Taalprofiel Kwalificatiedossier Montagemedewerker timmerindustrie
Johan de Wittlaan 11 Postbus 394 3440 AJ Woerden T (0348) 466 440
[email protected] www.shm.nl
Inleiding bij het taalprofiel van het kwalificatiedossier Montagemedewerker timmerindustrie In dit taalprofiel zijn de beroepsgerichte taalvaardigheden uitgewerkt die essentieel zijn voor de werkzaamheden van de Montagemedewerker timmerindustrie op niveau 2, 3 en 4. Dit taalprofiel is een servicedocument bij het kwalificatiedossier Montagemedewerker timmerindustrie. Het kan gebruikt worden als ondersteuning bij het aanleren en/of beoordelen van beroepsgerichte taalhandelingen. Gebruikmaken van een taalprofiel is niet verplicht. De beroepsgerichte taalhandelingen zijn ingedeeld volgens de vier hoofdcategorieën van het 1 Referentiekader taal en rekenen . In deel D van het kwalificatiedossier staan de niveaus van de beroepsgerichte taalhandelingen genoemd. Deze niveaus kunnen afwijken van de landelijk bepaalde 2 generieke niveaus . Voor de beroepsgerichte taalvaardigheden van de Montagemedewerker timmerindustrie niveau 2 geldt: 1. Mondelinge taalvaardigheid 2F 2. Lezen 2F 3. Schrijven 1F 4. Begrippenlijst en Taalverzorging 1F Voor de Allround montagemedewerker gevelelementen en de Allround houtskeletbouwer niveau 3 geldt: 1. Mondelinge taalvaardigheid 2F 2. Lezen 2F 3. Schrijven 1F 4. Begrippenlijst en Taalverzorging 1F Voor de Meewerkend leidinggevende montage timmerindustrie niveau 4 geldt: 1. Mondelinge taalvaardigheid 3F 2. Lezen 3F 3. Schrijven 2F 4. Begrippenlijst en Taalverzorging 2F Voor elk niveau is een taalprofiel opgesteld en in dit document opgenomen. In het taalprofiel wordt telkens in de linkerkolom een overzicht gegeven van de beroepsgerichte taalhandelingen van de Montagemedewerker timmerindustrie. Bijvoorbeeld: open en gesloten vragen stellen tijdens het bespreken van de werkopdracht. In de rechterkolom staat beschreven wat verwacht mag worden van de deelnemer: welke teksten kan hij aan en wat moet hij kunnen? Bijvoorbeeld: de deelnemer kan het eigen gespreksdoel tot uitdrukking brengen. Deze beschrijvingen komen uit het Referentiekader taal en rekenen. Lees voor een uitgebreide uitleg over taalprofielen het document Handleiding bij de taalprofielen voor de hout- en meubelbranche (www.shm.nl/taalenrekenen). 1
Meijerink, H.P., J.F. Letschert, G.C.W. Rijlaarsdam, H.H. van den Bergh & A. van Streun (2009) Referentiekader taal en rekenen. www.steunpunttaalenrekenenmbo.nl Kaders & Regels Referentiekader 2 Naast beroepsgerichte taalvaardigheden zijn er ook generieke taaleisen geformuleerd voor mbo-deelnemers. Dit zijn de taalvaardigheden die deelnemers moeten beheersen om in de maatschappij te kunnen functioneren en om eventueel door te kunnen stromen naar een hoger onderwijsniveau. Deze eisen zijn niet in het taalprofiel opgenomen, maar worden beschreven in het Referentiekader taal en rekenen.
2
Montagemedewerker timmerindustrie Niveau 2 1. Mondelinge Taalvaardigheid 1.1 Gesprekken Taalhandelingen
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 2F Beurten nemen en bijdragen aan de samenhang: Kan de juiste frase gebruiken om aan het woord te komen. Kan een reactie uitstellen totdat hij de bijdrage van de ander geïnterpreteerd en beoordeeld heeft.
Stelt open en gesloten vragen bij onduidelijkheden en vraagt om uitleg en aanvullende informatie o bij uitleg van de opdracht 1.1, 2.1 o bij selecteren en controleren van hout en plaatmateriaal 1.3, 2.2 o wat betreft veiligheidsprocedures en – voorschriften
Afstemming op doel: Kan het eigen gespreksdoel tot uitdrukking brengen. Kan doelgericht doorvragen om de gewenste informatie te verwerven.
