TAALFILOSOFIE WAT IS BETEKENIS?
MENTALISME John Locke (1632 – 1704) An Essay concerning Human Understanding (1689)
MENTALISME “Words in their primary or immediate SignificaOon, stand for nothing, but the Ideas in the Mind of him that uses them, how imperfectly soever, or carelesly those Ideas are collected from the Things, which they are supposed to represent.” (III.ii.2)
MENTALISME Betekenis is een idee (gedachte, neurofysiologisch proces, informaOonele toestand, intenOe) in het hoofd van de spreker.
MENTALISME KriOek: communicaOe wordt giswerk. Iedereen spreekt zijn eigen taal.
De naïeve betekenistheorie De betekenis van een woord is het object waar dat woord voor staat.
De naïeve betekenistheorie KriOek: De informaOviteit van idenOteitsuitspraken – a=a versus a=b SubsOtuOe van synoniemen in intensionele contexten. Uitspraken over niet bestaande (ficOeve) enOteiten (eenhoorns, de Syrenen)
GOTTLOB FREGE (1848 – 1925) NAAM " " " " SINN BEDEUTUNG (= object)
NAMEN • WAT IS SINN?
SINN VAN NAMEN • CARNAP: SINN IS EEN FUNCTIE VAN NAMEN NAAR OBJECTEN • DESCRIPTIVISTEN: SINN IS EEN BESCHRIJVING VAN DE BEDEUTUNG
NAMEN • John Stuart Mill (1806 – 1873) • A System of Logic (1843)
NAMEN • John Stuart Mill (1806 – 1873) • Concrete versus abstracte namen
NAMEN NAMEN • ALGEMEEN (general) • SINGULIER (singular)
NAMEN NAMEN • N. b. speciaal geval: namen voor collectieven • Het elftal • De groep • Het team
NAMEN NAMEN • Concreet • Abstract
NAMEN “A concrete name is a name which stands for a thing; an abstract name is a name which stands for an attribute of a thing.”
NAMEN Nota bene: Mill beschouwt predicaten ook als namen, wanneer ze staan voor concrete eigenschappen. Bijvoorbeeld: ‘De muur is wit.’ ‘Het witte op de muur.’
NAMEN Het witte • Concreet: het witte in het object • Abstract: de eigenschap wit
NAMEN • Connoterende namen • Niet-connoterende namen
NAMEN “A non-connotative term is one which signifies a subject only, or an attribute. A connotative term is one which denotes a subject, and implies an attribute.”
NAMEN Connoterende namen: “The name [men], therefore, is said to signify the subjects directly, the attributes indirectly; it denotes the subjects, and implies that, or involves, or indicates, or as we shall say henceforth connotes, the attributes.”
NAMEN Connoterende namen hebben in de Fregeaanse terminologie Sinn en Bedeutung .
NAMEN Niet-connoterende namen: “If, like, the robber in the Arabian Nights, we make a mark with chalk on a house to enable us to know it again, the mark has a purpose, but has not properly any meaning. The chalk does not declare anything about the house; it does not mean, This is such a person’s house, or This is a house which contains booty.”
NAMEN Niet-connoterende namen hebben, in de Fregeaanse terminologie, geen Sinn, maar alleen Bedeutung. Dus volgens Mill moet voor namen de naïeve betekenistheorie gehandhaafd blijven.
NAMEN Niet-‐connoterende namen: Toch de drie problemen: 1. Bezwaar van cogniOeve significanOe 2. Bezwaar van toeschrijving van overtuigingen (belief ascripOons) 3. Bezwaar van betekenisvolle zinnen met niet-‐ verwijzende (non-‐referring) namen
NAMEN Niet-‐connoterende namen: Toch de drie problemen: Oplossing: descripOe-‐theorie van eigennamen? Informeel: moeten we Mills theorie daarom verwerpen en volhouden dat ook eigennamen connotaOe hebben?
NAMEN
SINN (CONNOTATIE/INTENSIECarnap) NAAM OBJECT
NAMEN • BESCHRIJVINGS-THEORIEËN VOOR NAMEN 1. ER IS EEN EIGENSCHAP DIE AAN BEPAALDE VOORWAARDEN VOLDOET 2. DE SPREKER ASSOCIEERT DIE EIGENSCHAP MET DE NAAM
NAMEN 3. DE NAAM VERWIJST NAAR OBJECT O, INDIENN O HET ENIGE DING IS MET DIE EIGENSCHAP 4. ALS F EEN PREDICAAT IS DAT DIE EIGENSCHAP UITDRUKT DAN IS DE NAAM SYNONIEM MET DE UNIEK BEPALENDE BESCHRIJVING ‘DE F’.
