Taal- en toonzetting van de Acte van Vrijmaking en Wederkeer in de context van het Gereformeerd confessioneel taalgebruik van de 19e eeuw.
Essay ter afsluiting van de Common Course van de Master Algemeen van de Theologische Universiteit Kampen. Academisch jaar: 2012/2013
Student: Jac. de Groot (st. nr. 12011) Master Algemeen, richting Kerkgeschiedenis Datum: 31-12-2012
Inhoudsopgave Inleiding .......................................................................................................................................................................... 3 Opbouw van het essay ............................................................................................................................................. 3 1: Achtergronden van de Acte van Afscheiding en de Acte van Vrijmaking ...................................................... 4 De Acte van Afscheiding of Wederkering (1834)................................................................................................ 4 De Acte van Vrijmaking of Wederkeer ................................................................................................................. 4 2: Contextualisering van de Acte van Vrijmaking .................................................................................................... 6 Vergelijking met de Acte van Afscheiding ............................................................................................................ 6 Woordkeuze in de Acte van Vrijmaking ............................................................................................................... 7 De context van de Acte van Vrijmaking ............................................................................................................... 8 Relatie auteur – bron ........................................................................................................................................... 9 Relatie auteur – tekst............................................................................................................................................ 9 Relatie tekst – lezers ............................................................................................................................................. 9 3. Over de Kerk: Bavinck, Kuyper en Schilder ......................................................................................................10 Abraham Kuyper en de Gemeene Gratie ...........................................................................................................10 Herman Bavinck en de Gereformeerde Ekklesiologie .....................................................................................10 Schilder en de Acte van Vrijmaking .....................................................................................................................11 Conclusies .....................................................................................................................................................................12 Bronvermelding ...........................................................................................................................................................13
Inleiding Als afsluiting van de Common Course van de Master Algemeen wordt gevraagd een essay te schrijven met een hermeneutische insteek. De reden hiervoor is, dat het thema van de Common Course ‘hermeneutiek’ is in de Gereformeerde traditie. Met het oog op mijn studie Kerkgeschiedenis heb ik de keuze gemaakt om een historisch onderwerp te pakken en deze met een historisch-hermeneutische aanpak te verhelderen. Het gekozen thema is een vergelijking tussen de Acte van Afscheiding en Wederkeer (1834) en de Acte van Vrijmaking en Wederkeer (1944) in de context van het Gereformeerd confessioneel taalgebruik van de 19e eeuw. Om het Gereformeerd confessioneel taalgebruik van de 19e eeuw te verhelderen, gebruik ik teksten van Abraham Kuyper en Herman Bavinck als vergelijkingsmateriaal.
Opbouw van het essay Het essay heb ik als volgt opgebouwd: In het eerste deel behandel ik kort de achtergronden van de Acte van Afscheiding en de Acte van Vrijmaking. In het tweede deel wil ik ingaan op de overeenkomsten en verschillen tussen de beide Acten en het taalgebruik van Kuyper en Bavinck. Voor beiden heb ik een tekst uitgezocht, die zo mogelijk aansluiting zoekt bij het thema van de ‘Kerk’. Het slot van het essay geeft mijn evaluatie en conclusie van het hoofddeel van het essay.
1: Achtergronden van de Acte van Afscheiding en de Acte van Vrijmaking In dit hoofdstuk worden de achtergronden van de in de titel genoemde Acten behandeld en wil ik ingaan op de inhoudelijke overeenkomsten en verschillen van de acten. De acten worden in chronologische volgorde behandeld.
