 Historiciteit Demaratus 6.3 Afstamming van de Bacchiaden 6.4 Historiciteit Tarquinius Priscus 6.5 Een terracottaproductie onder leiding van de laatste koning 6.6 Tarquinius Superbus als terracottaondernemer 7 Conclusie 8 Bibliografie 8.1 Publicaties 8.2 Artikelen 8.3 Online bronnen 8.4 Gebruikte vertalingen 8.5 Inscripties
46 46 47 49 49 50 52 52 53 55 58 59 59 60 64 64 66
1 Verantwoording afbeeldingen Voorpagina
Figuur I Figuur II Figuur III Figuur IV Figuur V Figuur VI Figuur VII Figuur VIII Figuur IX Figuur X Figuur XI Figuur XII Figuur XIII
Figuur XIV
Schilderij L. Alma-Tadema. Uit privécollectie. http://www.the-athenaeum.org/art/detail.php?ID=1251 Kaart van Italië met vindplaatsen daken. Origineel uit Winter (2008) LII. Stamboom Tarquiniërs. Origineel uit Cornell (1995) 123, afb. 14. Perirrhanterion Isthmia. Uit Sturgeon (1987) Afb. 1. Decoratieplaat met minotaurus, derde fase Regia. Uit Winter (2008) 179, afb. 3.5.1. Kaart Rome eind zesde eeuw v. Chr. Origineel uit Cambridge Ancient History VII (1989) 296. Velletri, pediment. Uit Winter (2008) 321, Roof 5-7.1. Velletri, dakrand. Uit Winter (2008) 322, Roof 5-7.2. Kaart Veii met vindplaatsen daken. Origineel uit Barker en Rasmussen (1998) 300. Caprifico, pediment. Uit Winter (2008) 325, Roof 5.8.1. Caprifico, dakrand. Uit Winter (2008) 326, Roof 5.8.2. Heracles-Athena acroterion Sant’Omobono. Uit Winter (2008)378, afb. 5.34.5. Velletri decoratieplaat van een zittende vergadering. Uit Winter (2008) 374, afb. 5.15.3. Orakelsteen Fiesole. Website Musei di Fiesole http://www.museidifiesole.it/opencms/opencms/MenuPrincipale/Musei /Museo_Civico_Archeologico/Statuaria_Romana/index.html?index=2&rol e=Galleria&status=dettaglio Chronologie koningsperiode. Origineel Forsythe (2005) 98.
1
Fig. I: Kaart van Italië met vindplaatsen daken.
2
2 Inleiding Als we de verhalen van de antieke auteurs moeten geloven begint de geschiedenis van de Tarquiniërs met de aankomst van de stamvader Demaratus in Etrurië. Hij zou zijn gevlucht uit Korinthe toen zijn familie, de Bacchiaden, werd verdreven uit de stad door de tiran Cypselus. Demaratus koos eieren voor zijn geld en vertrok naar Tarquinia in Etrurië met een gevolg van ambachtslieden. Zijn aankomst betekende ook de introductie van de boetseerkunst in het gebied. Demaratus had blijkbaar succes, want hij kon een vrouw trouwen uit de Etruskische adel. Zijn zoon Lucius verhuisde met zijn vaders fortuin naar Rome. Daar klom hij snel op de sociale ladder en werd uiteindelijk zelfs koning. Als Tarquinius Priscus verfraaide hij net als zijn vader de regio met architectuur. In Rome zou onder zijn bewind onder andere het Circus Maximus en het begin van de Capitolijnse tempel zijn gebouwd. De zevende en laatste koning van Rome, Tarquinius Superbus, is ook een telg uit deze familie. Zijn regering staat bekend om het tirannieke karakter, maar ook om de grote publieke werken en succesvolle oorlogen. Uiteindelijk komt hoogmoed voor de val en werd de koning afgezet vanwege het gedrag van zijn familie. De verkrachting van Lucretia door zijn zoon was de aanleiding voor de aristocratie om de Republiek uit te roepen. Na zijn verbanning vocht Tarquinius nog enkele jaren tevergeefs voor zijn troon, maar stief in ballingschap aan het hof van een bevriende heerser. In het onderzoek naar terracotta daken in Etrurië uit de Archaïsche periode zijn recent een aantal ontdekkingen gedaan die de verhalen rondom deze familie lijken te ondersteunen. Rome wordt in de zesde eeuw v. Chr. een van de belangrijkste producenten van de terracotta dakdecoraties. Deze ontwikkeling valt samen met de regeringsperioden van de Tarquiniërs, afstammelingen van de Bacchiaden. De combinatie van verschillende argumenten heeft het geloof van sommige wetenschappers in de literaire traditie versterkt. Stilistisch worden de daken in twee fases verdeeld. In deze scriptie gaat het om de Eerste Fase, die eindigt rond 500 v. Chr. en wordt gekenmerkt door figuratieve scènes. De Veii-RomeVelletri- en Rome-Caprificodaksystemen worden gekoppeld aan Tarquinius Superbus. Het eerste systeem wordt rond 530 gedateerd en het tweede, dat sterk gerelateerd is aan het eerste, rond 520. Op steeds meer plaatsen worden fragmenten van deze daksystemen gevonden. In totaal zijn er bij zestien opgravingen fragmenten gevonden. Van vier sites heeft men sterke vermoedens dat er een verband is met de laatste koning van Rome. Het doel van deze scriptie is het toetsen van de argumenten die worden gebruikt om de daksystemen te verbinden met Tarquinius Superbus, zodat uiteindelijk een conclusie kan worden getrokken over het idee dat de daksystemen een aanwijzing zijn voor de historiciteit van de koning. De vraagstelling luidt: In hoeverre zijn de Veii-Rome-Velletri- en RomeCaprificodaksystemen een aanvulling op onze kennis over de laatste koning van Rome en zijn ze een bewijs voor de historiciteit van Tarquinius Superbus? De scriptie bestaat uit drie delen. Allereerst zullen de geschreven bronnen uit de Oudheid worden geanalyseerd. In een chronologisch overzicht wordt het verloop van de literaire traditie beschreven, waarin er specifiek wordt gekeken naar de bronnen van de antieke auteurs. Dit wordt afgesloten met een korte conclusie over de betrouwbaarheid van de traditie en de valkuilen bij het gebruiken van de antieke auteurs in dit onderzoek. Hierop volgt een reconstructie van de traditionele familiegeschiedenis aan de hand van de relevante auteurs, met de nadruk op Livius en Dionysius. De aandacht gaat uit naar de relevante passages over de laatste drie koningen met betrekking tot het onderwerp van de scriptie. Dit zal deels overlappen met de passages die worden gebruikt in de theorie die de daksystemen koppelt aan de koningen.
3
Het tweede gedeelte van de scriptie richt zich op de daksystemen. In chronologische volgorde worden de systemen in Etrurië besproken met de nadruk op de tweede helft van de zesde eeuw. Daarna worden de iconografische en historische argumenten voor een connectie tussen de koning en de terracotta daken weergegeven. In het laatste hoofdstuk wordt een standpunt worden gevormd over de theorie dat de daksystemen een aanwijzing zijn voor het bestaan van Tarquinius Superbus. De afsluitende conclusie vat de eerdere bevindingen samen.
4
3 Status Quaestionis Van de architectuur van de Etruskische tempels is weinig bewaard, in tegenstelling tot hun Griekse tegenhangers werden de tempels namelijk niet in steen opgetrokken. De muren van mud brick en de houten zuilen zijn vergaan, alleen de stenen fundamenten en de terracotta daken worden nog teruggevonden. De architectonische dakterracotta’s werden regelmatig vervangen en daarna ritueel begraven in de buurt van de tempel. Ze sierden de gebouwen in Etrurië vanaf de Oriëntaliserende tot in de Laat-Hellenistische periode. Deze lange geschiedenis maakt ze, naast bijvoorbeeld de graven, een belangrijke vondstcategorie voor de bestudering van het Italië van voor de keizertijd. Het is daarom niet verwonderlijk dat de bestudering van deze EtruscoItalische architecturale decoraties meer dan een eeuw beslaat. In de laatste drie decennia is het onderzoek in een versnelling gekomen door het besef dat de terracotta’s meer kunnen vertellen over de culturen in Centraal-Italië dan het uiterlijk van hun gebouwen. Op een aantal momenten in de geschiedenis van het onderzoek is geprobeerd alle terracotta’s te bundelen in een corpus. Deze werken hebben geholpen aan de vorming van een chronologie van de architectonische dakterracotta’s. Daarnaast zijn er publicaties over specifieke onderwerpen en sites. Voor deze scriptie zijn vooral de publicaties over het VeiiRome-Velletri- en Rome-Caprificosysteem van belang, samen met de werken waarin het verband tussen daksystemen in Etrurië en de Bacchiaden wordt besproken.
3.1 Verzamelwerken architecturale terracotta’s De vroege publicaties worden gekenmerkt door de aandacht voor individuele of groepen fragmenten. A. Della Seta schreef in 1918 een van de eerste systematische studies van de dakterracotta’s uit Etrurië in de museumgids van de Villa Guilia.1 Hij onderscheidde drie grote fases in de ontwikkeling van de dakdecoraties, maar maakte wel duidelijk dat sommige daksystemen in overgangsperioden tussen categorieën konden vallen. Zijn indeling wordt nog steeds gebruikt, hoewel die inmiddels deels is achterhaald. De periodes voor en na 510 worden in navolging van Della Seta de eerste en tweede fase genoemd. Na 510 wordt er een compleet nieuw systeem ontwikkeld dat verschilt van zijn voorganger in techniek, decoratie, variatie en monumentaliteit. Deze ontwikkeling van imposantere daken gaat hand in hand met de opkomst van grotere tempels. Een belangrijke verandering is dat het onderwerp van de decoraties verandert van figuurlijke naar meer florate motieven.2 Het eerste echte corpus komt van A. Andrén.3 In 1939 catalogiseerde hij alle tot dan toe bekende terracotta’s. Tijdens het interbellum waren er aanzienlijke ontdekkingen gedaan waardoor Andrén beschikte over veel nieuw materiaal. Hierdoor wist hij de classificatie van Della Seta te verfijnen. Een gebrek aan context was gebruikelijk in die tijd en dit maakte het moeilijk om de fragmenten te dateren. Fragmenten verdwenen in museumdepots of privéverzamelingen zonder enige informatie over de herkomst. Toch lukte het Andrén aan de hand van de ontwikkelingen in de stijl van de architectonische dakterracotta’s een chronologie te geven.
Della Seta 1918. Lulof 2010 23. 3 Andrén 1939-1940. 1 2
5
In 2008 is de uitgebreide studie van N. Winter verschenen waarin ze het werk van Andrén deels overdoet.4 Net als Andrén catalogiseert ze alle terracotta’s uit de Eerste Fase, maar daar houdt de vergelijking op. In de afgelopen decennia is er meer aandacht gekomen voor de context van de fragmenten. Het doel is om de daken en gebouwen beter te begrijpen en zo ook de sociale, politieke, religieuze en economische implicaties te doorgronden. Winter schrijft een antwoord op de vraag naar een breder en wetenschappelijker onderzoek van de dakterracotta’s. In het werk wordt ook gekeken naar ondernemers en opdrachtgevers en het idee dat Tarquinius Superbus achter het Veii-Rome-Velletrisysteem zit. Het nadeel van een werk dat de periode 640510 beslaat is dat de argumenten voor de opdrachtgever Superbus naar de achtergrond vallen en over het werk verspreid staan.
3.2 Publicaties over de Tarquiniërs en de daksystemen In 1990 verschijnt de catalogus van de tentoonstelling over het Rome van de Tarquiniërs.5 Voor het eerst wordt er een werk gepubliceerd waarin de dakterracotta’s uit Rome worden verzameld. De fragmenten die zijn gevonden op het Forum Boarium, de Palatijn, het Forum Romanum en in Velletri staan in dit werk. Veel bekende archeologen en historici uit Italië hebben een bijdrage geleverd, waardoor de fragmenten vaak in een context worden geplaatst. Er wordt voornamelijk vanuit de bronnen geredeneerd bij de interpretatie van de daksystemen en sites. Op deze manier wordt bijvoorbeeld Sant’Omobono aan Servius Tullius verbonden. Het idee dat een daksysteem zelf een argument kan zijn voor een connectie met een koning is nog niet te lezen, de kennis van de systemen was op dat moment nog te beperkt. Mertens-Horn is een van de eersten die met de daksystemen een verband beargumenteerd tussen de Tarquiniërs en Bacchiaden.6 Ze merkt een stilistisch verband op tussen de eerste fase van de tempel onder de Sant’Omobonokerk in Rome, de tempel van Artemis op Korfu en het athenaion in Syracuse. Haar suggestie is dat het gaat om verbannen Bacchiaden die na de coup van Cypselus naar de drie gebieden trokken. Tarquinius Priscus zou dus afstammen van deze Korinthisch familie, net als zijn zoon Superbus. Vijftig jaar na het corpus van Andrén wordt het eerste Deliciae Fictiles congres georganiseerd door het Instituut van Zweden in Rome. Uit deze congressen vloeit de gelijknamige boekenreeks voort waarvan er vanaf 1993 vier delen zijn verschenen. De reeks beperkte zich in eerste instantie tot de dakterracotta’s uit de Archaïsche periode. De eerste drie conferenties en bijbehorende publicaties richten zich voornamelijk op het uitbreiden van het corpus. In de artikelen werd nieuw materiaal uit opgravingen en depots gepresenteerd en zocht men naar een totaalbeeld van de decoratieve systemen. In het tweede deel van de reeks uit 1997 vindt ook de theorie van een connectie tussen de Tarquiniërs en de daksystemen zijn ingang. M. Mertens-Horn bestudeert de acroteria die zijn gevonden bij Sant’Omobono en verbindt ze met de Korinthische achtergrond van Tarquinius Superbus.7 In het vierde deel beperkt men zich meer tot het specifieke onderwerp van de handgevormde sculpturen op de daken. Vooral het artikel van A. Mura Sommella over de Winter 2008. Cristofani 1990. 6 Mertens-Horn 1995, 257–289. 7 Mertens-Horn 1997, 143–148. 4 5
6
decoraties op de tempel op het Forum Boarium is voor deze scriptie interessant.8 P.S. Lulof presenteert in haar bijdrage het onderzoeksproject waarin wordt gezocht naar een beter begrip van de symbolen en afbeeldingen van politieke en religieuze macht in de daksystemen van de tweede fase. Het project ligt in het verlengde van de publicatie van N. Winter uit 2008. In het artikel richt Lulof zich ook tot de overgangsperiode tussen de eerste en tweede fase die samenvalt met de overgang naar de Romeinse Republiek.9 Een belangrijk artikel van P.S. Lulof over de Heracles-Athena acroteria verschijnt in 2000.10 Er zijn zes verschillende beeldengroepen gevonden in Centraal-Italië van de twee goden. Lulof bespreekt ze en zoekt naar een verklaring voor deze populariteit. De beelden zijn volgens haar een populair thema voor alleenheersers in het gebied en dragen de iconografische boodschap uit van macht. Ook zouden de beelden de band tussen de heerser en een bepaalde godheid uitbeelden. Tot nu toe zijn er twee artikelen gepubliceerd in het Journal of Roman Archaeology over de kleianalyses van architecturale terracotta’s uit de Archaïsche periode. Het eerste artikel uit 2008 heeft veel opgehelderd over de productie van dakterracotta’s in Rome.11 De kleiboringen in de Velabrum zijn gecombineerd met de kleianalyse van verschillende daken in de regio. Men kwam bijvoorbeeld tot de ontdekking dat er voor alle samples maar drie kleiformules zijn gebruikt. In het tweede artikel is er vooral gekeken naar de verspreiding van de kleitypes. De fragmenten uit Rome, Veii, Velletri en Caprifico zijn in dit onderzoek meegenomen. In het verlengde van de verspreiding werd er ook gespeculeerd over de werkwijze van de ondernemingen en de vraag of er sprake is van reizende of sedentaire werkplaatsen.12 Recent zijn de resultaten van het onderzoek naar de fragmenten uit Caprifico gepubliceerd.13 De stukken zijn verspreid over verschillende musea en privécollecties in de wereld, een ander deel is verloren gegaan en alleen bekend van beschrijvingen of schetsen. Dankzij een internationale studie is het gelukt om de fragmenten bijeen te brengen in dit werk. De resultaten zijn onder andere een nieuwe reconstructie van het dak en meer kennis van de site. In het werk is ook veel aandacht voor de relatie tussen Rome en Caprifico en zoekt men de verklaring voor de bouw van de tempel bij Tarquinius Superbus. Vooral Palombi schrijft over de identificatie van Caprifico met Suessa Pometia.14 Officina etruscologia werd in 2009 opgericht als een nieuw platform voor de etruscologie. De meest recente editie werd eind 2011 gepubliceerd en is geheel gewijd aan dakterracotta’s. Twee studiedagen georganiseerd door de universiteit van Rome waren de aanleiding voor dit vijfde deel in de reeks. De artikelen zijn net als de studiedagen op te delen in twee onderwerpen: artikelen die inhaken op de synthese van N. Winter uit 2008 en artikelen over het Caprificodaksysteem.
Mura Sommella 2011, 177-188. Lulof 2010, 23-31. 10 Lulof 2000, 207-219. 11 Ammerman/Iliopoulos 2008, 7-30. 12 Ammerman/Iliopoulos/Winter 2009, 7-23. 13 Palombi 2010. 14 Palombi 2010, 9-23. 8 9
7
De meest recente ontdekkingen in Rome, Veii, Velletri en Caprifico worden besproken en vormen een aanvulling op de publicaties van Winter en Palombi. C. Carlucci evalueert bijvoorbeeld de nieuwe fragmenten gevonden bij Veii Portonaccio en het idee van een mogelijk tempel op de Palatijn.15 A. Mura Sommella interpreteert de decoraties van de tempel op het Forum Boarium.16 Beide auteurs passen op de sites de theorie toe dat Tarquinius Superbus mogelijk verantwoordelijk was voor de bouw. P. Lulof heeft twee bijdrages geschreven voor het vijfde en meest recente deel van de serie. Het eerste artikel ligt in het verlengde van de publicatie van N. Winter en gaat verder in op het idee dat er een verband is tussen Tarquinius Superbus en de Veii-Rome-Velletri- en RomeCaprificodaksystemen. Ze brengt de theorie in verband met het debat over de locatie van Suessa Pometia. Pometia was volgens de bronnen een zeer rijke stad van de Volsken die door Superbus werd veroverd. Met de buit betaalde hij de bouw van de Capitolijnse tempel. De locatie is verloren gegaan in de geschiedenis, maar Satricum en Caprifico zijn beide kandidaat ook vanwege de vondst van de daksystemen aldaar. Het tweede artikel van P. Lulof gaat over de publicatie uit 2010 van het onderzoek naar het Caprificosysteem. Hierin worden kort nogmaals de reconstructie gepresenteerd en wordt het dak in verband gebracht met Superbus. Wat deze status quaestionis duidelijk maakt, is dat er nog geen publicatie is specifiek over de connectie tussen Tarquinius Superbus en de Veii-Rome-Velletri- en Rome-Caprificodaksystemen. Het idee speelt al een aantal jaren in de wetenschap en kan op steeds meer voorstanders rekenen. N. Winter heeft in Symbols of Wealth and Power en een aantal andere publicaties de theorie verweven, echter zijn in de laatste drie jaar zoveel nieuwe ontdekkingen gedaan dat een nieuwe evaluatie op zijn plaats is.
15 16
Carlucci 2011, 220-237. Carlucci 2011a, 202-216. Mura Sommella 2011a, 187-201.
8
4 De Tarquiniërs in de bronnen Voordat we ons verdiepen in de daksystemen is een overzicht van de literaire traditie op zijn plaats. De traditie eindigt met de werken van Livius en Dionysius eind eerste eeuw na Chr. Dit zijn echter syntheses van tweehonderd jaar geschiedschrijving in Rome. Bovendien werden de vroegste Romeinse geschiedenissen in de tweede en eerste eeuw v. Chr. geschreven, ver na de eigenlijke gebeurtenissen. Het is dus geen verrassing dat er regelmatig onenigheid is bij moderne historici over de betrouwbaarheid van de bronnen en de getrouwheid van de beschrijving van antieke tradities. Een korte survey van de ontwikkeling van de geschiedschrijving maakt duidelijk wat de problemen zijn met het bronmateriaal voor ons. Het tweede gedeelte zal bestaan uit de reconstructie van het verhaal van de Tarquiniërs zelf. In chronologische volgorde worden de belangrijkste auteurs en hun bijdrage aan de koningsgeschiedenis geanalyseerd. De aandacht zal uitgaan naar antieke teksten over de Etruskische koningen en hun connectie met terracotta, onderverdeeld in drie thema’s. Ten eerste de verwijzingen naar de bouwprogramma’s van de Tarquiniërs, bijvoorbeeld in de vorm van tempelwijdingen. Ten tweede hun buitenlandse politiek, de verdragen met andere volken, de veroveringen en de gepaarde triomfen. Dit om een beeld te krijgen van de invloedssfeer en vriendschapsbanden van de Tarquiniërs en een vergelijking te kunnen maken met de verspreiding van de daksystemen. En het laatste thema zijn de goden die verbonden worden met de Tarquiniërs, vanwege de veronderstelde symboliek van de dakdecoraties. De teksten over het vroege Rome zijn te verdelen in twee groepen: historische werken met een chronologisch verhaal en de antiquairen, collecties van informatie (soms systematisch maar soms ook niet). Uiteraard vermengen de stromingen zich ook, annalisten maken bijvoorbeeld gebruik van feiten opgeduikeld door de antiquairen. Voor de bestudering van de koningsperiode in Rome zijn de werken uit de Late Republiek en Vroege Keizertijd het belangrijkst. Ze zijn eeuwen na de gebeurtenissen geschreven en kunnen daarom het beste getypeerd worden als verslagen van wat men wist of dacht te weten van het verleden. De min of meer volledig bewaarde werken zijn het meest waardevol voor ons. Met betrekking tot de Etruskische koningen zijn de werken van Livius en Dionysius van Halicarnassus onze voornaamste bronnen, omdat ze uitgebreid schrijven over de koningstijd en nagenoeg compleet zijn overgeleverd.17 Dit wil niet zeggen dat er een complete en uniforme geschiedenis bestaat. De literaire traditie over het vroege Rome is juist onregelmatig en fragmentarisch.
4.1 De annalistische traditie De eerste geschiedenissen over Rome komen worden geschreven in de Griekstalige wereld. Er zijn ook aanwijzingen voor een Etruskische geschiedschrijving, maar deze is bijna compleet verloren gegaan. De Mediterrane wereld raakt in de vierde eeuw geïnteresseerd in de Romeinen door de verovering van Italië en de oorlogen met Pyrrhus. In deze periode van expansie wordt het contact met de Westelijke Grieken intenser, bijvoorbeeld in een oorlog met Tarentum. Timaeus van Tauromenium is de belangrijkste vroege Griekse schrijver met zijn boeken over het West-Mediterrane gebied, inclusief een geschiedenis van Rome. De fragmenten van Timaeus tonen een verhaallijn die in grote lijnen overeenkomt met de uiteindelijke versie van Livius. Mogelijk zijn de eerste Griekstalige auteurs ook verantwoordelijk voor de verhalen waarin grote 17
Forsythe 2005, 59-60.
