Tabaksrook in de werkomgeving Resultaten van het PARA-meter onderzoek onder werknemers Ir. D. Segaar & Dr. M. C. Willemsen
Dit is een publicatie van STIVORO voor een rookvrije toekomst Correspondentieadres Postbus 16070 2500 BB Den Haag Telefoon + 31 (0)70.312 04 00 Internet www.stivoro.nl www.rokenendewerkplek.nl © Den Haag, 2003 Overname van gegevens met bronvermelding is toegestaan
Leeswijzer In dit rapport zijn de resultaten weergegeven van het werknemersdeel van het PARA-meter onderzoek (inventarisatie Planmatige Aanpak Roken op de Arbeidsplaats). Het rapport is bedoeld om een beeld te krijgen van de huidige situatie op het gebied van rookbeleid in de werkomgeving van Nederlandse werknemers en van de manier waarop werknemers tegen roken op het werk aankijken. Er is speciaal aandacht besteed aan verschillen tussen bedrijfssectoren en tussen bedrijfsgrootten. Lezers die geïnteresseerd zijn in de verschillen tussen bedrijfssectoren of tussen bedrijfsgrootten kunnen dit vinden in de paragrafen 3.1 t/m 3.5. Lezers die op zoek zijn naar een specifiek onderwerp kunnen hiervoor gebruik maken van de inhoudsopgave of van de vragenlijst die in BIJLAGE II is opgenomen. In deze vragenlijst is per vraag aangegeven in welke paragraaf de resultaten voor deze vraag zijn terug te vinden. Paragraaf 2.3 kan hierbij als leidraad gebruikt worden, aangezien in deze paragraaf de vragen zijn gegroepeerd naar bijbehorende onderzoeksvraag.
PARA-meter onderzoek werknemers
1
Inhoudsopgave Leeswijzer
1
Management Summary
4
1
Inleiding
6
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9
Het probleem Aanleiding van het onderzoek Wettelijk kader Theoretisch kader Rookbeleid Stappenplan Sectorindeling Doelstelling Onderzoeksvragen
6 6 7 7 9 9 9 10 11
2
Materialen en methoden
12
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Dataverzameling Steekproef Instrument: Vragenlijst Determinantenanalyse Statistische-analyse
12 12 13 15 16
3
Resultaten
18
3.1
Achtergrondkenmerken 3.1.1 Kenmerken respondenten 3.1.2 Bedrijfs- en functiekenmerken Overlast 3.2.1 Blootstelling 3.2.2 Hinder Rookbeleid 3.3.1 Rookbeleid 3.3.2 Planmatige aanpak Kennis werknemers 3.4.1 Wettelijke bepalingen 3.4.2 Schadelijkheid tabaksrook Assertiviteit 3.5.1 Gedrag 3.5.2 Betrokken partijen
18 18 24 30 30 34 36 36 41 44 44 47 48 48 50
3.2
3.3
3.4
3.5
2
PARA-meter onderzoek werknemers
3.6
3.5.3 Attitude 3.5.4 Subjectieve norm 3.5.5 Eigen effectiviteit Determinantenanalyses 3.6.1 Blootstelling 3.6.2 Hinder 3.6.3 Assertiviteit ten aanzien van rokende collega’s
4
Conclusie en discussie
52 53 54 57 57 58 59
62
Literatuur
66
Bijlage I: Sectoren
68
Bijlage II : Vragenlijst
72
PARA-meter onderzoek werknemers
3
Management Summary Het in dit rapport beschreven onderzoek onder werknemers naar roken en de werkplek is het eerste onderzoek in Nederland dat alle bedrijfssectoren omvat en waarin ook bedrijven die onder de tabakswet vallen zijn opgenomen. Een tweede uniek element aan dit onderzoek is dat er onderscheid is gemaakt tussen bedrijfssectoren én tussen kleine (1-10), middelgrote (10-100) en grote (100+) bedrijven. Er zijn veel significante verschillen gevonden in de werknemerssamenstelling van bedrijven uit verschillende sectoren. Ook tussen bedrijven van verschillende grootte zijn significante verschillen gevonden, echter aanzienlijk minder dan tussen sectoren. Bedrijven uit verschillende sectoren verschillen sterk wat betreft personeelssamenstelling. Zowel wat betreft de persoonlijke eigenschappen van werknemers als het soort werk dat werknemers uitvoeren. Ook de bedrijfskenmerken verschillen sterk per sector. Verder zijn er sterke sectorverschillen in blootstelling van werknemers aan tabaksrook en rookbeleid. De bedrijfsgrootten verschillen vooral sterk in het rookbeleid. Belangrijkste resultaten:
•
Het percentage werknemers dat tijdens zijn of haar werk in aanraking komt met tabaksrook varieert van 46% in het onderwijs tot 84% in de horeca en in de bouwnijverheid.
•
Het probleem van tabaksrook op de werkplek is momenteel het grootst in de sectoren horeca, bouwnijverheid en “vervoer, opslag en communicatie” en het kleinst in de sectoren onderwijs en financiële instellingen.
•
De kans op een lage blootstelling voor een werknemer is groter naarmate het rookbeleid strenger is en het beter wordt nageleefd en als de werknemer zelf niet rookt.
•
55% van de werknemers in het onderzoek ondervonden wel eens hinder van tabaksrook in de werkomgeving. Van de niet rokers was dit 67% en van de rokers 30%.
•
Of een werknemer tabaksrook in de werkomgeving als hinderlijk ervaart, hangt voor een groot deel af van de mate waarin een werknemer denkt dat roken en meeroken schadelijk zijn voor de gezondheid.
•
Slechts 32% van de werknemers werkt in een bedrijf waar een adequaat rookbeleid wordt gevoerd, variërend van 9% in de bouwnijverheid tot 74% in het onderwijs. Een adequaat rookbeleid is gedefinieerd als een rookbeleid waarbij de getroffen regelingen zodanig zijn dat geen enkele niet-rokende werknemer wordt blootgesteld aan tabaksrook. Dit rookbeleid is conform de gewijzigde tabakswet.
•
Het gemiddelde ideale rookbeleid van werknemers is “strenger” dan het gemiddelde huidige rookbeleid in bedrijven.
•
Bijna alle werknemers zien, voor de ontwikkeling en invoering van een succesvol rookbeleid, het belang in van het creëren van draagvlak, het houden van een enquête onder personeel en
4
PARA-meter onderzoek werknemers
het betrekken van rokers en niet-rokers. Dit zijn onderdelen van het 7-stappenplan voor invoering van rookbeleid.
•
50% van alle werknemers die niet (op het werk) roken vragen wel eens aan een rokende collega om niet te roken. Hiervan doet slechts 7% dit regelmatig tot vaak.
•
10% van de werknemers heeft wel eens een probleem dat te maken had met roken bij een leidinggevende of ander aanspreekpersoon aangekaart.
•
De kans dat een werknemer aan een rokende collega vraagt om niet te roken is het grootst als collega’s dit ook vaak doen, de werknemer het goed vindt als aan iemand gevraagd wordt om niet te roken, hij het niet moeilijk vindt om dit te vragen en hij verwacht dat de collega z’n sigaret uitmaakt als dit gevraagd wordt. Verschillen op deze aspecten verklaren voor 31,4% de verschillen in “assertiviteit” tussen werknemers.
Aanbevelingen Aangezien zelfs in de sector die er momenteel het beste voor staat (onderwijs) nog bijna de helft van de werknemers in zijn/haar werkomgeving in aanraking komt met tabaksrook en slechts 23% van alle werknemers in een bedrijf werkt dat een adequaat rookbeleid heeft, is voorlichting nodig om meer werkgevers ertoe te brengen een adequaat rookbeleid in te voeren. Werkgevers zullen de grootste rol spelen bij het invoeren van een adequaat rookbeleid in bedrijven. Zij zijn verantwoordelijk voor en bevoegd om een rookbeleid in te voeren. Om deze reden is het verstandig dat STIVORO zich in de eerste plaats richt op het voorlichten en stimuleren van werkgevers tot het invoeren van een adequaat rookbeleid. Indien werknemers tegelijkertijd kunnen worden aangespoord om rookbeleid bij de werkgever aan te kaarten zal het effect van de voorlichting nog groter kunnen worden. Het vergroten van assertiviteit van werknemers is echter een zaak die gepaard gaat met een verandering van zowel de attitude en eigen effectiviteit als van de subjectieve norm. Hier gaat veel inspanning mee gepaard. Een hoger bewustzijn van de schadelijkheid van tabaksrook vergroot de assertiviteit. Kennis over de schadelijkheid kan vergroot worden door voorlichting. Bij het stimuleren van assertiviteit moet rekening worden gehouden met ongewenste neveneffecten, zoals polarisatie van rokers en niet-rokers. Deze neveneffecten dienen voorkomen te worden. Om werkgevers te motiveren tot het op een planmatige wijze invoeren van een adequaat rookbeleid dient naar de werkgevers te worden gecommuniceerd dat de meerderheid van de werknemers achter een adequaat rookbeleid staat en dat de stappen van het stappenplan ook door de meeste werknemers belangrijk worden gevonden. Aangezien de sectoren sterk van elkaar verschillen is het verstandig in het voorlichtingstraject onderscheid te maken tussen sectoren. Dan kan beter worden aangesloten bij de huidige situatie met betrekking tot blootstelling en rookbeleid. Verder kan rekening gehouden worden met de personeelssamenstelling van een bedrijf en specifieke bedrijfskenmerken. Daardoor zal de voorlichting beter aansluiten bij de situatie in een bedrijf en werkgevers en werknemers meer aanspreken.
PARA-meter onderzoek werknemers
5
1 Inleiding 1.1
Het probleem
Tabaksrook bestaat uit een grote hoeveelheid chemische verbindingen. Ruim 50 van deze verbindingen in tabaksrook behoren tot de carcinogenen (Repace J, et al., 1999). Door de toxische componenten kan tabaksrook ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken. Jaarlijks ontwikkelen duizenden mensen door het roken van tabak longziekten, kanker en hart- en vaatziekten (Jaarverslag STIVORO, 2002). Ook passief roken kan negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid (Janssen DF, et al., 1994; White C., 1998). Per jaar sterven in Nederland ongeveer 200 mensen aan longkanker door het inademen van rook van anderen (Janssen DF, et al.,1994). Verder zijn er sterke aanwijzingen dat meeroken van invloed is op het ontstaan van hart- en vaatziekten (Repace J., et al., 1999, Bonita R., et al., 1999). Tabaksrook veroorzaakt in het bijzonder problemen voor mensen met astma en COPD (Withers N.J., et al.; 1998; Oryszczyn M., et al., 2000; Rasmussen F., et al., 2000) en voor mensen die om andere redenen overgevoelig zijn voor tabaksrook. Met name bij deze mensen zal een rokerige omgeving dikwijls ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid tot gevolg hebben (Jacobs-van der Bruggen M.A.M., et al., 2002). Aangezien veel mensen een groot deel van hun tijd doorbrengen op hun werk is het van belang dat ze daar beschermd worden tegen ongewenste blootstelling aan tabaksrook. Omdat tabaksrook een direct risico voor de gezondheid betekent kan het niet worden vergeleken met andere vormen van ongemak zoals lawaai of stank. Een groot deel van de Nederlandse werknemers komt tijdens het werk in aanraking met tabaksrook. Dit kan komen door het ontbreken van een rookbeleid of door het op onjuiste wijze voeren van rookbeleid.
1.2
Aanleiding van het onderzoek
Aanleiding voor het onderzoek was de constatering in het najaar van 2001 dat veel bedrijven nog geen afdoende maatregelen hadden genomen ter bescherming van de gezondheid van werknemers tegen de schadelijke gevolgen van tabaksrook. Om werkgevers te stimuleren tot en te helpen bij het ontwikkelen, invoeren en handhaven van een rookbeleid is STIVORO voornemens om in 2003 een voorlichtingscampagne te voeren. Deze campagne kan op verschillende groepen worden gericht: werkgevers, werknemers en intermediairs als Arbo-diensten en belangenverenigingen. Om de campagne nauwer aan te laten sluiten bij de doelgroepen is differentiatie binnen de doelgroepen noodzakelijk. Er zijn aanwijzingen dat bedrijfssector en bedrijfsgrootte een belangrijke rol spelen bij de situatie in een bedrijf ten aanzien van tabaksrook op de werkplek. Ten behoeve van het afstemmen van de voorlichtingscampagne op de situatie in het veld heeft STIVORO twee onderzoeken uitgevoerd: een onderzoek onder werkgevers en één onder werknemers. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen bedrijven uit verschillende bedrijfssectoren en bedrijven van verschillende bedrijfsgrootte. De onderzoeken kunnen tevens dienen als voormeting om op een later tijdstip campagneeffecten te meten. Het onderhavige rapport heeft betrekking op het onderzoek onder werknemers. De
6
PARA-meter onderzoek werknemers
resultaten van het onderzoek onder werkgevers worden in een ander rapport beschreven (Segaar D., Willemsen M.C., 2003).
1.3
Wettelijk kader
Op 16 april 2002 is een wetsvoorstel tot wijziging van de tabakswet door de Eerste Kamer aangenomen (Stb. 2002, 201). Het onderdeel van de wet dat betrekking heeft op de werkplek luidt als volgt: “Werkgevers zijn verplicht zodanige maatregelen te treffen dat werknemers in staat worden gesteld hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden”. Dit onderdeel van de wet zal met ingang van 1 januari 2004 in werking treden (Stb. 2002, 362). Bij algemene maatregelen van bestuur kunnen beperkingen op deze verplichting worden aangebracht voor bepaalde categorieën van werkgevers, ruimten in gebouwen of andere plaatsen waar werkzaamheden worden verricht. Wanneer de Tabakswet niet wordt nageleefd, kunnen er bestuurlijke boetes worden opgelegd. De Tabakswet vóór de wetswijziging (Stb.342 aangenomen op 10 maart 1988), gaf een rookverbod aan voor openbare en gemeenschappelijk gebruikte ruimten in alle openbare gebouwen die door het Rijk, de provincies of de gemeenten worden beheerd. Onder deze wet vielen lang niet alle arbeidsorganisaties. De vraag naar een rookvrije werkplek werd echter al wel ondersteund door andere vormen van wetgeving, namelijk, het recht op bescherming van de lichamelijke integriteit uit de Grondwet; Artikel 7: 658 lid 1 BW, de Arbeidsomstandighedenwet; Artikel 3 en het Arbeidsomstandighedenbesluit; Artikel 4.9. Deze wetten kenden echter geen sancties op het niet naleven. Door de nieuwe wet zullen veel bedrijven hun rookbeleid ingrijpend moeten veranderen. Werknemers spelen hierbij een belangrijke rol in die zin dat hun steun belangrijk is om het rookbeleid op een soepele wijze te kunnen invoeren en handhaven.
1.4
Theoretisch kader
Het probleem waar het in dit onderzoek om draait is blootstelling aan tabaksrook van werknemers.
Als theoretisch kader voor het onderzoek is gebruik gemaakt van het probleemoplossingmodel (Van Woerkum C.M.J. & Kuiper D., 1995) en van het ASE-model ter voorspelling van gedrag (De Vries H., 1993). In het probleemoplossingsmodel worden de volgende 6 fasen onderscheiden: Fase 1: Bewustwording van een probleem Fase 2: Vaststelling en analyse van oorzaken Fase 3: Inventarisatie van mogelijke oplossingen Fase 4: Keuze maken voor een oplossing Fase 5: Toepassen van de gekozen oplossing Fase 6: Evaluatie van de gekozen oplossing
PARA-meter onderzoek werknemers
7
Werknemers kunnen het probleemoplossingmodel doorlopen. Zodra werknemers zich in fase 1 bewust worden van het probleem van tabaksrook in de werkomgeving, zullen ze de blootstelling als hinder gaan ervaren. De belangrijkste oorzaak (fase 2) is dat er in de werkomgeving wordt gerookt. Mogelijke oplossingen (fase 3) hiervoor zijn het invoeren van een adequaat rookbeleid door de werkgever of het ‘vrijwillig‘ niet of op een andere plaats roken door de rokers. Deze oplossingen liggen voor een groot gedeelte buiten de werknemers zelf. Het enige dat de werknemer hierin zou kunnen doen is het aansporen van de omgeving tot de gewenste actie. Dit kan door iets van zich te laten horende aan rokende collega’s of aan de werkgever die een rookbeleid kan invoeren. Beide gedragingen zullen in dit rapport worden aangeduid met de term “assertiviteit”. In figuur 1 is het hierboven beschreven proces van blootstelling via hinder naar assertiviteit weergegeven. Dit proces zal in het onderzoek nader worden bekeken. Nagegaan wordt wat de belangrijkste determinanten zijn van blootstelling, wat de belangrijkste bepalers zijn voor het feit of blootstelling ervaren wordt als hinder en wat de belangrijkste determinanten zijn van assertiviteit, naast hinder.
Determinanten ?
Hinder
Determinanten ?
Blootstelling
Assertiviteit
Determinanten ? Figuur 1 Onderzoeksmodel Assertiviteit is gedrag. Een model om te voorspellen of dit gedrag wordt uitgevoerd is het ASE-model (De
Vries H., 1993).Volgens het ASE-model zijn de redenen die mensen geven voor hun gedrag, of gedragsintentie, te verdelen in drie componenten, namelijk (1) de attitude, ofwel wat iemand zelf van het gedrag vindt, (2) de sociale invloeden, ofwel invloeden afkomstig van anderen in de omgeving en (3) de eigen effectiviteit, ofwel het vertrouwen van de persoon in het eigen kunnen met betrekking tot het gedrag. Het model ter voorspelling van assertiviteit is weergegeven in figuur 2.
Attitude
Achtergrondvariabelen
Sociale invloeden
Eigen effectiviteit
Figuur 2 Model ter voorspelling van assertiviteit
8
PARA-meter onderzoek werknemers
Intentie tot assertiviteit
Assertiviteit
1.5
Rookbeleid
Onder rookbeleid werd in het onderzoek verstaan: een combinatie van alles wat er door een bedrijf geregeld is rond roken. Een adequaat rookbeleid is gedefinieerd als een rookbeleid waarbij de getroffen regelingen zodanig zijn dat geen enkele niet-rokende werknemer wordt blootgesteld aan tabaksrook. Een adequaat rookbeleid laat oplossingen niet afhangen van onderlinge afspraken. Indien ergens in het gebouw gerookt mag worden, mag dit alleen in afgesloten separaat geventileerde rookruimten. In dit onderzoek zijn vijf varianten gedefinieerd, waarvan er theoretisch twee aan deze eis voldoen, namelijk het algemene rookverbod met speciale rookruimten (er mag alleen gerookt worden in afgesloten, speciaal voor roken bestemde “rookruimten”, waar niet-rokers nooit hoeven te komen) en het volledige rookverbod (er mag zonder uitzondering nergens in het bedrijf worden gerookt). De overige drie vormen van rookbeleid voldoen niet aan de eis dat geen enkele niet-rokende werknemer wordt blootgesteld aan tabaksrook, tenzij het bedrijf geen enkele medewerker heeft die op het werk rookt. De eerste is geen rookbeperkingen (het wordt volledig aan de werknemers zelf overgelaten waar en wanneer ze op het werk willen roken),de tweede is een beperkt rookverbod (alleen in bepaalde (delen van) openbare ruimten mag niet gerookt worden, verder mag overal gerookt worden) en de derde is een algemeen rookverbod met uitzonderingen (er mag alleen gerookt worden op plaatsen die zijn aangewezen om te mogen roken, dit zijn bestaande plaatsen in het bedrijf waar gewoonlijk ook niet-rokers gebruik van maken, bijvoorbeeld de koffiehoek of een deel van de gang).
1.6
Stappenplan
Om zoveel mogelijk problemen bij de invoer van rookbeleid te voorkomen en om de naleving van het rookbeleid te bevorderen wordt gestreefd naar het (in)voeren van een rookbeleid door bedrijven op een planmatige manier. Een model voor planmatige aanpak is het door Zeeman, Willemsen en Haartsen ontwikkelde 4-fasenplan (Willemsen et al, 1996). Dit model is afgeleid van organisatieveranderingsmodellen (Cummings & Huse, 1989) en vervolgens uitgewerkt tot een 7stappenplan, gebaseerd op praktijkervaring en theoretische overwegingen (De Vries et al., 1996, Willemsen et al., 1993, Willemsen et al., 1995). Het 7-stappenplan bestaat uit de volgende stappen: het creëren van draagvlak voor rookbeleid, het opzetten van structuren voor rookbeleid, een probleeminventarisatie, het ontwikkelen van een plan, het uitvoeren van het plan, het evalueren van het rookbeleid en het aanpassen en verankeren van het plan (Stivoro, 1999). Er is in Nederland inmiddels veel ervaring met het stappenplan opgedaan. In de praktijk is gebleken dat bedrijven die door middel van het stappenplan een rookbeleid invoeren succesvoller zijn en minder problemen met handhaving hebben, hoewel uitzonderingen mogelijk zijn afhankelijk van de besluitvormingsstijl (Willemsen et al, 1999).
1.7
Sectorindeling
In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijfssectoren. De sectoren zijn afgeleid uit de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het CBS. Deze indeling is de Nederlandse afleiding van de Classificatie
PARA-meter onderzoek werknemers
9
van Economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (NACE). De SBI onderscheidt de volgende 15 sectoren: A.
Landbouw
B.
Visserij
C.
Delfstofwinning
D.
Industrie
E.
Openbare voorzieningsbedrijven
F.
Bouwnijverheid
G.
Reparatie consumentenartikelen, handel
H.
Horeca
I.
Vervoer, opslag en communicatie
J.
Financiële instellingen
K.
Verhuur, zakelijke dienstverlening
L.
Openbaar bestuur; sociale verzekeringen
M.
Onderwijs
N.
Gezondheids- en welzijnszorg
O.
Cultuur, recreatie en overige dienstverlening
De sectoren landbouw en visserij zijn samengevoegd in verband met het sterk overeenkomstige karakter van de twee sectoren. Aangezien de delfstofwinning in 2000 slechts werk verschafte aan 8.600 werknemers ofwel 0,1% van alle Nederlandse werknemers, is deze sector in het onderzoek buiten beschouwing gelaten. Bovendien is van deze sector bekend dat er in de meeste gevallen een streng rookbeleid heerst, omdat men er vaak met brandbare stoffen werkt.
In BIJLAGE I: Sectoren is van iedere sector een beschrijving gegeven om een beter beeld te kunnen vormen van de verschillende sectoren. Hierin is een typering gegeven van de bedrijven die tot de sector behoren. Verder is het aantal bedrijven, het aantal vestigingen (een bedrijf kan meerdere vestigingen hebben) en het aantal werknemers per sector aangegeven.
1.8
Doelstelling
De doelstelling van het onderzoek is op te splitsen in drie delen. Het eerste doel was het inventariseren van de huidige stand van zaken met betrekking tot rookbeleid en blootstelling, hinder en assertiviteit in kaart brengen, voor de verschillende sectoren en bedrijfsgrootten. Het tweede doel was de meningen van werknemers inventariseren met betrekking tot rookbeleid en een planmatige aanpak bij de invoering hiervan. Het derde doel was bepalen wat de belangrijkste determinanten zijn van de mate van blootstelling van werknemers aan tabaksrook in de werkomgeving, van de ondervonden hinder van tabaksrook in de werkomgeving en van de assertiviteit van werknemers.
10
PARA-meter onderzoek werknemers
1.9
Onderzoeksvragen
Met het onderzoek is geprobeerd de onderzoeksvragen die hierna genoemd worden te beantwoorden. Bij beantwoording van de eerste 8 onderzoeksvragen zal onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende sectoren en bedrijfsgrootten. Overlast: 1. Hoe groot is de blootstelling aan tabaksrook in de werkomgeving? 2. Hoeveel hinder is er van tabaksrook in de werkomgeving? Rookbeleid: 3. Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot rookbeleid? 4. Wat vinden werknemers een goed rookbeleid? 5. Wat vinden werknemers van een planmatige aanpak bij de invoering van rookbeleid? Kennis werknemers: 6. Zijn werknemers op de hoogte van de wettelijke stand van zaken op het gebied van roken en de werkplek? 7. Wat weten werknemers over de schadelijkheid van (mee)roken? Assertiviteit: 8. Hoe assertief zijn werknemers ten aanzien van roken op hun werkplek? Determinanten: 9. Wat zijn determinanten voor blootstelling? 10. Wat zijn determinanten van hinder? 11. Welke determinanten spelen een rol bij de assertiviteit van werknemers ten aanzien van het roken in hun werkomgeving?
PARA-meter onderzoek werknemers
11
2 Materialen en methoden 2.1
Dataverzameling
De dataverzameling is uitbesteed aan NIPO-het marktonderzoekinstituut en heeft plaatsgevonden van 10
januari tot 5 februari 2002. Voor de dataverzameling is gebruik gemaakt worden van de NIPO Capi@home. Capi@home is een database van ruim 22.500 huishoudens met samen ruim 60.000 personen die via de computer vragenlijsten invullen. Via hun eigen PC werken deze huishoudens mee aan allerlei vormen van onderzoek. Vragenlijsten over de meest uiteenlopende onderwerpen worden via modem of internet naar de respondenten verstuurd. Van de personen uit huishoudens die deelnemen aan NIPO Capi@home zijn zeer veel gegevens bekend, waaronder de sector waarin men werkzaam is. Dit gegeven is van ruim 14.000 huishoudens van alle personen bekend. Hierdoor was het mogelijk zonder screening een steekproef te trekken uit werknemers van de verschillende sectoren.