De Acte van Afscheiding of Wederkering (1834) De Acte van Afscheiding of Wederkering is gedateerd op 13 oktober 1834 en is ondertekend door de kerkenraad van de Nederlands Hervormde Kerk van Ulrum en een heel aantal gemeenteleden. De handtekening(en) van de predikant, Hendrick de Cock (1801-1842), en zijn vrouw ontbreken. Dr. G. Keizer geeft in zijn boek ‘De Afscheiding van 1834’ aan dat de Acte van Afscheiding niet door De Cock zelf geschreven is, omdat de spelling en het handschrift niet overeenkomen met wat bekend is van de geschriften van De Cock.1 De reden van het ontbreken van De Cocks handtekening is niet dat hij het stuk niet geschreven heeft, maar omdat de Acte een geschrift van de kerkenraad en de gemeente van de Hervormde Kerk van Ulrum. De gemeente en de kerkenraad scheiden zich af.2 Op dat moment was, volgens de regels van de Hervormde Kerk, De Cock niet de predikant van de Hervormde Kerk te Ulrum, hij was op 19 december 1833 door het Classicaal bestuur van Middelstum geschorst en op 29 mei 1834 door het Provinciaal Kerkbestuur afgezet.3 Uit bovenstaande is gebleken dat Hendrik de Cock een centrale rol speelde in het ontstaan van de Acte van Afscheiding. Onder invloed van het Reveil (waarin de persoonlijke bekering centraal stond) kwam De Cock, eerst een liberaal denkend predikant, in aanraking met de Dordtse Leerregels en bekeerde hij zich tot een orthodox piëtistisch predikant.4 De voornaamste kritiek van De Cock op de Nederlands Hervormde Kerk was, dat zij zich had afgekeerd van haar wortels, wat zich uitte in de ‘Evangelische Gezangen’, die zich teveel zouden richten op de deugd (een stukje gedachtengoed van de Verlichting, welke ook in de Psalmberijming van 1773 met enige regelmaat naar voren komt), en welke te weinig gericht zouden zijn op de zonde.5 Het Gereformeerde karakter van de Nederlandse Hervormde Kerk was verdwenen in de verwereldlijking van de kerk. De Cock greep terug op de belijdenisgeschriften van de 16 e en 17e eeuw. Hij werd beïnvloed door de Dordtse Leerregels (1618-1619) en de Afscheiding vond plaats op grond van de Schrift en de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561). Om met de 15e-eeuwse Humanisten te spreken: De Cock ging ad fontes, naar de bronnen, van de Gereformeerde Theologie. In de tijd van de opkomst van de natuur- en menswetenschappen, leek De Cock een grote stap terug te doen, maar mijns inziens was hij, wellicht gevormd door zijn aanvankelijk liberale achtergrond, uiterst modern te noemen. Hij wilde de Nederlandse Gereformeerde Kerk terug brengen naar de context waarin zij was ontstaan. Contextualisering als bron van het onstaan van de Gereformeerde Kerken.
De Acte van Vrijmaking of Wederkeer Op 11 augustus 1944 vond in de Lutherse Kerk in Den Haag een vergadering plaats waarin meerdere leden van de Gereformeerde Kerken zich vrijmaakten van verschillende besluiten van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland (ongedeeld) gehouden te Sneek-Utrecht 1939-1943. In deze Keizer, dr. G., ´De Afscheiding van 1834’, J.H. Kok Kampen 1934, 577 Keizer, ‘Afscheiding’, 578 3 Jong, dr. O.J. de, ‘Nederlandse Kerkgeschiedenis’, Uitgeverij G.F. Callenbach BV Nijkerk 1972, 315 4 Selderhuis, dr. H.J., ‘Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis’, Uitgeverij Kok Kampen 2006, 663 5 Selderhuis, ‘Handboek’, 663 1 2
Acte van Vrijmaking wordt slechts één leerstuk genoemd, die volgens Schilder bindend werd opgelegd door de synode. Het betreft het leerstuk van het genadeverbond, waarin gesteld wordt dat ‘het zaad des verbonds (de gedoopte kinderen) krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt.’6 De rest van deze acte gaat in op de synode, die zich teveel macht toeëigent door het uitvoeren van schorsingen en het opleggen van leerstellingen. De Generale Synode zou hierdoor de Gereformeerde Kerken een hiërarchische kerkregering mogelijk maken. Op grond van artikel 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis stelt Schilder dat ‘wij in onze consciëntie geroepen zijn tegen de alzoo ingebroken tirannie en hiërarchische heerschappij te strijden.’7 De kiem van de Vrijmaking lijkt reeds in de jaren ’30 van de 20-ste eeuw gelegd. In het boek ‘Vrijmaking – Wederkeer’, welke in 1994 uitkwam naar aanleiding van het 50-jarig jubileum van de Vrijmaking, stelt M. te Velde dat de meerdere vergaderingen grotere bevoegdheden kregen. “Er ontstond een klimaat waarin een synode bijna boven kritiek verheven was. Men verwachtte een gehoorzaam opvolgen van haar besluiten. Een zelfstandig toetsen ervan aan de hand van Schrift en kerkorde werd niet gewaardeerd.”8 Een ander punt dat wijst op de kiem van de Vrijmaking in de jaren ’30 lijkt te liggen in een redevoering, gehouden door Klaas Schilder op 11 oktober 1934 in Utrecht getiteld ‘Beginsel, recht en betekenis der Afscheiding’. Hierin zegt hij: “Want Micha, de profeet, weet het wel, dat het woord ,,genade-verbond”, geen oorkussen is, om rustig op te gaan liggen, dat het allerminst zich met enig ,,verbonds-methodisme” (een contradictio in terminis trouwens) in verbinding zetten laat.”9 Waar de Generale Synode van 1942 lijkt te stellen dat een gedoopt mens in leer en leven het tegendeel van het geheiligd zijn kan bewijzen, lijkt Schilder hier andersom te redeneren: niet het niet-wedergeboren zijn blijkt uit de daden, maar wedergeboorte blijkt uit gehoorzaamheid. Alsof hij zegt: Wij houden een ieder voor niet-wedergeboren, totdat in hun wandel of leer het tegendeel blijkt. Dat de leergeschillen de doorslag zullen gaan geven voor de Vrijmaking, kunnen wij zien, is in 1939 duidelijk. In augustus 1939 lag er op de tafel van de Generale Synode een deputatenrapport over het genadeverbond, dat haar kritische pijlen op A. Janse, D.H.Th. Vollenhoven en H. Dooyeweerd. Op 29 september volgde een tweede rapport waarin gesteld werd dat Schilder afweek van Schrift en Belijdenis. Dit tweede rapport was mede ondertekend door een aantal curatoren van de Theologische School in Kampen, maar nooit was er van de zijde van de Theologische School een klacht gekomen over het onderwijs gegeven door Schilder. In tegendeel: er was tevredenheid betuigd.10 Hier lijkt de kiem te liggen van de schorsing van Schilder in 1944.