NAMEN NOTA BENE: ER SPELEN HIER TWEE DINGEN: 1. DE THESE DAT DE BETEKENIS VAN DE NAAM SYNONIEM IS MET EEN UNIEK BEPALENDE BESCHRIJVING 2. HET VASTLEGGEN (FIXEREN) VAN DE VERWIJZING (clausule 4 vervalt)
NAMEN VS. BESCHRIJVINGEN • ‘De schilder van de Nachtwacht heem goed gekeken naar Caravaggio.’ • ‘Wie is dat dan?’ • ‘Rembrandt van Rijn.’ • ‘Oh, I see.’ Waarom stopt de dialoog hier?
NAMEN VS. BESCHRIJVINGEN • • • •
‘Jantje, hoeveelis 7 + 5?’ ‘8 + 4!’ ‘Niet zo flauw: hoeveel is 7 + 5?’ ’12, juffrouw.’
NAMEN VS. BESCHRIJVINGEN • • • •
‘7 + 5?’ ‘8 + 4!’ ‘Zelfde Bedeutung, verschillende Sinn, nl. 12.’ Heem ‘12’ ook Sinn?
ZUIVERE BESCHRIJVINGSTHEORIE • Beschrijving bevat geen namen, geen aanwijzende voornaamwoorden (geen indexicals en geen demonstraOva)
ZUIVERE BESCHRIJVINGSTHEORIE • • • • • •
Wie was Rembrandt? De schilder van de Nachtwacht. Wat is de Nachtwacht? Het mooiste schilderij van het Rijksmuseum. Wat is het Rijksmuseum? Het grootste museum van Amsterdam.
ZUIVERE BESCHRIJVINGSTHEORIE • • • • • • •
Wat is Amsterdam? De hoofdstad van Nederland. Wat is Nederland? Een land in Europa. Wat is Europa? Een conOnent op Aarde Wat is de Aarde?
NAMEN • BEZWAREN TEGEN DE DESCRIPTIETHEORIE 1. MODALE BEZWAREN 2. EPISTEMOLOGISCHE BEZWAREN 3. SEMANTISCHE BEZWAREN
MODALITEITEN Modale logica 1. AleOsche (op waarheid betrokken) noodzakelijk waar feitelijk waar mogelijk waar
MODALITEITEN Modale logica 2. Epistemisch (op kennis betrokken) 3. Temporeel (op Ojdbetrokken) 4. DeonOsch (op plichten betrokken)
KRIPKE • MODALE BEZWAAR: ‘modaal’ betekent in deze context ‘noodzakelijk/feitelijk/mogelijk’ betreffend
KRIPKE • MOGELIJKE WERELDEN SEMANTIEK • MOGELIJK • NOODZAKELIJK
KRIPKE Let goed op hoe de woorden ‘mogelijk’ en ‘noodzakelijk’ gebruikt worden! • De re • De dicto
KRIPKE 1. 9 is noodzakelijk groter dan 7. 2. 9 = het aantal der planeten. 3. Het aantal der planeten is noodzakelijk groter dan 7.
KRIPKE • Quine: "the human predicament is the Humean predicament” • In de werkelijkheid geen noodzakelijkhei • Projectie van de menselijke geest op de werkelijkheid
KRIPKE • ‘HET AANTAL DER PLANETEN IS NOODZAKELIJK GROTER DAN 7.’ • DE DICTO interpretatie: HET IS EEN NOODZAKELIJKE WAARHEID DAT: HET AANTAL DER PLANETEN GROTER DAN 7 IS.
KRIPKE • ‘HET AANTAL DER PLANETEN IS NOODZAKELIJK GROTER DAN 7.’ • DE RE interpretatie: HET AANTAL DER PLANETEN HEEFT DE NOODZAKELIJKE EIGENSCHAP DAT HET GROTER DAN 7 IS.
KRIPKE • Hoe moeten we ‘noodzakelijk’ en ‘mogelijke waarheden’ begrijpen? • Een mogelijke waarheid is waar in ten minste één mogelijke wereld • Een noodzakelijke waarheid is waar in alle mogelijke werelden.