2.2
Steekproef
De onderzoekspopulatie bestond uit werknemers uit de 13 verschillende sectoren. Deze personen moesten 18 jaar of ouder zijn en minimaal 2 dagen per week betaald werkzaam zijn. De steekproef is op een gestratificeerde disproportionele wijze getrokken. Hiervoor is gekozen aangezien de aantallen mensen die per sector werkzaam zijn te ver uit elkaar liggen om middels een representatieve steekproef uit de gehele Nederlandse beroepsbevolking voldoende gegevens per sector te krijgen om een uitspraak te doen over elke afzonderlijke sector. De steekproef is per sector getrokken uit de werknemers in de Capi@home die in de betreffende sector werkzaam waren. Er is gestreefd naar 150 werknemers per sector. Uiteindelijk hebben 1.971 werknemers de vragenlijst ingevuld. Wegens de lage penetratie van de sectoren openbare voorzieningsbedrijven en landbouw en visserij is het niet gelukt om voor die sectoren het aantal van 150 respondenten te realiseren. In tabel 2.1 is het aantal respondenten per sector én bedrijfsgrootte weergegeven. Tabel 2.1 Aantal respondenten per sector per bedrijfsgrootte klein
Bouwnijverheid Cultuur, recreatie, overige dienstverlening Financiële instellingen Gezondheids- en welzijnszorg Horeca Industrie Landbouw, visserij Onderwijs Openbaar bestuur/sociale verzekeringen Openbare vz.bedrijven
12
PARA-meter onderzoek werknemers
middelgroot
groot
onbekend
totaal
40
91
18
1
150
53
66
30
4
153
11
49
94
0
154
19
71
83
1
174
46
69
24
1
140
14
55
103
0
172
65
42
16
0
123
8
94
52
1
155
6
42
101
1
150
7
26
62
0
95
klein
Reparatie consumenten artikelen/handel Verhuur/zakelijke dienstverlening Vervoer, opslag, communicatie Onbekend Totaal
2.3
middelgroot
groot
onbekend
totaal
59
85
34
77
25
0
169
51
0
162
12
76
71
2
161
3
5
5
0
13
377
848
735
11
1.971
Instrument: Vragenlijst
De steekproef van werknemers is ondervraagd door middel van een vragenlijst. In deze vragenlijst zijn vragen gesteld waarmee de eerder genoemde onderzoeksvragen beantwoord kunnen worden. De vragenlijst is bijgevoegd als bijlage II. In deze bijlage is per vraag weergegeven in welke paragraaf deze aan de orde komt. De vragen in de vragenlijst zijn op basis van de onderzoeksvragen ingedeeld in een aantal categorieën, namelijk persoonskenmerken, kenmerken van bedrijf waar men werkt, overlast, rookbeleid, kennis werknemers en assertiviteit. De onderzoeksvragen die geen betrekking hebben determinanten konden rechtstreeks beantwoord worden uit (een combinatie van) vragen uit de vragenlijst. In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven waarin per onderzoeksvraag is weergegeven welke vragen in de vragenlijst daarop betrekking hebben. Overlast: 1. Hoe groot is de blootstelling aan tabaksrook in de werkomgeving? Om de blootstelling aan tabaksrook in de werkomgeving te meten is gevraagd of er in de werkomgeving werd gerookt (vraag 17) en hoeveel tabaksrook er gemiddeld gedurende dag in de werkomgeving aanwezig was (vraag 18). Ook is gevraagd in welke ruimte de werknemers wel eens in aanraking kwamen met tabaksrook (vraag 21). De resultaten hiervan zijn weergegeven in §3.2.1. 2. Hoeveel hinder is er van tabaksrook in de werkomgeving? Om de mate van ervaren hinder te bepalen is gevraagd hoe hinderlijk werknemers tabaksrook in de werkomgeving vonden (vraag 19) en hoe vaak men hinder van tabaksrook ondervond (vraag 20). De resultaten voor deze vragen zijn weergegeven in §3.2.2. Met betrekking tot blootstelling en hinder is bij de weergave van de resultaten ook een splitsing gemaakt naar rokers en niet-rokers. Rookbeleid: 3. Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot rookbeleid? Om een beeld te krijgen van de huidige stand van zaken met betrekking tot rookbeleid is naar een aantal aspecten van rookbeleid in het bedrijf gevraagd. In de eerste plaats is gevraagd wat voor rookbeleid er in het bedrijf was (vraag 29), verder is gevraagd wat volgens de werknemers in het bedrijf waar zij werkten de belangrijkst reden voor het hebben van rookbeleid was (vraag 30) . Ook is gevraagd naar de naleving van het rookbeleid (vraag 31)en naar de partijen die betrokken zijn bij de ontwikkeling, invoering en handhaving van het rookbeleid (vraag 32). De resultaten zijn weergegeven in §3.3.1.
PARA-meter onderzoek werknemers
13
4. Wat vinden werknemers een goed rookbeleid? Aan werknemers is gevraagd welk rookbeleid volgens hen het meest ideale rookbeleid is (vraag 33). Het antwoord op deze vraag is ook weergegeven in §3.3.1. Met betrekking tot het meest ideale rookbeleid van werknemers is ook een splitsing gemaakt naar rokers en niet-rokers. 5. Wat vinden werknemers van een planmatige aanpak bij de invoering van rookbeleid? Om achter de houding van werknemers ten aanzien van een planmatige aanpak te komen is ze een aantal stellingen voorgelegd met betrekking tot de stappen van het stappenplan (vraag 35 t/m 37). Hiervan moesten de werknemers aangeven in hoeverre ze het ermee eens waren. Ook is gevraagd naar de verwachte tijd die het kost om een succesvol rookbeleid in te voeren (vraag 34 ), dit is een indicatie voor het beeld dat werknemers hebben van de complexiteit van het invoeren van een succesvol rookbeleid. De resultaten voor deze vragen zijn weergegeven in §3.3.2. Kennis werknemers: 6. Zijn werknemers op de hoogte van de wettelijke stand van zaken op het gebied van roken en de werkplek? De werknemers is een aantal stellingen voorgelegd met betrekking tot de wettelijk verplichting van werkgevers ten aanzien van rookbeleid (vraag 40 t/m 43). Ook is gevraagd of ze al iets gehoord hadden over de mogelijke nieuwe Tabakswet (vraag 58). De resultaten zijn weergegeven in §3.4.1 7. Wat weten werknemers over de schadelijkheid van (mee)roken? Aan de werknemers is gevraagd aan te geven in hoeverre roken (vraag 22) en meeroken (vraag 23) schadelijk zijn voor de gezondheid. Tevens is een aantal ziekten genoemd, waarbij gevraagd is of meeroken door deskundigen als een belangrijke risicofactor voor deze ziekten wordt gezien (vraag 24 t/m 27). De antwoorden van werknemers op deze vragen zijn weergegeven in §3.4.2 Assertiviteit: 8. Hoe assertief zijn werknemers ten aanzien van roken op hun werkplek? Met betrekking tot assertief gedrag is aan werknemers gevraagd of en hoe vaak ze aan rokende collega’s vragen om niet te roken (vraag 50), of en hoe vaak ze het probleem van roken op het werk aankaarten bij een leidinggevende (vraag 56) en hoe vaak collega’s aan anderen vragen om niet te roken (vraag 49). Deze resultaten zijn weergegeven in §3.5.1. Verder is in het kader van de determinant-analyse gevraagd naar achterliggende aspecten van assertiviteit, zoals attitude, subjectieve norm en eigen effectiviteit (beschreven in §3.5.3 t/m 3.5.5). Ook is in het kader van de determinant-analyse gevraagd naar achtergrondeigenschappen van het bedrijf waar men werkzaam is (overheidsinstelling? hoofd/nevenvestiging? etc.), van de functie die men uitvoert ( kantoor? leidinggevend? etc.) en van de werknemer zelf (rookt? leeftijd? etc.). Deze eigenschappen zijn beschreven in § 3.1.1 en 3.1.2.
14
PARA-meter onderzoek werknemers
2.4
Determinantenanalyse
De determinanten voor de hoeveelheid tabaksrook waaraan werknemers in hun werkomgeving zijn blootgesteld worden bepaald aan de hand van figuur 3. In deze figuur is te zien dat de potentiële determinanten van blootstelling bestaan uit het rookbeleid van een bedrijf, de naleving van dit rookbeleid, de achtergrondeigenschappen van de vestiging, van het werk dat men uitvoert en het eigen rookgedrag. Persoonskenmerken (vr 11,13) Bedrijfskenmerken (vr 3,4,5,6,7) Kenmerken werk (8,9,10)
Rookbeleid (vr 29)
Blootstelling (vr 17, 18)
Naleving rookbeleid(vr 31) Figuur 3 Model mogelijke determinanten blootstelling aan tabaksrook Van deze potentiële determinanten zal getoetst worden of ze samenhangen met blootstelling. Tevens zal door middel van lineaire regressie-analyse gekeken worden wat het beste voorspellende model is voor blootstelling. Verwacht wordt dat de belangrijkste determinanten van ervaren hinder zijn de hoeveelheid tabaksrook waaraan men is blootgesteld en de mate waarin men het hinderlijk vindt om tabaksrook in de werkomgeving te hebben. Veder verwachten we dat de mate waarin men de schadelijkheid van tabaksrook onderkent een belangrijke rol speelt bij de mate waarin aanwezige tabaksrook als hinderlijk wordt ervaren. Deze relaties zijn weergegeven in figuur 4.
Blootstelling aan tabaksrook (vr 17, 18) Ervaren hinder (vr 20) Mate waarin tabaksrook als schadelijk wordt gezien (vr 22 t/m27)
Mate waarin tabaksrook als hinderlijk wordt ervaren (vr 19)
Figuur 4 Model mogelijke determinanten ervaren hinder
PARA-meter onderzoek werknemers
15
Door middel van lineaire regressieanalyse zal getoetst worden of de in dit model weergegeven relaties significant zijn en zo ja hoe sterk ze zijn. Voor de assertiviteit gericht op de rokende collega is het in figuur 5 weergegeven model getoetst. Dit model is gebaseerd op een studie naar determinanten voor assertiviteit bij werknemers van acht grote bedrijven in Nederland (Willemsen M.C. & De Vries, H., 1996). Assertiviteit naar collega’s zal een belangrijke rol kunnen vervullen in de handhaving van het rookbeleid. Het model in figuur 5 is afgeleid van figuur 2 uit paragraaf 1.4. Assertief gedrag ten aanzien van rokende collega’s is alleen gemeten bij werknemers die zelf niet of niet op de werkplek roken. Attitude (vr 48) Persoonskenmerken (sekse, leeftijd, opleiding) Bedrijfskenmerken (vr 3,4,5,6,7) Kenmerken werk (vr 8,9,10) Overige (vr 17 t/m 20, 22 t/m 27, 29, 31, 33 t/m 43)
Sociale invloeden (vr 49, 491)
Assertiviteit (vr 50)
Intentie tot assertiviteit (vr 52)
Eigen effectiviteit (vr 44, 46)
Figuur 5 Model mogelijke determinanten van assertiviteit ten aanzien van rokende collega’s Door middel van lineaire regressie-analyse zal getoetst worden of de in dit model weergegeven relaties significant zijn en zo ja hoe sterk ze zijn. Als alle elementen in het model geheel dekkend zouden zijn gemeten zouden er alleen directe relaties gemeten kunnen worden tussen elementen die in directe verbinding tot elkaar staan. De overige relaties zouden slechts indirect zijn. In de eerste plaats zal getoetst worden of dit het geval is. Vooral de intentie tot assertiviteit is nauwelijks gemeten en er zal dus waarschijnlijk wel een directe relatie tussen de attitude, sociale invloeden en eigeneffectiviteit en assertiviteit gevonden worden. Na toetsing van de directe relaties zal het verband van de attitude, subjectieve norm en eigen effectiviteit met assertiviteit worden bekeken. Tot slot zal worden bekeken welke achtergrondeigenschappen een belangrijk samenhang hebben met assertiviteit, omdat kennis hierover gebruikt kan worden als aanknopingspunt om doelgroepen voor voorlichting te selecteren.
2.5
Statistische-analyse
Voor de statistische analyses is gebruik gemaakt van het statistisch analyseprogramma SPSS versie 10.0. Als significantieniveau is voor alle analyses p<0,05 genomen. Om te testen of er significante verschillen waren tussen sectoren, respectievelijk bedrijfsgrootten is de contingency test gebruikt binnen de procedure Crosstabs. De contingency coëfficiënt C is direct gerelateerd aan
C=
χ 2 namelijk
χ2 met n=steekproefgrootte. De contingency coëfficiënt meet naast de aanwezigheid n+ χ2
van associatie de sterkte van de associatie. De minimale waarde van C is 0, de maximale waarde (perfecte associatie) hangt af van het aantal rijen en kolommen in de Crosstab: C max =
16
PARA-meter onderzoek werknemers
(r − 1) r ,
waarbij r = de kleinste van het aantal rijen of het aantal kolommen. Om de interpretatie te vergemakkelijken hebben we C omgerekend naar een gestandaardiseerde C, door C te delen door Cmax. De gestandaardiseerde C heeft een schaal die loopt van 0 tot 1 en wordt hierna aangeduid met Cstand. Met de contingency coëfficiënt hebben we dus de associatie tussen sector en variabele en tussen bedrijfsgrootte en variabele gemeten. Als deze associatie significant is betekent dit dat er significante verschillen tussen sectoren respectievelijk tussen bedrijfsgrootten zijn. Indien dit het geval was zijn ttests op het gemiddelde uitgevoerd voor iedere afzonderlijke sector (dus 13 t-tests per variabele), indien mogelijk en indien dit de interpretatie vergemakkelijkte. Met de t-tests is getoetst of een afzonderlijke sector significant verschilde van de algemene situatie (van het gemiddelde). Op basis daarvan konden sectoren worden aangewezen die significant hoger dan wel significant lager dan het gemiddelde scoorden op de betreffende variabele. Het vergelijken van gemiddelden tussen groepen (sectoren of bedrijfsgrootten) is gedaan met een one-way ANOVA-test. Voor incidentele één-op-één vergelijking van bedrijfsgrootten is deze opgevolgd door Tukey’s t-test. Bij deze analyses werden alle respondenten die op de betreffende variabele een missende waarde hadden, uit de analyse verwijderd. Voor de determinantenanalyses is gebruik gemaakt van correlatiecoëfficiënten en lineaire regressieanalyses, waarbij de missende waarden zijn vervangen door gemiddelden. Alle onafhankelijke variabelen zijn indien nodig gehercodeerd tot intervalvariabelen. Van de variabele sector zijn dummyvariabelen gemaakt. Eerst zijn de correlatiecoëfficiënten berekend van de potentiële determinanten met de afhankelijke variabele. Omdat de determinanten onderling vaak met elkaar samenhangen is vervolgens een lineaire regressieanalyse uitgevoerd. Bij lineaire regressie-analyse wordt de invloed van de afzonderlijke variabelen berekend, gecorrigeerd voor de overige variabelen in het regressiemodel. De procedure die gevolgd is, is de stapsgewijze procedure. Hierbij worden de variabelen in volgorde van belangrijkheid in het regressiemodel ingevoerd zolang toevoeging van een variabele nog een significante toename van de verklaarde variantie tot gevolg heeft. Om te bepalen of er slechts directe relaties zijn tussen elementen die in directe verbinding met elkaar staan zijn trapsgewijze regressie-analyses uitgevoerd. Toegepast op figuur 5 was assertiviteit hierbij de afhankelijke variabele. Bij de eerste trapsgewijze regressie is intentie tot assertiviteit als eerste stap en attitude, subjectieve norm en eigeneffectiviteit (ASE) als tweede stap ingevoerd. De invloed van de tweede stap geeft dan de invloed van ASE gecontroleerd voor intentie. Bij de tweede trapsgewijze regressie zijn ASE als eerste stap en de achtergrondeigenschappen als tweede stap ingevoerd. De invloed van de tweede stap geeft dan de invloed van achtergrondeigenschappen gecontroleerd voor ASE.
Vervolgens zijn voor ieder blok afzonderlijk de correlatiecoëfficiënten bekeken en zijn lineaire regressie-analyses uitgevoerd met assertiviteit als afhankelijke variabele. Voor toevoeging van de onafhankelijke variabelen in het model is gebruik gemaakt van de stapsgewijze procedure.
PARA-meter onderzoek werknemers
17
3 Resultaten De namen van de sectoren zullen in de tabellen worden afgekort. Tabel 3.1 geeft een toelichting bij de afkortingen. Tabel 3.1 Afkortingen voor sectoren Afkorting
Sector
bouw cult fin zorg hor ind lv ond obsv ovz rch vzd voc
Bouwnijverheid Cultuur, recreatie en overige dienstverlening Financiële instellingen Gezondheids- en welzijnszorg Horeca Industrie Landbouw en visserij Onderwijs Openbaar bestuur en sociale verzekeringen Openbare voorzieningsbedrijven Reparatie consumenten artikelen en handel Verhuur en zakelijke dienstverlening Vervoer, opslag en communicatie
tot
Totaal
3.1 Achtergrondkenmerken 3.1.1 Kenmerken respondenten De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 41 jaar (SD=10 jaar). De gemiddelde leeftijden per sector zijn weergegeven in tabel 3.2. In de sectoren horeca en reparatie consumentenartikelen en handel waren de werknemers significant jonger dan gemiddeld en in de sectoren onderwijs en openbare voorzieningsbedrijven waren de werknemers gemiddeld ouder. Tabel 3.2 Gemiddelde leeftijd werknemers, per sector
Gemiddelde leeftijd Standaard deviatie
bouw
cult
fin
zorg
hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
40
42 10
40 9
42 10
35 11
42 10
41 10
45 10
42 10
43 10
37 11
40 9
43 9
41 10
10
(F=9,41, p<0,05) Licht gearceerd= significant jongere werknemers dan gemiddeld Donker gearceerd= significant oudere werknemers dan gemiddeld
In grote bedrijven (>100 werknemers) was de gemiddelde leeftijd significant hoger dan in de kleine (<10 werknemers) en de middelgrote bedrijven (10-100 werknemers). De gemiddelde leeftijd per bedrijfsgrootte is weergegeven in tabel 3.3.
18
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.3 Gemiddelde leeftijd werknemers, naar bedrijfsgrootte
Gemiddelde leeftijd Standaard deviatie
klein
middelgroot
groot
41
40 10
42 10
10
(F=10,80, p<0,01)
In de totale populatie was 63% van de werknemers mannelijk en 37% vrouwelijk. Er waren grote verschillen tussen sectoren op dit gebied. In tabel 3.4 zijn de percentages mannelijke werknemers per sector weergegeven. In de sectoren bouw, industrie, landbouw en visserij , openbare voorzieningsbedrijven en vervoer, opslag en communicatie was het aandeel mannelijke werknemers significant hoger dan gemiddeld en in de sectoren cultuur, recreatie en overige dienstverlening, gezondheidszorg, horeca, onderwijs en reparatie consumentenartikelen en handel was het aandeel mannelijke werknemers lager dan gemiddeld. Tabel 3.4 Percentage mannelijke werknemers, per sector bouw cult fin zorg hor ind lv % mannelijke werknemers
87
50
64 27
41
90
ond obsv ovz rch vzd voc tot
76 44
69
77
56
69
83
63
(Cstand=0,38, p<0,01) Licht gearceerd= significant lager percentage mannelijke werknemers dan gemiddeld Donker gearceerd= significant hoger percentage mannelijke werknemers dan gemiddeld
Ook tussen de verschillende bedrijfsgrootten verschilde het aandeel mannelijke werknemers significant. In de grote bedrijven waren significant meer mannelijke werknemers dan in kleine bedrijven. In tabel 3.5 zijn de resultaten voor de verschillende bedrijfsgrootten weergegeven. Tabel 3.5 Percentage mannelijke werknemers, naar bedrijfsgrootte
% mannelijke werknemers
klein
middelgroot
groot
58
61
70
(Cstand=0,13, p<0,01)
97% van de respondenten had de Nederlandse nationaliteit, er waren geen significante verschillen tussen sectoren en tussen bedrijfsgrootten. Van de totale in Nederland wonende bevolking had in 2001 96% de Nederlandse nationaliteit (Statistisch Jaarboek 2001, CBS) Wat betreft opleiding verschilden zowel bedrijfssectoren als bedrijfsgrootten van elkaar. In de sectoren bouw, horeca, landbouw en visserij, reparatie consumentenartikelen en handel en vervoer, opslag en communicatie waren de werknemers gemiddeld lager opgeleid dan gemiddeld over alle sectoren. In de financiële sector, de gezondheidszorg, het onderwijs, het openbaar bestuur en sociale verzekeringen en de verhuur en zakelijke dienstverlening waren de werknemers gemiddeld hoger opgeleid. MBO en HAVO/VWO zijn voor de berekening van het gemiddelde in één categorie samengenomen, omdat geen van beide categorieën boven de ander gesteld kan worden. De resultaten zijn weergegeven in tabel 3.6.
PARA-meter onderzoek werknemers
19
Tabel 3.6 Hoogst genoten opleiding, naar sector (%)
LBO of lager MAVO MBO HAVO/VWO HBO Universiteit
bouw
cult
fin
zorg
hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
33
10 18 21 11 26 13
4 15 24 20 23 15
6 9 38 9 31 8
22 22 33 6 14 2
15 10 37 8 24 6
22 7 44 11 12 3
2 2 10 7 55 24
6 11 26 11 28 19
11 13 39 8 21 8
17 14 41 14 10 4
7 14 23 7 28 22
24 20 38 7 7 4
14 13 31 10 23 10
13 27 9 14 4
(Cstand=0,46, p<0,01) Licht gearceerd= werknemers significant lager opgeleid dan gemiddeld, Donker gearceerd= werknemers significant hoger opgeleid dan gemiddeld
De bedrijfsgrootten verschillen alle drie significant van elkaar. Hoe groter het bedrijf, hoe hoger de werknemers gemiddeld geschoold zijn. Dit is te zien in tabel 3.7. Tabel 3.7 Hoogst genoten opleiding, naar bedrijfsgrootte (%)
LBO of lager MAVO MBO HAVO/VWO HBO Universiteit
klein
middelgroot
groot
23
14 13 30 10 24 8
8 11 31 10 24 15
15 30 9 17 6
(Cstand=0,24, p<0,01)
Er waren significante verschillen tussen sectoren met betrekking tot het rookgedrag van werknemers in de sector. In de sectoren horeca en vervoer, opslag en communicatie rookten significant meer werknemers (dagelijks) dan gemiddeld en in de sectoren onderwijs en openbaar bestuur en sociale verzekeringen rookten significant minder werknemers (dagelijks) dan gemiddeld. In tabel 3.8 is per sector de verdeling dagelijkse rokers, af en toe rokers en nooit rokers weergegeven. Tabel 3.8 Rookgedrag werknemers, per sector (%)
Dagelijks Af en toe Nooit
bouw
cult
fin
zorg
hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
31 5 64
29 9 62
22 7 71
23 7 70
36 8 56
25 6 69
19 7 75
15 8 77
19 1 81
27 1 72
25 7 68
27 6 67
35 4 60
26 6 68
(Cstand=0,21, p<0,01) Licht gearceerd= significant minder rokende werknemers dan gemiddeld Donker gearceerd= significant meer rokende werknemers dan gemiddeld
In kleine bedrijven waren significant meer rokers dan in grote bedrijven. In tabel 3.9 is per bedrijfsgrootte de verdeling van werknemers naar rookgedrag weergegeven.
20
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.9 Rookgedrag werknemers, per bedrijfsgrootte (%)
Dagelijks Af en toe Nooit
klein
middelgroot
groot
30 6 64
27 7 66
22 5 73
(Cstand=0,10, p<0,01)
Ook het percentage niet-rokers dat tot de ex-rokers behoort verschilde tussen sectoren. In de sectoren financiële instellingen en landbouw en visserij waren significant minder ex-rokers dan gemiddeld en in de sector vervoer, opslag en communicatie waren significant meer ex-rokers dan gemiddeld. In tabel 3.10 zijn de percentages ex-rokers per sector weergegeven. Tabel 3.10 Percentage ex-rokers, per sector
% van niet-rokers
bouw
cult
fin
zorg
hor
ind
lv
ond
42
44
35
50
45
50
34 48
Obsv ovz
rch
vzd
voc
tot
40
43
44
60
45
51
(Cstand=0,16, p<0,05) Licht gearceerd= significant minder ex-rokers dan gemiddeld Donker gearceerd= significant meer ex-rokers dan gemiddeld
Het percentage ex-rokers onder de niet rokers verschilde niet significant tussen bedrijfsgrootten. Het percentage per bedrijfsgrootte is weergegeven in tabel 3.11. Tabel 3.11 Percentage ex-rokers, naar bedrijfsgrootte
% van niet-rokers
klein
middelgroot
groot
57
54
55
(Cstand=n.s.)