Schilder, prof. dr. K., ‘Acte van Vrijmaking of Wederkeer’, Augustus 1944, Afd. II-A. Schilder, ‘Acte van Vrijmaking’, Afd. I-A. 8 Deddens, D & Te Velde, M., ‘Vrijmaking – Wederkeer’, Uitgeverij De Vuurbaak Barneveld 1994, 36 9 Schilder, prof. dr. K., ‘Verzamelde Werken – De Kerk’, Oosterbaan & Le Cointre N.V. Goes 1962, 84 10 Deddens & Te Velde, ‘Vrijmaking – Wederkeer’, 40 6 7
2: Contextualisering van de Acte van Vrijmaking In het vorige deel werd een beschrijving gegeven van de situatie waarin de de Acte van Afscheiding en de Acte van Vrijmaking waren ontstaan. Nu volgt het hoofddeel van het essay, waarin gericht wordt ingegaan op het taalgebruik en de woordkeuze van prof. dr. K. Schilder in de Acte van Vrijmaking. In het eerste deel wil ik ingaan op de overeenkomsten en verschillen tussen de Acte van Afscheiding en de Acte van Vrijmaking. Daarna wordt de focus gelegd op verschillende passages uit de Acte van Vrijmaking, waarin de woordkeuze opvallend te noemen is en op welke kerkelijke documenten Schilder zich beroept.
Vergelijking met de Acte van Afscheiding Dat er overeenkomsten bestaan tussen de beide actes, dat is niets nieuws onder de zon. Prof. dr. J. Kamphuis schreef hier in 1994 reeds over in het eerder genoemde werk ‘Vrijmaking – Wederkeer’. Op pagina 101 schrijft hij: “Vervolgens moet er op gewezen worden dat de heel duidelijke en nauwe aansluiting bij een historisch document als de Acte van Afscheiding – in het begin is er bijna woordelijke overeenstemming!11 Kamphuis schrijft hier over een bijna woordelijke overeenstemming. Kijkend naar de lopende tekst is er inderdaad een bijna woordelijke overeenstemming. In de bewoording van Kamphuis lijkt het woord ‘bijna’ te zinspelen op het feit dat er passages niet zijn overgenomen uit de Acte van Afscheiding. Daar waar in het eerste deel van de Acte van Vrijmaking de overeenkomsten met de Acte van Afscheiding te vinden zijn, zijn deze ook geciteerd, inclusief bijbehorende naamvallen, die vanaf het eerste hoofdpunt van de Acte op veel plaatsen nergens meer te bekennen zijn en Schilder een meer ‘hedendaags’ Nederlands van de jaren ’40 gebruikt. Een duidelijke reden voor deze breuk in de taal is niet aanwezig. Kamphuis schrijft dat de acte onder grote tijdsdruk is opgesteld12, omdat er inmiddels een synode-uitspraak met betrekking tot de schorsing van Schilder lag, maar dit kan niet het argument zijn om de breuk in taalgebruik te verklaren. Veeleer lijkt het dat Schilder aansluiting zocht bij het document dat het ontstaan van de Gereformeerde Kerken markeert. Uit de geciteerde passages van de Acte van Afscheiding in de Acte van Vrijmaking zit een zorgvuldige lezing van de woorden van 1834. Dat er grote overeenkomsten zijn tussen de beide actes en het taalgebruik op grote delen in de inleiding van de Acte van Vrijmaking simultaan is, betekent niet dat er onzorgvuldig gehandeld is. Zowel in de Acte van Afscheiding, als in de Acte van Vrijmaking wordt gesproken over de kerkelijke tucht. In beide gevallen in het begin van de acte. In 1834 wordt gesteld dat er sprake is van bijna volstrekt verzuim der Kerkelijke tucht13 In de Acte van Vrijmaking wordt gesproken over het ‘thans wel bevestigde misbruik der kerkelijke tucht14. Hieruit blijkt de zorgvuldigheid van de woordkeuze van