SUBSIDIEWEGWIJZER VOOR ONDERNEMINGEN 2005
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Economie Euro Info Centre
Samenstelling: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Economie Afdeling Europa Economie Euro Info Centre Verantwoordelijke uitgever: André Van Haver Wnd. directeur-generaal Druk: Uitgave: juni 2005 Depotnummer: D/2005/3241/059 © 2005. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Euro Info Centre.
SUBSIDIEWEGWIJZER VOOR ONDERNEMINGEN 2005
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Economie Afdeling Europa Economie Euro Info Centre
INLEIDING De nieuwe Subsidiewegwijzer voor ondernemingen biedt u naar jaarlijkse gewoonte een overzicht van de belangrijkste overheidsstimulansen voor ondernemingen op regionaal, federaal en Europees vlak met bijzondere aandacht voor de KMO’s. Hierbij wordt gepoogd om de ondernemingen in het Vlaamse Gewest wegwijs te maken in het labyrint van steunmaatregelen waarvoor zij in aanmerking kunnen komen. Iedere maatregel wordt kort geschetst met aandacht voor de begunstigden, de geldende criteria en de voordelen. Tevens vermeldt deze gids telkens het contactadres voor aanvullende inlichtingen. De redactie van deze nieuwe brochure werd afgesloten op 30 juni 2005. De dertiende editie van deze gids werd samengesteld door het Euro Info Centre van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Dit informatiecentrum maakt deel uit van een netwerk van 280 Europese centra, dat ook buiten Europa contacten heeft. Het Euro Info Centre werd in 1990 opgericht op initiatief van de Europese Commissie. Het heeft als kernopdracht de informatiestroom over Europese aangelegenheden voor KMO’s te bevorderen, met inbegrip van de maatregelen die op federaal en regionaal niveau worden genomen ter uitvoering van Europese beslissingen. De informatie die u in deze brochure terugvindt, kan ook worden geraadpleegd op de website van het Euro Info Centre: http://www.vlaanderen.be/euroinfocentre. Geïnteresseerden kunnen voor aanvullende informatie uiteraard steeds terecht bij het Euro Info Centre zelf dat ook over andere Europese materies inlichtingen verstrekt. Alle vragen over Europa, Europese wetgeving, Europese programma’s, en dergelijke worden door de medewerkers snel en efficiënt behandeld. Over de dienstverlening van het Euro Info Centre bestaat een afzonderlijke brochure die op eenvoudig verzoek gratis kan worden bekomen bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Euro Info Centre, Markiesstraat 1, 1000 Brussel. Ik hoop dat de geactualiseerde gids u voldoende inzicht verschaft in het aanbod van steunmaatregelen waarvoor u als onderneming in aanmerking kan komen.
André Van Haver Wnd. directeur-generaal Administratie Economie
INHOUDSTAFEL DEEL I : STEUN BIJ INVESTERINGEN EN ADVIES 1.
2.
3.
4 5.
ADVIESCHEQUES, DNACHEQUES, GRATIS OPSTART, DE GROEPREMIE, DE ECOLOGIEPREMIE 1.1 Adviescheques 1.2 Dnacheques 1.3 Gratis opstart 1.4 De groeipremie 1.4.1 Groeipremie via oproepsysteem 1.4.2 Groeipremie voor strategische projecten 1.5 De Ecologiepremie INVESTERINGSMAATSCHAPPIJ VOOR VLAANDEREN (GIMV) 2.1 Groeikapitaal en Buy-in/out 2.2 Venture Capital 2.2.1 Life Sciences 2.2.2 Information en Communication Technology 2.3 Biotech Fonds Vlaanderen PARTICIPATIEFONDS 3.1 Starteo/Optimeo: beroepskredieten verdeeld tussen uw bankier en het Participatiefonds 3.2 Startlening-solidaire lening: twee microkredieten met professionele begeleiding om de creatie van een eigen job te financieren 3.2.1 Startlening: voor de werkzoekende die zich vestigt als zelfstandige of die een eigen zaak opricht 3.2.2 Solidaire lening: een eigen economische activiteit creëren zonder startkapitaal 3.3 Business Angel +: co-financiering met een Business Angel van een innoverend project PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ VLAANDEREN NV (PMV) SUBSIDIES VOOR DE AANLEG VAN BEDRIJVENTERREINEN- WETENSCHAPSPARKENBEDRIJFSGEBOUWEN
DEEL II : FISCALE STEUN 1. 2. 3. 4. 5. 6.
INVESTERINGSAFTREK COORDINATIECENTRA DISTRIBUTIECENTRA DIENSTENCENTRA VRIJSTELLING VOOR BIJKOMEND PERSONEEL VOOR WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN UITVOER VRIJSTELLING VOOR BIJKOMEND PERSONEEL MET EEN LAAG LOON
DEEL III : STEUN BIJ AANWERVINGEN 1.
PARAFISCALE MAATREGELEN 1.1 De vermindering 2004 1.1.1 De structurele vermindering 1.1.2 Doelgroepvermindering 1.1.2.1 Oudere werknemers 1.1.2.2 Nieuwe werkgevers – eerste aanwervingen 1.1.2.3 Werkgevers die een collectieve arbeidsduurvermindering of een vierdagenweek instellen 1.1.2.4 Langdurig werkzoekenden – algemene categorie 1.1.2.5 Langdurig werkzoekenden – de doorstromingsprogramma’s 1.1.2.6 Langdurig werkzoekenden – de sociale inschakelingseconomie 1.1.2.7 Jonge werknemers 1.1.2.8 Herstructurering 1.2 De specifieke verminderingen 1.2.1 Werkbonus
2.
1.2.2 Vermindering van de werknemersbijdrag - herstructurering 1.2.3 Tegemoetkoming aan de non-profitsector tot bevordering van de werkgelegenheid 1.2.4 Bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector (sociale maribel) 1.2.5 Wetenschappelijk onderzoek FINANCIELE MAATREGELEN 2.1 Aanmoedigingspremies in de privé-sector 2.1.1 Opleidingskrediet 2.1.2 Zorgkrediet 2.1.3 Steun aan werknemers van ondernemingen in moeilijkheden of in herstructurering 2.1.4 Suppletieve regeling 2.2 Tegemoetkoming bij de aanwerving van personen met een handicap 2.3 Inschakelingspremie
DEEL IV : STEUN BIJ OPLEIDINGEN 1.
2. 3.
4.
5. 6. 7.
VLAAMSE DIENST VOOR ARBEIDSBEMIDDELING EN BEROEPSOPLEIDING (VDAB) 1.1 Collectieve opleidingen in eigen beheer of in samenwerking met derden 1.2 Individuele Beroepsopleiding in de onderneming 1.3 Individuele Beroepsopleiding in een onderwijsinrichting SECTORALE MAATREGELEN EN INITIATIEVEN PROJECTEN TER STIMULERING VAN DE EVENREDIGE ARBEIDSDEELNAME EN DIVERSITEIT IN ONDERNEMINGEN, INSTELLINGEN EN LOKALE BESTUREN (DIVERSITEITSPLANNEN, CLUSTERPLANNEN, INSTAP- EN GROEIPLANNEN) VLAAMS INSTITUUT VOOR HET ZELFSTANDIG ONDERNEMEN (VIZO) 4.1 Vorming 4.1.1 VIZO - Leertijd 4.1.2 VIZO – Ondernemersopleiding (gecertificeerde opleiding) 4.1.3 VIZO - Voortgezette vorming (niet-gecertificeerde opleiding) 4.2 Vormgeving 4.3 VIZO-Bedrijfsadvies BEDRIJFSOPLEIDING VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP PETERSCHAPSPROJECTEN OPLEIDINGSCHEQUES
DEEL V : STEUN VOOR ONDERZOEK EN ONTWIKKELING 1.
2.
INSTITUUT VOOR DE AANMOEDIGING VAN INNOVATIE DOOR WETENSCHAP EN TECHNOLOGIE IN VLAANDEREN (IWT-VLAANDEREN) 1.1 O&O-projecten van bedrijven - algemeen 1.2 KMO-programma 1.3 Eureka 1.4 Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden 1.5 Onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma van de Europese Unie 1.6 Strategisch Basisonderzoek (SBO) 1.7 TETRA-Fonds 1.8 Landbouwkundig onderzoek VLAAMSE INSTELLING VOOR TECHNOLOGISCH ONDERZOEK (VITO)
DEEL VI : STEUN BIJ EXPORT 1.
2. 3. 4.
EXPORT VLAANDEREN – FLANDERS INVESTMENT AND TRADE (FIT) 1.1 Financiële tussenkomsten van exportgerichte initiatieven – Kleine en Middelgrote Ondernemingen AGENTSCHAP VOOR DE BUITENLANDSE HANDEL NATIONALE DELCREDEREDIENST – EXPORTKREDIETVERZEKERING FINEXPO – COMITE VOOR DE FINANCIELE ONDERSTEUNING VAN DE EXPORT 4.1 Stabilisering van de rentevoet
5. 6.
4.2 Intrestbonificaties 4.3 Intrestbonificatie met aanvullende gift 4.4 Leningen van staat tot staat MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP - TER BESCHIKKING STELLEN VAN VLAAMSE UITRUSTINGSGOEDEREN JAPAN EN DE EUROPESE UNIE - EXPROM 6.1 Gateway to Japan 6.2 Executive Training Programme 6.3 Ad-hoc programma's
DEEL VII : EUROPESE STEUN 1.
2.
3.
4.
5.
6. 7. 8.
STRUCTUURFONDSEN 1.1 Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) 1.1.1 Communautaire iniatieven 1.1.1.1 Interreg III 1.1.1.2 Urban II 1.1.1.3 Interact 1.2 Europees Sociaal Fonds (ESF) 1.3 Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) – Afdeling Garantie en Oriëntatie 1.4 Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) EUROPESE INVESTERINGSBANK (EIB) 2.1 Individuele kredieten 2.2 Globale kredieten EUROPEES INVESTERINGSFONDS (EIF) 3.1 Risicokapitaal 3.1.1 ETF-startersregeling 3.1.2 Startkapitaalactie 3.1.3 EIB & EIF-middelen 3.2 KMO-Garantiefaciliteit CENTRUM VOOR DE ONTWIKKELING VAN ONDERNEMINGEN (COO) 4.1 Samenwerking met de ACS-landen 4.2 ProInvest: een programma voor de promotie van investeringen in de ACS-landen OVERIGE INITIATIEVEN TER BEVORDERING VAN INTERNATIONALE SAMENWERKING 5.1 Al-Invest III 5.2 Asia-Invest LIFE III-PROGRAMMA MEDIA-PLUS MARCO POLO
DEEL VIII : SAMENWERKING MET CENTRAAL- EN OOST-EUROPA 1. 2. 3. 4.
SAMENWERKINGSPROGRAMMA VLAANDEREN MET CENTRAAL- EN OOST-EUROPA TACIS-PROGRAMMA SAPARD TEMPUS
TREFWOORDEN
SPECIFIEKE STEUNMAATREGELEN VOOR STARTERS
Startende ondernemingen zijn levensnoodzakelijk voor de economie. Aangezien het aantal starters in Vlaanderen relatief laag is, kunnen zij rekenen op specifieke steunmaatregelen voor wat betreft het verkrijgen van advies, het verkrijgen van kapitaal en voor de aanwerving van personeel. Met de ‘Gratis Opstart’ neemt de Vlaamse regering de opstartkosten voor een onderneming voor haar rekening. Kandidaat-ondernemers kunnen de kosten voor formaliteiten bij de erkende ondernemingsloketten laten betalen door de Vlaamse overheid. Gemiddeld kosten deze opstartformaliteiten 300 euro. De Gratis Opstart is ook een volledig elektronische maatregel net zoals de Durf Na Advies (DNA) cheques die starters en ondernemers in staat stellen professioneel advies in te winnen alvorens een onderneming op te starten. Marktstudies, ondernemingsplannen en advies van boekhouders, consultants, notarissen of advocaten kan je met de DNA cheque betalen bij erkende adviesinstanties. Naast advies hebben starters vooral nood aan kapitaal. Voor volgende voordelen moet er bij het federale Participatiefonds worden aangeklopt: -
de Startlening is bestemd voor de werkzoekende die zich vestigt als zelfstandige of die een eigen zaak begint;
-
plan jonge zelfstandigen richt zich specifiek naar werkzoekenden jonger dan 30 jaar die nog geen zelfstandige activiteit hebben uitgeoefend;
-
de solidaire lening richt zich naar personen die ernstige moeilijkheden ondervinden om startkapitaal te vinden tengevolge hun financiële toestand. Samen met de lening wordt een kosteloze begeleiding bij de voorbereiding en de indiening van de aanvraag en begeleiding tijdens de eerste twee jaar na opstart aangeboden.
-
de Business Angel+ Lening is een achtergestelde lening in aanvulling op de investering van een ondernemer en een Business Angel. Deze lening richt zich tot KMO’s die in een strategische ontwikkelingsfase financiële begeleiding van een Business Angel (BA) zoeken.
Bovendien kan de starter nog op extra steun rekenen wanneer wordt overgegaan tot de aanwerving van personeel. De werkgever kan nadat hij een 1ste, 2de of 3de werknemer in dienst neemt, gedurende 20 kwartalen genieten van deze doelgroepvermindering. Op korte termijn zijn op Vlaams niveau een aantal nieuwe initiatieven gepland inzake kapitaalverschaffing die bij de PMV zullen worden ondergebracht: de ARKimedesregeling, de Waarborgregeling, het Vlaams Innovatiefonds en de Vriendenlening: -
ARKimedes is een systeem dat op structurele wijze risicokapitaal activeert voor Vlaamse starters en KMO’s. Risicokapitaalverschaffers worden via deze regeling de mogelijkheid geboden om boven op elke euro eigen middelen die zij investeren in een Vlaamse starter of KMO, een bijkomende euro te investeren vanuit een ARKimedes-fonds. Dit fonds zal de nodige middelen ophalen bij het publiek. De Vlaamse overheid zal de belegger stimuleren door de combinatie van een fiscale incentive met een minimale rendementsgarantie. De ARKimedes-regeling heeft een vernieuwend karakter: · voor de eerste keer wordt fiscaliteit geïntegreerd in een Vlaamse maatregel; · er is de publiekprivate samenwerking waarbij de overheid flankerend optreedt en dus niet rechtstreeks tussenkomt in bedrijven.
-
De nieuwe Waarborgregeling voor kleine en middelgrote ondernemingen streeft ernaar om op een meer effectieve en efficiënte wijze tegemoet te komen aan het gebrek aan waarborgen die KMO’s kunnen bieden bij het afsluiten van een financieringsovereenkomst met een financiële instelling. Door deze aanpassing neemt de administratie voor banken af. Voortaan kan een door de Vlaamse overheid erkende bank zelf beslissen of ze de gewaarborgde lening aan de KMO verleent. Wanneer een KMO onder het vroegere systeem van een waarborg wou genieten, moest ze het aan een bank vragen. De bank moest op haar beurt een aanvraag indienen bij NV Waarborgbeheer, die daarna besliste of ze de waarborg al dan niet
verleende. In het nieuwe systeem waarborgt de Vlaamse overheid maximum 75% van het totale kredietbedrag, de rest is ten laste van de kredietinstelling. In het verlengde hiervan werd voor KMO’s die hinder ondervinden van openbare werken ook een waarborgregeling uitgewerkt. KMO’s met exploitatiezetel in het Vlaams Gewest die hinder ondervinden van openbare werken en als gevolg daarvan een omzetverlies hebben geleden van minstens 30% in vergelijking met het gemiddelde van de laatste vier kwartalen, kunnen voor de financiering van bedrijfskapitaal en korte termijnschulden beroep doen op de waarborgregeling. -
Gezien innovatie van cruciaal belang is voor de versterking van de competitiviteit van ondernemingen in een zich steeds meer globaliserende economie en gezien de optiek om 1 procent aan publieke middelen te besteden aan innovatie in het kader van de Lissabonstrategie, heeft de Vlaamse regering 75 miljoen euro vrijgemaakt voor de oprichting van het Vlaams Innovatiefonds (VINNOF). Principe van het VINNOF is dat zoveel mogelijk wordt gewerkt via hefboomeffect door partnerschap te creëren met enerzijds bestaande private zaaikapitaalfondsen en anderzijds het Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT). Innovatieve bedrijfsprojecten waarvoor noch het kanaal van het zaaikapitaalfonds, noch het kanaal van IWT wordt gekozen, zullen rechtstreeks aan het VINNOF kunnen worden voorgesteld. Dit fonds zal toegankelijk zijn voor jonge innovatieve ondernemingen (minder dan 3 jaar ingeschreven bij de kruispuntbank voor ondernemingen) met exploitatiezetel in Vlaanderen.