9
Griekse invloed op de ontwikkeling van Rome wordt gesuggereerd.18 Fabius Pictor is de eerste Romein die rond 200 v. Chr. een geschiedenis van de stad schrijft in het Grieks. Hij neemt het model over van zijn voorgangers, waarin de nadruk ligt op de stichting van de stad en de contemporaine gebeurtenissen.19 Ook inhoudelijk lijkt hij zich grotendeels te baseren op de eerdere Griekse werken. Deze vroege historici haalden materiaal voor hun geschiedenissen van Rome uit de lokale tradities in Italië. Er zijn een drietal bronnen: familietradities, de orale traditie en archieven. Vooraanstaande Romeinen zochten erkenning en eer in de successen van hun voorgangers. In de vorm van stambomen, geschreven familiegeschiedenissen en voorouderportretten werden de prestaties herinnerd. Het is moeilijk de waarde hiervan in te schatten, omdat al door Cicero en Livius wordt beweerd dat de familiegeschiedenissen vervalst werden.20 Het probleem van betrouwbaarheid is nog groter bij de orale traditie. De verschillende verhalen rondom de Tarquiniërs zijn vermoedelijk niet ontstaan met de geschiedschrijving in Rome eind derde eeuw. Het is waarschijnlijker dat ze in de vijfde en vierde eeuw zijn doorgegeven door middel van bijvoorbeeld drama, zang en redevoeringen. Dit hoeft niet te betekenen dat er geen kern van waarheid in de verhalen zit. Als laatste bron zijn er de archieven, waarvan de bekendste de annales maximi zijn. De structuur van de geschiedenissen verraadt dat ze gebruik hebben gemaakt van jaarlijsten die vanaf de Vroege Republiek werden bijgehouden.21 De Romeinse geschiedenissen zijn dus al vanaf Fabius een mix van Romeinse tradities, aangepaste Griekse verhalen en historische episodes. Specifiek voor de verhalen over de koningsperiode geldt dat ze waarschijnlijk afkomstig zijn uit de orale traditie en deels legendarisch. Uit de Vroege Republiek zijn een aantal wetsteksten, verdragen en wijdingen overgeleverd die zijn vastgelegd in steen of brons. Ook uit de zesde eeuw hebben we inscripties, zoals op de cippus gevonden onder de lapis niger en de bronzen plaquette uit Lavinium. Het is niet bekend of de geschiedenisschrijvers beschikten over papyrus of hout, maar de teksten op duurzame materialen zijn waarschijnlijk bronmateriaal geweest voor hun werken.22 Het is de vraag hoe goed de historici de Archaïsche inscripties interpreteerden. Polybius schrijft bijvoorbeeld dat de taal van het oudste verdrag tussen Rome en Carthago zelfs voor de grootste geleerden moeilijk te lezen was.23 In de tweede eeuw v. Chr. worden verschillende geschiedenissen geschreven in het Grieks door Romeinen. De dichter Ennius is de eerste die de geschiedenis van Rome vastlegt in het Latijn. Zijn patroon Cato de Oudere is verantwoordelijk voor de eerste prozaversie in Latijn. De geschiedenissen uit de eerste eeuw v. Chr. staan in contrast met de eerdere werken onder andere door hun omvang. Voor het einde van de tweede eeuw was het schrijven van historische literatuur het werk van senatoren. Ze produceerden bondige verslagen van namen, data en Cornell 1995, 7-9. Gabba 1976, 168-169. Dion. 1.6.2. 20 Cic. ad Brut. 62: For it was customary in most families of note to preserve their images, their trophies of honour, and their memoirs, either to adorn a funeral when any of the family deceased, or to perpetuate the fame of their ancestors, or prove their own nobility. But the truth of history has been much corrupted by these laudatory essays; for many circumstances were recorded in them which never existed; such as false triumphs, a pretended succession of consulships, and false alliances and elevations, when men of inferior rank were confounded with a noble family of the same name...; Liv. 8.40.4: The records have been vitiated, I think, by funeral eulogies and by lying inscriptions under portraits, every family endeavouring mendaciously to appropriate victories and magistracies to itself a practice which has certainly wrought confusion in the achievements of individuals and in the public memorials of events. 21 Cornell 1995, 9-16. 22 Drummond/Ogilvie 1989, 16-29. 23 Plb. 3.22.3. 18 19
10
belangrijke gebeurtenissen. Het gedetailleerde werk van Griekstalige schrijvers zoals Polybius brengt hier in de tweede helft van de tweede eeuw verandering in. Dit zet Romeinen buiten de senatoriale klasse met literaire kwaliteiten aan tot het schrijven van historische monografieën en complete stadsgeschiedenissen. Een voorbeeld is Gaius Gellius, die in de tweede eeuw een zeer uitvoerige geschiedenis vol retoriek over Rome heeft geschreven en een bron is van Licinius Macer en Dionysius.24 Van de geschiedenissen uit de Late Republiek is weinig bewaard gebleven. Voor de Latijnse traditie geldt dat de poging van Livius om zijn voorgangers te overtreffen zo succesvol was dat de eerdere teksten niet meer werden overgeschreven. Dionysius ontsnapte hieraan omdat zijn werk in het Grieks is geschreven. Toch weten we dat verschillende auteurs uit de Republikeinse periode als bronnen hebben gediend. Valerius Antias, C. Licinius Macer en Quintus Aelius Tubero zijn voorbeelden van annalisten die we van naam kennen maar nauwelijks van werk.25 Volgens latere commentaren waren hun werken uitbundig en zaten ze vol retoriek. Livius meent dat Macer en Valerius Antias geen problemen hadden met het vervalsen van de geschiedenis om hun verhaal te verrijken.26 Maar het is ook goed mogelijk dat zij de feiten alleen verfraaiden en niet verdraaiden.27 Na een periode van ongeveer twee eeuwen eindigt de annalistische traditie over de koningsperiode met de werken van Livius en Dionysius van Halicarnassus. De beide geschiedenissen overlappen, maar uit de verschillen blijkt ook de heterogeniteit van de traditie.
4.2 De Antiquairen Een tweede stroming in de Romeinse literatuur die bloeide in de laatste twee eeuwen v. Chr. zijn de antiquairen. In plaats van chronologische geschiedenissen schreven zij collecties van informatie, soms systematisch maar soms ook niet. Hun interesse lag bij de Latijnse taal en de herkomst van woorden. In tegenstelling tot de historici beperkten ze zich in hun studies niet tot het militaire en politieke domein. Ze analyseerden de taal, de religieuze documenten, de wetsteksten en de topografie van de stad zelf. Dankzij de grote waarde die de Romeinen hechtten aan de erfenis van hun voorouders konden de antiquairen putten uit een rijk depot van overblijfselen.28 De bekendste onder hen was Varro, zijn werken hebben gediend als bron van gegevens voor latere schrijvers over Rome. Hij beoefende voornamelijk etymologie en zocht voor zijn verklaringen in de historie van Rome. Dionysius maakt in zijn eerste boeken veel gebruik van Varro.29 Een tweede grote naam is Verrius Flaccus, een tijdgenoot van Livius en Dionysius. Zijn verhandeling De Significatu Verborum is een woordenboek waarin Archaïsche woorden en Romeinse oudheden zijn verzameld. In de Keizertijd vervallen de antiquaire werken tot het samenvatten van voorgangers. Hoewel het niet direct zichtbaar is, komt veel van onze kennis over de koningstijd en Vroege Republiek uit het onderzoek van de verzamelingen van oudheden. Niet alleen politieke en culturele curiosa, maar ook legendes zijn bewaard bij dankzij de antiquairen. Livius maakt bijvoorbeeld een notitie dat er meerdere versies bestaan van het stichtingsverhaal. Echter laat Forsythe 2005, 62-63. Cornell 1995, 4-7. 26 Voor Macer: Liv. 7.9.3 en 9.46.3. Voor Antias: Liv. 3.5.12-13. 27 Cornell, 6. 28 Ibid. 24-25. 29 Gabba 1991, 97-98. 24 25
11
hij net als andere latere annalisten de antiquairen links liggen in zijn werk.30 Het encyclopedische werk van Plinius de Oudere leunt, als het om Romeinse oudheden, gaat sterk op Varro en Verrius Flaccus. Dankzij zijn verzameling aan kennis is veel van het werk van de antiquairen bewaard gebleven. In de geschriften van Plutarchus, gebundeld onder de titel Moralia, werkt hij ook op een antiquaire wijze. Hij presenteert een uitgebreide verzameling aan feiten over uiteenlopende onderwerpen. Het gaat hem daarbij meer om volledigheid dan om het zoeken naar de waarheid.
4.3 Betrouwbaarheid van de bronnen Op het eerste gezicht lijkt de geschiedenis van de Tarquiniërs een min of meer coherent verhaal met een solide chronologie en een grote hoeveelheid betrouwbare informatie. Echter gaat het om een narratief met een lange ontwikkelingsgeschiedenis dat eeuwen na de daadwerkelijke gebeurtenissen is geschreven. Onze informatie uit de bronnen over de koningsperiode is juist weinig consistent en uniform. Dat Livius en Dionysius een coherente geschiedenis presenteren is niet verwonderlijk, omdat dit het doel was van hun werken. Veel van de tegenstrijdigheden werden opgelost door middel van annalistische fabricatie om een lopend en kloppend verhaal te behouden. Daar komt bij dat ze niet op zoek waren naar nieuwe feiten, zoals de antiquairen. Ze wilden juist bekende feiten in een nieuwe vorm presenteren, door het herkauwen van dezelfde verhalen lijken de annalistische geschiedenissen sterk op elkaar. De overlevering van een alternatieve versie van een episode uit de koningsgeschiedenis toont aan dat we niet al te veel waarde kunnen hechten aan consistentie van het traditionele verhaal. Een rede van keizer Claudius gevonden op bronzen platen in Lyon en de fresco´s in de François tombe in Vulci hinten in ieder geval naar één andere versie uit de schaarse Etruskische geschiedschrijving. Claudius had grote belangstelling voor de Etrusken en had hen uitvoerig bestudeerd. In de rede beweert hij dat er een Etruskische traditie zou zijn waarin Servius Tullius een vriend van de (in Etrurië populaire) krijgsheer Caeles Vibenna was. Oorspronkelijk heette Servius Mastarna, totdat hij zich vestigde in Rome op de Caelius heuvel.31 Op de schilderingen in de François tombe in Vulci uit de tweede helft van de vierde eeuw v. Chr. is een figuur genaamd Mastarna te zien die Caeles Vibenna bevrijdt. Op een andere schildering wordt een persoon genaamd Gnaeus Tarquinius van Rome vermoord. De figuur wordt geassocieerd met de Tarquiniërs, maar is verder totaal onbekend in de geschiedenis. Volgens de traditionele versie is Servius een schoonzoon van Tarquinius Priscus. Na de moord op Priscus houdt zijn vrouw Tanaquil zijn dood verborgen en schuift ze Servius naar voren als tijdelijke heerser. Als het bekend wordt dat Priscus is overleden accepteert de senaat het koningschap van Servius en verloopt de opvolging rustig. Echter kan er aan de hand van de rede van Claudius en de schilderingen in de François tombe een Etruskische versie worden gereconstrueerd waarin Servius juist met geweld de troon overneemt. Als Servius en Mastarna dezelfde persoon zijn dan kan de schildering in de tombe worden geïnterpreteerd als een vijandige actie tegen de Tarquiniërs door de toekomstige koning. In deze versie is Servius dus een usurpator in plaats van troonopvolger.32 Dit Etruskische verhaal is nergens terug te vinden in de bewaarde bronnen, maar laat wel zien dat er meerdere versies waren van het traditionele koningsverhaal. Ogilvie 1965, 6. ILS, 212.1.8-27. 32 Pallottino 1993, 203-204. 30 31
12
Een ander probleem is dat de antieke auteurs weinig besef hadden van het verschil tussen de Archaïsche periode en hun eigen tijd. Bovendien was het materiaal uit de koningsperiode voor hen schaars en moeilijk te interpreteren. Een voorbeeld is de omgang van Polybius met het verdrag tussen Carthago en Rome dat volgens hem dateert uit het eerste jaar van de Republiek en was bewaard op bronzen platen in de schatkamer van de aediles op het Capitool. In een commentaar geeft hij toe dat zelfs de grootste geleerden moeite hadden met het vertalen van het Archaïsch Latijn.33 Een ander voorbeeld is de inscriptie op de cippus onder de lapis niger die de tand des tijds heeft doorstaan. Het monument is herontdekt in 1899 door Giacomo Boni en kan ons dus iets vertellen over de omgang van antieke historici met Archaïsche inscripties. In de bronnen zijn verhalen bewaard over de cippus, waarin het als grafmonument op verschillende manieren wordt verbonden aan Romulus. Voor ons is de betekenis van de inscriptie onduidelijk, wel kan aan de hand van de schrijfwijze de steen rond 500 v. Chr. worden gedateerd. Samen met de ontcijferde woorden is het dus zeker dat er geen verband is tussen Romulus en de cippus. Anderzijds zijn deze twee voorbeelden ook een argument om de verhalen van de historici niet allemaal als fantasie af te doen. Ze hadden wel degelijk authentiek materiaal uit de koningsperiode tot hun beschikking. Rome was waarschijnlijk toen ook al een museum waarin vele monumenten uit de geschiedenis stonden. Net als sommige geleerden die de vroegste geschiedenis van Rome aan de hand van de bronnen bestuderen heb ik een positieve kijk op de historiciteit in de geschriften. De Romeinse historische traditie van de laatste koningen van Rome is ongetwijfeld grotendeels legendarisch, maar bevat naar mijn idee ook een historische kern. Dat deze kern eeuwenlang is aangekleed met retorische en filosofische elementen is bij de bestudering eerder een reden voor voorzichtigheid dan scepsis. Het is aan de historicus om behoedzaam het narratieve element te scheiden van de historische kern in de literaire traditie.
4.4 Familiegeschiedenis van de Tarquiniërs 4.4.1 Fabius Pictor De oorsprong van de geschiedschrijving in Rome ligt bij de senator Quintus Fabius Pictor, die als eerste een geschiedenis van de stad componeerde. Rond 200 v. Chr. op het einde van de Tweede Punische Oorlog (drie eeuwen na de traditionele einddatum van de koningsperiode) schrijft hij een geschiedenis van Rome in het Grieks. Hij breekt met de traditie van de annales maximi. In plaats van jaarlijsten met een opsomming van gebeurtenissen zet hij een eerste stap richting de historiografie. Net als van zoveel vroege bronnen zijn er alleen fragmenten bewaard gebleven. Het lijkt erop dat hij voornamelijk zocht naar de oorspong van de instituten en ceremoniën van de stad. Waarschijnlijk had hij dus een voorkeur voor de vroegste geschiedenis van Rome waarin de wortels liggen van deze gebruiken. Hij wordt daarom gebruikt door Polybius, Livius en Dionysius van Halicarnassus als het gaat om de koningsperiode.34 Helaas zijn er geen fragmenten bewaard over de Tarquiniërs. Wel weten we uit latere verwijzingen dat Fabius de bouw van de Capitolijnse tempel en de verkrachting van Lucretia op heeft genomen in zijn geschiedenis.35 Ook kunnen we de stamboom van de Tarquiniërs reconstrueren.
Plb. 3.22: … The Carthaginians shall do no injury to the people of Ardea, Antium, Laurentium, Circeii, Tarracina, nor any other people of the Latins that are subject to Rome … 34 Mehl 2011, 45-48. 35 FGrHist, 809 F10-12. 33
13
Fig. II: Stamboom Tarquiniërs.
4.4.2 Ennius Het eerste Latijnse narratief van de geschiedenis van Rome waren de Annalen van Ennius. Het nationale epos heeft als eerste standaardliteratuur voor leerlingen voor een groot deel de ideeën over de eigen geschiedenis bij de Romeinen gevormd. Het werk, dat hij vanaf 204 tot vlak voor zijn dood in 169 schreef, is fragmentarisch overgeleverd. De verzen over de late koningstijd zijn bijna allemaal verloren gegaan op een tiental over Priscus na. Wat Ennius over Superbus schreef is volledig onbekend.36 Maar de redelijk talrijke fragmenten uit de verschillende boeken laten veel van de structuur en verhaallijn zien. De overblijfselen van de geschiedenis van Fabius Pictor en Ennius tonen aan dat de ontstaansgeschiedenis van Rome al goed ontwikkeld was in de tweede helft van de derde eeuw voor Chr. Blijkbaar heeft men een verhaal kunnen construeren uit de Griekse geschiedwerken, lokale tradities en overblijfselen uit de koningstijd.
4.4.3 Polybius Het oudste fragment waarin de stamvader Demaratus wordt genoemd komt van Polybius. Als vertrouweling van de Scipiones schrijft hij in het Grieks een geschiedenis van Rome over de periode 264-146 v. Chr. Zijn doel was het verklaren van de groei van Rome tot een wereldmacht vanaf de Eerste Punische Oorlog tot in zijn eigen tijd. Voor die verklaring verdiepte hij zich ook in de ontstaansgeschiedenis van Rome. De Historiën waren een belangrijke bron voor het latere geschiedwerk van Livius. In het oudste fragment over Tarquinius Priscus en zijn vader beschrijft Polybius hoe de zoon van Demaratus van Korinthe, Lucius, naar Rome trekt om daar carrière te maken. Hij weet zich met zijn gemanierdheid en vleierij op te werken tot vriend van de koning Ancus Marcius en zet zich in deze positie in voor vele publieke zaken, waardoor hij een geliefd persoon wordt in de stad.37
4.4.4 Cicero In het werk De Republica, dat verscheen rond 54 v. Chr., geeft Cicero een vergelijkbaar maar uitgebreider verhaal van de Tarquiniërs. In de vorm van een discussie in de tuin van Scipio Aemilianus zet Cicero zijn visie op de Romeinse staat uiteen. Cicero schrijft dat Demaratus van Korinthe naar Tarquinia zou zijn gevlucht vanwege het begin van de tirannie van Cypselus in 657. Hij is daar getrouwd met een vrouw uit de stad en heeft zijn twee zonen een Griekse opvoeding gegeven. Dan volgt de episode die we van Polybius kennen waarin Lucius (de latere
36 37
Enn. 3.1-11. Plb. 6.6.2.
14
Tarquinius Priscus) naar Rome trekt. Na het overlijden van Ancus wordt hij tot koning gekozen. Tijdens zijn koningschap hervormt hij de instituten, voert oorlog met onder andere de Sabijnen, start de Romeinse spelen en begint hij met de bouw van de tempel van Jupiter Capitolinus. Na 38 jaar koningschap wordt Priscus vermoord door de zonen van Ancius. Servius Tullius, de schoonzoon van Priscus, neemt de troon over en wreekt het leed van zijn familie. Over het einde van Servius zegt Cicero niets, hij springt gelijk over naar de zoon van Priscus, Tarquinius Superbus. Volgens Cicero verovert deze wrede koning Latium en met de buit van Suessa Pometia voltooit hij de tempel op het Capitool. De stichting van koloniën en de schenking aan Apollo in Delphi zijn de laatste positieve prestaties die Cicero noemt, daarna schrijft hij uitgebreid over het einde van de koningstijd als gevolg van de arrogantie van de laatste koning.38 Ongeveer een decennium later verschijnt een reeks boeken getiteld Tusculanae disputationes van Cicero, waarin hij hetzelfde verhaal herhaalt in een filosofische context39 Een interessant fragment komt uit de serie speeches In Verrum geschreven door Cicero rond 70 v. Chr. Hierin klaagt hij de voormalige gouverneur van Sicilië aan voor corruptie en afpersing. In het fragment wordt Verrus verweten dat hij een schip heeft laten bouwen voor het transport van zijn buit uit de provincie. Voor de bouw heeft hij niet betaald, dit heeft hij onder druk afgedwongen. Cicero vergelijkt dit met de bouw van het Capitool in vroegere tijden, waarbij de tiran werklieden (fabris) verplichtte te helpen zonder ze te betalen.40 De fabri zijn handwerklieden die werken met harde materialen, in deze context zouden het dus logischerwijs timmerlieden zijn.41 Het fragment wordt door Palombi in verband gebracht met een ander fragment uit een kopie uit de zevende of achtste eeuw na. Chr. van een Latijns verzamelwerk van begrippen.42 De Nederlandse vertaling is: Timmerlieden van Cora: een spreekwoord over degenen die gewend zijn te werken in dienst van anderen en eten van huis mee te brengen. Men zegt om de volgende rede, namelijk toen Tarquinius het Capitool bouwde, stuurde Cora timmerlieden en metselaars voorzien van eigen voedsel.43 In het tweede hoofdstuk zal blijken dat deze fragmenten aansluiten op de ideeën over het functioneren van de werkplaatsen in Rome tijdens de regering van Tarquinius Superbus.