Overlegt met de leidinggevende: o over de voorbereiding van de werkopdracht 1.1, 2.1 o over onvoorziene situaties, tijdsdruk en problemen 1.7, 2.3- 2.10 Overlegt met collega’s: o over de taakverdeling en wijze van werken voor een goede samenwerking 1.7, 2.32.10 Hanteert op gepaste momenten vaktaal
Afstemming op de gesprekspartners: Kan het spreekdoel van anderen herkennen en reacties schatten. Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren. Maakt de juiste keuze voor het register en het al dan niet hanteren van taalvariatie (dialect, jongerentaal). Woordgebruik en woordenschat: Beschikt over voldoende woorden om zich te kunnen uiten. Het kan soms nodig zijn een omschrijving te geven van een onbekend woord. Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing: De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, ondanks een eventueel accent, af en toe een verkeerd uitgesproken woord en/ of haperingen. Vertoont een redelijke grammaticale beheersing. Aarzelingen en fouten in zinsbouw zijn eigen aan gesproken taal en komen dus voor, maar worden zo nodig hersteld. In Checklist Taaltaken: Taaltaak 1. Een discussie voeren Taaltaak 10. Aan een werkoverleg deelnemen Taaltaak 17. Een gesprek op de werkvloer voeren
3
1. Mondelinge Taalvaardigheid 1.2 Luisteren Taalhandelingen
Kenmerken van de teksten op niveau 2F Lengte: Langere teksten: luisterduur tot ongeveer 20 minuten komt voor. Meer kan mits er enige mate van interactie mogelijk is (zoals vragen stellen).
Luistert naar instructies o de werkopdracht 1.1, 2.1 o het onderhouden van vakkennis 1.1, 2.1 o veiligheidsprocedures en –voorschriften o bij het selecteren, controleren en transporteren van materialen en gereedschappen 2.2
Opbouw: De teksten hebben een heldere structuur. Verbanden en denkstappen worden duidelijk aangegeven. De teksten kunnen redelijk informatiedicht zijn.
Luistert tijdens een gesprek naar de gesprekspartner
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 2F Kan vaktaal begrijpen
Begrijpen: Kan de hoofdgedachte van de tekst weergeven. Kan onderscheid tussen hoofd- en bijzaken maken. Kan relaties tussen tekstdelen leggen. Kan informatie ordenen (bijvoorbeeld op basis van signaalwoorden) voor een beter begrip. Kan wanneer nodig de betekenis van onbekende woorden afleiden uit de vorm, woordsoort, samenstelling of context. Kan beeldspraak herkennen. Kan een relatie leggen tussen tekst en beeld. Interpreteren: Kan informatie en meningen interpreteren. Kan de bedoeling van de spreker(s) verwoorden. Evalueren: Kan een oordeel over de waarde van een tekst(deel) verwoorden voor zichzelf en kan dit oordeel toelichten. Samenvatten: Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten (voor zichzelf). In Checklist Taaltaken: Taaltaak 7. Een mondelinge instructie begrijpen Taaltaak 15. Mondelinge informatie begrijpen
4
1. Mondelinge Taalvaardigheid 1.3 Spreken Taalhandelingen
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 2F
Informeert de leidinggevende over de voortgang van de werkzaamheden en over onvoorziene omstandigheden
De deelnemer: Kan in grote lijnen redenen en verklaringen geven voor eigen meningen, plannen en handelingen en kan een kort verhaal vertellen. In Checklist Taaltaken: Taaltaak 10. Aan een werkoverleg deelnemen Taaltaak 17. Een gesprek op de werkvloer voeren
5
2. Lezen 2.1 Zakelijke teksten Taalhandelingen
Kenmerken van de teksten op niveau 2F
Lezen van informatieve teksten: o vaktechnische naslagwerken en/of theorieboeken teksten m.b.t. materialen en middelen, houtbewerking, constructies, arbo, etc. 1.2-1.9, 2.1-2.12 o artikelen uit vakbladen, van internet 1.1, 2.1 o materiaalstaten / afkortstaten / contramalstaten 1.2, 1.3, 2.1, 2.2 o werkopdrachten 1.1, 1.4, 2.1 o planningen 1.1, 2.1-2.11 o het kwaliteitshandboek 1.3, 2.1-2.11 o verwerkingsvoorschriften van reparatie- en egalisatiemiddelen 2.5 o orders 2.10 o IKB-lijsten 2.1-2.11 Lezen van instructies: o handleidingen van machines 1.4-1.7, 2.6, 2.7 o parameters van CNC-programma’s 1.5 o bedieningsinstructies 1.4-1.7, 2.6, 2.7 o opschriften van onderhoudsmiddelen 1.8, 1.9, 2.12 o lijmvoorschriften en –opschriften 2.5
De teksten hebben een heldere structuur. Verbanden in de tekst worden duidelijk aangegeven. De teksten hebben overwegend een lage informatiedichtheid en zijn niet te lang
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 2F Techniek en woordenschat: De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden. Begrijpen: Kan de hoofdgedachte van de tekst weergeven. Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken. Legt relaties tussen tekstdelen (inleiding, kern, slot) en teksten Ordent informatie (bijvoorbeeld op basis van signaalwoorden) voor een beter begrip. Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik). Interpreteren: Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis. Kan de bedoeling van tekstgedeeltes en/of specifieke formuleringen duiden. Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden. Evalueren: Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen. Samenvatten: Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten. Opzoeken: Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden. In Checklist Taaltaken: 5. Een schema lezen 6. Een instructie lezen 9. Formulieren en bonnen lezen 13. Een naslagwerk lezen
6
3. Schrijven 3.2 Formulieren invullen, berichten, advertenties en aantekeningen Taalhandelingen
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 1F De deelnemer: Kan een kort bericht, een boodschap met eenvoudige informatie schrijven. Kan eenvoudige standaardformulieren invullen. Kan aantekeningen maken en overzichtelijk weergeven.