Schilder met betrekking tot de Acte van Vrijmaking: Daar waar in 1834 gesproken wordt over het nalaten van kerkelijke tucht, erkent Schilder wel degelijk dat de tucht in de Gereformeerde Kerken wordt gehandhaafd, echter niet op een wettige manier. De tucht wordt gebruikt als machtsmiddel om mensen met een bepaalde mening buiten spel te zetten. Een ander aspect in de Acte van Vrijmaking waaruit blijkt dat Schilder zorgvuldig gebruik heeft gemaakt van de Acte van Afscheiding blijkt uit de passage in Afdeling I-B van de acte. Hierin spreekt hij over het ‘bereid zijnde, zoo haast als men dit hebben kan gemeenschap te willen oefenen met allen, die in de eenigheid der leer, welke naar den Woorde Gods is, met ons te willen leven of gaan leven in een aangenomen of wederom aan te nemen kerkenordening,
Deddens & Te Velde, ‘Vrijmaking – Wederkeer’, 101 Deddens, & Te Velde, ‘Vrijmaking – Wederkeer’ 98 13 Cock, H. de, ‘Acte van Afscheiding of weederkeering en toespraak en uitnoodiging aan de Geloovigen en ware Gereformeerden in Nederland’, J.H. Bolt Groningen 1834, 3 14 Schilder, ‘Acte van Vrijmaking’, Inleiding 11 12
op dat Woord gegrond’.15 De Acte van Afscheiding spreekt ook over het gemeenschap willen oefenen met alle ware Gereformeerde ledematen, en vereniging met elke op Gods onfeilbaar woord gegronde vergadering.16 Het grote verschil zit hierin: voorafgaand aan de verklaring van het gemeenschap willen oefenen in de Acte van Afscheiding, wordt de Nederlandse Hervormde Kerk volledig uitgesloten van de gemeenschap, als zijnde ‘niet-kerk’. De Hervormden worden afgescheiden van de Gereformeerde Kerk. Schilder spreekt niet van het afsnijden van de gemeenschap met de Gereformeerde Kerken; ieder lid van de Gereformeerde Kerken is genodigd gemeenschap te blijven oefenen. De Gereformeerde Kerken worden daarmee niet tot niet-kerk verklaard. Hieruit blijkt dat de Acte van Vrijmaking niet de intentie had de gemeenschap te verbreken, maar de gemeenschap op te schorten om de Generale Synode de ogen te openen. Schilder gaat hierin niet mee met 1834, maar stelt zich in 1944 tegenover de Afscheiding. In de Afscheiding verlieten de Gereformeerden een instituut dat niet meer gegrond was op de in de Drie Formulieren van Enigheid beleden en in de kerkenordening gehoorzaamde Woord Gods 17. In 1944 werd uitgegaan van het gegeven dat de Gereformeerde Kerken wel hierop gestoeld waren. Door het gebruik van de Acte van Afscheiding positioneerde Schilder zich in de lijn der Afscheiding. Wat er in 1834 was gebeurd, kleurde de gebeurtenissen van 1944: Zonder Afscheiding was er geen Vrijmaking. Ondanks de verschillen in inzicht – Schilder verwierp de Kuyperiaanse visie van de veronderstelde wedergeboorte – en zijn visie op de werkwijze van de Generale Synode – die meer macht hadden dan hun kerkrechtelijk toekwam – erkende hij de legitimiteit van de, sinds 1892 verenigde, Gereformeerde Kerken in Nederland als de hoeder van het erfgoed van de Afscheiding. Door het gebruik van het 19e eeuwse taalgebruik in gedeelten van de Acte van Vrijmaking leek hij duidelijk te willen maken dat er sinds de Vereniging in 1892 verschillende bloedgroepen in de Gereformeerde Kerk waren, die het leerstellig niet altijd even eens waren met elkaar, maar altijd elkaar leervrijheid hebben gegund.
