‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’ Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart
bron Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie.’ In: Gramma, tijdschrift voor taalkunde 14 (1990), p. 81-106.
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hoop005synt01_01/colofon.htm
© 2002 dbnl / Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart
81
Syntaxis en semantiek van de van die-constructie 1
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart
0 Inleiding Uit de literatuur is bekend dat zinnen met van die-constructies ambigu zijn (zie o.a. Droste 1960, Van der Lubbe 1982, Haegeman 1987). Zin (1) kan betekenen dat Jan ‘kleffe koekjes, weetje wel’ at, ofwel dat Jan at van een bepaalde verzameling kleffe koekjes. (1) Jan at van die kleffe koekjes. Van der Lubbe spreekt in het eerste geval van een ‘schijnbare’ of ‘verbleekte’ partitieve woordgroep. Wij verwijzen in het vervolg naar de eerste lezing met NP-lezing en naar de tweede lezing met PP-lezing. Een van die-constructie met een NP-lezing noemen wij een van die-NP. Dat de van die-NP inderdaad een NP is en geen PP wordt in paragraaf 1.1 aan de hand van een aantal syntactische tests beargumenteerd. Een daaraan gepaard gaande conclusie zal zijn dat de woordgroep in zijn PP-lezing ook inderdaad een PP is. In paragraaf 1.2 zal beargumenteerd worden dat de in (1) gesignaleerde ambiguïteit blijft bestaan wanneer de van die-constructie een telwoord bevat, zoals in (2). (2) Jan at drie van die kleffe koekjes. In paragraaf 2 worden structuren gegeven voor beide lezingen van (1) en (2). De analyse van de van die-constructie in de PP-lezing verleent steun aan een voorstel van Bennis (1979), volgens welk er in (2) sprake is van een lege N met een PP als complement. In de analyse van de NP-lezing van (1) en (2) is echter koekjes het hoofd. Problematisch is dan de status en functie van het determinator-gedeelte van de van die-NP. In paragraaf 3 betogen we dat van die gezien moet worden als een ‘syntactisch atoom’, één woord dus, en dat dit de determinator is van de van die-NP. De analyse wordt ingepast in het kader van Abney (1987). Er zal blijken dat van die zowel qua semantiek als qua distributie grote overeenkomsten vertoont met de nul-determinator. Een belangrijk verschil tussen de twee vinden we in generieke zinnen. Paragraaf 4.1 beschrijft de betreffende feiten. In paragraaf 4.2 wordt een semantische verklaring voorgesteld, die en passant het partitiefachtige uiterlijk van de van die-NP verantwoordt.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
82
1 NP-lezing en PP-lezing 1.1 Van die disambigueringen Het verschil tussen de twee lezingen van de ambigue zin (1) kan duidelijk gemaakt worden aan de hand van de volgende syntactische tests. 1.1.1 PP-over-V Als we de regel PP-over-V toepassen blijft alleen de PP-lezing over: (3) Jan heeft gegeten van die kleffe koekjes. 1.1.2 R-pronominalisatie Als we het complement van van vervangen door een R-pronomen blijft eveneens alleen de PP-lezing over: (4) Jan heeft ervan gegeten. 1.1.3 subcategorisatie Sommige werkwoorden werken eveneens disambiguerend, in die zin dat ze een PP-lezing uitsluiten: (5) Craig draagt altijd van die malle petten. We voorspellen dat deze werkwoorden geen PP-over-V en geen R-pronominalisatie toestaan. Dit blijkt het geval te zijn: (6a) *…dat Craig altijd draagt van die malle petten. (6b) *(Over malle petten gesproken,) Craig draagt er altijd van. 1.1.4 subject De NP-lezing is ook de enige die overleeft als de van die-constituent een subject is, hetzij in bona fide zin, hetzij in een Small Clause (SC): (7a) Er liepen van die eenvoudige marktkooplui op straat. (7b) met van die malle petten op zijn hoofd (7c) Ik eet van die lekkere taartjes altijd helemaal op. (7d) Craig vindt van die malle petten erg leuk. Bemerk overigens in (7a) dat de NP in het complement van van de congruentie met het werkwoord bepaalt.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
83 1.1.5 secundaire predikaten Secundaire predikaten zijn alleen mogelijk in de NP-lezing: (8) Jan eet van die Hollandse kroketjes altijd koud. De PP-lezing is hier uitgesloten. 1.1.6 inbedding onder prepositie Ook hier is de PP-lezing uitgesloten: (9) Hij gaat altijd met van die rare mensen om. 1.1.7 beperkingen op de determinator Bij de NP-lezing is de determinator idealiter die. Discussie is, in afnemende mate, mogelijk over zulke, dergelijke, dat soort. Deze, de, en andere sterke determinatoren zijn uitgesloten. Bij de PP-lezing vinden we dergelijke beperkingen op de determinator niet. Ter illustratie: (10a) Van die hete soep windt Jantje op. ?
(10b) Van zulke soep windt Jantje op. ??
(10c) Van dergelijke/dat soort soep windt Jantje op. (10d) *Van de/deze/mijn soep windt Jantje op. (11) Jantje heeft gesmuld van de/deze/mijn/die/zulke/dergelijke/dat soort (hete) soep. Het voorgaande maakt duidelijk dat wij het onderscheid tussen de twee lezingen van (1) het best opvatten als een categoriaal onderscheid: als we distributioneel een NP afdwingen, bijvoorbeeld door de van die-constructie in de subjectspositie te plaatsen, is enkel de NP-lezing mogelijk; dwingen we een PP af, door bijvoorbeeld PP-over-V, dan is de NP-lezing uitgesloten. We zullen dan ook aannemen dat van die-constituenten in de NP-lezing NP's zijn, en in de PP-lezing PP's. We verklaren dan dat van die-constituenten in de NP-lezing geen PP-over-V kunnen ondergaan (vergelijk (3)), daar ze NP's zijn en de regel niet van toepassing is op NP's. Dat vele werkwoorden alleen de NP-lezing toestaan (vergelijk (5)) kunnen we dan formuleren in termen van lexicale selectie, dat wil zeggen deze werkwoorden selecteren geen PP's. Subjecten kunnen alleen NP's zijn, en dus volgt de afwezigheid van de PP-lezing (vergelijk (7)) uit het feit dat wij 2 die categoriaal aan een PP gekoppeld hebben. De PP-status van de PP-lezing verklaart eveneens waarom een secundair predikaat bij de NP onmogelijk is ((8)), vermits de NP in dit geval het secundair predikaat niet kan c-commanderen. Tenslotte is de onmogelijkheid van de PP-lezing bij inbedding in PP ((9)) verwacht, gegeven dat PP's in PP's, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, uitgesloten zijn.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
84 (12) *Iedereen praat nu over in 1992. Aannemende dat het externe categoriale onderscheid tussen PP en NP hiermee voldoende gemotiveerd is, moeten we onze aandacht richten op de interne structuur van de van die-constructie. Dit zal gebeuren in paragraaf 2. Maar eerst bestuderen we de eigenschappen van (2), de van die-constructie met telwoord.