Cic. Rep. 2.19-24 Cic. Tusc. 2.19-31. 40 Cic. Verr. 2.5.19.48: In the first place, I can understand that it may be possible that they did not disburse any money out of the treasury. In fact, even the Capitol, as it was built in the time of our ancestors, was able to be built and completed by public authority, but without any public payment, workmen being pressed into the service, and a fair quota of work being exacted from each person respectively. 41 Smith 1875, 517. 42 Palombi 1997, 7-14. 43 Ps. Plac. Gloss. F5 (=GL. 4. Blz. 61.): Fabri Cora: proverbium in eos qui domesticis alimentis usi aliis laborarent. Dictum ab eo quod Capitolium aedificanti Tarquinio fabros ac structores Corani cum suo victu miserunt. 38 39
15
4.4.5 Strabo In het eerste kwart van de eerste eeuw na Chr. is Strabo degene die de Tarquiniërs weer noemt. In zijn Geographika bij de beschrijving van de Tyrrhenoi44 heeft hij ook aandacht voor de familie. Demaratus zou Etrurië hebben verfraaid met hulp van de handwerklieden die met hem mee waren gereisd. Tarquinius Priscus zet als koning zijn middelen in voor hetzelfde doel. Verder weet Strabo te melden dat de parafernalia van de magistraten werden meegenomen uit Tarquinia samen met een aantal ceremoniën.45
4.4.6 Livius en Dionysius van Halicarnassus De voornaamste bronnen voor de geschiedenis van Rome in de zesde eeuw v. Chr. zijn Dionysius van Halicarnassus en Livius. Beide auteurs schreven tijdens de regeringsperiode van Augustus. Livius hoorde bij de literaire kring rondom de princeps en wijdde een groot deel van zijn leven aan een geschiedenis van Rome. Voor de koningstijd maakt hij voornamelijk gebruik van de annalisten en hij had de voorkeur voor de meest recente werken. Livius deed niet aan nieuw bronnenonderzoek, maar publiceerde een samenvatting van eerdere geschiedenissen. Hij vergeleek verschillende voorgangers en gaf de voorkeur aan de meest waarschijnlijke versie, zoals een goed retoricus hoorde te doen.46 Bij Livius staat de literaire structuur voorop en de keuze van en nadruk op bepaalde details wordt bepaald door zijn streven naar een coherent narratief. De moralistische inslag van het werk is een tweede factor die de keuzes van Livius bepaald. De legendarische geschiedenis van Rome wordt ingezet als voorbeeld van hoogstaande normen die volgens Livius zijn verloren in zijn tijd.47 De passages bij Dionysius over de Etruskische koningen zijn een stuk uitgebreider, maar ook diffuser. Hij probeert een zo compleet mogelijke beschrijving te geven van de gebeurtenissen en neemt daarom verschillende versies op.48 Ook is zijn Griekstalige publiek minder bekend met de Romeinse geschiedenis, waardoor hij verplicht is om uitvoeriger te schrijven. Dionysius geeft een datering bij de verhalen door ze te verbinden met de Griekse olympiades en gelijktijdige gebeurtenissen in Griekenland. Met het begin van de Republiek gebruikt hij net als Cicero de consullijsten om een indicatie van tijd te geven. Livius en Dionysius schrijven uitvoeriger over Demaratus dan hun voorgangers. Hij zou volgens Dionysius fortuin hebben gemaakt met de handel tussen Korinthe en Etrurië.49 Wanneer Cypselus tiran van Korinthe wordt ten koste van de leidende aristocratie van de Bacchiaden, vlucht Demaratus naar Tarquinia. Daar trouwt hij een lokale vrouw en krijgt twee kinderen: Arruns en Lucumo. Demaratus overlijdt na de dood van zijn oudste zoon. De vrouw van Arruns baart na zijn dood nog een kind dat Egerius (de behoeftige) wordt genoemd, omdat hij geen aanspraak kon maken op de erfenis. Lucumo erft het complete kapitaal van zijn vader en trouwt Tanaquil. Zij overtuigt hem om naar Rome te gaan om daar carrière te maken, omdat het in Tarquinia voor Lucumo niet mogelijk was om als immigrant ambten te vervullen. In Rome latiniseert hij zijn naam naar Lucius Tarquinius Priscus.50 Volgens Dionysius nam Lucius ook een groep Etruskische volgelingen mee vanuit Tarquinia.51 Griekse benaming voor de Etrusken. Strab. 5.2.2.219–220 46 Forsythe 2005, 66. 47 Gabba 1991, 95-96. 48 Gabba 1991, 96. 49 Dion. 3.46.3. 50 Liv. 1.34; Dion. 3.46-48. 51 Dion. 3.48.2. 44 45
16
Na een regeringsperiode van 24 jaar neemt Lucius het stokje over van Ancus in 614 door zich met goedkeuring van het volk tot koning te laten benoemen. Dionysius beschrijft de oorlogen van Lucius uitgebreider dan Livius en beweert dat de koning ook heeft gevochten met de Etrusken. Lucius raakt in oorlog met verschillende Latijnse steden, nadat ze het grondgebied van Rome plunderen. Na Apiolae52 vallen ook Crustumerium en Nomentum. Collatia schenkt hij na verovering aan zijn neef Arruns Egerius Tarquinius, die daarna de naam Collinatus aanneemt.53 Corniculum wordt veroverd en de steden Ficulea en Cameria geven zich over. De Latijnen schakelen de hulp in van de Sabijnen en de Etruskische steden Clusium, Arretium, Volaterrae, Rusellae en Vetulonia. Lucius verslaat de Latijnen en maakt hen tot bondgenoten.54 De oorlog met de Sabijnen weet hij met een list snel te beëindigen en tekent een vredesakkoord voor zes jaar. De Etrusken worden verslagen bij Fidenae en hij plundert het grondgebied van Veii. De laatste slag vindt plaats bij Eretum, waarna ook de Etrusken de vrede tekenen. Zij brengen als geschenk de ambtstekenen naar Rome: een gouden kroon, ivoren troon, een scepter met een adelaar erop, een paarse toga en twaalf fasces.55 Als koning zet Lucius zich ook in voor de verfraaiing van de stad. Tijdens zijn regering wordt het Circus Maximus gebouwd en zijn de eerste spelen in de stad. De spelen worden opgedragen aan Poseidon Hippios, net als de Isthmische Spelen in Korinthe. De naam van de god wordt gelatiniseerd naar Neptunus Equester die weer wordt geïdentificeerd met de god Consus. De aanwezigheid van een altaar voor Consus bepaalt de locatie van het stadion.56 De bouwgrond rondom het forum verkoopt hij aan burgers en het forum zelf voorziet hij van portici en marktkramen. De bouw van een stadsmuur wordt onderbroken door de inval van de Sabijnen. Na de oorlogen tegen de Sabijnen en Latijnen laat hij het werk voltooien. Met een afwateringssysteem tussen de heuvels zorgt hij er ook voor dat de overstromingen stoppen. Zijn laatste wapenfeit is het begin van de bouw van de tempel van Jupiter Capitolinus, die hij aan de god had beloofd voor de overwinning in de oorlog met de Sabijnen.57 Tarquinius Priscus wordt in de versie van Livius en Dionysius door de zonen van Ancius vermoord in een complot. Zijn vrouw Tanaquil weet de schoonzoon Servius Tullius naar voren te schuiven als opvolger in 576. Hij probeert de twee zonen (in het geval van Dionysius, kleinzonen) Lucius en Arruns van Priscus, aan zich te binden door ze te huwen met zijn dochters beiden genaamd Tullia. Toch zou Servius hetzelfde lot ondergaan als zijn voorganger. Op militair gebied begint Servius volgens Livius een oorlog tegen Veii, waarmee een bestand was afgelopen. De Etrusken verslaat hij om zijn claim op het koningschap te versterken en een einde te maken aan de onrust in Rome.58 Hij geeft ook opdracht voor de bouw van twee tempels voor Fortuna, waarmee hij een speciale band had, waaronder één op het Forum Boarium.59 Binnen de familie van Servius rommelde het. Zijn twee dochters had hij uitgehuwelijkt aan Lucius en Arruns Tarquinius, twee zonen van Tarquinius Priscus. De heetgebakerde Tullia werd in eerste instantie verbonden met Arruns, die een veel zachter karakter had. De relatie tussen Lucius en de andere dochter genaamd Tullia, was precies andersom. Lucius en de driftige Een Griekse benaming voor Pometia, apion = pomum = appel of veldvrucht. Strabo gebruikt ook de Griekse naam. Livius vergist zich en noemt beide namen als aparte steden. 53 Ibid. 3.49-50. 54 Ibid. 3.50-54. 55 Ibid. 3.55-61. 56 Liv. 1.9.6; Dion. 1.33.2, 2.31.2-3. Zie ook: Plut. Rom. 14.3; Tert. Spec. 5.5; Lydus, De Mag. 1.30. Voor de theorie zie: Wiseman 2004, 39. 57 Liv. 1.35-38; Dion. 3.67.4-69. 58 Liv. 1.42; Dion. 4.27. 59 Dion. 4.27, 4.40.5. 52
17
Tullia delen in het geheim hun ambitie voor de troon en trouwen zodra hun partners overlijden. Tullia spoort haar man aan tot een coup om hem zo snel mogelijk koning te maken. Volgens Dionysius wijst Tullia Lucius erop dat hij afstamt van Hercules terwijl de koning geen bekende voorouders heeft. Ze noemt het een schande voor zijn familie.60 Na 44 jaar wordt Servius Tullius vermoord op het forum door zijn schoonzoon.61 Over zijn usurpator bestaat nogal wat onduidelijkheid met betrekking tot de chronologie. Livius volgt Fabius Pictor en meent dat er drie generaties zijn: Demaratus, zijn zoon Tarquinius Priscus en de zoon van Priscus Tarquinius Superbus.62 Dionysius volgt juist L. Piso Frigo en maakt van Superbus de kleinzoon van Priscus.63 Deze problemen worden behandeld in het laatste hoofdstuk. Lucius wordt gedoopt tot Tarquinius Superbus, de hoogmoedige. In beide geschiedenissen wordt hij omschreven als het archetype van een slechte heerser. Superbus stelt een bodyguard aan om zich te beschermen, negeert de senaat en volksvertegenwoordigingen volledig, vervolgt iedereen die zijn positie bedreigd en beult de Romeinen af in bouwprojecten. Zijn volk laat hij het afwateringsproject van Tarquinius Priscus afmaken met de cloaca maxima en het Circus Maximus met portici omringen.64 Net als zijn vader zoekt hij steun onder het volk in plaats van bij de senatoren voor zijn koningschap, dat wordt gekenmerkt door conflicten, die resulteerden in vervolgingen onder de aristocratie. Hij streeft naar een alliantie met de Latijnen. Eerst huwelijkt hij zijn dochter uit met de heerser van Tusculum, Octavius Mamilius, een vooraanstaand persoon in Latium. Later roept hij de Latijnse leiders bijeen en vormt een bond met hem als leider.65 Dionysius voegt hieraan toe dat de Hernici en de Volsken ook werden uitgenodigd voor een bondgenootschap. Van de Volsken sloten alleen de steden Ecetra en Antium zich aan. Om het akkoord tussen de vier volken te bestendigen laat Superbus een tempel bouwen op de Monte Cavo waar jaarlijks tijdens een groot feest offers worden gebracht aan Jupiter Latiaris door de 47 steden. Volgens Dionysius was dit de oorsprong van de feriae Latianae, die in zijn tijd nog steeds werden gevierd. Hij noemt echter geen jaartal bij de stichting.66 Tarquinius zou volgens Dionysius ook opdracht hebben gegeven voor de bouw van de tempel van Semo Sancus Dius Fidius op de Quirinaal. De officiële inwijding gebeurt pas door de consul Spurius Postumius op 5 juni 466 v. Chr.67 Dionysius schrijft verder dat de tempel voor Saturnus op het Forum volgens sommige historici ook wordt toegewezen aan Tarquinius. Anderen menen dat tijdens het consulschap van Titus Larcius, een jaar voor de inwijding in 497, was begonnen met de bouw. De tempel verving een altaar dat gebouwd was door en voor Heracles.68 De koningen voert, nadat hij de zijn bondgenoten in het Romeinse leger heeft geïntegreerd, een aantal succesvolle oorlogen tegen de Sabijnen en Volsken. Suessa Pometia wordt veroverd op de Volsken en de buit later gebruikt voor het afronden van de tempel van
Dion. 4.28-29. Liv. 1.48; Dion. 4.28-40. 62 Liv. 1.46.4. 63 Dion. 4.6.1-7, 4.30.2 64 Dion. 4.44.1. 65 Liv. 1.49-53. 66 Dion. 4.49. 67 Dion. 9.60.8. Sancus werd geïdentificeerd met de Romeinse Heracles, die ook een beschermer van eedafleggingen. Volgens Ovidius werd het heiligdom door de Sabijnen gebouwd: Ovid. Fast. 6.213. 68 Dion. 6.1.4 60 61
18
Jupiter Capitolinus.69 Het blijkt dat dit verhaal bekend is bij de voorgangers van Livius en Dionysius. Livius schrijft namelijk dat Fabius Pictor en Piso verschillende geldsommen noemen voor de verkoop van de buit.70 De oorlog met het Latijnse Gabii weet Tarquinius met een list te winnen. Hij laat het lijken of zijn zoon Sextus overloopt naar Gabii. In de stad werkt Sextus zich snel op tot aanvoerder van het leger en begint een oorlog met Rome. Aanvankelijk lijkt de onderneming succesvol, maar na geheim advies van zijn vader vermoordt Sextus de leiders van Gabii. Na de executies wordt de stad zonder tegenstand overgedragen aan Tarquinius.71 Dionysius weet te melden dat het verdrag tussen beide steden nog te zien is in de tempel van Jupiter Fidus.72 Daar staan de schilden met de ossenhuid waarin het verdrag is geschreven in oude tekens.73 Rome komt in rustig vaarwater na de verovering van Gabii en de vrede met de Aequi en Etrusken. Superbus laat in deze periode het werk van Priscus afmaken met hulp van werklieden uit Etrurië.74 Dionysius geeft een korte beschrijving van de uiteindelijke tempel.75 Naast de oorlogen en het bouwprogramma sticht hij een tweetal koloniën.76 Signia schenkt hij volgens Dionysius aan zijn zoon Titus en Circei aan Arruns.77 Ook noemenswaardig is de komst van de Sibillijnse boeken naar Rome. Superbus weigerde de negen boeken te kopen van een vrouw, waarna zij er drie verbrandde. Ze bood voor dezelfde prijs de zes boeken aan, werd weer geweigerd en verbrandde er weer drie. Uiteindelijk kocht Superbus op advies van een augur de laatste drie boeken en plaatste ze onder de tempel van Jupiter.78 Het einde van de monarchie wordt ingezet tijdens de belegering van Ardea.79 Tarquinius had volgens Livius de oorlogsbuit nodig om zijn bouwprogramma in Rome te bekostigen en de onrust onder zijn volk te beteugelen.80 Terwijl Tarquinius op oorlogspad is tegen de Rutuli wordt in Rome, na de bekende episode van de verkrachting van Lucretia, de republiek uitgeroepen. Volgens Livius en Dionysius begint na 25 jaar Tarquinius Superbus en 244 jaar monarchie de republiek van Rome.81 De eerste twee consuls van de nieuwe republiek zijn Brutus en Lucius Tarquinius Collinatus, neven van de verdreven koning. Collinatus ambt duurt niet lang, zijn naam herinnert het volk te sterk aan de tiran en hij vertrekt naar Lavinium.82
Liv. 1.53.1-3; Dion. 4.59.1. Liv. 1.55.8. 71 Liv. 1.53-54; Dion. 4.53-58. 72 Naast Heracles wordt Sancus ook met Jupiter geassocieerd, ook Jupiter waakt over eden en overeenkomsten. Het zou dus gaan om de eerder genoemde tempel op de Quirinaal voor Sancus. Zie: Dion. 2.49.2. 73 Dion. 4.58.4. 74 Liv. 1.55.1; Dion. 4.53-59. 75 Dion. 4.61.3-4: … It stood upon a high base and was eight hundred feet in circuit, each side measuring close to two hundred feet; indeed, one would find the excess of the length over the width to be but slight, in fact not a full fifteen feet. For the temple that was built in the time of our fathers after the burning of this one was erected upon the same foundations, and differed from the ancient structure in nothing but the costliness of the materials, having three rows of columns on the front, facing the south, and a single row on each side. The temple consists of three parallel shrines, separated by party walls; the middle shrine is dedicated to Jupiter, while on one side stands that of Juno and on the other that of Minerva, all three being under one pediment and one roof. 76 Liv. 1.56.1-4; Dion. 4.63. 77 Dion. 4.63.1. 78 Ibid. 4.62.1-4. 79 Liv. 1.57.1; Dion. 4.64.1. 80 Liv. 1.57.1-2. 81 Ibid. 1.58-60. 82 Ibid. 2.2. 69 70
19
Tarquinius zoekt na de coup hulp bij zijn bondgenoten. Livius schrijft dat de koning met twee van zijn zonen vertrekt naar Caere. Zijn derde zoon Sextus gaat in ballingschap naar Gabii en wordt daar vermoord vanwege zijn eerdere verraad, volgens Livius.83 Dionysius meent dat de hele familie eerst kort verblijft in Gabii, waar ze hopen op hulp van de Latijnen bij de restauratie van de monarchie. Wanneer blijkt dat hij niet op hen kan rekenen vertrekt hij naar Tarquinia, de stad van zijn moeder.84 Via gezanten probeert de koning te bemiddelen om zijn macht te herstellen.85 Volgens Livius probeert hij onder andere zijn landgoederen op het Campus Martius tevergeefs terug te krijgen.86 Als blijkt dat Tarquinius weinig krediet heeft in Rome worden de banden aangehaald met de Etrusken en trekt hij samen met de legers uit Tarquinia en Veii ten strijde tegen Rome. Arruns Tarquinius en de consul Lucius Brutus sterven in een duel.87 Na de verloren oorlog vraagt de oud-koning de hulp van de Lars Porsenna, in een laatste poging om de troon terug te veroveren. Dionysius beweert dat de Latijnse steden Antemnae en Camerium meestreden met Porsenna.88 De belegering door deze Etruskische koning van Clusium eindigt in een vrede met Rome.89 De tempel van Jupiter Optimus Maximus wordt ingewijd in de eerste jaren van de Republiek, volgens Livius voor de oorlog met Porsenna in 509 en volgens Dionysius erna in 505.90 Volgens Livius vertrekt Tarquinius hierna naar Tusculum, waar hij zijn ballingschap doorbrengt met zijn schoonzoon Octavius Mamilius.91 Rond 500 begint de oorlog tussen de Romeinen en Latijnen die culmineert in de slag bij het meer van Regillus. Dionysius geeft een opsomming van de steden die samen strijden met Octavius Mamilius, Sextus Tarquinius en Titus Tarquinius.92 Livius meent dat Sextus al eerder is overleden. Mamilius en Titus sterven in het gevecht en rond 495 overlijdt ook de oude koning aan het hof van Aristodemus in Cumae.93
4.4.7 Ovidius In de Keizertijd lijkt de interesse voor de vroegste geschiedenis van Rome verdwenen bij de serieuzere historici, Livius werk is de standaard geworden. De geschiedenissen van bijvoorbeeld Florus, Eutropius en Orosius zijn uittreksels van Livius en hebben daarom weinig toegevoegde waarde, net als Cassius Dio die begin derde eeuw een geschiedenis schrijft die minder zwaar op Livius leunt.94 Voor nieuwe informatie over de koningsperiode moeten we ons richten tot de antiquaire werken. De Fasti van Ovidius vallen deels in deze categorie, omdat hij in deze gedichten zoekt naar de oorsprong van de Romeinse rituelen. Al eerder zijn de verwijzingen genoemd naar Servius en Fortuna. Een tweede interessante passage gaat over de cultus van Fortuna Virilis. T.P. Wiseman denkt dat Tarquinius Priscus deze cultus heeft geïntroduceerd in Rome met de Ibid. 1.60.2. Dion. 5.3. 85 Ibid. 5.5. 86 Liv. 2.5.2. 87 Liv. 2.6.9; Dion. 5.15. 88 Dion. 5.21.3. 89 Liv. 2.9-15; Dion. 5.21-34. 90 Liv. 2.8.6-8; Dion. 5.35.3. 91 Liv. 2.15.7. 92 Dion. 5.61.3: (…) Ardea, Aricia, Bovillae, Bubentum, Cora, Carventum, Circeii, Corioli, Corbio, Cabum, Fortinea, Gabii, Laurentum, Lanuvium, Lavinium, Labici, Nomentum, Norba, Praeneste, Pedum, Querquetula, Satricum, Scaptia, Setia, Tibur, Tusculum, Tolerium, Tellenae, Velitrae … 93 Liv. 2.19-21.5; Dion. 6.21.3, 7.12. 94 Cass. Dio. 7.8-12. 83 84
20
bedoeling om de bekende cultus van Aphrodite uit Korinthe te kopiëren.95 De oude cultus wordt in de Republiek gecombineerd met Venus Verticordia en gevierd tijdens de erotische Veneralia. Mirte speelt bij deze cultus een grote rol, de vrouwen zouden gehuld in de plant baden. Aphrodite verstopte zich ook achter mirte toen zij bespied werd door de satyrs.96 Er zijn volgens Wiseman veel overeenkomsten met de beroemde Aphrodisia in Korinthe. Het festival had ook een erotische lading, men eerde de godin namelijk door middel van gemeenschap met de priesteressen. Daarnaast werd Aphrodite ook sterk geassocieerd met mirte. De bronnen verwijzen naar een verdwenen bos van mirte op de plaats van het Circus Maximus. Het altaar voor Venus Murtea (Venus van de mirte) zou hier nog naar verwijzen.97 Tarquinius Priscus zou met de bouw van het Circus de cultus op die plaats hebben geïntroduceerd.
4.4.8 Plinius de Oudere De Naturalis Historiae van Plinius de Oudere wordt rond 78 na Chr. uitgebracht in Rome. De encyclopedie heeft uitgebreid aandacht voor de kunsten, waaronder beeldhouwkunst. Door de aard van het werk en de gebruikte bronnen onderscheidt hij zich van Livius en Dionysius. Plinius begint zijn hoofdstuk over boetseerkunst (plastice) met de oorsprong ervan. Volgens zijn bronnen werd deze kunstuiting uitgevonden op Samos of in Korinthe door Butades. Demaratus was degene die de techniek introduceerde in Italië. Na de verbanning van de Bacchiaden uit Korinthe vertrok hij naar Etrurië samen met de kunstenaars (fictores) Euchir, Diopus en Eugrammus.98 Van Varro neemt Plinius de notie over dat Tarquinius Priscus de kunstenaar Vulca uit Veii opdracht zou hebben gegeven om het acroterion van Jupiter in een quadriga voor zijn tempel op het Capitool te maken. Het gezicht van Jupiter werd ritueel met vermiljoen geverfd.99 Verrius Flaccus zou volgens Plinius hebben geschreven dat de censor verantwoordelijk was voor het beschilderen van het beeld. Hetzelfde ritueel werd toegepast bij triomferende generaals.100 Een ander interessant fragment gaat over de aanleg van de afwatering op het Forum onder leiding van Tarquinius Priscus. Volgens Plinius gebruikte de koning de burgers van Rome als arbeiders. Veel van hen probeerden onder het zware werk uit te komen door zelfmoord te plegen. Als straf liet de koning hun lichamen kruisigen.101 Cassius Hemina schrijft juist dat dit verhaal bij Tarquinius Superbus hoort.102
4.4.9 Plutarchus Een onderdeel van de verzamelde werken van Plutarchus uit de eerste eeuw na Chr. getiteld Moralia, zijn de Quaestiones Romanae. Daarin geeft hij uitleg over Romeinse gebruiken, met name in de religieuze sfeer. Hij gebruikt de geschiedenissen van Livius en Dionysius, maar ook de antiquaire werken zijn een grote bron voor zijn kennis. Over de Etruskische koningen vermeldt hij weinig, maar over Servius Tullius des te meer. Hij benadrukt de speciale band tussen Servius en Fortuna. De koning zou een gesprek Wiseman 2004, 40. Ovid. Fast. 4.133-162. Plut. Num. 19.2. Lydus, De Mens. 4.65. 97 Varro, De Lin. Lat. 5.154; Serv. Auct. Aen. 8.636. 98 Plin. Nat. 35.43. 99 Plin. Nat. 35.45. Zie ook: Festus, 340-2L. 100 Plin. Nat. 33.36. 101 Plin. Nat. 36.107. 102 Cass. Hemin. 15 P: Tarquinius Superbus forced the people to construct sewers, and when hardship caused many to hang themselves, he ordered their bodies to be crucified. 95 96
21
hebben gehad met de godin die door zijn raam naar binnen kwam.103 Ook noemt hij een groot aantal heiligdommen, waaronder twee tempels op het Forum Boarium voor Fortuna en Mater Matuta, gesticht door Servius voor zijn godin.104 Dit is van belang in de discussie over de Archaïsche tempel die is gevonden op het Forum Boarium onder de Sant’Omobonokerk. Plutarchus schrijft ook over de bouw van de tempel van Jupiter Capitolinus. Samen met Livius en Dionysius meent Plutarchus, in tegenstelling tot Plinius, dat Tarquinius Superbus de opdracht gaf voor het acroterion van de quadriga aan handwerklieden uit Veii.105 Het is opmerkelijk dat er veel overeenkomsten zijn tussen de bouwprojecten van Tarquinius Priscus en Superbus in de bronnen. Beide koningen leggen riolen aan, richten tribunes op bij het circus en bouwen aan de Capitolijnse tempel. Een aannemelijke verklaring hiervoor is dat er in de originele traditie voor twee koningen alleen de naam Tarquinius werd gebruikt, waardoor latere historici hun daden verwisselden. Uiteindelijk werden de bouwprojecten met beide koningen geassocieerd. De oplossing van de annalisten voor de soms opzichtige verwarring was om Priscus de plannen te laten maken waarna Superbus ze voltooide. De Capitolijnse tempel is een treffend voorbeeld. De bronnen zijn het niet eens over wie verantwoordelijk is voor de bouw. Uiteindelijk schrijven Livius en Dionysius dat Priscus de fundering zou hebben gelegd en zijn zoon de tempel zelf bouwde. Ook is het onduidelijk wie de opdracht gaf voor de terracotta beelden, Plinius en Plutrachus spreken elkaar tegen. Pallottino heeft overtuigend beargumenteerd dat Superbus waarschijnlijk Vulca inhuurde en de tempel liet bouwen.106 Het is wederom een signaal om voorzichtig te zijn met het interpreteren van de bronnen en het zoeken naar historiciteit. Voor het onderzoek naar de daksystemen betekent dit dat er een goede balans moet worden gevonden tussen argumenten uit de bronnen en uit archeologische bevindingen om sites te kunnen toewijzen aan de koningen. Het kan niet de bedoeling zijn om net als Schliemann met Homerus in de hand op zoek te gaan naar Troje.
