Symfonieorkest van de Munt Antonio Pappano Ruggles, Gershwin, Ives, Bernstein woensdag 13 februari 2002
Symfonie . Seizoen 2001-2002
Budapest Festival Orchestra . Collegium Vocale Yván Fischer Mahler, Wagner, Mendelssohn-Bartholdy donderdag 27 september 2001 Symfonieorkest van de Munt . Kazushi Ono Takemitsu, Mahler dinsdag 2 oktober 2001 Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen Susanna Mälkki Lutoslawski, Szymanowski, Sjostakovitsj woensdag 24 oktober 2001 Rotterdams Philharmonisch Orkest Valery Gergiev Sjostakovitsj zaterdag 27 oktober 2001 London Philharmonic Orchestra . Paavo Berglund Haydn, Sjostakovitsj zaterdag 2 februari 2002 Symfonieorkest van de Munt . Antonio Pappano Ruggles, Gershwin, Ives, Bernstein woensdag 13 februari 2002 Beethoven Academie . Christopher Hogwood Finnissy, Berlioz, Schubert maandag 6 mei 2002
Symfonieorkest van de Munt Antonio Pappano muzikale leiding Jean-Yves Thibaudet piano Mircea Calin concertmeester
Carl Ruggles Sun-Treader
10’
George Gershwin Concerto in F voor piano en orkest
33’
Allegro • Adagio • Allegro agitato •
pauze
Charles E. Ives Central Park in the Dark •
Leonard Bernstein Symphonic Dances uit West Side Story Prologue: Allegro moderato • Somewhere: Adagio • Scherzo: Vivace e leggiero • Mamba: Meno presto • Cha-Cha: Andantino con grazia • Meeting Scene: Meno mosso • Cool (Swing): Allegretto – Fugue • Rumble: Molto allegro • Finale: Adagio •
ism. De Munt ism. Concertvereniging Conservatorium Antwerpen begin concert 20.00 uur pauze omstreeks 20.50 uur einde omstreeks 21.45 uur inleiding door Gert Haelterman . 19.15 uur . Foyer tekst programmaboekje De Munt coördinatie programmaboekje deSingel druk programmaboekje Tegendruk gelieve uw GSM uit te schakelen!
10’
Molto adagio – Allegretto con spirito – Allegro moderato – Allegro con spirito – Allegro vivace – Allegro molto – Con fuoco – Adagio molto
22’
Amerikaanse muziek
Amerikaanse muziek wordt al te vaak eenzijdig geassocieerd met Gershwins Rhapsody in Blue, met Barbers Adagio of met Bernsteins Candide-ouverture. Uiteraard is dit repertoire er, en ik wil het hier niet uit de weg gaan, temeer daar het af en toe noodzakelijk is het ernstige genre te verlaten en de lichtere kant van het leven te belichten. Zoals Gershwin steevast met de jazz geassocieerd wordt, zo zal Bernsteins talent steeds met de Amerikaanse musical verbonden blijven, en West Side Story is zijn beste werk: zijn inspiratie en zijn jeugdige frisheid zijn hier op hun best. Maar Amerikaanse muziek is meer dan alleen een musicalgeoriënteerde muziek, en die andere zijde wil ik eveneens belichten door in dit programma twee stukken te incorporeren van de ernstigere muziek. Ruggles’ Sun-Treader sluit meer aan bij Alban Berg, je zou het kunnen beschrijven als een werk van Berg dat behandeld is met steroïden: door zijn gigantische dimensies vormt het steeds weer een uitdaging en werkt het heel intrigerend. Daarnaast klinkt de onmiskenbaar eigen stijl van Ives in Central Park heel ongewoon en heel sfeervol. Probeert men te definiëren wat daarin nu typisch Amerikaans is, dan zou men kunnen wijzen op een rode draad van accent en lyrisme doorheen de werken van Ives, Gershwin en Bernstein. Het Amerikaanse accent is heel specifiek, omdat het doorgaans de ritmische steunakkoorden sterk beklemtoont en de rest als lichte versieringsnoten behandelt. Het lyrisme in deze werken is vaak haast sentimenteel, wat heel mooi en soms misschien wat naïef is. Het werk van Ruggles is in zekere zin lyrisch maar tegelijk ook erg decla-