1.2 Twee van die disambigueringen Er is discussie mogelijk over de vraag of de ambiguïteit die is aangetoond in (1) ook wordt aangetroffen in (2), waar de van die-constituent voorafgegaan wordt door een telwoord. (1) Jan at van die kleffe koekjes. (2) Jan at drie van die kleffe koekjes. De mogelijkheid van een PP-lezing voor van die kleffe koekjes in (2) is evident. Zij wordt geïllustreerd in (13), waar R-pronominalisatie heeft plaatsgevonden, en (14), waaruit blijkt dat er geen beperkingen op de determinator zijn. (13) (Over die kleffe koekjes gesproken,) Jan heeft er drie van gegeten. (14) Jan heeft drie van de/deze/mijn kleffe koekjes gegeten. Is nu ook een NP-lezing mogelijk voor van die kleffe koekjes in (2)? Als in de NP-lezing van die kleffe koekjes een NP is, dan zou men verwachten dat toevoeging van een telwoord mogelijk is, zonder dat de structuur verandert of betekenisverlies optreedt. De vraag spitst zich dus toe op het contrast tussen (2) en (14). Wij menen dat (2) twee verschillende lezingen heeft, die je in (14) niet vindt. Op de volgende manier kan worden aangetoond dat de NP-lezing voor van die kleffe koekjes in (2) inderdaad mogelijk is. Merk op dat R-pronominalisatie van NP's die niet het complement van een prepositie vormen ook mogelijk is. (15a) Jan heeft koekjes gegeten. (15b) (Over koekjes gesproken,) Jan heeft er gegeten. Wij voorspellen dat dit ook mogelijk is met van die-NP's. Dit blijkt zo te zijn: (16a) Jan heeft van die koekjes gegeten. (16b) (Over van die koekjes gesproken,) Jan heeft er gegeten. Wanneer we nu koekjes in (15) en van die koekjes in (16) laten voorafgaan door een telwoord, blijft R-pronominalisatie van deze NP's mogelijk: (17a) Jan heeft drie koekjes gegeten.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
85 (17b) (Over koekjes gesproken,) Jan heeft er drie gegeten. (18a) Jan heeft drie van die koekjes gegeten. (18b) (Over van die koekjes gesproken,) Jan heeft er drie gegeten. Vergelijk nu (18b) met (13). Zin (2) blijkt aanleiding te geven tot twee verschillende R-pronominalisaties, waarvan er één typisch wordt aangetroffen bij complementen van PP's (namelijk (13)) en één bij zelfstandige NP's (namelijk (18b)). De conclusie moet luiden dat ook in (2) sprake is van twee lezingen, één waarin van die kleffe koekjes een PP is, en één waarin deze woordgroep een NP is. Deze conclusie wordt verder onderbouwd wanneer we er accent-verschijnselen bij betrekken. Bij de interpretatie van zin (1) bestaat een voorkeur voor de PP-lezing wanneer we een accent leggen op die. Met een (niet contrastief) accent op kleffe 3 koekjes bestaat er een voorkeur voor de NP-lezing. Dit kan opnieuw aangetoond worden aan de hand van R-pronominalisatie. (19a) Jan heeft van DIE kleffe koekjes gegeten. (19b) Jan heeft ervan gegeten. (19c) *Jan heeft er gegeten. (20a) Jan heeft van die KLEFFE KOEKJES gegeten. (20b) *Jan heeft ervan gegeten. (20c) Jan heeft er gegeten. Voeg je nu een telwoord toe, dan blijven de verschillen in stand: (21a) Jan heeft drie van DIE kleffe koekjes gegeten. (21b) Jan heeft er drie van gegeten. (21c) *Jan heeft er drie gegeten. (22a) Jan heeft drie van die KLEFFE KOEKJES gegeten. (22b) *Jan heeft er drie van gegeten. (22c) Jan heeft er drie gegeten. Wanneer de NP in de van die-constituent zwaarder gemaakt wordt, wordt dit nog duidelijker (23a) Jan heeft drie van die ENORME STAPELS AFWAS weggewerkt. (23b) *Jan heeft er drie van weggewerkt. (23c) Jan heeft er drie weggewerkt Wij concluderen dat van die kleffe koekjes in (2), net zoals in (1), een NP-lezing kan hebben. Dit betekent dat (2) in dezelfde mate structureel ambigu is als (1). Dit ondersteunt, wellicht ten overvloede, de analyse van de van die-constituent in de 4 NP-lezing als een NP.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
86
2 Van die structuren In deze paragraaf worden voorstellen besproken voor de structuur van (drie) van die kleffe koekjes in de PP- en de NP-lezing.
2.1 (drie) van die kleffe koekjes [PP-lezing] In paragraaf 1.1 werd geconcludeerd dat van die kleffe koekjes in de PP-lezing van de categorie PP is. De constructie heeft dan een prepositie, van, als hoofd: (24)
Wat gebeurt er nu als zo een PP voorafgegaan wordt door een telwoord? Zonder twijfel wordt de gehele constituent dan een NP. Getuige: (25) Drie van die kleffe koekjes waren over. Op de vraag wat het hoofd van deze NP is, dienen zich drie kandidaten aan: het telwoord (Van der Lubbe 1982), het hoofd van de ingebedde NP (Klein 1977, 1981), en een leeg hoofd (Bennis 1979, Abney 1987). Klein (1981) analyseert drie van die kleffe koekjes (met de PP-lezing voor de van-constituent) als volgt: (26)
Koekjes is hier het hoofd van de NP drie van die kleffe koekjes. De structuur in (26) komt dicht in de buurt van de structuur die we verderop zullen voorstellen voor de NP-lezing van drie van die kleffe koekjes. Dat Klein hier echter uitsluitend de PP-lezing voor ogen heeft, blijkt uit het feit dat zijn voorbeeldzinnen doorgaans als determinator mijn hebben in plaats van die; zoals bekend sluit een determinator als mijn een NP-lezing uit.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
87 Tegen de analyse in (26) kunnen verschillende bezwaren ingebracht worden. Ten eerste is de categoriale status van van onduidelijk. Dat is ook zo in de later voor te stellen analyse van de van die-NP, maar we hebben al geconstateerd dat beide lezingen verschillend gedrag vertonen ten aanzien van R-pronominalisatie. Met name (13) lijkt erop te wijzen dat van hier een echte prepositie is, terwijl in (18b) van onderdeel lijkt uit te maken van een NP. (13) (Over die kleffe koekjes gesproken,) Jan heeft er drie van gegeten. (18b) (Over van die koekjes gesproken,) Jan heeft er drie gegeten. Ten tweede voorspelt de analyse in (26) dat koekjes in getal congrueert met de persoonsvorm. Dit is niet het geval: (27) *Eén van die koekjes zijn klef. Het telwoord congrueert wel in getal met de persoonsvorm: (28) Eén van die koekjes is klef. Uit (28) blijkt ook dat het getal van het veronderstelde hoofd niet met het telwoord hoeft te congrueren, wat bij de van die-NP wel het geval is ((29)), evenals bij normale NP's met een meervoudig hoofd ((30)): (29) *één van die kleffe koekjes [NP-lezing] (30) *één koekjes Om deze redenen is het onaantrekkelijk om koekjes te zien als het hoofd van drie van die koekjes in de PP-lezing. De argumentatie van Klein (1977, 1981) ter ondersteuning van de analyse in (26) gaat als volgt. (26) bevat geen PP (en dus ook geen NP in die PP); daardoor bevat de structuur als geheel minder begrenzende knopen dan de structuur van een constructie als drie vrienden van mijn nichtjes, waar vrienden het hoofd is en van, een P, het hoofd van de PP van mijn nichtjes. Klein claimt dus dat drie van mijn nichtjes minder gelaagd is dan drie vrienden van mijn nichtjes. Via subjacentie wordt zo het volgende contrast eenvoudig verklaard: (31a) Mieke zei dat er [een kleuter van [de school van Annemieke]] kon komen. (31b) Mieke zei dat er [een kleuter t kon komen] van de school van Annemieke. (31c) *Mieke zei dat er [een kleuter van [de school t]] kon komen van Annemieke. (32a) Wij hebben [één van de nichtjes van Eline] gezien. (32b) *Wij hebben [één t] gezien van de nichtjes van Eline. (32c) Wij hebben [één van de nichtjes t] gezien van Eline.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
