SYNTAXIS VAN DE ZIN. Herhaal eerst grondig de vervoegingen van alle werkwoorden, ook de uitzonderingen, infinitieven, participia, gerundium-gerundivum en supina.
I. DE ONAFHANKELIJKE ZIN
A. DE INDICATIEF Hij wordt doorgaans vertaald met de aantonende wijs. Soms verkiest men echter een vertaling met 'zou...', voornamelijk in uitdrukkingen die betekenen 'kunnen, moeten, passend zijn'. Bv. Tacere debeo.
De Latijnse tijden worden doorgaans met de overeenkomstige Nederlandse tijden weergegeven. Let echter wel op het historisch praesens, dat vaak een verkapte verleden tijd is.
B. DE INFINITIEF Soms vervangt een infinitief in een verhaal een beschrijvende indicatief imperfectum of praesens: historische infinitief. Bv. Primo Catilina singulos appellare; hortari alios, alios temptare.
C. DE IMPERATIEF Deze heeft dezelfde betekenis als de Nederlandse gebiedende wijs. De imperatief noli, gevolgd door een infinitief, verzacht een verbod. Bv. Noli irasci
D. DE CONJUNCTIEF 1. De wens (ontkenning: ne) - conjunctief praesens: de wens is vervulbaar of wordt als dusdanig voorgesteld Bv. Utinam cito veniat! - conjunctief imperfectum en plusquamperfectum: de wens wordt uitdrukkelijk als onvervulbaar voorgesteld Bv. Utinam nunc feriae essent! - De wens wordt meestal ingeleid door utinam, dat onvertaald kan blijven. 2. De aansporing en het verbod (ontkenning: ne) - De conjunctief van de aansporing kan voorkomen * in de 1e persoon meervoud: 'laten we ...' Bv. (Ne) abeamus
Syntaxis van de zin
1
* in de 2e persoon enkelvoud, gericht tot een denkbeeldige persoon Bv. Parva (ne) contemnas * in de 3e persoon, met de waarde van een gebod of verbod Bv. Incipiant ipsi - Ne + conj. perfectum is de constructie van het verbod in de 2e persoon Bv. Ne fugeris
3. De toegeving Deze constructie heeft de waarde van een Nederlandse zin die begint met 'Toegegeven dat ...' Bv. Ne sim dives, beatus tamen sum
4. De overleggende vraag Deze vragende conjunctief, meestal 1e persoon, drukt de onzekerheid uit over hetgeen men in een gegeven situatie moet doen (praesens) of moest doen (imperfectum) Bv. Loquarne an sileam ? Quid faceret ?
5. De potentialis (ontkenning: non) De betekenis is die van een puur uitgedacht geval, een theoretische mogelijkheid Bv. Dixerit quidam... ofwel van een bescheiden mening of wilsuiting. Bv. Eum adire velim
De normale tijden zijn het praesens en het perfectum. Het imperfectum wordt enkel gebruikt voor een denkbeeldige 2e persoon van de werkwoorden 'zeggen, denken'. Bv. Crederes eos victos esse
6. De irrealis (ontkenning: non) De betekenis is die van een totale onwerkelijkheid, een onmogelijkheid: 'als ... zou gebeuren maar het gebeurt toch niet - dan zou eruit voortvloeien dat ...' Bv. Plura scriberem, si possem
De tijden zijn het imperfectum voor het heden, en het plusquamperfectum voor het verleden. Bv. Plura scripsissem, si potuissem (Ik had meer geschreven, als ik had gekund)
Syntaxis van de zin
2
II. DE AFHANKELIJKE ZIN A. DE COMPLETIEFZIN (= een zin die als onderwerp of lijdend voorwerp fungeert bij een hoofdwerkwoord.)