matorisch: zijn lyrisme is extreem expressief (extreem in de ware zin van het woord, namelijk tot het uiterste…). Ongetwijfeld zijn deze vier stukken representatief voor de laatste eeuw Amerikaanse muziek, maar volledigheid streeft dit overzicht niet na. Het zijn slechts momentopnames van een wervelende cultuur in een fascinerende tijd… Antonio Pappano
Carl Ruggles © American Music Edition, Carl fischer Inc., New York
Carl Ruggles Sun-Treader
Het creatieve muzikale leven van Ruggles overbrugt ongeveer een kwarteeuw; zijn laatste compositie dateert uit 1945. Gedurende die hele periode componeerde hij slechts een klein aantal werken. Hij was een trage werker, schreef bijzonder nauwgezet en had altijd een sterke stimulans of motivatie nodig om het werk aan te vatten. Ondanks zijn creatieve soberheid is Ruggles toch een van de meest levendige, onafhankelijke en bewonderenswaardige Amerikaanse componisten. Samen met Charles Ives deed hij voor het eerst een nieuwe wind waaien in de Amerikaanse muziekwereld. Ruggles begon met het schrijven van homofone muziek met brede muzikale lijnen en een gezonde harmonische basis. Al snel begon hij heilige huisjes omver te schoppen en waagde zich op het toen nog (in de Verenigde Staten althans) zelden beoefende terrein van de dissonante contrapuntiek en de atonaliteit. Hij beoefende eveneens een nieuwe vorm van Spartaanse economie, waarbij hij nooit een noot of het octaaf ervan in de harmonie verdubbelde of herhaalde in de melodie of in middenstemmen tot na de tiende progressie. Zijn schriftuur was bijzonder gespannen, hard en gespierd; zijn werk is van een intensiteit die een recensent ooit als gekweld omschreef. De tijd heeft niets afgedaan aan de originaliteit van zijn muziek. Zijn weinige composities, zo zegt Theodore Strongin, “zijn monumenten geworden van een onverzettelijk Amerikaans muzikaal bewustzijn. De concentratie, dissonantie, asymmetrie, logica en spontane klank ervan maken ze tot welluidend proza”. Tal van critici beschouwen Sun Treader als Ruggles’ belang-
George Gershwin Concerto voor piano en orkest in F
rijkste compositie. Het werk werd voor het eerst uitgevoerd in 1932 in Parijs, onder leiding van Nicolas Slonimksy. Ongelooflijk maar waar: pas zo’n dertig jaar later werd het werk in de Verenigde Staten voor het eerst uitgevoerd; de Amerikaanse première vond plaats in 1966 in Portland, Maine, tijdens het festival ter ere van de negentigste verjaardag van de componist. Jean Martinon dirigeerde bij die gelegenheid het Chicago Symphony Orchestra. Het werk is geïnspireerd op het gedicht Pauline van Robert Browning, waarvan een citaat in de gepubliceerde partituur werd opgenomen: “Sun-treader, light and life be thine forever”. Theodore Strongin merkte in The New York Times op dat de muziek goed aansloot bij dit motto. “Het werk is een personificatie van het leven en het licht, maar niet van een zoeterige soort licht. Het is een woest en wijds werk met ingehouden kracht. De geconcentreerde en hechte dissonante lijnen verschijnen nu eens aan de oppervlakte en deinzen dan weer terug om zich tenslotte aan het eind in een apotheose te verenigen.” Ruggles verdeelt het grote orkest in onafhankelijke koren. “Deze volgen elkaar contrapuntisch op”, vertelt Strongin. “Ze ondersteunen elkaar, jutten elkaar op en slepen elkaar voortdurend mee. De klank van elke groep neemt eerst langdurig toe, stopt dan even, gaat vervolgens nog nadrukkelijker door, versnelt in het tempo van een herhaalde paukenslag en herformuleert zichzelf vanuit nieuwe standpunten.” David Ewen