-
De Vriendenlening is eveneens een product van de Ondernemingsconferentie, waarbij particulieren die rechtstreeks leningen toekennen aan beginnende ondernemers genieten van een fiscaal gunstregime. Teneinde de Vlamingen aan te zetten om startende ondernemers te financieren is de Vlaamse overheid bereid een gedeelte van het risico mee te dragen. Immers, indien het bedrijf de achtergestelde lening uiteindelijk niet kan terugbetalen, krijgt de investeerder 30 procent van de lening terug via een éénmalige belastingsvermindering. Bovendien wordt gedurende de looptijd van de lening, die over een periode van 8 jaar loopt, ook nog een jaarlijkse belastingskorting van 2,5 procent op het verstrekte bedrag toegekend.
Deel I : STEUN BIJ INVESTERINGEN EN ADVIES
1.
ADVIESCHEQUES, DNACHEQUES, GRATIS OPSTART, DE GROEIPREMIE, ECOLOGIEINVESTERINGEN – INVESTERINGSPREMIE
1.1
ADVIESCHEQUES
Inhoud steunmaatregel Met het systeem van de adviescheques wil de Vlaamse overheid kwaliteitsvol bedrijfsadvies bij kleine en middelgrote ondernemingen stimuleren. De adviescheque is een subsidiemaatregel die ondernemingen de mogelijkheid geeft om externe knowhow aan te trekken aan een verminderde prijs. Het nieuwe systeem is vergelijkbaar met de opleidingscheques: ondernemingen kunnen via een eenvoudige procedure op het internet adviescheques inkopen wanneer ze er behoefte aan hebben. Adviescheques hebben een waarde van 30 euro. Daarvan wordt 50% betaald door de onderneming en 50% door de Vlaamse overheid. Een onderneming mag per kalenderjaar maximaal 820 adviescheques reserveren. Begunstigden Kleine en middelgrote ondernemingen, alsook een groot aantal vrije beroepen komen in aanmerking voor de maatregel. Voorwaarden zijn dat de onderneming geen vzw is, een exploitatiezetel heeft in het Vlaams Gewest en dat het adviesproject betrekking heeft op een aanvaardbare activiteit. KMO’s en vrije beroepen die beroep doen op adviescheques, engageren zich om Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen en eventuele latere wijzigingen van deze verordening na te leven. Projecten Uitgesloten werkzaamheden Overeenkomstig artikel 5 van bovenvermelde verordening kan enkel aan kleine en middelgrote ondernemingen steun gegeven worden voor bedrijfsadvies. Grote ondernemingen komen niet in aanmerking. De verordening is niet van toepassing op: - werkzaamheden die verband houden met de productie, verwerking of verhandeling van de als bijlage 1 bij het verdrag opgenomen producten. Hierdoor kan de voedingssector geen aanspraak maken op adviescheques; - steun voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoer, waaronder verstaan wordt de steun die direct is gerelateerd aan de uitgevoerde hoeveelheden, de oprichting en exploitatie van een distributienet of andere lopende uitgaven in verband met werkzaamheden op het gebied van de uitvoer; - steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde producten. Welke kosten mag u met adviescheques betalen ? U mag deze subsidie enkel gebruiken om een beroep te doen op een erkende adviesinstantie voor: - bedrijfsadvies; - haalbaarheidsstudies; - uitvoerbaarheidstudies; - begeleiding bij implementatie. Opgelet De diensten mogen niet: - van permanente of periodieke aard zijn; - tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming behoren (bijvoorbeeld routinematig belastingsadvies, regelmatige dienstverlening op juridisch vlak of reclame); - slaan op subsidieadvies. Technische analyses die geen deel uitmaken van een ruimer adviesproject, komen ook niet in aanmerking.
Diversen Erkenning adviesinstanties Met het vernieuwde systeem van erkenningen, komen volgende adviesinstanties in aanmerking voor erkenning voor het systeem van de Vlaamse adviescheques: 1.
2.
3. 4.
Adviesinstanties die beschikken over een Q*For-, ISO- of een CEDEO-certificaat dat de kwaliteit van de dienstverlening inzake advisering garandeert. De duur van de erkenning wordt bepaald door de geldigheidsduur van het certificaat en gaat in na de erkenning door de minister. Adviesinstanties die beschikken over een andere door de overheid uitgereikte erkenning dat de kwaliteit van de dienstverlening inzake advisering garandeert. De duur van de erkenning door de Vlaamse overheid bepaalt de duur van de erkenning. Natuurlijke personen die willen optreden als individuele adviseur, dienen een screening te doorlopen en positief te worden beoordeeld. Deze erkenning is geldig voor een periode van twee jaar. De adviesinstanties erkend door het VIZO, blijven erkend voor de resterende duur van de erkenning. Indien de adviesinstantie ook na deze periode erkend wil blijven, moet ze een certificaat voorleggen voordat de termijn verstreken is.
De erkenningsaanvraag kan enkel worden ingediend door registratie via de website. Aanvraagprocedure Het project “Adviescheques” is een e-government maatregel. Reserveren en bestellen van adviescheques kan enkel via het internet op: http://www.vlaanderen.be/adviescheques. Vooraleer een onderneming cheques kan reserveren, moet ze zich registreren via haar BTW- of RSZ-nummer. Indien de onderneming niet BTW- of RSZ-plichtig is, meldt ze zich aan via naam en adres. Haar gegevens worden opgezocht in de centrale databank. Vervolgens genereert de applicatie een login en een paswoord voor de onderneming. Die worden per brief opgestuurd naar de maatschappelijke zetel van de onderneming. Voor een buitenlandse onderneming wordt de brief naar het contactadres in België gestuurd. Hoe koopt een onderneming adviescheques aan ? Een onderneming dient zich eerst aan te melden op de website aan de hand van paswoord en login ID. Door het systeem worden dan enkele controles uitgevoerd om te bepalen of de onderneming in aanmerking komt. Als aan alle voorwaarden is voldaan, kunnen de cheques worden gereserveerd. De cheques kunnen niet onmiddellijk worden besteld. .
Adviescheques reserveren
Een onderneming mag per kalenderjaar maximaal 820 adviescheques reserveren. Dit kan volgens de hieronder beschreven wijze. Een onderneming sluit een overeenkomst met een erkende adviesinstantie. Tot uiterlijk veertien dagen na afsluiten van de overeenkomst kunnen adviescheques worden gereserveerd. Belangrijk is dat het verstrekken van advies pas van start mag gaan NADAT adviescheques werden gereserveerd. Na verificatie van de voorwaarden wordt door het systeem een reserveringsnummer toegekend en meegedeeld aan zowel de onderneming als aan de adviesinstantie. De adviesinstantie dient de reservering binnen 10 dagen na reservering te bevestigen, zo niet vervalt de reservering. Na akkoord van de adviesinstantie, krijgt de aanvrager hiervan bericht per e-mail. De reservering is nu definitief en heeft een geldigheidsduur van twaalf maanden vanaf datum van aanvraag van reservering. .
Adviescheques bestellen en betalen
Een onderneming kan het aantal gereserveerde cheques in maximaal vier tranches bestellen. Per bestelling dienen minstens tien cheques te worden aangevraagd binnen de geldigheidsduur van de reservering. Elke bestelling moet binnen de 14 kalenderdagen op rekening staan van de uitgever, anders vervalt de bestelling. Binnen 14 kalenderdagen nadat de uitgever de betaling heeft ontvangen, worden de cheques gedrukt. Deze worden op naam van de onderneming en de adviesinstantie gedrukt met vermelding van reserveringsnummer en vervaldatum. De adviescheques hebben een geldigheidsduur van 14 maanden vanaf datum van uitgifte voor de betaling van de facturen in verband met een adviesproject.
Aanvullende inlichtingen Voor vragen of problemen kan men contact opnemen met de Vlaamse overheid - via e-mail:
[email protected] - via de Vlaamse Infolijn op 0800/30201 - via de post: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Cel Advies- en opleidingscheques Afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid Markiesstraat 1 1000 Brussel
1.2
DNACHEQUES
Inhoud steunmaatregel Dnacheque staat voor durf-na-advies. Deze cheque maakt professioneel advies goedkoop voor personen die de stap naar ondernemerschap willen wagen. Met de dnacheque kan de prestarter beroep doen op diensten van een erkende adviesinstantie voor het uitvoeren van onder andere een haalbaarheidsstudie. Dnacheques hebben een waarde van 30 euro waarvan 75% betaald wordt de Vlaamse overheid en 25% betaald wordt door de prestarter. Elke prestarter kan maximaal 167 cheques aanvragen per kalenderjaar. Begunstigden Elke natuurlijke persoon die geen koopman is of die geen zelfstandig beroep uitoefent en die een onderneming wil oprichten of overnemen in het Vlaams Gewest. Erkenning adviesinstantie Met het vernieuwde systeem van erkenningen, komen volgende adviesinstanties in aanmerking voor erkenning voor het systeem van de Vlaamse adviescheques: 1.
2.
3. 4.
5.
Adviesinstanties die beschikken over een Q*For-, ISO- of een CEDEO-certificaat dat de kwaliteit van de dienstverlening inzake advisering garandeert. De duur van de erkenning wordt bepaald door de geldigheidsduur van het certificaat en gaat in na de erkenning door de minister. Adviesinstanties die beschikken over een andere door de overheid uitgereikte erkenning dat de kwaliteit van de dienstverlening inzake advisering garandeert. De duur van de erkenning door de Vlaamse overheid bepaalt de duur van de erkenning. Natuurlijke personen die willen optreden als individuele adviseur, dienen een screening te doorlopen en positief te worden beoordeeld. Deze erkenning is geldig voor een periode van twee jaar. Die adviesinstanties erkend door het VIZO, blijven erkend voor de resterende duur van de erkenning. Indien de adviesinstantie ook na deze periode erkend wil blijven, moet ze een certificaat voorleggen voordat de termijn verstreken is. Leden van beroepsorganisaties die beschikken over een deontologische code.
De erkenningsaanvraag kan enkel worden ingediend door registratie via de website. Aanvraagprocedure De dnacheque kan enkel via het internet worden aangevraagd: http://www.vlaanderen.be/dnacheques. Vooraleer de cheques kunnen worden aangevraagd, moet een prestarter zich registreren als natuurlijke persoon. Na verificatie van de ingevoerde gegevens, worden een login ID en paswoord door de applicatie gegenereerd. .
Dnacheques reserveren
Een prestarter mag per kalenderjaar maximaal 167 adviescheques reserveren. Dit kan volgens de hieronder beschreven wijze. Een prestarter sluit een overeenkomst met een erkende adviesinstantie. Tot uiterlijk veertien dagen na afsluiten van de overeenkomst kunnen dnacheques worden gereserveerd. Belangrijk is dat het verstrekken van advies pas van start mag gaan NADAT dnacheques werden gereserveerd De adviesinstantie dient de reservering binnen 10 dagen na reservering te bevestigen, zo niet vervalt de reservering. Na akkoord van de adviesinstantie, wordt een nummer aan de reservering toegekend en kan de prestarter cheques bestellen. De prestarter wordt op de hoogte gebracht dat de aangevraagde cheques gereserveerd werden. De reservering is nu definitief en heeft een geldigheidsduur van twaalf maanden vanaf datum van aanvraag van reservering. .
Dnacheques bestellen en betalen
Een prestarter kan het aantal gereserveerde cheques in maximaal vier tranches bestellen. Per bestelling dienen minstens tien cheques te worden aangevraagd binnen de geldigheidsduur van de reservering. Elke bestelling moet binnen de 14 kalenderdagen op rekening staan van de uitgever, anders vervalt de bestelling. Binnen 14 kalenderdagen nadat de uitgever de betaling heeft ontvangen, worden de cheques gedrukt. Deze worden op naam van de prestarter en de adviesinstantie gedrukt met vermelding van reserveringsnummer en
vervaldatum. De dnacheques hebben een geldigheidsduur van 14 maanden vanaf datum van uitgifte voor de betaling van de facturen in verband met een adviesproject.
Aanvullende inlichtingen Alle formulieren nodig voor registratie http://www.vlaanderen.be/adviescheques.
of
erkenning
zijn
Voor vragen of problemen kan men contact opnemen met de Vlaamse overheid - via e-mail:
[email protected] - via de Vlaamse Infolijn op 0800/30201 - via de post: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Cel Advies- en opleidingscheques Afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid Markiesstraat 1 1000 Brussel
terug
te
vinden
op
1.3
GRATIS OPSTART
Inhoud steunmaatregel Met de gratis opstart wil de Vlaamse overheid kandidaat-ondernemers een financiële stimulans geven: de Vlaamse regering neemt de opstartkosten van een onderneming voor haar rekening zodat weer een mogelijke hindernis voor starters uit de weg wordt geruimd. Kandidaat-ondernemers kunnen de administratieve kosten bij de opstart of overname van een zaak in het Vlaamse Gewest bij de erkende ondernemingsloketten laten betalen door de Vlaamse overheid tot een maximumbedrag van 300 euro. De cheques hebben een waarde van 10 euro. Elke starter kan eenmalig maximaal 30 cheques aanvragen. Deze worden voor 100% betaald door de Vlaamse overheid. Begunstigden Elke starter. Dit is een natuurlijke persoon die geen koopman is of geen zelfstandig beroep uitoefent en een onderneming opricht of overneemt in het Vlaamse Gewest. Erkenning ondernemingsloket De ondernemingsloketten die erkend zijn in het kader van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houden diverse bepalingen, komen in aanmerking voor een erkenning in het kader van het systeem van de gratis opstart mits zij een deontologische code ondertekenen. Aanvraagprocedure De gratis opstart kan enkel via het internet worden aangevraagd: http://www.vlaanderen.be/gratisopstart. Vooraleer de cheques kunnen worden aangevraagd, moet een starter zich registreren als natuurlijke persoon. Na verificatie van de ingevoerde gegevens, worden een login ID en paswoord door de applicatie gegenereerd. Een starter kan het aantal vereiste cheques bestellen voor de betaling van de in aanmerking komende administratieve kosten, beperkt tot een maximum van 30 cheques. Nadat de starter de cheques heeft besteld, verstuurt de uitgever de cheques binnen veertien kalenderdagen. Deze kunnen dan door de starter worden aangewend bij een erkend ondernemingsloket binnen vier maanden vanaf de besteldatum van de cheques.