Plut. Quaes. Rom. 36. Plut. Quaes. Rom. 74. 105 Plut. Publ. 13: … When Tarquin was still king, and had all but completed the temple of Jupiter Capitolinus, either in consequence of an oracle, or else of his own good pleasure, he commissioned certain Tuscan craftsmen of Veii to place upon its roof a chariot of terra cotta. Soon after this he was driven from his throne. 106 Pallottino 1945. 103 104
22
5 De Tarquiniërs en de daksystemen Het onderzoek naar de terracotta daken in Etrurië heeft in de laatste decennia een hoge vlucht genomen en er begint zich een beeld te vormen van het ontstaan en de verspreiding van de techniek. De vroegst dateerbare terracotta daken zijn gevonden in Korinthe. In het tweede kwart van de zevende eeuw zijn daar de Archaïsche dakpannen uitgevonden en gebruikt voor de tempel van Apollo en Poseidon. De techniek verspreid zich al zeer vroeg naar Italië, waar de eerste daken kort na het midden van de zevende eeuw in Etrurië worden geproduceerd. In Poggio Civitate (Murlo) en Acquarossa zijn de oudste gedecoreerde daken gevonden, geïnspireerd op Griekse en vooral Korinthische voorbeelden. Ze worden gedateerd in de Late Oriëntaliserende periode in de tweede helft van de zevende eeuw. Ook Rome is een van de eerste steden waar terracotta daken worden geproduceerd, zeker al rond 620.107 Het idee van een connectie tussen de terracotta daken in Etrurië en de afstammelingen van de Bacchiaden is niet nieuw en speelt al langer in het onderzoek. Bij de analyse van de vroegste versierde Etruskische daken uit de Oriëntaliserende periode met Griekse motieven is al opgevallen dat een aantal kenmerkende decoratieve elementen en technieken ook op andere plaatsen wordt teruggevonden. In Poggio Civitate is een residentie gevonden waarvan het dak veel gelijkenissen heeft met een dak uit Mon Repos op Korfu. De daken worden in het laatste kwart van de zevende eeuw gedateerd en hebben een concave daklijst beschilderd met tongmotief, antefixen in de vorm van vrouwenhoofden afgewisseld met waterafvoeren in de vorm van leeuwenhoofden en rozetten. Ook zijn er technische overeenkomsten, bijvoorbeeld in de manier waarop de illusie wordt gewekt dat de sierlijst van vrouwen- en leeuwenhoofden uit één stuk bestaat en de vorm van de verschillende dakpannen.108 Naast Korfu is er ook een connectie met Sicilië. Hier komt in de vroegste architectonische terracotta´s van Syracuse uit het begin van de zesde eeuw de concave daklijst met tongmotieven ook terug. Net als bij de contemporaine Etruskische tempels gebruikt men een laterale sima, bestaat de geison uit decoratieplaten versierd met een dubbele guilloche en wordt het pediment opengelaten. Een laatste overeenkomstig element is het gebruik van uitgesneden dubbele voluten op de nok in Sicilië en Poggio Civitate in de zesde eeuw.109 Een verklaring voor de gelijkenis in stijl en techniek van de terracotta daken in drie gebieden wordt gevonden in de Bacchiaden. Zoals al eerder is aangegeven staat in de bronnen dat deze clan in de achtste en zevende eeuw in Korinthe zou hebben geregeerd. Het familielid Archias leidde rond 735 kolonisten naar Korfu en Syracuse.110 Toen de tiran Cypselus de dynastie verdreef in 657 vluchtte een deel naar Korfu, Etrurië en Sparta.111 De diaspora van de Bacchiaden zou niet alleen de verspreiding van de decoraties verklaren, maar ook de overdracht van productie en bouwtechnieken die in de drie gebieden sterk overeenkomen. De organisatie van de werkplaatsen, het gebruik van mallen en ‘marketing skills’ zorgen voor de snelle verspreiding van terracotta daken in Etrurië en lijken te zijn ontwikkeld in de eerste helft van de zevende eeuw op Korinthe met de handel in proto-Korinthisch aardwerk. Het vertrek van de Winter 2002-2003, 227. Winter 2000, 251-253. 109 Winter 2002–2003, 227-229. 110 Thuc. 6.3.2: The next year Archias, a man of the Herculean family, carried a colony from Corinth and became founder of Syracuse (…); Strab. 6.2.4: While Archias was on his voyage to Sicily, he left Chersicrates, a chief of the race of the Heracleidæ, with a part of the expedition to settle the island now called Corcyra, but anciently called Scheria, and he, having expelled the Liburni who possessed it, established his colony in the island. 111 Jeffrey 1976, 145-147. 107 108
23
familie zou ook verklaren waarom er in de periode van de Cypseliden in Korinthe geen aanwijzingen zijn gevonden voor de productie van terracotta daken.112 Rond 580, na de tirannie van de Cypseliden, verschijnen er weer gedecoreerde daken. Winter wijst erop dat deze daken elementen dragen die zijn ontwikkeld in Etrurië, zoals de versierde sima en het dichte pediment.113 Korinthe stond tot in de Hellenistische periode bekend om haar terracottaproductie en is de geboorteplaats van terracotta daken. Alleen zijn er geen vroege gedecoreerde daken gevonden die ter inspiratie hebben kunnen gediend voor de daken in de andere drie gebieden. Volgens Nancy Winter is een stenen perirrhanterion uit 660-650 en gevonden bij het heiligdom voor Poseidon bij de isthmus van Korinthe een belangrijke link. Het waterbassin combineert alle eerder genoemde elementen van de vroege daksystemen gevonden in Etrurië, Korfu en Sicilië: de basis heeft een concaaf profiel en is beschilderd met een tongmotief en dubbele guilloche, de staanders stellen potnia theron voor en er lopen dubbele voluten over de schaal.114 Het perirrhanterion bewijst voor haar dat naast de techniek, ook de stijl van de daken in de Etrurië, Korfu en Sicilië terug zijn te voeren op Korinthe.
Fig. III: Perirrhanterion Isthmia.
Winter 2008, 578. Winter 2002-2003, 231-232. 114 Winter 2002-2003, 229. 112 113
24
5.1 Bacchiaden in Etrurië Voor de overdracht van de kennis van Korinthe naar Etrurië wordt gekeken naar de verhalen over Demaratus. De historici uit de vierde eeuw hebben het verhaal deels verfraaid, maar het politiek-economische element lijkt meer waarheid te bevatten. Demaratus wordt in de recente studies gezien als een metafoor voor Korinthische emigranten, mogelijk Bacchiadische vluchtelingen. De praktijk om als entrepreneur Griekse handwerklieden te laten overkomen naar Etrurië is volgens Ridgway ook te zien in de aardewerkproductie in Pithekoussai in de zevende eeuw. Werkplaatsen in de zevende eeuw zijn klein, monofunctioneel en zijn opgezet rondom een aantal ambachtslieden.115 Een ander realistisch aspect is de horizontale mobiliteit onder de elite in deze periode. Ampolo heeft aangetoond dat het niet uitzonderlijk is voor een aristocraat om te vertrekken naar een andere gemeenschap en zijn vooraanstaande positie te behouden.116 De overlapping van het literaire en archeologisch materiaal is dus geen toeval. Het is niet ondenkbaar dat een welgesteld figuur vertrekt uit het tumultueuze Korinthe van Cypselus met een aantal ambachtsmannen, om in Etrurië een succesvolle onderneming te beginnen. De vondst van zeer vroege pottenbakkersovens in Tarquinia zijn een ander bewijs voor een mogelijke technische overdracht vanuit Korinthe voor de vlucht van de Bacchiaden. De precieze ouderdom van de ovens is onbekend. De stadsmuur waarvoor de ovens moesten wijken dateert namelijk uit de eerste helft van de zesde eeuw en geeft een terminus ante quem. Men denkt dat ze ergens in de tweede helft van de zevende eeuw zijn gebouwd.117 De grootte van de ovens en fragmenten van dakpannen en tegels indiceren dat het om de productie van terracotta daken gaat. De constructie is te vergelijken met een aantal ovens uit de vroege zesde eeuw en gevonden in de pottenbakkerswijk van Korinthe. Er zijn twee kamers met daartussen een vierkante stookruimte en twee warmtekanalen gescheiden door een diafragma. Een andere overeenkomst met de terracottaproductie in Korinthe zijn de steunen in de vorm van een afgeknotte piramide.118 De datering is erg onzeker, maar het staat vast dat het om zeer vroege ovens gaat. Murlo en Acquarossa (ca. 640-630) waren tot nu toe de vroegste productiecentra in Etrurië en misschien gaat de nijverheid verder terug. Zou het kunnen dat er al voor de coup van Cypselus een op Korinthische leest geschoeide terracottaproductie aanwezig was in Etrurië? Demaratus vlucht naar Etrurië, omdat hij daar contacten had via de handel. Mogelijk zijn er al voor de Bacchiadische vluchtelingen Korinthiërs naar Etrurië vertrokken en maakte men de logische keuze om zich bij hen te voegen. Het is niet mogelijk om hier zinnige uitspraken over te doen, omdat het onderzoek nog niet zover is. In ieder geval is het een interessante gedachte.
Ridgway/Ridgway 1994, 11-12. Smith 1998, 38-46. Ampolo 1976-1977, 333-345. 117 Baratti/Mordeglia 2009, 83-88. 118 Baratti/Mordeglia 2009, 89-90. Voor de Korinthische tegenhangers van de ovens en steunen zie: Merker/Williams 2006, 3-16 en 21-22. 115 116
25
5.2 Het Rome-Campanië-Noord-Etruriësysteem en Tarquinius Priscus Het eerste daksysteem dat wordt verbonden met de Etruskische koningen van Rome is het Rome-Campanië-Noord-Etruriësysteem, dat wordt gedateerd rond 590-575. Het idee is dat Tarquinius Priscus in de voetsporen van zijn vader treedt en in Rome een dakpanindustrie begint. Fragmenten van het systeem zijn in de stad gevonden op het Forum bij de Curia Hostilia en de derde fase van het gebouw onder de latere Regia, op de Capitolijnse heuvel bij de mogelijke tempel van Jupiter Feretrius en op het Forum Boarium bij de eerste fase van de tempel bij Sant’Omobono. Buiten Rome is het systeem gevonden in Campanië (Pithecusae en Cumae) en Noord-Etrurië (Poggio Buco, Pogio Civitate, Vulci en Rusellae).119 Het centrum van de dakproductie ligt mogelijk in Rome. Hier zijn de oudste daken gevonden van het Rome-Campanië-Noord-Etruriësysteem. Met de boringen op het Velabrum, de vallei tussen het Capitool en de Palatijn, is ook aan het licht gekomen dat er bruikbare klei in Rome aanwezig was voor terracottaproductie. De vroegste dakpannen zijn allemaal gemaakt met de klei uit het Velbarum, de plaats waar Tarquinius Priscus volgens de bronnen zijn afwateringsproject heeft gerealiseerd. De ontdekking wordt ook geassocieerd met de verwijzingen naar andere bouwprojecten van Priscus, zoals het aanleggen van portici en marktkramen op het Forum en de verkoop van omliggend bouwgrond. Misschien is het woord ‘portici’ een omschrijving van de latere auteurs voor de werkplaatsen. De vorm van de vroege werkplaatsen zoals Murlo doen denken aan de open colonnade of portico.120 In de zesde eeuw veranderen de werkplaatsen drastisch: ze groeien, verbreden hun productie en werken met gestandaardiseerd materiaal. Mallen werden al gebruikt, maar voor het eerst worden er identieke decoratieve platen gebruikt op verschillende daken in Rome. De overeenkomsten in de morfologie en iconografie zijn een aanwijzing dat dezelfde kunstenaars verantwoordelijk waren voor de daken in en later buiten Rome. Ambachtsmannen maakten mallen in hun werkplaats of reisden naar de bouwplaats om daar de mallen en dakelementen te produceren. Een derde optie is dat de complete daken werden getransporteerd. Lokale pottenbakkers werden dan ingezet voor de dakpannen.121 De oudste daken van het Rome-Campanië-Noord-Etruriëtype komen uit Rome. Tarquinius Priscus zou dus aan het hoofd van een dergelijke werkplaats in Rome kunnen hebben gestaan. In de daken die onder zijn leiding werden gemaakt zou ook een politieke lading zitten. De locatie en iconografie lijken te zijn gekozen om de macht van de koning te representeren door te verwijzen naar zijn Korinthische afkomst. Ook uit de bronnen zou blijken dat Tarquinius zeer bewust is van zijn afstamming van de Bacchiaden. Hij kopieert Korinthische rituelen in Rome, zoals de eerder genoemde versie van de Isthmische spelen en van de cultus voor Aphrodite. Zevi noemt hem dan ook de eerste Korinthische koning van Rome, in plaats van een Etruskische koning.122 In de afbeeldingen op de daken zouden ook verwijzingen zitten naar de afkomst van Tarquinius Priscus, wat een argument is voor een bouwprogramma onder zijn leiding.
Winter 2008, 144-160. Ammerman/Iliopoulos 2008, 7-30. 121 Winter 2008, 536-537. 122 Zevi 1995, 291-314. 119 120
26
5.2.1 Pegasus De iconografie van de tempeldaken biedt ook argumenten voor een productie onder leiding van Tarquinius Priscus. Mertens-Horn ziet in haar studie uit 1994 overeenkomsten in de iconografie en verwijzingen naar de Bacchiaden op de tempel bij Sant’Omobono, het Athenaion in Syracuse en de tempel van Artemis op Korfu. De drie tempels dateren allemaal ongeveer tussen 600 en 580 en de pedimenten dragen afbeeldingen van gorgonen en Pegasus. Het vliegende paard zou zijn geboren uit de gorgon Medusa, had een mythologische band met Korinthe en was het wapen van Bacchiaden. Mertens-Horn interpreteert het paard als een familiewapen van de Bacchiaden.123 Verder valt het Winter op dat de drie tempels rond 580 zijn gebouwd en misschien wel de dank uiten voor het einde van de Cypseliden in 583 in Korinthe.124 De tempel wordt rond 580 gedateerd op basis van het aardewerk gevonden bij de funderingen, dit sluit een connectie met Tarquinius Priscus in plaats van Servius Tullius niet uit. In Etrurië is de gorgonantefix ook teruggevonden op de daken in Cumae, Pithecusae en op het gebouw onder de Regia in Rome.125
5.2.2 Sibillen Pegasus en de bijbehorende gorgonen zijn één verwijzing naar de Griekse/Korinthische afkomst van de Tarquiniërs, maar Winter ziet meerdere aanwijzingen voor een bouwprogramma onder leiding van Tarquinius Priscus. Het daksysteem van de derde fase van de Regia heeft een stilistische connectie met contemporaine daken uit Pithecusae en haar nabijgelegen zusterstad Cumae. Allen worden door Winter onder het Rome-Campanië-Noord-Etruriësysteem gerekend. De gorgonantefixen uit Cumae en Pithecusae komen uit dezelfde reeks van mallen en hebben weer technische en stilistische overeenkomsten met de antefix uit Rome. Volgens Winter is de gemeenschappelijke noemer die de sites in Campanië en Rome aan Tarquinius verbindt de sibillijnse orakels.126 In Cumae zijn de fragmenten waarschijnlijk afkomstig van een vroege fase van de tempel van Apollo. De cultus van deze god was in Cumae verbonden met een beroemde sibille en haar orakels zouden mogelijk zijn bewaard in dit gebouw.127 Volgens Winter zou het gebouw onder de Regia in Rome ook als archief kunnen hebben gediend, maar dan van de Sibillijnse boeken. Uit de geschreven bronnen blijkt dat Tarquinius een speciale band had met de sibillen.128 Voordat ze in de tempel van Jupiter Capitolinus werden geplaatst zouden ze mogelijkerwijs door Priscus in de Regia zijn bewaard. De vraag is dan wel vanaf wanneer deze boeken in Rome aanwezig waren? De band met de sibillen heeft een langere geschiedenis in de familie van de Bacchiaden, in Korinthe bouwden ze namelijk voor Apollo de eerste tempel met een terracotta dak. Ook zouden ze in Delphi een heiligdom voor de god hebben laten bouwen, nadat het orakel de kolonisatie van Korfu en Syracuse goedkeurde.129
Mertens-Horn 1995, 257–289. Winter 2008, 579. 125 Winter 2006, 354. 126 Winter 2006, 349–355. 127 Lact. Inst. Div.1.6.15. 128 Plin. Nat. 34.22, 34.29. Dion. 4.62. 129 Plut. Nar. Am. 2. 123 124
27
5.2.3 Minotaurus Onder de Regia in Rome is een decoratieplaat gevonden van het Rome-Campanië-NoordEtruriëtype, die waarschijnlijk afkomstig is van de derde fase van het gebouw. Op de plaat is tussen twee panters een mensfiguur met een stierenhoofd te zien. Dit figuur wordt als minotaurus betiteld, hoewel dit onzeker is door de afwezigheid van de gebruikelijke mythologische context, zoals Theseus. Een tweede voorbeeld komt ook uit Rome en wordt geassocieerd met de Curia Hostilia.130
Fig. IV: Decoratieplaat met minotaurus, derde fase Regia. M. Fabbri heeft met de opgravingen in Gabii, op ongeveer twintig kilometer van Rome, een derde exemplaar gevonden. De afbeelding van de minotaurus is ontdekt in een heuvel van puin, afkomstig van een onderliggende structuur. Fabbri ziet de overeenkomstige decoraties als argument om te denken dat het om het paleis van Sextus Tarquinius gaat. De decoratieplaat zou dan onderdeel zijn van een oudere versie van het paleis uit de tijd van Tarquinius Priscus. De zoon van Tarquinius Superbus zou zich hebben gevestigd in Gabii om de stad daarna met een list te kunnen onderwerpen. Nadat hij het vertrouwen heeft gewonnen van de inwoners laat hij de elite ombrengen en levert hij de stad uit aan zijn vader. Het gebouw is opgericht en verlaten in de zesde eeuw v. Chr. De goede conditie zou een indicatie zijn dat het om een plotseling vertrek van de bewoners gaat. Dit koppelt Fabbri aan de vijandige houding van Gabii tegenover de Tarquiniërs na het einde van de monarchie in Rome. De destructie van het paleis zou opzettelijk zijn en het gevolg van de machtswisseling.131 Er zijn nog veel onzekerheden die hopelijk in een publicatie worden verklaard.
Downey 1993, 235-238. Ministerio 2010. Zie ook: Gurgone 2010, 15. 130 131
28
De minotaurus zou dus een onderdeel kunnen zijn van de iconografie van de Tarquiniërs. Het mythische beest had een militaire betekenis. Voor de hervormingen van Marius was de minotaurus namelijk het embleem van een van de vijf legioenen.132 Torelli denkt dat de afbeelding ook verwijst naar het labyrint dat volgens een fragment van Festus een metafoor was voor de geheimhouding van de plannen van de generaals.133 Dit zou verklaren waarom Theseus afwezig is op de decoratieplaat.134 Volgens Winter verwijst de minotaurus op deze platen naar de deuren van het heiligdom van Apollo in Cumae.135 Vergilius schrijft dat Daedalus de deuren zou hebben versierd met de minotaurus.136 Het figuur zou dus weer verwijzen naar Cumae en de sibillen. Er is dus nog geen overtuigende theorie waarmee het wezen mythologisch kan worden verbonden met de familie, hoewel het onderdeel uitmaakt van de iconografie.137
5.2.4 Potnia theron De vrouwenhoofden geflankeerd door leeuwen sieren de laterale sima van de daksystemen al vanaf het begin in Etrurië. Ze zijn terug te vinden op de het dak van Poggio Civitate en blijven een vast element. De vrouw is overtuigend geïdentificeerd met potnia theron, een zeer oude Griekse godin van de dieren. Het motief van een vrouw tussen twee leeuwenkoppen komt ook terug op Griekse vazen, het perirrhanterion en op het Mon Repos dak in Korfu.138 De gorgonen op de laterale sima van het Rome-Campanië-Noord-Etruriësysteem zouden een andere uitbeelding van potnia theron kunnen zijn. Medusa is dan een vroege vorm van potnia theron.139 Tot slot valt het op dat de verspreiding van het daksysteem overlapt met de veroveringstocht van Tarquinius Priscus zoals staat beschreven in de bronnen. De oudste daken worden gevonden in Rome en daarna in Noord-Etrurië. Volgens Dionysius komt hij in conflict met een aantal steden in dit gebied.140 Rusellae is één van deze steden en er is een dak van het RomeCampanië-Noord-Etruriësysteem gevonden. Verder zou de prominente ligging van Poggio Civitate tussen de overige steden die Dionysius noemt, een reden kunnen zijn voor de aanwezigheid van het daksysteem daar. Het uiterlijk en de locatie van de daken zou dus heel bewust zijn gekozen door Priscus om zijn macht uit te dragen.141
5.3 Het Veii-Rome-Velletrisysteem en Tarquinius Superbus Na 530 verschijnen er in Rome twee nieuwe systemen die gedateerd worden in de regeringsperiode van Tarquinius Superbus: het Veii-Rome-Velletri en het Rome-Caprificosysteem. De inspiratie voor deze systemen is duidelijk afkomstig van het oudere Caeretaanse systeem. Veel van de thema’s zijn geleend, zoals de meander met zwanen en sterren en de Plin. 10.5: Caius Marius, in his second consulship, assigned the eagle exclusively to the Roman legions. Before that period it had only held the first rank, there being four others as well, the wolf, the minotaur, the horse, and the wild boar, each of which preceded a single division. 133 Festus, 135.21 L: Minotauri effigies inter signa militaria est, quod non minus occulta esse debent consilia ducum, quam fuit domicilium eius labyrinthus. 134 Torelli 2011, 12. 135 Winter 2006, 354. 136 Vergil. Aen. 6.25. 137 Voor de verschillende theorieën over de minotaurus zie: Downey 1995, 17-23. 138 Nielsen 1994, 64-70. 139 Martinez-Pinna 1990-1991, 129. 140 Dion. 3.51.4: … though not all were of the same mind, but only five cities, namely, Clusium, Arretium, Volaterrae, Rusellae, and, in addition to these, Vetulonia. 141 Winter 2008, 579. 132
29
strijdwagens (geschilderd in Caere en in reliëf in het Velletrisysteem) en ruiters op de gevellijst. Een andere overeenkomst zijn de acroteria van Heracles en Athena en (vermoedelijk) Leukothea en Palaimon. De thematiek van de latere daksystemen in Rome lijkt meer geweld in zich te dragen bijvoorbeeld door de gewapende scènes.142 Een opmerkelijk gegeven, dat in het voordeel spreekt van de connectie tussen de Tarquiniërs en de daksystemen, is dat er uit de periode tussen 590-580 (Rome-CampaniëNoord-Etruriësysteem) en 530-520 (Veii-Rome-Velletri en het Rome-Caprificosysteem) geen gedecoreerde terracotta daken zijn gevonden in Rome. Deze periode valt grofweg samen met de regeringsperiode van Servius Tullius (578-534).143 Tot nu toe zijn er bij elf opgravingen fragmenten gevonden van het Veii-Rome-Velletrisysteem. In Veii op vier plaatsen (het heiligdom in Portonaccio, Piazza d’Armi, Campetti en Piano di Comunità), zes in Rome (op het Capitool, Palatijn, Esquilijn, de tweede fase van de tempel onder de kerk van Sant’Omobono, de vierde fase van het gebouw onder de Regia en de vondsten bij de opgraving aan de fundamenten van de tempel van Jupiter Capitolinus) en één in Velletri (Delle Stimmate). De oudste daken van dit type zijn gevonden in Rome, ze zijn iets soberder in de decoraties in vergelijking met de daken uit Velletri en Veii. Het idee is dat men daarna meer is gaan spelen met de decoraties.144 De Veii-Rome-Velletridaken wordt gekenmerkt door een zeer rijke decoratie. Op basis van stratigrafie en stijl wordt het rond 530 gedateerd.145 Stilistisch zijn er bijvoorbeeld overeenkomsten met Pontische vazen, schilderingen, beeldhouwwerken en metalen kunstvoorwerpen uit dezelfde periode.146 Uit de Ionische invloeden valt af te leiden dat kunstenaars uit Oost-Griekenland mogelijk de mallen maakten.147 De kenmerken van het VeiiRome-Velletrisysteem zijn: - de decoratieve simas op de gevelzijde met concave tongen en daaronder een fries van naar boven racende strijdwagens op de linker dakrand en gewapende ruiters op de rechter; - een kroonlijst met concave tongen gecombineerd met en torusband beschilderd met schubben of een meander in reliëf met omkaderde zwanen en bloemen in de vorm van een ster. Daaronder decoratieve platen versierd met scènes van wagenraces, gewapende ruiters, processies met strijdwagens, zittende vergaderingen en banketten; - laterale simas met een waterafvoer in de vorm van een leeuwenhoofd; - antefixen in de vorm van vrouwenhoofden; - een centraal acroterion van Heracles en Athena met aan beide zijden voluten en op de dakhoeken sfinxen.