Dit werk wordt doorgaans Concerto in F genoemd, en Gershwin schreef het vlak na het succes van zijn Rhapsody in Blue, en wel op bestelling van het New York Symphony Orchestra onder leiding van Walter Damrosch, die het werk ook uitvoerde in New York op 3 december 1925. Het concerto bevond zich daarbij wel in bijzonder goed gezelschap: een symfonie van Glazounov en de Suites anglaises van Henri Rabaud! Het publiek was voor het concerto van de grote nieuwe Amerikaanse componist gekomen, en ondanks de reserves van een aantal melomanen werd het een ware triomf. Hoewel iets minder geconcentreerd en iets minder samenhangend dan de Rhapsody in Blue, sloeg het Concerto in F al gauw aan (de componist van een Concerto en sol, dat een paar jaar later werd gecomponeerd – Ravel in hoogsteigen persoon – zou zich als propagandist ervan opwerpen). Het werk is in vele opzichten Slavisch bepaalde lyrische thema’s zouden evengoed van de hand van Tsjajkovsky of Rachmaninoff kunnen zijn – maar tegelijkertijd verenigt het ook een duidelijk modernistische geest (met jazzinvloeden) en de erg klassieke verdeling in drie evenwichtige bewegingen (snel, langzaam, snel) in zich. “Het is bijna een sonate, maar…”, verklaarde Gershwin: de weinige, erg betrekkelijke inbreuken op de traditie duiken pas in de finale op, die geen eigen originele thematiek heeft, maar gebruik maakt van de thema’s uit de eerste twee bewegingen. De ritmische en harmonische vrijheden (die overigens nog zeer binnen de perken blijven) zijn zeker niet gedurfder dan wat Stravinsky en nog een aantal anderen op dat moment al hadden geschreven.
George Gershwin
Het charlestonachtige syncoperitme (nadruk op de eerste en de vierde van acht tellen) aan het begin van de partituur, doet dienst als een soort van agressieve en percussieve inleiding (pauken en fagot). Vervolgens wordt het eerste thema van het allegro warm in de piano voorgesteld; daarop volgt een ietwat nerveuzere passage, waarop een nieuw thema in vier tijden aansluit, een trage wals die breed wordt uitgewerkt door middel van herhalingen. De solist speelt arpeggio’s en trillers en neemt de ritmische herhalingen voor zijn rekening. De beweging wordt beëindigd met een grootse herhaling van het hoofdthema, vergezeld van een mooie en hartstochtelijke variatie aan de piano. In de trage beweging – het andante – komt eerst in de piano en vervolgens ook in de strijkers een beklijvend bluesmotief aan bod. Bij het begin van de beweging brengt het klarinettentrio een soort passacaglia, en speelt de gestopte trompet een mijmerende geïmproviseerde solo. In het middendeel krijgt de virtuositeit van de solist de vrije loop – een snelle rechterhand in combinatie met een soepele linkerhand. De finale – allegro – is geschreven in rondovorm met een refrein waarin de pianovariatie van het slot van het eerste allegro terugkomt, dit keer in een erg gehamerde versie. De strofes zijn opgebouwd uit thema’s van de twee vorige bewegingen, verrijkt met een nieuwe ritmische opgewektheid. De partituur eindigt met een herhaling van het grote beginmotief. Alles bij elkaar komt het werk respectabeler over dan Gershwin - die zo begaan was met zijn imago van ernstig componist - het wellicht zelf had kunnen wensen. Diaghilev reageerde fel: “Goede jazz, maar slechte Liszt”… Het is noch het een noch het ander; het is gewoon een goed pianoconcerto. François-René Tranchefort
Charles Ives © W. Eugene Smith
Charles Ives Central Park in the Dark