Maakt aantekeningen: o een materiaalstaat / afkortstaat / contramalstaat 1.1 o een werkomschrijving 1.1, 2.1 o stelt de parameters voor het CNCprogramma vast 1.5
In Checklist Taaltaken: Taaltaak 8. Formulieren en bonnen invullen Taaltaak 16. Een memo schrijven
Kan formulieren invullen: o IKB-lijsten 1.3, 2.6, 2.8-2.10 o het onderhoudsschema 1.9, 2.12
Er is niet echt een taaltaak in de Checklist Taaltaken die overeenkomst met ‘aantekeningen maken’
4. Begrippenlijst en taalverzorging 4.1 Begrippenlijst De deelnemers moeten verschillende begrippen kennen om over taal en taalverschijnselen te kunnen spreken. Zie: tabel 1 op blz. 22 van het Referentiekader Taal en Rekenen. 4.2, 4.3, 4.4 De vereiste kwaliteit van de mondelinge taalvaardigheden is in bovenstaande tabellen al genoemd. Zie voor de taalverzorging van schriftelijk werk tabel 2 op blz. 26 van het Referentiekader Taal en Rekenen. Het niveau van de schrijfvaardigheden is gesteld op 1F .
7
Allround montagemedewerker gevelelementen & Allround houtskeletbouwer Niveau 3 1. Mondelinge Taalvaardigheid 1.1 Gesprekken Taalhandelingen
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 2F
Stelt open en gesloten vragen bij onduidelijkheden en vraagt om uitleg en aanvullende informatie o bij uitleg van de opdracht 1.1, 2.1 o bij selecteren en controleren van hout en plaatmateriaal 1.3, 2.2 o wat betreft veiligheidsprocedures en – voorschriften o aan de medewerkers bij het begeleiden en instrueren van hen 3.3 Overlegt met de leidinggevende: o over de voorbereiding van de werkopdracht 1.1, 2.1 o over onvoorziene situaties, tijdsdruk en problemen 1.7, 2.3- 2.10 Overlegt met collega’s: o over de taakverdeling en wijze van werken voor een goede samenwerking 1.7, 2.32.10 Motiveert op inspirerende wijze de medewerkers 3.3 Geeft de medewerkers constructieve feedback over hun functioneren 3.3
Beurten nemen en bijdragen aan de samenhang: Kan de juiste frase gebruiken om aan het woord te komen. Kan een reactie uitstellen totdat hij de bijdrage van de ander geïnterpreteerd en beoordeeld heeft. Afstemming op doel: Kan het eigen gespreksdoel tot uitdrukking brengen. Kan doelgericht doorvragen om de gewenste informatie te verwerven. Afstemming op de gesprekspartners: Kan het spreekdoel van anderen herkennen en reacties schatten. Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren. Maakt de juiste keuze voor het register en het al dan niet hanteren van taalvariatie (dialect, jongerentaal). Woordgebruik en woordenschat: Beschikt over voldoende woorden om zich te kunnen uiten. Het kan soms nodig zijn een omschrijving te geven van een onbekend woord. Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing: De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, ondanks een eventueel accent, af en toe een verkeerd uitgesproken woord en/ of haperingen. Vertoont een redelijke grammaticale beheersing. Aarzelingen en fouten in zinsbouw zijn eigen aan gesproken taal en komen dus voor, maar worden zo nodig hersteld.