Aanvullende inlichtingen Alle formulieren nodig voor registratie http://www.vlaanderen.be/adviescheques.
of
erkenning
zijn
Voor vragen of problemen kan men contact opnemen met de Vlaamse overheid - via e-mail:
[email protected] - via de Vlaamse Infolijn op 0800/30201 - via de post: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Cel Advies- en opleidingscheques Afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid Markiesstraat 1 1000 Brussel
terug
te
vinden
op
1.4
GROEIPREMIE
Inhoud steunmaatregel Om de economische groei in Vlaanderen te stimuleren heeft de Vlaamse overheid de "Groeipremie" in het leven geroepen. De premie is bedoeld als financiële stimulans voor ondernemingen die in het Vlaamse Gewest investeringen willen realiseren. Voor het toekennen van een groeipremie wordt gebruik gemaakt van een oproepsysteem (“call”) waarbij tijdens een bepaalde periode steunaanvragen kunnen worden ingediend. Deze aanvragen zullen na de indieningperiode in een wedstrijdformule met elkaar worden vergeleken en aan de bestscorende projecten zal een groeipremie worden toegekend, tot uitputting van de vooraf vastgestelde budgettaire steunenveloppe. Investeringsprojecten met een subsidiabel investeringsbedrag van meer dan 8 miljoen euro worden van strategisch belang voor de Vlaamse economie geacht. Voor deze projecten is het oproepsysteem (“call”) niet van toepassing, maar wordt de beslissing tot toekenning van de steun genomen door de Vlaamse regering op voorstel van de Vlaamse minister, bevoegd voor economisch beleid. Begunstigden Zowel kleine, middelgrote als grote ondernemingen, alsook vrije beroepen komen in aanmerking voor de groeipremie. Voorwaarden zijn dat de onderneming: - geen vzw is; - investeringen realiseert in het Vlaamse Gewest; - een aanvaardbare hoofdactiviteit (NACE-code) uitoefent; - geen overheidsparticipaties heeft van 25% of meer. De regelgeving is van toepassing op: - investeringen door kleine en middelgrote ondernemingen in het Vlaamse Gewest; - investeringen door grote ondernemingen in de regionale steungebieden.
1.4.1
GROEIPREMIE VIA OPROEPSYSTEEM
Afhankelijk van de grootte van de onderneming is er een afzonderlijke call. Voor de Call-KMO komen in aanmerking: Kleine ondernemingen: dit zijn ondernemingen die voldoen aan alle volgende criteria: - minder dan 50 werknemers tewerkstellen; - een jaaromzet hebben van maximum 7 miljoen euro of een jaarlijks balanstotaal van maximum 5 miljoen euro; - beantwoorden aan het zelfstandigheidcriterium. Middelgrote ondernemingen: dit zijn ondernemingen die voldoen aan alle volgende criteria: - minder dan 250 werknemers tewerkstellen; - een jaaromzet hebben van maximum 40 miljoen euro of een jaarlijks balanstotaal van maximum 27 miljoen euro; - beantwoorden aan het zelfstandigheidcriterium; - en geen kleine onderneming zijn. Voor de Call-GO komen in aanmerking: Grote ondernemingen: dit zijn ondernemingen die noch klein noch middelgroot zijn.
Projecten Alle beroepsinvesteringen dienstig voor de uitoefening van de activiteit van de onderneming komen in aanmerking voor steun, voor zover ze toelaatbaar zijn door de Europese Commissie en ze aan volgende voorwaarden voldoen: - de uitgaven moeten geboekt worden onder de rubrieken 21 tot 27 van de jaarrekening voor ondernemingen die jaarrekeningplichtig zijn; de andere ondernemingen moeten deze uitgaven opnemen in de afschrijvingstabel, met uitzondering van de grond (waarop niet wordt afgeschreven); - de uitgaven moeten afgeschreven worden conform de boekhoudwetgeving en ten minste over een termijn van 3 jaar; - de uitgaven moeten verworven worden tegen marktvoorwaarden van derden waarin de aanvrager geen directe of zijdelingse zeggenschap uitoefent (met uitzondering van de zelf geproduceerde investeringen). De beroepsinvesteringen worden gerealiseerd door de aanvrager zelf (de exploitatievennootschap) of door een patrimoniumvennootschap behorend tot dezelfde groep als de exploitatievennootschap. De steunvragende ondernemingen worden beoordeeld aan de hand van een aantal beleids- en bedrijfseconomische criteria. De mogelijke beleidscriteria zijn: - de verhouding van het gevraagde steunpercentage ten opzichte van het maximaal toegelaten steunpercentage: dit criterium heeft als doel met een minimum aan middelen een maximum aan projecten te steunen en bevordert dus de efficiëntie van het instrument (hoe lager deze verhouding ligt hoe hoger de score); - het tewerkstellingscriterium: de vergelijking zal worden gemaakt tussen de tewerkstelling in de onderneming drie jaar voor het indienen van het project en de tewerkstelling één jaar voor de indieningdatum. Dit criterium heeft tot doel te voorkomen dat kapitaalsintensieve investeringen de arbeidsintensieve zouden wegdrukken (hoe groter de gerealiseerde aangroei ten opzichte van de aanvangstewerkstelling hoe hoger de score); - duurzaam ondernemen: de ondernemingen kunnen het bewijs leveren dat zij als duurzaam ondernemer erkend zijn (aan de hand van een door de Vlaamse overheid aanvaard certificaat). Dit criterium moet de bedrijven ertoe aanzetten de bedrijfsvoering af te stemmen op de principes van het duurzaam ondernemen (de ondernemingen die dergelijk certificaat kunnen voorleggen scoren hoger); - het innovatiecriterium: dit criterium heeft tot doel investeringsprojecten te bevorderen in de mate dat zij zich profileren door hun innovatief karakter; - het criterium van de informatie- en communicatietechnologie (ICT): de ondernemingen die kunnen aantonen dat zij beschikken over een eigen website (URL) worden met dit criterium positief beloond; - de leeftijd van de onderneming: dit criterium wil de starters en jonge ondernemingen een extra stimulans geven (hoe jonger de onderneming is hoe hoger de score). De mogelijke bedrijfseconomische criteria zijn: - het percentage van de autofinanciering ten opzichte van het bedrag van de investeringen: dit criterium geeft aan hoeveel eigen middelen de ondernemer bereid is in het project te investeren en geeft een indicatie over het vertrouwen dat de ondernemer in de slaagkansen van zijn project heeft (hoe hoger dit percentage hoe beter de score). De volgende drie criteria peilen naar de economische leefbaarheid van de onderneming: aan de hand van economische performantie-indicatoren worden de economisch best presterende ondernemingen positief gediscrimineerd: - de bruto toegevoegde waarde versus tewerkstelling; - de cashflowgeneratie voor belastingen versus de totale activa; - de loonkosten versus bruto toegevoegde waarde. Steunzones De Europese Commissie heeft op 20 september 2000 de kaart met "Doelstellingengebieden" in het Vlaamse Gewest vastgesteld. Deze steunkaart blijft van kracht tot 31 december 2006. Op basis hiervan worden de Vlaamse gemeenten ingedeeld in ontwikkelingszone A, ontwikkelingszone B en buiten een ontwikkelingszone. Afhankelijk van elke zone wordt door de Europese Commissie een maximum steunpercentage vastgesteld.
Maximum steunpercentages Aan kleine ondernemingen kan maximum 15 % steun toegekend worden en aan middelgrote maximum 7,5 %. De maxima worden voor zowel de kleine als de middelgrote ondernemingen verhoogd tot 24% steun voor investeringen in ontwikkelingszone A en 31% voor investeringen in ontwikkelingszone B. Grote ondernemingen die investeringen realiseren in de regionale steungebieden kunnen maximaal 14% steun genieten in ontwikkelingszone A en maximaal 21% in ontwikkelingszone B. Het wettelijk kader Europees kader: - de EG-verordening nr. 70/2001 van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen; - de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (98/C 74/06); - de Multisectorale Kaderregeling betreffende regionale steun voor grote investeringsprojecten (2002/C70/04). Vlaams kader: - het decreet betreffende het economisch ondersteuningsbeleid van 31 januari 2003 (B.S. van 25 maart 2003), meer in het bijzonder in artikel 2 dat de Vlaamse regering machtigt steun te verlenen aan projecten die passen in het ondersteuningsbeleid met aandacht voor ecologische, sociale en economische aspecten, duurzaamheid, innovatie en kennisbevordering; - meer specifiek wat betreft de investeringssteun voor ondernemingen machtigt hoofdstuk II van geciteerd decreet de Vlaamse regering steun te verlenen aan kleine ondernemingen en middelgrote ondernemingen voor investeringen in het Vlaamse Gewest en aan de grote ondernemingen enkel voor investeringen in de regionale steungebieden; - de bepalingen van dit decreet worden concreet gestalte gegeven door de besluiten van de Vlaamse regering; - per call wordt een ministerieel besluit uitgevaardigd dat alle modaliteiten en voorwaarden voor deze specifieke call vastlegt. Aanvraagprocedure Het project "Groeipremie" is een e-government maatregel. Het aanvragen van een groeipremie voor een subsidiabel investeringsproject tot en met 8 miljoen euro, kan enkel door het intekenen op een call via het internet op: http://www.vlaanderen.be/groeipremie. Vooraleer een onderneming kan intekenen op een call, moet ze zich registreren via haar ondernemingsnummer (BTW- of KBO-nr.) of RSZ-nummer. Indien de onderneming niet BTW- of RSZ-plichtig is, meldt ze zich aan via naam en adres. Haar gegevens worden opgezocht in de centrale databank. Vervolgens genereert de applicatie een login en een paswoord voor de onderneming. Die worden per brief opgestuurd naar de maatschappelijke zetel van de onderneming. Voor een buitenlandse onderneming wordt de brief naar het contactadres in België gestuurd.
Aanvullende inlichtingen Voor vragen of problemen kan men contact opnemen met de Vlaamse overheid: - via e-mail:
[email protected] - via de Vlaamse Infolijn op 0800/30201 - via de post: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Cel Groeipremie Afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid Markiesstraat 1 1000 Brussel
1.4.2
GROEIPREMIE VOOR STRATEGISCHE PROJECTEN
Projecten De materiële en de immateriële investeringen, geboekt op de volgende rubrieken van de jaarrekening, komen in aanmerking: 21 22 23 24 25 26 27
immateriële vaste activa (*); terreinen en gebouwen; installaties, machines en uitrusting; rollend materieel; vaste activa in leasing of op grond van een soortgelijk recht; andere materiële vaste activa; vaste activa in aanbouw en vooruitbetalingen.
(*) Onder de volgende voorwaarden: Voor grote ondernemingen mogen de subsidiabele immateriële investeringen maximaal 25% bedragen van de aanvaarde investeringen in gebouwen en uitrusting. Die voorwaarde geldt niet voor middelgrote ondernemingen. De subsidiabele immateriële investeringen zijn uitsluitend uitgaven die verband houden met technologieoverdracht door de verwerving van: a) octrooien; b) exploitatielicenties of licenties inzake geoctrooieerde technische knowhow; c) niet-geoctrooieerde technische knowhow. De volgende uitgaven komen niet in aanmerking voor subsidies: a) studies; b) werkingskosten, bijvoorbeeld de huur van gebouwen; het verbruik van water, gas en elektriciteit; onderhoudskosten; c) de overname van de handelsnaam, klandizie en de goodwill. De immateriële investeringen: a) mogen uitsluitend in de onderneming zelf geëxploiteerd worden; b) worden beschouwd als afschrijfbare activa. De onderneming moet de immateriële investeringen in haar jaarrekening boeken onder de activa van de balans. De investeringen mogen niet worden geboekt onder de bedrijfskosten; c) worden van een derde verworven tegen marktvoorwaarden; d) worden gedurende minstens 5 jaar behouden in de onderneming; e) worden afgeschreven overeenkomstig de fiscale wetgeving. Versnelde afschrijvingen zijn niet toegestaan. Alle investeringen kunnen ook uitgevoerd worden door een patrimoniumvennootschap, die behoort tot dezelfde groep als de aanvragende onderneming. Een patrimoniumvennootschap is een onderneming die onder meer, maar niet uitsluitend tot doel heeft de activa te beheren die gebruikt worden door de aanvragende onderneming. Beide vennootschappen behoren tot dezelfde groep in één van volgende gevallen: a) de patrimoniumvennootschap participeert voor ten minste 25% in de aanvragende vennootschap; b) de aanvragende vennootschap participeert voor ten minste 25% in de patrimoniumvennootschap; c) in beide vennootschappen participeren voor ten minste 25% dezelfde natuurlijke of rechtspersonen. Deze investeringen komen in aanmerking, onverminderd de bijzondere Europese regelgeving betreffende de verlening van staatssteun in specifieke sectoren. Voor de rubriek rollend materieel komt voor het goederenvervoer over de weg voor derden enkel getrokken materieel dat bestemd is voor gecombineerd vervoer in aanmerking. Maximum steunpercentages Een ontvankelijke subsidieaanvraag wordt getoetst aan criteria die peilen naar de milieugerichtheid, de bedrijfseconomische toestand en de sociale verantwoordelijkheid van de onderneming. Op basis van haar grootte, haar vestigingsplaats en haar score bekomt de onderneming een steunpercentage dat maximaal 15 % bedraagt voor kleine ondernemingen en 7,5 % voor middelgrote. Deze maxima worden voor
zowel de kleine als de middelgrote ondernemingen verhoogd tot 24 % voor investeringen in ontwikkelingszone A en 31 % voor investeringen in ontwikkelingszone B. Grote ondernemingen die investeringen realiseren in de regionale steungebieden kunnen maximaal 14 % steun krijgen in ontwikkelingszone A en maximaal 21 % in ontwikkelingszone B. Wettelijk kader Europees kader: - de EG-verordening nr. 70/2001 van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen; - de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen; - de Multisectorale Kaderregeling betreffende regionale steun voor grote investeringsprojecten (2002/C70/04). Vlaams kader: - het decreet van 31.1.2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid; - Artikel 21 van het Besluit van de Vlaamse regering tot toekenning van steun aan kleine en middelgrote ondernemingen voor investeringen in het Vlaamse Gewest d.d. 10.10.2003; - Artikel 21 van het Besluit van de Vlaamse regering tot toekenning van steun aan grote ondernemingen voor investeringen in de regionale steungebieden d.d. 12.12.2003. Aanvraagprocedure De aanvragen moeten worden ingediend via een aanvraagformulier dat beschikbaar is op de website: http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/economie/index.html of www.vlaanderen.be/groeipremie.