Er waren significante verschillen tussen sectoren in het gebruik van de drie soorten rookwaar sigaretten, shag en sigaren. In de sectoren vervoer, opslag en communicatie werd significant vaker shag en minder vaak sigaretten gerookt dan gemiddeld. In de sector reparatie consumentenartikelen en handel was het omgekeerde het geval. In de sectoren horeca en gezondheidszorg werd significant vaker sigaretten gerookt dan gemiddeld en in deze sectoren werden significant minder sigaren gerookt. In de bouw werd significant vaker shag gerookt dan gemiddeld. In het onderwijs rookte men significant minder vaak shag. In tabel 3.12 is voor iedere sector per rookwaar het percentage rokers weergegeven dat het wel eens rookt. Tabel 3.12 Soort rookwaar, per sector (%) bouw cult fin zorg hor ind lv Sigaretten 44 Shag 72 Sigaren 19
48 47 28
60 74 42 47 18 4
77 44 6
45 58 28
ond obsv ovz rch vzd voc tot Cstand
42 42 68 36 13 28
62 52 14
44 67 15
78 35 17
59 52 19
33 77 9
55 53 16
0,41 0,35 0,28
p <0,01
Licht gearceerd= rookwaar significant minder gerookt dan gemiddeld Donker gearceerd= rookwaar significant meer gerookt dan gemiddeld
PARA-meter onderzoek werknemers
21
Tussen bedrijfsgrootten waren geen significante verschillen in het aantal rokers dat sigaretten rookte en tussen het aantal rokers dat shag rookte. Wel waren er significante verschillen tussen het aantal rokers dat sigaren rookte (Cstand=0,15, p<0,05), er werden in de kleine en grote bedrijven significant meer sigaren gerookt dan in de middelgrote bedrijven. Dit is te zien in tabel 3.13. Tabel 3.13 Soort rookwaar, naar bedrijfsgrootte (%)
Sigaretten Shag Sigaren
klein
middelgroot
groot
56 57 19
57 54 12
53 50 21
(Cstand=0,15, p<0,05)
Van de rokers rookte 79% op het werk, er waren grote verschillen tussen sectoren. In de sectoren zorg en onderwijs rookte een significant kleiner percentage rokers op het werk dan gemiddeld en in de sectoren bouw en vervoer, opslag en communicatie rookte een significant groter percentage rokers op het werk. In tabel 3.14 zijn de resultaten per sector weergegeven. Tabel 3.14 Percentage rokende werknemers dat op het werk rookt, per sector
Percentage
bouw
cult
fin
zorg
hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
89
69
73
64
87
91
74
44
86
81
83
80
91
79
(Cstand=0,40, p<0,01) Licht gearceerd= significant lager percentage rokende werknemers dat op het werk rookt Donker gearceerd= significant hoger percentage rokende werknemers dat op het werk rookt
Bedrijfsgrootten verschilden niet significant van elkaar in percentage rokers dat op het werk rookt. In tabel 3.15 zijn de percentages per grootte weergegeven. Tabel 3.15 Percentage rokende werknemers dat op het werk rookt, naar bedrijfsgrootte
Percentage
klein
middelgroot
groot
84
79
76
(Cstand=n.s.)
De hoeveelheid tabak die gemiddeld per dag op het werk gerookt werd, was tien eenheden. Een eenheid kan één sigaret, één shagje, één sigaar of één portie pijptabak zijn. In de sectoren financiële instellingen en reparatie consumentenartikelen en handel werden gemiddeld per roker op het werk minder eenheden tabak gerookt dan gemiddeld. In tabel 3.16 is per sector weergegeven hoeveel tabak er gemiddeld per roker op het werk werden gerookt. Tabel 3.16 Hoeveelheid tabak gemiddeld per dag gerookt op het werk, per sector
Eenheden per roker
bouw
cult
fin
zorg
hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
11
10
7
9
10
9
9
7
10
13
8
10
12
10
(F=2,32, p<0,01) Licht gearceerd= significant lagere hoeveelheid tabak op het werk gerookt
22
PARA-meter onderzoek werknemers
In kleine bedrijven werden door rokers significant grotere hoeveelheden tabak op het werk gerookt dan in grote bedrijven. Dit is te zien in tabel 3.17. Tabel 3.17 Hoeveelheid tabak gemiddeld per dag gerookt op het werk, per bedrijfsgrootte
Eenheden
klein
middelgroot
groot
11
10
8
(F=4,41, p<0,05)
Buiten het werk werden gemiddeld negen eenheden tabak per roker gerookt. Er waren wel significante verschillen tussen sectoren, er was echter geen sector die significant verschilde van het gemiddelde. De waarden per sector zijn weergegeven in tabel 3.18. Tabel 3.18 Hoeveelheid tabak gemiddeld per dag gerookt buiten het werk, per sector
Eenheden
bouw
cult
fin
zorg
hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
8
8
7
10
11
9
7
7
10
11
9
8
11
9
(F=2,11, p<0,01)
Tussen bedrijfsgrootten waren geen significante verschillen in de hoeveelheid tabaksrook die gemiddeld per roker per dag buiten het werk werd gerookt, in tabel 3.19 zijn de hoeveelheden per bedrijfsgrootte weergegeven. Tabel 3.19 Hoeveelheid tabak gemiddeld per dag gerookt buiten het werk, naar bedrijfsgrootte
Eenheden
klein
middelgroot
groot
9
9
9
(F=n.s.)
Aan de mensen die op het werk rookten is gevraagd wat daarvan de reden was. De resultaten hiervan zijn weergegeven in tabel 3.20. Werknemers konden meerdere antwoorden geven, waardoor het totaal percentage hoger uitkomt dan 100 procent. De bedrijfssectoren en bedrijfsgrootten verschilden niet significant van elkaar, er zijn daarom geen tabellen met uitsplitsingen toegevoegd. Tabel 3.20 Redenen om op het werk te roken Redenen
% genoemd (n=493)
Ik rook regelmatig, dus ook op m’n werk Om te ontspannen Voor de gezelligheid Om mijn concentratie te verhogen Reden om te pauzeren De meeste van mijn directe collega’s roken
80 26 17 9 17 7
PARA-meter onderzoek werknemers
23
3.1.2 Bedrijfs- en functiekenmerken De verdeling van de respondenten naar bedrijfsgrootte is weergegeven in tabel 3.21. Tabel 3.21 Verdeling respondenten naar bedrijfsgrootte
Klein (1-10 werknemers) Middelgroot (10-100 werknemers) Groot (100 + werknemers) Weet niet
N bedrijven in steekproef
%
377 848 735 11
19 43 37 1
De sectoren verschilden significant van elkaar wat betreft het gemiddeld aantal werkuren per werknemer. In de sectoren bouw, industrie, landbouw en visserij, verhuur en zakelijke dienstverlening en vervoer, opslag en communicatie werkten werknemers significant meer uren dan gemiddeld. In de sectoren cultuur, recreatie en overige dienstverlening, gezondheidszorg, horeca, onderwijs en reparatie consumentenartikelen en handel werkten werknemers significant minder uren dan gemiddeld. In tabel 3.22 is voor iedere sector het gemiddeld aantal werkuren per week weergegeven. Tabel 3.22 Gemiddeld aantal werkuren per week, per sector
Werkuren per week Standaard deviatie
bouw
cult
fin
zorg
hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
39
30 13
35 8
28 9
28 14
40 7
41 17
33 10
36 7
35 9
33 13
37 11
39 10
35 11
9
(F=21,91, p<0,01) Licht gearceerd= werknemers werken significant minder uren dan gemiddeld Donker gearceerd= werknemers werken significant meer uren dan gemiddeld
Bedrijven van verschillende bedrijfsgrootte verschilden niet significant van elkaar wat betreft het aantal uren dat werknemers er gemiddeld werkten. Het aantal uren per bedrijfsgrootte is weergegeven in tabel 3.23. Tabel 3.23 Gemiddeld aantal werkuren per week, naar bedrijfsgrootte
Werkuren per week Standaard deviatie
klein
middelgroot
groot
35
34 11
35 9
15
(F=n.s.)
Het percentage bedrijven dat een overheidsinstelling of een door de overheid gesubsidieerde instelling is verschilde sterk tussen sectoren. Vooral in de sectoren onderwijs en openbaar bestuur en sociale verzekeringen behoorden vrijwel alle bedrijven tot deze groep. Verder behoorde van de sectoren zorg, openbare voorzieningsbedrijven en cultuur, recreatie en overige dienstverlening een aanzienlijk deel tot deze groep. In tabel 3.24 is per sector weergegeven welk percentage bedrijven een overheidsinstelling of een overheidsgesubsidieerde instelling is.
24
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.24 Percentage bedrijven dat een overheidsinstelling of een overheidsgesubsidieerde instelling is, per sector
Ja
Nee Weet niet
bouw
cult
fin
zorg
hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
3 93 4
34 63 3
6 93 1
57 31 11
6 88 6
2 94 4
8 87 5
94 6 0
97 3 0
44 53 3
1 97 2
3 96 1
13 85 2
28 69 3
(Cstand=o,85, p<0,01 excl. wn)
Tussen bedrijfsgrootten waren ook significante verschillen tussen de percentages overheidsinstellingen of door de overheid gesubsidieerde instellingen. Van grote bedrijven behoorden meer bedrijven tot deze groep dan van de kleinere bedrijven. In tabel 3.25 zijn de resultaten voor de verschillende bedrijfsgrootten weergegeven. Tabel 3.25 Percentage bedrijven dat een overheidsinstellingen of een overheidsgesubsidieerde instelling is, per bedrijfsgrootte
Ja
Nee Weet niet
klein
middelgroot
groot
11 87 2
28 69 3
37 59 4
(Cstand=0,30, p<0,01 excl. wn.)
In tabel 3.26 is per sector de verdeling van werknemers over bedrijven met één vestiging en bedrijven met meerdere vestigingen weergegeven. Bij bedrijven met meerdere vestigingen is tevens onderscheid gemaakt tussen hoofdvestigingen en nevenvestigingen. Tabel 3.26 Verdeling van bedrijven naar hoofd, neven en enige vestiging van een bedrijf, per sector (%)
Hoofdvestiging Nevenvestiging Enige vestiging
bouw
cult
fin
zorg
hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
Voc
tot
40 24 36
46 24 31
51 40 9
44 38 18
29 43 29
55 33 12
49 20 32
59 30 11
53 42 5
43 49 7
38 41 21
46 31 23
35 48 17
45 35 19
(Cstand=0,33, p<0,01)
In tabel 3.27 is per bedrijfsgrootte de verdeling van werknemers over bedrijven met één vestiging en bedrijven met meerdere vestigingen weergegeven, met bij bedrijven met meerdere vestigingen onderscheid tussen hoofdvestigingen en nevenvestigingen. Tabel 3.27 Verdeling van bedrijven naar hoofd, neven en enige vestiging van een bedrijf, per bedrijfsgrootte (%)
Hoofdvestiging Nevenvestiging Enige vestiging
klein
middelgroot
Groot
34 26 40
44 37 20
34 26 40
(Cstand=o,34, p<0,01)
PARA-meter onderzoek werknemers
25
Indien een bedrijf meerdere vestigingen had werd het rookbeleid in 35% van de gevallen volledig centraal geregeld voor deze vestigingen, in 38% van de gevallen bepaalden de vestigingen ieder hun eigen rookbeleid. In 18% van de gevallen waren er centrale regels, maar werden vestigingen voor de exacte uitvoering vrijgelaten. Acht procent van de werknemers wist niet hoe centraal het rookbeleid in de vestiging geregeld was. Er waren significante verschillen tussen sectoren in de mate van centralisatie van rookbeleid. In de sectoren financiële instellingen, gezondheidszorg, onderwijs, openbaar bestuur en sociale verzekeringen en openbare voorzieningsbedrijven was een sterkere mate van centralisatie dan gemiddeld en in de sectoren bouwnijverheid, industrie, landbouw en visserij, reparatie consumentenartikelen en handel en verhuur en zakelijke dienstverlening was een minder sterke mate van centralisatie dan gemiddeld. In tabel 3.28 zijn de resultaten per sector weergegeven. Tabel 3.28 Mate waarin vestigingen het rookbeleid centraal hebben geregeld, per sector (%)
Centraal rookbeleid Centrale regels, vrije uitvoering Vestiging eigen rookbeleid Weet niet
bouw cult fin zorg hor ind lv
ond obsv ovz rch vzd voc tot
20 13
30 15
46 42 25 20
26 20
28 11
23 11
52 21
52 31
44 26
21 10
27 12
31 18
35 18
52
43
24
30
47
52
60 22
15
22
57
54
41
39
16
11
5
8
7
9
7
1
8
11
7
10
8
5
(Cstand=0,40, p<0,01 excl. wn.) Licht gearceerd= rookbeleid significant minder centraal geregeld dan gemiddeld Donker gearceerd= rookbeleid significant meer centraal geregeld dan gemiddeld
In tabel 3.29 is de mate van centralisatie in de verschillende bedrijfsgrootten weergegeven. In de middelgrote bedrijven was een significant grotere centralisatie dan in kleine en grote bedrijven. Tabel 3.29 Mate waarin vestigingen het rookbeleid centraal hebben geregeld, naar bedrijfsgrootte (%)
Centraal rookbeleid Centrale regels, vrije uitvoering Vestiging eigen rookbeleid Weet niet
klein
middelgroot
groot
17 10 64 10
32 18 42 8
17 21 29 6
(Cstand=0,32, p<0,01 excl. wn)
In tabel 3.30 is per sector het percentage werknemers dat in ploegendiensten werkt weergegeven. In de sectoren horeca, industrie, gezondheidszorg en vervoer, opslag en communicatie werkten significant meer werknemers in ploegendiensten dan gemiddeld. In de sectoren bouwnijverheid, financiële instellingen, landbouw en visserij, onderwijs, reparatie consumentenartikelen en handel en verhuur en zakelijke dienstverlening werkten significant minder werknemers in ploegendiensten dan gemiddeld.
26
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.30 Percentage werknemers dat in een ploegendienst werkt, per sector
Ploegendienst
bouw
cult
fin
zorg
hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
1
12
2
26
24
19
2
0
10
17
4
3
29
11
(Cstand=0,43, p<0,01) Licht gearceerd= significant lager percentage werknemers dat in ploegendiensten werkt Donker gearceerd= significant hoger percentage werknemers dat in ploegendiensten werkt
In tabel 3.31 is per bedrijfsgrootte het percentage werknemers dat in ploegendiensten werkt weergegeven. In middelgrote bedrijven werkten significant meer werknemers in ploegendiensten dan in kleine bedrijven en in grote bedrijven werkten op zijn beurt significant meer werknemers in ploegendiensten dan in middelgrote bedrijven. Tabel 3.31 Percentage werknemers dat in een ploegendienst werkt, naar bedrijfsgrootte
Ploegendienst
klein
middelgroot
groot
3
11
17
(Cstand=0,21, p<0,01)
In tabel 3.32 is per sector weergeven op welke plaatsen de werknemers het grootste deel van hun tijd doorbrachten, deze plaatsen verschilden sterk tussen sectoren. Tabel 3.32 Plaats waar werknemers tijdens hun werk het grootste deel van hun tijd doorbrengen, per sector (%)
Kantoor Vervoermiddel Buiten Balie/toonbank/kassa Werkplaats/productiehal Horecagelegenheid Bij mensen thuis Klaslokaal Wisselend Anders
bouw cult fin zorg hor ind lv
ond obsv ovz rch vzd voc tot
35 5 20 1 3 0 7 0 27 1
39 0 0 1 0 1 0 48 10 2
45 3 4 7 4 0 3 1 22 11
93 0 0 3 0 0 1 0 0 1
27 1 1 6 6 3 11 1 26 18
11 1 1 13 2 59 1 0 7 6
51 1 2 1 33 1 1 0 10 0
24 5 22 1 21 0 2 0 21 4
77 3 2 1 3 1 1 0 12 1
63 8 5 2 4 0 2 0 12 3
31 1 1 33 15 1 0 0 12 7
78 2 2 2 3 1 2 0 10 0
42 38 4 2 9 0 0 0 5 0
(Cstand=0,83, p<0,01)
In tabel 3.33 is per bedrijfsgrootte weergeven op welke plaatsten de werknemers het grootste deel van hun tijd doorbrachten, deze plaatsten verschilden significant tussen bedrijfsgrootten. In grotere bedrijven werkten werknemers significant vaker in een kantoor dan in kleinere bedrijven. Tabel 3.33 Plaats waar werknemers tijdens hun werk het grootste deel van hun tijd doorbrengen, naar bedrijfsgrootte (%)
Kantoor Vervoermiddel
klein
middelgroot
groot
27 4
43 6
62 5
PARA-meter onderzoek werknemers
27
47 5 4 6 8 5 3 4 14 4
Buiten Balie/toonbank/kassa Werkplaats/productiehal Horecagelegenheid Bij mensen thuis Klaslokaal Wisselend Anders
klein
middelgroot
groot
9 12 10 8 5 2 17 6
5 5 8 5 2 6 15 5
2 3 7 2 1 2 10 6
(Cstand=0,45, p<0,01)
In tabel 3.34 is per sector weergegeven welk soort functie de werknemers hadden. Er waren significante verschillen tussen sectoren. In de sector openbaar bestuur en sociale verzekeringen hadden werknemers significant vaker een beleidsmatige en significant vaker een ondersteunende functie dan gemiddeld. In de financiële instellingen hebben medewerkers vaker een commerciële of een ondersteunende functie dan gemiddeld. In de gezondheidszorg, het vervoer, opslag en communicatie en de horeca hadden werknemers vaker een uitvoerende functie. Een leidinggevende functie hadden werknemers vaker in de horeca en het onderwijs en in de sector reparatie consumentenartikelen en handel hadden werknemers significant vaker dan gemiddeld een commerciële functie. Tabel 3.34 Soort functie van werknemers, per sector (%)
Beleidsmatig Commercieel Leidinggevend Ondersteunend Uitvoerend
bouw cult fin zorg hor ind lv
ond obsv ovz rch vzd voc tot Cstand
p
3 9 23 17 45
3 0 25 19 50
<0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01
6 4 13 27 45
7 25 13 35 20
7 1 10 24 59
1 5 26 7 60
3 6 23 27 41
4 7 17 13 50
25 0 12 31 32
11 2 16 26 45
2 20 17 20 37
7 13 15 29 34
2 6 17 18 55
6 8 17 23 44
0,33 0,37 0,19 0,24 0,30
Licht gearceerd= significant lager percentage werknemers met betreffende functie Donker gearceerd= significant hoger percentage werknemers met betreffende functie
In tabel 3.35 is het soort functie van werknemers per bedrijfsgrootte weergegeven, op leidinggevende functie na waren er significant verschillen tussen bedrijfsgrootten. Tabel 3.35 Soort functie van werknemers, per bedrijfsgrootte (%)
Beleidsmatig Commercieel Leidinggevend Ondersteunend Uitvoerend
klein
middelgroot
groot
Cstand
p
5 9 18 13 47
5 10 19 21 45
8 5 16 30 40
0,09 0,11 n.s. 0,21 0,08
<0,05 <0,01 <0,01 <0,01
De mate waarin werknemers invloed kunnen uitoefenen op beslissingen die door het bedrijf worden genomen over zaken als roken op het werk verschilde significant tussen sectoren. In de sectoren
28
PARA-meter onderzoek werknemers
bouwnijverheid en verhuur en zakelijke dienstverlening hadden werknemers gemiddeld significant meer invloed dan gemiddeld over alle sectoren. In tabel 3.36 is de mate van invloed van werknemers in de verschillende sectoren weergegeven. Tabel 3.36 Mate waarin werknemers invloed kunnen uitoefenen op beslissingen die door het bedrijf worden genomen over zaken als roken op het werk, per sector (%)
Veel invloed Een beetje invloed Geen invloed Weet niet
bouw cult fin zorg hor ind lv
ond obsv ovz rch vzd voc tot
22 49 18 11
19 48 30 2
22 46 21 10
14 53 29 5
14 45 30 10
18 36 36 11
19 52 21 8
20 48 24 9
15 47 32 6
15 53 29 3
17 53 24 7
26 48 18 9
13 50 27 9
18 48 26 8
(Cstand=0,19, p<0,01 excl. wn.) Donker gearceerd = significant meer invloed dan gemiddeld
Ook tussen bedrijfsgrootten waren significante verschillen in de mate van invloed die de werknemers hebben. In kleine bedrijven hadden werknemers gemiddeld significant meer invloed dan in middelgrote en grote bedrijven. De resultaten voor de bedrijfsgrootten zijn weergegeven in tabel 3.37. Tabel 3.37 Mate waarin werknemers invloed willen uitoefenen op beslissingen die door het bedrijf worden genomen over zaken als roken op het werk, per bedrijfsgrootte (%)
Veel invloed Een beetje invloed Geen invloed Weet niet
klein
middelgroot
groot
32 39 19 10
17 51 23 8
12 50 33 6
(Cstand=0,26, p<0,01)
De sectoren verschilden niet significant van elkaar in de mate waarin werknemers invloed wilden uitoefenen op beslissingen in het bedrijf. In tabel 3.38 zijn de resultaten per sector weergegeven. Tabel 3.38 Mate waarin werknemers invloed willen uitoefenen op beslissingen die door het bedrijf worden genomen over zaken als roken op het werk, per sector (%) bouw cult fin zorg hor ind lv Veel invloed Een beetje invloed Geen invloed
39 44 17
44 48 8
38 41 47 43 14 16
30 53 17
36 50 14
ond obsv ovz rch vzd voc tot
36 45 51 39 13 17
47 41 13
43 47 9
41 47 12
45 43 12
34 43 23
(Cstand=n.s., F=n.s.)
Tussen bedrijven van verschillende grootte waren wel significante verschillen in de mate waarin werknemers invloed willen kunnen uitoefenen. In kleine bedrijven wilden significant meer werknemers invloed uitoefenen dan in grote bedrijven. In tabel 3.39 zijn de resultaten voor de bedrijfsgrootten weergegeven.
PARA-meter onderzoek werknemers
29
40 46 14
Tabel 3.39 Mate waarin werknemers invloed kunnen uitoefenen op beslissingen die door het bedrijf worden genomen over zaken als roken op het werk, per bedrijfsgrootte (%)
Veel invloed Een beetje invloed Geen invloed
klein
middelgroot
groot
47 41 12
39 47 14
37 46 16
(Cstand=0,10, p<0,01)
3.2
Overlast
3.2.1 Blootstelling Bij 67% van de respondenten werd in de werkomgeving gerookt. Een klein percentage , namelijk 2% van deze respondenten gaf desondanks aan dat er gemiddeld genomen geen tabaksrook in hun werkomgeving aanwezig was. In tabel 3.40 is het percentage werknemers per sector weergegeven, die in hun werkomgeving in aanraking kwamen met tabaksrook. In de sectoren horeca, bouw en vervoer, opslag en communicatie was het percentage werknemers dat in hun werkomgeving in aanraking komt met tabaksrook significant hoger dan gemiddeld. In de sectoren financiële instellingen en onderwijs was het percentage werknemers dat werd blootgesteld aan tabaksrook het laagst.
Tabel 3.40 Percentage werknemers die in hun werkomgeving in aanraking komen met tabaksrook, per sector. Sector
Tabaksrook in werkomgeving
Horeca Bouwnijverheid Vervoer, opslag, communicatie Industrie Reparatie consumenten artikelen/handel Openbare voorzieningsbedrijven Cultuur, recreatie, overige dienstverlening Openbaar bestuur/sociale verzekeringen Landbouw, visserij Gezondheids-, welzijnszorg Verhuur/zakelijke dienstverlening Financiële instellingen Onderwijs
84 84 76 71 69 66 61 59 59 58 57 51 46
Totaal
65
Licht gearceerd= significant lager percentage werknemers in aanraking met tabaksrook Donker gearceerd= significant hoger percentage werknemers in aanraking met tabaksrook
De hoeveelheid blootstelling verschilde significant tussen sectoren. In het onderwijs, bij de financiële instellingen, in de landbouw en visserij en in de sector verhuur en zakelijke dienstverlening was de gemiddelde hoeveelheid tabaksrook waaraan werknemers werden blootgesteld significant lager dan gemiddeld over alle sectoren. In de sectoren horeca, bouwnijverheid en vervoer, opslag en communicatie
30
PARA-meter onderzoek werknemers
was de blootstelling significant hoger dan gemiddeld. In tabel 3.41 is de gemiddelde hoeveelheid aanwezige tabaksrook weergegeven per sector.
Tabel 3.41 Blootstelling aan tabaksrook: Gemiddelde hoeveelheid aanwezige tabaksrook in werkomgeving (% genoemd), per sector.
Helemaal geen Zeer weinig Weinig Niet weinig, niet veel Tamelijk veel Veel Zeer veel Weet niet
bouw cult fin
zorg hor
ind
lv
ond obsv
ovz rch
vzd
voc
tot
16 19 19 26
39 17 18 13
49 21 17 8
42 17 15 11
16 9 16 26
29 15 24 16
41 21 19 13
54 17 17 8
41 18 18 12
34 20 18 14
31 13 24 15
43 14 15 17
24 11 11 27
35 16 18 16
13 3 0 4
10 2 1 1
5 0 0 1
9 4 1 1
14 15 4 1
13 2 0 1
6 1 0 0
3 1 0 0
9 2 1 0
13 1 0 0
11 3 2 0
7 2 0 2
14 2 1 1
10 3 1 1
(Cstand=0,38, p<0,01 ex. wn.) Licht gearceerd= significant grotere hoeveelheid tabaksrook in werkomgeving Donker gearceerd= significant kleinere hoeveelheid tabaksrook in werkomgeving
De blootstelling aan tabaksrook is voor rokers over het algemeen hoger dan voor niet rokers. De hoeveelheid blootstelling per sector is voor de rokers weergegeven in tabel 3.41a en voor de niet rokers in tabel 3.41b. Tabel 3.41a Blootstelling aan tabaksrook door rokers: Gemiddelde hoeveelheid aanwezige tabaksrook in werkomgeving van rokers (% genoemd), per sector.
Helemaal geen Zeer weinig Weinig Niet weinig, niet veel Tamelijk veel Veel Zeer veel Weet niet
bouw cult fin
zorg hor
ind
lv
ond obsv
ovz rch
vzd
voc
tot
13 17 15 30 13 4 0 8
36 11 17 11 15 6 2 2
26 17 21 15 17 4 0 0
29 29 16 16 6 3 0 0
47 31 14 8 0 0 0 0
26 4 22 26 19 4 0 0
35 15 15 20 6 2 0 7
20 5 16 44 29 3 2 2
28 15 17 22 11 5 1 2
21 19 21 17 14 3 2 3
47 20 18 9 7 0 0 0
8 10 13 34 15 18 3 0
45 10 10 17 10 7 0 0
24 17 20 20 11 7 0 0
PARA-meter onderzoek werknemers
31
Tabel 3.41b Blootstelling aan tabaksrook door niet-rokers: Gemiddelde hoeveelheid aanwezige tabaksrook in werkomgeving van niet-rokers (% genoemd), per sector.