KRIPKE • WAT IS EEN MOGELIJKE WERELD? • VOORBEELD KRIPKE: GOOIEN MET TWEE DOBBELSTENEN A EN B • DE MOGELIJKE UITKOMSTEN VAN EEN WORP ZIJN I.C. 36 MOGELIJKE WERELDEN
KRIPKE MODALE BEZWAAR: Willem Elsschot is de schrijver van Kaas 1. Als W. E. bestaat, dan is hij de schrijver van Kaas. 2. Als de schrijver van Kaas bestaat, dan is hij de schrijver van Kaas.
KRIPKE MODALE BEZWAAR: 1. Als W. E. bestaat, dan is hij de schrijver van Kaas. GEEN NOODZAKELIJKE WAARHEID, WANT ER IS EEN MOGELIJKE WERELD WAARIN WILLEM ELSSCHOT NIET DE SCHRIJVER VAN KAAS IS.
KRIPKE • MODALE BEZWAAR: 2e voorbeeld Shakespeare, indien hij bestaan heeft, schreef Hamlet, Macbeth, en Romeo en Juliet. Indien iemand een Engelse schrijver is die de enige auteur is van Hamlet, Macbeth, en Romeo en Julie, dan is hij Shakespeare.
KRIPKE • MODALE BEZWAAR: De descriptie theorie zegt: Shakespeare = de schrijver van Hamlet, Macbeth, en Romeo en Juliet.
KRIPKE • MODALE BEZWAAR: Substitutie in de twee zinnen: Iemand is de Engelse schrijver die Hamlet, Macbeth, en Romeo en Juliet schreef, indienn hij de Engelse schrijver is die Hamlet, Macbeth, en Romeo en Juliet schreef.
KRIPKE • MODALE BEZWAAR: Dan zouden deze twee zinnen noodzakelijke waarheiden moeten zijn: Shakespeare, indien hij bestaan heeft, schreef Hamlet, Macbeth, en Romeo en Juliet. Indien iemand een Engelse schrijver is die de enige auteur is van Hamlet, Macbeth, en Romeo en Julie, dan is hij Shakespeare
KRIPKE • MODALE BEZWAAR: Maar: Shakespeare, indien hij bestaan heeft, schreef Hamlet, Macbeth, en Romeo en Juliet. kan geen noodzakelijke waarheid zijn,want er is een mogelijke wereld, waarin Shakespeare heeft bestaan, maar geen schrijver is geweest.
KRIPKE • MODALE BEZWAAR: Maar… Indien iemand een Engelse schrijver is die de enige auteur is van Hamlet, Macbeth, en Romeo en Julie, dan is hij Shakespeare kan geen noodzakelijke waarheid zijn, want er is een mogelijke wereld, waarin iemand anders de schrijver is geweest. (Zie N. Salmon, R&E, 1982)
KRIPKE • MODALE BEZWAAR: berust op de intuïtie dat de naam ‘Shakespeare’ naar de zelfde persoon blijft verwijzen, ook in contrafeitelijke (counterfactual) situaties waarin hij of zij kenmerkende eigenschappen mist
KRIPKE • VERDEDIGING VAN DESCRIPTIE-THEORIE: • SEARLE’S CLUSTER-THEORIE • De betekenis van een naam is niet synoniem met 1 uniek bepalende beschrijving, maar met een cluster van uniek bepalende beschrijvingen, een verzameling disjuncties waarvan er tenminste 1 waar moet zijn.
KIRPKE • BEZWAAR BLIJFT BESTAAN: ook alle disjuncten kunnen onwaar zijn, dan nog verwijst een naam naar een object.
KRIPKE • NAMEN ZIJN RIGID DESIGNATORS. • Een naam is een rigid designator indienn het naar het zelfde object verwijst in alle mogelijke werelden.
KRIPKE • MODALE BEZWAAR TREFT FIXEREN VAN VERWIJZING NIET!
KRIPKE • EPISTEMOLOGISCHE BEZWAAR • SPREKER HOEFT NIET TE WETEN DAT WILLEM ELSSCHOT KAAS GESCHREVEN HEEFT OM TOCH ZIJN NAAM ZINVOL TE KUNNEN GEBRUIKEN.
KRIPKE • EPISTEMOLOGISCHE BEZWAAR Shakespeare, indien hij bestaan heeft, schreef Hamlet, Macbeth, en Romeo en Juliet. Indien iemand een Engelse schrijver is die de enige auteur is van Hamlet, Macbeth, en Romeo en Julie, dan is hij Shakespeare.