1. DE INFINITIEFZIN * Het onderwerp en het gezegde van de infinitiefzin staan in de accusatief. Wanneer het onderwerp voldoende duidelijk is, wordt het soms verzwegen. * De infinitiefzin is een aanvulling bij hoofdwerkwoorden die betekenen: - 'vernemen' of 'menen' (verba sentiendi) Bv. Audio te valere - 'zeggen' (verba declarandi) Bv. Dixit te valere - 'blij, verdrietig, verwonderd enz. zijn' (verba affectuum) Bv. Gaudeo te valere - 'willen' (verba volendi), nl. de 10 volgende: velle nolle malle cupere iubere
cogere vetare prohibere sinere pati
Bv. Vetuit me abire OPM. De overige verba volendi zoals imperare, permittere enz. worden geconstrueerd met ut of ne. * De infinitiefzin is gewoonlijk een lijdend voorwerpszin; Hij kan ook onderwerpszin zijn, met name - als een van de hierboven vermelde werkwoorden passief wordt Bv. Traditum est Belgas ortos esse a Germanis - als het hoofdwerkwoord een onpersoonlijk werkwoord is Bv. Constat Belgas ortos esse a Germanis
* Vaak gebruikt het Latijn een 'persoonlijke' constructie bij passieve hoofdwerkwoorden. Het is niet langer de hele infinitiefzin die verschijnt als onderwerp van het hoofdwerkwoord, maar enkel het onderwerp uit die infinitiefzin, dat dan weer nominatief wordt. Bv. Dicebant Caesarem appropinquare wordt dan Caesar appropinquare dicebatur.
* De Latijnse auteurs geven vaak iemands woorden niet direct weer, d.i. zoals hij ze Syntaxis van de zin
3
uitspreekt, maar indirect, d.i. afhankelijk gemaakt van een (soms verzwegen) verbum declarandi: indirecte rede. De mededelende hoofdzinnen van de directe rede worden in de indirecte rede infinitiefzinnen, alle bijzinnen worden conjunctief. (= conj. door attractio modalis, attractie van de wijs) 2. DE COMPLETIEFZIN IN DE CONJUNCTIEF a. Voorwerpszin ingeleid door ut (ontkenning ne) Zulke zinnen hangen af van werkwoorden die betekenen: - 'erop uit zijn', 'willen' (verba volendi, maar niet de 10) Bv. Petivi ut veniret - 'ervoor zorgen', 'bewerken' (verba curandi) Bv. Cura ut valeas
b. Onderwerpszin ingeleid door ut (ontkenning ut non) Deze vult de onpersoonlijke uitdrukkingen aan met betekenis 'Het gebeurt' of 'Het kan gebeuren', of 'Het is de gewoonte' Bv. Forte evenit ut ei obviam fierem
c. Conjunctiefzin ingeleid door ne (=dat) (ontkenning non) Deze vult werkwoorden aan die betekenen: - 'zich ertegen verzetten dat ...', 'verhinderen dat ...' Bv. Obstitit ne venirem - 'bang zijn dat ...' (verba timendi) Bv. Timeo ne non redeat
d. Conjunctiefzin ingeleid door quin Deze volgt op een ontkennend hoofdwerkwoord dat betekent: - 'niet beletten...', 'niet weigeren...’ Bv. Eos deterrere non poterat quin cum Nerviis consentirent - 'er niet aan twijfelen ...' Bv. Dubium non est quin Belgae Gallorum fortissimi sint - 'het scheelt niet veel ...' Bv. Non multum afuit quin vivus comprehenderetur - 'niet kunnen bewerken' of 'niet kunnen gebeuren ...' waarbij quin de betekenis heeft van ut non: Bv. Facere non possum quin eum adiuvem
e. Indirecte vraag Dit is een vraag die afhankelijk is gemaakt van een werkwoord dat betekent: 'vragen', '(niet) weten' of 'zeggen'. Het vragend woord dat de zin inleidt kan zijn: Syntaxis van de zin
4
- een vragend voornaamwoord, adjectief of bijwoord, zoals quis, quantus, qualis, quando, quam Bv. Rogo quis fecerit - de vragende partikels -ne of num Bv. Scire velim adsintne - Scire velim num adsint - in tweeledige vragen: utrum ... an ... Bv. Nescio utrum me quaerit an te f. Conjunctiefzin zonder voegwoord Op deze manier wordt in de indirecte rede datgene geconstrueerd dat in de directe rede een aansporing of een imperatief was Bv. Clamavit abirent = Clamavit: 'Abite' De conjunctief zonder voegwoord komt ook wel eens voor i.p.v. de infinitiefzin bij velim, vellem, nolim, nollem (als inleiding van een wenszin of een verzacht gebod) en bij oportet en necesse est Bv. Oportet statim venias
3. COMPLETIEFZIN IN DE INDICATIEF De enige completiefzin in de indicatief is deze met het voegwoord quod, na verba affectuum ('blij zijn', 'klagen') en na de werkwoorden die betekenen 'ervan beschuldigen'. De vertaling ervan is eenvoudig 'dat'. Bv. Gaudeo quod te iterum video
B. DE BIJWOORDELIJKE BIJZIN 1. DE DOELAANWIJZENDE ZIN * De gewone constructie is ut + conjunctief (ontkenning: ne) * De vertaling is 'opdat ...' of 'om te ...' * Achter volgende twee constructies gaat een doelzin schuil: - achter quo + comparatief gevolgd door de conjunctief; dan betekent quo = ut eo letterlijk 'opdat des te ...' Bv. Pontem facit quo facilius flumen transeant - achter het relativum qui met de conjunctief, als dit volgt op een werkwoord dat 'geven' of 'zenden' betekent Bv. Misit nuntium qui diceret ...