Beantwoordt vragen (o.a. met betrekking tot de uitvoering van de taken) 3.3 Bespreekt met de medewerkers de oorzaak en mogelijke oplossing(en) van problemen 3.3 Hanteert op gepaste momenten vaktaal
In Checklist Taaltaken: Taaltaak 1. Een discussie voeren Taaltaak 10. Aan een werkoverleg deelnemen Taaltaak 17. Een gesprek op de werkvloer voeren
8
1. Mondelinge Taalvaardigheid 1.2 Luisteren Taalhandelingen
Kenmerken van de teksten op niveau 2F Lengte: Langere teksten: luisterduur tot ongeveer 20 minuten komt voor. Meer kan mits er enige mate van interactie mogelijk is (zoals vragen stellen).
Luistert naar instructies o de werkopdracht 1.1, 2.1 o veiligheidsprocedures en –voorschriften o bij het selecteren, controleren en transporteren van materialen en gereedschappen 2.2 Luistert tijdens een gesprek naar de gesprekspartner
Opbouw: De teksten hebben een heldere structuur. Verbanden en denkstappen worden duidelijk aangegeven. De teksten kunnen redelijk informatiedicht zijn.
Kan vaktaal begrijpen
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 2F Begrijpen: Kan de hoofdgedachte van de tekst weergeven. Kan onderscheid tussen hoofd- en bijzaken maken. Kan relaties tussen tekstdelen leggen. Kan informatie ordenen (bijvoorbeeld op basis van signaalwoorden) voor een beter begrip. Kan wanneer nodig de betekenis van onbekende woorden afleiden uit de vorm, woordsoort, samenstelling of context. Kan beeldspraak herkennen. Kan een relatie leggen tussen tekst en beeld. Interpreteren: Kan informatie en meningen interpreteren. Kan de bedoeling van de spreker(s) verwoorden. Evalueren: Kan een oordeel over de waarde van een tekst(deel) verwoorden voor zichzelf en kan dit oordeel toelichten. Samenvatten: Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten (voor zichzelf). In Checklist Taaltaken: Taaltaak 7. Een mondelinge instructie begrijpen Taaltaak 15. Mondelinge informatie begrijpen
9
1. Mondelinge Taalvaardigheid 1.3 Spreken Taalhandelingen
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 2F Samenhang: Kan een duidelijk verhaal houden met een samenhangende opsomming van punten en kan daarbij het belangrijkste punt duidelijk maken. Gebruikt korte eenvoudige zinnen en verbindt deze door de juiste, eenvoudige voegwoorden en verbindingswoorden.
Geeft de medewerkers uitleg, instructies en aanwijzingen die zijn afgestemd op het niveau van de medewerkers 3.3 Spreekt de medewerkers aan op onveilig gedrag of handelen 3.3 Draagt eigen kennis en expertise op begrijpelijke wijze over 3.3
Afstemming op doel: Geeft spreekdoel duidelijk vorm (instruerend, informatief, onderhoudend enz.) zodat het voor de luisteraar herkenbaar is.
Informeert de leidinggevende over o.a. de (dagelijkse) planning, de uitgevoerde werkzaamheden, de behaalde resultaten en eventuele knelpunten 3.2
Afstemming op publiek: Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren. Maakt de juiste keuze voor het register en het al dan niet hanteren van taalvariatie (dialect, jongerentaal). Kan de luisteraar(s) boeien door middel van concrete voorbeelden en ervaringen.
Verantwoordt de bestede tijd en capaciteit. 3.2 Hanteert op gepaste momenten vaktaal
Woordgebruik en woordenschat: Beschikt over voldoende woorden om zich te kunnen uiten. Het kan soms nodig zijn een omschrijving te geven van een onbekend woord. Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing: De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, ondanks een eventueel accent, af en toe een verkeerd uitgesproken woord en/ of haperingen. Vertoont een redelijke grammaticale beheersing. Aarzelingen en fouten in zinsbouw zijn eigen aan gesproken taal en komen dus voor, maar worden zonodig hersteld. Houding, intonatie en mimiek ondersteunen het gesprokene. Pauzes, valse starts en herformuleringen komen af en toe voor In Checklist Taaltaken: Taaltaak 10. Aan een werkoverleg deelnemen Taaltaak 17. Een gesprek op de werkvloer voeren
10
2. Lezen 2.1 Zakelijke teksten Taalhandelingen
Kenmerken van de teksten op niveau 2F