Helemaal geen Zeer weinig Weinig Niet weinig, niet veel Tamelijk veel Veel Zeer veel Weet niet
bouw cult fin
zorg hor
ind
lv
ond obsv
ovz rch
vzd
voc
tot
18 21 22 23 13 2 0 2
45 19 14 11 7 3 1 0
30 13 26 16 12 2 0 1
45 18 20 12 5 0 0 0
56 13 18 8 3 1 0 0
37 27 16 9 10 0 0 0
46 14 16 15 7 2 0 0
26 15 23 16 16 2 1 0
39 17 19 13 9 2 1 0
49 16 16 11 7 1 0 0
50 22 17 7 4 0 0 1
22 9 18 21 13 13 4 1
39 19 19 11 8 1 2 0
34 11 26 13 11 1 3 0
Ook de bedrijfsgrootte was significant geassocieerd met de blootstelling aan tabaksrook. De hoeveelheid tabaksrook per bedrijfsgrootte is weergegeven in tabel 3.42. In grote bedrijven was de gemiddelde hoeveelheid aanwezige tabaksrook significant lager dan in middelgrote bedrijven. Tabel 3.42 Blootstelling aan tabaksrook: Gemiddelde hoeveelheid aanwezige tabaksrook in werkomgeving (% genoemd), per sector.
Helemaal geen Zeer weinig Weinig Niet weinig, niet veel Tamelijk veel Veel Zeer veel Wn
Klein (n=373) 36 15 16 18 10 3 0 1
Middelgroot (n=847)
Groot (n=734)
30 15 20 17 11 4 1 1
41 18 18 13 8 2 0 0
(Cstand=o,18, p<0,01)
De ruimten waar de werknemers in aanraking kwamen met tabaksrook waren divers. De kantine werd het vaakst genoemd, maar ook in werkruimten van anderen kwamen werknemers vaak in aanraking met tabaksrook. Zowel de sectoren als de bedrijfsgrootten verschilden op dit punt significant van elkaar. In tabel 3.43 is per sector voor verschillende ruimten weergegeven hoeveel procent van de werknemers in die ruimte in aanraking kwamen met tabaksrook. In de sectoren reparatie consumentenartikelen en handel en vervoer, opslag en communicatie kwamen significant meer werknemers in de kantine in aanraking met tabaksrook dan gemiddeld. In de sector industrie kwamen significant meer werknemers in de eigen werkruimte in aanraking met tabaksrook. In de sectoren industrie, onderwijs en openbaar bestuur en sociale verzekeringen kwamen significant meer werknemers in werkruimten van anderen in aanraking met tabaksrook. In de sectoren financiële instellingen, openbare voorzieningsbedrijven en vervoer, opslag en communicatie werden werknemers significant vaker dan in andere sectoren bij de koffieautomaat blootgesteld aan tabaksrook. De gangen waren significant vaker een plaats van blootstelling in de sector openbaar bestuur en sociale
32
PARA-meter onderzoek werknemers
verzekeringen dan gemiddeld. Werknemers in de bouw werden significant vaker dan gemiddeld in de buitendienst blootgesteld aan tabaksrook. Tot slot kwamen werknemers in de zorg vaker dan gemiddeld bij mensen thuis in aanraking met tabaksrook. Tabel 3.43 Ruimten waar werknemers tijdens hun werk in aanraking komen met tabaksrook (% genoemd), per sector bouw cult fin zorg hor ind lv Kantine Werkruimte anderen Koffieautomaat Eigen werkruimte Gangen Vergaderruimte Toiletten Buitendienst Kleedruimten In/bij rookruimte Bij mensen thuis
ond obsv ovz rch vzd voc tot Cstand P
58 40
49 35
39 53 41 36
53 32
63 54
66 35 31 58
42 58
55 47
71 30
38 47
80 27
55 0,36 <0,01 41 0,29 <0,01
24 29
24 27
41 19 15 13
15 30
32 38
18 18
29 3
29 30
52 23
26 33
24 28
48 22
29 0,32 <0,01 25 0,27 <0,01
10 23 8 22 3 0
19 15 7 9 8 0
31 24 14 8 1 4
20 17 10 7 2 3
18 11 11 3 8 5
25 24 23 7 14 1
20 14 6 8 6 0
23 21 10 6 0 8
36 23 14 12 5 0
27 18 15 10 0 5
19 18 12 10 6 1
33 28 13 11 0 5
24 13 15 13 11 0
23 19 12 10 5 2
0,23 n.s. n.s 0,21 0,26 0,23
0
1
1
8
0
1
0
0
0
3
1
1
0
1
0,26 <0,01
<0,01
<0,05 <0,01 <0,01
Opmerking bij tabel: n=1080 en bestaat uit de respondenten die ooit wel eens hinder ondervinden van tabaksrook. Licht gearceerd= significant minder vaak dan gemiddeld ruimte waar werknemers in aanraking komen met tabaksrook. Donker gearceerd= significant vaker dan gemiddeld ruimte waar werknemers in aanraking komen met tabaksrook.
Tabel 3.44 Ruimten waar werknemers tijdens hun werk in aanraking komen met tabaksrook (% genoemd), naar bedrijfsgrootte
Kantine Werkruimte anderen Koffieautomaat Eigen werkruimte Gangen Vergaderruimte Toiletten Buitendienst Kleedruimten In/bij rookruimte Bij klanten thuis
klein
middelgroot
groot
Cstand
p
43 29 12 34 10 13 8 12 4 0 3
59 40 27 25 23 22 11 11 6 2 1
55 47 39 20 30 19 15 7 6 4 1
0,17 0,19 0,29 0,16 0,24 0,11 0,12 n.s. n.s. 0,16 n.s.
<0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,05 <0,05
<0,01
Opmerking bij tabel: n=1080 en bestaat uit de respondenten die ooit wel eens hinder ondervinden van tabaksrook.
PARA-meter onderzoek werknemers
33
3.2.2 Hinder 63% van de respondenten zei het hinderlijk te vinden als er in hun werkomgeving werd gerookt; 22% vond het een beetje hinderlijk en 41% vond het hinderlijk tot zeer hinderlijk. Ook hier waren significante verschillen tussen aanwezig tussen sectoren. In de sectoren onderwijs, zorg, financiële instellingen en openbaar bestuur en sociale verzekeringen ervoer een significant groter deel van de werknemers dan gemiddeld rook in hun werkomgeving als hinderlijk. In de sectoren bouw, horeca en vervoer, opslag en communicatie ervoer een significant lager percentage rook in hun werkomgeving als hinderlijk. In tabel 3.45 is per sector de mate waarin werknemers het hinderlijk vonden als er in hun werkomgeving werd gerookt weergegeven.
Tabel 3.45 Mate waarin werknemers het hinderlijk vinden als er in hun werkomgeving wordt gerookt (% genoemd), per sector.
Helemaal niet Niet Een beetje Hinderlijk Zeer Weet niet
bouw cult
fin
zorg hor
ind
lv
ond obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
23 21 28 13 13 1
10 18 23 21 28 0
11 15 22 17 35 0
19 21 23 18 19 0
15 26 22 17 19 1
10 12 18 18 39 0
13 25 22 16 24 0
17 21 22 20 20 0
18 21 24 15 22 0
22 25 21 14 17 1
16 21 22 17 24 0
18 23 18 19 22 0
22 32 22 11 12 0
14 14 22 18 32 0
(Cstand=0,26, p<0,01 excl. wn.) Licht gearceerd= significant minder hinderlijk dan gemiddeld, Donker gearceerd= significant hinderlijker dan gemiddeld
Ook tussen de bedrijfsgrootten waren significante verschillen in de mate waarin werknemers het hinderlijk vonden als in hun werkomgeving werd gerookt. In tabel 3.46 zijn de waarden weergegeven voor de verschillende bedrijfsgrootten. In kleine en middelgrote bedrijven vonden werknemers het gemiddeld significant minder hinderlijk als er in hun werkomgeving werd gerookt dan in grote bedrijven.
Tabel 3.46 Mate waarin werknemers het hinderlijk vinden als er in hun werkomgeving wordt gerookt (% genoemd), naar bedrijfsgrootte.
Helemaal niet Niet Een beetje Hinderlijk Zeer Weet niet
Klein
Middelgroot
Groot
18 22 22 15 23 0
19 22 22 17 20 0
13 19 22 18 28 0
(Cstand=0,14, p<0,01 excl. wn.)
Vijfenveertig procent van de respondenten gaf aan nooit hinder te ondervinden van tabaksrook 43% ondervond soms hinder en 11% ondervond regelmatig tot vaak hinder van tabaksrook. Er was een significante associatie tussen sector en de frequentie van ondervonden hinder. In de sectoren onderwijs en financiële instellingen werd significant minder vaak hinder ondervonden dan gemiddeld. In de sector openbaar bestuur en sociale verzekeringen werd significant vaker hinder ondervonden dan gemiddeld. In tabel 3.47 is de frequentie van hinder weergegeven voor de verschillende sectoren.
34
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.47 Frequentie waarmee werknemers in hun werkomgeving hinder ondervinden van tabaksrook, (% genoemd), per sector
Nooit Soms Regelmatig Vaak Zeer vaak Weet niet
bouw cult
fin
zorg hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
39 41 10 3 0 1
52 43 4 1 0 0
48 39 10 2 1 0
49 40 8 2 1 1
47 43 9 1 0 0
60 33 5 2 0 0
34 51 9 3 3 0
35 57 4 2 2 0
41 44 7 4 4 0
51 39 8 1 1 0
43 42 7 4 2 0
45 43 8 2 1 0
42 43 10 4 1 0
38 49 9 2 1 0
(Cstand=0,23, p<0,05) Licht gearceerd= significant minder vaak hinder dan gemiddeld, Donker gearceerd= significant vaker hinder dan gemiddeld
Rokende werknemers ondervonden significant minder vaak hinder van tabaksrook dan niet rokende werknemers. In tabel 3.47a is de frequentie van hinder van tabaksrook door rokende werknemers weergegeven en in tabel 3.47b is de frequentie van hinder door niet-rokende werknemers weergeven. Van de rokende werknemers gaf toch nog 30 procent aan wel eens hinder te ondervinden van tabaksrook. Van de niet-rokende werknemers was dit zelfs 67 procent. Tabel 3.47a Frequentie waarmee rokende werknemers in hun werkomgeving hinder ondervinden van tabaksrook, (% genoemd), per sector
Nooit Soms Regelmatig Vaak Zeer vaak Weet niet
bouw
cult
fin
zorg
hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
70 28 0 2 0 0
53 41 3 0 2 0
80 18 2 0 0 0
62 34 4 0 0 0
63 32 5 0 0 0
85 13 2 0 0 0
77 23 0 0 0 0
75 22 0 3 0 0
79 21 0 0 0 0
63 37 0 0 0 0
65 31 4 0 0 0
80 20 0 0 0 0
67 31 2 0 0 0
70 27 2 0 0 0
Tabel 3.47b Frequentie waarmee niet-rokende werknemers in hun werkomgeving hinder ondervinden van tabaksrook, (% genoemd), per sector
Nooit Soms Regelmatig Vaak Zeer vaak Weet niet
bouw
cult
fin
zorg
21 59 16 3 0 1
35 44 15 6 0 0
40 42 53 41 5 12 2 2 0 2 0 0
hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
18 63 13 4 3 0
33 52 10 3 2 1
37 50 12 1 0 0
55 36 7 2 0 0
23 59 11 4 3 0
24 65 6 3 3 0
30 50 9 6 5 0
37 48 12 2 1 0
28 48 11 7 4 0
33 51 10 3 2 0
Er was geen significante associatie tussen bedrijfsgrootte en frequentie van hinder. Dit is te zien in tabel 3.48.
PARA-meter onderzoek werknemers
35
Tabel 3.48 Frequentie waarmee werknemers in hun werkomgeving hinder ondervinden van tabaksrook, (% genoemd), per bedrijfsgrootte
Nooit Soms Regelmatig Vaak Zeer vaak Weet niet
klein
middelgroot
groot
48 43 6 3 1 0
45 42 9 3 2 0
44 45 8 2 1 0
(C=n.s., F=n.s.)
3.3
Rookbeleid
3.3.1 Rookbeleid De verschillen tussen de sectoren, met betrekking tot het rookbeleid dat werknemers als ideaal voor het bedrijf waar men werkt zien, waren groot en significant. In tabel 3.49 zijn de resultaten per sector weergegeven. In de sectoren bouw, horeca, industrie en landbouw en visserij was het gemiddelde ideale rookbeleid dat werknemers noemden significant minder streng dan gemiddeld. In de sectoren financiële instellingen , zorg, onderwijs en openbaar bestuur en sociale verzekeringen was het ideale rookbeleid van werknemers significant strenger dan gemiddeld. Tabel 3.49 Het ideale rookbeleid van werknemers, per sector (%)
Geen rookbeperkingen Beperkt rookverbod Algemeen met uitzonderingen Algemeen met speciale rookruimten Volledig rookverbod
bouw cult
fin
zorg hor ind
lv
ond obsv
ovz rch
vzd
voc
tot
17
7
3
2
13
6
11
0
1
4
9
9
11
7
29 19
10 20
6 18
3 16
22 31
20 22
20 20
2 6
3 25
12 26
11 27
10 17
12 22
12 20
26
47
57
62
24
42
37
59
52
43
39
45
42
45
9
16
15
16
9
10
11
32
18
15
14
19
13
15
(Cstand=0,40, p<0,01) Licht gearceerd= significant strenger rookbeleid als ideaal dan gemiddeld Donker gearceerd= significant minder streng rookbeleid als ideaal dan gemiddeld
Rokers en niet-rokers verschillen significant in het rookbeleid dat ze als ideaal aanwijzen. Daarom is in tabel 3.49a het ideale rookbeleid van rokers per sector weergegeven en in tabel 3.51b het ideale rookbeleid van niet-rokers per sector.
36
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.49a Het ideale rookbeleid van rokende werknemers, per sector (%)
Geen rookbeperkingen Beperkt rookverbod Algemeen met uitzonderingen Algemeen met speciale rookruimten Volledig rookverbod
bouw cult
fin
zorg hor ind
lv
ond obsv
ovz rch
vzd
voc
tot
33
12
9
4
23
9
26
0
3
7
20
13
22
15
46 9
21 22
9 36
9 21
24 32
32 23
26 19
6 17
10 45
26 37
17 28
20 24
20 25
21 25
9
43
42
58
19
30
26
56
38
26
35
37
33
34
2
2
4
8
2
6
3
22
3
4
0
6
0
4
Tabel 3.49b Het ideale rookbeleid van niet-rokende werknemers, per sector (%)
Geen rookbeperkingen Beperkt rookverbod Algemeen met uitzonderingen Algemeen met speciale rookruimten Volledig rookverbod
bouw cult
fin
zorg hor ind
lv
ond obsv
ovz rch
vzd
voc
tot
8
3
1
2
5
4
5
0
1
3
4
7
4
4
19 24
4 18
6 11
1 14
21 31
14 22
19 1 21 4
2 21
6 22
8 26
5 13
7 20
8 18
35
50
63
64
28
47
41 61
55
50
41
49
47
50
14
25
19
20
15
13
14 35
21
19
21
26
22
21
Het ideale rookbeleid van werknemers in de grote bedrijven was significant strenger dan in middelgrote bedrijven. Het ideale rookbeleid van werknemers in middelgrote bedrijven was op zijn beurt significant strenger dan dat van werknemers in kleine bedrijven. De resultaten per bedrijfsgrootte zijn weergegeven in tabel 3.50.
Tabel 3.50 Het ideale rookbeleid van werknemers, per bedrijfsgrootte (%)
Geen rookbeperkingen Beperkt rookverbod Algemeen met uitzonderingen Algemeen met speciale rookruimten Volledig rookverbod
klein
middelgroot
groot
17 14 21 32 16
7 15 21 41 16
3 7 20 56 15
(Cstand=0,46, p<0,01)
De verschillen tussen de sectoren met betrekking tot het huidige rookbeleid van het bedrijven zijn groot en significant. In tabel 3.51 zijn de resultaten per sector weergegeven. In de sectoren bouw, horeca, industrie, landbouw en visserij, reparatie consumentenartikelen en handel en vervoer, opslag en communicatie was het rookbeleid significant minder streng dan gemiddeld. In de sectoren financiële instellingen, zorg, onderwijs en openbaar bestuur en sociale verzekeringenwas rookbeleid significant strenger dan gemiddeld.
PARA-meter onderzoek werknemers
37
Tabel 3.51 Het rookbeleid in het bedrijf waar men werkzaam is, per sector (%)
Geen rookbeperkingen Beperkt rookverbod Algemeen met uitzonderingen Algemeen met speciale rookruimten Volledig rookverbod
bouw cult
fin
zorg hor ind
lv
ond
obsv
ovz rch
vzd
voc
tot
45
20
8
4
26
14
39
1
4
14
27
26
25
19
31
16
9
6
33
27
24
1
6
14
18
14
20
16
15
38
44
39
31
31
20
25
42
45
37
28
30
32
6
15
36
37
6
25
11
45
42
25
9
16
20
23
3
12
4
14
4
3
7
29
6
2
8
16
6
9
(Cstand=0,54, p<0,01) Licht gearceerd= significant strenger rookbeleid dan gemiddeld Donker gearceerd= significant minder streng rookbeleid dan gemiddeld
Het rookbeleid in de grote bedrijven was significant strenger dan in middelgrote bedrijven. Het rookbeleid in middelgrote bedrijven was op zijn beurt significant strenger dan dat van kleine bedrijven. De resultaten per bedrijfsgrootte zijn weergegeven in tabel 3.52.
Tabel 3.52 Het rookbeleid in het bedrijf waar men werkzaam is, per bedrijfsgrootte (%)
Geen rookbeperkingen Beperkt rookverbod Algemeen met uitzonderingen Algemeen met speciale rookruimten Volledig rookverbod
klein
middelgroot
groot
42 18 20 7 14
20 19 32 19 10
6 13 39 36 5
(Cstand=0,30, p<0,01)
Het voorkomen van hinder bij medewerkers werd in het algemeen het vaakst genoemd als belangrijkste reden voor het hebben van regels over roken. Op de tweede plaats kwamen wettelijke bepalingen. Er waren veel verschillen tussen sectoren en tussen bedrijfsgrootten in de reden die als belangrijkste voor het hebben van regels over roken werd gezien. Zo was in de sector horeca hygiëne veruit de belangrijkste reden voor regels over roken, terwijl in de zorg, het onderwijs en de sector openbaar bestuur en sociale verzekeringen wettelijke bepalingen de belangrijkste reden vormden. In de financiële instellingen en verhuur en zakelijke dienstverlening werd het beperken van hinder voor de medewerkers het vaakst als de belangrijkste reden genoemd. In tabel 3.53 zijn de resultaten per sector weergegeven en in tabel 3.54 de resultaten per bedrijfsgrootte.
38
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.53 Belangrijkste reden voor het hebben van regels over roken, per sector (%) bouw cult fin zorg hor ind lv
ond obsv ovz rch vzd voc tot Cstand (p)
Gezondheidsrisico’s 29 Hygiëne 2
15 3
21 23 1 5
8 43
20 17 23 10 9 1
20 3
28 1
20 9
19 3
23 3
Veiligheid
10
11
1
2
13
1
2
7
1
9
Wettelijke bepalingen Hinder medewerkers Hinder klanten
11
25
15 42
18
20 13 44
49
33
13
17
16
29
35
55 21
13
28
36 18
23
30
28
47
31
11
7
3
14
3
0
0
0
19
3
3
1
5
16 1
0
21 7
n.s. 0,53 (<0,01) 5 0,31 (<0,01) 26 0,40 (<0,01) 30 0,34 (<0,01) 5 0,34 (<0,01)
Licht gearceerd= significant minder vaak genoemd dan gemiddeld Donker gearceerd= significant vaker genoemd dan gemiddeld
Tabel 3.54 Belangrijkste reden voor het hebben van regels over roken, naar bedrijfsgrootte (%)
Gezondheidsrisico’s Hygiëne Veiligheid Wettelijke bepalingen Hinder medewerkers Hinder klanten
klein
middelgroot
groot
Cstand (p)
20 12 10 16 24 12
19 9 5 23 31 6
21 3 4 32 31 2
n.s 0,18 (<0,01) 0,11 (<0,01) 0,19 (<0,01) n.s 0,20 (<0,01)
Volgens 78% van de werknemers werd het rookbeleid in het algemeen goed tot zeer goed nageleefd. De sectoren verschilden significant van elkaar in naleving van het rookbeleid. In de sectoren bouw, openbaar bestuur en sociale verzekeringen en openbare voorzieningsbedrijven werd het rookbeleid significant minder goed nageleefd dan gemiddeld en in de sectoren financiële instellingen, onderwijs en verhuur en zakelijke dienstverlening werd het rookbeleid beter nageleefd. In tabel 3.55 zijn de resultaten per sector weergegeven. Tabel 3.55 Hoe goed leeft men op uw werk in het algemeen de regels over roken na, per sector (%)
Zeer goed Goed Niet goed/niet slecht Slecht Heel slecht
bouw
cult fin zorg hor Ind lv
ond obsv
ovz rch
vzd
voc tot
15 49 31
28 51 17
35 51 11
33 44 15
31 43 19
29 47 18
34 49 13
46 40 11
22 45 22
11 54 24
36 44 15
38 49 8
26 45 22
31 47 17
4 1
3 2
3 0
4 1
3 3
3 1
4 0
4 1
5 4
4 2
3 1
6 2
9 2
3 1
(Cstand=0,34, p<0,01) Licht gearceerd= significant slechtere naleving dan gemiddeld, Donker gearceerd= significant betere naleving dan gemiddeld
PARA-meter onderzoek werknemers
39
Ook tussen bedrijfsgrootten waren significante verschillen met betrekking tot naleving van het rookbeleid. De resultaten zijn weergegeven in tabel 3.56. In kleine bedrijven werden de regels over roken gemiddeld significant beter nageleefd dan in grote bedrijven. Tabel 3.56 Hoe goed leeft men op uw werk in het algemeen de regels over roken na, per bedrijfsgrootte (%)
Zeer goed Goed Niet goed/niet slecht Slecht Heel slecht
klein
middelgroot
groot
42 41 14 2 1
32 47 15 4 1
27 48 19 6 1
(Cstand=0,31, p<0,01)
Sectoren verschillen significant in de mate waarin verschillende partijen zijn betrokken bij de ontwikkeling, invoering en handhaving van rookbeleid op het werk. Dit is te zien in tabel 3.57. In tabel 3.58 zijn de resultaten voor de bedrijfsgrootten weergegeven, deze verschillen ook significant van elkaar. Tabel 3.57 Partijen betrokken bij ontwikkeling, invoering en handhaving van rookbeleid op het werk, per sector (%) meerdere antwoorden mogelijk
Arbo-dienst Bestuur/directie/eigenaar Branchevereniging Directe leidinggevende GGD MZR/OR PZ Vakbond Werknemers
bouw cult fin zorg hor ind lv
ond obsv ovz rch vzd voc tot Cstand (p)
31 47 5 27 3 21 5 7 55
40 78 1 33 5 46 5 3 53
35 59 3 29 5 21 6 5 40
60 67 1 31 2 40 6 9 52
41 74 2 38 7 36 6 6 49
26 61 11 29 5 15 8 10 31
42 65 1 30 3 41 14 8 58
24 59 2 25 1 16 4 2 39
59 66 1 37 8 51 7 9 54
60 61 1 42 6 47 6 11 55
31 57 6 39 1 18 3 3 49
29 58 2 26 2 26 6 2 52
34 52 2 31 1 26 5 7 42
39 62 3 32 4 31 6 6 49
0,33(<0,01) 0,23(<0,01) 0,22(<0,01) n.s. 0,17(<0,01) 0,35(<0,01) 0,16(<0,05) 0,17(<0,01) 0,21(<0,01)
Licht gearceerd= significant vaker genoemd dan gemiddeld Donker gearceerd= significant minder vaak genoemd dan gemiddeld
Tabel 3.58 Partijen betrokken bij ontwikkeling, invoering en handhaving van rookbeleid op het werk, per bedrijfsgrootte (%) meerdere antwoorden mogelijk
Arbo-dienst Bestuur/directie/eigenaar Branchevereniging Directe leidinggevende GGD MZR/OR
40
PARA-meter onderzoek werknemers
klein
middelgroot
groot
Cstand (p)
26 53 4 27 3 14
33 63 4 34 3 25
53 66 1 32 4 47
0,30(<0,01) 0,14(<0,01) 0,11(<0,01) 0,08(<0,05) n.s. 0,37(<0,01)
PZ Vakbond Werknemers
klein
middelgroot
groot
Cstand (p)
2 5 43
5 5 51
10 7 49
0,19(<0,01) n.s. 0,10(<0,05)
3.3.2 Planmatige aanpak Een eerste indicatie van het beeld dat werknemers hebben van de complexiteit van het invoeren van een succesvol rookbeleid is de verwachte tijd die het een bedrijf kost om met succes een rookbeleid te ontwikkelen en in te voeren. De tijd die werknemers verwachten dat daarvoor nodig is verschilt sterk tussen werknemers. Zo dacht 21% van de werknemers dat het binnen een maand te realiseren is en was er ook 19% die dacht dat het langer dan een jaar zou duren. In tabel 3.59 zijn de resultaten voor de verschillende sectoren weergegeven. De verdeling van de verwachte benodigde duur verschilt niet significant tussen sectoren, de gemiddelde verwachte benodigde duur verschilde wel significant tussen de sectoren. In de sectoren zorg, bouw en openbare voorzieningsbedrijven was de verwachtte duur van de ontwikkeling en invoering van een succesvol rookbeleid langer dan gemiddeld en in de sector financiële instellingen was deze korter dan gemiddeld.