Aanvullende inlichtingen Voor vragen of problemen kan men contact opnemen met de Vlaamse overheid: - via e-mail:
[email protected] - via de Vlaamse Infolijn op nummer 0800/30201 - via de post: Ministerie van de Vlaamse gemeenschap Afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid Markiesstraat 1 1000 Brussel
1.5
DE ECOLOGIEPREMIE
Inhoud steunmaatregel Met de ecologiepremie, een onderdeel van het Actieplan Ondernemen, betaalt de Vlaamse Overheid een gedeelte van de ecologische investeringen die een onderneming doet. Deze ecologiepremie, die in het najaar van 2004 van start is gegaan, is de opvolger van de ecologiesteun voor milieuvriendelijke investeringen. De digitale aanvraag Eén van de belangrijkste wijzigingen is het feit dat voortaan een aanvraag elektronisch (via het internet) moet gebeuren via de webstek: http://www.vlaanderen.be/ecologiepremie. Wie al een gebruikersnaam en paswoord heeft via de bestaande steunregimes, kan deze eveneens gebruiken voor de aanvraag van een ecologiepremie. Voor nieuwe klanten, zoekt de webtoepassing de identiteit van de onderneming op in de referentiedatabank (Graydon) en maakt vervolgens een login en paswoord aan. Met de gebruikersnaam en het paswoord wordt toegang verkregen tot de beveiligde site en kan een aanvraag elektronisch worden ingediend en opgevolgd. Projecten Limitatieve technologieënlijst De ecologiepremie wordt gekenmerkt door een lijst van technologieën: de limitatieve technologieënlijst (afgekort LTL). Op deze lijst staan een 800-tal technologieën die in aanmerking komen voor een ecologiepremie. De technologieën staan gerangschikt volgens sector (NACE-code). Een ondernemer die een aanvraag wenst te doen, kan best een technologie uit de lijst kiezen. Er staan 4 soorten technologieën op de lijst: - milieutechnologieën; - hernieuwbare energietechnologieën (HE), (waterkracht, windenergie, zonne-energie (zowel foto-voltaïsch als thermisch), biomassa, …); - warmte-kracht-koppelingstechnologieën (WKK); - energiebesparende technologieën; - technologieën voor aanpassing aan nieuwe Europese normen. De volledige LTL is te vinden op http://www.vlaanderen.be/ecologiepremie . Deze lijst is o.a. opgesteld aan de hand van de BBT-studies (BBT = best beschikbare technieken: voor info zie: http://www.emis.vito.be) die voor de verschillende sectoren werden uitgevoerd, gelijkaardige regelgevingen in het buitenland en ervaringsgegevens. Diversen Bepaling van het investeringsbedrag voor de steunberekening De steun wordt niet berekend op het totale investeringsbedrag, maar slechts op een gedeelte van dit bedrag. Hierbij wordt rekening gehouden met volgende elementen: - meerkost ten opzichte van een standaardtechnologie; - gerealiseerde besparingen en opbrengsten; - milieuperformantie; - meerkost ten opzichte van een standaardtechnologie; In overeenstemming met de Europese regelgeving met betrekking tot steun voor milieu-investeringen komen enkel de extra investeringskosten in aanmerking ten opzichte van een klassieke of standaardtechnologie. Wanneer de milieuvriendelijke techniek geen extra investeringskosten met zich meebrengt komt deze technologie niet in aanmerking voor steun. - besparingen en opbrengsten; In overeenstemming met de Europese regelgeving met betrekking tot steun voor milieu-investeringen moeten eveneens de besparingen en opbrengsten van de milieuvriendelijke techniek gedurende de eerste vijf jaar in mindering gebracht worden van de meerkost. Deze besparingen kunnen zich situeren op het vlak van energie- of grondstoffenbesparing; de opbrengsten kunnen te maken hebben met de verkoop van tussenproducten in een recyclageproces, de opbrengsten uit groenestroomcertificaten, …
-
milieuperformantie; De milieuperformantie is een factor (tussen 0,6 en 1) die aangeeft in welke mate de investering milieuperformant is. Zo is een end-of-pipe techniek minder milieuperformant dan een procesgeïntegreerde techniek.
De inrekening van meerkosten, besparingen/opbrengsten en de milieuperformantie gebeurt aan de hand van standaardberekeningen opgemaakt door de administratie. Het bedrijf moet dus deze berekeningen niet zelf doen. Deze standaardberekeningen geven als resultaat het percentage van het investeringsbedrag dat in aanmerking komt voor de steunberekening. Dit percentage wordt voor elke technologie van de lijst afzonderlijk bepaald. Wat als een technologie niet op de lijst staat? Voor nieuwe of heel specifieke technologieën die niet op de lijst staan, kan eveneens een dossier elektronisch ingediend worden. Dan moeten bijkomend (via de klassieke weg) de nodige bewijsstukken worden voorgelegd waaruit blijkt dat de technologie voldoet aan de principes van BBT. Dit gebeurt o.a. aan de hand van een kwalitatieve beschrijving van de milieuvoordelen van de nieuwe technologie, de berekening van de extra investeringskosten en de besparingen/opbrengsten ten opzichte van de standaardtechnologie. Indien de technologie aanvaard wordt door de administratie wordt deze – na goedkeuring door de minister – op de LTL bijgevoegd en verloopt de aanvraag verder alsof het een technologie van de LTL betreft. Investeringen met CO2-emissiereductie verplichting Voor technologieën met energiebesparing dienen grote ondernemingen eveneens een berekening te geven van de verwachte CO2-emissiereductie van de nieuwe technologie ten opzichte van de standaardtechnologie. Dit geldt eveneens voor kleine en middelgrote ondernemingen die een ecologiepremie aanvragen voor een nieuwe, energiebesparende technologie die niet op de lijst voor komt. Hoogte van de steun De steunhoogte wordt berekend op basis van de aard van de technologie, zoals hierboven aangehaald, en de grootte van de onderneming. Wanneer een CO2-emissiereductie vereist is, is de steun eveneens afhankelijk van de vooropgestelde reductie. Kleine en middelgrote ondernemingen kunnen (standaard) tot 35% steun krijgen, grote ondernemingen tot 25%. Deze steun kan met maximaal 5% worden verhoogd indien men één of ander duurzaamheidscertificaat (milieuzorgsysteem) kan voorleggen. Om budgettaire redenen wordt echter de steun beperkt tot 1,8 miljoen euro per aanvraag, voor hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling – die extra worden gestimuleerd – ligt het plafond echter dubbel zo hoog : 3,6 miljoen euro steun. Hieronder vindt u een totaal overzicht van de steunpercentages en plafonds.
Technologie
Kleine en middelgrote ondernemingen %
Max. %
Grote ondernemingen plafond (mln €)
%
Max. %
plafond (mln €)
1.
milieutechnologie
35%
1,8
25%
1,8
2.
HE & WKK
35%
3,6
25%
3,6
1,8
4% steun per % CO2emissiereductie
3.
energiebesparende tech. op de lijst
35%
4.
energiebesparende tech. niet op de lijst
8% per % CO2-emissiereductie
5.
aanpass. EU-norm
10%
35%
25%
1,8
1,8
idem als technologie op de lijst
1,8
geen steun mogelijk
Verhogingen Milieuchartercertificaat
+1,5%
1,8 of 3,6
+1,5%
1,8 of 3,6
ISO 14001-certificaat
+3%
1,8 of 3,6
+3%
1,8 of 3,6
EMAS-certificaat
+5%
1,8 of 3,6
+5%
1,8 of 3,6
Snelle uitbetaling van de steun Één van de basisprincipes van de nieuwe regelgeving is de snelle uitbetaling van de steun. De steun wordt in principe uitbetaald in drie schijven. Alle schijven worden ten vroegste uitbetaald 1 maand na beslissing. - de eerste schijf (30%) na start van de investering (datum eerste factuur); - de tweede schijf (30%) nadat de helft van de investeringen zijn gerealiseerd; - de derde schijf (40%) na beëindiging van de investeringen en na controle van de inspectiedienst ter plaatse. Voor investeringen met een CO2-emissiereductie-engagement wordt de steun in eenmaal uitbetaald na bewijs van de gerealiseerde emissiereductie. Indien de emissiereductie niet is gehaald komt de steun te vervallen. Besluit Met de invoering van de ecologiepremie in het najaar van 2004 wordt de steun voor milieu-investeringen gevoelig gewijzigd en gebeurt de aanvraag via het internet zoals andere steunmaatregelen. De nieuwe regelgeving is zodanig opgebouwd dat de steunberekening gebeurt aan de hand van standaardberekeningen zodat de onderneming onmiddellijk zelf de steun kan berekenen. Hiervoor zijn enkel de investeringsbedragen van de milieutechnologieën vereist. Ook de uitbetaling van de steun kan zeer snel aangevraagd worden, namelijk één maand na de beslissing. Voor energiebesparende investeringen wordt een CO2-emissiereductie-engagement gevraagd dat eveneens de steunhoogte bepaald. Deze steun wordt slechts uitbetaald wanneer de emissiereductie effectief is gerealiseerd.
Aanvullende inlichtingen Voor vragen of problemen kan men contact opnemen met de Vlaamse overheid: -
via e-mail:
[email protected] via internet: www.vlaanderen.be/ecologiepremie via de Vlaamse Infolijn op nummer 0800/30201 via de post: Afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid Markiesstraat 1 1000 Brussel
2.
INVESTERINGSMAATSCHAPPIJ VOOR VLAANDEREN (GIMV)
2.1
GROEIKAPITAAL EN BUY-IN/OUT
Inhoud steunmaatregel Bij GIMV Corporate Investment spitsen wij ons toe op groeikapitaal en buy-out/buy-in financiering (MBO/MBI). Via groeikapitaal nemen wij minderheidsparticipaties waardoor de aandeelhoudersstructuur van de onderneming niet fundamenteel wijzigt. Bij MBO/MBI ontstaat daarentegen een nieuwe aandeelhoudersstructuur waarbij GIMV zelf de meerderheid van de onderneming kan verwerven. Via groeikapitaal verstrekken wij risicokapitaal aan ondernemingen die in veeleer traditionele sectoren actief zijn. Naast de kwaliteiten van het management, de track record en de bestaande groeiperspectieven vormen de innovatiekracht van de onderneming en haar capaciteit om in te spelen op markttendensen en -opportuniteiten onze voornaamste selectiecriteria. Wij zijn bereid de groei van de onderneming te ondersteunen, onafhankelijk van het stadium van de levenscyclus waarin ze zich bevindt, van de opstartfase tot de pre-IPO-fase. Daarbij wordt een minimale investering in één of meerdere fases beoogd van 2,5 miljoen euro. Begunstigden De financiering van een management buy-out/buy-in is vooral bedoeld voor middelgrote ondernemingen met een sterke marktpositie en/of groeimogelijkheden. Ondernemingen in deze doelgroep hebben een omzet van 25 tot 250 miljoen euro, zijn onderdeel van een groot concern of eigendom van privé-personen, en hebben een uitstekend management. Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - buy-in / buy-out; - versteviging van de financiële structuur; - financiële investeringen; - herschikking aandeelhouderschap; - participatie in een joint-venture; - uitbreiding van een onderneming; - expansieplannen; - nieuwe evolutie in traditionele sectoren. Diversen Vermits GIMV toetreedt tot het kapitaal, worden er in principe door GIMV geen zakelijke zekerheden vereist. Deze kunnen dan ook eventueel aangewend worden voor andere financieringsbronnen. GIMV wenst enkel betrokken te worden bij het algemeen beleid van de onderneming. Er is in geen enkel opzicht inmenging in het dagelijks beleid. In het geval van een buy-in of buy-out is de betrokkenheid van GIMV uiteraard veel groter. Bij het vastleggen van de modaliteiten van de financiering waakt GIMV er steeds over de liquiditeitspositie van de betrokken onderneming niet in gevaar te brengen. Aanvraagprocedure De onderneming moet eerst een dossier indienen bij GIMV. Dit dossier moet een duidelijk businessplan omvatten, waaruit de opzet van, de haalbaarheid en de motivatie voor de geplande projecten blijkt. GIMV beslist vervolgens of het dossier voor verder onderzoek in aanmerking komt. Het is mogelijk dat de volledige procedure, van de eerste contactname tot het ter beschikking stellen van de fondsen in een aantal maanden wordt doorlopen.
Aanvullende inlichtingen GIMV - Corporate Investment Karel Oomsstraat 37 2018 Antwerpen Tel.: 03/290.21.32 Fax: 03/290.21.05 Website: http://www.gimv.be
Het GIMV - Corporate Investment team bestaat uit de volgende personen: Guy Mampaey (
[email protected]), Kris Van Look (
[email protected]), Alain Keppens (
[email protected]), Peter Kloeck (
[email protected]), Alain Grillaert (
[email protected]).
2.2
VENTURE CAPITAL
2.2.1
LIFE SCIENCES
Inhoud steunmaatregel GIMV Life Sciences richt zich vanuit een langetermijnvisie op innovatieve biotechbedrijven die nieuwe producten met een grote toegevoegde waarde ontwikkelen voor groeimarkten. Dit is belangrijk omdat de biotechsector een sterk cyclisch karakter vertoont. Bijgevolg kan de periode tussen investering en potentiële exit vaak vrij lang, onvoorspelbaar en kapitaalsintensief zijn. Op gebied van management streven we naar een proactieve hands-by benadering: ons team draagt samen met het management en de co-investeerders van de betrokken participatie bij tot de waardecreatie binnen het bedrijf. Zo maximaliseren we samen het rendement op de investering. Alhoewel de portefeuille van GIMV Life Sciences relatief recent werd opgebouwd, zijn heel wat participaties al geëvolueerd naar een latere fase, inclusief pre-IPO en beursgenoteerde ondernemingen. De investeringen die zich momenteel nog in de zaaigeldfase of early stage bevinden, vertegenwoordigen de meest recente investeringen Ons team beoogt een gediversifieerde portefeuille. Dit zorgt niet alleen voor meer risicospreiding, wat belangrijk is in een volatiele sector als biotechnologie, maar ook voor stabielere returns. De participaties bestrijken een brede waaier van activiteiten met investeringen in bedrijven die actief zijn in onderzoek en ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen voor het centrale zenuwstelsel, tegen kanker, antivirale middelen, enz. Voorts hebben we ondernemingen in portefeuille die zich specialiseren in functioneel genoomonderzoek en optimalisatie van lead-stoffen, agrobiotechnologie, medische instrumenten, weefselgeneratie, celtherapie, structural proteomics, … Ook geografisch opteren we voor een uitgebalanceerde portefeuille met een ongeveer evenredige verdeling van het aantal investeringen tussen Europa en de Verenigde Staten.
Begunstigden Hoewel de focus ligt bij ondernemingen in een vroeg stadium van ontwikkeling, staat een opportunistische benadering voorop waarbij investeringsdossiers in latere fases en zelfs beursgenoteerde bedrijven (vb. Private Investments in Public Equity, ook wel PIPE’s genoemd) niet uitgesloten worden. Belangrijkste parameters hierbij zijn de verhouding tussen de bereikte doelstellingen tegenover waardering en het perspectief op een aantrekkelijke exit binnen een redelijke termijn. Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - aanbieden van een innovatief product of dienst; - lancering en ontwikkeling van nieuwe technologieën, prototypes; - innovatieproject waarbij bepaalde producten, productieprocessen of diensten ontwikkeld of gedemonstreerd worden, die een bepaald technologisch risico in zich dragen en waarvan de resultaten vrij snel commercialiseerbaar zijn; - implementatie van innovatieve technologieën; - starters in toekomstgerichte sectoren; - nieuwe evolutie in traditionele sectoren. Diversen Vermits GIMV toetreedt tot het kapitaal, worden er in principe door GIMV geen zakelijke zekerheden vereist. Deze kunnen dan ook eventueel aangewend worden voor andere financieringsbronnen. GIMV wenst enkel betrokken te worden bij het algemeen beleid van de onderneming. Er is in geen enkel opzicht inmenging in het dagelijks beleid.
Bij het vastleggen van de modaliteiten van de financiering waakt GIMV er steeds over de liquiditeitspositie van de betrokken onderneming niet in gevaar te brengen. Aanvraagprocedure De onderneming moet eerst een dossier indienen bij GIMV. Dit dossier moet een duidelijk businessplan omvatten, waaruit de opzet van, de haalbaarheid en de motivatie voor de geplande projecten blijkt. GIMV beslist vervolgens of het dossier voor verder onderzoek in aanmerking komt. Het is mogelijk dat de volledige procedure, van de eerste contactname tot het ter beschikking stellen van de fondsen in een aantal maanden wordt doorlopen.
Aanvullende inlichtingen GIMV – Life Sciences Karel Oomsstraat 37 2018 Antwerpen Tel.: 03/290.21.58 Fax: 03/290.21.05 Website: http://www.gimv.be
Het GIMV - Life Sciences team bestaat uit de volgende personen: Patrick Van Beneden (
[email protected]), Frank Bulens (
[email protected]), Jim Van heusden (
[email protected]).