Central Park in hartje Manhattan, New York, ‘s nachts. Dit korte orkestwerk, dat inmiddels een ruime bekendheid heeft verworven, werd gecomponeerd in 1906, tegelijkertijd met The Unanswered Question. De creatie van het werk vond pas plaats in 1954 in New York. Het is het laatste deel van een drieluik met de titel Three Outdoor Scenes, een muzikale beschouwing eigenlijk, waarbij Ives verduidelijkt dat de luisteraar een veertigtal jaar in de tijd wordt teruggebracht, toen de wandelaar tijdens zomernachten nog kon genieten van de rust van Central Park, ver van de vervuiling van de stedelijke beschaving. Een beschrijvend werk dus? Strikt genomen zijn het de schriftuur en de procedures voor het verklanken van een sonore ruimte die het werk zo interessant maken. Het orkest, in beperkte bezetting, plaatst twee verschillende groepen tegenover elkaar. Het gaat om twee fluiten (waaronder een piccolo), een hobo, een klarinet, een fagot, een trompet, een trombone, twee trommels, twee piano’s (de tweede piano voor vier handen) en strijkers. Tegen een bleke en onbeweeglijke atonale achtergrond die door de strijkers wordt geweven, doen de blaasinstrumenten, het slagwerk en de piano’s met tussenpozen een aantal diatonische en tonale volkswijsjes weerklinken. De eerste piano suggereert mechanisch een ragtimeritme. De toename van de klankfiguren levert een zekere verzadiging op – Ives spreekt van een overladen sfeer – die plots wordt onderbroken. Wat blijft, is stilte en een achtergrond van strijkers in een rustige en aanhoudende deining – een lus om het met modernere terminologie uit te drukken -, erg zwakke
Leonard Bernstein Symphonic Dances uit West Side Story
echo’s van volksmuziek die “de duisternis uitbeelden” (zoals de componist het omschrijft)… Kortom, een erg mooie poging tot een auditief schilderij zonder precieze tijdsaanduiding - dat vele musici nog steeds tot leven weten te wekken. François-René Tranchefort
Terwijl hij in 1954 samen met Visconti in Rome verbleef, speelde Bernstein met het idee om een musical te schrijven, gebaseerd op de roman Serenade van James M. Cain (die eveneens The Postman Always Rings Twice schreef). Toen hij weer in New York was, werd hij er ondanks zijn goede voornemens mee geconfronteerd dat zijn project Candide in een impasse was geraakt. Niets dan problemen: de teksten voldeden niet en de discussies met de producer kenden geen einde… Op dat moment verscheen Jerome Robbins ten tonele om nog maar eens te pleiten voor het muzikale idee dat hij in januari 1949 ook al had geopperd: een moderne aanpassing van Romeo and Juliet die zich afspeelt in het stedelijke Amerika en waarin de emoties tussen de katholieke Capulets en de Joodse Montagues hoog oplopen. De werktitel van het project luidde East Side Story. De keuze van Robbins/Bernstein om het libretto te schrijven viel op Arthur Laurents. Bernstein stak zijn plannen voor Serenade in de koelkast en schortte het lastige Candide voorlopig even op. Bernsteins oog viel op een krantenartikel over bendeoorlogen tussen Mexicaanse immigranten en jonge bewoners van Los Angeles. Hij besprak zijn voorstel met Arthur Laurents, en ze werden het erover eens East Side Story naar New York met zijn belangrijke Puertoricaanse gemeenschap te verplaatsten, om op die manier Latijns-Amerikaanse dansritmes in de structuur van het verhaal te kunnen opnemen. Bernstein had Comden en Green al benaderd voor East Side Story, maar ze waren niet op het voorstel ingegaan. De componist besloot dus om zelf de teksten te schrijven samen met Stephen Sondheim, een familievriend van Oscar Hammer-
Leonard Bernstein © Hulton Deutsch Collection