5.3.1 Velletri, delle Stimmate Op een kleine veertig kilometer ten zuidoosten van Rome ligt Velletri (in de Oudheid Velitrae), van oorsprong een belangrijke stad van de Volsken. Bij opgravingen aan de della Stimmate tempel onder de gelijknamige kerk is het meest complete en best gedocumenteerde systeem Winter 2008, 395. Winter 2008, 556. 144 Winter 2008, 312. 145 Colonna 1984, 405-406. 146 Fortunati 1989, 63. 147 Winter 2008, 392-393. 142 143
30
gevonden van het Veii-Rome-Velletritype. De vondst van votieven heeft geleid tot de identificatie van de structuur als tempel. Het gevonden daksysteem heeft alle bovengenoemde kenmerken in zich, zoals te zien is op de reconstructie. Op de gevelzijde concave tongen met een fries van strijdwagens en ruiters ter bescherming van de spanten. De laterale sima bestaat uit waterspuwers in de vorm van leeuwenhoofden, afgewisseld met vrouwenhoofden als antefixen. Hieronder zaten twee lijsten met een processie van strijdwagens. Bovenop de nok van het dak stond aan de voorzijde een acroterion van Heracles en Athena en op de hoeken van de façade waren sfinxen geplaatst.148 Recent zijn er ook fragmenten van voluten gevonden die aan beide kanten naast het acroterion hebben gestaan.149 De horizontale dwarsbalk draagt terracottaplaten met afbeeldingen van een zittende vergadering. De eventuele identificatie met de apotheose van Heracles komt later in dit hoofdstuk aan bod. Het daksysteem kan rond 530/520 worden gedateerd op basis van sterke overeenkomst tussen de meander en de omkaderde sterren op het gevelfries en schilderingen op Pontische vazen uit Vulci. Er zijn sterke overeenkomsten met het dak van de Sant’Omobonotempel in Rome, maar Velletri wordt iets later gedateerd vanwege de grotere afwisseling in decoraties.150 Deze datum en de geografische ligging hebben ertoe geleid om de inwijding van de tempel te verbinden met de oorlogen van Tarquinius Superbus tegen de Volsken in dat gebied. Een suggestie is dat het de uitvalsbasis was van Superbus.151
Cristofani 1990, 199-205. Carlucci 2011, 233. 150 Colonna 1984, 404. 151 Colonna 1984, 404-405. Fortunati 1989, 61-63. 148 149
31
Fig. VI: Velletri, pediment.
32
Fig. VII: Velletri, dakrand.
33
5.3.2 Veii, Portonaccio In Veii zijn bij vier verschillende opgravingsprojecten fragmenten gevonden van het systeem. Door de vele vondsten en het verhaal van Vulca van Veii werd in eerste instantie gedacht dat het Veii-Rome-Velletrisysteem in deze stad werd geproduceerd. Het is moeilijk te zeggen of het hier om vier verschillende daken gaat, het kan zijn dat de fragmenten zijn verspreid over het grondgebied van de stad.
Fig. VIII: Kaart Veii met vindplaatsen daken.
Binnen het Portonaccioheiligdom onder de zo gehete Apollotempel trof men de fundamenten aan van een gebouw met dezelfde oriëntatie, waarschijnlijk een eerdere versie van de tempel. Er zijn fragmenten gevonden van de linker decoratielijst op de gevel met racende strijdwagens.152 Van de laterale sima en de antefixen is niets teruggevonden, maar men gaat ervan uit dat er 152
Winter 2008, 328.
34
dezelfde decoraties hebben gezeten als op het Velletridak.153 Voor de decoratieve platen zijn namelijk dezelfde mallen gebruikt als in Rome en Velletri. Er heeft een acroterion van Heracles en Athena op het dak gestaan. Het gehelmde hoofd van Athena en een deel van het omgeknoopte leeuwenvel van Heracles zijn teruggevonden.154 In hetzelfde heiligdom is een tweede mogelijk acroterion van deze groep gevonden, die eerder wordt gedateerd rond 540-530. Ze zijn afkomstig uit een heiligdom voor een onbekende godin, geassocieerd met water en later gewijd aan Minerva.155 De beelden horen bij het Tarquinia-Veiisysteem, de kenmerkende florale motieven vinden hun parallel in Klein-Azië en Oost-Griekenland.156
5.3.3 Veii, Piazza d’Armi Een tweede vindplaats in Veii is Piazza d’Armi, gesitueerd op de acropolis. Hier zijn fragmenten van een sima gevonden. Boven een meander zijn gedeeltelijk twee wielen met ieder vier spaken te zien. Daartussen staan de hoeven van twee paarden die naar rechts gericht zijn. De fragmenten zijn gemaakt met een mal die werd gebruikt voor de decoratieve platen van het VeiiRome-Velletridaksysteem. Een tweede vondst zijn delen van een waterafvoer in de vorm van een de kop van een panter. Het bovenste gedeelte van de kop, dat gemaakt is met een mal, vertoont overeenkomsten met een kop gevonden bij opgravingen in de Regia in Rome.157
5.3.4 Veii, Campetti Met de opgravingen in Campetti is een fragment gevonden van de sima op de gevel. De volledige voorstelling op deze lijst is gereconstrueerd aan de hand van de sima gevonden in Portonaccio en latere imitaties van het Rome-Caprifico type. Zeer waarschijnlijk hebben er gewapende ruiters op gestaan die naar links rijden.158
5.3.5 Veii, Piano di Comunità Het laatste fragment van het Veii-Rome-Velletri komt van de site waar mogelijk een tempel voor Juno Regina heeft gestaan.159 Het is het enige voorbeeld van een antefix van een gehelmd vrouwenhoofd en verbeeldt mogelijk Athena of Juno Regina.160 De verdere context van de antefix is onbekend, waardoor het onmogelijk is om meer over dit fragment te zeggen.
Winter 2008, 339-340. Colonna 1987, 28, 32. 155 Colonna 1987, 419-446. 156 Winter 2008, 501-502. 157 Bartoloni 2006, 61-69. 158 Winter 2008, 316, 331. 159 Liv. 5.21.10; The mine, which was then filled with picked troops, suddenly discharged its armed men into the temple of Juno, on the Veientine citadel (…). 160 Winter 2008, 350. 153 154
35
5.3.6 Rome, Sant’Omobono
Fig. V: Kaart Rome eind zesde eeuw v. Chr.
Aan de voet van het Capitool, op het Forum Boarium zijn onder de kerk van Sant’Omobono fundamenten gevonden van de dubbele Republikeinse tempels van Mater Matuta en Fortuna. Onder deze tempel werden resten gevonden van een Archaïsche voorganger die rond 530 wordt gedateerd en op basis van het gevonden votiefmateriaal aan Mater Matuta wordt toegewezen. En ook deze tempel vervangt een oudere fase uit de eerste helft van de zesde eeuw. Deze eerste fase is gedateerd aan de hand van het gevonden aardewerk en uit de stratigrafie blijkt dat de tempel rond 540 is afgebrand, wat de terminus post quem geeft voor de tweede tempel. De tweede fase is bewust of onbewust verwoest en aan het begin van de vierde eeuw wordt er een enorme lading grond gestort als fundament voor de Republikeinse tempels.161 De vondst van de Archaïsche tempels heeft veel stof doen opwaaien in de discussie over de Romeinse koningen. De ontdekking sluit namelijk deels aan op de antieke traditie. Servius Tullius zou namelijk op het Forum Boarium een tempel voor Fortuna en Mater Matuta hebben gebouwd.162 Een deel van de wetenschap is ervan overtuigd dat dit één van de twee tempels is die wordt beschreven in de bronnen.163 Met de vondst van fragmenten van het Rome-CampaniëNoord-Etruriëdaksysteem wordt er ook gedacht aan Tarquinius Priscus als opdrachtgever van de eerste fase.164 Deze discussie wordt uitgewerkt aan het einde van dit hoofdstuk. Ongepubliceerde fragmenten van een Campaans dak wijzen mogelijk op een systeem dat aan Servius Tullius kan worden toegeschreven, hier valt echter op dit moment niets over te zeggen. Holloway 1994, 68-71. Dion. 4.27.7; Ovid. Fast. 6.480, 6.569. 163 Colonna 1985, 69-70. Coarelli 1988, 312-313. 164 Mura Sommella 2000, 19-20. 161 162
36
Het Veii-Rome-Velletri dak wordt toegeschreven aan de tweede fase van de tempel. De vaste elementen zijn teruggevonden, alleen zijn de decoratieve platen onder de sima op de gevel versierd met een processie van strijdwagens in plaats van de gebruikelijke racende wagens en ruiters. Bij de tempel is de meest complete beeldengroep van Athena en Heracles gevonden, samen met de bekende voluten en sfinxen. Een andere unieke vondst is een tweede acroterion. In eerste instantie werd er getwijfeld tussen een groep van Eos en Kephalos of Leucothea en Palaimon of Dionysos. Uiteindelijk was de tweede optie overtuigender, de afwezigheid van vleugels op het schouderfragment zouden Eos uitsluiten.165 De meest recente suggestie is dat Leucothea op het dak werd vergezeld door Dionysius. Aanwijzingen voor deze identificatie zijn de vondst van de poten van een panter, een attribuut van Dionysos. Daarnaast past een terracotta vrouwenhoofd uit Kopenhagen aan het schouderfragment dat is gevonden op de site.166 Over de identiteit van de tweede beeldengroep is dus nog volop discussie.
5.3.7 Rome, Capitool Op de zuidelijke helling van het Capitool zijn een aantal fragmenten gevonden van een laterale sima en decoratieplaten met strijdwagens die naar rechts rijden en gewapende ruiters naar links.167 De aanwezigheid van resten van een Rome-Campanië-Noord-Etruriëdaksysteem dak uit 590-580 v. Chr. kan een indicatie zijn dat het hier om een herbouw gaat.168 Dit heeft geleid tot associatie met de tempel van Jupiter Feretrius of een eerdere versie van de Jupiter Capitolinustempel, hoewel dit zeer speculatief is omdat er geen resten van de architectuur zijn.169 Bij opgravingen aan de fundamenten van de tempel van Jupiter Capitolinus zijn een decoratieplaat en een antefix ontdekt van het Veii-Rome-Velletrisysteem ontdekt. Ze waren hergebruikt in een waterput om de wanden te stutten. Het is onbekend of er één of twee daken op het Capitool hebben gestaan.170 Het is ook goed mogelijk dat de fragmenten gevonden op het Capitool afkomstig zijn van de nabijgelegen Sant’Omobonotempel. De stukken zijn misschien hergebruikt in de Republikeinse tijd, toen het terrein van de Capitooltempel na de destructie braak lag.
5.3.8 Rome, vierde fase Regia Bij het archeologisch onderzoek aan de Regia zijn vier oudere fases onder het gebouw ontdekt. Aan het einde van de zesde eeuw is dit complex door een brand vernietigd en werd vervangen door de Regia.171 Er zijn fragmenten gevonden van een Veii-Rome-Velletrisysteem dat de vierde bouwfase decoreerde. De derde fase van het gebouw is afgebrand rond 540 (gebaseerd op het Attisch zwartfigurig aardewerk in de brandlaag) en had een van de eerste versierde daken in Rome van het Rome-Campanië-Noord-Etruriësysteem, dat rond 590-580 wordt gedateerd.172 Volgens de overlevering stond op de plaats van de latere ambtswoning van de pontifex maximus het paleis van de koningen, gebouwd onder Numa.173 De vondst van de daksystemen kan een Winter 2008, 381. Mura Sommella 2011, 177-187. 167 Cristofani 1990, 70. 168 Winter 2008, 316. 169 Winter 2008, 148. 170 Winter 2008, 316. 171 Brown 1967, 45-60. 172 Holloway 1994, 62. 173 Plut. Num. 14: After Numa had thus established and regulated the priestly orders, he built, near the temple of Vesta, the so-called Regia, or royal house. Zie ook: Plut. Rom. 18. Ovid. Fast. 6.263. Serv. Auct. Aen 165 166
37
argument zijn voor de geloofwaardigheid van deze verhalen. De Regia kan worden gezien als het enige voorbeeld van een gebouw met een Velletridak dat geen tempel is, hoewel een koninklijke residentie uiteraard ook een sacrale lading heeft. Bij meerdere opgravingen rondom de Regia zijn fragmenten van het daksysteem gevonden. Er zijn delen gevonden van de beide simas, de laterale sima (vergelijkbaar met de sima gevonden in Velletri) maakte het mogelijk om het daksysteem te identificeren. Vlakbij de Regia zijn tijdens opgravingen aan de tempel van Castor en Pollux fragmenten gevonden waarvan men denkt dat ze onderdeel hebben uitgemaakt van een Athena-acroterion. Vermoedelijk heeft er dus ook op dit dak een groep gestaan van Athena en Heracles.174 Bij dezelfde opgraving is ook een mogelijk restant van een sfinx gevonden.175
5.3.9 Rome, Palatijn In de zuidwestelijke hoek van de Palatijn zijn verschillende terracotta overblijfselen gevonden die waarschijnlijk deel uitmaakten van één dak. De locatie van het gebouw is niet achterhaald, maar de aanwezigheid van votieven wijst op een mogelijk sacrale aard. Delen van de decoratieve platen zijn opgegraven met daarop voorstellingen van strijdwagens die bewegen naar rechts, gewapende ruiters naar links, processies van strijdwagens naar rechts en een banket. Van de acroteria zijn delen van een voorpoot, vleugel en staart bewaard gebleven, mogelijk afkomstig van een beeld van Pegasus of een sfinx.176 Een achterliggende gedachte bij de keuze van de Palatijn als locatie kan de associatie van de heuvel met de stichting van de stad zijn. Romulus koos namelijk tijdens de ruzie met zijn broer over de locatie van de stad de Palatijn om de voortekenen van de vogels te aanschouwen.177
5.3.10 Rome, Esquilijn necropool Een andere context naast de sacrale en huiselijke sfeer wordt mogelijk vertegenwoordigd door een decoratieplaat gevonden in de necropool op de Esquilijn. Op de plaat is een processie te zien van strijdwagens die naar rechts rijden, identiek aan de terracotta platen uit Velletri. Men denkt dat de plaat is hergebruikt in een grafmonument.178
5.4 Het Rome-Caprificosysteem Het tweede systeem is het Rome-Caprificosysteem en is zo nauw verwant aan zijn voorganger dat het ook wel een sub- of reparatiesysteem wordt genoemd. Het dak maakt gebruik van precies hetzelfde format en systeem. Het wordt later gedateerd, rond 520 vanwege de complexere compositie en details. Zo zijn de scènes opgevuld met dieren, tussen de racende wagens zijn bijvoorbeeld rennende honden en hazen te zien. Verder heeft het minder dakelementen en de decoratieve platen met banketscènes en zittende vergaderingen missen. Een laatste verschil is dat er meer gewapende figuren worden gebruikt, in plaats van de vredige 8.363. Solinus, Polyhistor, 1.21. Solinus noemt ook een woning van Tarquinius Superbus op het westelijke deel van de Esquilijn. Solinus, Polyhistor, 1.26: Tarquinius Superbus et ipse Esquilinus supra clivum Pullium ad Fagutalem lacum: qui regnavit annos quinque et viginti. 174 Winter 2008, 380. 175 Winter 2008, 319. 176 Winter 2008, 320. 177 Liv. 1.6.4: (…)Romulus took the Palatine for his augural quarter, Remus the Aventine. 178Cristofani 1990, 252-254.
38
processies van strijdwagens zijn er nu gewapende krijgers op de wagens te zien. Deze aanpassingen geven het dak een minder vredig karakter dan zijn voorganger. In Rome lijkt het systeem voornamelijk te zijn gebruikt als reparatie voor de Veii-Rome-Velletridecoraties. Een nagenoeg compleet dak is gevonden in Caprifico (Cisterna di Latina). Alle andere fragmenten zijn in Rome gevonden, men denkt daarom dat het dak daar is geproduceerd. Fragmenten zijn gevonden op de Palatijn, bij de tweede fase van de tempel van Sant’Omobono, onder het huis van de Griffioenen op de Palatijn en op het Forum. De fragmenten van Sant’Omobono, het Forum en de Palatijn zijn waarschijnlijk reparaties van de eerdere Veii-Rome-Velletridaken, die ook op die plaatsen zijn gevonden.179
5.4.1 Caprifico In de buurt van Cisterna di Latina (op ongeveer tien kilometer afstand van Velletri) is een nagenoeg compleet dak van het Rome-Caprificosysteem gevonden. De driehonderd fragmenten zijn verspreid over verschillende collecties van musea in Engeland, Zwitserland en Italië. Daarnaast is een deel in handen van andere musea en privécollecties.180 De stukken zijn waarschijnlijk afkomstig van een tempeldak, hoewel er geen sporen van een structuur zijn teruggevonden. Het dak komt in stijl en techniek sterk overeen met het Velletritype, maar heeft minder verschillende decoratieplaten. De laterale sima bestaat uit vrouwelijke antefixen en waterafvoeren in de vorm van leeuwenhoofden, daaronder een meander met omkaderde sterren en zwanen en daaronder een voorstelling van wagenrennen of gewapende cavalerie. Op de gevel zijn wagenrennen te zien die naar links omhoog rijden en aan de andere kant gewapende ruiters die naar rechts omhoog rijden. Van de acroteria is een fragment met een neus en mond geïdentificeerd als onderdeel van het acroterion van Heracles en Athena. Er is een fragment van de poot van een sfinx gevonden en van voluten. De gevel is waarschijnlijk dus bijna identiek aan die van het Veii-Rome-Velletrisysteem: Heracles en Athena tussen twee sfinxen en voluten.181 In Caprifico is het enige complete dak van dit type gevonden. Op de andere sites lijken de terracotta elementen te zijn gebruikt om een ouder dak te repareren. In de discussie over de site van de verloren stad Suessa Pometia is Caprifico een kandidaat, dit wordt later in dit hoofdstuk behandeld.
Winter 2010, 113-120. Palombi, Il tempio arcaico di Caprifico, 25. 181 Lulof 2010, 104-109. 179 180
39
Fig. IX: Caprifico, pediment.
Fig. X: Caprifico, dakrand.
40
5.4.2 Rome, Sant’Omobono Bij de opgraving bij Sant’Omobono zijn stukken van twee decoratieplaten met een processie van strijdwagens uit de grond gehaald. Ze zijn gemaakt met een mal van het Caprificotype en met een andere klei dan de oudere Veii-Rome-Velletri platen op de site. Één vorm verschilt met zijn voorganger, de lijst van een meander met daartussen omkaderde sterren en zwanen komt in het Velletritype alleen voor bij voorstellingen van races of gewapende ruiters. Een tweede vorm kopieert bijna exact zijn Velletri voorganger, wat het aannemelijk maakt dat ze diende als reparatie voor het nog aanwezige Velletridak.182
5.4.3 Rome, Forum Een fragment dat is gevonden op het Forum wordt geassocieerd met het Veii-RomeVelletridaksysteem van de vierde fase van het gebouw onder de Regia, wederom zou het gaan om een reparatie. Op het fragment is een race met strijdwagens te zien boven een diagonaal rood/wit geschilderde band.183
5.4.4 Rome, Palatijn Naast delen van een Veii-Rome-Velletrisysteem zijn er in de zuidwestelijke hoek van de Palatijn ook fragmenten van het Rome-Caprificotype gevonden. Een deel van de sima op de gevel met racende strijdwagens naar rechts en decoratieplaten met gewapende ruiters naar links en een processie van strijdwagens naar rechts en links. Vermoedelijk zijn ze onderdeel van een vervanger van het eerdere daksysteem.184
5.4.5 Rome, Casa dei grifi Onder het paleis van Domitianus op de Palatijn is een deel van een huis uit de Republikeinse tijd gevonden met muurschilderingen van griffioenen. Bij de opgravingen zijn onder het huis terracotta dakdecoraties gevonden. Er wordt getwijfeld of de fragmenten onderdeel uitmaken van een apart dak of dat ze bij het Veii-Rome-Velletridaksysteem horen, dat op dezelfde plaats is gevonden. De vondsten bestaan uit een antefix in de vorm van een vrouwenhoofd en het bovenste deel van een decoratieplaat versierd met een meander.185
Winter 2008, 365. Winter 2008, 328-330. 184 Carlucci 2011a, 210, 215. 185 Winter 2008, 320, afb. 5.12. 182 183
41
5.5 Connectie met Tarquinius Superbus Rome blijft in de tweede helft van de zesde eeuw een belangrijke terracottaproducent. Er lijkt een programma te zijn opgezet waarin de daken van het Rome-Campanië-Noord-Etruriësysteem worden vervangen door het Velletritype in het eerste kwart van de zesde eeuw. Op het Forum Boarium (Sant’Omobono), de Capitolijnse heuvel (mogelijke tempel Jupiter Feretrius), het Forum Romanum (latere Regia) en recent op de Palatijn zijn beide systemen gevonden. Er zijn verschillende argumenten om de systemen aan Tarquinius Superbus te verbinden. Een belangrijk punt is de iconografie van de daken, maar ook de resultaten van de recente kleianalyses zijn verhelderend.
5.5.1 Productie Het onderzoek naar de mallen en klei van de daksystemen heeft veel informatie opgeleverd over de verspreiding. Het eerder genoemde kleionderzoek heeft ook de terracotta van de Veii-RomeVelletri- en Rome-Caprificodaksystemen geanalyseerd. Het bleek dat er één type klei is gebruikt in de periode 590-100 v. Chr. voor het overgrote deel van de gedecoreerde daken. Waarschijnlijk is de klei niet afkomstig uit één bron, maar is steeds dezelfde formule gebruikt om lokaal de klei te maken. De formule voor het maken van de verbeterde klei is waarschijnlijk tegelijkertijd met het gebruik van mallen geïntroduceerd in Rome rond 590/580. In de periode 580-530 vinden we nauwelijks nieuwe daken in Rome en wordt de kleiformule tijdelijk niet meer gebruikt in Rome, maar wel in Veii. Een hypothese is dat de werkplaats van Rome tijdelijk vertrokken is naar Veii.186 Veii onderscheidt zich van Rome, Velletri en Caprifico door een iets andere formule. Het gegeven dat er op de vier sites maar twee types klei zijn gebruikt, doet af aan het idee dat er reizende werkplaatsen waren die met lokale klei daken produceerden. Misschien dat er sprake is van twee werkplaatsen, één in Rome en één in Veii, die mallen uitwisselden voor de bouw van het Veii-Rome-Velletridaksysteem. Het Rome-Caprificosysteem is niet gevonden in Veii en werd dus waarschijnlijk in Rome gemaakt. Een mogelijke verklaring is dat in deze periode de werkplaats in Veii is teruggegaan naar Rome.187 In de eerste helft van de zesde eeuw wordt er steeds meer gebruik gemaakt van mallen om voor meerdere gebouwen identieke daken te kunnen produceren. Aan afwijkingen in de mallen is te zien dat de vakmannen mogelijk soms zelf naar de site reisden om ze daar te maken. De ongedecoreerde elementen werden gemaakt door lokale pottenbakkers, getuige de inscripties gevonden op dakpannen in lokaal schrift. In de tweede helft van de zesde eeuw ziet Winter een professionalisering van de terracottaproductie. In Rome ontstaat een grote terracotta-industrie die daken lijkt te hebben geëxporteerd over een omvangrijk gebied. Men normaliseert het productieproces, bijvoorbeeld door het gebruik van mallen voor de simas, antefixen en decoratieplaten het Veii-Rome-Velletrisysteem. Ook de vrouwengezichten in de antefixen, sfinxen en de Athena-acroteria worden allemaal met dezelfde mal gemaakt. Nog steeds worden daken lokaal geproduceerd, maar ook vanuit Rome geëxporteerd als dat mogelijk is.188 Er is een discussie over de manier waarop de terracotta daken in het einde van de zesde eeuw op de sites zijn gekomen. Lulof zet de discussie uiteen met als voorbeeld de Campaanse Ammerman/Iliopoulos/Winter 2009, 7-19. Ammerman/Iliopoulos/Winter 2009, 20-22. 188 Winter 2008, 536-538. 186 187
42
daken in Latium (onder andere in Satricum en Rome), maar dit is inwisselbaar voor het VeiiRome-Velletrisysteem. De eerste optie is dat werkplaatsen of handwerklieden uit Campanië/Rome naar de sites zijn gereisd met de materialen en mallen. Een tweede optie is dat een lokale onderneming, mogelijk ‘dochterondernemingen’ van de originele werkplaats, de daken maakte. Als laatste zijn er ook aanwijzingen dat de daken werden geëxporteerd naar de sites. Mogelijk werden niet alleen grondstoffen en mallen, maar ook complete daken getransporteerd. Bewijs hiervoor zijn veertig scheepswrakken uit deze periode die zijn gevonden langs de Tyrreense kust en waarvan sommige een lading dakpannen vervoerden. Opvallend is ook dat alle sites een haven hadden en via een rivier met de zee waren verbonden. Het transport over land zou problematisch zijn, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van de Pontijnse moerassen.189 Waarschijnlijk is de werkelijkheid een combinatie geweest van deze drie opties. Uit de bronnen haalt men ook informatie over de onderneming onder leiding van de koning. Palombi combineert het fragment van Cicero en het Latijnse gezegde over de timmermannen van Cora. Ondanks de problemen met het gebrek aan context bij het citaat meent hij toch een aantal conclusies te kunnen trekken. Ten eerste brengt het fragment een Latijns element in het verhaal rondom de bouw van de tempel. Latere auteurs zoals Dionysius en Livius leggen vooral de nadruk op de Etruskische bijdrage aan de bouw. Ten tweede zegt het iets over de macht van de veroveraar. Blijkbaar kan Tarquinius werklieden opeisen van onderworpen steden en hoeft hij ze niet te onderhouden (ze brengen zelf eten mee). Als laatste geeft het een referentiepunt voor het machtsgebied van Tarquinius aan het einde van de koningstijd, vlak na de bouw wordt hij namelijk verdreven.190 De fragmenten zouden iets onthullen van de werkwijze van Tarquinius Superbus. Voor de bouw van de Capitooltempel haalt hij, tegen het einde van zijn koningschap, werklui uit Cora. De stad zou in die periode in zijn domein vallen en als heerser kan hij gratis arbeid eisen van handwerklieden uit zijn domein. Misschien heeft hij de timmerlieden na de bouw van de tempel in Caprifico, dat zeer dicht bij Cora ligt, naar Rome gehaald. In de bronnen komt naar voren dat Superbus mogelijk ook zijn eigen bevolking heeft gedwongen om mee te werken aan de projecten in Rome.191 Het Veii-Rome-Velletrisysteem bouwt technisch en stilistisch voort op de eerdere daken in Etrurië en kan dus met vergelijkbare argumenten worden verbonden aan de Bacchiaden. De aanwezigheid van een sima met potnia theron zou dus bijvoorbeeld zijn geïnspireerd op Korinthische voorbeelden. En wanneer potnia theron wordt geïnterpreteerd als een vroege vorm van de gorgon dan verwijzen ze weer naar Pegasus en de Bacchiaden. Er zijn echter een aantal specifieke iconografische kenmerken waarmee een connectie kan worden beargumenteerd tussen de werkplaats verantwoordelijk voor deze daken en Tarquinius Superbus.