2.2.2
INFORMATION & COMMUNICATION TECHNOLOGY
Inhoud steunmaatregel Het is onze missie om de bevoorrechte Europese investeerder te zijn in jonge technologiebedrijven met internationale ambities die het potentieel hebben om uit te groeien tot een toonaangevend bedrijf in hun domein. Naast het feit dat we een sterke financiële partner zijn, onderscheiden wij ons voornamelijk door het creëren van toegevoegde waarde. Deze steunt op meer dan 20 jaar ervaring in de sector, een gedreven en ervaren team, een gerichte investeringsstrategie en ons netwerk van internationale partners. Wij streven ernaar om de bevoorrechte partner te zijn voor alle ondernemers die een innovatief en technologiegedreven bedrijf wensen uit te bouwen in een markt met aanzienlijk groeipotentieel. De beoogde investeringen hebben een initiële omvang van 1 tot 5 miljoen euro en over de hele levenscylcus van het bedrijf beschouwd, verwachten we een totale investering van 7 tot 10 miljoen euro. We trachten een lange-termijn partnership op te bouwen waar we als lead-investeerder een hands-with benadering hanteren. We hechten er veel belang aan actief betrokken te worden bij onze portfoliobedrijven. Daarbij willen we niet alleen een klankbord zijn voor nieuwe ideeën, maar willen we tevens rechtstreeks bijdragen tot het uitbouwen van strategische contacten, helpen bij moeilijke managementbeslissingen en de onderneming begeleiden doorheen het groeiproces en de verschillende financieringsrondes. Ons investeringsproces vereist dat ons ganse team een nieuwe investering goedkeurt. U kunt er dus steeds vanuit gaan dat niet één persoon maar een heel team achter het bedrijf staat. Of u dus nieuwe ideeën wil bespreken, nieuwe mensen wil aannemen of begeleiding wenst bij een strategische beslissing, u kan steeds rekenen op de zeer uitgebreide capaciteiten van ons hele team. Onze gerichte investeringsaanpak laat ons ook toe om terug te kunnen vallen op een uitgebreid netwerk van gevestigde industriële contacten die zeker kunnen bijdragen tot de groei van uw bedrijf. Een deel van deze sleutelfiguren maakt deel uit van onze Adviesraad of treden op als Venture Partner. Begunstigden We richten ons voornamelijk op jonge bedrijven die actief zijn in markten waar wij een degelijke kennis en een sterk uitgebouwd netwerk hebben, zoals financial software & services, broadband and wireless en design & engineering. Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - aanbieden van een innovatief product of dienst; - lancering en ontwikkeling van nieuwe technologieën, prototypes; - innovatieproject waarbij bepaalde producten, productieprocessen of diensten ontwikkeld of gedemonstreerd worden, die een bepaald technologisch risico in zich dragen en waarvan de resultaten vrij snel commercialiseerbaar zijn; - implementatie van innovatieve technologieën; - starters in toekomstgerichte sectoren; - nieuwe evolutie in traditionele sectoren. Diversen Vermits GIMV toetreedt tot het kapitaal, worden er in principe door GIMV geen zakelijke zekerheden vereist. Deze kunnen dan ook eventueel aangewend worden voor andere financieringsbronnen. GIMV wenst enkel betrokken te worden bij het algemeen beleid van de onderneming. Er is in geen enkel opzicht inmenging in het dagelijks beleid.
Bij het vastleggen van de modaliteiten van de financiering waakt GIMV er steeds over de liquiditeitspositie van de betrokken onderneming niet in gevaar te brengen. Aanvraagprocedure De onderneming moet eerst een dossier indienen bij GIMV. Dit dossier moet een duidelijk businessplan omvatten, waaruit de opzet van, de haalbaarheid en de motivatie voor de geplande projecten blijkt. GIMV beslist vervolgens of het dossier voor verder onderzoek in aanmerking komt. Het is mogelijk dat de volledige procedure, van de eerste contactname tot het ter beschikking stellen van de fondsen in een aantal maanden wordt doorlopen.
Aanvullende inlichtingen GIMV – ICT Karel Oomsstraat 37 2018 Antwerpen Tel.: 03/290.21.55 Fax: 03/290.21.05 Website: http://www.gimv.be
Het GIMV - ICT team bestaat uit de volgende personen: Alex Brabers (
[email protected]), Bart Diels (
[email protected]), Eline Talboom (
[email protected]), Steven Coppens (
[email protected]), Rudi Severijns (
[email protected]), Elderd Land (
[email protected]).
2.3
BIOTECH FONDS VLAANDEREN
Inhoud steunmaatregel Het Biotech Fonds Vlaanderen is opgericht door de Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (GIMV). GIMV bevordert als verstrekker van risicodragend kapitaal de oprichting en groei van bedrijven. Het Biotech Fonds Vlaanderen wil de biotechnologie stimuleren door het verschaffen van risicokapitaal aan de betrokken ondernemingen. Het Fonds profileert zich als een financiële partner die minderheidsparticipaties neemt, rechtstreeks of onrechtstreeks in syndicaat met andere verschaffers van risicokapitaal. Begunstigden Het Biotech Fonds Vlaanderen richt zich naar bestaande en startende middelgrote en grote biotechbedrijven die gevestigd zijn of zich komen vestigen in het Vlaamse Gewest. Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - oprichten van een nieuw biotechbedrijf in Vlaanderen; - ontwikkeling biotechnologische producten door bestaande Vlaamse biotechbedrijven; - aantrekken van buitenlandse biotechnologische bedrijven die activiteiten in Vlaanderen wensen te ontplooien, onder andere voor de Europese markt; - ... Diversen Het Biotech Fonds Vlaanderen fungeert steeds als tijdelijke partner en heeft de intentie, na verloop van een aan de sector aangepaste termijn, uit te treden via een beursintroductie, een verkoop aan derden, enzovoort. Aanvraagprocedure De onderneming moet een businessplan indienen bij GIMV, waaruit de opzet van en de motivatie voor de geplande projecten blijkt. GIMV beslist dan of het dossier voor verder onderzoek in aanmerking komt. Het is mogelijk dat de hele procedure, van tekenen tot het ter beschikking stellen van de fondsen, in 2 maanden doorlopen wordt.
Aanvullende inlichtingen GIMV Patrick Van Beneden Karel Oomsstraat 37 2018 Antwerpen Tel.: 03/290.21.00 Fax: 03/290.21.05 E-mail:
[email protected] Website: http://www.gimv.be
3.
PARTICIPATIEFONDS
3.1
STARTEO/OPTIMEO : BEROEPSKREDIETEN VERDEELD TUSSEN UW BANKIER EN HET PARTICIPATIEFONDS
Inhoud steunmaatregel Starteo/Optimeo zijn aanvullende achtergestelde leningen bij een bankkrediet. Zij bieden een antwoord op de financieringsproblemen van de KMO’s/KO’s door de bank toe te laten een krediet toe te kennen waarbij de gevraagde waarborgen kunnen beperkt worden. Zij maken dus de toegang van de ondernemer tot het bankkrediet gemakkelijker. Starteo voor zelfstandigen, zaakvoerders of bestuurders van ondernemingen die hun activiteiten in hoofdberoep sinds minder dan 4 jaar uitoefenen. Optimeo voor bestaanden ondernemingen, eenmanszaken of rechtspersonen die de uitbreiding van hun activiteiten wensen te financieren. Starteo en Optimeo zijn bestemd voor alle investeringen van zelfstandige ondernemers, vrije beroepen en KMO’s. Begunstigden Deze leningen zijn bedoeld voor zowel natuurlijke als rechtspersonen voor zover zij beantwoorden aan het KMO-criterium. Projecten Deze lening is bedoeld voor de financiering van materiële, immateriële en financiële investeringen (bijvoorbeeld het verwerven van een meerderheid van de aandelen), of ook de financiering van de behoefte aan bedrijfskapitaal die gepaard gaat met de start van de activiteit of de realisatie van het betrokken investeringsproject. Voor de investeringen in onroerende goederen komt het Fonds enkel tussen voor het beroepsgedeelte van het goed dat is bepaald via een expertise. Bovendien wordt er enkel rekening gehouden met de vastgoedbestemmingen voor beroeps- en persoonlijke ingebruikneming. Het Fonds komt niet tussen voor vastgoed dat (gedeeltelijk) beroepsmatig zal worden verhuurd. Starteo/Optimeo kunnen eveneens de overname van een activiteit financieren, zowel natuurlijke als rechtspersonen voor zover zij, inclusief de over te nemen of de overgenomen onderneming, als KMO kunnen beschouwd worden. De lening dient bestemd te zijn voor de financiering die gepaard gaat met de overdracht van een onderneming. Met dit laatste wordt bedoeld de overdracht onder bezwarende titel van een KMO of zelfstandige activiteit uitgebaat door een natuurlijke of een rechtspersoon. Omvat de overdracht een activiteit uitgeoefend door één of meerdere natuurlijke personen, dan dient het geheel van de handelszaak te worden overgenomen, of dient per overdrager het geheel van zijn aandeel in de handelszaak te worden overgenomen, waarbij de overnemer uiteindelijk de meerderheid bekomt. Betreft de overdracht een rechtspersoon, dan dient het geheel van de handelszaak of de meerderheid van de aandelen te worden overgenomen. Bij de overname van de meerderheid van de aandelen dient de overnemer bovendien het dagelijkse beheer uit te oefenen met uitsluiting van de overdragers. Diversen Voordelige financiële voordelen Starteo en Optimeo verlichten de financiële lasten van het krediet dankzij de voordelige voorwaarden en de afwezigheid van dossierkosten.
Maximumbedrag Het maximumbedrag van de lening van het Participatiefonds is gelijk aan het kleinste van de volgende bedragen: - het bedrag van de lening die de bank zelf verstrekt; - 3 maal de eigen inbreng (Optimeo); - 4 maal de eigen inbreng (Starteo); - € 250.000. Evenwel kan voor de overnames van ondernemingen via de aankoop van aandelen dit laatste plafond € 350.000 worden, beperkt tot: - het bedrag van de lening die de bank toekent; - 35% van de beroepsinvestering indien het bedrag van tussenkomst van het Participatiefonds € 250.000 overschrijdt. De eigen inbreng van de aanvrager moet minstens 10% van de globale investering bedragen. Het minimumbedrag van de tussenkomst van het Participatiefonds bedraagt € 7.500. Looptijd De looptijd van de lening is 5, 7 of 10 jaar en hangt af van de aard van te financieren investering. De looptijd van het begeleidende bankkrediet zal in geen geval korter zijn dan de looptijd van het krediet van het Participatiefonds min twee jaar. Zo zou bijvoorbeeld een lening van 7 jaar bij het Participatiefonds kunnen worden gecombineerd met een banklening terugbetaalbaar op 6 of 5 jaar Intrestvoet = intrestvoet van de bank -1,25% De rentevoet van het Participatiefonds is gelijk aan de rentevoet toegepast door de bank min 1,25%, met een minimumrentevoet die gelijk is aan de Belgium Prime Rate. Deze herziening wordt wekelijks bepaald. De rentevoet wordt vanaf de kredietopening toegepast. Deze rentevoet is vast voor de hele looptijd van de lening. Een verlaging van de rentevoet wordt toegestaan voor de eerste twee jaar. Deze verlaagde rentevoet bedraagt momenteel 3%. Na deze periode is de rentevoet vastgelegd bij de kredietopening van toepassing. Terugbetaling Twee aflossingsmethodes zijn mogelijk : - maandelijkse of driemaandelijkse variabele aflossingen (constant kapitaal/degressieve intresten); - maandelijkse constante aflossingen (progressief kapitaal/degressieve intresten). Bovendien kan op vraag van de ondernemer eveneens een vrijstelling in kapitaalsaflossing gedurende 1 of 2 jaar worden toegestaan. Soepele waarborgpolitiek Het Participatiefonds stelt zich soepel op inzake het vragen van waarborgen. Wel wordt een akte van loonsafstand gevraagd indien de aanvragers natuurlijke personen zijn of, in geval van rechtspersonen, indien een borgstelling wordt gevraagd of indien fysieke personen medekredietnemers zijn. Voorbeelden van andere waarborgen die kunnen gevraagd worden zijn: een hypothecair mandaat (in geval van een investering in onroerende goederen), een eventueel beperkte borgstelling van de vennoten. Blokkering en achterstelling van voorschotten van vennoten zijn gebruikelijk. Achtergesteld De achterstelling komt er in de praktijk op neer dat de lening van het Participatiefonds wordt gelijkgesteld met eigen vermogen. De achterstelling vermindert namelijk het risico voor de andere kredietverleners, waardoor het gewone bankkrediet gemakkelijker kan worden verkregen. Op juridisch vlak kan de achterstelling als volgt worden omschreven: de achterstelling bestaat erin dat het Participatiefonds verzaakt aan de gelijkheid van behandeling ten aanzien van andere schuldeisers. Dit houdt in dat bij samenloop en dus als meerdere schuldeisers gelijktijdig hun aanspraken laten gelden, het Participatiefonds aanvaardt dat de andere schuldeisers eerst worden terugbetaald. Dit geldt echter niet voor de zaakvoerders van de onderneming, de vennoten of bestuurders van de vereniging of vennootschap, de niet-
institutionele schuldeisers die geen vordering hebben waarvan de datum vaststaat, met uitzondering van de leveranciers waarvan het bewijs van vordering de regels van het handelsrecht volgt. Gemakkelijk bereikbaar Starteo/Optimeo zijn zeer toegankelijk aangezien de ondernemer zich tot zijn bankier richt, die de aanvraag voor hem bij het Participatiefonds indient. Het Participatiefonds heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met alle financiële instellingen die actief zijn op het vlak van beroepskredieten.
Aanvullende inlichtingen Participatiefonds de Lignestraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/210.87.87 Fax: 02/210.87.79 E-mail:
[email protected] Website: http://www.fonds.org
3.2
STARTLENING – SOLIDAIRE LENING: TWEE MICROKREDIETEN MET PROFESSIONELE BEGELEIDING OM DE CREATIE VAN EEN EIGEN JOB TE FINANCIEREN
Inhoud steunmaatregel De microkredieten van het Participatiefonds zijn bedoeld voor werkzoekenden en personen in een moeilijke financiële situatie die zich wensen te vestigen als zelfstandige. De Startlening en de solidaire lening bieden een antwoord op hun financieringsbehoeftes, wat ze door de band genomen niet vinden bij de klassieke spelers.