2. DE GEVOLGAANDUIDENDE ZIN * De gewone constructie is ut + conjunctief (ontkenning: ne). Meestal bevat de hoofdzin een Syntaxis van de zin
5
aanwijzend adjectief of bijwoord zoals ita, tam, talis, tantus Bv. Tam celeriter fugit ut eum adsequi non possent
* Achter volgende twee constructies gaat een gevolgaanduidende zin schuil: - achter het relativum qui met de conjunctief, na is, talis, tam in de hoofdzin, na uitdrukkingen zoals sunt qui, nemo est qui, nihil est quod of cur, en na (in)dignus en idoneus Bv. Non sum is qui periculo terrear Bv. Dignus es qui lauderis - achter quam ut + comparatief; deze comparatief wordt dan meestal vertaald met 'te' Bv. Potentior erat quam ut ei resistere auderent
3. DE VOORWAARDELIJKE BIJZIN a. De si- zin Hierbij zijn verschillende constructies mogelijk, al naargelang de betekenis: - si + indicatief = REALIS : men let alleen op het verband tussen de si-zin en de hoofdzin. Alle tijden zijn mogelijk Bv. Si vales, bene est - si + conjunctief presens of perfectum = POTENTIALIS : si betekent dan 'in het puur uitgedachte geval dat'. Het presens stelt de handeling voor in haar verloop, het perfectum de handeling met haar afloop. Bv. Si gladium quis apud te sana mente deposuerit et repetat insaniens, reddere peccatum sit
- si + conjunctief imperfectum of plusquamperfectum = IRREALIS : de inhoud van de voorwaardelijke zin wordt nadrukkelijk als niet-werkelijk voorgesteld. Het imperfectum wordt gebruikt voor het tegenwoordige, het plusquamperfectum voor het verleden. Bv. Plura scriberem, si possem Bv. Plura scripsissem, si potuissem
b. De zin ingeleid door dum, modo, dummodo: 'als...maar' Het gaat steeds om een eigenlijke voorwaarde die men vervuld zou willen zien. Het werkwoord staat in de conjunctief en de ontkenning is ne. Bv. Oderint, dum metuant
c. De veronderstellende zin in vergelijkingen Deze zin wordt in het Nederlands ingeleid door 'alsof', het Latijn gebruikt de voegwoorden ut si, velut si, quasi, tamquam (si), steeds gevolgd door de conjunctief. Bv. Me interrogas, quasi omnia sciam
Syntaxis van de zin
6
4. DE TOEGEVENDE BIJZIN Deze zin komt voor met drie soorten voegwoorden: - voegwoorden met de constructie van de voorwaardelijke zin: indicatief voor realis en conjunctief voor potentialis of irrealis: etsi, tametsi, etiamsi Bv. Etsi multa scio, plura tamen ignoro - een voegwoord met de indicatief: quamquam 'hoewel' Bv. Quamquam multa scio, plura tamen ignoro - voegwoorden met de conjunctief: quamvis, licet, ut, cum Bv. Maluit esse pauper, cum divitissimus esse posset
5. DE TIJDBEPALENDE ZIN * Staat een tijdbepalende zin in de indicatief, dan geeft hij alleen aan wanneer de hoofdhandeling geschiedt; wordt daarnaast ook nog een andere schakering uitgedrukt, dan gebruikt men de conjunctief. * Er zijn verschillende soorten voegwoorden mogelijk: - tijdbepalende voegwoorden die altijd met de indicatief staan: * postquam en posteaquam : 'nadat' + indic perfectum * ubi, ut : 'wanneer', 'toen' * ubi primum, ut primum, cum primum, simul ac : 'zodra' Bv. Ubi id dixit, abire licebat
- tijdbepalende voegwoorden met de indicatief en de conjunctief: * antequam, priusquam : 'alvorens' Bv. Antequam has litteras scripsi, saepius legi tuas * dum: met de indicatief: 'terwijl': met presens Bv. Dum exspecto, profecti sunt 'zolang als’: gewoonlijk volgt dan dezelfde tijd als in de hoofdzin Bv. Dum sedebam, dolorem non sentiebam 'totdat': als de rest niet bruikbaar blijkt Bv. Hic exspectabo dum venit