Tabel 3.59 Verwachte duur van de ontwikkeling en invoering van een succesvol rookbeleid, per sector (%)
Korter dan 1 week 1 week tot 1 maand 1 tot 3 maanden 3 tot 6 maanden 6 maanden tot 1 jaar Langer dan 1 jaar Weet niet
bouw cult
fin
zorg hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
8
10
9
3
11
6
8
9
9
5
11
9
12
9
7
12
17
15
12
15
16
9
9
8
16
15
12
13
12 11 18
18 14 18
21 18 16
17 14 20
14 14 16
14 19 17
17 17 11
19 17 17
12 15 21
16 15 24
15 14 12
20 12 19
15 12 19
16 15 18
27
16
13
25
16
20
15
20
25
23
17
17
14
19
17
13
6
6
17
8
15
8
9
8
15
8
16
11
(Cstand=n.s, F=3,06, p<0,01 ex. wn.) Licht gearceerd= verwachte benodigde tijd significant korter dan gemiddeld Donker gearceerd= verwachte benodigde tijd significant langer dan gemiddeld
In tabel 3.60 zijn de resultaten voor de verschillende bedrijfsgrootten weergegeven. Er was een significante associatie tussen bedrijfsgrootte en verwachte duur van de ontwikkeling en uitvoering van een succesvol rookbeleid. In de middelgrote bedrijven was de verwachte duur significant korter dan in de grote bedrijven.
PARA-meter onderzoek werknemers
41
Tabel 3.60 Verwachte duur van de ontwikkeling en invoering van een succesvol rookbeleid, naar bedrijfsgrootte (%)
Korter dan 1 week 1 week tot 1 maand 1 tot 3 maanden 3 tot 6 maanden 6 maanden tot 1 jaar Langer dan 1 jaar Weet niet
klein
middelgroot
groot
10 12 15 11 17 18 18
11 15 16 13 17 17 11
6 11 16 18 19 22 8
(Cstand=0,15, p<0,01 excl.wn.)
Voor de acceptatie van een rookbeleid is het van belang dat er draagvlak is voor het rookbeleid. Om dit draagvlak te creëren is het belangrijk dat er tijdens de ontwikkeling van het rookbeleid en dus voordat het rookbeleid daadwerkelijk wordt ingevoerd al aandacht wordt besteed aan het onderwerp “roken op het werk”. Zo kunnen werknemers zich al een beetje voorbereiden op wat er gebeuren gaat en hun mening uiten alvorens het rookbeleid van kracht is. In tabel 3.61 is per sector aangegeven in hoeverre werknemers het eens waren met de stelling “Om een rookbeleid met succes te ontwikkelen en in te voeren is het belangrijk dat er vóór invoering van een rookbeleid op het werk al veel aandacht aan “roken op het werk” is besteed”. In deze tabel is te zien dat het grootste deel van de werknemers het belangrijk vindt dat dit gebeurt, namelijk 55%. Nog eens 22% vindt het een beetje belangrijk. De werknemers uit de verschillende sectoren verschillen wat betreft hun mening op dit punt niet significant van elkaar. De bedrijfsgrootten verschilden ook niet significant van elkaar, de waarden voor de afzonderlijke grootten zijn dan ook niet in een tabel weergegeven.
Tabel 3.61 Om een rookbeleid met succes te ontwikkelen en in te voeren is het belangrijk dat; ... er vóór invoering van een rookbeleid op het werk al veel aandacht aan “roken op het werk” is besteed. Per sector (%)
Helemaal eens Een beetje eens Niet eens/oneens Een beetje oneens Helemaal oneens Weet niet
bouw cult
fin
zorg hor
ind
lv ond obsv ovz
rch
vzd
voc
tot
54 29 13 0 1 3
56 21 10 6 5 1
59 28 7 2 5 0
55 26 11 4 3 1
55 30 10 2 1 2
56 28 9 1 4 1
57 24 10 4 4 0
52 24 14 4 4 2
55 27 10 3 3 1
59 25 8 2 5 0
46 34 11 5 1 2
53 30 10 4 3 1
53 27 11 1 6 1
62 31 3 2 1 1
(Cstand =n.s., F=n.s.)
Om de situatie met betrekking tot tabaksrook in het bedrijf goed in beeld te krijgen is het van belang dat de werknemers om hun mening over roken op het werk wordt gevraagd. Vijfenvijftig procent van de werknemers was het eens met de stelling “Om een rookbeleid met succes te ontwikkelen en in te voeren is het belangrijk dat het personeel een vragenlijst over roken op het werk krijgt (of op een andere manier wordt ondervraagd)”. Nog eens 22% was het een beetje eens met deze stelling. In tabel 3.62 zijn de resultaten per sector weergegeven. Er waren significante verschillen tussen sectoren in de
42
PARA-meter onderzoek werknemers
mate waarin de werknemers het met de stelling eens zijn, er waren echter geen significant verschillen tussen de gemiddelden. Tabel 3.62 Om een rookbeleid met succes te ontwikkelen en in te voeren is het belangrijk dat; ... het personeel een vragenlijst over roken op het werk krijgt (of op een andere manier wordt ondervraagd), om een goed beeld te krijgen van hoe het in het bedrijf is gesteld met roken en rookoverlast. Per sector (%)
Helemaal eens Een beetje eens Niet eens/oneens Een beetje oneens Helemaal oneens Weet niet
bouw cult
fin
zorg hor
ind
lv ond obsv ovz
rch
vzd
voc
tot
62 21 9 3 3 2
54 24 9 4 9 0
61 20 7 4 7 1
58 3 9 6 4 1
54 23 15 2 5 1
64 20 8 4 5 0
55 19 15 1 10 0
50 20 16 4 7 2
55 22 11 4 7 1
59 15 9 7 10 0
50 28 13 5 2 2
46 31 10 4 6 2
51 24 12 3 9 1
54 24 9 3 9 0
(Cstand=0,20, p<0,05)
Tussen de verschillende bedrijfsgrootten waren wel significante verschillen. In de kleine bedrijven waren werknemers het significant meer eens met de stelling dan in grote bedrijven. In tabel 3.63 zijn de resultaten per bedrijfsgrootte gegeven. Tabel 3.63 Om een rookbeleid met succes te ontwikkelen en in te voeren is het belangrijk dat; ... het personeel een vragenlijst over roken op het werk krijgt (of op een andere manier wordt ondervraagd), om een goed beeld te krijgen van hoe het in het bedrijf is gesteld met roken en rookoverlast. Per bedrijfsgrootte (%)
Helemaal eens Een beetje eens Niet eens/oneens Een beetje oneens Helemaal oneens Weet niet
klein
middelgroot
groot
60 20 12 3 5 1
57 22 11 4 6 1
52 24 10 4 9 1
(Cstand=0,11, p<0,05 ex. wn.)
Tot slot is aan de werknemers gevraagd naar hun mening over de stelling ” Om een rookbeleid met succes te ontwikkelen en in te voeren is het belangrijk dat zowel rokers als niet-rokers kunnen meedenken over hoe het rookbeleid er precies uit zal komen te zien.” In tabel 3.64 is te zien dat werknemers het erg belangrijk vinden dat bij de ontwikkeling en invoering van het rookbeleid zowel rokers als niet-rokers worden betrokken. 72% van alle werknemers was het met de stelling eens en nog eens 15% was het een beetje eens. Er waren significante verschillen tussen sectoren. In de sector bouw waren werknemers het significant vaker dan gemiddeld eens met de stelling en in de sector onderwijs significant minder vaak. Tussen de bedrijfsgrootten waren geen significante verschillen.
PARA-meter onderzoek werknemers
43
Tabel 3.64 Om een rookbeleid met succes te ontwikkelen en in te voeren is het belangrijk dat; ...zowel rokers als niet-rokers kunnen meedenken over hoe het rookbeleid er precies uit zal komen te zien, per sector (%)
Helemaal eens Een beetje eens Niet eens/oneens Een beetje oneens Helemaal oneens Weet niet
bouw cult
fin
zorg hor Ind lv
ond obsv
ovz rch
vzd
voc
tot
79 16 3 0 1 1
68 18 5 4 6 0
75 15 2 2 5 0
66 15 5 3 12 0
79 15 1 2 3 0
67 17 7 2 6 0
68 19 8 1 2 1
72 15 5 2 5 0
73 15 3 3 7 0
74 13 7 2 1 2
77 12 2 2 5 1
68 18 5 3 5 1
70 15 5 2 8 0
78 12 4 1 5 0
(Cstand=0,25, p<0,01 ex. wn.) Licht gearceerd=significant minder eens dan gemiddeld, Donker gearceerd= significant meer eens dan gemiddeld
3.4
Kennis werknemers
3.4.1 Wettelijke bepalingen In tabel 3.65 is het percentage werknemers gegeven dat dacht dat hun werkgever wettelijk verplicht was om ze een rookvrije werkplek aan te bieden. Er was een significante associatie tussen sector en het percentage werknemers dat dacht dat de werkgever wettelijk verplicht was ze een rookvrije werkplek te geven. In de sectoren onderwijs en openbaar bestuur en sociale verzekeringen dacht een significant hoger percentage dan gemiddeld dat de werkgever verplicht is een rookvrije werkplek aan te bieden als daar behoefte aan is. In de sector financiële instellingen dacht een significant lager percentage dan gemiddeld dit. Er was geen significante associatie met bedrijfsgrootte. Tabel 3.65 Percentage werknemers dat denkt dat hun werkgever wettelijk verplicht is om ze een rookvrije werkplek aan te bieden als ze daar behoeften aan hebben en percentage dat denkt dat het niet zo is, per sector.
Ja Nee Weet niet
bouw cult
fin
zorg horeca ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
72 13 15
62 26 12
77 10 13
75 11 15
80 15 5
85 11 4
67 20 13
67 17 17
74 15 11
70 13 17
72 15 13
71 14 14
64 21 14
74 12 14
(Cstand=o,21, p<0,01) Licht gearceerd=denkt significant minder vaak dan gemiddeld dat werkgever een rookvrije werkplek moet bieden Donker gearceerd= denkt significant vaker dat werkgever een rookvrije werkplek moet bieden
Gemiddeld was het percentage werknemers dat dacht dat hun werkgever verplicht was om regels in te stellen over waar wel en waar niet gerookt mag worden ongeveer gelijk aan het percentage dat recht dacht te hebben op een rookvrije werkplek. De sectoren verschilden op dit punt echter sterker van elkaar en ook de bedrijfsgrootte was significant geassocieerd met het percentage werknemers dat dacht dat hun werkgever verplicht was om regels in te stellen over waar wel en waar niet gerookt mag worden. In tabel 3.66 zijn de waarden weergegeven per sector en in tabel 3.67 zijn de waarden weergegeven naar bedrijfsgrootte. In de sectoren zorg, onderwijs, openbaar bestuur en sociale verzekeringen en openbare voorzieningsbedrijven dacht een significant hoger percentage dan
44
PARA-meter onderzoek werknemers
gemiddeld dat werkgevers wettelijk verplicht zijn om regels in te stellen over waar wel en waar niet gerookt mag worden. In de sectoren bouw, landbouw en visserij en reparatie consumentenartikelen en handel dacht een significant lager percentage dit. Tabel 3.66 Percentage werknemers dat denkt dat hun werkgever wettelijk verplicht is om regels in te stellen over waar wel en waar niet gerookt mag worden en percentage dat denkt dat het niet zo is, per sector. bouw cult Ja 60 Nee 23 Weet niet 17
78 12 10
fin
zorg horeca ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
67 20 13
80 5 6
62 22 17
93 3 4
94 1 5
85 3 12
62 23 15
67 18 15
67 18 15
74 14 12
67 17 16
69 14 17
(Cstand=0,33, p<0,01) Licht gearceerd=denkt significant minder vaak dan gemiddeld dat werkgever regels moet instellen Donker gearceerd= denkt significant vaker dat werkgever regels moet instellen
In tabel 3.67 is te zien dat in grotere bedrijven meer werknemers dachten dat hun werkgever wettelijk verplicht is om regels in te stellen over waar wel en waar niet gerookt mag worden dan in kleinere bedrijven. Alle drie bedrijfsgrootten verschilden significant van elkaar. Tabel 3.67 Percentage werknemers dat denkt dat hun werkgever wettelijk verplicht is om regels in te stellen over waar wel en waar niet gerookt mag worden en percentage dat denkt dat het niet zo is, naar bedrijfsgrootte.
Ja Nee Weet niet
klein
middelgroot
groot
64 21 15
73 15 12
80 9 12
(Cstand=0,17, p<0,01)
Zesenveertig procent van de respondenten dacht ten onrechte dat werkgevers verplicht waren om rokers een plaats te geven waar ze kunnen roken. Vierendertig procent dacht van niet en 20% wist het niet. Zowel sector als bedrijfsgrootte was significant geassocieerd met het denken dat de werkgever verplicht was om rokers een plaats te geven waar ze kunnen roken. De resultaten zijn in tabel 3.68 en 3.69 weergegeven. In de sector vervoer, opslag en communicatie denken werknemers significant vaker dan gemiddeld dat hun werkgevers verplicht is om rokers een plaats te geven waar ze kunnen roken. Tabel 3.68 Percentage werknemers dat denkt dat hun werkgever verplicht is om rokers een plaats te geven waar ze kunnen roken en percentage dat denkt dat het niet zo is, per sector.
Ja Nee Weet niet
bouw cult
fin
zorg horeca ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
53 27 20
42 44 15
47 37 17
53 24 24
43 45 13
45 35 21
49 31 20
44 33 23
41 36 23
56 22 22
46 34 20
44 35 20
44 34 22
45 34 21
(Cstand=0,18, p<0,05) Donker gearceerd=denkt significant vaker dan gemiddeld dat werkgever rokers een plaats moeten geven waar ze kunnen roken
PARA-meter onderzoek werknemers
45
In de middelgrote bedrijven denken significant meer werknemers dat hun werkgever verplicht is rokers een plaats te geven waar ze kunnen roken dan in grote bedrijven. Tabel 3.69 Percentage werknemers dat denkt dat hun werkgever verplicht is om rokers een plaats te geven waar ze kunnen roken en percentage dat denkt dat het niet zo is, per bedrijfsgrootte.
Ja Nee Weet niet
Klein
Middelgroot
Groot
45 28 27
49 33 17
43 37 20
(Cstand=0,12, p<0,01)
Zeven procent van de werknemers dacht dat hun werkgever hen kon ontslaan als ze werk weigerden omdat ze ziek werden van de tabaksrook op de werkplek. Drieënzeventig procent van de werknemers dacht van niet en 21% wist het niet. Op dit punt verschilden de sectoren niet significant van elkaar, de bedrijfsgrootten verschilden wel significant van elkaar. De resultaten per groep zijn in tabel 3.70 en 3.71 weergegeven. Tabel 3.70 Percentage werknemers dat denkt dat hun werkgever hen kan ontslaan als ze werk weigeren omdat ze ziek worden van tabaksrook op de werkplek en percentage dat denkt dat het niet zo is, per sector
Ja Nee Weet niet
bouw cult
fin
zorg horeca ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
7 72 21
5 76 19
4 82 14
7 69 24
4,5 79 17
3 80 17
6 67 26
9 69 22
9 68 23
8 70 22
7 72 21
9 70 21
11 66 22
3,5 71 26
(Cstand=n.s., F=n.s.)
Tabel 3.71 Percentage werknemers dat denkt dat hun werkgever hen kan ontslaan als ze werk weigeren omdat ze ziek worden van tabaksrook op de werkplek en percentage dat denkt dat het niet zo is, naar bedrijfsgrootte
Ja Nee Weet niet
klein
middelgroot
groot
9 66 25
6 74 19
6 74 20
(Cstand=0,09, p<0,05)
Op 16 april 2002 is een wetsvoorstel voor een gewijzigde tabakswet door de eerste kamer goedgekeurd. Het onderzoek heeft voor die tijd plaatsgevonden. Vierendertig procent van de respondenten had op het moment van interviewen al eens iets over deze wet gehoord, 66% had er nog niets over gehoord. Er was geen significante associatie tussen de sector waar werknemers werkten en het al dan niet op de hoogte zijn van de gewijzigde tabakswet. Ook tussen bedrijfsgrootte en het op de hoogte zijn van de wet was geen significante associatie. In tabel 3.72 zijn de waarden per sector weergegeven.
46
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.72 Percentage werknemers dat wel eens iets gehoord heeft over de nieuwe tabakswet en het percentage dat nooit iets heeft gehoord over deze nieuwe wet, per sector.
Wel Niet
bouw cult
fin
zorg hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
31 69
31 69
36 64
37 63
35 65
39 61
41 59
27 73
32,5 67,5
33 67
34 66
34 66
33 67
28 72
(Cstand=n.s.)
3.4.2 Schadelijkheid tabaksrook Vierenzeventig procent van de werknemers meende dat een rokerige werkomgeving schadelijk tot zeer schadelijk was voor de gezondheid en 93% van de werknemers vond dat roken schadelijk tot zeer schadelijk was voor de gezondheid. Sector was significant geassocieerd met de mate waarin men dacht dat een rokerige werkomgeving schadelijk was voor de gezondheid en ook met de mate waarin men dacht dat roken schadelijk was voor de gezondheid. Grootte was met geen van beide significant geassocieerd. De meningen van de werknemers over de schadelijkheid van roken en meeroken per sector zijn weergegeven in tabel 3.73 en tabel 3.74. Tabel 3.73 Mate waarin werknemers denken dat een rokerige werkomgeving schadelijk is voor de gezondheid, per sector (%)
Helemaal niet Niet Een beetje Schadelijk Zeer schadelijk Weet niet
bouw cult
fin
zorg hor
ind
lv
ond obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
3 5 23 54 15 1
1 1 20 47 30 1
0 1 11 58 29 1
1 2 29 45 23 1
1 1 25 43 29 1
1 1 15 50 33 0
1 6 22 46 24 0
1 1 25 49 23 1
0 3 25 47 23 2
0 2 27 48 20 2
1 2 22 50 24 1
1 1 21 48 27 1
0 1 29 56 14 0
1 2 15 56 25 1
(Cstand=0,24, p<0,01 exclusief weet niet) Licht gearceerd=significant minder schadelijk dan gemiddeld, Donker gearceerd=significant schadelijker dan gemiddeld
Tabel 3.74 Mate waarin werknemers denken dat roken schadelijk is voor de gezondheid, per sector (%)
Helemaal niet Niet Een beetje Schadelijk Zeer schadelijk Weet niet
bouw cult
fin
zorg hor
ind
lv
ond obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
0 1 8 44 47 0
0 1 4 34 61 0
0 0 5 35 60 0
0 1 6 44 49 0
0 0 6 46 49 0
0 1 5 32 62 0
1 0 8 48 42 0
0 0 4 47 49 1
0 1 4 43 51 1
0 1 9 43 45 1
0 1 6 42 51 0
0 1 7 43 49 1
0 0 8 54 39 0
0 1 5 40 54 1
(Cstand=0,21, p<0,05 exclusief weet niet) Licht gearceerd=significant minder schadelijk dan gemiddeld, Donker gearceerd=significant schadelijker dan gemiddeld
Het grootste deel van de werknemers bleek zich bewust te zijn van het feit dat meeroken door deskundigen wordt gezien als een belangrijke risicofactor voor luchtwegaandoeningen, hart- en vaatziekten en longkanker. Er waren voor geen enkele ziekte significante verschillen tussen sectoren of tussen bedrijfsgrootten. Daarom zijn alleen de algemene resultaten in een tabel opgenomen. In tabel 3.75 is het percentage werknemers weergegeven dat zich bewust was van het risico van meeroken voor
PARA-meter onderzoek werknemers
47
bepaalde ziekten en het percentage werknemers dat zich daar niet van bewust was. De ziekte reuma is als controle meegenomen. Tabel 3.75 Volgens deskundigen is meeroken een belangrijke risicofactor voor…… (%)
Waar Niet waar Weet niet
3.5
Luchtwegaandoeningen
Reuma
Hart- en vaatziekten
Longkanker
88 4 8
5 40 55
74 10 16
80 8 12
Assertiviteit
3.5.1 Gedrag Bij een groot gedeelte van de werknemers in Nederland wordt in de werkomgeving gerookt. Sommige werknemers komen frequent in directe aanraking met tabaksrook, anderen zelden. In deze paragraaf wordt bekeken hoe vaak er door werknemers mondeling actie wordt ondernomen tegen het rookgedrag van anderen. Actie kan gericht worden op de rokers, maar bijvoorbeeld ook op een leidinggevende. Van de mensen die in een werkomgeving werken waar wel eens gerookt wordt en die zelf niet op het werk roken vraagt 49% nooit aan een rokende collega om niet te roken, 43% vraagt het soms, 7% regelmatig tot vaak en 1% weet het niet. De sectoren verschillen hierin niet significant van elkaar, bedrijfsgrootten ook niet. In tabel 3.76 zijn de resultaten voor de verschillende sectoren weergegeven.
Tabel 3.76 Frequentie waarmee door werknemers aan hun rokende collega’s wordt gevraagd om niet te roken, per sector (%)
Nooit Soms Regelmatig Vaak Zeer vaak Weet niet
bouw cult
fin
zorg hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
47 48 5 0 0 0
56 41 3 0 0 0
54 38 4 1 1 1
55 39 5 1 1 0
60 33 7 0 0 0
50 45 3 2 0 0
45 39 10 3 0 3
40 53 7 0 0 0
55 49 4 1 0 0
39 39 17 0 2 3
48 45 6 1 0 0
49 43 6 1 0 1
50 45 3 0 0 2
53 43 3 1 0 0
(Cstand=n.s., F=n.s.)
Van alle respondenten had 10% wel eens een probleem dat te maken had met roken aangekaart bij een leidinggevende, 90% had dat nooit gedaan. Er was geen significant verband tussen sector en het hebben aangekaart van een probleem. Dit is te zien in tabel 3.77.
48
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.77 Heeft u wel eens een probleem dat te maken had met roken aangekaart bij een leidinggevende of een ander aanspreekpersoon? Per sector (%)
Ja Nee
bouw cult
fin
zorg
horeca
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
7 93
9 91
10 90
7 93
11 89
8 92
13 87
16 84
16 84
9 91
9 91
11 89
10 90
7 93
(Cstand=n.s., F=n.s.)
Tussen bedrijfsgrootten en het al dan niet hebben aangekaart van een probleem bij de leidinggevende was wel een significant verschil. In grote bedrijven gebeurde dat significant vaker dan in kleine bedrijven. In tabel 3.78 zijn de percentages per bedrijfsgrootte weergegeven.
Tabel 3.78 Heeft u wel eens een probleem dat te maken had met roken aangekaart bij een leidinggevende of een ander aanspreekpersoon? Per bedrijfsgrootte (%)
Ja Nee
klein
middelgroot
groot
6 94
10 90
13 87
(Cstand=0,11, p<0,01)
Wat gebeurt er als mensen roken op plaatsen waar dat volgens de regels niet is toegestaan? Wordt er dan iets van gezegd? En zo ja, wordt daar dan tegen de persoon in kwestie iets van gezegd of tegen een leidinggevende? In tabel 3.79 is per sector weergegeven hoeveel procent van de respondenten een persoon aan zouden spreken op roken op plaatsen waar dat niet is toegestaan. Drieënveertig procent van de respondenten zei er zeker wel iets van te zeggen. Er is geen significante invloed van sector. Er zijn tevens geen significante verschillen tussen bedrijfsgrootten.
Tabel 3.79 Als iemand, bijvoorbeeld een collega, zou roken op plaatsen waar volgens de regels niet gerookt mag worden, zou u deze persoon daar dan op aanspreken? Per sector (%)
Zeker wel Waarschijnlijk wel Misschien wel /misschien niet Waarschijnlijk niet Zeker niet Weet niet
bouw cult fin
zorg hor ind
lv
ond obsv ovz rch
vzd
voc
tot
39 32 13
46 30 17
44 28 18
46 29 11
42 34 14
47 29 11
32 41 11
50 31 10
37 32 19
35 37 13
50 30 11
39 33 17
42 28 14
43 31 14
11 3 3
5 3 0
10 1 0
10 3 1
8 3 0
9 4 1
11 2 2
6 3 0
9 4 0
12 3 1
9 2 1
6 3 1
10 5 1
9 3 1
(Cstand=n.s., F=n.s.)
Als iemand rookt op een plaats waar dat niet is toegestaan zal men eerder de persoon in kwestie aanspreken dan er iets over tegen de leiding zeggen. In tabel 3.80 is per sector weergegeven hoeveel mensen tegen de leidinggevende zouden melden dat iemand rookt waar dat niet is toegestaan. Er zijn geen significant verschillen tussen zowel sectoren als bedrijfsgrootten.
PARA-meter onderzoek werknemers
49
Tabel 3.80 Als iemand, bijvoorbeeld een collega, zou roken op plaatsen waar volgens de regels niet gerookt mag worden, zou u daar dan tegen uw leiding iets van zeggen? Per sector (%)
Zeker wel Waarschijnlijk wel Misschien wel/ misschien niet Waarschijnlijk niet Zeker niet Weet niet
bouw cult fin
zorg hor ind
lv
ond obsv
ovz rch
vzd
voc
tot
6 7 21
6 10 26
7 10 24
7 13 18
9 11 21
10 12 16
7 16 16
5 16 24
8 11 22
6 12 13
8 16 19
5 10 22
6 17 21
7 12 20
32 33 1
33 23 3
34 22 2
34 26 2
34 25 1
35 25 1
33 23 4
30 25 0
31 27 1
45 23 1
31 22 4
35 25 3
23 32 1
33 26 2
(Cstand=n.s., F=n.s.)
3.5.2 Betrokken partijen Achtenzeventig procent van de werknemers weet bij wie ze op het werk terecht kunnen met een probleem dat te maken heeft met roken. Er zijn geen significante verschillen tussen sectoren. De resultaten voor de sectoren zijn weergegeven in tabel 3.81. Tabel 3.81 Weet u bij wie u terecht kunt als u op het werk een probleem zou hebben dat te maken heeft met roken, per sector (%)
Ja Nee
bouw cult
fin
zorg hor
ind
lv
ond obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
75 25
78 22
82 18
80 20
76 24
82 18
69 31
82 18
78 22
73 27
78 22
78 22
81 19
78 22
(Cstand=n.s.)