3.2.1
STARTLENING: VOOR DE WERKZOEKENDE DIE ZICH VESTIGT ALS ZELFSTANDIGE OF DIE EEN EIGEN ZAAK OPRICHT
Begunstigden Deze lening richt zich op de uitkeringsgerechtigde volledige werklozen, de niet-werkende werkzoekende ingeschreven sinds ten minste 3 maanden, en de begunstigde van een wachtuitkering of een leefloon, die zich als zelfstandige in hoofdberoep wil vestigen of een onderneming wil oprichten. Indien dit gepaard gaat met de oprichting van een vennootschap moet de aanvrager over de meerderheid van de aandelen beschikken en het dagelijkse beheer waarnemen. Zo komen bijvoorbeeld in aanmerking: - zelfstandige worden en alleen werken; - zelfstandige worden en met andere partners, al dan niet werkzoekenden, een onderneming of een feitelijke vereniging oprichten waarin hij/zij werkend vennoot wordt; - zelfstandige en werkend vennoot worden van een bestaande feitelijke vereniging of vennootschap. De startlening kan enkel worden toegekend aan natuurlijke personen. Projecten De lening is bestemd voor de financiering van materiële, immateriële en financiële (bijvoorbeeld de verwerving van een meerderheid van de aandelen) investeringen, evenals desgevallend voor de financiering van de behoefte aan bedrijfskapitaal die gepaard gaat met de start van de activiteit. Diversen Maximumbedrag Het maximumbedrag van de lening is gelijk aan het kleinste van volgende bedragen: - maal de inbreng in geld, hetzij via een eigen inbreng, hetzij via een aanvullende lening; - € 30.000. In principe worden er geen minimumbedragen gesteld, doch er wordt vanuit gegaan dat aanvragen van minder dan € 5.000 best op een andere manier worden gefinancierd. Looptijd De looptijd van de lening is 5, 7 of 10 jaar afhankelijk van de aard van het project. Intrestvoet De intrestvoet is vast en bedraagt 4%. De rentevoet wordt de eerste 2 jaren echter tot 3% teruggebracht indien de begunstigde effectief de begeleiding volgt die hem gratis wordt aangeboden in een van de erkende steunpunten. Ondersteuning Het Participatiefonds draagt eveneens bij tot de ondersteuning van de werkzoekende aan wie een lening werd toegekend. Daarom heeft het Participatiefonds een samenwerkingsovereenkomst afgesloten met diverse instellingen gespecialiseerd in de ondersteuning van starters. Enerzijds helpen zij de aanvrager bij de realisatie
van zijn kredietaanvraag. Anderzijds, zodra de begunstigde het akkoord van het Participatiefonds heeft, kan hij de eerste 18 maanden van de zelfstandige activiteit een ondersteuning volgen. Het steunpunt helpt hem in het bijzonder bij de start van zijn zelfstandige activiteit. Terugbetaling Er is een vrijstelling van kapitaalsaflossing. Deze vrijstelling loopt 1 tot 3 jaar volgens de aard van het project. Enkel de intresten berekend op het opgenomen bedrag worden terugbetaald. Na afloop van de vrijstellingsperiode wordt het kapitaal terugbetaald door middel van constante maandelijkse aflossingen. Waarborgen Geen enkele waarborg wordt gevraagd. Wat bij stopzetting van de activiteit ? Indien de stopzetting binnen de eerste 5 jaar van de activiteit valt en ze gebeurt los van de wil van de betrokkene, dan kan het Participatiefonds ze als onvrijwillig beschouwen en wordt er geen verdere terugbetaling gevraagd. De betrokkene dient wel ter zake het bewijs te leveren en dit uiterlijk binnen drie maanden na de stopzetting. De gevallen waarbij kwijtschelding gebeurt, werden uitdrukkelijk bepaald in een ministerieel besluit: bij faillissement, concordaat met boedelafstand en overlijden; ook bij overmacht of gebrek aan levensvatbaarheid van de opgezette activiteit, gemeten over een significante periode en los van de wil van de betrokkene. Indien de stopzetting voor om het even welke reden gebeurt binnen de 9 jaar volgend op de start van de activiteit, blijft het recht op werkloosheidsuitkering behouden. Cumulatie De "startlening" kan gecumuleerd worden met een Starteo. In het geval van bovenvermelde lening dient de aanvrager wel te voldoen aan de gebruikelijke voorwaarden. Bovendien mag het bedrag van de twee leningen samen niet hoger liggen dan het maximumbedrag van de Starteo.
PLAN JONGE ZELFSTANDIGEN Werkzoekenden jonger dan 30 jaar die nog geen zelfstandige activiteit hebben uitgeoefend, kunnen een beroep doen op het plan "Jonge zelfstandigen". -
De geïnteresseerde van wie het project werd goedgekeurd, wordt gedurende 3 tot 6 maanden gratis bijgestaan om zijn project voor te bereiden. Hij krijgt advies over zijn activiteit, de administratieve stappen en de wenselijkheid van bijkomende vorming.
-
Indien de geïnteresseerde zonder inkomen is, ontvangt hij een maandelijkse onkostenvergoeding van € 375 tijdens de voorbereidingsfase.
-
Na afloop van de voorbereidingsfase kan hij een aanvraag voor een startlening indienen.
-
De jonge starter kan eveneens een lening van € 2.250 bekomen om gedurende de eerste maanden van zijn activiteit wat meer ruimte te scheppen voor zijn levensonderhoud. Dit speciale deel van de startlening is renteloos en dient pas vanaf het 6de jaar terugbetaald te worden.
-
Na de toekenning van de startlening blijft hetzelfde steunpunt hem gedurende 18 maanden bijstaan met raad en advies.
Achtergesteld De achterstelling komt er in de praktijk op neer dat de lening van het Participatiefonds wordt gelijkgesteld met eigen vermogen. De achterstelling vermindert immers het risico voor andere kredietverleners. Het gewone bankkrediet kan bijgevolg gemakkelijker bekomen worden. Op juridisch vlak kan de achterstelling van de lening als volgt worden omschreven: de achterstelling bestaat erin dat het Participatiefonds verzaakt aan de gelijkheid van behandeling ten aanzien van andere schuldeisers. Dit houdt in dat bij samenloop en dus als meerdere schuldeisers gelijktijdig hun aanspraken laten gelden, het Participatiefonds aanvaardt dat de andere schuldeisers eerst worden terugbetaald. Dit geldt evenwel niet voor de
zaakvoerders van de onderneming, de vennoten of bestuurders van de vereniging of vennootschap, de nietinstitutionele schuldeisers die geen vordering hebben waarvan de datum vaststaat met uitzondering van de leveranciers waarvan het bewijs van vordering de regels van het handelsrecht volgt.
3.2.2
SOLIDAIRE LENING: EEN EIGEN ECONOMISCHE ACTIVITEIT CREËREN ZONDER STARTKAPITAAL
Begunstigden De solidaire lening richt zich op personen die een eigen economische activiteit willen ontplooien, maar die moeilijkheden ondervinden om startkapitaal te verzamelen wegens hun persoonlijke financiële toestand en die geen toegang hebben tot een bankkrediet. Concreet bijvoorbeeld mensen die de sociale steun van het OCMW, een bestaansminimum of werkloosheidsvergoeding ontvangen zonder andere inkomsten in het gezin. De asielzoekers die voor het uitoefenen van een zelfstandige activiteit administratief in orde zijn, mogen ook een aanvraag voor een solidaire lening indienen. De begunstigde van een solidaire lening dient zich als zelfstandige in hoofdberoep te vestigen of een onderneming op te richten. Indien dit gepaard gaat met de oprichting van een vennootschap, moet de aanvrager hierin over de meerderheid van de aandelen beschikken en het dagelijkse beheer waarnemen. Zo komen bijvoorbeeld in aanmerking: - zelfstandige worden en alleen werken; - zelfstandige worden en met andere partners, al dan niet werkzoekenden, een vennootschap of feitelijke vereniging oprichten, waarin hij/zij werkend vennoot wordt; - zelfstandige en werkend vennoot worden van een bestaande feitelijke vereniging of vennootschap. De solidaire lening kan enkel toegekend worden aan natuurlijke personen. Projecten De lening is bestemd voor de financiering van materiële, immateriële en financiële investeringen (bijvoorbeeld de verwerving van de meerderheid van de aandelen) evenals voor de financiering van de behoefte aan bedrijfskapitaal die gepaard gaat met de start van de activiteit of de realisatie van het desbetreffende investeringsproject. Diversen Maximumbedrag Het maximumbedrag van de lening is € 12.000. Looptijd De looptijd van de lening bedraagt 4 jaar. Rentevoet De rentevoet is vast en bedraagt 3%. Terugbetaling De terugbetaling van de solidaire lening gebeurt door middel van maandelijkse stortingen. Na 3 maanden vrijstelling van aflossing, wordt het kapitaal via 45 gelijke maandelijkse schijven terugbetaald. De intresten worden berekend op het schuldsaldo en zijn degressief, en dienen maandelijks te worden terugbetaald. Waarborgen Geen enkele waarborg is vereist. Evenwel zal een ondersteuning van de omgeving, eventueel in de vorm van een borgstelling of een “peterschap”, beschouwd worden als een positief beoordelingselement voor het project. Begeleiding Een dubbele begeleiding is voorzien: - enerzijds voor het voorbereiden van de aanvraag, waarbij de aanvrager een beroep kan doen op een begeleidingsstructuur;
-
anderzijds, zodra het krediet is toegekend, voor het vervullen van de formaliteiten bij de start van de zelfstandige activiteit, het beheer in het algemeen van de onderneming en de praktische modaliteiten van de solidaire lening.
Achtergesteld De achterstelling komt er in de praktijk op neer dat de lening van het Participatiefonds wordt gelijkgesteld met eigen vermogen. De achterstelling vermindert immers het risico voor andere kredietverleners. Het gewone bankkrediet kan bijgevolg gemakkelijker bekomen worden. Op juridisch vlak kan de achterstelling van de lening als volgt worden omschreven: de achterstelling bestaat erin dat het Participatiefonds verzaakt aan de gelijkheid van behandeling ten aanzien van andere schuldeisers. Dit houdt in dat bij samenloop en dus als meerdere schuldeisers gelijktijdig hun aanspraken laten gelden, het Participatiefonds aanvaardt dat de andere schuldeisers eerst worden terugbetaald. Dit geldt evenwel niet voor de zaakvoerders van de onderneming, de vennoten of bestuurders van de vereniging of vennootschap, de nietinstitutionele schuldeisers die geen vordering hebben waarvan de datum vaststaat met uitzondering van de leveranciers waarvan het bewijs van vordering de regels van het handelsrecht volgt. Cumulatie De Solidaire lening kan met geen enkele andere lening gecumuleerd worden, ook niet met een ander type lening van het Participatiefonds.
Aanvullende inlichtingen Participatiefonds de Lignestraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/210.87.87 Fax: 02/210.87.79 E-mail:
[email protected] Website: http://www.fonds.org
3.3
BUSINESS ANGEL+ : CO-FINANCIERING MET EEN BUSINESS ANGEL VAN EEN INNOVEREND PROJECT
Inhoud steunmaatregel De Business Angel+ is een achtergestelde lening in aanvulling op de investering van een ondernemer en een Business Angel. Opgezet met BeBAN, is hij bedoeld voor innoverende ondernemingen die geen toegang hebben tot klassieke financieringen. Dit partnership biedt een belangrijk hefboomeffect aan de Business en maakt het mogelijk het aantal opgerichte ondernemingen in dit segment te verhogen. Begunstigden Zowel natuurlijke als rechtspersonen komen in aanmerking voor zover zij KO zijn. Deze lening richt zich tot ondernemers waarvan de onderneming in oprichting is of in een strategische ontwikkelingsfase voor haar toekomstige activiteit is getreden en die geen toegang hebben tot het klassieke bankkrediet omwille van de vernieuwende of technologische aard van hun project, maar die daarentegen kunnen rekenen op de financiële begeleiding van één of meer Business Angels. Indien dit gepaard gaat met de oprichting van een vennootschap, dient de aanvrager hierin over de meerderheid van de aandelen te beschikken en het dagelijkse beheer waar te nemen. Projecten De lening is bestemd voor de financiering van materiële, immateriële en financiële investeringen, evenals desgevallend voor de financiering van de behoefte aan bedrijfskapitaal die gepaard gaat met de start van de activiteit of met de realisatie van het betreffende investeringsproject. Diversen Voordelige financiële voorwaarden: Maximumbedrag Het maximumbedrag van de lening is € 125.000. De tussenkomst van het Participatiefonds moet minstens € 7.500 bedragen. Inbreng van de Business Angel(s) en de oprichters-ondernemers De inbreng gebeurt in principe in contanten. In totaal dient het bedrag van de inbreng van de Business Angel(s) en van de ondernemer(s)-oprichter(s) groter dan of gelijk aan het krediet van het Participatiefonds te zijn. De tussenkomsten van de Business Angels die meetellen in de berekening mogen niet aan derden ontleend zijn en gebeuren in principe als volgestort kapitaal. Indien ze - gedeeltelijk - als voorschotten van vennoten verwezenlijkt worden, dienen deze achtergesteld te zijn aan de lening van het Participatiefonds. Looptijd De looptijd van de lening bedraagt 5,7 of 10 jaar en is afhankelijk van de aard van te financieren investering. Terugbetaling Twee aflossingsmethodes zijn mogelijk: - maandelijkse of driemaandelijkse variabele aflossingen (constant kapitaal/degressieve interesten); - maandelijkse constante aflossingen (progressief kapitaal/degressieve interesten). Bovendien kan op vraag van de ondernemer een vrijstelling van terugbetaling van kapitaal worden toegestaan gedurende 1 tot 3 jaar. Rentevoet Het Participatiefonds past zijn referentierentevoet voor de kredieten op 5,7 of 10 jaar toe, met een extra marge van 1%. Indien de vrijstelling van terugbetaling van kapitaal langer is dan 1 jaar zal de marge 1,25% bedragen.
Soepele waarborgpolitiek De gevraagde waarborgen worden volgens de kenmerken van het voorgestelde project bepaald. Het gaat bijvoorbeeld om een inschrijving op het handelsfonds, een mandaat of hypothecaire inschrijving op het beroepsgebouw. De (eventueel gedeeltelijke) borgstelling van de ondernemer(s) wordt geval per geval onderzocht. De persoonlijke borg van de Business Angel wordt niet gevraagd. Achtergesteld De achterstelling komt er in de praktijk op neer dat de lening van het Participatiefonds wordt gelijkgesteld met eigen vermogen. De achterstelling vermindert immers het risico voor andere kredietverleners. Het gewone bankkrediet kan bijgevolg gemakkelijker bekomen worden. Op juridisch vlak kan de achtergesteldheid van de lening als volgt worden omschreven: de achterstelling bestaat erin dat het Participatiefonds verzaakt aan de gelijkheid van behandeling ten aanzien van andere schuldeisers. Dit houdt in dat bij samenloop en dus als meerdere schuldeisers gelijktijdig hun aanspraken laten gelden, het Participatiefonds aanvaardt dat de andere schuldeisers eerst worden terugbetaald. Dit geldt evenwel niet voor de zaakvoerders van de onderneming, de vennoten of bestuurders van de vereniging of vennootschap, de nietinstitutionele schuldeisers die geen vordering hebben waarvan de datum vaststaat met uitzondering van de leveranciers waarvan het bewijs van vordering de regels van het handelsrecht volgt. Makkelijk toegankelijk Het Participatiefonds heeft een samenwerkingsovereenkomst afgesloten met alle Business Angel Netwerken, leden van BeBAN. Voorstelling van het project aan het Participatiefonds De projecten worden voorgeselecteerd door het BAN dat ze aan eventueel geïnteresseerde Business Angels voorstelt. Het Participatiefonds treedt pas op wanneer de geplande samenwerking tussen de ondernemer en de Business Angel zo goed als afgerond is.
Aanvullende inlichtingen Participatiefonds de Lignestraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/210.87.87 Fax: 02/210.87.79 E-mail:
[email protected] Website: http://www.fonds.org
4.
PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ VLAANDEREN NV (PMV)
Inhoud steunmaatregel Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV) geeft stuwkracht aan initiatieven die belangrijk zijn voor de toekomst van Vlaanderen. Zij treedt daarbij op als ondernemer, als het privé-initiatief achterwege blijft, of als facilitator, als private kapitaalverschaffers drempelvrees hebben. PMV creëert, structureert en beheert, volgens economische principes, samenwerkingsverbanden tussen de Vlaamse overheid en de private sector, en tussen overheidsorganisaties onderling. PMV of haar dochterondernemingen treden daartoe op als investeerder van eigen middelen of middelen van derden, als beheerder voor het Vlaamse Gewest, of als adviseur van de Vlaamse regering en van Vlaamse overheidsorganisaties.