met de conjunctief: 'met de bedoeling dat' Bv. Exspecto dum abeas * donec en quoad : zoals dum, maar enkel in de betekenis van 'zolang als' en 'totdat'
Syntaxis van de zin
7
- cum 1. met de indicatief * cum temporale : zuiver tijdbepalend Bv. Cum Caesar in Galliam venit, trans Matronam Belgae habitabant
* cum inversum : dit is een cum + indic. perf. of presens historicum, dat voorafgegaan wordt door een hoofdzin met iam, vix, nondum e.d. De cumzin bevat het belangrijkste element van de mededeling. Bv. Iam oriebatur tumultus, cum Proculus adfirmavit
* cum identicum : leidt een verklaring van de hoofdhandeling in : 'door te' Bv. De te, cum tacent, clamant
* (tempus, dies...) cum : dit cum bepaalt niet de tijd van de hoofdhandeling, maar geeft de inhoud aan van een tijdsbegrip Bv. Fuit olim tempus cum homines ignem non habebant
* cum ... tum ... : na een lid met cum, dat een algemener uitspraak bevat, volgt een lid met tum, waarin iets meer bepaalds wordt gezegd: 'zowel ... als ook', 'niet alleen..., maar ook' Bv. Multum cum in omnibus rebus, tum in re militari potest fortuna
2. met de conjunctief * cum historicum : + conj imperf. of plusqup. : komt voor in verhalen en legt een nauwer verband tussen de handelingen van hoofd- en bijzin Bv. Cum oppidum oppugnaret, interiit
* cum causale : 'aangezien', 'daar', 'omdat' Bv. Cum incertum sit quando domos vestras visuri sit, commeatum do
* cum concessivum : 'hoewel' Bv. Cum victoria uti posset, frui maluit
* cum adversativum : de betekenis is hier tegenstellend: 'terwijl (toch)' Bv. Cum Caesar Galliam pacatam existimaret, subito seditio orta est
6. DE REDENGEVENDE BIJZIN * De redengevende voegwoorden zijn: - quod en quia: 'omdat' : de reden volgt op de hoofdzin - quoniam, cum, siquidem: 'daar', 'aangezien' : de reden gaat meestal voorop Bv. Te adiuvo, quia homo es
Syntaxis van de zin
8
* De wijs is altijd de indicatief, behalve na cum
7. DE VERGELIJKENDE BIJZIN * De gewone wijs van de vergelijkende bijzin is de indicatief. De vergelijking kan betrekking hebben op de manier waarop iets geschiedt. De bijzin wordt dan ingeleid door ut, sicut, quemadmodum Bv. Perge ut instituisti
* De gelijkheid of het verschil kan in de hoofdzin worden uitgedrukt door similis, par, idem, alius, aeque, aliter. De vergelijkende bijzin wordt dan ingeleid door ac, atque Bv. Alia nuntiat ac tu scripsisti
* De vergelijkende zin die een veronderstelling bevat, staat in de conjunctief, na quasi, ut si, velut si, tamquam si Bv. Me interrogas, quasi omnia sciam
C. DE BIJVOEGLIJKE BIJZIN - Deze wordt steeds ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord, dat terugslaat naar getal en geslacht op een antecedent, maar dat een eigen naamval heeft, een betrekkelijk adjectief, zoals qualis, quantus, ... of bijwoord zoals ubi, quo. - De wijs is normaal gesproken de indicatief, maar dit wordt conjunctief in volgende gevallen: * attractio modalis: bijzinnen die in directe rede in de indicatief staan, worden conjunctief in de indirecte rede, dus wanneer zij al afhangen van een andere bijzin Bv. Dixit Ambiorix sese pro Caesaris in se beneficiis plurimum ei confiteri debere quod eius opera stipendio liberatus esset.
* wanneer de relatiefzin een bepaalde nuance uitdrukt, zoals • een gevolg Bv. Fuere item ea tempestate qui crederent M. Licinium Crassum non ignarum eius consilii fuisse.
•
een doel, meestal als de relatiefzin volgt op een werkwoord dat 'geven' of 'zenden' betekent Bv. Misit nuntium qui diceret ...
• of een reden. Bv. Cotta, qui cogitasset haec fieri posse, ...
Syntaxis van de zin
9