Bij bedrijfsgrootten is er een significant verschil tussen middelgrote en grote bedrijven. In middelgrote bedrijven weten werknemers significant vaker bij wie ze terecht kunnen met problemen over roken dan in grote bedrijven. De resultaten voor de bedrijfsgrootten zijn weergegeven in tabel 3.82. Tabel 3.82 Weet u bij wie u terecht kunt als u op het werk een probleem zou hebben dat te maken heeft met roken, per bedrijfsgrootte (%)
Ja Nee
klein
middelgroot
groot
78 22
81 19
76 24
(Cstand=0,09, p<0,05)
Werknemers uit zowel bedrijven uit verschillende sectoren als uit bedrijven van verschillende grootte verschillen significant van elkaar in de plaats die ze noemen waar ze terecht kunnen als ze op het werk een probleem zouden hebben dat te maken heeft met roken. In tabel 3.83 en tabel 3.84 zijn de resultaten voor de sectoren en bedrijfsgrootten weergegeven.
50
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.83 Waar kunnen werknemers terecht als ze op het werk een probleem hebben dat maken heeft met roken, per sector (%) bouw cult fin
zorg hor ind lv
ond obsv ovz
rch
vzd
voc
tot Cstand (p) 35
Afdelingshoofd/ 51 leidinggevende Arbo-dienst 6
50
22
17
34
28
45
50
15
33
43
36
38
13
30
23
6
26
11
17
32
44
7
14
15
Bedrijfsarts
3
11
29
20
5
21
4
5
25
27
7
7
14
Beheerder gebouw Directie
2
4
1
4
4
2
2
6
8
15
1
6
1
55
51
29
28
36
38
46 58
23
32
46
39
36
Klachtencommissie MZR/OR
3
6
13
12
4
11
3
11
3
6
4
5
5
5
15
25
26
10
31
11
21
30
27
13
13
21
Geen van deze
6
6
3
1
8
1
10
2
0
3
4
5
2
0,34 (<0,01) 18 0,35 (<0,01) 13 0,35 (<0,01) 5 0,23 (<0,01) 40 0,28 (<0,01) 7 0,20 (<0,01) 19 0,28 (<0,01) 4 0,22 (<0,01)
Tabel 3.84 Waar kunnen werknemers terecht als ze op het werk een probleem hebben dat maken heeft met roken, per bedrijfsgrootte (%)
Afdelingshoofd/leidinggevende Arbo-dienst Bedrijfsarts Beheerder gebouw Directie Klachtencommissie MZR/OR Geen van deze
klein
middelgroot
groot
Cstand (p)
44 9 6 5 48 5 8 13
64 12 7 2 46 4 13 2
77 30 26 6 27 12 31 1
0,34 (<0,01) 0,33 (<0,01) 0,35 (<0,01) 0,13 (<0,01) 0,25 (<0,01) 0,20 (<0,01) 0,33 (<0,01) 0,31 (<0,01)
Omdat slechts 10% van de werknemers ooit een probleem dat te maken had met roken had aangekaart bij een leidinggevende of ander aanspreekpersoon konden slechts 196 personen de vraag beantwoorden: “Bij wie was het aankaarten van dit probleem succesvol?”. Er blijven per sector te weinig personen over om betrouwbare uitspraken te doen over de afzonderlijke sectoren. Alleen de totalen en de resultaten per bedrijfsgrootte zijn daarom weergegeven. Dit is te zien in tabel 3.85. In grote bedrijven is aankaarten bij de directie significant minder vaak succesvol dan in middelgrote en kleine bedrijven.
PARA-meter onderzoek werknemers
51
Tabel 3.85 Bij wie is het aankaarten van een probleem dat te maken had met roken wel eens succesvol geweest, per bedrijfsgrootte (%) klein (n=22)
middelgroot (n=83)
groot (n=93)
totaal (n=198)
Cstand (p)
Bij niemand
23
25
25
25
n.s.
Afdelingshoofd/ leidinggevende Arbo-dienst Directie MZR/OR
36
31
45
38
n.s.
0 36 0
1 35 8
6 16 9
4 26 8
n.s. 0,30 (<0,01) n.s.
3.5.3 Attitude Het grootste gedeelte van de werknemers (86%) vond het een goede zaak als een collega aan een andere collega vroeg om niet te roken. Er waren significante verschillen tussen sectoren in de mate waarin werknemers dit goed vonden. Dit is te zien in tabel 3.86. In de sectoren openbaar bestuur en sociale verzekeringen en openbare voorzieningsbedrijven vonden werknemers het significant beter als aan een rokende collega gevraagd werd om niet te roken dan gemiddeld. In de sectoren bouwnijverheid en horeca vonden werknemers het significant minder goed dan gemiddeld als aan een rokende collega werd gevraagd om niet te roken. Tabel 3.86 Mening van werknemers over het door een collega aan een rokende collega vragen om niet te roken, per sector (%)
Heel goed Goed Niet goed/niet slecht Niet zo goed Helemaal niet goed Weet niet
bouw
cult fin zorg hor
ind
lv
ond obsv ovz
rch
vzd
voc
tot
27 57 13
38 52 8
40 44 45 46 11 7
24 54 15
35 57 6
34 51 11
41 47 9
53 41 6
48 46 3
34 50 11
44 44 11
32 57 7
37 50 9
1 2 1
1 0 1
2 1 0
3 3 3
0 1 1
0 1 3
3 0 0
0 0 0
2 0 2
2 2 1
0 0 1
4 0 0
2 1 1
4 0 0
(Cstand=0,26, p<0,05 excl. wn.) Licht gearceerd = significant minder positief over assertiviteit ten aanzien van rokers dan gemiddeld Donker gearceerd = significant positiever over assertiviteit ten aanzien van rokers dan gemiddeld
In grote bedrijven is de gemiddelde attitude ten aanzien van het aan collega’s vragen om niet te roken significant positiever dan in kleine en middelgrote bedrijven. De resultaten voor de bedrijfsgrootten zijn weergegeven in tabel 3.87.
52
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.87 Mening van werknemers over het door een collega aan een rokende collega vragen om niet te roken, per bedrijfsgrootte (%)
Heel goed Goed Niet goed/niet slecht Niet zo goed Helemaal niet goed Weet niet
klein
middelgroot
groot
28 54 12 2 2 2
35 51 10 2 1 1
44 47 7 1 0 0
(Cstand=0,15, p<0,01 excl. wn.)
3.5.4 Subjectieve norm Achtendertig procent van de werknemers gaf aan dat hun collega’s nooit aan rokende collega’s vroegen om niet te roken. De vraag naar de assertiviteit van collega’s ten aanzien van rokers is gesteld aan alle respondenten in tegenstelling tot de vraag naar de eigen assertiviteit die niet is beantwoord door mensen die zelf op hun werk roken. In tabel 3.88 zijn de resultaten per sector weergegeven. Er was een significante associatie tussen sector en de gerapporteerde frequentie waarmee door collega’s aan rokers gevraagd wordt om niet te roken. In de sectoren horeca en reparatie consumentenartikelen en handel gebeurde dit significant minder vaak dan gemiddeld en in de sectoren openbaar bestuur en sociale verzekeringen en openbare voorzieningsbedrijven gebeurde dit significant vaker dan gemiddeld.
Tabel 3.88 Frequentie waarmee door collega’s aan rokers wordt gevraagd om niet te roken, per sector (%)
Nooit Soms Regelmatig Vaak Zeer vaak Weet niet
bouw cult
fin
zorg hor
ind
lv
ond
obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
35 48 5 1 0 11
32 51 5 0 1 11
47 39 7 0 1 6
35 48 8 1 0 8
38 47 1 1 1 11
47 38 10 0 0 4
24 52 9 1 2 11
15 63 8 0 0 14
48 39 3 0 1 9
34 47 7 1 0 10
40 42 5 1 1 12
38 45 6 1 1 10
38 44 4 1 0 12
54 34 3 1 0 9
(Cstand=0,27, p<0,05 exclusief weet niet) Licht gearceerd= minder vaak dan gemiddeld gevraagd niet te roken Donker gearceerd=vaker dan gemiddeld gevraagd niet te roken
Ook bedrijfsgrootte was significant geassocieerd met de mate waarin collega’s aan rokers vroegen om niet te roken. Dit gebeurde in grotere bedrijven vaker dan in kleinere bedrijven. Alle bedrijfsgrootten verschilden significant van elkaar. In tabel 3.89 zijn de waarden per bedrijfsgrootte weergegeven.
PARA-meter onderzoek werknemers
53
Tabel 3.89 Frequentie waarmee door collega’s aan rokers wordt gevraagd om niet te roken, naar bedrijfsgrootte (%)
Nooit Soms Regelmatig Vaak Zeer vaak Weet niet
klein
middelgroot
groot
53 30 5 1 0 11
41 45 5 1 0 7
27 53 6 1 1 13
(Cstand=0,26, p<0,01 exclusief weet niet)
Tweeënvijftig procent van de werknemers gaf aan dat de meerderheid van hun collega’s het goed vindt als aan rokende collega’s gevraagd wordt om niet te roken. Slechts 7% dacht dat de meerderheid het niet zo tot helemaal niet goed vindt. Er waren significante verschillen tussen sectoren. In de sectoren financiële instellingen, onderwijs en openbaar bestuur en sociale verzekeringen vond de meerderheid van de collega’s het significant vaker goed dan gemiddeld als gevraagd wordt om niet te roken terwijl dit in de sectoren horeca en reparatie consumentenartikelen en handel gemiddeld significant minder goed werd gevonden. Dit is in tabel 3.90 te zien. Er waren geen significante verschillen tussen bedrijfsgrootten.
Tabel 3.90 Wat vindt de meerderheid van uw collega’s ervan als aan rokende collega’s gevraagd wordt om niet te roken? per sector (%)
Heel goed Goed Niet goed/ niet slecht Niet zo goed Helemaal niet goed Weet niet
bouw cult fin
zorg hor ind
lv
ond obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
7 42 22
9 49 19
10 52 17
16 38 18
3 34 20
8 48 22
5 36 19
18 47 15
16 54 18
9 51 22
5 35 24
10 40 19
9 39 19
9 43 20
4 2
4 0
0 0
10 0
6 8
7 2
7 3
0 3
3 0
5 0
9 3
3 0
4 3
5 2
24
18
21
18
29
14
30
17
9
14
24
28
37
21
(Cstand=0,32, p<0,01 excl. weet niet) Licht gearceerd = significant minder goed gevonden dan gemiddeld Donker gearceerd is significant beter gevonden dan gemiddeld.
3.5.5 Eigen effectiviteit Zevenenveertig procent van de rokers zei zeker zijn of haar sigaret uit te maken als daar om gevraagd zou worden door een collega en 32% doet dat waarschijnlijk. Drie procent van de rokers gaf aan het zeker niet te doen en 4% waarschijnlijk niet. Er waren op dit gebied geen significante verschillen tussen sectoren of bedrijfsgrootten. Ongeveer de helft van de werknemers die zelf niet op het werk roken zei het makkelijk te vinden om aan een rokende collega te vragen om niet te roken. Drieëntwintig procent zei het moeilijk te vinden. Er waren geen significante verschillen tussen sectoren. De resultaten per sector zijn weergegeven in tabel 3.91. Tussen bedrijfsgrootten waren ook geen significante verschillen. Deze resultaten voor de bedrijfsgrootten zijn daarom niet in een tabel weergegeven.
54
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.91 Hoe makkelijk of moeilijk zou u het vinden om een rokende collega te vragen om niet te roken? per sector (%)
Heel makkelijk Makkelijk Niet makkelijk/ niet moeilijk Moeilijk Heel moeilijk Weet niet
bouw cult
fin
zorg hor ind
lv
ond obsv
ovz
rch
vzd
voc
tot
21 36 25
17 36 25
17 38 22
21 27 23
21 31 25
23 30 25
18 37 30
20 29 24
18 32 22
20 18 31
20 22 27
23 36 25
21 36 21
20 31 25
16 1 1
13 8 2
17 3 2
27 1 0
19 4 0
16 7 0
16 0 0
26 2 0
26 1 0
22 7 2
23 7 0
11 5 0
14 8 0
19 4 0
(Cstand = n.s.)
De meerderheid van de werknemers die niet op het werk roken zeiden het niet moeilijk te vinden om aan de leiding om een rookvrije werkplek te vragen. In de sectoren zorg en onderwijs vond men het significant minder moeilijk om een rookvrije werkplek te vragen dan gemiddeld. In de sector reparatie consumentenartikelen en handel vond men het significant moeilijker om dit te vragen. In tabel 3.92 zijn de resultaten per sector weergegeven. Tabel 3.92 In hoeverre zou u het makkelijk of moeilijk vinden om bij de leiding om een rookvrije werkplek te vragen? per sector (%)
Heel makkelijk Makkelijk Niet makkelijk/ niet moeilijk Moeilijk Heel moeilijk Weet niet
bouw
cult fin
zorg hor ind
lv
ond obsv
ovz rch
vzd
voc
tot
15 38 25
16 45 17
19 44 22
22 40 28
15 32 28
19 38 24
11 37 33
32 45 12
22 32 27
20 31 27
10 26 26
17 38 28
23 44 19
19 38 24
18 0 3
14 8 0
8 3 3
7 0 2
16 6 3
15 2 2
14 2 4
6 3 2
12 4 3
11 9 2
25 9 5
13 3 2
9 5 1
13 4 2
(Cstand=0,30, p<0,05 excl. wn.)
Ook tussen bedrijfsgrootten waren significant verschillen in de mate waarin werknemers het moeilijk vonden om aan hun leidinggevende een rookvrije werkplek te vragen. In grote bedrijven vonden werknemers het gemiddeld significant makkelijker dan in kleine bedrijven. Dit is te zien in tabel 3.93. Tabel 3.93 In hoeverre zou u het makkelijk of moeilijk vinden om bij de leiding om een rookvrije werkplek te vragen? per bedrijfsgrootte (%)
Heel makkelijk Makkelijk Niet makkelijk/niet moeilijk Moeilijk Heel moeilijk Weet niet
klein
middelgroot
groot
19 27 31 12 7 5
18 38 26 13 3 2
19 47 20 13 4 3
(Cstand=0,16, p<0,05)
PARA-meter onderzoek werknemers
55
Van de werknemers die niet op het werk roken zei 17% dat rokende collega’s hun sigaret zeker uit zouden maken als ze daar om vragen, nog eens 47% dacht dat het waarschijnlijk wel zou gebeuren. Sectoren verschilden niet significant van elkaar. In tabel 3.94 zijn de resultaten voor de sectoren weergegeven. Tussen bedrijfsgrootten waren ook geen significante verschillen. Tabel 3.94 Zouden rokende collega’s hun sigaret uitmaken als u er om zou vragen? per sector (%)
Zeker wel Waarschijnlijk wel Misschien wel/ misschien niet Waarschijnlijk niet Zeker niet Weet niet
bouw
cult fin
zorg hor ind
lv
ond obsv
ovz rch
vzd
voc
tot
21 44 20
16 47 25
11 63 16
25 47 19
10 50 24
13 47 18
21 35 28
30 42 17
9 55 22
18 49 18
10 49 23
23 50 13
15 35 31
17 47 21
13
8
10
7
12
18
7
5
13
13
14
9
16
11
1 2
3 2
0 0
0 2
3 1
3 1
2 7
2 5
1 0
0 2
1 2
5 0
3 0
2 2
(Cstand=n.s.)
Ongeveer de helft van de werknemers dacht waarschijnlijk wel of zeker wel een rookvrije wekplek te krijgen als ze daarom zouden vragen. Achttien procent dacht deze waarschijnlijk niet of zeker niet te krijgen. Sectoren verschilden significant van elkaar. In de sectoren zorg, onderwijs en openbaar bestuur en sociale verzekeringen dachten significant meer werknemers dan gemiddeld een rookvrije werkplek te krijgen. In de sectoren horeca en reparatie consumentenartikelen en handel dachten significant minder werknemers dan gemiddeld een rookvrije werkplek te krijgen. In tabel 3.95 zijn de resultaten per sector weergegeven. Tussen bedrijfsgrootten waren geen significante verschillen. Tabel 3.95 Als u uw leidinggevende zou vragen om een rookvrije werkplek zou u die dan ook krijgen? per sector (%)
Zeker wel Waarschijnlijk wel Misschien wel/ misschien niet Waarschijnlijk niet Zeker niet Weet niet
bouw cult fin
zorg hor ind
lv
ond obsv
ovz rch
vzd
voc
tot
14 38 22
16 44 20
11 48 25
32 30 23
3 32 26
10 33 34
16 39 23
30 44 14
21 44 23
18 29 29
12 17 28
23 27 28
18 29 30
17 35 25
14
9
8
12
22
14
16
11
8
18
26
13
11
14
3 9
6 5
2 6
0 2
9 7
5 5
2 5
0 2
3 1
4 2
11 5
3 6
5 8
4 5
(Cstand=0,36, p
56
PARA-meter onderzoek werknemers
3.6
Determinantenanalyses
3.6.1 Blootstelling Er was een significante correlatie tussen 14 van de onafhankelijke variabelen (20 indien de sectoren afzonderlijk worden meegerekend) uit het in §2.4: figuur 3 gegeven model en blootstelling aan tabaksrook. De blootstelling aan tabaksrook is over het algemeen lager in bedrijven waar het rookbeleid streng is dan in bedrijven waar het rookbeleid soepel is. Verder is de blootstelling lager in bedrijven waar de naleving van het rookbeleid goed is dan in bedrijven waar dat niet zo is , lager in overheidsinstellingen en lager in grotere bedrijven. De blootstelling is over het algemeen hoger in nevenvestiging dan in hoofdvestigingen of bedrijven met slechts 1 vestiging. Indien er meerdere vestigingen zijn en het rookbeleid is centraal geregeld is de blootstelling lager dan wanneer het rookbeleid niet centraal geregeld is. Als de werknemer rookt is de blootstelling aan tabaksrook over het algemeen hoger dan wanneer deze niet rookt. Eveneens is de blootstelling hoger als de werknemer op het werk rookt dan wanneer men dit niet doet. Als we naar de werksituatie gaan kijken is de blootstelling aan tabaksrook over het algemeen hoger indien werknemers in ploegendiensten werken en indien ze een uitvoerende functie hebben. De blootstelling is lager als de werknemer op kantoor werkt en indien deze een beleidsmatige of ondersteunende functie heeft. Tot slot is de hoeveelheid blootstelling over het algemeen hoger in de sectoren bouwnijverheid, horeca en reparatie consumentenartikelen en handel en lager in de sectoren financiële instellingen, onderwijs, landbouw en visserij en verhuur en zakelijke dienstverlening. Om een voorspellend model te krijgen voor blootstelling, waarin de individuele invloed van iedere variabele is gecorrigeerd voor de invloed van de overige variabelen in het model, is een lineaire regressieanalyse uitgevoerd. In tabel 3.96 zijn de resultaten van deze analyse weergegeven. De variabelen staan op de volgorde waarin ze aan het model zijn toegevoegd, dit komt meestal overeen met ‘naar afnemende waarde van de gestandaardiseerde β’. Incidenteel kan echter door toevoeging van een variabele een kleine verschuiving optreden van de individuele invloed van een variabele, waardoor de waarde van de gestandaardiseerde β in de tabel niet altijd in dezelfde volgorde afneemt. Het regressiemodel gaf 10 significante determinanten van blootstelling. Het model bestaande uit deze 10 variabelen voorspelt 31,5% van de variantie in blootstelling (R2 = 0,315). Het huidige rookbeleid en de naleving hiervan zijn de belangrijkste determinanten van de blootstelling, dit blijkt uit het feit dat de gestandaardiseerde β’s van deze variabele het hoogst zijn. Hoe hoger de waarde van de gestandaardiseerde β hoe groter de individuele invloed van de betreffende variabele. De grootste kans dat de blootstelling in de werkomgeving laag is, is er indien het rookbeleid op het werk streng is en de naleving goed, de werknemer niet rookt, niet op een nevenvestiging werkt, niet in een ploegendienst en wel op kantoor werkt bij een bedrijf in de sector landbouw en visserij .
PARA-meter onderzoek werknemers
57
Tabel 3.96 Onafhankelijke variabelen in het regressiemodel voor blootstelling Gestandaardiseerde β
Significantie β
Soepel rookbeleid
0,26
p<0,01
Slecht naleving rookbeleid
0,26
p<0,01
Sector horeca
0,11
p<0,01
Rookt
0,10
p<0,01
Nevenvestiging
0,09
p<0,01
Sector landbouw en visserij
-0,08
p<0,01
Werkplek kantoor
-0,05
p<0,01
Rookt op werk
0,06
p<0,01
Werk in ploegendienst
0,05
p<0,01
Sector financiële instellingen
-0,04
p<0,05
2
R =0,315
3.6.2 Hinder In deze paragraaf wordt de toetsing van figuur 4 uit paragraaf 2.4 beschreven. Zowel blootstelling als mate waarin tabaksrook in de werkomgeving als hinderlijk wordt ervaren zijn significant gecorreleerd de frequentie waarin door werknemers op de werkplek hinder van tabaksrook wordt ondervonden. Dit betekent dat werknemers vaker hinder ondervinden naarmate de blootstelling hoger is en dat werknemers vaker hinder ondervinden naarmate tabaksrook meer als hinderlijk wordt ervaren. Een lineair regressiemodel bestaande uit beide elementen verklaart de variantie in ervaren hinder voor 41,3% (R2 =0,413). Dit is weergegeven in tabel 3.97 met de bijbehorende waarden van β. Tabel 3.97 Onafhankelijke variabelen in het regressiemodel voor assertiviteit Gestandaardiseerde β
Significantie β
Blootstelling
0,54
p<0,01
Mate waarin tabaksrook als hinderlijk wordt ervaren
0,48
p<0,01
R2 =0,413
De mate waarin tabaksrook als hinderlijk wordt ervaren hangt significant samen met de verwachte schadelijkheid van tabaksrook. Dit geldt zowel voor de verwachte mate van schadelijkheid van tabaksrook in het algemeen als voor de erkenning van het verhoogde risico op ziekten als longkanker en hart- en vaatziekten. Het beste voorspellende model is weergegeven in tabel 3.98 en voorspelt 27,0% van de variantie (R2 =0,270). De kans dat werknemers roken in hun werkomgeving als hinderlijk ervaren is het grootst als werknemers een rokerige omgeving schadelijk voor de gezondheid vinden, roken schadelijk voor de gezondheid vinden en weten dat longkanker door deskundigen als belangrijke risicofactor voor longkanker wordt gezien.
58
PARA-meter onderzoek werknemers
Tabel 3.98 Determinanten in het best voorspellende model voor hinder Gestandaardiseerde β
Significantie β
Rokerige werkomgeving schadelijk voor gezondheid
0,34
p<0,01
Roken schadelijk voor gezondheid
0,22
p<0,01
Meeroken risicofactor voor longkanker
0,06
p<0,05
R2 =0,270
3.6.3 Assertiviteit ten aanzien van rokende collega’s De invloed van de attitude, subjectieve norm en eigeneffectiviteit (ASE) op de assertiviteit ten aanzien van rokende collega’s, gecorrigeerd voor de indirecte invloed via de intentie tot assertiviteit (I), is significant (p<0,01). Dit is te zien in tabel 3.99. De verklaarde variantie (R2) neemt toe met 28,4%. Tabel 3.99 Voorspellende waarde van ASE voor assertiviteit, gecorrigeerd voor intentie
I I + ASE
R
R2
Gecorrigeerde R2
F-change
Sig. F-change
0,23 0,58
0,051 0,335
0,050 0,330
49,87 77,90
p<0,01 p<0,01
In tabel 3.100 is te zien dat de invloed van de achtergrondeigenschappen (AE) op assertiviteit, gecorrigeerd voor de indirecte invloed via attitude, subjectieve norm en eigeneffectiviteit significant is (p<0,01). De verklaarde variantie (R2) neemt toe met 12,1%. Tabel 3.100 Voorspellende waarde van achtergrondeigenschappen voor assertiviteit, gecorrigeerd voor ASE
ASE ASE+AE
R
R2
Gecorrigeerde R2
F-change
Sig. F-change
0,56 0,66
0,314 0,435
0,311 0,400
83,96 3,857
p<0,01 p<0,01
Significante determinanten van assertiviteit ten aanzien van rokende collega’s uit ASE Er was een significante correlatie tussen alle onderdelen van attitude, sociale invloeden en eigen effectiviteit en assertiviteit. Alleen de verwachting ten aanzien van het op verzoek uitmaken van een sigaret door collega’s was niet significant geassocieerd met de assertiviteit van werknemers. De assertiviteit van werknemers is over het algemeen groter wanneer ze het makkelijk vinden om aan een collega te vragen om niet te roken dan wanneer ze dit moeilijk vinden. Ook is de assertiviteit groter als werknemers het zelf goed vinden als hun collega’s aan rokende collega’s vragen niet te roken, verder is de assertiviteit groter als door collega’s vaker aan rokende collega’s vragen niet te roken en tot slot is de assertiviteit over het algemeen groter als het grootste deel van de collega’s het goed vindt als er aan rokende collega’s gevraagd wordt om niet te roken. Om een voorspellend model te krijgen voor assertiviteit, waarin de individuele invloed van iedere variabele is gecorrigeerd voor de invloed van de overige variabelen, is een lineaire regressieanalyse uitgevoerd. In tabel 3.101 is te zien dat de frequentie waarmee collega’s aan rokende collega’s vragen om niet te roken de
PARA-meter onderzoek werknemers
59
belangrijkste determinant is van assertiviteit. De variabelen uit het regressiemodel hebben gezamenlijk een verklaarde variantie van 31,4%. Een werknemers vraagt over het algemeen het vaakst aan collega’s om niet te roken als collega’s dit ook vaak doen, ze het goed vinden als dit gedaan wordt, ze het makkelijk vinden om het te vragen en ze de kans dat de rokende collega’s hierdoor hun sigaret uit zullen maken hoog inschatten.