stein II, die muziek en compositie had gestudeerd. Sondheims muzikale achtergrond en zijn fascinatie voor woorden en anagrammen maakten hem tot Bernsteins ideale partner. Tijdens de voorbereidende fase van het project ontdekten ze dat veel van de oude huizen in upper east side Manhattan waren gesloopt om plaats te maken voor nieuwe bouwprojecten, waardoor de meeste stadsbewoners naar de andere kant van de stad trokken. Daarom veranderden ze de naam van de nieuwe show in West Side Story. In januari 1956 stond het grootste deel ervan op papier. Tijdens zijn Broadway-jaren, die een hoogtepunt bereikten met West Side Story, probeerde Bernstein een nieuwe wind door het musicaltheater te laten waaien. Wat West Side Story zo uniek maakte, is wellicht dat het om een Broadwaymusical ging (Bernstein noemde het een tragische muzikale komedie) die - om met Jerome Robbins te spreken - door langharige kunstenaars werd geschreven (in die tijd was een langharige verschijning nog typisch voor de klassiek geschoolde muzikant). Arthur Laurents was een ernstig toneelschrijver. Jerome Robbins had zijn ware roeping als klassiek danser en choreograaf links laten liggen om mee te werken aan musicalshows. Zelfs de ontwerper Oliver Smith, wiens wispelturige decors de perfecte achtergrond voor New York vormden, was zijn carrière begonnen als kunstschilder. De combinatie van al deze getalenteerde mensen met frisse ideeën en een nieuwe aanpak, en het ontbreken van vooropgezette meningen over hoe een Broadway-show eruit hoorde te zien (van een traditionele chorus line tot een karakter uit een standaardkomedie) zorgden ervoor dat West Side Story een heus kunstwerk werd en een ware pioniersfunctie ging vervullen binnen het hedendaagse muziektheater, zonder de pretentie die doorgaans met dergelijke titels gepaard gaat. Door het succes van West Side Story werd Bernstein rond de herfst van 1957 een van de grootste beloften op Broadway,
en toch trok hij zich op dat moment voor meer dan tien jaar terug uit het musicaltheater (en componeerde hij in de loop van de twaalf volgende jaren slechts twee grote symfonische werken). In februari 1961, op een galaconcert onder het motto Valentine for Leonard Bernstein (die net zijn contract met nog eens zeven jaar had verlengd) voerde het orkest onder leiding van Lukas Foss voor het eerst de Symphonic Dances from West Side Story uit. De verschillende dansen waren afkomstig uit de originele show, maar de volgorde ervan werd licht aangepast aan de concertzaal. De originele orkestratie van de Broadway-show door Irwin Kostal en Sid Ramin was uitgevoerd onder toezicht van Bernstein (zowel Kostal als Ramin hadden hun enorme bewondering voor zijn kunde uitgesproken, en verduidelijkten dat hun werk gewoon in het verlengde lag van dat van de componist, die tijdens de voorbereidingen van de show geen tijd had om alles zelf uit te schrijven). Voor deze suite maakt hij nogmaals gebruik van Kostal en Ramin, die de orkestratie uitbreidden om de kwaliteiten van een volledig symfonisch orkest tot hun recht te laten komen. Jack Gottlieb, die in 1958 zijn carrière begon als assistent van Bernstein en zijn meest welbespraakte annotator werd die van Bernstein nagenoeg carte blanche kreeg, merkte op dat West Side Story een origineel theaterconcept is, waarin Europese en Amerikaanse muzikale elementen worden samengevoegd in een werk dat noch opera, noch muzikale komedie is. De dansen in de suite worden als symfonisch bestempeld, omdat ze zelfs voor de podiumvoorstelling als dusdanig waren opgevat. (Dat wil zeggen, hoewel de muziek in de show als begeleiding voor de dansers dient, componeerde Bernstein ze aanvankelijk als dramatische begeleidende muziek, die geen rekening hield met de choreografie, bijna zoals Bizet dramatische begeleidende muziek componeerde voor het stuk L'Arlésienne.) Gottlieb voegt toe dat de dansen eveneens waren opgevat als een ”organisch losstaand