Woordkeuze in de Acte van Vrijmaking In Afdeling I-A wordt door Schilder gesproken over de ‘vrijgemaakte kerken in deze landen, die een en ander maal den strijd hebben opgenomen in den Naam des Heren, daartoe als door Hemzelf geroepen’.18 De Nederlandse kerken hadden zich reeds tweemaal eerder vrijgemaakt. Het gaat hier dan om de Reformatie en de Afscheiding. De Gereformeerde Kerken in Nederland zijn in feite vrijgemaakte Gereformeerde Kerken. Maar doordat de Generale Synode de kerken door een hiërarchische structuur leerstellingen oplegt, zijn ze de titel ‘vrijgemaakt’ kwijtgeraakt. De term Vrijmaking is in 1944 niet slechts een term om de lading van gevoelens omtrent de synode-uitspraken te dekken, maar ook een historische term, waarmee Schilder zijn ‘volgelingen’ in de lijn van de kerkgeschiedenis plaatst. Gereformeerd verwijst naar 1834 en Vrijgemaakt verwijst naar de strijd van de Nederlandse kerken tegen van Gods Woord afgedwaalde kerken. In Afdeling II-B wordt gesproken over de Schrift en de Belijdenis, als twee onderdelen waaraan de Gereformeerde Kerken zich gebonden hebben. Schilder zegt hierover: ‘welke in onze vrijgemaakte en tezamen gekomen kerken voor het aangezicht Gods te goeder trouw tot accoord van kerkelijke en ambtelijke samenleving zijn aangenomen’19. Het gaat hier om de woorden ‘accoord van kerkelijke en ambtelijke samenleving’. Er lijkt hier een beroep te worden gedaan op de kerkorde. Hoewel de woorden ‘accoord van kerkelijke en ambtelijke samenleving’ niet in de kerkorde voorkomen als zinsdeel, lijkt het er wel op dat het hier mee in Schilder, ‘Acte van Vrijmaking’, Afd. I-B Cock, H. de, ; Acte van Afscheiding’, 6 17 Schilder, ‘Acte van Vrijmaking’, Afd. II-B 18 Schilder, ‘Acte van Vrijmaking’, Afd. I-A 19 Schilder, ‘Acte van Vrijmaking’ Afd. II-B 15 16
verband staat. In het boek ‘De Dordtse Kerkorde’, geschreven door ds. K. de Gier wordt in het commentaar bij Artikel 1, over de samenkomsten het volgende geschreven: ‘In dit opzicht is dan de D.K.O. noodzakelijk als een soort accoord van samenleving’20. De Kerkorde fungeert als de afspraken, die gemaakt worden, waaraan de kerken zich zullen houden. In de Kerkorde staan ook de belijdenissen genoemd, die rechtsgeldig zijn binnen de Gereformeerde Kerken. Vanaf 1967 is de term ook door de Nederlands Gereformeerden aangenomen, die in woord geen kerkorde kennen, maar die als plaatselijke kerken een ‘Akkoord van Kerkelijk Samenleven (AKS) hebben geschreven21. Het AKS heet dan geen kerkorde, maar qua structuur, inhoud en gebruik komt het grotendeels overeen met de kerkorde, zoals die in de verschillende Gereformeerde gezindten worden gehanteerd. Tevens komt Schilder in Afdeling II-B tot de kern van de Acte van Vrijmaking. Hij schrijft het volgende: ‘Wij maken ons vrij van de binding aan de uitspraken, welke juist als binding ook getrouwe candidaten tot den heilige dienst verbiedt te staan naar dezen dienst, en voorts getrouwe ouders verhindert ongeveinsd te betuigen, dat zij de leer, die in de christelijke kerk ,,alhier” geleerd wordt, bekennen de waarachtige en volkomene leer der zaligheid te wezen, en te beloven, in deze leer hun kinderen naar hun vermogen te zullen onderwijzen en te doen onderwijzen. En alzoo keren wij weder tot de geestelijke tezamenvoeging en vereeniging met hart en wil in éénen zelfden Geest, door de kracht des geloofs, rondom een kansel, die niet ontzegd wordt aan getrouwe dienaren Gods, een doopvont, dat niet weert godzalige ouders, een avondmaalstafel, welke niet van zich stoot broeders in den Heere, in het kort, zulke dienaren, zulke ouders, zulke broeders, welke wij ook nu gelijk voor dezen, willen erkennen en erkend weten naar den in den loop van eeuwen beproefd bevonden maatstaaf, die tot op den jare 1942 onder ons recht gebruikt is geweest’22 In twee lange zinnen, in de stijl van 19e eeuws kerkelijk taalgebruik, vat Schilder hier samen waarom de kerken vrijgemaakt worden. In deze woorden klinkt de geest door van de Afscheiding. Ook in 1834 werden trouwe dienaren van God afgezet (De Cock, Scholten) geschorst door de synode. Een kleine verwijzing naar 1892 geeft Schilder ook, met de term ‘vereeniging met hart en wil’. Schilder schrijft in het slot van de Acte, in Afdeling III-B, dat de Vrijmaking plaatsvindt ‘onder erkenning van eigen schuld en zonde’23 Wat bedoelde Schilder hier? Een gebruikelijke kerkelijke formulering, zonder daadwerkelijke toevoeging? Ook in de toelichting op de Acte van Vrijmaking, die op 19 augustus 1944 in de Lutherse Kerk in Den Haag werd gehouden24 wordt op deze vraag geen antwoord gegeven. Gezien het geheel van de Acte van Vrijmaking, zullen deze woorden er niet zomaar staan. Aan het einde van de rede door prof. Schilder, gehouden op 11 augustus 1944 lijkt het of hij geen geduld meer heeft voor zijn zaak te strijden binnen de Gereformeerde Kerken: ‘Ter eener zijde, niet eigenwillig dat genadewerk, dat God gaf in ons land en dat ik noem de Gereformeerde Kerken in Nederland, kapot maken, en niet afsnijden de kans op herstel van de breuk. Maar anderzijds geen drie jaar sukkelen in plaats van te marcheeren als soldaten des Heeren … 25 Het erkennen van de eigen schuld en zonde kan heel goed in verband staan met bovenstaand citaat uit de rede voorafgaand aan de lezing van de Acte van Vrijmaking: het genadewerk van de Here niet kapot willen maken. Desondanks werd de scheuring wel voltrokken en daarmee het genadewerk van de Here kapotgemaakt.