Lulof 2006, 238-241. Palombi 1997, 7-14. 191 Dion. 4.44. 189 190
43
5.5.2 Heracles en Athena Een van de voornaamste argumenten om het Veii-Rome-Velletrisysteem te koppelen aan Tarquinius Superbus wordt gevonden in de acroteria van Heracles en Athena. Fragmenten van de beelden zijn gevonden bij de opgravingen in Rome (Sant’Omobono en in de buurt van de Regia), Veii (Portonaccio), Velletri en Caprifico. Dit zijn niet de eerste voorbeelden van deze iconografie. De scène van Heracles en Athena tussen voluten en sfinxen komt al voor op daken in Caere, Pyrgi en Satricum uit de periode 540-530. Dit doet vermoeden dat het een populair thema was onder lokale leiders in Centraal-Italië in deze periode.192 Een interpretatie is dat het acroterion de apotheose van Heracles verbeeldt, het moment waarop Athena hem presenteert aan zijn vader en hij onsterfelijk wordt. Athena staat ook achter Heracles en lijkt hem te begeleiden. Het beeld zou daarnaast ook kunnen verwijzen naar de heilige verbintenis tussen mens en goden.193 Het eerder genoemde fries met de zittende vergadering dat is gevonden in Velletri kan op dezelfde manier worden geïnterpreteerd. Fortunati denkt dat het om de introductie van Heracles op de Olympus gaat. Een aantal zittende figuren draagt attributen en zijn Fig. XI: Heracles-Athena acroterion waarschijnlijk goden. Twee personen staan voor de vergadering en Sant’Omobono. zijn duidelijk kleiner. De man draagt een boog, een attribuut van Heracles.194
Fig. XII: Velletri decoratieplaat van een zittende vergadering. Het koningschap was een breder fenomeen in Etrurië in deze periode. Een inscriptie voor een magistraat uit Tarquinia verwijst bijvoorbeeld naar een koning in Caere genaamd Orgolnius.195 En op de gouden platen uit Pyrgi wordt Thefarie Velianas genoemd, een andere heerser over Caere.196 Hij dankt zijn succes aan de bescherming van de godin Uni-Astarte. De manier waarop hij zich verbindt met een godin doet sommigen denken aan de manier waarop de tirannen in Griekenland hun macht legitimeerden.197 Lulof 2000, 217. Lulof 2000, 215. 194 Fortunati 1988, 3-11. Voor de interpretatie van een vergaderende elite zonder Heracles of goden zie: Bruun 1993, 266-275. 195 Torelli 1975, 45-70. In tegenstelling tot andere wetenschappers plaatst Torelli Orgolnius rond 350 en niet in de 5e eeuw. 196 Torelli 1981, 81-82. In de Fenicische tekst gebruikt men het woord meleke (=koning). 197 Cornell 1995, 231-232. 192 193
44
Het afschilderen van Tarquinius Superbus in de bronnen als een tiran is deels een literaire bewerking, de annalisten modelleerden het koningschap van Tarquinius aan Griekse beschrijvingen van Pisistratos, Periander en Gelon. Er zijn echter aanwijzingen dat dit niet heel ver van de werkelijkheid afligt. De koningen van Rome en andere heersers in Centraal-Italië in de zesde eeuw lijken hun gebrek aan traditionele legitimiteit te compenseren met grootse bouwprogramma’s en ambitieuze politiek buiten de stad, net als hun Griekse voorgangers.198 Volgens Coarelli zouden de koningen zich bewust spiegelen aan de Griekse alleenheersers, zoals Pisistratos. Als tiran van Athene was hij verantwoordelijk voor een groots bouwprogramma in de stad. Verder zou hij zich hebben geïdentificeerd met Heracles en zo de bescherming van Athena claimen. En nadat hij was verbannen zou hij in een strijdwagen door de stad hebben gereden naast een vrouw verkleed als Athena, zodat het leek of de godin hem weer aan de macht bracht.199 Deze gebruiken kunnen worden vergeleken met de beschermgoden van sommige koningen en hun triomftochten in Rome.200 Tarquinius Superbus koos mogelijk om vergelijkbare redenen voor een acroterion van Heracles en Athena: legitimatie van zijn macht door zich te vergelijken met Heracles en de bescherming van Athena te claimen. De koning haalde zijn inspiratie waarschijnlijk uit Caere, wat blijkt uit de overeenkomsten tussen het beschilderde systeem uit Caere en het Veii-RomeVelletrisysteem. Caere heeft ook koningen gekend, zoals Thefarie Velianas en er is sprake van een gedeelde beeldpolitiek. De goede relatie tussen de koningen van Rome en Caere is mogelijk ook af te leiden uit Livius suggestie dat Tarquinius na zijn verbanning zich vestigt in Caere.201 De Korinthische achtergrond van Tarquinius zou de keuze voor Heracles meer specifiek kunnen verklaren. Via zijn grootvader Demaratus was hij verbonden met de Bacchiaden en deze familie claimde afstamming van Heracles. Men denkt dat Tarquinius de tempels in Veii, Rome en Velletri heeft laten bouwen als dank voor zijn koningschap en met een centraal acroterion heeft hij nadrukkelijk zijn stempel op de bouwwerken willen drukken.202 Tarquinius zou niet de eerste Romeinse koning zijn die claimde een speciale band te hebben met een specifieke god. Hij wordt vergeleken met zijn voorganger Servius Tullius, waarvan de antieke auteurs beweren dat hij een uitzonderlijke relatie had met Fortuna. Volgens Plutarchus zou Servius hebben beweerd dat hij zijn koningschap van Fortuna had gekregen. Ook schrijft hij dat de koning zou zijn bezocht door de godin via het raam.203 Volgens de traditie zou Servius aan het Forum Boarium twee tempels voor Fortuna en Mater Matuta hebben laten bouwen. In 213 v. Chr. werd de tempel verwoest door een brand,204 maar een Archaïsch houten beeld zou het vuur miraculeus hebben overleefd.205 Het merendeel van de auteurs meent dat het gesluierde beeld de koning zelf verbeeldde.206 Een andere aanwijzing is een orakelsteen uit Fisole met de enigmatische tekst “se cedues perdere nolo. ni ceduas Fortuna Servios perit”.207 Op basis van de inscriptie kan de steen worden gedateerd in de late vierde eeuw
Fig. XIII: Orakelsteen Fiesole.
Cornell 1995, 145-146. Hdt. 1.60.4-5. 200 Coarelli 1988, 301-328. 201 Liv. 1.60.2. 202 Winter 2005, 246. 203 Plut. Quaest. Rom. 36. 204 Liv. 24.47.15. 205 Ovid. Fast., 6.625-26; Dion, 4.40.7; Val. Max. 1.8.11. 206 Ovid. Fast. 6.569-72, 613-24; Pliny. Nat. 8.196; Dion. 4.40.7; Val. Max. 1.8.11. 207 ILLRP, 1070. 198 199
45
v. Chr. Dit betekent dat de traditie waarin Servius Tullius wordt verbonden met Fortuna afkomstig is uit een periode waarin nog geen geschiedenis werd geschreven door de Romeinen en het verhaal dus geen uitvinding is van de annalistische of antiquaire schrijvers.208 Ook kan het worden geïnterpreteerd als een bevestiging van het gebruik van heersers in Etrurië, Latium en Campanië om de bescherming van een god te claimen. De sterke band tussen de koningen en de tempel van Sant’Omobono zou ook het destructieve einde van de tempel kunnen verklaren. Volgens Cornell werd de site bewust vernietigd en voor meer dan honderd jaar verlaten, omdat de cultus een symbool was van de tiran. De overgang naar de Republiek ging, in tegenstelling tot wat de bronnen beweren, dus gepaard met geweld. De brandlaag gevonden bij opgravingen op het Forum zou afkomstig zijn van de verwoesting van de Regia en het Comitium in deze periode.209 Mura Sommella denkt dat de decoraties van het Veii-Rome-Velletrisysteem op de tempel van Sant’Omobono samen een verhaal vormen, waarvan de acroteria het slotstuk zijn. De voorstellingen tonen de militaire moed van een leider (Tarquinius Superbus) in de vele gevechtsscènes met ruiters en strijdwagens. Hij keert met bescherming van de goden succesvol terug en viert zijn triomf in de vorm van een banket. De processies links en rechts op de gevel vervoeren de held naar boven waar de apotheose wordt afgebeeld met de acroteria.210
5.5.3 Leucothea en Palaimon Van het dak van de tweede fase van de tempel onder Sant’Omobono is een tweede groep acroteria gevonden. Over de identiteit van de beelden is discussie. Er wordt gedacht aan Eos en Kephalos.211 Anderen identificeren het beeld als Leucothea en Palaimon. Ino Leucothea was de Griekse variant van Mater Matuta, aan wie de tempel mogelijk was gewijd, en een belangrijke godin in Korinthe.212 Een versie van de mythe vertelt dat Ino uit angst voor Hera met haar zoon Melicertes in zee sprong en uit medelijden werden ze vergoddelijkt. Palaimon spoelde aan bij de isthmus van Korinthe en ter ere van hem werden de Isthmische Spelen daar gehouden.213 Recent wordt er ook gedacht aan een groep van Leucothea en Dionysos. Volgens een van de mythes nam Ino de opvoeding van Dionysos over van haar zus Semele.214 Net als de acroteria van Heracles en Athena zou Leucothea verwijzen naar de Korinthische wortels van de koning.215
5.5.4 Sfinxen De sfinxen op de hoeken van de tempelgevel zijn een laatste voorbeeld van de iconografie die de achtergrond van de opdrachtgever reflecteert. In de tweede helft van de zesde eeuw verschijnen de sfinxen als acroteria in Sicilië, Griekenland en Etrurië. Winter ziet wederom de Bacchiaden als bindende factor in haar artikel uit 2009.216 Het vroegste voorbeeld is de sfinx op het schathuis van Syracuse in Olympia. Op Sicilië en vooral in Syracuse zijn fragmenten gevonden van terracotta sfinxen die lijken op hun Korinthische voorganger. In Korinthe zelf stonden sfinxen op de tweede fase van de tempel van Apollo (550-540), gebouwd in opdracht van de Bacchiaden. Winter onderscheidt in Etrurië twee groepen sfinxen: de groep uit Caere geïnspireerd op het Coarelli, Foro boario, 302-303. Cornell, 237-238. 210 Mura Sommella 2011a, 187-201. 211 Cristofani 1990, 136. 212 Ovid. Fast. 6.673; Cic. Nat. Deor. 3.48; Cic. Tusc. I.28; Plut. Quaest. Rom. 16.1. 213 Paus. 1.44.7-8. 214 Ovid. Fast. 6.545-6.574. 215 Mertens-Horn 1997,143–148. 216 Winter 2009, 69-72. 208 209
46
Korinthische en Siciliaanse voorbeeld en de groep uit Rome en Velletri van Oost-Griekse origine. Volgens haar is het een bewuste keus geweest van Tarquinius Superbus om sfinxen op de daken in Rome, Velletri en Caprifico te plaatsen, ze verwijzen naar zijn gemengde Korinthische en Etruskische achtergrond. Ze zijn te associëren met Syracuse en de toen recent gebouwde tempel in Korinthe, twee plaatsen verbonden aan de Bacchiaden. Het gebruik van acroteria zou een typisch Etruskisch gebruik zijn dat teruggaat tot de zevende eeuw en misschien zelfs tot de Villanova hutten.217
5.5.5 Historische argumenten Uit de verspreiding van de daken haalt men ook argumenten om de systemen te verbinden met Tarquinius Superbus. De daken buiten de stad zouden symbool staan voor de invloed van de koning en op strategische plaatsen zijn gezet. De daken in Velletri en Caprifico worden in verband gebracht met zijn campagne tegen de Volsken, omdat ze op de rand liggen van de vermoedelijke machtsgebieden van Latium en de Volsken. Centraal staat de discussie over locatie van de verloren stad Suessa Pometia. De stad zou een zeer rijke metropool van de Volsken zijn en na de verovering betaalde Tarquinius met de buit de bouw van de Capitolijnse tempel. Deze traditie gaat terug op Fabius Pictor.218 De twee belangrijkste kandidaten voor de locatie zijn Caprifico en Satricum. Al in 1972 formuleerden F. Melis en S. Quilici Gigli de theorie dat Caprifico de site van Suessa Pometia zou zijn.219 De rijkdom van de site en de geografische liggen zijn voor Melis en Quilici Gigli de doorslaggevende argumenten. Ze denken dat Pometia, Suessa Pometia en Apiolae allemaal verwijzen naar Caprifico. Fortunati breidt deze theorie uit bij haar publicatie van de tempel in Velletri. Zij en Colonna denken dat vanuit deze stad de campagnes tegen de Volsken werden gecoördineerd.220 Velletri is volgens Dionysius ook een van de bondgenoten van de Romeinen in de latere oorlog tegen de Latijnen.221 In de recente publicatie over het Caprificodak diept Palombi de theorie verder uit. Hij concludeert dat het citaat over de timmerlieden uit Cora aantoont dat de stad een aandeel had in de Romeinse verovering van Suessa Pometia. Cora is het huidige Cori en ligt dichtbij Caprifico. Uit de bronnen blijkt ook dat de steden zeer nauw zijn verbonden, ze delen veel geschiedenis.222 Pometia, Pomptina of Pomptia zijn de gebruikelijke namen voor de plaats in de bronnen. ‘Suessa’ zou volgens Palombi een latere toevoeging zijn toen de stad van de Volsken naar de Latijnen ging.223 De terracotta decoraties van het dak uit Caprifico zouden het succes uitstralen van Rome en de tempel was een tastbaar teken van de machtsuitbreiding aan de grenzen van Latium.224
Winter 2009, 71. Liv. 1.55.8. 219 Meli/Quilici Gigli 1972, 219–247. 220Colonna 1984, 404-405. Fortunati 1989, 61-63. 221 Dion. 5.61.3. 222 Beide steden liepen over naar de Aurunci in 503; Liv. 2.16-17. Beiden zijn aanwezig bij een bijeenkomst van de Latijnse bond in 498; Dion. 5.61.3. Beiden schenken driehonderd kinderen van hun leiders om een conflict met de Romeinen te voorkomen; Liv. 2.22.2; Dion. 6.30.1. 223 Palombi 2010, 182-184. 224 Ibid. 185. 217 218
47
Een andere theorie, afkomstig van C.M. Stibbe, is dat Satricum het oude Suessa Pometia is. Satricum komt in de historiografie pas voor bij gebeurtenissen in de vijfde eeuw. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat de bloeiperiode van Satricum juist vóór deze periode ligt en het zou volgens hem vreemd zijn dat de rijke nederzetting eeuwenlang onopgemerkt blijft in de geschiedenis.225 Hij gaat ervan uit dat de stad dus van naam is veranderd. Dionysius en Plinius zijn de enige bronnen die Satricum voor 488 noemen, maar dit zou dan een vergissing zijn van de schrijvers.226 Een onvolledige opsomming van de Latijnse bond in een fragment van Cato noemt wel Pometia, maar niet Satricum.227 Dit leidt bij Stibbe tot het idee dat Pometia is omgedoopt tot Satricum nadat de stad is veroverd op de Volsken in 495. Er lijken verder nog andere overeenkomsten te zijn tussen de bevindingen uit het archeologische onderzoek in Satricum en de verhalen in de bronnen over Suessa Pometia. Satricum grenst net als Caprifico aan de ager pomptinus, wat overeenkomt met de ligging van Suessa Pometia volgens de bronnen. Echter is Satricum in tegenstelling tot Caprifico een veel rijkere site en zou zich dus kunnen meten met de claim in de bronnen over de rijkdom van Suessa Pometia. De grafgiften en votieven laten zien dat Satricum in de zevende en zesde eeuw een succesvolle handelsstad was met contacten in Etrurië, Latium en Campanië. De stad beheerste de doorgang langs de Pontijnse moerassen naar het zuiden en zou dus mogelijk een rijk en strategisch handelspunt zijn net als Pometia in de bronnen. Ook lijkt er sprake te zijn van een wisselende verhouding met Rome. Een mogelijk argument hiervoor wordt gevonden in de lapis Satricanus die is gevonden in de fundamenten van de laatste fase van de grote tempel voor Mater Matuta. De steen draagt een inscriptie waarin een Poplios Valesios wordt genoemd.228 Een mogelijkheid is dat het hier om de consul Publius Valerius Publicola gaat, een van de eerste twee consuls van Rome. Bij het monument waarvan de steen afkomstig is zou dan mogelijk een monument zijn geweest waarmee de overheersing van de jonge Romeinse Republiek in Satricum werd getoond. De vernietiging kan dan weer worden gerelateerd met een periode van vijandigheid, waarna het wordt hergebruikt als fundament voor de grote tempel.229 Het hergebruik in de tempel stond dan misschien symbool voor een machtswisseling.
Stibbe 1987, 9-16. Dion. 5.61.3; Plin. Nat. His. 3.5.9: Besides those previously mentioned, there were formerly in the first region the following famous towns of Latium:Satricum, Pometia, Scaptia, Politorium, Tellene, Tifata, Cænina, Ficana, Crustumerium (…) 227 Cato, Orig. 58 P: Lucum Dianium in nemore Aricino Egerius Laeuius Tusculanus dedicauit dictator Latinus. hi populi communiter: Tusculanus, Aricinus, Lanuuinus, Laurens, Coranus, Tiburtis, Pometinus, Ardeatis Rutulus… 228 CIL I² 2832 a: uiei steterai Popliosio Valesiosio / suodales Mamertei. Vertaald: The (?) dedicated this, as companions of Publius Valerius, to Mars. 229 Gnade 2006, 94-95. 225 226
48
6 Historiciteit Tarquinius Superbus Op basis van de bevindingen uit het onderzoek naar de daken, ondersteund door het bronnenmateriaal, is men tot het idee gekomen dat Tarquinius Superbus verantwoordelijk was voor de Veii-Rome-Velletri- en Rome-Caprificodaksystemen. De vraag is nu of de daken de historiciteit van deze koning bewijzen? Voordat er een conclusie kan worden gevormd zijn er een aantal punten die belicht moeten worden, omdat ze problemen opleveren voor de theorie.
6.1 Chronologie De betrouwbaarheid van de bronnen is al besproken, maar de chronologie op basis van de geschriften verdient specifiek aandacht. De daksystemen worden namelijk gekoppeld aan de chronologie van de koningsperiode in haar traditionele vorm: 753-716: Romulus (37 jaar) 716-715: Interregnum 715-672: Numa Pompilius (43 jaar) 672-640: Tullius Hostilius (32 jaar) 640-616: Ancus Marcius (24 jaar) 616-578: Tarquinius Priscus (38 jaar) 578-534: Servius Tullius (44 jaar) 534-509: Tarquinius Superbus (25 jaar) Fig. XIV: Chronologie koningsperiode. Een meerderheid is het erover eens dat deze koningslijst moet worden aangepast, omdat de regeringsperioden ongeloofwaardig lang zijn. Gemiddeld zit een vorst twintig jaar op de troon, wat de Romeinse lijst zeer uitzonderlijk maakt in de geschiedenis.230 In de context van deze scriptie zijn de laatste drie koningen van belang en ook hier twijfelt men aan de chronologie. In totaal zouden Servius Tullius en de Tarquiniërs meer dan honderd jaar regeren en dat is onrealistisch. Uit de werken van Livius en Dionysius blijkt dat de antieke auteurs al twijfelden over de data van de Tarquiniërs. Livius houdt vast aan de traditionele chronologie en de drie generaties (Demaratus, zijn zoon Tarquinius Priscus en de zoon van Priscus Tarquinius Superbus) in navolging van Fabius Pictor.231 Dionysius volgt naar eigen zeggen L. Piso Frigo en maakt van Superbus de kleinzoon van Priscus.232 Het is niet bekend waar Piso zijn stamboom op baseerde, het kan zijn dat er een verloren traditie bestond of dat hij de extra generatie zelf heeft toegevoegd. Dionysius schrijft over de problemen met de stamboom in zijn geschiedeniswerk. Zo zou Tarquinius Superbus behoorlijk oud zijn geweest toen hij Servius van de trappen van de curia wierp. Servius wordt, volgens de berekening van Dionyius, namelijk koning wanneer Tarquinius ongeveer zevenentwintig jaar oud is. Samen met de vierenveertig jaar die hij regeert, is Tarquinius dus eenenzeventig tijdens zijn coup. En een kwart eeuw later belegert hij op
Bickermann 1980, 126-139. Liv. 1.46.4. 232 Dion. 4.7.5. 230 231
49
zesennegentig jarige leeftijd Ardea en vecht daarna nog veertien jaar voor zijn troon.233 De oplossing die Dionysius voorstelt om het verhaal weer geloofwaardig te maken, is het invoegen van een extra generatie tussen Priscus en Superbus en ook sommige moderne studies sluiten niet uit dat de stamboom incompleet is.234 Anderen menen dat de extra generatie een annalistische constructie is om het verhaal op orde te krijgen en twijfelen aan de data. Cornell verwoordt de theorie waarin de Tarquiniërs niet in de late zevende eeuw aan de macht kwamen, maar in de zesde eeuw. Hij accepteert de stamboom van Fabius Pictor en de traditionele datum van de stichting van de Republiek rond 500. Tarquinius Priscus zou logischerwijs twee generaties voor zijn zoon aan de macht zijn gekomen, dus rond 570/550 v. Chr. in plaats van 616.235 Sowieso vindt Cornell dat de koningslijst moet worden gehalveerd. Archeologisch is aangetoond dat Rome in de late zevende eeuw in een stadstaat transformeert en voor die periode is er volgens hem geen plaats voor een koning in de pre-urbane samenleving.236 Wat zijn nu de consequenties van de problemen met de chronologie voor het onderwerp van deze scriptie? Het halveren van de monarchie, mogelijk in combinatie met meerdere koningen, is een serieuze optie om het archeologisch en historisch materiaal beter op elkaar te laten aansluiten. Echter heeft dit geen gevolgen voor de connectie tussen de daksystemen en Tarquinius Superbus. De datering van de Veii-Rome-Velletri- en Rome-Caprificodaksystemen rond 530 en 520 is een schatting, gebaseerd op stratigrafie en stilistische overeenkomsten. In plaats van de harde data kunnen we beter spreken van een datering in de tweede helft van de zesde eeuw, zodat het duidelijk is dat er speling mogelijk is. Het inkorten van de regeringsperioden heeft dan geen gevolg voor het toewijzen van de daksystemen aan de laatste koning. Stel dat, zoals Cornell meent, de regering van Tarquinius Superbus moet worden ingekort tot twintig of minder jaren, dan is het gat met de datering van de daksystemen niet onoverkomelijk groot. In het onderzoek naar de daksystemen uit de zesde eeuw wordt van de traditionele data uitgegaan, maar het lijkt mij beter om de aangepaste chronologie te hanteren. De verkorting van de koningslijst zorgt voor een betere aansluiting op de stadsontwikkeling zoals is afgetekend in de archeologie. Tarquinius Priscus komt dan rond 560 aan de macht en zijn zoon rond 530. Dit levert geen problemen op met de connectie tussen Superbus en de daksystemen en versterkt dus de kracht van de theorie.