geheel” dat kan worden geapprecieerd zonder kennis van de actie op het toneel. Het werk is onderverdeeld in negen afdelingen, die zonder pauze worden uitgevoerd; het bestaat uit materiaal dat exclusief voor de show werd geschreven, en hoewel de verschillende melodieën en ritmes (nu eens spookachtig, dan weer duizelingwekkend) aan bepaalde dramatische momenten uit het origineel doen denken, gaat er, net zoals in de Symfonische Suite uit On the Waterfront, een muzikale kracht en vrolijkheid van uit. Het is een van Bernsteins meest uitgevoerde werken voor de concertzaal geworden, en wist een jong publiek te bekoren dat noch de podiumproductie noch de film kende, die met een enorm internationaal succes in oktober van hetzelfde jaar werd uitgebracht. Paul Myers (ingekorte versie)
Antonio Pappano Antonio Pappano werd in 1959 in Londen geboren uit Italiaanse ouders. Hij studeerde piano, compositie en orkestdirectie bij Norma Verrilli, Arnold Franchetti en Gustav Meier. Van in het begin van zijn carrière ontwikkelde Antonio Pappano een uitgesproken liefde voor opera en theater. Hij werkte als repetitor in talrijke operahuizen (New York City, Barcelona, Frankfurt en Chicago) en was in Bayreuth assistent van Daniel Barenboim voor Tristan und Isolde, Parsifal en Der Ring des Nibelungen. In 1987 maakte hij een opmerkelijk debuut als operadirigent bij de Noorse Opera in Oslo met La Bohème en vanaf het seizoen 1990-91 werd hij tot muziekdirecteur van dit gezelschap benoemd. In januari 1992 werd Antonio Pappano muziekdirecteur van de Munt, waar hij sindsdien, naast diverse concerten, Salome, Un ballo in maschera, Die Meistersinger von Nürnberg, Carmen, Peter Grimes, La Traviata, Tristan und Isolde, Il Trittico, Erwartung/Verklärte Nacht, Pelléas et Mélisande, Don Carlos, Ariadne auf Naxos, Otello (Verdi), Parsifal, The Turn of the Screw, Le Nozze di Figaro, Lady Macbeth uit het Mtsenskdistrict, Tosca, de wereldcreatie van Boesmans’ Wintermärchen, Falstaff, het Requiem van Verdi, Macbeth en onlangs Beethovens Missa solemnis, Der Rosenkavalier en Aida dirigeerde. Tegelijkertijd is hij als gastdirigent actief in andere operahuizen, waaronder de Chicago Lyric Opera, Covent Garden en het Théâtre du Châtelet te Parijs. Hij maakte een zeer opgemerkt debuut in de Wiener Staatsoper, waar hij op het laatste ogenblik Christoph von Dohnányi verving in een nieuwe productie van Siegfried aan het hoofd van de Wiener Philharmoniker. In maart 1997 maakte Pappano zijn debuut in de MET met een nieuwe productie van Jevgeni Onegin. Vervolgens dirigeerde hij een Falstaff-productie in Firenze (november 1998), Lohengrin in Genua (april 1999) en in Bayreuth (tevens zijn debuut aldaar in juli 1999, met hernemingen in juli 2000 en 2001). Naast zijn activiteiten als operadirigent wordt Antonio Pappano ook meer en meer gevraagd als gastdirigent van wereldvermaarde orkestformaties, waaronder het Orkest van la Scala, het Chicago Symphony Orchestra, het Cleveland Orchestra, het Philharmonia Orchestra, de Los Angeles Philharmonic en het London Symphony Orchestra. In november 1997 debuteerde Antonio Pappano als dirigent van de Berliner Philharmoniker en in december 1997 werd hij de eerste gastdirigent van het Israel Philharmonic Orchestra. Vanaf het seizoen 2002-2003 zal Antonio Pappano de nieuwe muziekdirecteur van het Royal Opera House Covent Garden te Londen worden, in opvolging van Bernard Haitink. Zijn discografie werd recent verrijkt met enkele belangrijke cd-opnamen: La Bohème (met het Philharmonia Orchestra), La Rondine (met de London Symphony), Il Trittico (met het Philharmonia Orchestra en het London Symphony Orchestra), Don Carlos (met het Orchestre de Paris), een live-cd van The Turn of the Screw (met het Symfonieorkest van de Munt), Werther (met het London Symphony Orchestra), enkele fragmenten van Siegfried en van Tristan und Isolde (met Placido Domingo en het Orchestra of Covent Garden), een opname van Manon (met Angela Gheorghiu en Roberto Alagna) en van Boesmans’ Wintermärchen, beide met het Symfonieorkest en Koor van de Munt. Onlangs nog maakte Pappano een tweede Wagner-cd (met Violeta Urma-