Lezen van informatieve teksten: o vaktechnische naslagwerken en/of theorieboeken teksten m.b.t. materialen en middelen, houtbewerking, constructies, arbo, etc. o vaktechnische naslagwerken en/of theorieboeken teksten m.b.t. materialen en middelen, houtbewerking, constructies, arbo, etc. o artikelen uit vakbladen, van internet 1.1, 2.1 o materiaalstaten / afkortstaten 1.2, 1.3, 2.1, 2.2 o werkopdrachten 1.1, 1.4, 2.1 o planningen 1.1, 2.1-2.11 o het kwaliteitshandboek 1.3, 2.1-2.11 o verwerkingsvoorschriften van reparatie- en egalisatiemiddelen 2.3 o orders 2.9 o IKB-lijsten* 2.1-2.11 Lezen van instructies: o handleidingen van machines 1.4-1.7, 2.42.7 o parameters van CNC-programma’s 1.5 o bedieningsinstructies 1.4-1.7, 2.3, 2.5-2.7 o opschriften van onderhoudsmiddelen 1.8, 1.9, 2.11 o lijmvoorschriften en –opschriften 2.3-2.5
De teksten hebben een heldere structuur. Verbanden in de tekst worden duidelijk aangegeven. De teksten hebben overwegend een lage informatiedichtheid en zijn niet te lang
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 2F Techniek en woordenschat: De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden. Begrijpen: Kan de hoofdgedachte van de tekst weergeven. Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken. Legt relaties tussen tekstdelen (inleiding, kern, slot) en teksten Ordent informatie (bijvoorbeeld op basis van signaalwoorden) voor een beter begrip. Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik). Interpreteren: Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis. Kan de bedoeling van tekstgedeeltes en/of specifieke formuleringen duiden. Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden. Evalueren: Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen. Samenvatten: Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten. Opzoeken: Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden. In Checklist Taaltaken: 5. Een schema lezen 6. Een instructie lezen 9. Formulieren en bonnen lezen 13. Een naslagwerk lezen
11
3. Schrijven 3.2 Formulieren invullen, berichten, advertenties en aantekeningen Taalhandelingen
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 1F De deelnemer: Kan een kort bericht, een boodschap met eenvoudige informatie schrijven. Kan eenvoudige standaardformulieren invullen. Kan aantekeningen maken en overzichtelijk weergeven.
Maakt aantekeningen: o een materiaalstaat / afkortstaat 1.1 o een werkomschrijving 1.1, 2.1 o stelt de parameters voor het CNCprogramma vast 1.5 Kan formulieren invullen: o het onderhoudsschema 1.9, 2.11 o IKB-lijsten* 1.3, 2.6, 2.8-2.10
In Checklist Taaltaken: Taaltaak 8. Formulieren en bonnen invullen Taaltaak 16. Een memo schrijven Er is niet echt een taaltaak in de Checklist Taaltaken die overeenkomst met ‘aantekeningen maken’
4. Begrippenlijst en taalverzorging 4.1 Begrippenlijst De deelnemers moeten verschillende begrippen kennen om over taal en taalverschijnselen te kunnen spreken. Zie: tabel 1 op blz. 22 van het Referentiekader Taal en Rekenen. 4.2, 4.3, 4.4 De vereiste kwaliteit van de mondelinge taalvaardigheden is in bovenstaande tabellen al genoemd. Zie voor de taalverzorging van schriftelijk werk tabel 2 op blz. 26 van het Referentiekader Taal en Rekenen. Het niveau van de schrijfvaardigheden is gesteld op 1F .
* De beroepsgerichte taalhandelingen van de Allround montagemedewerker gevelelementen en de Allround houtskeletbouwer komen zoveel met elkaar overeen dat besloten is beide taalprofielen samen te voegen. Het enige verschil is dat het lezen en invullen van IKB-lijsten voornamelijk door de Allround montagemedewerker gevelelementen uitgevoerd moet worden
12
Meewerkend leidinggevende montage timmerindustrie Niveau 4 1. Mondelinge Taalvaardigheid 1.1 Gesprekken Taalhandelingen
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 3F Beurten nemen en bijdragen aan de samenhang: Kan op doeltreffende wijze de beurt nemen. Kan standaardzinnen gebruiken (bijvoorbeeld: ‘Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag’) om tijd te winnen en de beurt te behouden.
Stelt open en gesloten vragen bij onduidelijkheden en vraagt om uitleg en aanvullende informatie o bij uitleg van de opdracht 1.1, 2.1 o bij selecteren en controleren van hout en plaatmateriaal 1.3, 2.2 o wat betreft veiligheidsprocedures en – voorschriften 1.2-1.9, 2.2-2.12 o aan de medewerkers tijdens het begeleiden en instrueren van hen 3.3
Afstemming op doel: Kan zonder moeite gesprekken voeren met meerdere doelen. Kan afwijkingen van het doel inbrengen en accepteren zonder de draad kwijt te raken.