6.2 Historiciteit Demaratus Wanneer het koningschap van Tarquinius Priscus wordt teruggebracht tot halverwege de zesde eeuw komt de afstamming van Demaratus in het geding. De vader van de koning reist namelijk na de coup van Cypselus in 657 naar Etrurië, maar met de aangepaste chronologie zou zijn zoon pas een eeuw later koning worden rond 560.237 Het verhaal dat Demaratus de vader is van de Tarquiniërs wordt in de moderne wetenschap afgedaan als een literair verzinsel.238 Dit idee is terug te voeren op de studie van Dion. 4.6.1-7, 4.30.2 Gantz 1975, 539-554. 235 Cornell 1995, 124. Zie ook: Forsythe 2005, 99. 236 Cornell 1995, 121-122. 237 Er bestaan alternatieve data die het begin van de tirannie van Cypselus rond 630/620 plaatsen, hierover is minder consensus: Beloch 1913, 274-282; Will 1955, 363-440. 238 Gabba 1976, 135-169. Cornell 1995, 124-125. 233 234
50
Niebuhr uit de negentiende eeuw. Hij denkt dat het verhaal van Demaratus eind vierde eeuw v. Chr. door Griekstalige historici is verbonden met Rome om het succes van de stad te verklaren door middel van vroege Griekse contacten. In dit opzicht is Demaratus te vergelijken met de legendarische Evander, die het alfabet naar de Latijnen zou hebben gebracht.239 De Korinthische culturele invloed op Zuid-Etrurië en Latium in de Oriëntaliserende periode werd hiermee verklaard en gepersonifieerd. De latere Romeinse schrijvers zouden de dynastie van de Tarquiniërs uitsmeren over een periode van meer dan honderd jaar om het gat tussen de Republiek en de coup van Cypselus op te vullen.240 Blakeway merkt terecht op dat het onwaarschijnlijk lijkt dat historici in de vierde eeuw beschikten over de economische details van de zevende eeuw.241 In zijn artikel uit 1935 richt hij zich op het geometrisch aardewerk in Etrurië dat is beïnvloed door Korinthische voorbeelden. Met de ontdekkingen in Murlo en Acquarossa in de jaren 70 en 80 blijkt dat de culturele invloed van Korinthe zich verder uitstrekt dan gedacht en dat Blakeway er misschien naast zat. Naast de productie van aardewerk zoals in Pithekoussai zijn de Korinthische invloeden ook merkbaar in de dakproductie. Volgens Ridgway en Ridgway is het niet ondenkbaar dat de grootschalige handel en industrie in de zevende eeuw in Etrurië een grote stempel heeft gedrukt op het collectieve geheugen en dat mogelijk daardoor de notie eeuwenlang is bewaard. Demaratus is hier later bij verzonnen en wordt door hen gezien als een metafoor voor de sociale en economische interactie tussen Etrurië en Korinthe in de zevende eeuw.242 De overlapping tussen de verhalen over Demaratus en de bevindingen in het archeologisch onderzoek naar de daksystemen uit de zevende eeuw zijn dus niet uitzonderlijk en hoeven geen argument te zijn voor zijn historiciteit. De commerciële activiteiten van Demaratus werden al door D. Musti omschreven als een blauwdruk voor de Archaïsche handel.243 Het lijkt gebruikelijker dan gedacht dat Korinthische ondernemers in de zevende eeuw naar Etrurië vertrekken. Het chronologische gat tussen de aankomst van Demaratus en de realistische begindatum van het koningschap van Tarquinius Priscus bewijst naar mijn idee nog eens dat het inderdaad om twee tradities gaat die door latere geschiedenisschrijvers aan elkaar zijn gekoppeld. Demaratus is dus naar mijn idee zeer waarschijnlijk niet de vader van de latere koningen van Rome, maar een metafoor voor een Archaïsche handelaar. Dit maakt echter een connectie tussen de Bacchiaden en Tarquiniërs niet onmogelijk. De koningen kunnen nog steeds afstammen van Korinthische ondernemers in Etrurië uit de clan van de Bacchiaden, alleen niet van de persoon Demaratus.
Tac. Ann. 11.14; In Italy the Etrurians learnt them from Demaratus of Corinth, and the Aborigines from the Arcadian Evander. 240 Schmitz 1850, 48-50. 241 Blakeway 1935, 129-149. Ridgway/Ridgway 1994, 6–15. 242 Ridgway en Ridgway 1994, 13. 243 Musti 1987, 139-153. 239
51
6.3 Afstamming van de Bacchiaden Een figuur als Demaratus kan dus hebben bestaan, maar de vader van de koningen van Rome is een tweede. Voor de connectie tussen Tarquinius Superbus en het Veii-Rome-Velletridaksysteem is de familiaire relatie met de Bacchiaden echter een essentieel punt, omdat de iconografie zou verwijzen naar de Korinthische afkomst van de koning. Wikander en Winter hebben het verband aangetoond tussen de daken in Korinthe uit het tweede kwart van de zevende eeuw en de daken uit Korfu, Sicilië en Etrurië uit de tweede helft van de zevende eeuw en de vroege zesde eeuw. Het gaat om de daken in Poggio Civitate, Mon Repos en Syracuse. Wikander zoekt in haar studie van de decoratieplaten uit Acquarossa de verklaring voor de verspreiding van deze daken in de handelsnetwerken. Ze meent dat de geschilderde dubbele guilloche is geïnspireerd op het versierde Griekse aardewerk en brons. Vanuit Korfu en via Sicilië zou dit motief waarschijnlijk naar Etrurië zijn gekomen.244 Deze theorie verklaart echter niet waarom de decoraties ook op precies dezelfde plaatsen op de daken zitten in de drie regio’s. Ook verschijnt het motief van de dubbele guilloche bijna gelijktijdig in de drie gebieden en niet eerst in Korfu en Sicilië en pas later in Acquarossa.245 Er is naar mijn mening sterk betoogd dat er Bacchiadische vluchtelingen verantwoordelijk zijn voor de daken in drie gebieden. In de bronnen wordt Etrurië naast Korfu en Sicilië genoemd als een van de toevluchtsoorden van de vluchtelingen. De stijl van de daken in de drie gebieden komt terug in het perirrhanterion in Korinthe. Het waterbassin heeft voor de Apollotempel gestaan, gebouwd in opdracht van de Bacchiaden en met het oudste dakpannendak. Ook op technisch gebied en in de organisatie van de werkplaatsen (bijvoorbeeld de ovens in Tarquinia) zijn er zoveel overeenkomsten tussen de terracottaproductie in het Korinthe van de Bacchiaden en die in Etrurië, dat het verband onbetwistbaar is.246 Handelscontacten kunnen de aard en snelheid van deze overdracht niet verklaren. Winter heeft naar mijn mening gelijk wanneer ze beweert dat het verder gaat dan alleen uitwisseling: zeer waarschijnlijk waren er Bacchiadische handwerklieden werkzaam in Etrurië. Dit brengt het idee dat de Tarquiniërs van Bacchiaden afstammen dichterbij.
6.4 Historiciteit Tarquinius Priscus Rond 580 worden er in Etrurië, Sicilië en Korfu wederom architectonische elementen met duidelijke stilistische overeenkomsten gevonden. Het gaat om dakdecoraties afkomstig van de eerste fase van de tempel bij Sant’Omobono, het Athenaion in Syracuse en de tempel van Artemis op Korfu. Het dak in Rome is van het Rome-Campanië-Noord-Etruriësysteem en wordt geassocieerd met Tarquinius Priscus. De datering valt samen met het einde van de tirannie van de Cypseliden in Korinthe. Een mogelijkheid is dat de bannelingen verantwoordelijk waren voor de bouw van de heiligdommen, zoals wordt gesuggereerd. Toch zijn er nog een hoop vragen bij het verbinden van de iconografie van het RomeCampanië-Noord-Etruriësysteem met Tarquinius Priscus. Allereerst is er de minotaurus die is gevonden op een aantal decoratieplaten van het systeem. Het beest zou een soort van familiewapen kunnen zijn, hoewel er nog geen verband is gevonden met de familie. Bovendien wordt de figuur buiten de gebruikelijke context gepresenteerd en hoeft het dus geen minotaurus Wikander 1988, 128-136. Winter 2002, 229. 246 Winter 2002, 578-579. 244 245
52
te zijn. Hopelijk brengen de opgravingen in Gabii hier verheldering in. Ook de verklaring voor de overeenkomsten tussen de daken van de Apollotempel in Cumae en de latere Regia in Rome laat te wensen over. De orakels zouden de gemeenschappelijke noemer zijn. De suggestie dat het gebouw onder de Regia in de koningstijd een archief van orakels was, lijkt mij vergezocht. Het enige bewijs hiervoor is dat later in de Republiek de Regia gebruikt werd als archief voor documenten over religieuze zaken. Aan de andere kant zijn er genoeg elementen in de iconografie die overtuigender zijn, zoals het gebruik van potnia theron en de sfinxen. Beide figuren verwijzen naar de Korinthische en Etruskische wortels van de koning. Volgens de bronnen zou Priscus ook culten in Rome hebben geïntroduceerd die hun oorsprong hebben in Korinthe, zoals de spelen en de cultus voor Aphrodite. Het is moeilijk om hier de waarde van in te schatten, het kan zijn dat de antieke auteurs culten met een vermoedelijke Korinthische oorsprong automatisch toewijzen aan de koning met een Korinthische achtergrond. Op dezelfde manier wordt de oorsprong van veel culten teruggeredeneerd naar de tweede koning van Rome (Numa Pompilius), omdat tijdens zijn regering zeer religieus zou zijn geweest.
6.5 Een terracottaproductie onder leiding van de laatste koning In de zesde eeuw heeft er zich een omvangrijke terracotta-industrie ontwikkeld in Rome. Vanaf de Oudheid wordt Veii al geassocieerd met de productie van terracotta; de enige naam die bewaard is van een boetseerkunstenaar uit deze periode is Vulca van Veii.247 Echter is dankzij de analyse van de morfologie en klei bijna zeker dat de Veii-Rome-Velletri en het RomeCaprificosystemen niet in Veii, maar in Rome werden geproduceerd. De kleine bedrijfjes rondom een ambachtsman, zoals in Murlo, lijken te zijn geëvolueerd naar ondernemingen die daken exporteren over een groot gebied. De productie is genormaliseerd door het gebruik van mallen voor meerdere daken, er is een succesvolle formule ontwikkeld voor de klei die men wint uit de Velabrum en de daken worden via het water naar de sites gebracht. Daarnaast worden er ook daken op de site zelf gemaakt met de lokaal gewonnen klei. Zou het kunnen dat de laatste koning van Rome aan het hoofd van deze onderneming stond? De verspreiding is een sterk argument, hoewel de historische onderbouwing naar mijn idee soms tekortschiet. Er is een heftige discussie over de identificatie van Caprifico of Satricum met Suessa Pometia. Beide plaatsen liggen in het gebied waar Superbus oorlog voerde tegen de Volsken, maar de informatie uit de bronnen is te beperkt om specifieke sites aan te kunnen wijzen in de campagne. Toch lijkt Satricum de goede kandidaat, vooral vanwege de rijkdom en het regionale karakter van de stad. Bovendien is in Satricum geen Veii-Rome-Velletri- of RomeCaprificodaksysteem gevonden. Als we de bronnen moeten geloven is Pometia met de grond gelijk gemaakt door Superbus en waarom zou de koning op de ruïnes een tempel laten bouwen? Caprifico ligt zeer dicht bij de oude site van Cora en het citaat over de timmermannen kan worden aangegrepen als argument voor een connectie met Tarquinius. Echter maakt het gebrek aan enige context bij het citaat het moeilijk om de waarde hiervan in te schatten. Voor Velletri geldt dat de argumentatie achter het idee van een uitvalsbasis zwak is. Naast de geografische ligging wordt de aanwezigheid van het daksysteem aangegrepen om de plaatsen in het licht van de campagnes tegen de Volsken te zien. Men gaat ervan uit dat de 247
Plin. Nat. 35.45.
53
tempels buiten Rome monumenten zijn die de macht van koning representeren. Dit is terecht, maar een verdere duiding van de sites is moeilijk. We kunnen niet meer concluderen dan dat de verspreiding van de sites grofweg overeenkomt met het machtsgebied van Superbus zoals beschreven staat in verschillende bronnen. De vondst van de Veii-Rome-Velletrisystemen in Veii is historisch nog niet verklaard. Veii heeft volgens de bronnen een wisselende verstandshouding met Rome en wordt uiteindelijk in 396 v. Chr. veroverd. Volgens Dionysius heeft Tarquinius Priscus kort een conflict met Veii. Het blijft bij een aantal invallen in het territorium van de stad, waarna een verdrag wordt gesloten.248 Na de dood van Priscus begint Veii weer een oorlog, omdat het verdrag is verlopen met het overlijden van de koning.249 In het laatste fragment wordt Superbus door Veii gesteund wanneer hij zijn positie in Rome probeert te herwinnen.250 Als we van de bronnen uitgaan kan, in tegenstelling tot Velletri en Caprifico, de aanwezigheid van de fragmenten van het daksysteem niet worden verklaard met de verovering van de stad. Het dak is gemaakt in Veii, maar maakt waarschijnlijk gebruik van mallen uit Rome. Misschien gaat het hier om een monument ter consolidatie van het verdrag tussen de twee steden of een gezamenlijke cultus. Om een vergelijkbare reden laat Superbus volgens Dionysius een tempel bouwen voor het verbond met de Latijnse steden.251 De historische argumenten alleen laten het naar mijn idee niet toe om de onderneming te koppelen aan Tarquinius Superbus. De acroteria van Heracles en Athena maken het ook mogelijk om de daken te plaatsen in de politieke klimaat van het einde van de zesde eeuw. In deze periode was de monarchie een gebruikelijke bestuursvorm in Etrurië, terwijl in Latium de republiek de norm was.252 Lulof heeft aangetoond dat het acroterion een bekend thema was voor de heersers in dit gebied. Een voorbeeld is Caere waar we zelfs twee namen hebben van vermoedelijke koningen uit het begin van de vijfde eeuw. In deze stad is ook een decoratiesysteem gevonden met Heracles en Athena acroteria waarvan het Veii-RomeVelletrisysteem waarschijnlijk is afgeleid. De koning van Rome heeft dus gekeken naar zijn ‘collega’s’ voor de iconografie van zijn daksysteem. In deze sfeer past ook de suggestie dat de koningen zich spiegelden aan eerdere tirannen in Griekenland in een poging om hun macht te legitimeren. Het Veii-Rome-Velletrisysteem getuigt van een bouwwoede vergelijkbaar met de bouwprojecten van bijvoorbeeld Pisistratos in Athene. De verspreiding van de daken is een mogelijk bewijs voor een ambitieuze buitenlandpolitiek. En nog belangrijker is dat de koningen in Etrurië het gebruik overnemen om een speciale band te claimen met een specifieke god. Zonder dat we rekening hoeven te houden met de neiging van de antieke auteurs om het koningschap van Tarquinius om te vormen naar de literaire voorbeelden van Griekse tirannen blijken er toch meerdere waarheden in te zitten. Het acroterion van Heracles is naar mijn mening een bewijs van de traditie van Etruskische koningen om Griekse politieke modellen te kopiëren. Vergelijkbaar met Pisistratos wordt er een parallel getrokken met Heracles en de speciale bescherming van Athena. De decoratieplaat van het systeem uit Velletri toont hetzelfde tafereel, hoewel het hier moeilijker is om de figuren voor de vergadering van goden te duiden. Dezelfde traditie is te herleiden uit de orakelsteen uit Fiesole en de platen uit Pyrgi. De orakelsteen is een zeer vroege verwijzing naar Dion. 3.57. Liv. 1.42.2; Dion. 4.27. 250 Dion. 5.14. 251 Dion. 4.49. 252 Cornell 1995, 232. 248 249
54
de speciale band tussen Servius Tullius en Fortuna. Op de platen is in het Etruskisch te lezen hoe Thefarie Velianas de godin Uni-Astarte bedankt, omdat hij dankzij haar drie jaar heeft kunnen regeren. Al met al zijn er naar mijn idee sterke argumenten om serieus te overwegen dat een koning van Rome de daksystemen heeft laten maken. De organisatie van de onderneming die men tot nu toe heeft kunnen reconstrueren en de verspreiding van de daken laat ook toe om te denken over een productie onder leiding van de koning. Het laatste en belangrijkste punt dat nog geëvalueerd moet worden is of Tarquinius Superbus de koning is achter de terracottaonderneming.
6.6 Tarquinius Superbus als terracottaondernemer Twee zaken kunnen met enige zekerheid worden gesteld: Rome heeft een koningstijd gehad en deze werd beëindigd rond 510 v. Chr. De Veii-Rome-Velletri- en Rome-Caprificodaksystemen kunnen in de laatste decennia van de zesde eeuw worden gedateerd. Tussen deze twee systemen en het eerdere Rome-Campanië-Noord-Etruriësysteem zit een periode waarin geen gedecoreerde daken zijn gevonden in Rome. De periode valt samen met de regering van Servius Tullius, maar dan zouden we vast moeten houden aan de traditionele koningslijst. Er is een hiaat van grofweg een halve eeuw (580-530) en dat is ongeloofwaardig lang voor één koning. Het zoeken naar een verklaring roept interessante hypotheses op: waren er bijvoorbeeld meerdere koningen in deze periode en waarom hebben zij geen sporen achtergelaten in de stadsarchitectuur? Het idee is dat de dakproductie een niche was van de Tarquiniërs. Ook in de bronnen staat beschreven dat Tarquinius Priscus en zijn zoon een uitgebreid bouwprogramma hadden. De voornaamste argumenten voor een productie onder leiding van Superbus worden afgeleid uit de iconografie. Een sterk punt is de keuze voor een acroterion van Heracles, omdat de Bacchiaden claimden Heracliden (afstammelingen van Heracles) te zijn. Dit zou een bijkomstige factor zijn bij beelden die in de eerste plaats een algemeen gebruikt icoon in Etrurië waren ter representatie van de macht van een monarch. Het tweede bewijs is de groep acroteria van vermoedelijk Leukothea en Palaimon. De vrouw kan overtuigend als Leukothea worden geïdentificeerd. Ze is de tegenhanger van Mater Matuta aan wie de dubbele tempel volgens de bronnen deels is gewijd. De Isthmische Spelen in Korinthe zijn voor haar zoon Palaimon opgericht. De suggestie dat het om Dionysos gaat, roept de vraag op waarom de opdrachtgever deze keuze zou maken. Misschien moeten we weer in de richting denken van een beschermvrouw en haar pupil, vergelijkbaar met Heracles en Athena. De sfinxen op de hoeken van de tempeldaken zijn een derde verwijzing. Ze komen naast Etrurië ook voor in de gebieden die traditioneel met de Bacchiaden worden geassocieerd, namelijk in Korinthe, Korfu en Sicilië. Ook kennen de sfinxen een lange geschiedenis in de dakdecoraties in Etrurië en komen ook terug op daken van het beschilderde systeem uit Caere en het Rome-Campanië-Noord-Etruriësysteem. Mogelijk verbeelden ze dus ook de Etruskische achtergrond van de koning. De antefixen zijn versierd met vrouwenhoofden en moeten potnia theron voorstellen, daardoor hebben ze een connectie met Korinthe. Volgens Nielsen is potnia theron afgeleid van de gorgon en dus een verwijzing naar Pegasus, het familiewapen van de Bacchiaden.253 Dit thema heeft ook een lange traditie in Etrurië en komt al voor op de vroege daken in Murlo. 253
Nielsen 1994, 64-70.
55
Een laatste verwijzing naar de achtergrond van de opdrachtgever kunnen de voluten zijn. Net als potnia theron en de sfinxen hebben ze een lange geschiedenis op de daken in Etrurië. Er zat dus mogelijk een bewuste keuze achter de mengeling van Korinthische en Etruskische elementen op het dak. Dit wordt gecombineerd met een iconografie die de macht van de monarch toont. Vooral het Heracles-Athena-acroterion op de nok van het dak tussen de voluten en sfinxen zal deze combinatie hebben uitgestraald. Het is moeilijk om een bloedband aan te tonen tussen Superbus en de Bacchiaden zoals wordt beschreven in de bronnen. In ieder geval kunnen we constateren dat de keuzes in de iconografie mogelijk in deze richting wijzen. Misschien was er een familiaire band, misschien claimde hij deze alleen. Dezelfde Korinthische en Etruskische identiteit komt naar voren in de bronnen en heeft dus mogelijk een grotere kern van waarheid dan gedacht. We kunnen bijvoorbeeld denken aan de passage van Dionysius waarin hij schrijft dat Superbus de tempel van Semo Sancus Dius Fidius heeft laten bouwen. Hierin werd het verdrag tussen Rome en Gabii bewaard dat door de koning zou zijn gesloten. Semo Sancus wordt geassocieerd met Heracles en kan dus weer in verband worden gebracht met de afstamming van de Bacchaiden.254 Natuurlijk blijft het een onmogelijke puzzel om de precieze waarheid in de bronnen te vinden, maar de daksystemen hebben in ieder geval aangetoond dat we ons oordeel over sommige elementen moeten heroverwegen. De resultaten van het onderzoek geven een impuls aan verschillende debatten. De verspreiding kan bijvoorbeeld in verband worden gebracht met het verdrag met Carthago, dat bewaard is bij Polybius. Er is onenigheid over de datering van het verdrag, Polybius zelfs plaatst het in het eerste jaar van de Republiek terwijl tegenwoordig ook wordt gedacht aan 348 v. Chr.255 Hij noemt de steden Ardea, Antium, Laurentium, Circeii en Tarracina. Antium was lid van de Latijnse bond, Circeii zou als kolonie door Superbus zijn gesticht en Ardea was zijn Waterloo. Bovendien liggen Velletri, Caprifico en Satricum allemaal in het domein dat in het verdrag wordt beschreven. Polybius had dus mogelijk gelijk met zijn datering en de jonge Republiek probeerde het imperium van Tarquinius opnieuw vast te leggen met het verdrag. In bredere zin creëert het onderzoek naar de daksystemen een groter vertrouwen in de beschrijving van de ambitieuze buitenlandse politiek van de koning. Misschien zijn er nog zuidelijker dan Velletri sporen van de koning. Een ander debat is de Etruskische invloed op Rome tijdens de Tarquiniërs. Cornell maakt een sterk punt tegen het idee van een Etruskische culturele dominantie in de Archaïsche periode. Hij meent dat er sprake is van een mengeling van Etruskische, oriëntaliserende en inheemse Italische elementen.256 De iconografie van het Veii-Rome-Velletrisysteem lijkt dit te ondersteunen. Ook hier wordt gekozen voor een mengeling van regionale en lokale elementen. Als we van de bronnen uitgaan, komen de Tarquiniërs uit Etrurië, maar er is verder geen aanleiding om te spreken van een Etruskisch Rome onder deze koningen. Op basis van de bronnen en het onderzoek naar de daksystemen lijkt het mij aannemelijk dat Tarquinius Superbus verantwoordelijk is voor de Veii-Rome-Velletri- en RomeCaprificodaksystemen. De verspreiding van de daken en de resultaten uit de kleianalyses zijn sterke argumenten voor het idee dat er een terracotta-industrie was in Rome in de laatste helft van de zesde eeuw. De lijst van sites is uiteraard niet zonder gebreken. Voor Veii is het onduidelijk om hoeveel daken het gaat in de stad, omdat de fragmenten verspreid zijn gevonden. Lanciani beweert dat de tempel is gevonden onder de San Silvestro op de Quirinaal tijdens een opgraving in 1881, maar dit is twijfelachtig. Zie: Lanciani 1892, 104-106. 255 Cornell 1995, 210-214. 256 Cornell 1995, 169-172. 254
56
Hetzelfde geldt voor Rome, maar ook met de geïdentificeerde sites zijn problemen. Voor Sant’Omobono geldt bijvoorbeeld dat de vondst van het systeem een verband met Superbus impliceert hoewel hier niets over in de bronnen staat geschreven. Ondanks alle problemen is de theorie die de productie van de daksystemen met de laatste koning van Rome verbind overtuigend. De overlapping van het materiaal uit de archeologische en historische disciplines geeft voldoende aanleiding om verder te denken in deze richting. De laatste tijd volgende de ontdekkingen elkaar in rap tempo op en het is een kwestie van tijd voordat we met grotere zekerheid het plaatje kunnen invullen.