88 In (31c) moet van Annemieke over twee NP-knopen springen, in (32c) van Eline over slechts één. Bennis (1979) tracht deze verschijnselen te verklaren door aan te nemen dat van Eline in (32) op een hoger niveau is aangehecht dan van Annemieke in (31). In (31) dwingt de interpretatie af dat van Annemieke complement is van school (het is de school van Annemieke, niet een kleuter van Annemieke). In (32) is het niet uitgesloten dat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid die het Nederlands heeft om PP's op verschillende niveaus ‘aan te hechten’. Wij zullen nu aantonen dat deze inschatting van Bennis juist is. Het blijkt dat er een soort complement-adjunct asymmetrie bestaat ten aanzien van de mogelijkheid van PP-over-V vanuit NP, en dat Kleins interpretatie van het feitenmateriaal niet conclusief is. Bekijk de volgende zinnen. (33a) Ik heb slechts [één van [de beloftes [aan Marie]] van vorig jaar] geschonden. (33b) Ik heb slechts één van de beloftes aan Marie t geschonden van vorig jaar. (33c) *Ik heb slechts één van de beloftes t van vorig jaar geschonden aan Marie. (34a) Ik heb slechts [één van [de beloftes [aan de houder [van dit paspoort]]]] geschonden. (34b) *Ik heb slechts één van de beloftes aan de houder t geschonden van dit paspoort (34c) *Ik heb slechts één van de beloftes t geschonden aan de houder van dit paspoort. (35a) Ik heb slechts [[één belofte] van vorig jaar over dat roken] geschonden. (35b) Ik heb slechts één belofte van vorig jaar t geschonden over dat roken. (35c) Ik heb slechts één belofte t over dat roken geschonden van vorig jaar. (36a) Ik heb slechts [[één opname][met [een belofte [aan Marie]]]] afgeluisterd. (36b) Ik heb slechts één opname t afgeluisterd met een belofte aan Marie. (36c) *Ik heb slechts één opname met een belofte t afgeluisterd aan Marie. In (33) is aan Marie complement bij belofte, en van vorig jaar niet; aan Marie is niet verplaatsbaar, van vorig jaar wel. In (34) is aan de houder van dit paspoort complement bij belofte, en van dit paspoort bij houder, beide PP's zijn niet verplaatsbaar. In (35) zijn noch van vorig jaar noch over dat roken (noodzakelijk) in complementspositie; beide zijn verplaatsbaar. In (36) is met een belofte aan Marie niet (noodzakelijk) complement van opname, en aan Marie wel complement van belofte; alleen het adjunct kan PP-over-V ondergaan. De conclusie luidt dat complementen van N geen PP-over-V kunnen ondergaan, en adjuncten in 5 N-projecties wel. Van Eline in (32) is verplaatsbaar en kan dus geen complement van nichtjes zijn. Vervangen we (32) door een constructie waarin ondubbelzinnig sprake is van een 6 complements-PP, dan blijkt er geen verschil met (31). Het cruciale voorbeeld is (33c) (vergelijk (31c)):
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
89 (31c) *Mieke zei dat er een kleuter van de school t kon komen van Annemieke. (33c) *Ik heb slechts één van de beloftes t geschonden aan Marie. Er is dus hier geen aanleiding om verschillende structuren aan te nemen voor drie van mijn nichtjes en drie vrienden van mijn nichtjes. Een ander argument voor (26) betreft coreferentie. Klein (1981) signaleert de volgende verschillen: (37a) Jani is één van de bewonderaars van zichzelfi. (37b) *Jani is één van de bewonderaars van hemi. (37c) Jani is een bewonderaar van zichzelfi. (37d) *Jani is een bewonderaar van hemi. (38a) *Jani is een vriend van de bewonderaars van zichzelfi. (38b) Jani is een vriend van de bewonderaars van hemi. Uit (37)-(38) zou men kunnen afleiden dat het voor de coreferentie-verschijnseleii niet uitmaakt of je een bewonderaar hebt of één van de bewonderaars, maar dat het wel een verschil maakt of je één van de bewonderaars hebt of een vriend van de bewonderaars. Als één van de bewonderaars een lege N als hoofd zou hebben (Bennis 1979), zou je verwachten dat deze woordgroep zich gedraagt als een vriend van de bewonderaars, aangezien beide woordgroepen dan eenzelfde structuur zouden hebben. Klein concludeert dan ook dat de NP's in (37) minder gelaagd zijn dan die in (38). Als één van de bewonderaars geen PP bevat, bevat het in totaal maar één NP-knoop (namelijk die van de woordgroep in zijn geheel). Het domein waarbinnen zichzelf in (37a) gebonden moet zijn is dus de matrix-zin, net zoals in (37c). In (38a) daarentegen bevindt zich in de NP een vriend van de bewonderaars van zichzelf een echte PP (van de bewonderaars van zichzelf) met daarbinnen weer een NP (de bewonderaars van zichzelf). Dus wordt zichzelf in (38a) van zijn antecedent gescheiden door twee NP-knopen, zodat het niet gebonden wordt. Nadere analyse leert echter dat zichzelf in geen van de gevallen in (37)-(38) gebonden wordt door Jan. Het antecedent van zichzelf is in al deze gevallen bewonderaar(s) (zie Zwart 1989). Dit blijkt uit de grammaticaliteit van de zinnen in (39): (39a) [Bewonderaars van zichzelf] zouden zoiets nooit doen. (39b) [Een bewonderaar van zichzelf] hoeft zichzelf nog niet knap te vinden. (39c) Ik heb een hekel aan [bewonderaars van zichzelf]. (Zwart 1989:(12)) In de zinnen in (39) is buiten de met haakjes aangegeven NP geen antecedent voor zichzelf te vinden. Het enige antecedent dat in aanmerking komt is het hoofd van de NP zelf. Als dit zo is, dan moet ook in (37)-(38) het bindingsdomein voor zichzelf/hem de NP zijn waarvan bewonderaar(s) het hoofd is, en staan de coreferentieverschijnselen in (37)-(38) los van binding.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
90 Het valt niet moeilijk in te zien hoe in (37a) coreferentie van Jan en zichzelf tot stand komt en waarom dit in (38a) verboden is. Door is worden Jan en één van de bewonderaars van zichzelf in (37a) coreferentieel (of liever: het predikaat één van de bewonderaars van zichzelf geeft een eigenschap van Jan aan). Hetzelfde geldt voor Jan en een vriend van de bewonderaars van zichzelf in (38a). Het verschil tussen (37a) en (38a) is echter dat één van de bewonderaars van zichzelf lid is van de verzameling ‘bewonderaars van zichzelf’, terwijl een vriend van de bewonderaars van zichzelf dat niet is. Bijgevolg is Jan in (37a) een lid van de verzameling ‘bewonderaars van zichzelf’, maar Jan in (38a) niet. Als Jan lid is van de verzameling ‘bewonderaars van zichzelf’ is Jan ook lid van de verzameling ‘bewonderaars’. Dit is dus het geval in (37a), maar niet in (38a). In beide gevallen verwijst zichzelf naar een lid van de verzameling ‘bewonderaars’. In (37a) is het dus mogelijk dat zichzelf verwijst naar Jan, in (38a) niet. Dit verklaart dat (38a) ongrammaticaal is. Bovenstaande redenering sluit niet uit dat Jan en zichzelf in (37a) verschillend geïndiceerd zijn. De interpretatie dat ‘Jan zichzelf bewondert’ is echter onontkoombaar omdat Jan lid is van de verzameling ‘bewonderaars van zichzelf’ en omdat deze verzameling geen leden bevat die niet zichzelf bewonderen. Voor (37c) geldt hetzelfde als voor (37a), met dien verstande dat één stap wordt overgeslagen: Jan wordt onmiddellijk gelijkgesteld aan een bewonderaar van zichzelf, en is dus een lid van de verzameling ‘bewonderaars van zichzelf’. Dit maakt coïndicering van Jan en zichzelf mogelijk, volgens dezelfde redenering als bij (37a). Het uitblijven van coreferentie in (37b) en (37d) kan op dezelfde manier verklaard worden. Opnieuw nemen we aan dat het relevante domein waarbinnen het pronomen niet gebonden mag worden gelijk is aan de NP met bewonderaar als hoofd: in een bewonderaar van hem kunnen bewonderaar en bewonderde niet dezelfde persoon zijn (in tegenstelling tot in een bewonderaar van zichzelf, zie (39)). Hem in (37b) kan dus niet verwijzen naar een lid van de verzameling ‘bewonderaars’. Jan in (37b) is lid van de verzameling ‘bewonderaars’. Dus kunnen Jan en hem hier niet coreferentieel zijn. Hetzelfde geldt voor (37d). In (38b) is Jan geen lid van de verzameling ‘bewonderaars’ en is het dus niet uitgesloten dat Jan en hem coreferentieel zijn. Het cruciale verschil tussen (37a,b) en (38) is dus dat in (37a,b) Jan een lid is van de verzameling ‘bewonderaars’ en in (38) niet. Dit voorspelt dat de verschillen in (37)-(38) verdwijnen wanneer we in (37) is vervangen door ziet. Deze voorspelling komt uit: (40a) *Jani ziet één van de bewonderaars van zichzelfi. (40b) Jani ziet één van de bewonderaars van hemi. (40c) *Jani ziet een bewonderaar van zichzelfi. (40d) Jani ziet een bewonderaar van hemi. De zinnen in (40) vertonen dezelfde coreferentiepatronen als die in (38). In (40) zorgt het werkwoord ziet voor een breuk in coreferentie (Jan kan geen lid meer zijn van de verzameling ‘bewonderaars’), in (38) doet het lexicale hoofd vriend dat. De conclusie moet luiden dat de verschijnselen in (37)-(38) verklaard kunnen worden onder de aanname dat binding in een bewonderaar van zichzelf plaatsvindt binnen de NP bewonderaar van zichzelf. Deze aanname is onafhankelijk noodzakelijk in verband met de grammaticaliteit van de zinnen in (39). Als in een bewonderaar van zichzelf de anafoor zichzelf gebonden wordt door bewonderaar, dan kan aan
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
de verschijnselen in (37)-(38) geen argument ontleend worden ten aanzien van het aantal NP-knopen dat in deze zinnen zichzelf
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
91 van Jan scheidt. Bijgevolg geven deze verschijnselen ook geen aanleiding te veronderstellen dat er in één van de bewonderaars geen sprake is van een PP. Concluderend kunnen we stellen dat geen van de twee argumenten die Klein (1981) voor de structuur in (26) geeft onder nadere analyse standhoudt. Ook hier is dus geen aanleiding voor het maken van een structureel onderscheid tussen drie van mijn nichtjes en drie vrienden van mijn nichtjes. De parallellie tussen drie van mijn nichtjes en drie vrienden van mijn nichtjes die aan het licht is gekomen bij de bespreking van (26) (zie met name (31c) en (33c)) verleent in onze ogen steun aan het voorstel van Bennis (1979), die een lege N als het hoofd van de van die-constructie (in de PP-lezing) beschouwt (zie ook Abney (1987:296)). De overeenkomst tussen (31c) en (33c) volgt nu vanzelf: in beide gevallen is sprake van dezelfde structuur, en in beide gevallen hoort de postverbale PP in de NP. We moeten nu aannemen dat PP-over-V vanuit NP onmogelijk is, en dat in de grammaticale gevallen in (31)-(36) PP ofwel hoger aangehecht is (Bennis 1979) ofwel postverbaal is gebasisgenereerd (Hoekstra 1987) (zie noot 5). De coreferentieverschijnselen in (37)-(38) zijn ook eenvoudig te beschrijven onder de aanname dat het hoofd van één van de bewonderaars een lege N is. Het lege hoofd in deze woordgroep refereert niet zelfstandig, en is voor zijn interpretatie afhankelijk van de erop volgende PP. Zo ontstaat de interpretatie dat één van de bewonderaars lid is van de verzameling ‘bewonderaars’. Het werkwoord is in (37a,b) coïndiceert Jan en het lege hoofd van één van de bewonderaars. Vriend in (38) refereert wel zelfstandig en is dus niet afhankelijk van een eropvolgende PP voor zijn interpretatie. Zo ontstaat de interpretatie dat een vriend van de bewonderaars geen lid is van de verzameling bewonderaars. Opnieuw coïndiceert is in (38) Jan en het hoofd van de erop volgende NP, in dit geval vriend. Hierdoor kan Jan in (37) wel coreferentieel zijn met zichzelf en in (38) niet. Op deze manier kan ook het verplicht optreden van er in (32b) verklaard worden: wanneer de PP waar het lege hoofd zijn interpretatie aan ontleent ontbreekt, kan er voor een interpretatie zorgen (zie Blom (1977)). Van der Lubbe (1982), die voorstelt het telwoord als het hoofd te beschouwen en de gehele NP als een partitieve telwoordsgroep analyseert, meent dat de mogelijkheid van een leeg hoofd moet sneuvelen onder het scheermes van Ockham. Echter, dit scheermes snijdt aan twee kanten: gezien de mogelijkheid van een leeg hoofd is het niet nodig een extra categorie ‘telwoordsgroep’ in de X-bar theorie te 7 introduceren. Samenvattend lijkt het ons het beste een lege N als het hoofd van de woordgroep van het type drie van die kleffe koekjes in de PP-lezing aan te nemen. De structuur van deze woordgroep is dan als in (41): (41)
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
92
2.2 (drie) van die kleffe koekjes [NP-lezing] In paragraaf 1.1 is geconcludeerd dat drie van die kleffe koekjes in de NP-lezing een NP is die voorafgegaan kan worden door een telwoord. Minimaal ziet de constructie er dus zo uit: (42)
Wat is het hoofd van de NP in (41)? Het enige niet-weglaatbare element in drie van die kleffe koekjes in (2) is koekjes. Wij nemen aan dat dat het hoofd is. Dit heeft als onmiddellijk gevolg dat de congruentieverschijnselen (vergelijk (7a) en (43)) verklaard zijn. (7a) Er liepen van die eenvoudige marktkooplui op straat. (43) Er hing van dat werkschuw tuig in de metro rond. Ook het feit dat de NP in de van-constituent en het eventueel aanwezige telwoord in getal moeten congrueren wordt begrijpelijk als die NP het hoofd van de constituent bevat: (44a) twee van die kleffe koekjes (44b) *één van die kleffe koekjes [NP-lezing] (44b) is nu ongrammaticaal om dezelfde reden als (45b): (45a) twee koekjes (45b) *één koekjes Veel minder duidelijk is de analyse van het determinator-gedeelte (drie) van die. Over dit raadselachtige aspect van de van die-NP gaat paragraaf 3.
3 Van die determinatoren 3.1 Abney (1987) Wij zullen bij de beschrijving van het determinator-gedeelte van de van die-NP in de NP-lezing gebruik maken van de zogenaamde DP-analyse, zoals die is voorgesteld door Abney (1987). Deze analyse gaat ervan uit dat het hoofd van de NP niet N is, maar een functionele categorie, D, waarvan de NP het complement is. Deze functionele categorie is vergelijkbaar met C en I, de functionele categorieën die de VP domineren. Deze D kent een eigen maximale projectie, DP. Zoals I of C het hoofd zijn van de zin, zo is ook D het hoofd van de NP. NP's zijn dus feitelijk DP's:
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
93 (46)
Abney stelt D gelijk met de determinator. De argumentatie voor deze analyse ligt voornamelijk op het conceptuele vlak. De 8 DP-analyse maakt dat de zin en de NP parallel gestructureerd zijn. Een voordeel van de DP-analyse is dat er nu meer posities zijn in het determinator-ge-deelte dan in de standaard-analyse (47). (47)
Wij zullen de DP-analyse gebruiken om de van die-constructie te beschrijven. In de volgende paragrafen zullen wij eerst de elementen van en die afzonderlijk bekijken. Dit zal leiden tot de conclusie dat het hier één element, vandie, betreft.