Tabel 3.101 Variabelen uit attitude, subjectieve norm en eigeneffectiviteit in voorspellend model voor assertiviteit
βst
Significantie
Collega’s vragen vaak niet te roken
0,48
p<0,01
Vindt goed als gevraagd wordt niet te roken
0,14
p<0,01
Moeilijk om te vragen om niet te roken
-o,12
p<0,01
Verwacht dat rokende collega’s sigaret uitmaken als dat gevraagd wordt
0,07
p<0,01
R2 =0,314
Achtergrondeigenschappen die significante determinanten zijn van assertiviteit Er was een significante correlatie tussen een groot aantal onafhankelijke variabelen uit de groep achtergrondeigenschappen en de mate van assertiviteit van werknemers die niet roken of niet op het werk roken. Als niet (op het werk) rokende werknemers meer uren werken, ouder zijn of mannelijk vragen ze over het algemeen vaker aan rokende collega’s niet te roken. Het gebeurt over het algemeen vaker in de sector verhuur en zakelijke dienstverlening dan in andere sectoren. Als werknemers een leidinggevende functie hebben vragen ze vaker om niet te roken, als ze een uitvoerende functie hebben gebeurt dit over het algemeen juist minder. Als er meer tabaksrook in de werkomgeving is wordt vaker aan rokende collega’s gevraagd om niet te roken. Dit geldt ook als er vaak hinder wordt ondervonden en wanneer tabaksrook in de werkomgeving als hinderlijk wordt ervaren. Als roken en meeroken op wat voor manier dan ook (algemeen, risico longkanker, risico hartvaatziekten) als schadelijk voor de gezondheid wordt gezien vragen werknemers in het algemeen vaker aan rokende collega’s om niet te roken. Als werknemers denken dat het lang duurt om met succes een rookbeleid te ontwikkelen vragen ze vaker om niet te roken, zo ook als ze denken dat het niet belangrijk is dat zowel rokers als nietrokers kunnen meedenken over hoe het rookbeleid in het bedrijf er uit moet komen te zien. Indien werknemers weinig invloed kunnen uitoefenen op beslissingen in het bedrijf vragen ze over het algemeen vaker aan rokende collega’s om niet te roken. Dit wordt tevens vaker gedaan indien ze denken dat de werkgever wettelijk verplicht is om regels in te stellen over waar wel en waar niet gerookt mag worden.Tot slot vraagt men over het algemeen vaker aan rokende collega’s om niet te roken wanneer regels over roken meestal goed worden nageleefd en wanneer met als ideale rookbeleid een streng rookbeleid aanwijst. Om een voorspellend model te krijgen voor assertiviteit, waarin de individuele invloed van iedere variabele is gecorrigeerd voor de invloed van de overige variabelen, is een lineaire regressieanalyse uitgevoerd. In tabel 3.102 is te zien dat de frequentie waarin in de werkomgeving hinder wordt ondervonden van tabaksrook de belangrijkste voorspellende variabele is voor de frequentie waarin werknemers aan collega’s vragen om niet te roken. De verschillen in invloed tussen de voorspellende
60
PARA-meter onderzoek werknemers
variabelen zijn echter niet zo groot. De variabelen uit het regressiemodel hebben gezamenlijk een verklaarde variantie van 18,9%. Op basis van dit model zal een werknemers het vaakst aan rokende collega’s vragen om niet te roken indien hij vaak hinder ondervindt van tabaksrook, het erg hinderlijk vindt als er in de werkomgeving wordt gerookt, een streng rookbeleid als ideaal heeft, het rookbeleid in het bedrijf over het algemeen goed wordt nageleefd, hij veel uren werkt, in de sector verhuur en zakelijke dienstverlening werkt en daar een leidinggevende functie heeft en denkt dat de werkgever wettelijk verplicht is om regels over roken in te stellen. Tabel 3.102 Variabelen uit achtergrondeigenschappen in voorspellend model voor assertiviteit
βst
Significantie
Er wordt vaak hinder van tabaksrook ondervonden
0,17
p<0,01
Het is hinderlijk als er in de werkomgeving wordt gerookt
0,14
p<0,01
Streng rookbeleid is ideaal
0,13
p<0,01
Rookbeleid wordt over het algemeen goed nageleefd
0,12
p<0,01
Aantal werkuren
0,08
p<0,01
Sector verhuur en zakelijke dienstverlening
0,11
p<0,01
Werkgever is wettelijk verplicht om regels over roken in te stellen
0,10
p<0,01
Leidinggevende functie
0,07
p<0,01
2
R =0,189
PARA-meter onderzoek werknemers
61
4 Conclusie en discussie Dit is het eerste onderzoek naar tabaksbeleid in Nederland dat werknemers uit alle bedrijfssectoren omvat en waarin ook werknemers uit bedrijven die onder de tabakswet vallen zijn besloten. Er zijn veel significante verschillen gevonden in de werknemerssamenstelling van bedrijven uit verschillende sectoren. Ook tussen bedrijven van verschillende grootte zijn significante verschillen gevonden, echter minder dan tussen sectoren. Bedrijven uit verschillende sectoren verschillen significant wat betreft bedrijfskenmerken, op het gebied van personeelssamenstelling (persoonlijke eigenschappen werknemers en functiekenmerken) en op het gebied van zaken aangaande tabaksrook in de werkomgeving van het personeel. Aangaande tabaksrook zijn er sterke onderlinge verschillen met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan tabaksrook en het rookbeleid. De verschillende bedrijfsgrootten verschillen vooral sterk met betrekking tot het rookbeleid. Blootstelling De blootstelling aan tabaksrook is een maat voor de grootte van het probleem van tabaksrook op de werkplek. Er is met betrekking tot blootstelling naar twee dingen gekeken. In de eerste plaats naar de aanwezigheid van tabaksrook (ja/nee) en in de tweede plaats naar hoeveel tabaksrook er aanwezig is (weinig/veel). Aangezien er geen ondergrens is voor de hoeveelheid tabaksrook die schadelijk is voor werknemers wordt de aanwezigheid, ongeacht de hoeveelheid, gebruikt om bedrijven al dan niet als ‘problematisch‘ aan te wijzen. Het percentage werknemers waarbij in de werkomgeving tabaksrook aanwezig is verschilt sterk per bedrijfssector, van 46% in het onderwijs tot 84% in de horeca, en minder per bedrijfsgrootte. Dit geldt eveneens voor de gemiddelde hoeveelheid tabaksrook in de werkomgeving. Het percentage werknemers waarbij in de werkomgeving tabaksrook aanwezig is, is significant hoger dan gemiddeld in de sectoren horeca, bouwnijverheid en vervoer, opslag en communicatie. In deze sectoren is ook de gemiddelde hoeveelheid tabaksrook in de werkomgeving van de werknemers significant groter dan gemiddeld over alle sectoren. Het percentage werknemers waarbij tabaksrook in de werkomgeving aanwezig is, is significant lager dan gemiddeld in de sectoren onderwijs en financiële instellingen. De gemiddelde hoeveelheid tabaksrook is het laagst in de sectoren onderwijs, financiële instellingen, verhuur en zakelijke dienstverlening en de landbouw en visserij. Doordat in de landbouw en visserij en in de verhuur en zakelijke dienstverlening het percentage werknemers waarbij tabaksrook in de werkomgeving aanwezig is niet significant lager is dan gemiddeld kunnen deze sectoren niet gerekend worden tot de sectoren waar het probleem van tabaksrook in de werkomgeving het kleinst is. Samengevat speelt het probleem van tabaksrook op de werkplek het meest in de sectoren horeca, bouw en vervoer, opslag en communicatie. De belangrijkste voorspellers van blootstelling aan tabaksrook zijn het bestaande rookbeleid, de naleving ervan en het roken van de werknemer. Dit betekent dat de kans op een lage blootstelling aan tabaksrook voor een werknemer groter is als het rookbeleid in het bedrijf strenger is, dit rookbeleid beter wordt nageleefd en de werknemer niet rookt. Voor werknemers in de sector landbouw en visserij is de blootstelling aan tabaksrook lager dan op grond van rookbeleid, naleving en rookgedrag mag
62
PARA-meter onderzoek werknemers
worden verwacht. De oorzaak van de lage blootstelling is waarschijnlijk dat een groot gedeelte van de werknemers in de landbouw en visserij in de buitenlucht werkzaam is. Ook voor werknemers in de financiële instellingen is de blootstelling aan tabaksrook lager dan op grond van de algemene voorspellers mag worden verwacht. Dit kan komen doordat in de financiële instellingen bijna alle werknemers in een kantoor werken. Doordat in een kantoor gemiddeld minder mensen aanwezig zijn dan in een ruimte als een fabriekshal of een openbare ruimte, is de kans dat er niemand in het kantoor rookt groter. Voor werknemers in de sector horeca is de blootstelling aan tabaksrook groter dan op basis van de algemene voorspellers van blootstelling mag worden verwacht. De oorzaak hiervan schuilt in het feit dat de horeca veel te maken heeft met rokende klanten en dat er hierdoor, als er gerookt mag worden, meer gerookt wordt dan in andere sectoren. Hinder Vijfenvijftig procent van de werknemers ondervindt wel eens hinder van tabaksrook in de werkomgeving. Voor niet-rokers is dit 67% en voor rokers 30%. Tussen sectoren varieert het percentage werknemers dat hinder ondervindt van tabaksrook van 40% in het onderwijs tot 66% in het openbaar bestuur en sociale verzekeringen. De belangrijkste determinanten van de hoeveelheid ervaren hinder zijn de mate van blootstelling aan tabaksrook en de mate waarin tabaksrook als hinderlijk wordt ervaren. Dit laatste is sterk afhankelijk van de mate waarin werknemers denken dat tabaksrook schadelijk is voor de gezondheid. Rookbeperkingen Dit onderzoek laat zien dat 81% van de Nederlandse werknemers in een bedrijf werkt waar een vorm van rookbeleid bestaat waarbij voor bepaalde ruimten of delen daarvan een rookverbod geldt. Er zijn grote verschillen tussen sectoren in het percentage werknemers dat werkt in een bedrijf met een vorm van rookbeleid. Dit percentage varieert van 55% in de bouwnijverheid tot 99% in het onderwijs. Tussen bedrijfsgrootten zijn ook verschillen. In grotere bedrijven is vaker een vorm van rookbeleid dan in kleinere bedrijven. Dit komt overeen met resultaten uit het onderzoek ‘Roken op het werk’ van de Arbeidsinspectie (Spijkerman R., Van den Ameele A.N., 2001) en van een Canadees onderzoek van Ashley et al. naar de relatie tussen bedrijfsgrootte en rookbeperkingen (Ashley et.al. , 1997). Het feit dat er in veel kleine bedrijven helemaal niet gerookt wordt, wat een rookbeleid overbodig maakt, zou de oorzaak kunnen zijn van het in vergelijking met grote bedrijven vaak ontbreken van een rookbeleid. Verder zijn onderlinge afspraken in kleine bedrijven praktisch beter uitvoerbaar, waardoor deze waarschijnlijk vaker naar tevredenheid worden gemaakt. Niet iedere vorm van rookbeleid is automatisch een ‘adequaat’ rookbeleid. Een adequaat rookbeleid is gedefinieerd als een rookbeleid waarbij de getroffen regelingen zodanig zijn dat geen enkele nietrokende werknemer wordt blootgesteld aan tabaksrook. In bijna tweederde van de bedrijven bestaat nog geen adequaat rookbeleid. Tussen sectoren varieert het percentage werknemers met voor hun werkomgeving een adequaat rookbeleid van 9% in de bouw tot 74% in het onderwijs. Het ideale rookbeleid van werknemers is in alles sectoren gemiddeld significant strenger dan het gemiddelde gevoerde rookbeleid. Er is dus draagvlak voor het verscherpen van het rookbeleid. Ook rokers kunnen baat hebben bij een adequaat rookbeleid. Dit blijkt uit het feit dat 38% van de rokers een goed rookbeleid als ideaal heeft. Een grote meerderheid van de werknemers is het een beetje tot helemaal eens met het belang van het creëren van draagvlak voor rookbeleid, het laten meedenken van rokers en niet-rokers over het
PARA-meter onderzoek werknemers
63
rookbeleid en het afnemen van een vragenlijst bij werknemers over rookbeleid. Dit ondersteunt een planmatige aanpak. Assertiviteit Hoewel de meerderheid van de Nederlandse werknemers wel eens hinder ondervindt van tabaksrook wordt zelden aan rokende collega’s gevraagd om niet te roken. Zeven procent van de mensen die zelf niet op het werk roken, maar wel tabaksrook in hun werkomgeving hebben, vraagt regelmatig tot vaak aan collega’s om niet te roken. Negenenveertig procent vraagt dit nooit. Het percentage werknemers dat nooit aan collega’s vraagt om niet te roken komt exact overeen met het resultaat uit een onderzoek uit 1996 naar de assertiviteit van niet-rokende werknemers in acht Nederlandse bedrijven (Willemsen M.C. & de Vries, H.,1996). Bij een leidinggevende of ander aanspreekpersoon is door 10% van de “niet op het werk rokende werknemers met tabaksrook in de werkomgeving” wel eens een probleem aangekaart dat te maken had met roken. Verschillen in assertiviteit ten aanzien van rokende collega’s zijn voor een groot gedeelte te voorspellen uit achtereenvolgens subjectieve norm, attitude en eigen effectiviteit. Zo is de kans dat een werknemer een rokende collega vraagt om niet te roken het grootst als collega’s dit ook vaak doen, de werknemer het goed vindt als aan iemand gevraagd wordt om niet te roken, hij het niet moeilijk vindt om dit te vragen en hij verwacht dat de collega z’n sigaret uitmaakt als dit gevraagd wordt. De bedrijfscultuur speelt waarschijnlijk een belangrijke rol. Als het in een bedrijf de gewoonte is om heel open te zijn over je mening dan zullen werknemers elkaar waarschijnlijk vaker aanspreken op hun gedrag. Als wederzijdse ‘assertiviteit’ niet past binnen de bedrijfscultuur, zullen veel werknemers dit achterwege laten om de sfeer in het bedrijf niet te bederven. Bij assertiviteit ten aanzien van roken speelt dit mogelijk een grotere rol, omdat hier het gevaar voor polarisatie (de niet-rokers tegen de rokers) dreigt. De frequentie waarmee hinder van tabaksrook wordt ondervonden is de belangrijkste voorspellende achtergrondeigenschap van assertiviteit. Dit komt waarschijnlijk doordat bij constatering van hinder werknemers zich bewust zijn van een probleem, waarbij assertiviteit gezien wordt als een middel om een oplossing te bewerkstelligen. Aangezien kennis over de schadelijkheid van tabaksrook bepalend is voor de mate waarin werknemers tabaksrook hinderlijk vinden, zal het vergroten van deze kennis door middel van voorlichting de assertiviteit vergroten. Beperkingen studie De achtergrondeigenschappen hebben naast attitude, subjectieve norm en eigen effectiviteit een afzonderlijke voorspellende waarde voor de assertiviteit van 12,1%. Volgens het ASE-model zou dit niet het geval mogen zijn, omdat alle verklaarde variantie van deze variabelen gemedieerd zou moeten worden door de ASE-variabelen. Dit wijst erop dat de attitude, subjectieve norm en eigeneffectiviteit in het onderzoek niet uitputtend zijn gemeten. Verder is intentie zeer beperkt gemeten in dit onderzoek. De ASE variabelen hebben dan ook naast via de intentie tot gedrag een hele grote afzonderlijke voorspellende waarde voor assertiviteit, namelijk 28,4% van het totaal van 33,5%. De sectoren verschillen in de verdeling van bedrijven naar grootte, zowel in werkelijkheid als in de steekproef. Verschillen tussen sectoren zijn dus mogelijk voor een deel terug te voeren op verschillen in de bedrijfsgrootteverdeling. Aangezien de verschillen tussen sectoren in de meeste gevallen veel
64
PARA-meter onderzoek werknemers
groter zijn dan die tussen bedrijfsgrootten is dit waarschijnlijk niet zo’n groot deel. De resultaten representeren wel de werkelijke situatie in de sectoren. Werknemers in het onderzoek zijn in groepen verdeeld naar sector en bedrijfsgrootte. Deze indeling geeft mogelijkheden om voorlichting aan te passen aan de kenmerken van werknemers uit een bepaalde groep bedrijven. Desalniettemin zijn er nog steeds grote verschillen in de kenmerken van werknemers binnen een groep bedrijven. Zo zal een trendy discotheek ander soort personeel hebben dan een chique hotel, terwijl beiden tot de sector horeca behoren. Ook zal een universiteit een andere personeelssamenstelling hebben dan een kleuterschool, terwijl beiden tot de sector onderwijs behoren. De differentiatie naar bedrijfsgrootte en sector zijn een goed begin voor een volledig beeld van hoe werknemers aankijken tegen rookbeleid, maar geen eindpunt. Aanbevelingen Aangezien zelfs in de sector die er momenteel het beste voor staat nog bijna de helft van de werknemers in zijn/haar werkomgeving in aanraking komt met tabaksrook en slechts 23% van alle werknemers in een bedrijf werkt dat een adequaat rookbeleid heeft, is voorlichting nodig om meer werkgevers ertoe te brengen een adequaat rookbeleid in te voeren. Werkgevers zullen de grootste rol spelen bij het invoeren van een adequaat rookbeleid in bedrijven. Zij zijn verantwoordelijk voor en bevoegd om een rookbeleid in te voeren. Om deze reden is het verstandig dat STIVORO zich in de eerste plaats richt op het voorlichten en stimuleren van werkgevers tot het invoeren van een adequaat rookbeleid. Indien werknemers tegelijkertijd kunnen worden aangespoord om rookbeleid bij de werkgever aan te kaarten zal het effect van de voorlichting nog groter kunnen worden. Het vergroten van assertiviteit van werknemers is echter een zaak die gepaard gaat met een verandering van zowel de attitude en eigen effectiviteit als van de subjectieve norm. Hier gaat veel inspanning mee gepaard. Een hoger bewustzijn van de schadelijkheid van tabaksrook vergroot de assertiviteit. Kennis over de schadelijkheid kan vergroot worden door voorlichting. Bij het stimuleren van assertiviteit moet rekening worden gehouden met ongewenste neveneffecten, zoals polarisatie van rokers en niet-rokers. Deze neveneffecten moeten nader bekeken worden. Om werkgevers te motiveren tot het op een planmatige wijze invoeren van een adequaat rookbeleid dient naar de werkgevers te worden gecommuniceerd dat de meerderheid van de werknemers achter een adequaat rookbeleid staat en dat de stappen van het stappenplan ook door de meeste werknemers belangrijk worden gevonden. Aangezien de sectoren sterk van elkaar verschillen is het verstandig in het voorlichtingstraject onderscheid te maken tussen sectoren. Dan kan beter worden aangesloten bij de huidige situatie met betrekking tot blootstelling en rookbeleid. Verder kan rekening gehouden worden met de personeelssamenstelling van een bedrijf en specifieke bedrijfskenmerken. Daardoor zal de voorlichting beter aansluiten bij de situatie in een bedrijf en werkgevers en werknemers meer aanspreken.
PARA-meter onderzoek werknemers
65
Literatuur Ashley M.J., Eakin, J., Bull, S., Pederson, L. (1997). Smoking control in the workplace: Is workplace size related to restrictions and programs, Journal of Occupational and Environmental Medicine 39(9), p. 866-873 Bestand CBS: http://statline.cbs.nl/StatWeb/start.asp?LA=nl&DM=SLNL&lp=applet Cummings T.G., Huse E.F. (1989) Organizational development and change (4e ed.). St. Paul: West Publication Company STIVORO (2002) Doe het zelf voor een rookvrije toekomst – Jaarverslag 2001, Den Haag De Vries H. (1993) Determinanten van gedrag. In: Damoiseaux, V., Van der Molen, H.T., Kok, G.J. (1993), Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering, p. 109-132, Assen: Van Gorcum De Vries H., Willemsen M.C. (1996) Planmatige gezondheidsvoorlichting in de arbeidssituatie. In: Baart P., Roerink M., Selie M. Gezondheidsbevordering op de werkplek: elementen van bedrijfsvoering, p. 178-186, Amsterdam: NIA Jacobs-van der Bruggen M.A.M.(2002) Aan het roken toe te schrijven productiviteitskosten voor Nederlandse werkgevers in 1999. Bilthoven: RIVM, nr. 403505008. p.30-33 Janssen D.F., Van Barneveld T.A., Van Leeuwen F.E. (1994) Een causaal verband tussen longkanker en passief roken: het rapport van de Environment Protection Agency (EPA), Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 138(10), p. 500-503 Nellen M., Zeeman G. (1999) Roken en de werkplek - informatie over het waarom en hoe van een formeel rookbeleid in uw bedrijf, Rijswijk: Stivoro Oryszczyn M, Annesi-Maesano I., Charpin D., Patty E., Maccario J., Kauffmann F. (2000) Relationship of active and passive smoking to total IgE in adults of the epidemiological study of the genetics and environment of asthma, bronchial hyper responsiveness, and atopy (EGEA), American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine 161, p.1241-1246 Rasmussen F., Siersted H.C., Lambrechtsen J., Hansen H.S.,Hansen N-C. G. (2000) Impact of airway lability, atopy, and tobacco smoking on the development of asthma-like symptoms in asymptomatic teenagers- The Odense Schoolchild survey, Chest 117(5), p. 1330-1335 Repace J., Kawachi I., Glantz S. (1999). Fact sheet on second-hand smoking, Repace Associates http://repace.com/fact_intro.html
66
PARA-meter onderzoek werknemers
Segaar D., Willemsen M.C. (2003)Tabaksrook in de werkomgeving - Resultaten van het PARA-meter
onderzoek onder werkgevers, Den Haag: STIVORO voor een rookvrije toekomst
Spijkerman R., Van den Ameele A.N. (2001) Roken en de werkplek 2000, Den Haag: Arbeidsinspectie. Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid Van Woerkum C.M.J., Kuiper D. (1995) Voorlichtingskunde, een inleiding, Bohn Stafleu van Loghum, p. 38-44 White C. (1998). Passive smoking does cause lung cancer, British Medical Journal 316, N0 7135 Willemsen M.C., De Vries H. (1996) Saying ‘no’ to environmental tobacco smoke: Determinants of assertiveness among nonsmoking employees. Preventive Medicine, 25, p.575-582 Willemsen M.C., De Vries H., Genders R. (1995) Roken op het werk – Ervaren hinder van tabaksrook en steun voor niet-rokenbeleid, Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg 73(7), p.448-454 Willemsen M.C. , Haartsen A., Zeeman G. , De Vries H. (1996) Terugdringen van roken op de werkplek: praktische richtlijnen, Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg 74(7), p. 363-365 Willemsen M.C., Meijer A., Jannink M. (1999) Applying a contingency model of strategic decision making to the implementation of smoking bans: a case study, Health Education Research 14(4), p. 519-531 Willemsen M.C., Vasse R., De Vries H. (1993) Gezondheidsbevordering in de arbeidssituatie. In: Damoiseaux, V., Van der Molen, H.T., Kok, G.J. (1993), Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering, p. 449-468, Assen: Van Gorcum Withers N.J., Low L., Holgate S.T., Clough J.B. (1998) The natural history of respiratory symptoms in a cohort of adolescents, American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine 158, p. 352-357
PARA-meter onderzoek werknemers
67
Bijlage I: Sectoren Voor het aantal werknemers en het aantal bedrijven in de sector zijn CBS-cijfers gebruikt van het jaar 2000 (http://statline.cbs.nl/StatWeb/start.asp?LA=nl&DM=SLNL&lp=applet). Een bedrijf kan meerdere vestigingen hebben. Voor het aantal vestigingen zijn de cijfers uit het bestand van de Kamer van Koophandel gebruikt (http://www.kvk.nl/topic/topic_cijferlijst_aantbedr.asp?code=kvk14&topicID=6094). Het aantal geregistreerde vestigingen bij de Kamer van koophandel is tussen haakjes weergegeven.