na, Placido Domingo en het Orchestra of Covent Garden), een cd van Il Trovatore (met het London Symphony Orchestra en Roberto Alagna, Angela Gheorghiu, Larissa Diadkova en Thomas Hampson), en een opname van Tosca (met Gheorghiu, Alagna, Koor en Orkest van Covent Garden). Vermelden we tenslotte ook nog een cd met Scandinavische liederen en een andere met Lieder van Liszt, beide met de sopraan Barbara Bonney. Jean-Yves Thibaudet Jean-Yves Thibaudet is van Frans-Duitse afkomst. Hij begon piano te spelen op zijn vijfde en toen hij twaalf was, startte hij zijn pianostudies aan het conservatorium van Parijs bij Aldo Ciccolini en Lucette Descaves, vriendin en medewerkster van Ravel. Op zijn vijftiende behaalde hij zijn eerste prijs aan het conservatorium en drie jaar later kwam hij als eerste uit op de ‘Young Concert Artists Auditions’ van New York. In 2001 kreeg hij van de Franse regering de onderscheiding Chevalier de l’Ordre des Arts et des Lettres. JeanYves Thibaudet is tegenwoordig te gast in alle grote concertzalen en op de prestigieuze internationale festivals. Vorige zomer concerteerde hij in een twaalftal landen, trad hij voor het eerst op met het Filharmonisch orkest van Sint-Petersburg, maakte hij zijn debuut op de Salzburger Festspiele en was hij voor de negende maal te gast op de BBC Proms. Vervolgens speelde hij gedurende twee weken concerten met de Los Angeles Philharmonic (met Gershwins Concerto in F major en Griegs Concerto in a-moll) en gaf hij jazzoptredens in het Chandler-paviljoen. In de herfst 2001 ondernam hij een Europese tournee met het Concertgebouw Orkest en Riccardo Chailly. Andere engagementen in die periode zijn concerten met het Orchestre Français des Jeunes, met het Budapest Festival Orchestra, met het Orkest van de Deense Radio en met het Orquestra Simfonica van Barcelona en een kamermuziekconcert met het Rossetti-strijkkwartet in de London South Bank. Nog in de herfst trad hij op met de symfonieorkesten van Utah, Saint Louis, Atlanta en van Toronto en gaf hij met Renée Fleming een recital op het Caramoor-festival. Samen met haar zong hij andere recitals in de Boston Symphony Hall, het Washington Kennedy Center en in Carnegie Hall in november en in januari op een tournee langs Barcelona, Amsterdam, Genève, Parijs, Zürich, Frankfurt en Londen. In dezelfde maand bracht hij ook een kamermuziekprogramma met de mezzo Angelika Kirchschlager en altviolist Yuri Bashmet in het Barbican Centre te Londen en in het Parijse Théâtre des Champs-Élysées, gevolgd door een solotournee in Duitsland, die zal worden verdergezet in Italië (februari) en in Zwitserland en Nederland (maart). Dit jaar gaat hij in Duitsland op tournee met het Hessischer Rundfunk RadioSinfonie-Orchester; hij zal een concert geven met het BBC Symphony Orchestra en met het Orchestra dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia. In de VS treedt hij op met de symfonische orkesten van Cincinnati, Oregon, Pittsburgh en met het het Rossetti Strijkkwartet in de Library of Congress te Washington. In mei van dit jaar voert hij Strauss’ Burleske uit met het orkest van de MET onder leiding van James Levine in de Carnegie Hall, en in juni debuteert hij met het City of Birmingham Symphony Orchestra en met het London Philharmonia Orchestra.