Overlegt met de leidinggevende en/of productieleider: o over de voorbereiding van de werkopdracht 1.1, 2.1 o over onvoorziene situaties, tijdsdruk en problemen 1.7, 2.3- 2.10 o over de uit te voeren order 3.1 o over de voortgang van de werkzaamheden 3.1 Overlegt met collega’s: o over de taakverdeling en wijze van werken voor een goede samenwerking 1.7, 2.32.10 Motiveert op inspirerende wijze de medewerkers 3.3 Geeft de medewerkers constructieve feedback over hun functioneren 3.3 Beantwoordt vragen (o.a. met betrekking tot de uitvoering van de taken) 3.1-3.7 Bespreekt met de medewerkers de oorzaak en mogelijke oplossing(en) van problemen 3.3 Kan de uitvoering van de order evalueren 3.1
13
Afstemming op de gesprekspartners: Kiest in informele en formele situaties zonder moeite de juiste taalvariant. Reageert adequaat op de uitingen van de gesprekspartners en vraagt zonodig naar meer informatie of naar de bedoeling. Reageert adequaat op non-verbale signalen. Woordgebruik en woordenschat: Beschikt over een goede woordenschat. Kan variëren in de formulering. Trefzekerheid in de woordkeuze is over het algemeen hoog, al komen enige verwarring en onjuist woordgebruik wel voor. Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing: Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica. Incidentele vergissingen, nietstelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar zijn zeldzaam en worden meestal direct verbeterd
In Checklist Taaltaken: Taaltaak 1. Een discussie voeren Taaltaak 10. Aan een werkoverleg deelnemen Taaltaak 17. Een gesprek op de werkvloer voeren
Stimuleert de medewerkers actief deel te nemen aan het werkoverleg 3.4 Voert functionerings-, beoordelings-en sollicitatiegesprekken op aansturing van zijn leidinggevende 3.2 Benoemt problemen en maakt ze bespreekbaar 3.3 Maakt afspraken tijdens het werkoverleg 3.4 Toont waardering voor ideeën en bijdragen van anderen 3.2, 3.4 Adviseert zijn leidinggevende o over de ontwikkeling van de medewerkers 3.2 o over reparatie en vervanging van productiemiddelen 3.6 Hanteert op gepaste momenten vaktaal
14
1. Mondelinge Taalvaardigheid 1.2 Luisteren Taalhandelingen
Kenmerken van de teksten op niveau 3F
Lange teksten komen voor, luisterduur kan 30 minuten en meer zijn, ook als er geen interactie mogelijk is. De teksten hebben een structuur waarbij verbanden niet altijd duidelijk of expliciet worden aangegeven. Er worden minder frequente verbindingswoorden gebruikt. De informatiedichtheid kan hoog zijn.
Luistert naar instructies o de werkopdracht 1.1, 2.1 o bij het selecteren, controleren en transporteren van materialen en gereedschappen 2.2 Luistert tijdens een gesprek naar de gesprekspartner
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 3F Luistert naar de medewerkers en geeft hen de ruimte geeft om hun standpunten en ideeën uiteen te zetten o om een goede verstandhouding binnen het team te bewerkstelligen 3.3 o tijdens het werkoverleg 3.4 o tijdens functionerings-, beoordelings- en sollicitatiegesprekken 3.2
Begrijpen: Kan tekstsoorten onderscheiden en benoemen (verhalende, informatieve, instructieve en betogende). Kan onderscheid maken tussen meningen en feiten. Kan onderscheid maken tussen standpunt en argument. Interpreteren: Kan de tekst vergelijken met inhouden uit andere teksten en kan tekstdelen met elkaar vergelijken. Kan conclusies trekken naar aanleiding van een (deel van de) tekst. Kan conclusies trekken over intenties, opvattingen, gevoelens, stemming en toon van de spreker(s). Kan de bedoeling van de spreker(s) verwoorden als ook de verbale en non-verbale middelen die gebruikt zijn om dit doel te bereiken. Kan onderscheid maken tussen drogreden en argument
Kan vaktaal begrijpen
Evalueren: Kan een oordeel geven over de waarde en de betrouwbaarheid van de gegeven informatie voor zichzelf en voor anderen. Kan de argumentatie in een betogende tekst op aanvaardbaarheid beoordelen. Samenvatten: Kan een tekst samenvatten voor zichzelf en ook voor anderen. In Checklist Taaltaken: Taaltaak 7. Een mondelinge instructie begrijpen Taaltaak 15. Mondelinge informatie begrijpen
15
1. Mondelinge Taalvaardigheid 1.3 Spreken Taalhandelingen
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 3F
Geeft de medewerkers uitleg, instructies, aanwijzingen en opdrachten die zijn afgestemd op het niveau van de (productie)medewerkers 3.3 Spreekt de medewerkers aan op onveilig gedrag of handelen 3.3 Draagt eigen kennis en expertise op begrijpelijke wijze over 3.1-3.7 Informeert de leidinggevende over o o.a. de (dagelijkse) planning, de uitgevoerde werkzaamheden, de behaalde resultaten en eventuele knelpunten 3.5 o over het verloop van de order en mogelijke problemen 3.1 o over het functioneren van de productiemedewerkers 3.2 o over de vacante functie en sollicitatiegesprekken 3.2 Verantwoordt de bestede tijd en capaciteit. 3.5
Samenhang: Maakt gebruik van middelen voor tekstcohesie (bijvoorbeeld signaal en verbindingswoorden) om uitingen te verbinden tot een heldere, samenhangende tekst. Bij langere teksten kan dit nog problemen opleveren. Kan, indien nodig, het publiek de opbouw en structuur duidelijk maken en volgt deze ook. Afstemming op doel: Kan tijdens een spreektaak verschillende doelen met elkaar verbinden (bijvoorbeeld informeren en overtuigen) en is zich bewust van wisseling van spreekdoel. Afstemming op publiek: Kiest in formele en informele situaties zonder moeite de juiste taalvariant. Kan spontaan afwijken van een voorbereide tekst en ingaan op belangwekkende punten die vanuit het publiek worden aangedragen. Woordgebruik en woordenschat: Beschikt over een goede woordenschat. Kan variëren in de formulering. Trefzekerheid in de woordkeuze is over het algemeen hoog, al komen enige verwarring en onjuist woordgebruik wel voor.