3.2 van In paragraaf 1 is gebleken dat van in de NP-lezing van de van die-constructie niet het hoofd van een PP is. Van is dus geen volwaardige prepositie. Er zijn uit de literatuur meer voorbeelden bekend waar van niet een volwaardige rol als prepositie speelt. Zo kan van het resultaat zijn van een regel genaamd van-insertie (Chomsky 1981), of wordt het gezien als aanhangsel in pseudo-partitieven (Selkirk 1977), of is het predikationeel (als in schatten van kinderen, zie Paardekooper (1956), Van Caspel (1970)), of performatief (als in ik dacht van niet, zie Verkuyl (1977)). In al deze gevallen is van geen echte prepositie. Ons van kan echter niet tot één van deze gevallen teruggebracht worden. Van-insertie vindt plaats in constructies als (48). (48a) Caesar verwoestte de stad. (48b) *Caesars verwoesting de stad (48c) Caesars verwoesting van de stad In (48b), de nominalisatie van (48a), kan de stad geen Casus krijgen, zodat de zin ongrammaticaal is. Insertie van een ‘semantisch lege’ prepositie van maakt de nominalisatie grammaticaal. In van die-NP's bestaat echter geen Casus-probleem. Zin (49a), bijvoorbeeld, kan niet door van-insertie ontstaan zijn uit (49b), omdat die petten in (49b) nominatief Casus krijgt van Tense/AGR op worden.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
94 (49a) Van die malle petten worden door niemand meer gedragen. (50b) Die malle petten worden door niemand meer gedragen. Dat van in de van die-NP niet om reden van Casus geïnserteerd kan zijn blijkt ook uit nominalisatie, waar opnieuw van verschijnt: (50) het dragen van van die malle petten Het eerste van in (50) is het van-insertie van, het tweede van moet iets anders zijn. Pseudo-partitieven (Selkirk 1977) zijn constructies van het type (51) a number of men Zij worden onderscheiden van echte partitieven, van het type (52) a number of the men Selkirk analyseert men als het hoofd in (51), a number als een specificeerder van de NP, en of hangt er los tussen: (53)
Een loshangend van is natuurlijk weinig bevredigend. Abney ziet daarom zowel (51) als (52) als PP's in NP's, met number dus als hoofd van de NP number of (the) men, en of als een echte prepositie. Deze analyse kunnen wij niet overnemen voor de van die-NP (zie paragraaf 1). De analyse van Selkirk leert ons verder ook niets over van, zodat we haar evenmin overnemen. Het is echter niet uitgesloten dat pseudo-partitieven en van die-NP's verwant zijn (zie ook Van der Lubbe 1982). Het predikationele van vinden wij in schatten van kinderen, een boom van een vent, etcetera. Het wordt ‘predikationeel’ genoemd omdat er sprake lijkt te zijn van een subject-predikaats-relatie: die schatten zijn kinderen, dan wel die kinderen zijn schatten (voor discussie, zie Van Caspel (1970)). In onze van die-constructie is echter geen sprake van een subject-predikaats-relatie. Ook het performatieve van, dat altijd een zin lijkt in te leiden (ik dacht van wat zullen we nou hebben?) of gevolgd wordt door wel of niet (ik dacht van niet) (zie Verkuyl (1977)) lijkt in niets op het van in de van die-NP. Wij concluderen dat van in de van die-NP in hoge mate exceptioneel is. Er lijken geen aanwijzingen te zijn voor een aparte positie voor van in de X-bar structuur. Wat wellicht veelbetekenend is, is dat het nooit los van die kan voorkomen. Laten wij daarom eerst naar die kijken.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
95
3.3 die Zoals opgemerkt in paragraaf 1.1 kunnen in de van die-NP in de NP-lezing op de plaats van die (of het enkelvoudige dat) ook andere determinatoren voorkomen, maar al snel verdwijnt dan de NP-lezing. Wij zullen ons beperken tot die. Die is een definiete (of ‘sterke’) determinator. De van die-NP als geheel blijkt echter bij uitstek indefiniet te zijn. Dit wordt glashelder wanneer we een existentiële er-zin als test gebruiken. Het is algemeen bekend sinds Milsark (1974,1977) dat alleen indefiniete NP's in existentiële zinnen kunnen verschijnen. (54) Er liepen marktkooplui/enkele marktkooplui op straat. (55) *Er liepen die/de/alle marktkooplui op straat. De inmiddels welbekende zin (7a) is zonder meer grammaticaal en daarmee schaart de van die-NP zich aan de zijde van de indefinieten. (7a) Er liepen van die eenvoudige marktkooplui op straat Dit blijkt ook uit de onmogelijkheid om een van die-NP te stranden bij VP-topicalisatie. (56a) Dat boek gelezen heb ik wel. (56b) Gelezen heb ik dat boek wel. (57a) Een boek/boeken gelezen heb ik wel. (57b) *Gelezen heb ik een boek/boeken wel. (58a) Van die smeuïge boeken gelezen heb ik wel. (58b) *Gelezen heb ik van die smeuïge boeken wel. Het karakter van de determinator bepaalt of een NP definiet dan wel indefiniet is. Die is definiet en de van die-NP is indefiniet Dus is die niet de determinator van de van die-NP. Wel lijkt de combinatie van die in veel opzichten op een determinator.
3.4 van-die Zwarts (1987) merkt op dat de van die-NP zich in zinnen als (7a) gedraagt als een kaal meervoud. Ook in andere opzichten lijkt deze gelijkenis stand te houden. Bekijk de volgende zinnen. (59a) Jan heeft een uur lang/*in een uur taartjes gegeten. (59b) Jan heeft *een uur lang/in een uur een taartje gegeten.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
96 Het kale nomen taartjes leidt in zin (59a) tot duratief aspect, terwijl het eveneens indefiniete een taartje in (59b) terminatief aspect veroorzaakt (cf. Verkuyl 1972). Het verschil blijkt uit de al dan niet toegestane temporele bepalingen in (59a) en (b). Van die-NP's leiden tot hetzelfde resultaat als kale nomina, blijkens (60). (60) Jan heeft een uur lang/*in een uur van die lekkere taartjes gegeten. Bij subjecten van complement-SC's is de situatie omgekeerd: (61) Jan eet lekkere taartjes in een uur/*een uur lang op. En weer gedragen van die-NP's zich volstrekt parallel. (62) Jan eet van die lekkere taartjes in een uur/*een uur lang op. De gelijkenis tussen van die-NP's en kale nomina wordt volgens Zwarts (1987) versterkt door het feit dat beide kunnen worden voorafgegaan door een determinator als twee. Een en ander noopt Zwarts ertoe van in deze constructie op te vatten als een inverse determinator, die, in termen van een categoriale grammatica, een NP ‘neemt’ en een CN ‘oplevert’, en die daarmee het werk van de determinator die als het ware teniet doet. Toch zijn er wel degelijk verschillen te observeren tussen van die-constructies en kale nomina. Kenmerkend voor een nomen is dat het in principe met elke determinator gecombineerd kan worden; dit geldt echter niet voor van die-constituenten. (63a) *deze/*alle van die lekkere taartjes (63b) de meeste/sommige van die lekkere taartjes (63c) twee/enkele van die lekkere taartjes In (63) zien we dat sommige definiete determinatoren tot ongrammaticaliteit leiden (63a), terwijl andere weliswaar geen ongrammaticaliteit veroorzaken maar wel onherroepelijk een PP-lezing uitlokken en in die zin disambiguerend werken (63b). Alleen indefiniete determinatoren kunnen samengaan met de van die-NP. De indefinietheid blijft dan bewaard. Het verschil met nomina is dus dat van die-NP's inherent indefiniet zijn, terwijl de (in)definietheid van nomina afhangt van de determinator. Eén mogelijke determinator is de nul-determinator, die een indefiniete lezing veroorzaakt. Van die-NP's gedragen zich daarom wel als kale NP's, dat wil zeggen nomina voorafgegaan door een nul-determinator, maar niet als kale nomina zonder meer. Deze lijn verder volgend concluderen we dat van die een status heeft die overeenkomt met die van een nul-determinator. Onzes inziens is van die een o
determinator van de categorie X (een ‘syntactisch atoom’ in de zin van Di Sciullo en Williams 1987) en zouden we net zo goed vandie kunnen schrijven (vergelijk het Franse des en du). Wij stellen dus dat vandie in de van die-NP een lexicale [+plural,-definite] determinator is. Met deze hypothese wordt voorspeld dat er tussen van en die niets kan staan, en deze voorspelling blijkt uit te komen. Alles wat tussen van en die geplaatst kan worden in (64) leidt tot een noodzakelijke PP-lezing.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
97 (64) twee van
zes van
die zwarte katten
mogelijkerwijs -ik dachtdeze of (etc.) Deze stelling voorspelt ook dat de distributie van de [+plural] nul-determinator overeenkomt met die van vandie. Dit lijkt te kloppen (voorbeeldzinnen, met uitzonderingen van die met vandie, ontleend aan Coppen (1988)): (65a) al de boeken *al ø boeken *al vandie boeken (65b) al de vier boeken *al ø vier boeken *al vandie vier boeken (65c) *drie de boeken drie ø boeken drie vandie boeken Behalve het al eerder genoemde verschil (zie (63)) is er echter nog een verschil tussen vandie en de nul-determinator. Van die-NP's lijken geen generieke lezing toe te staan, en NP's met een nul-determinator wel: (67a) Vegetariërs eten geen vlees. ?
(67b) Van die vegetariërs eten geen vlees. Op dit verschil komen we in paragraaf 4 terug. In de DP-analyse kunnen we nu vandie beschrijven als het hoofd van de van 8
die-NP: (68)
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
98
4 Van die generieke zinnen 4.1 Observaties In de voorgaande paragraaf is al gebleken dat de overeenkomsten tussen kale meervouden (katten) en van die-NP's (van die katten) niet uitputtend zijn. Hier zullen we nader ingaan op een belangrijk verschil tussen deze twee categorieën. Het is welbekend dat kale NP's ambigu zijn tussen een generieke en een existentiële interpretatie. (69a) Katten brengen geluk. (69b) Katten hebben gisteren de moestuin vertrappeld. Op dit punt lijken op het eerste gezicht van die-NP's te verschillen van kale meervouden: ?