KRIPKE • EPISTEMOLOGISCHE BEZWAAR: De descriptie theorie zegt: Shakespeare = de schrijver van Hamlet, Macbeth, en Romeo en Juliet.
KRIPKE • EPISTEMOLOGISCHE BEZWAAR: Dan moeten de twee zinnen a priori kennis uitdrukken, i.e. kennis die we kunnen rechtvaardigen door een beroep te doen op algemeens geldige beginselen. Maar… de twee zinnen drukken a posteriori kennis uit!
KRIPKE • EPISTEMOLOGISCHE BEZWAAR: a posteriori kennis, i.e. kennis die we moeten rechtvaardigen door een beroep te doen op waarneming van de feiten.
KRIPKE • SEMANTISCHE BEZWAAR • Columbus was de eerste Europeaan die voet aan land zette in Amerika. Echter: deze uniek bepalende beschrijving is niet waar van Columbus, maar van een Noorse zeevaarder uit de Middeleeuwen.
KRIPKE • SEMANTISCHE BEZWAAR • Of Columbus daadwerkelijk de eerste Europeaan was die voet aan land zette in Amerika is irrelevant voor de verwijzing van ons gebruik van de naam ‘Columbus’.
KRIPKE • DE CAUSALE VERWIJZINGSTHEORIE • Na doopact causale communicatieve keten tot aan gebruik heden ten dage. • Mozes • Madagascar
KRIPKE • NAMEN ZIJN RIGID DESIGNATORS. • Een naam is een rigid designator indienn het naar het zelfde object verwijst in alle mogelijke werelden waarin dat object bestaat.
KRIPKE Analytisch
A priori
A posteriori
A=a
?
Vrijgezel is ongehuwd. AA Synthetisch
Alles wat gekleurd is Metalen zetten bij uitgebreid in de ruimte. verhitting uit. Voor een rechthoekige driehoek geldt: a2+b2=c2
KRIPKE • ANALYTISCHE OORDELEN: • Oordelen waarin het predicaatsbegrip vervat zit in het subjectsbegrip. Kant: ‘erläuterend’ Een vrijgezel is ongehuwd.
KRIPKE • SYNTHETISCHE OORDELEN: • Oordelen waarin het predicaatsbegrip iets toevoegt aan het subjectsbegrip. Kant: ‘erweiterend’ De vrijgezel is kaal.
KRIPKE • A priori oordelen: Voor het bewijzen van de waarheid van a priori oordelen hoeft men alleen een beroep te doen op universele logische wetten en definities. (Frege, GdA, p. 4)
KRIPKE • A posteriori oordelen: Voor het bewijzen van de waarheid van a posteriori oordelen moet men ook een beroep doen op waarneming van de feiten. (Frege, GdA, p. 4)
KRIPKE • Analytische A posteriori oordelen? Voor het bewijzen van de waarheid van a posteriori oordelen waarin dus aan het subjectsbegrip niets word teogevoegd moet men ook een beroep doen op waarneming van de feiten. Bestaan die?
KRIPKE • Analytische A posteriori oordelen? Bestaan die? Traditie na Kant: nee! Kripke: deze ontkenning vooronderstelt dat het analytisch/synthetisch onderscheid samenvalt met het a priori/a posteriori onderscheid.
KRIPKE Kripke: analytisch/synthetisch onderscheid is een metafysisch onderscheid het a priori/a posteriori onderscheid is een kennistheoretisch (= epistemologisch) ondescheid.
KRIPKE Voorbeeld: Water is H2O. Deze identiteitsuitspraak is altijd al waar geweest, alleen hebben wij dat moeten ontdekken.
De naïeve betekenistheorie KriOek: De informaOviteit van idenOteitsuitspraken – a=a versus a=b Uitspraken over niet bestaande (ficOeve) enOteiten (eenhoorns, de Syrenen) SubsOtuOe van synoniemen in intensionele contexten.
De naïeve betekenistheorie De informaOviteit van idenOteitsuitspraken – a=a versus a=b Oplossing: onderscheid tussen semanOek en pragmaOek. ‘semanOcally encoded and pragmaOcaly imparted informaOon’.
De naïeve betekenistheorie De informaOviteit van idenOteitsuitspraken – a=a versus a=b ‘Ketchup = ketchup.’ (Voorbeeld van N. Salmon) Zelfde proposiOe, verschillende uitspraak.