De context van de Acte van Vrijmaking Uit bovenstaande kan over de Acte van Vrijmaking het volgende gezegd worden aan de hand van de hermeneutische relaties, welke aan de orde gekomen zijn op het college van de Common Course op 17 oktober 201226: Gier, ds. K. de, ‘De Dordtse Kerkorde’, Den Hertog, Houten 2001, 24 http://ngk.nl/kerkrecht/?page_id=4 (bezocht op 4 december 2012) 22 Schilder, K. ‘Acte van Vrijmaking’, Afd. II-B 23 Schilder, K. ‘Acte van Vrijmaking’, Afd. III-B 24 Vries, W.G. de (red.), ‘K. Schilder, Verzamelde Werken 1942 – 1944’, Uitgeverij De Vuurbaak, Barneveld 1998, 530 25 Vries, W.G. de, ‘Verzamelde Werken 1942 – 1944’, 523 26 Ik maak hier gebruik van 1 van de genoemde relaties en voeg er zelf twee aan toe: auteur – bron en auteur - tekst. 20 21
Relatie auteur – bron De belangrijkste bronnen voor Schilder in de Acte van Vrijmaking waren allereerst de Acte van Afscheiding uit 1834. De inleiding van de Acte van Vrijmaking is voor een groot gedeelte letterlijk overgenomen. Verder worden de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Kerkorde van de Gereformeerde Kerken en het klassieke Doopformulier gebruikt. De relatie tussen Schilder en zijn bronnen is de Gereformeerde traditie, zoals deze sinds de Reformatie in Nederland zich heeft ontwikkeld. Deze Gereformeerde traditie heeft Schilder gevormd van zijn jeugd af in de Gereformeerde Kerken, als student aan de Theologische School en later als predikant en docent. Relatie auteur – tekst Doordat Schilder gevormd was binnen de traditie van de Gereformeerde Kerken is het niet vreemd dat ook in de Acte van Vrijmaking aansluiting gezocht wordt bij deze traditie. Het woordgebruik sluit ook bij deze traditie aan. De Acte lijkt de 19e eeuw in een notendop te bevatten. Met een oproep tot afscheiding van een kerkenraad, die niet naar het Woord van God handelt. Tegelijk is de Acte een klagen tegen een onwillige Generale Synode, die niet hoort naar de stem van de bezwaarden. Tenslotte is er de oproep tot een hereniging van de verbroken band. Relatie tekst – lezers De tekst roept op tot een vrijmaking van de genomen en gewraakte synode-besluiten. Dat is iets wat duidelijk is. Ook is duidelijk dat het gaat om de Doop en de genomen synodebesluiten, die met de Doop in verband staan. Het woordgebruik is erg wollig en in 1944 al zeer gedateerd. Het is maar de vraag of de gemiddelde Gereformeerde lezer de link tussen de Acte van Vrijmaking en de Gereformeerde traditie heeft opgemerkt.
3. Over de Kerk: Bavinck, Kuyper en Schilder Eerder stelde ik dat Schilder in de traditie van de 19 e eeuwse Nederlandse Gereformeerde traditie de Acte van Vrijmaking heeft opgesteld. De tweede helft van de 19e eeuw van de Nederlandse kerkgeschiedenis staat in het licht van de Afscheiding en de Doleantie, die de opkomst van het Neocalvinisme in Nederland mogelijk heeft gemaakt. Aan de hand van teksten van Herman Bavinck en Abraham Kuyper wordt getracht de Acte van Vrijmaking in de Neocalvinistische traditie te plaatsen.