PMV als ondernemer
Ingeval de markt ondersteuning nodig heeft of een hefboom zoekt om een economisch interessant initiatief te realiseren, kan PMV als investeringsmaatschappij met de overheid als aandeelhouder een rol vervullen. Daarbij zal PMV steeds een redelijk evenwicht nastreven tussen financieel en maatschappelijk rendement. Daarnaast heeft de overheid zelf voor bepaalde van haar activiteiten behoefte aan een markt-conforme aanpak. Ook daarvoor kan PMV worden ingezet. De projecten die PMV uitvoert in haar rol van ondernemer voor de Vlaamse overheid, horen thuis in één van de volgende activiteitsgebieden of business units: - PPS (Publiek Private Samenwerking) - Milieu en Energie - Vastgoed
PMV als facilitator
In sommige gevallen hebben private kapitaalverschaffers drempelvrees om een bepaald project te financieren, omdat zij het project te risicovol achten. PMV kan dan een faciliterende rol vervullen. Daarmee maakt zij het voor private risicokapitaal- en kredietverschaffers gemakkelijker om ondernemingsprojecten te financieren, die anders moeilijk gefinancierd zouden raken. PMV kan enkel als facilitator optreden voor projecten waarvoor een aantrekkelijk financieel rendement verwacht wordt. In de huidige context vervult PMV haar faciliterende functie in eerste instantie met de bedoeling de financieringskloof te dichten waarmee kleine en middelgrote ondernemingen geconfronteerd worden. De projecten die in het kader van die functie worden uitgevoerd, worden bijgevolg ondergebracht in de business unit PMV-kmo. PMV-kmo vormt het KMO-Financieringsagentschap dat op initiatief van de Vlaamse regering de diverse Vlaamse overheidsinitiatieven ter bevordering van KMO-financiering zal beheren. PMV-kmo streeft ernaar: - de instrumenten van de Vlaamse overheid ter bevordering van de financiering van KMO’s op een meer doeltreffende en doelmatige wijze te organiseren; - een omgeving te creëren waar het initiatief kan genomen worden tot het bijsturen van bestaande instrumenten en het lanceren van nieuwe initiatieven; - een uniek aanspreekpunt te worden voor KMO-adviesorganisaties en private kapitaalverschaffers die van de financieringsmechanismen van de Vlaamse overheid gebruik wensen te maken.
De volgende instrumenten zijn bij PMV-kmo ondergebracht: - de ARKimedes-regeling - de Waarborgregeling - het aangekondigde Vlaams Innovatiefonds - de aangekondigde Vriendenlening Gedetailleerde informatie over deze instrumenten kan worden teruggevonden op de website van PMV-kmo: www.pmv-kmo.be .
Aanvullende inlichtingen ParticipatieMaatschappij Vlaanderen nv Hooikaai 55 1000 Brussel Tel.: 02/229.52.30 Fax: 02/229.52.31 E-mail:
[email protected] Website: http://www.pmv-kmo.be
5.
SUBSIDIES VOOR DE AANLEG VAN BEDRIJVENTERREINEN- WETENSCHAPSPARKENBEDRIJFSGEBOUWEN
Inhoud steunmaatregel Met het besluit van de Vlaamse regering houdende subsidiëring van bedrijventerreinen, wetenschapsparken en bedrijfsgebouwen wil de Vlaamse regering de (her)aanleg van bedrijventerreinen en wetenschapsparken bevorderen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen en de herinrichting van verouderde bedrijventerreinen. Deze laatste categorie krijgt een hoger subsidiepercentage en dit om de heraanleg van bedrijventerreinen te bevorderen. Enkel de infrastructuurwerken (wegenis, riolering…) opgenomen in het openbaar domein worden gesubsidieerd. Om de kwaliteitsvolle aanleg van de terreinen te bevorderen worden er een aantal plannen gevraagd: de ontwikkelaar moet een inrichtings-, uitgifte en terreinbeheersplan opmaken. Kleinhandels- en kantoorzones komen niet in aanmerking voor subsidies. Een tweede deel van het subsidiebesluit omvat de subsidies voor de oprichting of de modernisering van een bedrijfsgebouw. Er worden drie soorten bedrijfsgebouwen gesubsidieerd: een bedrijvencentrum waar jonge starters een plaats én ondersteuning krijgen. Voor doorgroeiers wordt in een multifunctioneel gebouw een plaats voorzien. Ten slotte belanden starters die aan onderzoek en ontwikkeling doen in een incubatie-en innovatiecentrum.
SUBSIDIEBEDRAGEN -
Bedrijventerreinen
Er zijn verschillende subsidiepercentages van toepassing. Voor de aanleg van een nieuw terrein wordt 25% gegeven. Worden ook Europese subsidies aan het project toegekend, dan wordt 40% gegeven. Ook nieuwe terreinen waar vooraf substantiële opruimings- en saneringswerken noodzakelijk werden uitgevoerd kunnen rekenen op 40%. Bij de heraanleg van een verouderd terrein waarbij nieuwe kavels op de markt gebracht worden, wordt 40% gegeven. Worden geen nieuwe kavels uitgegeven, wordt 60% gegeven. Een terrein wordt verouderd genoemd als het heraangelegd wordt omwille van economische, ruimtelijke, milieuwetgevings- of bodemsaneringsreden. Bovendien moet de her aan te leggen infrastructuur minstens 20 jaar opgeleverd zijn. Terreinen van strategisch belang krijgen 60% steun. Of een terrein van strategisch belang is, wordt beslist door de Vlaamse regering. -
Wetenschapsparken
Zowel voor de aanleg van een nieuw als voor een verouderd wetenschapspark wordt 85% gegeven. Een wetenschapspark wordt gedefinieerd als een zone bestemd voor de vestiging van onderzoeksintensieve ondernemingen die een band hebben met de universiteit. -
Bedrijfsgebouwen
Oprichting Modernisering
Bedrijvencentrum
Multifunctioneel gebouw
€ 250.000 € 125.000
€ 500.000 € 250.000
Incubatie-en innovatiecentrum € 500.000 € 250.000
De bedragen kunnen ingebracht worden als extra kapitaal in het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap of kunnen rechtstreeks aangewend worden voor de oprichting of modernisering.
Projecten Welke werken kunnen gesubsidieerd worden In het subsidiebesluit worden de werken opgesomd die voor subsidies in aanmerking komen. Hieronder vallen: het bouwrijp maken van het terrein, het aanleggen van wegen en openbare parkeerplaatsen, het aanleggen van rioleringsstelsels, laad- en losplatforms op het openbaar domein, het aanleggen van openbare verlichting, het aanleggen en beplanten van een bufferstrook enz… Eventueel kan de minister beslissen andere werken die bijdragen tot de verduurzaming van het terrein te subsidiëren. De algemene toezichtskosten, uitvoeringsstudies (bv. stabiliteitsstudies),… worden geraamd op 10% van de totale (subsidiabele) kosten. Hierop wordt ook subsidie gegeven. Begunstigden Voor de subsidies voor bedrijventerreinen en wetenschapsparken kunnen zowel publieke ontwikkelaars (intergemeentelijke samenwerkingsvorm, gemeentes, provincies, GOM’s) als privé-ontwikkelaars subsidies aanvragen. Ook PPS-constructies komen in aanmerking. Subsidies voor de oprichting en modernisering van een bedrijfsgebouw (een bedrijvencentrum, een multifunctioneel gebouw of een incubatie- en innovatiecentrum) kunnen enkel gegeven worden aan een GOM, intergemeentelijke samenwerkingsvorm of een daartoe opgerichte vennootschap waarin GOM of intergemeentelijke samenwerkingsvorm participeren. De gecumuleerde participatie van de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm mag niet meer dan 50% van het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap bedragen.
VOORWAARDEN Bij de subsidieaanvraag voor een bedrijventerrein of wetenschapspark is het opstellen van een aantal plannen vereist. Er worden drie plannen gevraagd: een inrichtingsplan, een uitgifte- en een terreinbeheersplan. In het uitgifteplan moet o.a. de bestaande toestand, de algemene inrichtingsprincipes met de ontsluitingsinfrastructuur, stedenbouwkundige en economische aspecten van het terrein en de principes van zorgvuldig ruimtegebruik worden beschreven. In het uitgifteplan moet o.a. de bouw- en exploitatieverplichtingen, de evaluatiecriteria voor de investeerders en de voortgangscontrole op de verkoop- of verhuurcontracten beschreven staan. Hiervoor moeten de ontwikkelaars zich richten naar de bepalingen van het decreet van 19/12/2003 houdende bepalingen van de begroting 2004. In het terreinbeheersplan moeten minstens de maatregelen voor een duurzaam onderhoud en de aspecten van het inrichtingsplan met een weerslag op het beheer beschreven staan. Als meerdere eigenaars het terrein ontwikkelen of als een wetenschapspark aangelegd wordt, moet er een beheerscomité opgericht worden. Elke partner betrokken bij de ontwikkeling van het terrein moet hierin vertegenwoordigd zijn. Ook de gemeente zetelt – op haar vraag – in het beheerscomité. Om de subsidie-aanvraag vlotter te doen verlopen en mogelijke problemen al op voorhand op te lossen moet de ontwikkelaar een vooroverleg organiseren. Hierop worden de gemeente, de eigenaar, de ontwikkelaar en de administratie uitgenodigd. De werken aan het terrein moeten gegund worden via een openbare aanbestedingsprocedure. Aanvraagprocedure De aanvraag voor een subsidie van een bedrijventerrein gebeurt in een aantal stappen. In een eerste fase wordt een principiële subsidie toegekend na indiening van de verschillende vereiste plannen, het bestek en de raming en een aanvraagformulier. Daarna kunnen de werken aanbesteed worden. Eens deze fase afgerond wordt een definitieve subsidie toegekend. Er kan een voorschot uitbetaald worden van 60% op voorwaarde dat het bedrag van de al uitgevoerde werken 20% van het aanvaarde gunningsbedrag beloopt.
Voor de aanvraag van een subsidie voor een bedrijfsgebouw geldt een andere procedure. Er moet een aanvraagformulier en een businessplan worden ingediend. Op basis hiervan wordt beslist of een subsidie al dan niet gegeven wordt. Eenmaal de subsidie toegekend kan een voorschot aangevraagd worden. Het voorschot bedraagt 1/4e van de subsidie. De formulieren en de wetgeving kunnen gedownload worden van http://www.ondernemen.vlaanderen.be (achtereenvolgens klikken op ‘vestiging van ondernemingen’, ruimte om te ondernemen, bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen en subsidiëring van bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen). Op deze site is ook een link te vinden naar de ‘handleiding voor het beheer van bedrijventerreinen’. In deze handleiding wordt dieper ingegaan op het opstellen van de verschillende vereiste plannen en worden praktijkvoorbeelden gegeven. Er hoort ook een voorbeeld van een terreinbeheersplan bij.
Aanvullende inlichtingen Voor vragen en problemen kan men terecht bij de Vlaamse overheid: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid Cel bedrijventerreinen Markiesstraat 1 1000 Brussel E-mail:
[email protected].
DEEL II: FISCALE STEUN
1.
INVESTERINGSAFTREK
Inhoud steunmaatregel De investeringsaftrek is een fiscale steunmaatregel van de Federale Overheidsdienst Financiën waardoor winst en baten worden vrijgesteld tot een percentage van de aanschaffings- of beleggingswaarde van bepaalde bedrijfsinvesteringen die uitgevoerd worden in een bepaald belastbaar tijdperk en die in België worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de belastingplichtige. De investeringen die in aanmerking komen, zijn investeringen in materiële vaste activa die in nieuwe staat zijn verkregen of tot stand gebracht1, evenals investeringen in nieuwe immateriële vaste activa. In principe wordt de investeringsaftrek in eenmaal verleend. Bepaalde belastingplichtigen kunnen deze desgewenst spreiden. Begunstigden Deze steunmaatregel geldt voor nijverheids-, handels- en landbouwondernemingen (natuurlijke personen of vennootschappen), alsook voor beoefenaars van vrije beroepen, ambten, posten en andere winstgevende bezigheden. Er wordt geen investeringsaftrek verleend wanneer de winst of de baten worden bepaald volgens forfaitaire grondslagen van aanslag waarin de afschrijvingen forfaitair zijn opgenomen, behalve indien het energiebesparende investeringen betreft waarvoor van overheidswege geen financiële steun tot aanmoediging van energiebesparing is verleend. Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - octrooien; - milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling; - energiebesparende investeringen; - investeringen voor de beveiliging van beroepslokalen; - investeringen tot aanmoediging van het hergebruik van verpakkingen; - andere investeringen in nieuwe vaste activa; Een aantal investeringen zijn evenwel uitgesloten. Diversen Investeringen verricht tijdens het belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aanslagjaar 2005 en die aan de wettelijke voorwaarden voldoen, geven recht op een investeringsaftrek die wordt bepaald op: A) Natuurlijke personen: -
1
octrooien, milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling, energiebesparende investeringen en investeringen voor de beveiliging van beroepslokalen: 13,5 %; andere investeringen: 3,5 %.
In afwijking hiervan kan de investeringsaftrek met betrekking tot zeeschepen ook verkregen worden voor tweedehandse zeeschepen, op voorwaarde evenwel dat zij voor het eerst in het bezit van een Belgische belastingplichtige komen.
B) Vennootschappen: 1. Alle vennootschappen 2.
Kleine en middelgrote vennootschappen (d.w.z. binnenlandse vennootschappen waarvan de aandelen voor meer dan de helft toebehoren aan één of meer natuurlijke personen die de meerderheid van het stemrecht vertegenwoordigen, en die geen deel uitmaken van een groep waartoe een erkend coördinatiecentrum behoort): -
3.
octrooien, milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling en energiebesparende investeringen: 13,5 %; investeringen tot aanmoediging van het hergebruik van verpakkingen: 3 %.
investeringen voor de beveiliging van beroepslokalen: 13,5 %; andere investeringen (niet bedoeld in B1, B2, eerste streepje en B3): 3% van de eerste investeringsschijf van 6.908.000,00 EUR investeringen.
Binnenlandse vennootschappen die uitsluitend winst uit zeescheepvaart verkrijgen: - investeringen in nieuwe zeeschepen of in tweedehandse zeeschepen die voor het eerst in het bezit van een Belgische belastingplichtige komen: 30 %.
Belastingplichtigen die, op de eerste dag van het belastbaar tijdperk waarin de vaste activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht, minder dan 20 werknemers tewerkstellen, kunnen kiezen voor een gespreide investeringsaftrek. Deze methode houdt in dat de aftrek wordt gespreid over de periode waarin de activa worden afgeschreven. Voor het aanslagjaar 2005 bedraagt de gespreide investeringsaftrek 10,5% van de aangenomen afschrijvingen van de activa. Voor milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling kan eveneens de gespreide investeringsaftrek worden toegepast, ongeacht het aantal werknemers. Deze aftrek bedraagt dan 20,5%. Bij gebrek aan of wegens onvoldoende winst of baten wordt de aftrek zonder enige tijdsbeperking naar de volgende belastbare tijdperken overgedragen. De aftrek van de overgedragen vrijstelling op de winst of baten van elk van de volgende belastbare tijdperken wordt beperkt tot 755.280,00 euro per belastbaar tijdperk of, wanneer het totale bedrag van de overgedragen vrijstelling op het einde van het vorige belastbare tijdperk 3.021.140,00 euro overtreft, tot 25 % van dat totale bedrag. Die aftrekbeperking geldt niet voor de overgedragen investeringsaftrek betreffende de investeringen in zeeschepen. Aanvraagprocedure De investeringsaftrek kan verkregen worden door het formulier 276 U in te vullen en bij de aangifte te voegen. Dit formulier is beschikbaar op http://www.finform.be en is eveneens verkrijgbaar bij de plaatselijke taxatiedienst.
Aanvullende inlichtingen Federale Overheidsdienst Financiën Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit, sector directe belastingen Centrale diensten North Galaxy – bus 25 Koning Albert II-laan 33 1030 Brussel Tel.: 02/336.21.11 (algemeen nummer) - 02/336.23.65
2.