De naïeve betekenistheorie (ficOeve) enOteiten (eenhoorns, de Syrenen) Oplossingen: 1. ‘As if’ zinnen (Kendall Walton, ‘Fearing FicOons’ & Mimesis as make-‐Believe) 2. Verwijzen naar mogelijke werelden, waarin die enOteiten wel bestaan (David Lewis, Kroon).
De naïeve betekenistheorie SubsOtuOe van synoniemen in intensionele contexten. Zie Kripke in MarOnich: ‘A Puzzle about Belief’. ‘Londres est jolie’ versus ‘London is prety’. Pierre en vacances.
PUTNAM De re/ de dicto Alle mensen zijn noodzakelijk levende wezens. De dicto: Het is noodzakelijk dat: alle mensen levende wezens zijn. De re: Alle mensen zijn noodzakelijk levende wezens.
PUTNAM De re: Alle mensen zijn noodzakelijk levende wezens. Dat wil zeggen: mensen hebben de noodzakelijke (essentiële) eigenschap dat ze levende wezens zijn. ESSENTIALISME!
PUTNAM • NATUURLIJKE SOORTEN EN NATUURLIJKE SOORT-TERMEN ‘water’, ‘goud’, ‘kat’, ‘tijger’, ‘walvis’ Verwijzen wij naar natuurlijke soorten met behulp van intensies (Sinn)?
NAMEN • SCHEMA VOOR BESCHRIJVINGSTHEORIEËN VOOR NATUURLIJKE SOORTTERMEN 1. ER IS EEN EIGENSCHAP DIE AAN BEPAALDE VOORWAARDEN VOLDOET 2. DE SPREKER ASSOCIEERT DIE EIGENSCHAP MET DE NATUURLIJKE SOORT-TERM
NAMEN 3. OBJECT O IS EEN LID VAN DE EXTENSIE VAN DE NATUURLIJKE SOORTTERM INDIENN O DIE EIGENSCHAP HEEFT 4. ALS D EEN BESCHRIJVING IS VAN DIE EIGENSCHAP, DAN IS DE NATUURLIJKE SOORTTERM SYNONIEM MET DIE BESCHRIJVING D.
NATUURLIJKE SOORT TERMEN • BEZWAREN TEGEN DE DESCRIPTIETHEORIE – OPNIEUW (ZIE KRIPKE) 1. MODALE BEZWAREN 2. EPISTEMOLOGISCHE BEZWAREN 3. SEMANTISCHE BEZWAREN
PUTNAM • NIEUW SEMANTISCH BEZWAAR • AARDE EN TWEELINGAARDE • OSCAR EN TWIN OSCAR • WATER IS H2O EN WATER IS XYZ
PUTNAM 1. SINN BEPAALT DE BEDEUTUNG 2. SINN ZIT IN JE HOOFD 3. WAT IN JE HOOFD ZIT BEPAALT DE BEDEUTUNG 4. MAAR… WAT IN JE HOOFD ZIT BEPAALT NIET DE BEDEUTUNG 5. DUS: SINN BEPAALT NIET DE BEDEUTUNG
PUTNAM • SEMANTISCH EXTERNALISME – Na de doopact van een natuurlijke soortterm bepaalt de werkelijkheid of het gebruik van een natuurlijke soortterm om te verwijzen naar een natuurlijke soort correct is of niet. – Division of linguistic labour
PUTNAM • EXTERNALISME IN DE FILOSOFIE VAN DE GEEST • DE (FYSIEKE EN SOCIALEBurge?) OMGEVING BEPAALT DE INHOUD VAN IEMANDS GEDACHTEN • OSCAR: ‘IK ZIE WATER’ = IK ZIE H2O • TWEELING OSCAR: ‘IK ZIE WATER’ = IK ZIE XYZ.
PUTNAM • • • • •
TOKENREFLEXIVE ‘IK’, ‘HIER’, ‘NU’ INDEXICALS ‘DIT’, ‘DAT’ NATUURLIJKE SOORTTERMEN HEBBEN EEN INDEXICALE COMPONENT.
PUTNAM • NATUURLIJKE SOORTTERMEN HEBBEN EEN INDEXICALE COMPONENT. “water” is a stuff that bears a certain similarity relation to the water around here. Water at another time or in another place has to bear the relation sameL to our “water” in order to be water.
PUTNAM • Water at another time or in another place has to bear the relation sameL to our “water” in order to be water. • Hieruit volgt: essentialisme. De stof hier voor mij moet bepaalde essentiële eigenschappen gemeen hebben met de stof die ooit zo gedoopt is om water te zijn.