57
7 Conclusie De studie van het Veii-Rome-Velletri- en Rome-Caprificodaksysteem heeft in combinatie met de bronnen veel waardevolle informatie opgeleverd over het einde van de koningsperiode. Steeds meer lijken de beide disciplines elkaar aan te vullen en wordt het overtuigender dat Tarquinius Superbus een historisch persoon is. Het laatste hoofdstuk heeft ook duidelijk gemaakt dat er nog veel vragen bestaan en hopelijk zullen deze beantwoord kunnen worden in de komende jaren van het onderzoek. In deze scriptie is gezocht naar een antwoord op de vraag in hoeverre de Veii-RomeVelletri- en Rome-Caprificodaksystemen een aanvulling zijn op onze kennis over de laatste koning van Rome en of ze een bewijs zijn voor de historiciteit van Tarquinius Superbus? Met een synthese tussen het bronnenmateriaal en de daken is geprobeerd om de verschillen en overeenkomsten te signaleren. In tegenstelling tot veel van de literatuur over de daksystemen is ervoor gekozen om een aanzienlijk deel van de scriptie te wijden aan de bronnen, omdat ik van mening ben dat er soms te snel vergelijkingen worden getrokken zonder te beseffen wat de valkuilen daarbij zijn. Samengevat maken de daksystemen het zeer aannemelijk dat Tarquinius Superbus de opdrachtgever was en dus heeft bestaan. De argumenten zijn grofweg in te delen in drie categorieën: de iconografie, de verspreiding en de kleianalyses. De iconografie en techniek van de daken laat een combinatie van Etruksische en Korinthische elementen zien, waarmee wordt verwezen naar de achtergrond van de koning. Daarbij gebruikt hij ook de beeldtaal van eerdere tirannen uit Etrurië om zijn gezag uit te dragen. De verspreiding van de daken komt opvallend overeen met de beschrijving van zijn koninkrijk in de bronnen. Dankzij de kleianalyses weten we dat Rome de plaats was van een grote terracotta-industrie. Aan de hand van de informatie uit beide disciplines kunnen we een beeld vormen van het bewind van Tarquinius Superbus. De antieke schrijvers modelleren hem naar de Griekse tirannen, maar blijkbaar spiegelde hij zichzelf ook bewust aan hen. De daksystemen getuigen van zijn bouwwoede en ambitieuze politiek buiten Rome. In Rome stond hij aan het hoofd van een grote onderneming die deze daken produceerde. Hij huurt en dwingt handwerklieden om te helpen aan de decoratie van zijn projecten. De oude daken van het Rome-Campanië-NoordEtruriëdaksysteem laat hij in de stad vervangen. De tempels in Velletri en Caprifico zijn ‘territorial markers’ op de rand van zijn domein. Ze representeren de macht van Tarquinius en geven de grens aan met de gebieden van de Volsken. Met het einde van zijn koningschap zijn de monumenten in Rome vernietigd. De tempels onder Sant’Omobono en de Regia eindigen in en destructielaag en lijken als iconen van de monarchie te zijn neergehaald in de Vroege Republiek. Het onderzoek naar het de Etruskische daksystemen en de Tarquiniërs is in het afgelopen decennium tot bloei gekomen, maar staat nog in de kinderschoenen. In dit opzicht biedt deze scriptie ook een overzicht van het onderzoek tot nu toe. Met de stroomversnelling waar we nu in zitten is het wachten op ontdekkingen die dit verhaal aanvullen of weerleggen. We kunnen bijvoorbeeld uitkijken naar de publicatie van de opgravingen aan het paleis in Gabii en de bijdrage aan het debat van het aankomende congres. Naar mijn mening lijkt Tarquinius Superbus in ieder geval voor een groot deel te hebben bijgedragen aan het Rome in kleurig terracotta dat Augustus op zijn beurt weer heeft vervangen door marmer.257
257
Cass. Dio. 56.30.3: "I found Rome of clay; I leave it to you of marble."
58
8 Bibliografie 8.1 Publicaties Andrén 1939-1940
Andrén, A., Architectural terracottas from Etrusco-Italic Temples (Leipzig 1939-1940).
Beloch 1913
Beloch, J.K., Griechische Geschichte II (1913).
Bickermann 1980
Bickermann, E.J., Chronology of the Ancient World (Londen 1980).
Cristofani 1990
Cristofani, M., La grande Roma dei Tarquini. Catalogo della mostra (Rome 1990).
Coarelli 1988
Coarelli, F., Il foro boario: dalle origini alla fine della reppublica (Rome 1988).
Colonna 1985
Colonna, G., Santuaria d’Etruria (Milaan 1985).
Cornell 1995
Cornell, T.J., The Beginnings of Rome: Italy and Rome from the Bronze Age to the Punic Wars (c. 1000-264 BC) (Londen 1995).
Della Seta 1981
Della Seta, A., Museo di Villa Guilia (Rome 1918).
Downey 1995
Downey, S.B., Architectural Terracottas from the Regia (Ann Arbor 1995).
Forsythe 2005
Forsythe, G., A Critical History of Early Rome: From Prehistory to the First Punic War (Berkeley 2005).
Gabba 1991
Gabba, E., Dionysius and the History of Archaic Rome (Oxford 1991).
Holloway 1994
Holloway, R.R., The Archaeology of Early Rome and Latium (Londen 1994).
Jeffrey 1976
Jeffrey, L.H., Archaic Greece. The City-States c. 700-500 B.C. (Londen 1976).
Lanciani 1892
Lanciani, R., Pagan and Christian Rome (New York 1892).
Mehl 2011
Mehl, A., Roman Historiography (Oxford 2011).
Merker/Williams
Merker, G.S. en C.K. Williams II, The Greek Tile Works at Corinth: the Site
2006
and the Finds (Oxford 2006).
Ogilvie 1965
Ogilvie, R.M., A Commentary on Livy (Oxford 1965).
Pallottino 1945
Pallottino, M., La scuola di Vulca (Rome 1945).
Pallottino 1993
Pallottino, M., Origini e storia primitive di Roma (Milaan 1993).
Palombi 2010
Palombi, D. (ed.), Il tempio arcaico di Caprifico di Torrecchia (Cisterna di Latina): il materiali e il contesto (Rome 2010).
Parkins/Smith 1998 Smith, C. en H. Parkins, Trade, Traders and the Ancient City (Londen 1998). Schmitz 1850
Schmitz, L., The History of Rome: From the Earliest Times to the Fall of the Western Roman Empire by B.G. Niebuhr (Londen 1850).
Smith 1875
Smith, W., A Dictionary of Greek and Roman Antiquities (Londen 1875).
Sturgeon 1987
Sturgeon, M., Isthmia IV. Sculpture I: 1952-1967 (Princeton 1987).
59
Torelli 1975
Torelli, M., Elogia Tarquiniensia (Florence 1975).
Torelli 1981
Torelli, M., Storia degli Etruschi (Rome 1981).
Wikander 1988
Wikander, C., Acquarossa I. The Painted Architectural Terracottas. 2: Typological and Decorative Analysis (Stockholm 1988).
Will 1955
Will, E., Korinthiaka (Parijs 1955).
Winter 2008
Winter, N.A., Symbols of Wealth and Power: Architectural Terracotta Decoration in Etruria and Central Italy, 640-510 B.C. (Ann Arbor 2008).
Wiseman 2004
Wiseman, T.P., The Myths of Rome (Exeter 2004).
8.2 Artikelen Ammerman/
Ammerman, A.J., I. Iliopoulos e.a., ‘The clay beds in the Velabrum and the
Iliopoulos 2008
earliest tiles in Rome’, Journal of Roman Archaeology 21 (2008) 7-30.
Ammerman/
Winter, N.A., I. Iliopoulos en A.J. Ammerman, ‘New light on
Iliopoulos/Winter
the production of decorated roofs of the 6th c. B.C. at sites in and around
2009
Rome, Journal Roman Archaeology 22 (2009) 7-23.
Ampolo 1976-1977
Ampolo, C., ´Demarato, osservazioni sulla mobilità sociale arcaica’, Dialoghi di Archeologia 9-10 (1976-1977) 333-345.
Baratti/Mordeglia
Baratti, G. en L. Mordeglia, ‘Un’officina per la cotture di tegole a Tarquinia
2009
in età orientalizzante’, Officina Etruscologia I: I mestieri del fuoco: Officine e impianti artigianali nell'Italia preromana (Rome 2009) 83-91.
Bartoloni 2006
Bartoloni, G., ‘Veio: l’abitato di Piazza d’Armi. Le terrecotte architettoniche’, in: I.E.M. Edlund en G. Giovanna, Deliciae Fictiles III (Oxford 2006) 50-76.
Blakeway 1935
Blakeway, A., ‘Demaratus’, Journal of Roman Studies 25 (1935) 129-149.
Brown 1967
Brown, F., ‘New soundings in the Regia: The evidence for the early republic’, in: E. Gjerstad e.a., Les Origines de la République romaine (Genève 1967) 47-64.
Bruun 1993
Bruun, C., ‘Heracles and the tyrants. An Archaic frieze from Velletri’, in: E. Rystedt, C. Wikander en Ö. Wikander (ed.), Deliciae Fictiles I: Proceedings of the First International Conference on Central Italic Architectural Terracottas at the Swedish Institute in Rome, 10-12 December, 1990 (Stockholm 1993) 266-275.
Carlucci 2011
Carlucci, C., ‘Il sistema decorative del tempio delle Stimmate di Velletri tra Veio Portonaccio’, Officina Etruscologia 5: Tetti di Terracotta: La
60
decorazione architettonica fittile tra Etruria e Lazio in età arcaica (Rome 2011) 220-237. Carlucci 2011a
Carlucci, C., ‘Roma. Novità dal Colle Palatino’, Officina Etruscologia 5: Tetti di Terracotta: La decorazione architettonica fittile tra Etruria e Lazio in età arcaica (Rome 2011) 202-216.
Colonna 1984
Colonna, G., ‘I templi del Lazio fino al V secolo compreso’, Archeologia Laziale 6 (1984) 396-411.
Colonna 1987
Colonna, G., ‘Note preliminari sui culti del santuario di Portonaccio a Veio’, Scienze dell’Antichità 1 (1987) 419-446.
Colonna 1987a
Colonna, G., ‘Il maestro dell’Ercole e delle Minerva. Nuova luce sull’attività dell’officina veiente’, Opuscula Romana 16 (1987) 7-41.
Downey 1993
Downey, S.B., ‘Archaic architectural terracottas from the Regia’, in: E. Rystedt, C. Wikander en Ö. Wikander (ed.), Deliciae Fictiles I: Proceedings of the First International Conference on Central Italic Architectural Terracottas at the Swedish Institute in Rome, 10-12 December, 1990 (Stockholm 1993) 233-249.
Drummond/Ogilvie
Ogilvie, R.M. en A. Drummond, ‘The Sources for Early Roman History’,
1989
Cambridge Ancient History 7 (Cambridge 1989) 1-29.
Fortunati 1988
Fortunati, F.R., ‘Ipotesi ricostruttiva della decorazione del tempio di Velletri’, Prospettiva 47(1988) 3-11.
Fortunati 1989
Fortunati, F.R., ‘Il tempio delle Stimmate’, in: Catalogo del Museo Civico di Velletri (Rome 1989) 57-87.
Gabba 1976
Gabba, E., ‘Considerazioni sulla tradizione letteraria sulle origini della Repubblica’, in: E. Gjerstad, Les origines de la république romaine 13 (Genève 1976) 133-174.
Gantz 1975
Gantz, T.N., ‘The Tarquin Dynasty’, Historia: Zeitschrift für Alte Geschichte 24 (1975) 539-554.
Gnade 2006
Gnade, M., 'Satricum e Suessa Pometia : due nomi per la stessa cittàrivalutazione di una "vecchia" teoria’, in: Atti del Convegno a Latina "Astura, Satricum, Pometia, un itenario alle origini di Latina, 27 marzo 2004 (2006)93-114.
Gurgone 2010
Gurgone, F., ‘La reggia de Tarquini ultime re di Roma’, Storica National Geographic 15 (2010) 15.
Lulof 2000
Lulof, P.S., ‘Archaic terracotta acroteria representing Athena and Heracles: manifestations of power in Central Italy’, Journal Roman Archaeology 13 (2000) 207-219.
61
Lulof 2006
Lulof, P.S., “’Roofs from the South’: Campanian Architectural Terracottas in Satricum”, in: I.E.M. Edlund en G. Giovanna (ed.), Deliciae Fictiles III (Oxford 2006) 235-242.
Lulof 2010
Lulof, P.S., ‘Manufacture and Reconstruction’ in: D. Palombi (ed.), Il tempio arcaico di Caprifico di Torrecchia (Cisterna di Latina): il materiali e il contesto (Rome 2010) 79-111.
Lulof 2011
Lulof, P.S., ‘Symbols of Wealth and Power e l’imagery dei sistemi di “Prima Fase” di Satricum e Caprifico’, Officina Etruscologia 5: Tetti di Terracotta: La decorazione architettonica fittile tra Etruria e Lazio in età arcaica (Rome 2011) 259-266.
Martinez-Pinna
Martinez-Pinna, J., ‘Las terracotas arquitectonicas de primera fase y la
1990-1991
edificacion en Roma en el primer cuarto del siglo VI a.C.’, Opus 9–10 (1990-1991) 123-145.
Melis/Quilici Gigli
Melis F. en S. Quilici Gigli, ‘Proposta per l’ubicazione di Quilici Gigli 1972
1972
Pometia’, Archeologia Classica, 24 (1972) 219–247.
Mertens-Horn 1995
Mertens-Horn, M., ‘Corinto e l’Occidente nelle immagini. La nascita di Pegaso e la nascita di Afrodite’, Corinto e l'Occidente 34 (1995) 257–289.
Mertens-Horn 1997
Mertens-Horn, M., ‘Herakles, Leukothea e Palaimon sul tempio arcaico del Foro Boario di Roma’ in: P.S. Lulof en E.M. Moormann (ed.), Deliciae Fictiles II (Amsterdam 1997) 143–148.
Mura Sommella 2000 Mura Sommella, A., “‘La grande Roma dei Tarquini’. Alterne vicende di una felice intuizione”, Bullettino della Commissione archeologica Comunale di Roma 101 (2000) 7-26. Mura Sommella 2011 Mura Sommella, A., ‘La dea col tutulo dal tempio arcaico del foro boario’, in: P.S. Lulof en C. Rescigno (ed.), Deliciae Fictiles IV: architectural terracottas in ancient Italy: images of gods, monsters and heroes (Oxford 2011) 177-188. Mura Sommella
Mura Sommella, A., ‘Roma. Le lastred i rivestimento con sfilate di
2011a
guerrieri e di divinità nel tempio arcaico del Foro Boario’, Officina Etruscologia 5: Tetti di Terracotta: La decorazione architettonica fittile tra Etruria e Lazio in età arcaica (Rome 2011) 187-202.
Musti 1987
Musti, D., ‘Etruria e Lazio arcaico nelle tradizione (Demarato, Tarquinio, Mezenzio)’, in: M. Cristofani, Etruria e Lazio arcaico (Rome 1987) 139153.
62
Nielsen 1994
Nielsen, E., ‘Interpreting the Lateral Sima at Poggio Civitate’, in: R.D. De Puma en J.P. Small, Murlo and the Etruscans: Art and Society in ancient Etruria (Madison 1994) 64-71.
Palombi 1997
Palombi, D., ‘Cic. 2. Verr., v, 19, 48 e Gloss. Ps. Plac. F5 (=GL, IV, p.61.) sulla costruzione del tempio di Giove capitolino’, Bullettino della Commisione Archeologica Comunale di Rome 98 (1997) 7-14.
Ridgway/Ridgway
Ridgway, D. en F. R. Ridgway, ‘Demaratus and the archaeologists’, in: R.D.
1994
De Puma en J.P. Small, Murlo and the Etruscans (Madison 1994) 6–15.
Stibbe 1987
Stibbe, C.M., ‘Satricum e Pometia, due nomi per la stessa città?’, Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome 47 (1987) 7-16.
Torelli 2011
Torelli, M., ‘Fictilia Tecta – Riflessioni storiche sull’arcaismo etrusco e romano’, in: P.S. Lulof en C. Rescigno (ed.) Deliciae Fictiles IV: architectural terracottas in ancient Italy: images of gods, monsters and heroes (Oxford 2011) 3-16.
Winter 2000
Winter, N.A., ‘The early roofs of Etruria and Greece’, in: F. Krinzinger (ed.), Die Ägäis und das westliche Mittelmeer. Beziehungen und Wechselwirkungen 8. bis 5. Jh. v. Chr., Wien, 24. bis 27. März 1999 (Wenen 2000) 251-256.
Winter 2002-2003
Winter, N.A., ‘Commerce in exile: terracotta roofing in Etruria, Corfu and Sicily, a Bacchiad family enterprise’, in: J. Swaddling en P. Perkins, Etruscans Now! Proceedings of the symposium held at the British Museum (2002–2003) 227-238.
Winter 2005
Winter, N.A., ‘Gods walking on the roof: the evolution of terracotta statuary in Archaic Etruscan architecture in light of the kings of Rome’, Journal Roman Archaeology 18 (2005) 241-251.
Winter 2006
Winter, N.A., ‘Gorgons, Minotaurs and Sibyls: a shared early Archaic terracotta roofing system at Pithecusae, Cumae and Rome’, in: J. Wilkins (ed.), Beyond Frontiers: Etruscans, Greeks, Phoenicians and Cypriots. Studies in honour of David and Francesca Romana Serra Ridgway (London 2006) 349–355.
Winter 2009
Winter, N.A., ‘Solving the Riddle of the Sphinx on the Roof’, in: J. Swaddling, P. Perkins en S. Haynes, Etruscan by Definition: The cultural, regional and personal identity of the Etruscans. Papers in Honour of Sybille Haynes, MBE (London 2009) 69-72.
Zevi 1995
Zevi, F., ‘Demarato e i re `corinzi’ di Roma.’, in: A. Storchi Marino, L’incidenza dell’antico. Studi in memoria di Ettore Lepore (1995) 291-314.
63
8.3 Online bronnen Ministerio 2010
Ministero per i Beni e le Attivà Culturali <www.beniculturali.it/mibac/opencms/MiBAC/sitoMiBAC/Contenuti/MibacUnif/Comunicati/visualizza_asset.html?id=6682 8&pagename=224> 26-02-2010.
8.4 Gebruikte vertalingen Cassius Dio, Romeinse geschiedenis E. Cary en H.B. Foster, Dio’s Roman History (Cambridge 1927). Cassius Hemina, Annales H. Peter, Historicum Romanum Fragmenta (Leipzig 1883). Cato, Origines H. Peter, Historicum Romanorum Fragmenta (Leipzig 1883). Cicero, Ad Brutus W.G. Williams, M. Cary en M.I. Henderson, Cicero: The Letters to Brutus (Cambridge 1965). Cicero, De natura deorum H. Rackham, De Natura Deorum (Londen 1933). Cicero, De re publica C.W. Keyes, De Re Publica (Cambridge 1928). Cicero. Tusculanae disputationes C.D. Yonge, Tusculanae Disputationes (New York 1877). Dionysius van Halicarnassus, Antiquitates romanae E. Cary, Dio’s Roman History (Londen 1914). Ennius, Annales E.H. Warmington, Remains of Old Latin I: Ennius and Caeclilius (Cambridge 1935). Fabius Pictor F. Jacoby, "Q. Fabius Pictor (809F)." Die Fragmente der Griechischen Historiker. Brill Online
2012. Festus, De significatu verborum
64
K.O. Müller, Sexti Pompei Festi: De verborum significatione quae supersunt cum Pauli Epitome (Leipzig 1839). Herodotus, Historiën A.D. Godley, Herodotus: The Histories (Harvard 1920). Lactantius, Institutiones Divinae A. Roberts en J. Donaldson (ed.), The Ante-Nicene Fathers: Translations of the Writings of the Fathers Down to AD. 325 VII (New York 1902-1905). Livius, Ab urbe condita, Boek I en II B.O. Foster, Livy: Books I and II (Cambridge 1919). Livius, Boek III B.O. Foster, Livy: Books III and IV (Cambridge 1922). Livius, Boek V en VII B.O. Foster, Livy: Books V, VI and VII (Cambridge 1914). Livius, Boek VIII en IX B.O. Foster, Livy: Books VIII-X (Cambridge 1926). Livius, Boek XXV F. Gardener Moore, Livy: Books XXIII-XXV (Cambridge 1940). Lydus, De magistratibus R. Wünsch, Ioannis Laurentii Lydi: De magistratibus populi romani libri tres (Leipzig 1903). Lydus, De mensibus R. Wünsch, Ioannis Laurentii Lydi: Liber de mensibus (Leipzig 1898). Ovidius, Fasti J.G. Frazer, Ovid: Fasti (Cambridge 1931). Pausanias, Beschrijving van Griekenland H.W.S. Jones, D. Litt en H.A. Ormerod, Pausanias: Discription of Greece (Harvard 1918). Plinius de Oudere, Naturalis historia J. Bostock, Pliny the Elder: The Natural History (Londen 1855). Plutarchus, Amatoriae narrations H.N. Fowler, Plutarchus: Moralia (Londen 1936). Plutarchus, Numa B. Perrin, Plutarch’s Lives (Cambridge 1914). Plutarchus, Publicola B. Perrin, Plutarch’s Lives (Cambridge 1914). Plutarchus, Quaestium Romanae F.C. Babbitt, Plutarchus: Moralia (Cambridge 1936).
65
Polybius, Historiën E.S. Shuckburgh, Polybius: Histories (Londen 1889). Pseudo Placidi, Glossae G. Goetz, Corpus glossariorum lationorum (Leipzig 1888). Servius Honoratus, Commentary on the Aeneid (Servius Auctus Aeneid) G. Thilo en H. Hagen, Servii Grammatici qui feruntur in Vergilii carmina commentarii (Leipzig 1881-1902). Solinus, Polyhistor A. Goezius, Caii Iulii Solini polyhistor (Leipzig 1777). Strabo, Geographika H.C. Hamilton en W. Falconer (ed.), Strabo: Geography (Londen 1854). Tertullianus, De spectatibus T.R. Glover, Tertullian: De Spectatibus (Cambridge 1931) Thucydides, Peloponnesische oorlog T. Hobbes, Thucydides: History of the Peloponnesian War (Londen 1843). Valerius Maximus, Facta et dicta memorabilia K.F. Kempf (ed.), Valerius Maximus: Facta et dicta memorabilia (Leipzig 1888). Varro, De lingua latina R.G. Kent, On the Latin Language (Cambridge 1958). Vergilius, Aeneis T.C. Williams, P. Vergilius Maro: Aeneid (Boston 1910).
8.5 Inscripties Lapis Satricanus Corpus Inscriptionum Latinarum. Orakelsteen Fisole Inscriptiones Latinae Liberae Rei Publicae. Tablet van Lyon Inscriptiones Latinae Selectae.
66