Jean-Yves Thibaudet treedt regelmatig op in kamermuziekverband, als solist en in recitals en ook als liedbegeleider: hij maakte opnames met Cecilia Bartoli, Renée Fleming, Angelika Kirchschlager, Yuri Bashmet en het Rossetti Strijkkwartet. Zijn discografie is erg omvangrijk: voor de meest recente opnames vermelden we de Pianoconcerti van Mendelssohn met het Gewandhaus Orchester van Leipzig olv. Herbert Blomstedt; de cd Night Songs met Renée Fleming die liederen van Fauré, Debussy, Marx, Strauss en Rachmaninov vertolkt; werken van Chopin en Grieg met het Rotterdams Filharmonisch Orkest en Valery Gergiev; twee cd’s met werken van Debussy, onder de titel Debussy images, etudes: complete works for solo piano, bekroond met een Diapason d'Or; The Chopin I Love: een compilatie van walsen, ballades, études, scherzo’s, polonaises en mazurka’s; het Warsaw Concerto van Addinsell; Paganini Variaties van Rachmaninov; diens Tweede pianoconcerto; Rhapsody in Blue van Gershwin en het Tweede pianoconcerto van Sjostakovitsj. Een dertigtal andere opnames bevat de klassiekers uit het pianorepertoire van Rachmaninov, Debussy, Liszt, Messiaen, Chopin, Sjostakovitsj, Gershwin, Brahms, Schumann, D'Indy, Wolf en Ravel (met een Grammy Awards voor de opname van diens verzamelde pianowerken). Zijn uitstapjes naar de jazz zijn zeker geslaagd te noemen: getuigen daarvan de cd Reflections on Duke: Jean-Yves Thibaudet plays the music of Duke Ellington die een Choc de la Musique 1999 kreeg en de cd Conversations with Bill Evans die in 1998 de prijs van de Duitse kritiek kreeg. Hij werkte eveneens mee aan de soundtracks van Bride of the Wind van Bruce Beresford (over het leven van Alma Mahler) en van Portrait of a Lady van Jane Campion waarop hij twee Impromptus van Schubert vertolkt. Voor televisie werkte hij op uitnodiging van Billy Joel mee aan de uitzending Piano Grand! en nam hij deel aan Fedora van de MET in 1996.
Symfonieorkest van de Munt
Viool I Mircea Calin Tomiko Shida Katchatour Almazian Yolanda Beato Robert Yeo Daniel Nazarian Edwige Arcan Pierre Bonesire Yuri Higashida Aram Gevorkian Emil Tassev Patrick Merry Frédéric Preusser Nathalie Neirinckx Inge Walraet Hannah Drzwiecka Viool II Femke Sonnen Jean-Marc Chérelle Mishiko Hashimoto Steinar Fjösne Martine Sanglier Mirella Anca Rieko Kasamatsu Lubka Lingorska Haluko Tanabe Pascale Ramanantsitohaina Murielle Buis Roman Kowalko Maartje Van Eggelen Elina Pak
Altviool Paul De Clerck Jeanine Lantremange Léon Naczyk Geneviève Boulet Robert Gravy Irmgard Lange Alan Woo Dominique Lardin Marc Van Craesbeeck Iris Roggeman Florence Degossely Samuel Bersegian Cello Justus Grimm Corinna Lardin Assen Antonov Koen Lievens Thomas Kanter André Gryson Philippe Lamury Albert Brunello Janik Martens Mario Villuendas Contrabas Robby Hellijn Dirk van Gorp Hugo Van Mol Janos Csikos Patrick De Neef Marc Tempels Tom Fiorini Erik Cantrijn
Fluit Els Van Zundert Eric Van Boterdael Bart Cromheeke Marc Schouppe Stefaan Gijsels
Trompet Manu Mellaerts Alex Baudart Rosario Macaluso Luc Sirjacques Giovanni Di Nicola
Hobo Philippe Blanche Dirk Boiy Ivan Dudal Jan Van den Broek Pierre Devos
Trombone Jan Smets Koen Severens Geert De Vos Wim Bex Jan Nicolaers
Klarinet Ivo Lybeert Roeland Hendrickx Jan Van den Ecker Lydia Rossignol Faris Al-Alwani
Cimbasso Stefan Vanaenrode Nick Ost
Fagot Dirk Noyen Gilles Cabodi Alain Cremers Karen Gevorkian Hoorn Jean-Noël Melleret Bernard Carrette Hubert Biebaut Luk Jacobs Mario Maes Jan Van Duffel
Slagwerk Daniel Delmotte Marcel Vander Borght Jurgen Van Assche Filip de Jaeger Gabriel Laufer Luk Artois Harp Chantal Grégoire Annemie Neuhard Saxofoon Jan Vandemoortele Piano/Celesta Dirk Herten Katrijn Friant