Introduceert nieuwe medewerkers 3.3 Maakt nieuwe werknemers wegwijs in de processen en procedures in het bedrijf, legt de bedrijfsregels uit 3.3 Informeert de medewerkers o over het ondernemings- en afdelingsbeleid tijdens het werkoverleg 3.4 o over de veranderingen in het werk, de afdelings-resultaten, de actuele zaken en de knelpunten tijdens het werkoverleg 3.4 Stelt alternatieven voor als hij problemen voorziet bij de uitvoering van de werkopdracht 3.1
16
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing: Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica. Incidentele vergissingen, niet stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar zijn zeldzaam en worden meestal direct verbeterd. Kan langere stukken tekst produceren in een normaal tempo; hoewel er tijdens het zoeken naar patronen en uitdrukkingen, aarzelingen voorkomen, zijn er weinig, overigens niet storende pauzes.
In Checklist Taaltaken: Taaltaak 10. Aan een werkoverleg deelnemen Taaltaak 17. Een gesprek op de werkvloer voeren
Kan gegevens en gesprekken samenvatten 3.1 Gebruikt presentatievaardigheden tijdens werkoverleg 3.4 Geeft feedback aan de medewerkers 3.2, 3.3 Hanteert op gepaste momenten vaktaal
2. Lezen 2.1 Zakelijke teksten Taalhandelingen Lezen van informatieve teksten: o vaktechnische naslagwerken en/of theorieboeken teksten m.b.t. materialen en middelen, houtbewerking, constructies, arbo, etc. 1.2-1.9, 2.1-2.12 o artikelen uit vakbladen, van internet 1.1, 2.1 o materiaalstaten / afkortstaten 1.2, 1.3, 2.1, 2.2 o werkopdrachten 1.1, 1.4, 2.1 o planningen 1.1, 2.1-2.11 o het kwaliteitshandboek 1.3, 2.1-2.11 o verwerkingsvoorschriften van reparatieen egalisatiemiddelen 2.5 o orders 2.10, 3.1, 3.2 o IKB-lijsten 2.1-2.11, 3.5 o productieplanningen 3.2, 3.5 o onderhoudsgegevens of gegevens voor arbo, milieu en kwaliteit 3.5 Lezen van instructies: o handleidingen van machines 1.4-1.7, 2.6, 2.7 o parameters van CNC-programma’s 1.5 o bedieningsinstructies 1.4-1.7, 2.6, 2.7 o opschriften van onderhoudsmiddelen 1.8, 1.9, 2.12 o lijmvoorschriften en –opschriften 2.5 Lezen van betogende teksten
Kenmerken van de teksten op niveau 3F
De teksten zijn relatief complex, maar hebben een duidelijke opbouw die tot uiting kan komen in het gebruik van kopjes. De informatiedichtheid kan hoog zijn.