Bouwnijverheid In 2000 waren er in Nederland 63.380 bedrijven (81.403 vestigingen) in de bouwnijverheid. Er zijn zo’n 387.000 mensen werkzaam (dit is exclusief de eigenaren). De bouwnijverheid omvat vrijwel alle bedrijven die betrokken zijn bij het bouwproces. Het gaat om bedrijven die ervoor zorgen dat een terrein bouwrijp wordt gemaakt (slopen oude bouwwerken, proefboren e.d.), en de bouw zelf, waaronder de grond-, wateren wegenbouw. Ook verhuur van voor de bouw benodigde machines inclusief bedienend personeel valt onder de bouwnijverheid. Tot slot vallen de bedrijven die zich bezig houden met de bouwinstallatie (elektrotechnische bouwinstallatie, loodgieters e.d.) en met het afwerken van gebouwen in deze sector. Cultuur, recreatie en overige dienstverlening
In 200o waren er in Nederland 44.165 bedrijven (67.859 vestigingen) in deze groep. Ze hebben tezamen zo’n 242.000 mensen in dienst. Onder deze sector vallen alle organisaties (bedrijven) die iets met sport te maken hebben. Verder vallen radio en televisie, de pers, film en video en alles wat te maken heeft met kunst en cultuur hieronder en recreatiefaciliteiten zoals kermissen en dierentuinen. Ook werkgevers-, werknemers- en beroepsorganisaties en organisaties op het levensbeschouwelijke, politieke en ideële vlak vallen in deze groep. Onder ‘overige dienstverlening’ vallen onder meer milieudienstverlening, kledingreiniging, kappers, schoonheidsverzorging en uitvaartverzorging. Financiële instellingen
In 2000 waren er in Nederland 16.065 bedrijven (86.626 vestigingen) in deze groep, met gezamenlijk zo’n 243.000 werknemers. Tot de financiële instellingen behoren onder andere banken, fondsen en kredietverlenende instellingen, verder beleggingsinstellingen, pensioenfondsen, het verzekeringswezen en de optie- en effectenbeurzen. Gezondheids- en welzijnszorg
In de gezondheids- en welzijnszorg waren in 2000 zo’n 863.000 werknemers werkzaam bij 41.665 bedrijven of instellingen (16.526 geregistreerde vestigingen) . Tot deze sector behoren alle medische instellingen (ook tandartsen en dierenartsen), welzijnszorg met huisvesting (bejaarden-, verpleeghuizen) en maatschappelijke dienstverlening, maar ook jeugd- en jongerenwerk en andere welzijnszorg zoals wijkcentra en clubhuizen. Horeca
In de horeca waren in 2000 zo’n 217.000 werknemers werkzaam bij 39.745 bedrijven (45.940 vestigingen) . Tot de horeca behoren alle op verstrekking van logies en op maaltijden- en drankenverstrekking voor directe consumptie gerichte ondernemingen. Dit zijn ondernemingen als
68
PARA-meter onderzoek werknemers
hotels, pensions, conferentieoorden, campings, vakantiehuisjes, restaurants, snackbars, eetkramen, cafés, kantines en catering. Industrie
In de industrie waren in 2000 zo’n 927.000 werknemers werkzaam bij 45.425 bedrijven (57.027 vestigingen). Tot de industrie behoren alle bedrijven die zich bezig houden met de vervaardiging van producten (en de verwerking van grondstoffen). Van voedingsmiddelen tot elektrische apparaten, van glas tot meubels. Ook uitgeverijen en drukkerijen vallen in deze sector. Landbouw en visserij
In 2000 waren er in Nederland 104.500 bedrijven (26.545 geregistreerde vestigingen) in deze sector die samen zo’n 97.000 werknemers in dienst hadden. Tot deze sector behoren akkerbouw, tuinbouw, veeteelt, jacht en dienstverlening voor de landbouw (met uitzondering van veterinaire diensten). Ook de bosbouw, visserij en kwekerijen van vis en schaaldieren vallen hier onder. Onderwijs
In 2000 waren er in Nederland 16.385 onderwijsinstellingen (14.163 geregistreerde vestigingen) met samen zo’n 407.000 werknemers. Tot het onderwijs behoren het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en het hoger onderwijs, maar ook rijscholen en bedrijfsopleidingen/trainingen. Openbaar bestuur en sociale verzekeringen
In 2000 waren er in Nederland 1.145 organisaties (3.778 vestigingen) in deze sector met samen zo’n 452.000 werknemers. Tot deze sector behoren openbaar bestuur, overheidsdiensten, zoals buitenlandse zaken, defensie, politie en brandweer en de verplichte sociale verzekeringen. Openbare voorzieningsbedrijven In Nederland zijn in deze sector ongeveer 37.000 werknemers werkzaam, bij 340 bedrijven (387 vestigingen). In deze sector vallen alle bedrijven die zich bezig houden met de productie en distributie van en handel in elektriciteit, aardgas en water. Reparatie consumentenartikelen en handel
Deze sector is met zo’n 1.130.000 werknemers bij 164.265 bedrijven (226.048 vestigingen) de grootste sector in Nederland, zowel qua aantal werknemers als wat betreft het aantal bedrijven. Het is een tamelijk brede sector. De sector omvat namelijk de groothandel en handelsbemiddeling in alle mogelijke waren. Verder behoren tot deze sector de detailhandel (dit zijn alle soorten winkels), de markthandel, de straathandel en de reparatie van consumentenartikelen (onder meer auto’s, fietsen, elektrische apparatuur, schoenen). Verhuur en zakelijke dienstverlening
Deze sector is met 1.031.000 werknemers bij 128.740 bedrijven (201.058 vestigingen) de op één na grootste sector. Tot deze sector behoren de verhuur van en de handel in onroerende goederen, zoals woningen en zalen en de bemiddeling in dezen. Verder behoren hiertoe de verhuur van transportmiddelen, machines en werktuigen zonder bedienend personeel en van overige roerende goederen (video’s, leesmap, kleding, huisraad enz.). Dan vallen verder de computerservice- en
PARA-meter onderzoek werknemers
69
informatietechnologiebureaus en dergelijke in deze sector evenals research- en development. Tenslotte vallen in deze sector nog de zakelijke dienstverlening zoals accountants, advocaten, architecten, keuringsdiensten, reclamebureaus, uitzendbureaus, beveiliging, reiniging van gebouwen en transportmiddelen, veilingen en de misschien iets minder voor de hand liggende fotografie en ontwikkelen van foto’s en films. Vervoer, opslag en communicatie
In 20oo telde Nederland 27.585 bedrijven (38.814 vestigingen) met samen zo’n 423.000 werknemers in de sector Vervoer, opslag en communicatie. De tot deze sector behorende bedrijven zijn te onderscheiden in vervoer over land (spoor, weg, pijpleidingen), vervoer over water, vervoer door de lucht, dienstverlening voor het vervoer (laden en lossen, parkeerbedrijven, reisbemiddeling) en post en telecommunicatie (telefoon, internet, radio/tvdistributie).
70
PARA-meter onderzoek werknemers
PARA-meter onderzoek werknemers
71
Bijlage II : Vragenlijst De volgende vragen gaan over uw werk. Vraag 1 Hoeveel uren werkt u in een gemiddelde werkweek? …. uur Vraag 2 Als u meerdere werkgevers heeft dienen de vragen te worden beantwoord voor het werk waar u in een gemiddelde werkweek het meeste tijd aan besteed. Is dit voor meerdere banen gelijk beantwoord de vragen dan voor het werk dat u al het langst doet. 9: Doorgaan Vraag 3 In welke branche bent u (het grootste deel van uw werkweek) werkzaam? (Slechts 1 antwoord mogelijk) 1: Bouwnijverheid 2: Cultuur, recreatie en overige dienstverlening 3: Financiële instellingen 4: Gezondheids- en welzijnszorg 5: Horeca 6: Industrie 7: Landbouw en visserij 8: Onderwijs 9: Openbaar bestuur; sociale verzekeringen 10: Openbare voorzieningsbedrijven 11: Reparatie consumentenartikelen, handel 12: Verhuur, zakelijke dienstverlening 13: Vervoer, opslag en communicatie 14: Anders, nl… 15: Weet niet Einde interview Vraag 301_1 (§ 3.1.2) Hoeveel uren werkt u in deze branche in een gemiddelde werkweek? ….uur Vraag 4 (§3.1.2) Werkt u (het grootste deel van uw werkweek) bij een overheidsinstelling of bij een door de overheid gesubsidieerde instelling? 1: Ja 2: Nee
72
PARA-meter onderzoek werknemers
3: Weet niet Vraag 5
(§3.1.2) Hoeveel werknemers zijn er werkzaam op de vestiging waar u werkt? (slechts 1 antwoord mogelijk)
1: Minder dan 10 werknemers 2: 10-100 werknemers 3: Meer dan 100 werknemers 4: Weet niet Vraag 6 (§3.1.2) Werkt u op de hoofdvestiging van het bedrijf of bij een nevenvestiging? 1: Hoofdvestiging 2: Nevenvestiging 3: Er is maar 1 vestiging Indien vraag 6, antwoord 1 of 2: Vraag 7 (§3.1.2) Hebben de vestigingen een centraal rookbeleid of bepaalt elke vestiging zelf het rookbeleid? (Slechts 1 antwoord mogelijk) 1: Centraal rookbeleid: Iedere vestiging heeft hetzelfde rookbeleid 2: Centrale regels, maar de exacte uitvoering bepalen vestigingen zelf 3: Vestigingen bepalen zelf het rookbeleid Vraag 8 (§3.1.2) Werkt u in ploegendiensten? 1: Ja 2: Nee Vraag 9 (§3.1.2) Waar brengt u tijdens het werk het grootste deel van uw tijd door? 1: In een kantoorruimte 2: In vervoermiddelen voor personen 3: In vervoermiddelen voor goederen 4: In de open lucht/buiten 5: Achter een balie/toonbank/kassa 6: In een werkplaats/productiehal 7: In een horecagelegenheid 8: In een recreatieruimte anders dan horeca 9: In een op ontvangstruimte
PARA-meter onderzoek werknemers
73
10: Bij mensen thuis 11: Wisselende locaties 12: Anders, namelijk ….. Vraag 10
(§3.1.2) Welke van de volgende omschrijvingen past het beste bij uw functie? (Slechts 1 antwoord mogelijk) 1: Beleidsmatige functie
2: Commerciële functie 3: Leidinggevende functie 4: Ondersteunende functie 5: Uitvoerende functie 6: Andere functie, nl… 7: Weet niet
Vraag 11 Rookt u wel eens?
(§3.1.1)
1: Ja, dagelijks 2: Ja, af en toe 3: Nee, helemaal niet Indien rookt: Vraag 12 (§3.1.1) Welke soorten rookwaar rookt u wel eens? (Meer antwoorden mogelijk) 1: Sigaretten 2: Shag 3: Sigaren / cigarillos 4: Pijp Indien rookt: Vraag 13 Rookt u op uw werk?
(§3.1.1)
1: Ja 2: Nee Indien rookt op het werk (vraag 13, code 1): Vraag 14 (§3.1.1) Hoeveel sigaretten, shagjes, sigaren of pijp rookt u gemiddeld per dag op uw werk? Gemiddeld rook ik op mijn werk…… sigaretten, shagjes, sigaren en/of pijp per dag
74
PARA-meter onderzoek werknemers
Indien rookt op het werk (vraag 13, code 1): Vraag 141 (§3.1.1) Wat is voor u de reden om op uw werk te roken? (meerdere antwoorden mogelijk) 1: Ik rook regelmatig, dus ook op m’n werk 2: Om te ontspannen 3: Voor de gezelligheid 4: Om mijn concentratie te verhogen 5: Reden om te pauzeren 6: De meeste van mijn directe collega’s roken 7: Anders, namelijk… 8: Weet niet
Indien rookt (vraag 11, code 1 of 2): Vraag 15 (§3.1.1) Hoeveel sigaretten, shagjes, sigaren en/of pijp rookt u gemiddeld per dag buiten uw werk? Gemiddeld rook ik buiten mijn werk…… sigaretten, shagjes, sigaren en/of pijp per dag Indien rookt niet (vraag 11, code 3): Vraag 16 (§3.1.1) Heeft u vroeger gerookt? 1: Ja 2: Nee Vraag 17
(§3.2.1)
De volgende vragen gaan over uw werkomgeving. Met werkomgeving worden alle plaatsen bedoeld waar u komt tijdens het uitvoeren van uw werkzaamheden. Hieronder vallen ook alle openbare ruimten in het bedrijf (zoals een kantine, receptie, vergaderruimte, etc.) waar u tijdens een werkdag gebruik van maakt. Wordt er in uw werkomgeving gerookt? 1: Ja 2: Nee 3: Weet niet
PARA-meter onderzoek werknemers
75
Indien er wordt gerookt in de werkomgeving (vraag 17, code 1): Vraag 18 (§3.2.1) Denkt u eens aan de hoeveelheid tabaksrook die u gedurende uw werkdag in uw werkomgeving ziet / ruikt. Hoeveel tabaksrook is er dan gemiddeld op een dag in uw werkomgeving? 1: Helemaal geen tabaksrook 2: Zeer weinig tabaksrook 3: Weinig tabaksrook 4: Niet weinig, maar ook niet veel tabaksrook 5: Tamelijk veel tabaksrook 6: Veel tabaksrook 7: Zeer veel tabaksrook 8: Weet niet Vraag 19
(§3.2.2) Hoe hinderlijk vindt u het als er in uw werkomgeving gerookt wordt?
1: Helemaal niet hinderlijk 2: Niet hinderlijk 3: Een beetje hinderlijk 4: Hinderlijk 5: Zeer hinderlijk 6: Weet niet Vraag 20
(§3.2.2) Hoe vaak ondervindt u in uw werkomgeving hinder van tabaksrook?
1: Nooit 2: Soms 3: Regelmatig 4: Vaak 5: Zeer vaak 6: Weet niet Indien hinder wordt ondervonden (vraag 20, code 2-5) : Vraag 21
(§3.2.1) In welke ruimte(n) komt u tijdens uw werk wel eens in aanraking met tabaksrook? (meerdere antwoorden mogelijk)
1: Bij koffieautomaat 2: Eigen werkruimte / kamer 3: Kantine 4: Gangen 5: Kleedruimten
76
PARA-meter onderzoek werknemers
6: Tijdens buitendienst 7: Toiletten 8: Vergaderruimten 9: Werkruimte of kamer van anderen / collega’s 10: Anders, nl….. Allen: Vraag 22 (§3.4.2) Hoe schadelijk denkt u dat een rokerige werkomgeving is voor de gezondheid? 1: Helemaal niet schadelijk 2: Niet schadelijk 3: Een beetje schadelijk 4: Schadelijk 5: Zeer schadelijk 6: Weet niet Allen: Vraag 23 (§3.4.2) Hoe schadelijk denkt u dat roken is voor de gezondheid? 1: Helemaal niet schadelijk 2: Niet schadelijk 3: Een beetje schadelijk 4: Schadelijk 5: Zeer schadelijk 6: Weet niet Vraag 24 t/m 27 (§3.4.2) Stellingen random Er volgen nu een aantal stellingen over meeroken. Wilt u steeds voor elke stelling aangeven of u denkt dat deze stelling waar is of niet. …Volgens deskundigen is meeroken een belangrijke risicofactor voor aandoeningen aan de luchtwegen 1: Waar 2: Niet waar 3: Weet niet Idem voor: Volgens deskundigen is meeroken een belangrijke risicofactor voor reuma Volgens deskundigen is meeroken een belangrijke risicofactor voor hart en vaatziekten
PARA-meter onderzoek werknemers
77
Volgens deskundigen is meeroken een belangrijke risicofactor voor longkanker Vraag 28
Dit onderdeel gaat over regels rond roken op het werk. In de komende vragen zullen we het vaak hebben over rookbeleid. Met rookbeleid bedoelen we: een combinatie van alles wat op uw werk geregeld is rond roken. Hierin zijn de regels rond roken opgenomen, maar ook alles wat te maken heeft met de invoering van deze regels. Ook ondersteunende zaken als voorlichting en stoppen-met-roken cursussen die uw werkgever u kan aanbieden vallen onder rookbeleid. 9: Doorgaan Vraag 29
(§3.3.1) Welke van de volgende omschrijvingen geeft het beste de regels weer die er op uw werk zijn over waar gerookt mag worden? (Slechts 1 antwoord mogelijk)
1: Geen rookbeperkingen: het wordt volledig aan de werknemers zelf overgelaten waar en wanneer ze op het werk willen roken 2: Beperkt rookverbod: in bepaalde (delen van) openbare ruimten mag NIET worden gerookt, verder mag overal gerookt worden. 3: Algemeen rookverbod met uitzonderingen : er mag alleen gerookt worden op aangewezen plaatsen. Dit zijn bestaande plaatsen in het bedrijf waar gewoonlijk ook niet-rokers gebruik van maken, bv. de koffiehoek of een deel van de gang. 4: Algemeen rookverbod met speciale rookruimten: er mag alleen gerookt worden in afgesloten speciaal voor roken bestemde “rookruimten”, waar niet-rokers nooit hoeven te komen. 5: Volledig rookverbod: er mag zonder uitzondering nergens in het bedrijf worden gerookt.
78
PARA-meter onderzoek werknemers
Indien er rookbeperkingen zijn (vraag 29, code 2 t/m 5) : Vraag 30 (§3.3.1) Wat is op uw werk de belangrijkste reden voor het hebben van regels over roken? (Slechts 1 antwoord mogelijk) 1: Gezondheidsrisico’s van medewerkers beperken 2: Hygiëne 3: Schaderisico aan apparatuur voorkomen 4: Veiligheid 5: Voldoen aan wettelijke bepalingen 6: Voorkomen van hinder van tabaksrook bij medewerkers 7: Voorkomen van hinder van tabaksrook bij klanten 8: Geen van deze redenen 9: Anders, nl… 10: Weet niet Indien er rookbeperkingen zijn (vraag 29, code 2 t/m 5) : Vraag 31 (§3.3.1) Hoe goed leeft men op uw werk in het algemeen de regels over roken na? 1: Zeer goed 2: Goed 3: Niet goed/niet slecht 4: Slecht 5: Heel slecht 6: Weet niet Allen: Vraag 32 (§3.3.1) Wie zijn volgens u betrokken bij de ontwikkeling, invoering en handhaving van rookbeleid op uw werk? (Meerdere antwoorden mogelijk) 1: Arbo-dienst 2: Bestuur/directie/eigenaar 3: Branchevereniging 4: Directe leidinggevende 5: Extern advies bureau 6: GGD 7: Medezeggenschapsraad/OR 8: PZ 9: Vakbond 10 Werknemers 11: Anders 12: Weet niet
PARA-meter onderzoek werknemers
79
Allen: Vraag 33 (§3.3.1) Welke van de volgende regels over waar wel / niet gerookt mag worden is volgens u de meest ideale? (Slechts 1 antwoord mogelijk) 1: Geen rookbeperkingen: het wordt volledig aan de werknemers zelf overgelaten waar en wanneer ze op het werk willen roken 2: Beperkt rookverbod: in bepaalde (delen van) openbare ruimten mag NIET worden gerookt, verder mag overal gerookt worden. 3: Algemeen rookverbod met uitzonderingen : er mag alleen gerookt worden op aangewezen plaatsen. Dit zijn bestaande plaatsen in het bedrijf waar gewoonlijk ook niet-rokers gebruik van maken, bv. de koffiehoek of een deel van de gang. 4: Algemeen rookverbod met speciale rookruimten: er mag alleen gerookt worden in afgesloten speciaal voor roken bestemde “rookruimten”, waar niet-rokers nooit hoeven te komen. 5: Volledig rookverbod: er mag zonder uitzondering nergens in het bedrijf worden gerookt. Allen: Vraag 34
(§3.3.2) Hoe lang denkt u dat het duurt om bij een bedrijf/organisatie met succes een rookbeleid te ontwikkelen en in te voeren?
1: korter dan 1 week 2: Van 1 week tot 1 maand 3: 1 tot 3 maanden 4: 3 tot 6 maanden 5: 6 maanden tot 1 jaar 6: Langer dan 1 jaar 7: Weet niet Allen: Vraag 35 t/m 37 (§3.3.2) Stellingen random: Er volgen weer een aantal stellingen. Wilt u bij iedere stelling aangeven in hoeverre u het met deze stelling eens bent. U kunt steeds kiezen uit de volgende antwoordmogelijkheden: Helemaal mee eens Een beetje mee eens Niet mee eens/niet mee oneens Een beetje mee oneens Helemaal mee oneens
80
PARA-meter onderzoek werknemers
Om een rookbeleid met succes te ontwikkelen en in te voeren is het belangrijk dat: …er vóór invoering van een rookbeleid op het werk al veel aandacht aan “roken op het werk” is besteed 1: Helemaal mee eens 2: Een beetje mee eens 3: Niet mee eens/niet mee oneens 4: Een beetje mee oneens 5: Helemaal mee oneens 6: Weet niet Idem voor … het personeel een vragenlijst over roken op het werk krijgt (of op een andere manier wordt ondervraagd), om een goed beeld te krijgen van hoe het in het bedrijf is gesteld met roken en rookoverlast. … zowel rokers als niet-rokers kunnen meedenken over hoe het rookbeleid er precies uit zal komen te zien. Vraag 38 (§3.1.2)
Kunt u als werknemer invloed uitoefenen op beslissingen die door het bedrijf worden genomen over zaken als roken op het werk? 1: Ja, veel invloed 2: Ja, een beetje invloed 3: Nee, geen invloed 4: Weet niet Vraag 39 (§3.1.2)
Zou u als werknemer invloed willen hebben op beslissingen die door het bedrijf worden genomen over zaken als roken op het werk? 1: Ja, veel invloed 2: Ja, een beetje invloed 3: Nee, geen invloed Vraag 40
(§3.4.1)
Denkt u dat uw werkgever wettelijk verplicht is om regels in te stellen over waar wel en waar niet gerookt mag worden? 1: Ja 2: Nee 3: Weet niet
PARA-meter onderzoek werknemers
81
Vraag 41 (§3.4.1) Denkt u dat uw werkgever wettelijk verplicht is om rokers een plaats te geven waar ze kunnen roken? 1: Ja 2: Nee 3: Weet niet Vraag 42 (§3.4.1) Denkt u dat uw werkgever wettelijk verplicht is om u een rookvrije werkplek te geven als u daar behoefte aan heeft? 1: Ja 2: Nee 3: Weet niet Vraag 43
(§3.4.1) Denkt u dat uw werkgever u kan ontslaan als u werk weigert omdat u ziek wordt van de tabaksrook op de werkplek?
1: Ja 2: Nee 3: Weet niet Vraag 44 t/m 52 alleen stellen als in de werkomgeving van de respondent wordt gerookt (vraag 17, code 1). Indien rookt niet op het werk (vraag 13, code 2) Vraag 44(§3.5.5) In hoeverre zou u het makkelijk of moeilijk vinden om een rokende collega te vragen om niet te roken? 1: Heel makkelijk 2: Makkelijk 3: Niet makkelijk/ niet moeilijk 4: Moeilijk 5: Heel moeilijk 6: Weet niet
82
PARA-meter onderzoek werknemers
Indien rookt niet op het werk (vraag 13, code 2) Vraag 45 (§3.5.5) In hoeverre zou u het makkelijk of moeilijk vinden om bij de leiding om een rookvrije werkplek te vragen? 1: Heel makkelijk 2: Makkelijk 3: Niet makkelijk/ niet moeilijk 4: Moeilijk 5: Heel moeilijk 6: Weet niet Indien rookt niet op het werk (vraag 13, code 2) Vraag 46 Zouden rokende collega’s hun sigaret uitmaken als u er om zou vragen? 1: Zeker wel 2: Waarschijnlijk wel 3: Misschien wel/misschien niet 4: Waarschijnlijk niet 5: Zeker niet 6: Weet niet Indien rookt niet op het werk (vraag 13, code 2) Vraag 47 Als u uw leidinggevende zou vragen om een rookvrije werkplek zou u die dan ook krijgen? 1: Zeker wel 2: Waarschijnlijk wel 3: Misschien wel/misschien niet 4: Waarschijnlijk niet 5: Zeker niet 6: Weet niet Allen: Vraag 48 Vindt u het goed als er door een collega aan een rokende collega gevraagd wordt om niet te roken? 1: Heel goed 2: Goed 3: Niet goed/ niet slecht 4: Niet zo goed 5: Helemaal niet goed 6: Weet niet
PARA-meter onderzoek werknemers
83
Allen: Vraag 49 (§3.5) Hoe vaak wordt er op uw werk door collega’s aan een rokende collega gevraagd om niet te roken? 1: Nooit 2: Soms 3: Regelmatig 4: Vaak 5: Zeer vaak 6: Weet niet Vraag 491
Wat vindt de meerderheid van uw collega’s ervan als aan rokende collega’s gevraagd wordt niet te roken? 1: Heel goed
2: Goed 3: Niet goed/ niet slecht 4: Niet zo goed 5: Helemaal niet goed 6: Weet niet Indien rookt niet op het werk (vraag 13, code 2) Vraag 50 (§3.5) Hoe vaak vraagt u zelf aan een rokende collega om niet te roken? 1: Nooit 2: Soms 3: Regelmatig 4: Vaak 5: Zeer vaak 6: Weet niet Indien rookt (vraag 11 is code 2 of 3) en rookt op werk (vraag 13 is code 1) Vraag 51 Zou u uw sigaret uitmaken als een collega daarom zou vragen? 1: Zeker wel 2: Waarschijnlijk wel 3: Misschien wel/misschien niet 4: Waarschijnlijk niet 5: Zeker niet 6: Weet niet
84
PARA-meter onderzoek werknemers
Allen: Vraag 52 (§3.5) Als iemand, bijvoorbeeld een collega, zou roken op plaatsen waar volgens de regels niet gerookt mag worden, zou u deze persoon daar dan op aanspreken? 1: Zeker wel 2: Waarschijnlijk wel 3: Misschien wel/misschien niet 4: Waarschijnlijk niet 5: Zeker niet 6: Weet niet Allen: Vraag 53 (§3.5) Als iemand, bijvoorbeeld een collega, zou roken op plaatsen waar volgens de regels niet gerookt mag worden, zou u daar dan tegen uw leiding iets van zeggen? 1: Zeker wel 2: Waarschijnlijk wel 3: Misschien wel/misschien niet 4: Waarschijnlijk niet 5: Zeker niet 6: Weet niet Allen: Vraag 54 Weet u bij wie u op uw werk terecht kan als u op het werk een probleem zou hebben dat te maken heeft met roken? 1: Ja 2: Nee Indien vraag 54, code 1: Vraag 55 Bij wie zou u op uw werk dan terecht kunnen als u op het werk een probleem zou hebben dat te maken heeft met roken? (meerdere antwoorden mogelijk) 1: Afdelingshoofd/leidinggevende 2: Arbo-dienst 3: Bedrijfsarts 4: Beheerder gebouw 5: Directie 6: Klachtencommissie 7: Medezeggenschapsraad/ OR
PARA-meter onderzoek werknemers
85
8: Geen van deze Allen; Vraag 56 (§3.5) Heeft u wel eens een probleem dat te maken had met roken aangekaart bij een leidinggevende of een ander aanspreekpersoon? 1: Ja 2: Nee Indien vraag 56, code 1: Vraag 57 Bij wie was het aankaarten van dit probleem succesvol? (meerdere antwoorden mogelijk) 1: Bij niemand 2: Bij het afdelingshoofd/leidinggevende 3: Bij de arbo-dienst 4: Bij de bedrijfsarts 5: Bij de beheerder van het gebouw 6: Bij de directie 7: Bij een instelling buiten het bedrijf 8: Bij een Klachtencommissie 9: Bij de medezeggenschapsraad/ OR 10: Geen van deze 11: Weet niet Vraag 58
(§3.4.1) Mogelijk wordt binnenkort de Tabakswet gewijzigd. Hierdoor krijgen alle werknemers recht op een rookvrije werkplek. Heeft u daar wel eens iets over gehoord?
1: Ja 2: Nee
86
PARA-meter onderzoek werknemers