Abraham Kuyper en de Gemeene Gratie In het tweede deel van de Gemeene Gratie (het leerstellig gedeelte) handelt Kuyper over de kerk als instituut en organisme.27 Ook Kuyper stelt hier dat de kerk zowel een instituut als een organisme is, maar ook dat deze twee grootheden wel elkaars tegenpolen zijn. “Instituut en organisme staan tegenover elkander als het gebouwde tegenover het gegroeide.”28 Kuyper ziet de kerk primair als een organisme, die in het verleden (hemel), heden (aarde) en toekomst bestaat en instrument is van de particuliere genade, dat inwerkt op de samenleving waarin de algemene genade zichtbaar is. Ook erkent hij dat de kerk een tijdelijk ingesteld instituut is tot aan de wederkomst. Inlijving bij de kerk (zowel instituut als organisme) geschiedt door de Doop, die nog voor de bekering plaatsvindt. Het gaat daarbij niet om losse individuën, maar om opeenvolgende geslachten.29 Tegelijk stelt Kuyper met Paulus dat de uitverkorenen al voor de grondlegging van de wereld bij God bekend waren. Lag hier niet reeds de bron van de veronderstelde wedergeboorte? Immers, inlijving bij de Kerk is deel hebben aan de particuliere genade, wat gelijk staat aan het verkrijgen van het heil van God. Door de opeenvolgende geslachten gaat het heil voort. De inlijving in het genadeverbond en Gods wilsbesluit om de gelovigen te verkiezen horen bij elkaar. Hieruit lijkt dus inlijving (door de Doop) gelijk te staan met verkiezing en uiteindelijke redding. De Doop brengt redding. Dit is dus het moment waaruit de doop de wedergeboorte veronderstelt.
Herman Bavinck en de Gereformeerde Ekklesiologie In Deel 4 van zijn Gereformeerde Dogmatiek, welke in 1901 verscheen handelt Herman Bavinck over de kerk. Van belang voor dit onderwerp achtte ik de onderdelen over het wezen van de kerk en de regering van de kerk. Met betrekking tot het wezen van de kerk stelt Bavinck dat de kerk zowel een organisme als een instituut is. Een tweedeling die bij Kuyper ook naar voren komt. Waar Kuyper zich negatief uit over de kerk als instituut, lijken de bewoordingen van Bavinck een positieve insteek te hebben. De kerk als instituut is nodig om mensen tot de gemeente te brengen.30 Even verderop in dezelfde paragraaf: “Het instituut der kerk is volstrekt niet, althans niet volgens de Gereformeerde belijdenis, een product der gemeente, maar eene instelling van Christus.”31 In sub 7 van par. 48 spreekt Bavinck over het ambt aller gelovigen. Hij onderscheidt drie taken voor de gelovigen: 1) zich te voegen bij de gemeenschap van de gelovigen, 2) geroepen tot werkzaamheid in de gemeente en 3) verplicht tot formatie en reformatie van de gemeente.32 Als onderdeel van de (re)formatie is ook dat de gelovigen de schuldige plicht hebben zich af te scheiden, wanneer de kerk in bediening of in ambten zich meer autoriteit toekent, dan de Schrift toelaat.
Kuyper, dr. A. ‘De Gemeene Gratie II’, J.H. Kok N.V., Kampen 1915, 253 - 260 Kuyper, ‘Gemeene Gratie II’, 253 29 Kuyper, ‘Gemeene Gratie II’, 254 30 Bavinck, dr. H. ‘Gereformeerde Dogmatiek’ par. 48.1 http://www.neocalvinisme.nl/hb/dga/hbdga4801.html 31 Bavinck, ‘Gereformeerde Dogmatiek’ par. 48.1 32 Bavinck, ‘Gereformeerde Dogmatiek’ par. 48.7 http://www.neocalvinisme.nl/hb/dga/hbdga4807.html 27 28
Schilder en de Acte van Vrijmaking Wanneer we kijken naar bovenstaande woorden met betrekking tot Kuyper en Bavinck en letten op de inhoud en de taal van de Acte van Vrijmaking, dan vallen een aantal dingen op. Allereerst valt op de vermeende verwerping van het gedachtengoed van Kuyper met betrekking tot de Doop en de positieve benadering van de mening van Bavinck. Datgene wat Bavinck schreef in zijn Gereformeerde Dogmatiek met betrekking tot de kerk als instituut en organisme en over het ambt aller gelovigen, datgene komt min of meer terug in de woorden van de Acte van Vrijmaking, waarin positief gesproken wordt over de regering van de kerk. Het is de regering van de kerk, die er op moet toezien dat de leer en de bediening ervan zuiver blijft en dat de ambten zich houden aan de autoriteit hen gegeven. Bavinck spreekt over een schuldige plicht te scheiden van een kerk, die niet voldoet naar het Woord van God. Dit roept Schilder ook op in 1944 met betrekking tot de Gereformeerde Kerken. Hoewel het woord afscheiding bewust niet gebruikt wordt, lijkt het vrijmaken wel een vorm van afscheiden te zijn. Vanuit dit perspectief wordt ook duidelijk wat in Deel III-B bedoeld wordt met ‘erkenning van eigen schuld en zonde’:33 er wordt voldaan aan de schuldige plicht een valse kerk te verlaten. Tenslotte: is de de leer van Kuyper over de veronderstelde wedergeboorte die de oorzaak is van de vrijmaking? Het antwoord is: ja en nee. Ja, omdat Schilder zich niet kan vinden in de formule dat een kind ‘te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt’34 In het verdere verloop van deel II-A van de Acte van Vrijmaking gaat hij hier op in. Ook luidt het antwoord nee. Want uit de rest van de Acte blijkt meer dat het niet om de leer van de veronderstelde wedergeboorte ging, maar om de binding aan die leer. Het ging om een Generale Synode, die zich meer autoriteit toekende, dan het Woord van God. Vandaag de dag wordt wel gezegd: “Verschil mot er wezen.” De Acte van Vrijmaking ademt deze geest ook. Leervrijheid toestaan binnen de grenzen van de Gereformeerde belijdenis. Het ging niet om de veronderstelde wedergeboorte; de Vrijmaking ging om het behoud van leervrijheid.