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 3F Techniek en woordenschat: De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden. Begrijpen: Kan tekstsoorten benoemen. Kan de hoofdgedachte in eigen woorden weergeven. Begrijpt en herkent relaties als oorzaakgevolg, middel-doel, opsomming e.d. Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken, meningen en feiten. Maakt onderscheid tussen standpunt en argument. Maakt onderscheid tussen drogreden en argument. Interpreteren: Trekt conclusies naar aanleiding van een (deel van de) tekst. Trekt conclusies over de intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur. Evalueren: Kan het doel van de schrijver aangeven als ook de
17
o
websites, brochures en aanvullende informatie over materialen en middelen 3.5, 3.6
talige middelen die gebruikt zijn om dit doel te bereiken. Kan de tekst opdelen in betekenisvolle eenheden, en kan de functie van deze eenheden benoemen. Kan de argumentatie in een betogende tekst op aanvaardbaarheid beoordelen. Kan de informatie in een tekst beoordelen op waarde voor zichzelf en anderen. Samenvatten: Kan een tekst beknopt samenvatten voor anderen. Opzoeken: Kan de betrouwbaarheid van bronnen beoordelen, vermeldt bronnen. Kan snel informatie vinden in langere rapporten of ingewikkelde schema’s. In Checklist Taaltaken: 5. Een schema lezen 6. Een instructie lezen 9. Formulieren en bonnen lezen
3. Schrijven 3.2 Formulieren invullen, berichten, advertenties en aantekeningen Taalhandelingen
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 2F
Maakt aantekeningen: o een materiaalstaat / afkortstaat 1.1 o een werkomschrijving 1.1, 2.1 o stelt de parameters voor het CNCprogramma vast 1.5 o een planning 3.2 o maakt aantekeningen tijdens het werkoverleg 3.4
Kan formulieren invullen: o het onderhoudsschema 1.9, 2.11 o IKB-lijsten* 1.3, 2.6, 2.8-2.10 o maakt planningen (met behulp van planningssoftware) 3.2
Kan notities, berichten en instructies schrijven waarin eenvoudige informatie van onmiddellijke relevantie voor vrienden, docenten en anderen wordt overgebracht. Kan formulieren invullen. Kan aantekeningen maken tijdens een uitleg of les. Zie verder beschrijving hieronder bij 3.3 Verslagen, werkstukken, samenvattingen, artikelen
In Checklist Taaltaken: Taaltaak 8. Formulieren en bonnen invullen Taaltaak 16. Een memo schrijven Er is niet echt een taaltaak in de Checklist Taaltaken die overeenkomst met ‘aantekeningen maken’
Informeert zijn direct leidinggevende (indien nodig) schriftelijk over o het functioneren van de medewerkers 3.2 o de vacante functie 3.2 Stelt een plan op voor het (preventief) onderhoud van productiemiddelen 3.6
18
3.3 Verslagen, werkstukken, samenvattingen, artikelen Taalhandelingen
Kenmerken van de taakuitvoering op niveau 2F Kenmerken deelnemer:
Maakt een verslag van het werkoverleg 3.4
Maakt een verslag van functionerings- en beoordelingsgesprekken 3.2 Administreert en archiveert nauwkeurig op correcte wijze gegevens (bijvoorbeeld ikblijsten, onderhoudsgegevens of gegevens voor arbo, milieu en kwaliteit) 3.7
Kan verslagen en werkstukken schrijven met behulp van een stramien en daarbij informatie uit verscheidene bronnen samenvoegen.
Samenhang: Gebruikt veel voorkomende verbindingswoorden (als, hoewel) correct. De tekst bevat een volgorde; inleiding, kern en slot. Kan alinea’s maken en inhoudelijke verbanden expliciet aangeven. Maakt soms nog onduidelijke verwijzingen en fouten in de structuur van de tekst. Afstemming op doel: Kan in teksten met een eenvoudige lineaire structuur trouw blijven aan het doel van het schrijfproduct. Afstemming op publiek: Past het woordgebruik en toon aan het publiek aan. Woordgebruik en woordenschat: Varieert het woordgebruik, fouten met idiomatische uitdrukkingen komen nog voor. Spelling, interpunctie en grammatica: Vertoont een redelijke grammaticale beheersing. Leesbaarheid: Gebruikt titel en tekstkopjes. Heeft bij langere teksten (meer dan twee A4) ondersteuning nodig bij aanbrengen van de layout. In Checklist Taaltaken: Taaltaak 3. Een werkstuk / verslag schrijven
4. Begrippenlijst en taalverzorging 4.1 Begrippenlijst De deelnemers moeten verschillende begrippen kennen om over taal en taalverschijnselen te kunnen spreken. Zie: tabel 1 op blz. 22 van het Referentiekader Taal en Rekenen. 4.2, 4.3, 4.4 De vereiste kwaliteit van de mondelinge taalvaardigheden is in bovenstaande tabellen al genoemd. Zie voor de taalverzorging van schriftelijk werk tabel 2 op blz. 26 van het Referentiekader Taal en Rekenen. Het niveau van de schrijfvaardigheden is gesteld op 2F.
19