(70a) Van die katten brengen geluk. (70b) Van die katten hebben gisteren de moestuin vertrappeld. Bij nader inzien echter blijkt de generische lezing soms wel beschikbaar te zijn voor van die-NP's, namelijk indien het nomen in de NP gemodificeerd wordt: (71a) Van die zwarte katten brengen geluk. (74b) Van die katten met witte pootjes brengen geluk. 9
Evenzo is dit het geval wanneer de determinator deiktisch gebruikt wordt. (72) Van DIE katten brengen geluk. [wijzend]
Er lijken dus drie categorieën in het geding te zijn: kale meervouden, gemodificeerde van die-NP's, en ongemodificeerde van die-NP's. Alleen de eerste twee kunnen een generieke lezing krijgen. Veronderstel, in navolging van Carlson (1977), dat het verschil tussen een generieke lezing en een existentiële lezing niet een primitieve eigenschap is van de kale meervouds-NP (in de zin dat er twee verschillende nul-determinatoren zouden zijn), maar een functie van het predikaat: een tijdsonafhankelijk predikaat veroorzaakt een generieke lezing van een kaal meervoud, een tijdsafhankelijk predikaat een existentiële lezing. De volgende zinnen illustreren het contrast tussen de verschillende predikaten. (73a) Kinderen spelen altijd, als ze honger hebben. ?
(73b) Van die kinderen spelen altijd, als ze honger hebben. (73c) Van die Chileense kinderen spelen altijd, als ze honger hebben. (74a) In het park speelden gisteren kinderen. (74b) In het park speelden gisteren van die kinderen. (74c) In het park speelden gisteren van die Chileense kinderen.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
99 In de zinnen met een tijdsafhankelijk predikaat (74) valt geen enkel verschil tussen de drie categorieën NP's te constateren. Carlson noemt de twee typen predikaten respectievelijk individual level-predikaten en stage level-predikaten. De eerste zeggen iets over een individu, de tweede over een spatio-temporeel deel, een toestand. Milsark (1974,1977) onderscheidt de twee soorten predikaten ook al en laat zien dat in existentiële zinnen alleen stage level-predikaten voorkomen. In Nederlandse zinnen met een kaal meervoud kan existentieel er inderdaad alleen voorkomen bij stage level-predikaten. (75a) *Er brengen katten geluk. (75b) Er hebben katten van de kaas gegeten. Ook bij adjectivische predikaten doet zich de gezegde tweedeling voor. (76a) *Er zijn linguïsten verwaand. (76b) Er zijn linguïsten dronken. Het contrast tussen individual- en stage level-predikaten doet zich omgekeerd voor bij predikatieve Small Clauses (SC's): (77a) Bob vindt linguïsten verwaand. (77b) *Bob vindt linguïsten dronken. De semantiek van een werkwoord als vinden vereist dat zijn complement een individual level-predikaat bevat. Gegeven de hierboven voorgestelde analyse van de ambiguïteit van kale meervouden, voorspellen we dat de NP die het subject is van de SC in het complement van vinden geen existentiële lezing kan krijgen. Dit wordt bevestigd, zoals bleek uit (77): de kale NP linguïsten kan niet existentieel geïnterpreteerd worden. Als ongemodificeerde van die-NP's niet generiek geïnterpreteerd kunnen worden, zoals duidelijk werd in (70a) en (73b), voorspellen we tevens dat ze niet kunnen voorkomen als subject van predikatieve SC's. Dit blijkt het geval te zijn: ?
(78a) Bob vindt van die linguïsten verwaand. (78b) Bob vindt van die generatieve linguïsten verwaand. (78c) Bob vindt van die linguïsten uit Volendam verwaand. Omdat de kale van die-NP geen generieke lezing kan krijgen, kan hij niet het subject zijn van een individual level-predikaat; gemodificeerde van die-NP's kunnen daarentegen wel generiek geïnterpreteerd worden, getuige (78b) en (c). Daar een resultatieve SC het resultaat van een aktiviteit denoteert (zie Hoekstra (1988)) ligt het voor de hand aan te nemen dat zulk een SC alleen een tijdsafhankelijk predikaat kan bevatten. We verwachten daarom dat het contrast tussen gemodificeerde en ongemodificeerde van die-NP's hier afwezig zal zijn. (79a) Jan scheldt graag linguïsten verrot.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
100 (79b) Jan scheldt graag van die linguïsten verrot. (79c) Jan scheldt graag van die generatieve linguïsten verrot. De verwachting wordt inderdaad ingelost. De observatie is duidelijk: kale van die-NP's kunnen, in tegenstelling tot gewone kale meervouden en gemodificeerde van die-NP's, geen generieke lezing krijgen. Vatten we dit raadselachtige gedrag van deze NP's op als een eigenschap van de determinator vandie, dan blijkt de determinator daarin niet alleen te staan. Definiete lidwoorden leveren eenzelfde resultaat op. Vergelijk de onderstaande zinnen. (69a) Katten brengen geluk. (80) Katten met witte voetjes brengen geluk. ?
(70a) Van die katten brengen geluk. (81) Van die katten met witte voetjes brengen geluk. ?
10
(82a) De katten brengen geluk. (82b) De katten met witte voetjes brengen geluk. Bovendien blijken niet alleen meervoudige nomina zich op deze wijze te conformeren, maar ook niet-telbare substantieven en nominale infinitieven (vergelijk Hoekstra en Wehrmann (1985)). (83a) Zand bestaat uit kristallen. ?
(83b) Het zand bestaat uit kristallen. (83c) Het zand in de duinen bestaat uit kristallen. ?
(83d) Van dat zand bestaat uit kristallen. (83e) Van dat Spaanse zand bestaat uit kristallen. (84a) Werken is niet gezond. ?
(84b) Het werken is niet gezond. (84c) Het werken in de buitenlucht is niet gezond. ?
(84d) Van dat werken is niet gezond. (84e) Van dat harde werken is niet gezond. De feiten tekenen zich nu scherp af. De vraag blijft natuurlijk hoe we de observaties in deze paragraaf kunnen verklaren. Een syntactische verklaring lijkt moeilijk te geven; een semantische verklaring ligt meer voor de hand. In de volgende subparagraaf zal blijken dat de onderhavige feiten inderdaad semantisch verklaard kunnen worden.
4.2 Semantische verklaring In paragraaf 3 merkten we reeds op dat de van die-NP in een existentiële zin een indefiniete interpretatie krijgt. Beschouw andermaal zin (7a). (7a) Er liepen van die eenvoudige marktkooplui op straat.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
101 Het is een bekend gegeven dat existentiële zinnen individuen of situaties in het discussiedomein introduceren. Er wordt in (7a) dus een onbepaald aantal eenvoudige marktkooplui in het discussiedomein geïntroduceerd. Toch is er een verschil met (85), de variant zonder determinator. (85) Er liepen eenvoudige marktkooplui op straat. In (7a) zijn de eenvoudige marktkooplui weliswaar nieuw in het betreffende discussiedomein, maar niettemin ook in zekere mate al bekend. Er bestaat blijkbaar toch een verzameling eenvoudige marktkooplui, waarvan een aantal elementen in het onderhavige discussiedomein wordt geïntroduceerd. In (85) zijn de eenvoudige marktkooplui volstrekt nieuw; het is heel goed mogelijk dat er in voorgaande discussiedomeinen nooit eerder sprake is geweest van eenvoudige marktkooplui. De combinatie van eenvoudig zijn en marktkoopman zijn is hier bovendien ‘toevallig’. Kortom, (7a) veronderstelt een bekendheid met het fenomeen ‘eenvoudige marktkooplui’, terwijl van zo'n veronderstelling in (85) geen sprake is. Duidelijker wordt dit wellicht in het volgende paar zinnen. (86a) Er liepen van die pimpelpaarse eenhoorns op straat. (86b) Er liepen pimpelpaarse eenhoorns op straat. Zin (86a) maakt op ons een vreemde indruk omdat in onze algemene gedeelde kennis (shared knowledge) geen verzameling pimpelpaarse eenhoorns bestaat; bij (86b) treedt deze gewaarwording niet op, hoewel het opduiken van pimpelpaarse eenhoorns op zichzelf verrassend genoeg is. Dit alles kan in een plaatje worden weergegeven.