33 34
Schilder, K. ‘Acte van Vrijmaking’, Afd. III-B Schilder, K. ‘Acte van Vrijmaking’, Afd. II-A
Conclusies Wat kan er geconcludeerd worden over de Acte van Vrijmaking in het licht van het 19e eeuws Gereformeerd confessioneel taalgebruik? Allereerst dat de Acte aansluiting lijkt te zoeken bij de Acte van Afscheiding: 1) omdat de inleiding bijna woordelijk overeenkomt en 2) beide Actes een beroep doen op de Gereformeerde belijdenisgeschriften. Daarmee werd betoogd dat de Vrijmaking een deel van de Gereformeerde traditie is. Tevens stelde Schilder de Vrijmaking in de lijn der Afscheiding door in de Acte de woorden van Herman Bavinck, die uit een Gereformeerd gezin uit de Afscheiding kwam, met betrekking tot het instituut kerk en het ambt aller gelovigen positief te waarderen. De Acte van Vrijmaking ademt de geest van de Acte van Afscheiding en de 19 e eeuw. Een tijd waarin een jonge gereformeerde minderheid in Nederland een strijd te voeren had tegen de grote vrijzinnige Nederlandse Hervormde Kerk. Ook de Acte van Vrijmaking heeft wel wat weg van deze strijd van de enkeling (Schilder) versus allen (Generale Synode). Het komt er op neer, dat de Acte van Vrijmaking het beste begrepen kan worden door deze te lezen met een 19e eeuwse bril op. Tenslotte kom ik nog terug op de relatie tussen de lezer (het gereformeerde kerklid Anno 1944) en de tekst (Acte van Vrijmaking). Het heeft er alle schijn van dat in 1944 lang niet iedereen inzag, dat de Acte aansluiting zocht bij de Afscheiding van 1834. Mensen gingen mee uit sympathie voor Schilder, of om persoonlijke redenen (ds. Telder met betrekking tot de synode-uitspraak over het eeuwige leven, die hij zag als bindend). Dit had als gevolg dat de Vrijmaking een ratjetoe werd van kerkleden, die het ergens wel of niet mee eens waren: dit moest gaan botsen. De aansluiting maken met het 19e eeuwse Gereformeerde confessionele taalgebruik, wat een mooie vondst was van Schilder om de Vrijmaking te legitimeren, heeft dus averechts gewerkt. De mensen begrepen het taalgebruik niet meer. Hermeneutiek gaat om uitleg en elke tijd vraagt een nieuwe hermeneutiek, één die aansluit bij de tijd waarin geleefd wordt, waarin oude waarheden opnieuw overdacht worden. Met de Acte van Vrijmaking heeft Schilder daarin de plank volledig misgeslagen. De mensen leefden niet meer in de 19e eeuw. De Acte van Vrijmaking is geen nieuwe overdenking van oude waarheden, waarbij men het gevoel van herkenning kreeg. De Acte van Vrijmaking in 1944 had wel iets weg van het Nederlandse leger in mei 1940, die land onder water zette in de hoop de vijand tegen te houden. Vroeger had dit systeem goed geholpen, maar doordat de Duitsers vliegtuigen in konden zetten bleek inundatie overbodig geworden. Wellicht heeft de Generale Synode van 1943-1945 het gebaar van Schilder niet begrepen, omdat zij een andere taal sprak dan Schilder.
Bronvermelding
Boeken Cock, H. de Deddens, D. Gier, K. de Jong, O. de Keizer, G. Kuyper, A. Schilder, K. Schilder, K. Selderhuis, H. Vries, W.G. de
Websites www.neocalvinisme.nl www.ngk.nl
Acte van Afscheiding of Weederkering Vrijmaking – Wederkeer De Dordtse Kerkorde Nederlandse Kerkgeschiedenis De Afscheiding van 1834 De Gemeene Gratie II Acte van Vrijmaking Verzamelde Werken Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis Klaas Schilder – Verzamelde Werken
Groningen Barneveld Houten Nijkerk Kampen Kampen onbekend Goes Kampen Barneveld
1834 1994 2001 1972 1934 1915 1944 1962 2006 1998