Figuur 1
DD = Discussie Domein; SK = Shared Knowledge Domein; A = eenvoudig; B = marktkoopman; C = eenvoudige marktkoopman.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
102 Plaatje II uit Figuur 1 correspondeert met (85) en (86b); er wordt iets nieuws in het discussiedomein geïntroduceerd. Plaatje I correspondeert met (7a) en (86a); uit het shared knowledge- domein, waarin de kennis is opgeslagen die min of meer constant blijft in alle modellen, wordt een aantal individuen in het discussiedomein geïntroduceerd. Dit verklaart het paradoxale ‘nieuw’ en toch ‘bekend’ zijn van de eenvoudige marktkooplui in (7a). Daarmee wordt tevens het partitieve uiterlijk van de van die-constructie verklaard. Hoewel er geen grotere verzameling eenvoudige marktkooplui in het discussiedomein aanwezig is, bestaat een dergelijke verzameling wel in het shared knowledgedomein. Deze observatie houdt stand als we het aantal individuen dat geïntroduceerd wordt specificeren. (87a) Er liepen zes van die eenvoudige marktkooplui op straat (87b) Er liepen zes eenvoudige marktkooplui op straat. Nu gebleken is dat van die-NP's wel degelijk een partitieve interpretatie kennen, mogen we rustig aannemen dat deze partitieve interpretatie verplicht is. Dat verklaart onmiddellijk de onwelgevormdheid van zin (70) uit de vorige subparagraaf. ?
(70a) Van die katten brengen geluk. Immers, van die katten verwijst naar een ongespecificeerd deel van de verzameling katten. Generieke zinnen zijn echter typisch algemene uitspraken die gelden in het shared know-ledge-domein. Zin (70) kan daarom geen generieke uitspraak zijn, omdat het predikaat geluk brengen niet algemeen geldt voor katten, maar slechts voor een ongespecificeerd deel van de verzameling katten. Nu wordt ook helder waarom (71a), (71b) en (72) wél als generieke zinnen geaccepteerd worden. (71a) Van die zwarte katten brengen geluk. (71b) Van die katten met witte pootjes brengen geluk. (72) Van DIE katten brengen geluk. [wijzend] In deze zinnen geldt het predikaat wel degelijk algemeen. Er is nu sprake van een gespecificeerde deelverzameling van katten waarvoor het predikaat algemeen geldig is. De partitiviteit in (71) en (72) werkt binnen de NP en beïnvloedt daarom de algemene geldigheid van het predikaat niet. Een soortgelijke verklaring kan gevonden worden voor de in de vorige subparagraaf gebleken onwelgevormdheid van (82a) als generieke zin. Vergelijk (82a) eens met (69a). ?
11
(82a) De katten brengen geluk. (69a) Katten brengen geluk.
Definiete lidwoorden verwijzen behalve naar de familiariteit van de NP ook naar de uniekheid ervan zoals overtuigend beargumenteerd in Kadmon (1987). Waar in (69a) het
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
103 predikaat geldig is voor katten in het algemeen, is het in (82a) slechts geldig voor een unieke deelverzameling van katten. Dit is strijdig met het karakter van genericiteit. Wanneer we nu echter het nomen restringeren, als in (82b), dan geldt de uniekheid binnen de verzameling. (82b) De katten met witte voetjes brengen geluk. Het lidwoord wijst nu een unieke deelverzameling aan, definieert als het ware een subsoort van katten waarvoor het predikaat algemeen geldig is. De uniekheid van (82b) werkt binnen de NP en beïnvloedt daarom de algemene geldigheid van het predikaat niet.
5 Samenvatting In dit artikel is betoogd dat een constituent als van die kleffe koekjes structureel ambigu is. Het onderscheid tussen de twee lezingen moet opgevat worden als een categoriaal onderscheid. In de PP-lezing is de constituent een PP waarvan de prepositie van het hoofd is. In de NP-lezing is de constituent een NP. In het kader van Abney (1987) spreken we van een DP waarvan de determinator, in dit geval het ‘syntactisch atoom’ van die het hoofd is. Toevoeging van een telwoord als in drie van die kleffe koekjes verandert niets aan de ambiguïteit In de PP-lezing nemen we een leeg hoofd N aan; in de NP-lezing is de determinator van die het hoofd, en gaat het telwoord daaraan vooraf (mogelijk in de [Spec,DP]). In allerlei opzichten lijkt de determinator van die eenzelfde gedrag te vertonen als de nul-determinator bij kale meervouden. Een opvallend verschil is dat kale van die-NP's, in tegenstelling tot kale meervouden, niet in een generieke zin kunnen verschijnen. Als we aannemen dat van die een verzameling uit het ‘shared knowledge’-domein als argument neemt en daar een willekeurige deelverzameling van denoteert, verklaren we het partitiefachtige uiterlijk en tevens het uitgesloten zijn bij generieke predikaten, daar deze algemeen geldig dienen te zijn.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
106
Bibliografie Abney, S.P. (1987). The English Noun Phrase in its Sentential Aspect. Diss., Cambridge Mass. Bach, E. en G. Horn (1976). ‘Remarks on ‘Conditions on Transformations’’. Linguistic Inquiry 7, 265-361. Bennis, H. (1979). ‘Appositie en de interne structuur van NP's’. Spektator 8, 209-228. Blom, A. (1977). ‘Het kwantitatieve er’. Spektator 6, 387-395. Caspel, P.J.J. van. (1970). ‘Een schat van een (niet meer zo jong) kind’. De Nieuwe Taalgids 63, 280-287. Carlson, G. (1977). Reference to Kinds in English. Diss., Amherst. Chomsky, N. (1981). Lectures on Government and Binding. Dordrecht. Coppen, P.-A. (1988). ‘Een Casustheorie binnen NP’. Gramma 12, 133-161. Di Sciullo, A.-M. en E. Williams (1987). On the Definition of Word. Cambridge Mass. Droste, F.G. (1960). ‘Woordgroepstructuur en betekenis’. De Nieuwe Taalgids 53, 257-259. Haegeman, L. (1987). ‘Van constructions in Dutch’. In: F. Beukema & P. Coopmans (red), Linguistics in the Netherlands 1987, Dordrecht, 61-70. Hoeksema, J. (1985). Categorial Morphology. Diss., Groningen. Hoekstra, T. (1987). ‘Extrapositie en SOV’. TABU 17, 133-142. Hoekstra, T. (1988). ‘Small Clause Results’. Lingua 74, 101-139. Hoekstra, T. en P. Wehrmann (1985). ‘De Nominale Infinitief’. GLOT 8, 257-275. Jullens, J. (1983). ‘Over telwoorden en congruentie’. TABU 13, 107-120. Kadmon, N. (1987). On Unique and Non-Unique Reference and Asymmetric Quantification. Diss., Amherst Klein, M. (1977). ‘Akmajian, Paardekooper en twee van die Sinterklazen’. Gramma 1, 4-10. Klein, M. (1981). ‘De interne structuur van partitieve constructies’. Spektator 10, 295-309. Löbel, E. (1989), ‘Q as a Functional Category’, in Ch. Blatt, E. Löbel & Cl. Schmidt (eds.), Syntactic Phrase Structure Phenomena in Noun Phrases and Sentences, Amsterdam. Lubbe, H.F.A. van der. (1982). ‘Over echte en schijnbare partitieve woordgroepen’. Spektator 11, 367-378. Milsark, G. (1974). Existential Sentences in English. Diss., Cambridge Mass. Milsark, G. (1977). ‘Toward an Explanation of Certain Peculiarities in the Existential Construction in English’. Linguistic Analysis 3, 1-30. Paardekooper, P.C. (1956). ‘Een schat van een kind’. De Nieuwe Taalgids 49, 93-99. Selkirk, L. (1977). ‘Some Remarks on Noun Phrase Structure’. In: P. Culicover, Th. Wasow & A. Akmajian (eds.), Formal Syntax, New York, 285-316. Sturm, A. (1989). ‘Vorm en functie van woordgroepen: de constructie met paradigmaloos van’. De Nieuwe Taalgids 82, 529-553. Vennemann, Th. & R. Harlow (1977). ‘Categorial Grammar and Consistent Basic VX Serialization’. Theoretical Linguistics 4, 227-254. Verkuyl, H.J. (1972). On the Compositional Nature of the Aspects. Dordrecht. Verkuyl, H.J. (1977). ‘Het performatieve van’. Spektator 6, 481-483. Zwart, J-W. (1989). ‘Over bewonderaars van zichzelf’. TABU 19, 202-216. Zwarts, F. (1987). ‘Paradigmaloos van’. TABU 17, 184-192.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
Eindnoten: 1 We bedanken Henk van Riemsdijk en de deelnemers aan de AIO-cursus ‘X-bar Theory’ te Tilburg, november 1988, voor hun op- en aanmerkingen naar aanleiding van een eerdere versie van dit artikel. Het onderzoek van de eerstgenoemde auteur wordt gesteund door de Stichting Taalwetenschap, die wordt gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (projectnummer 300-163-032); het onderzoek van de tweede auteur wordt gesteund door het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (België); het onderzoek van de laatstgenoemde auteur wordt gesteund door de Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen (projectnummer LETT 8-022.8). 2 Sturm (1989) stelt, op basis van zinnen als (i), dat ook PP's het subject in de zin kunnen zijn. (i) Over Groningen is korter. Waarschijnlijker is echter dat er in (i) sprake is van een leeg subject, dat ook openlijk aanwezig kan zijn: (ii) Over Groningen is het korter. Opvallend is ook dat PP's in subjectpositie geen thetarol kunnen dragen, en bij voorkeur in mediale constructies voorkomen: (iii) Over Groningen rijdt *in auto's/niet lekker. Gesteld, tenslotte, dat PP's inderdaad in subjectspositie kunnen voorkomen, dan valt op dat de persoonsvorm altijd enkelvoud is, en niet congrueert met de NP in de PP: (iv) Met voetballers drinkt/*drinken lekker. Al deze kenmerken ontbreken bij de van die-constructie in subjectspositie: (v) Van die koekjes eet (het) lekker [alleen PP-lezing] (vi) Van die Groningers rijden in auto's/niet lekker. (vii) Van die voetballers *drinkt/drinken lekker. 3 Het accent mag niet contrastief zijn omdat anders de PP-lezing evengoed mogelijk is: Jan heeft niet van die KLEFFE KOEKJES (maar van die DROGE TAARTJES) gegeten kan via R-pronominalisatie Jan heeft er/daar niet van gegeten worden. 4 Vrijwel onmiddellijk na deze conclusie rijst de vraag waarom een constructie als (iii) niet gehoord wordt: (i) Jan at van die kleffe koekjes. (ii) Jan at twee van die kleffe koekjes. (iii) *Jan at twee van van die kleffe koekjes. De betekenis die door (iii) uitgedrukt zou moeten worden is al aanwezig in de NP-lezing van (ii). In feite ligt een verklaring voor de vreemdheid van (iii) voor de hand. Immers, (iii) is een partitief-constructie, en het zal niet onbekend zijn dat na het partitieve van in een constructie als in (iii) een definiete NP moet volgen (vgl. Selkirk (1977)). Vergelijk bijvóorbeeld (ii) met (iv). (iv) *Jan at twee van kleffe koekjes. In paragraaf 3 zal aangetoond worden dat een van die-NP juist indefiniet is, waarmee de ongrammaticaliteit van (iii) probleemloos voorspeld wordt. Een en ander houdt wel in dat andere constructies met twee keer van, waar geen sprake is van een echte partitief, goed moeten zijn. Inderdaad is (v) boven iedere twijfel verheven, waarbij bovendien het niet subtiele betekenisverschil met (vi) opgemerkt dient te worden. (v) Hij houdt van van die kleine meisjes. (vi) Hij houdt van die kleine meisjes. Het is zelfs mogelijk een zin met drie keer van te construeren: (vii) Zij houdt er niet van van van die lage heuveltjes af te springen. Het eerste van hoort bij houdt, het tweede van bij af, en het derde van bij die. Met het performatieve van (Verkuyl 1977) wordt het mogelijk een onaantastbaar lijkend record te vestigen: (viii) Zij zei iets van… van van van die lage heuveltjes af springen houd ik niet. Deze zin zal wellicht problemen opleveren bij de verwerking, maar moet naar onze stellige overtuiging toch als grammaticaal aangemerkt worden. 5 Een verklaring voor dit verschil tussen complementen en adjuncten in NP moet wellicht gezocht worden in Theta-theorie. Complementen van N moeten zich in de NP bevinden om een theta-rol te kunnen krijgen en kunnen dus niet hoger aangehecht worden. Adjuncten zijn voor hun theta-rol niet afhankelijk van de N, en kunnen dus zonder probleem buiten de NP worden gegenereerd. Het is zelfs mogelijk om aan te nemen dat de PP's die (schijnbaar) PP-over-V ondergaan
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’
6
7
8
9
10
11
postverbaal zijn gebasisgenereerd (Hoekstra 1987). Dit wordt noch door het Theta-criterium, noch door enig ander principe van de grammatica uitgesloten. In deze optiek is er dus bij de zinnen (31)-(36) in de tekst niet sprake van een verplaatsingsregel PP-over-V. Om deze verklaring volledig te maken moet een NP-constraint worden aangenomen volgens welke extractie uit een NP onmogelijk is (zie Bach en Horn (1976)). Deze constraint zou tevens de ongrammaticaliteit van (32b) kunnen verklaren (zie noot 6). Een dergelijke constraint kan volgen uit het Theta-criterium (in het geval van belofte aan Marie) of uit andere overwegingen (in het geval van één van de nichtjes) (zie verderop). Afgezien van de b-zin, die om een onafhankelijke reden fout is, vergelijk *ik heb één t gezien in de stad. Merk op dat het onder Kleins betoog onduidelijk is waarom (32b) zo slecht is, omdat hier (volgens zijn analyse) slechts één NP-knoop wordt overschreden, en de zin dus de beste van de reeks zou moeten zijn, wat niet zo is. In het kader van de DP-analyse (zie paragraaf 3) wordt wel aangenomen dat Quantifier Phrases een aparte functionele projectie vormen (Abney 1987:338f., Löbel 1989). Dit moet echter gezien worden als een projectie ‘bovenop’ een NP, volgens het schema: [DP D [QP Q [NP N [PP P NP]]]]. Het voorstel van Van der Lubbe (1982) om af te zien van een lege N en het telwoord als het hoofd van drie van die kleffe koekjes [PP-lezing] te beschouwen zou er in termen van de DP-analyse op neer komen dat Q niet een NP maar direct een PP selecteert. Hier moet echter aan toegevoegd worden dat in de categoriale grammatica een lange traditie bestaat volgens welke de determinator het hoofd is van de NP (zie o.a. Hoeksema (1985:6Sv.), Jullens (1983), Vennemann en Harlow (1977)). Er resteert één probleem: waar staan de telwoorden? In de van die-NP gaan de telwoorden altijd aan vandie vooraf: (ia) twee vandie koekjes (ib) *vandie twee koekjes Of telwoorden ook aan nul-determinatoren voorafgaan is moeilijk te testen. Opvallend is echter dat zij altijd op definiete determinatoren volgen: (iia) *twee de koekjes (iib) de twee koekjes Als vandie inderdaad een determinator is, dan vraagt deze stand van zaken om een verklaring. Een mogelijkheid zou zijn, dat de positie van het telwoord niet vast staat, en dat het telwoord zowel in de specifier van NP als in de specifier van DP kan voorkomen. Het karakter van het hoofd van DP moet bepalen waar het zich in een concreet geval bevindt. Een andere mogelijkheid is dat de positie van de determinator varieert al naar gelang de determinator definiet of indefiniet is. Dat zin (72) een NP-lezing heeft lijkt in strijd met wat eerder, in paragraaf 1.2, gezegd is ten aanzien van de disambiguerende werking van (niet contrastieve) stress. Dit is echter niet het geval: in (72) is geen sprake van ambiguïteit, dus kan stress ook niet disambiguerend werken. Het vraagteken bij (82a) geldt alleen in het geval van een generieke lezing. Als de NP de katten referentieel geïnterpreteerd wordt is de zin gewoon grammaticaal.
Helen de Hoop, Guido vanden Wyngaerd & Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’