COORDINATIECENTRA (*)
Inhoud steunmaatregel De FOD Financiën geeft fiscale steun aan erkende coördinatiecentra onder de vorm van verschillende fiscale voordelen en vrijstellingen. De coördinatiecentra dienen wel aan een aantal voorwaarden te voldoen om erkend te worden. De fiscale voordelen en vrijstellingen worden aan de erkende coördinatiecentra verleend gedurende een periode van 10 jaar vanaf het belastbaar tijdperk waarin de aanvraag tot erkenning werd ingediend tot bij het verstrijken van het boekjaar dat afgesloten wordt tijdens het tiende kalenderjaar na dat waarin de aanvraag werd ingediend. De erkenning kan echter hernieuwd worden. Begunstigden Het statuut van coördinatiecentrum kan toegekend worden aan iedere vennootschap met rechtspersoonlijkheid die opgericht is hetzij als handelsvennootschap in één van de vormen bepaald in het Belgische Wetboek van Vennootschappen, hetzij als Belgisch filiaal van een buitenlandse vennootschap. Een coördinatiecentrum kan niet worden opgericht door ondernemingen met een activiteit in de krediet-, bank-, of de verzekeringssector. Bovendien mag geen enkele bank of verzekeringsonderneming deel uitmaken van de groep waarvoor het erkende coördinatiecentrum activiteiten uitoefent. Diversen Voorwaarden om in aanmerking te komen voor erkenning: - Het coördinatiecentrum mag uitsluitend de ontwikkeling en centralisering van bepaalde activiteiten ten behoeve van andere vennootschappen van de groep waarvan het coördinatiecentrum deel uitmaakt, tot doel hebben. De toegelaten activiteiten betreffen: publiciteit en marketing, informatieverzameling en -verstrekking en beheersbijstand, verzekering en risicobeheer, wetenschappelijk onderzoek, niet-commerciële betrekkingen met nationale en internationale overheden, werkzaamheden op het gebied van boekhouding, administratie en informatica, financiële verrichtingen en dekking van de risico's die voortvloeien uit de schommelingen van de wisselkoersen en interestvoeten, inkoopactiviteiten en alle andere activiteiten die een voorbereidend of hulpverlenend karakter hebben voor de vennootschappen van de groep. -
Enkel grote groepen met een multinationaal karakter komen in aanmerking voor de oprichting van een coördinatiecentrum (een coördinatiecentrum moet immers deel uitmaken van een groep): . het geconsolideerde bedrag van kapitaal en reserves bedraagt ten minste 24.000.000 euro; . de geconsolideerde jaaromzet bedraagt ten minste 240.000.000 euro; . het buitenlands eigen vermogen bedraagt ten minste 12.000.000 euro of 20% van het geconsolideerd eigen vermogen van de groep; . sedert l januari van het tweede jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de erkenning werd aangevraagd, ononderbroken in het bezit zijn van dochtermaatschappijen in het buitenland (in ten minste vier verschillende landen); . ten minste 120.000.000 euro of 20% van de totale geconsolideerde omzet in het buitenland verwezenlijken.
-
Na verloop van twee jaar nadat het met zijn activiteiten is begonnen, moet het coördinatiecentrum in België ten minste het equivalent van tien voltijdse werknemers in dienst hebben.
-
Een erkend coördinatiecentrum mag geen aandelen of andere maatschappelijke rechten bezitten.
De hiernavolgende fiscale voordelen en vrijstellingen kunnen aan het coördinatiecentrum verleend worden: - De belastbare winst van het coördinatiecentrum wordt vastgesteld door een bepaald percentage (in de regel 8%) toe te passen op de totale uitgaven en werkingskosten van het centrum, met uitsluiting van de personeelskosten en de financiële kosten. Hierbij mag het aldus vastgestelde inkomen niet lager zijn dan het totaal van de niet als beroepskost aftrekbare kosten en de abnormale of goedgunstige voordelen die aan het centrum worden verleend.
Op het aldus verkregen bedrag wordt het normale tarief van de vennootschapsbelasting (33%) toegepast (zonder toepassing van de verminderde tarieven). -
In principe is geen roerende voorheffing verschuldigd op: . dividenden uitgekeerd aan aandeelhouders; . interesten te betalen aan schuldeisers (behalve de interesten betaald aan natuurlijke of rechtspersonen, onderworpen aan de personen- of rechtspersonenbelasting); . vergoedingen die verschuldigd zijn ingevolge de concessie van immateriële roerende goederen.
-
Het voordeel van de fictieve roerende voorheffing is enkel nog van toepassing op de interesten van financieringscontracten die vóór 24 juli 1991 werden gesloten en op dividenden die betrekking hebben op het maatschappelijk kapitaal dat werd aangewend voor de financiering van investeringen in uitvoering van overeenkomsten die vóór 24 juli 1991 werden gesloten. Deze inkomsten moeten evenwel worden verleend of toegekend uiterlijk tijdens het laatste belastbare tijdperk van de eerste erkenningsperiode van het coördinatiecentrum.
-
Vrijstelling van onroerende voorheffing.
-
Vrijstelling van het evenredig registratierecht.
De coördinatiecentra moeten een jaarlijkse taks van 10.000 euro per voltijdse werknemer betalen. Het totale bedrag van de taks is beperkt tot maximaal 100.000 euro per coördinatiecentrum. Het personeelsbestand op 1 januari van het belastingjaar vormt de basis voor de berekening van deze taks.
(*) Sinds 31 december 2001 werden geen nieuwe erkenningen meer verleend. De aandacht wordt gevestigd op de Resolutie van de Raad van de Europese Unie en van de vertegenwoordigers van de Regeringen van de lidstaten van die Unie, verenigd in de Raad van 1 december 1997, m.b.t. een gedragscode op het gebied van de fiscaliteit van de ondernemingen, waardoor die lidstaten er zich ondermeer toe hebben verbonden de wettelijke bepalingen en administratieve gebruiken die als schadelijke fiscale concurrentie voor andere lidstaten kunnen worden aangemerkt (waaronder de Belgische coördinatiecentra), te ontmantelen.
Aanvullende inlichtingen FOD Financiën Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit Centrale diensten Dir. I/1 North Galaxy Koning Albert II-laan 33, bus 25 1030 BRUSSEL Tel : 02/336.23.54 – 02/336.23.90 – 02/336.23.86 FOD Financiën Algemeen Secretariaat Cel 'Fiscaliteit van de buitenlandse investeringen' Leuvenseweg 38 1000 Brussel Tel.: 02/233.82.64 – 02/233.82.54
3.
DISTRIBUTIECENTRA
Inhoud steunmaatregel De steunmaatregel van de Federale Overheidsdienst in het kader van de distributiecentra bestaat uit het toekennen van een bijzonder aanslagstelsel dat er op neerkomt dat het centrum geacht zal worden geen abnormale of goedgunstige voordelen te verlenen aan de andere ondernemingen waarmee ze verbonden is, wanneer de vergoeding voor haar diensten in het totaal een bepaald niveau bereikt. Dit stelsel wordt in principe toegestaan voor een bepaalde periode, die eventueel kan worden verlengd. Begunstigden Het bijzondere belastingstelsel dat van toepassing is op de distributiecentra geldt enkel voor bestaande of op te richten ondernemingen die aan de vennootschapsbelasting of de belasting van niet-inwoners/vennootschappen zijn onderworpen en die zich ertoe beperken bepaalde activiteiten uit te oefenen. Diversen Om in aanmerking te kunnen komen voor het bijzondere stelsel, moet een distributiecentrum er zich toe beperken de hiernavolgende distributieactiviteiten of een deel ervan uit te oefenen, uitsluitend ten voordele van de vennootschappen van de groep waartoe het centrum behoort: -
de aankoop van grond- en hulpstoffen, van gerede producten en handelsgoederen, in eigen naam of in naam en voor rekening van de vennootschappen van de groep waarvoor ze bestemd zijn (de goederen mogen slechts bij Belgische vennootschappen van de groep worden aangekocht, wanneer het gebeurt tegen een prijs die de verkoper toelaat een normale winstmarge te verwezenlijken. Onder het hierboven vermelde begrip 'vennootschappen van de groep' moet worden verstaan de verbonden vennootschappen, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen);
-
de opslag in België, het beheer en het verpakken van de goederen, binnen bepaalde beperkingen;
-
het opnemen van bestellingen gedaan door niet-leden van de groep, alsmede het opmaken en versturen van orderbevestigingen zonder dat het distributiecentrum de bestellingen mag aanvaarden;
-
de verkoop en/of het vervoer en de levering van de goederen aan de vennootschappen van de groep;
-
het vervoer en de levering van de goederen aan niet-leden van de groep, voor rekening van de vennootschappen van de groep;
-
het opmaken en verzenden van de verkoopfacturen (met dien verstande dat wat betreft de verkopen aan nietleden van de groep, de facturen moeten worden opgemaakt op naam en voor rekening van de leden van de groep die de goederen bij het distributiecentrum hebben aangekocht; de betaling van die facturen aan niet-leden van de groep mag evenwel niet aan het distributiecentrum gebeuren);
-
het vervullen van financiële-, bank-, BTW-, douane-, accijns- en administratieve formaliteiten met betrekking tot de voormelde activiteiten.
De winst van een distributiecentrum is gelijk aan het totale bedrag van de belastbare gereserveerde winst, de verworpen uitgaven en de uitgekeerde dividenden. Evenwel wordt aangenomen dat een distributiecentrum geacht wordt geen abnormale of goedgunstige voordelen, in de zin van artikel 26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), wegens onvoldoende omzetcijfer, te verlenen aan de vennootschappen van de groep waartoe het behoort, voor zover zijn omzetcijfer niet lager is dan het totaal van de volgende bedragen: - de aanschaffingsprijs van grond- en hulpstoffen, van gerede producten en handelsgoederen die tijdens het belastbaar tijdperk werden verkocht; -
de kostprijs van de diensten die, binnen het kader van de aan het distributiecentrum toegelaten activiteiten, door derden aan het centrum worden geleverd mits het gaat om diensten die rechtstreeks hadden kunnen worden
gefactureerd aan de vennootschappen van de groep waartoe het centrum behoort en die door de verstrekker tegen een prijs met inbegrip van een normale winstmarge worden gefactureerd; -
105% van de overige werkingskosten;
De aldus vastgestelde winst mag worden verminderd met de vrijgestelde en de niet-belastbare bestanddelen (bijvoorbeeld de investeringsaftrek). Op de belastbare winst worden de normale belastingtarieven toegepast. Aanvraagprocedure Om in aanmerking te komen voor de toekenning van het bijzondere aanslagstelsel dient, ofwel vóór de oprichting van het distributiecentrum, ofwel tijdens het boekjaar voorafgaand aan datgene waarvoor het distributiecentrum voor de eerste maal het stelsel wenst te genieten, een aanvraag ingediend te worden bij de dienst van Voorafgaande Beslissingen van de Federale Overheidsdienst. In deze aanvraag dient een exacte omschrijving gegeven te worden van alle activiteiten die het centrum verricht. Daarnaast moet de zetel van de vennootschap vermeld zijn, en kunnen eventueel de statuten bijgevoegd worden.
Opmerking ! Ingevolge de Resolutie van de Raad van de Europese Unie en van de vertegenwoordigers van de Regeringen van de lidstaten van die Unie, verenigd in de Raad van 1.12.1997 m.b.t. een gedragscode op het gebied van de fiscaliteit van de ondernemingen, hebben die lidstaten er zich ondermeer toe verbonden de wettelijke bepalingen en administratieve gebruiken die als schadelijke fiscale concurrentie voor andere lidstaten kunnen worden aangemerkt, te ontmantelen. Derhalve werd, mede gelet op het feit dat de noodzakelijke rechtszekerheid niet meer kan worden gegarandeerd, beslist om het hoger vermelde stelsel op te heffen. Dit heeft tot gevolg dat reeds met ingang van 1.1.2002 geen nieuwe toepassingen van het bijzondere aanslagstelsel voor distributiecentra meer worden toegestaan. Alternatieve regeling Op grond van artikel 20 van de Wet van 24.12.2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, dat in werking is getreden op 1.1.2003, kan een voorafgaande beslissing worden verkregen omtrent het marktconforme karakter van de vergoeding die de betrokken onderneming wenst aan te rekenen voor het uitoefenen van haar activiteiten voor zover de voorgestelde vergoedingswijze en methode voldoende worden onderbouwd rekening houdend met de richtlijnen die door de OESO zijn uitgevaardigd. In dit kader is een uitspraak over de al dan niet toepassing van het voormelde art. 26, WIB 92, mogelijk voor zover de voorgestelde vergoedingswijze en methode voldoende worden onderbouwd. In dit verband kan nuttig worden verwezen naar de administratieve circulaire van 28.6.1999, nr AFZ/98-0003 (Website: http://www.fisconet.fgov.be).
Aanvullende inlichtingen Federale Overheidsdienst Financiën Dienst van Voorafgaande Beslissingen Wetstraat 62 1040 Brussel Tel.: 02/237.69.40
4.
DIENSTENCENTRA
Inhoud steunmaatregel De steunmaatregel van de Federale Overheidsdienst in het kader van de dienstencentra bestaat uit het toekennen van een bijzonder aanslagstelsel dat er op neerkomt dat het centrum geacht zal worden geen abnormale of goedgunstige voordelen te verlenen aan de andere ondernemingen waarmee ze verbonden is, wanneer de vergoeding voor haar diensten in het totaal een bepaald niveau bereikt. Dit stelsel wordt in principe toegestaan voor een bepaalde periode, die eventueel kan worden verlengd. Begunstigden Het bijzondere belastingstelsel dat van toepassing is op de dienstencentra geldt enkel voor bestaande of op te richten ondernemingen die aan de vennootschapsbelasting of de belasting van niet-inwoners/vennootschappen zijn onderworpen en die zich ertoe beperken bepaalde activiteiten uit te oefenen. Diversen De activiteiten die voor de toelating in aanmerking kunnen komen, kunnen in vier grote categorieën worden ingedeeld: a) Werkzaamheden die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben Kunnen bijvoorbeeld tot deze categorie van activiteiten behoren: - het beheer, ten voordele van een groep van luchtvaartmaatschappijen, van een gegevensbank die door de klanten afgelegde vliegafstanden bijhoudt; - de logistieke verrichtingen inherent aan de permanente beroepsvorming van het personeel van de vennootschappen van de groep; - het beheer van operationele communicatiestromen binnen of buiten de groep; - de centralisatie van aankopen van handelsgoederen verricht voor rekening van de vennootschappen van de groep; - de verrichtingen op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek, voor zover zij van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheid hebben. b) Activiteiten inzake informatieverstrekking aan de klanten Tot deze categorie behoren de activiteiten die erin bestaan vragen van klanten te beantwoorden op het vlak van hulpverlening of inzake het verstrekken van inlichtingen betreffende de door de vennootschappen van de groep verkochte goederen of verstrekte diensten. c) Activiteiten die op een passieve wijze bijdragen tot verkoopverrichtingen Een passieve bijdrage impliceert dat het dienstencentrum over geen autonome beslissingsbevoegdheid beschikt en dat het dus uitsluitend in naam en voor rekening van de vennootschappen van de groep handelt. Het dienstencentrum draagt bijgevolg geen ondernemingsrisico. Bij wijze van voorbeeld kan het opnemen (of het bevestigen) van bestellingen gedaan door niet-leden van de groep worden aangehaald. In het onderhavige geval mag het dienstencentrum noch op enige wijze onderhandelen, noch de verkoop zelf aanvaarden, maar moet het een rol van een passieve tussenschakel vervullen. d) Activiteiten die een actieve tussenkomst in de verkopen impliceren Het kan gebeuren dat een dienstencentrum werkelijk optreedt als een tussenpersoon bij de verkoop van goederen of het leveren van diensten die door de vennootschappen van de groep worden aangeboden. In het onderhavige geval treedt het centrum in eigen naam op voor rekening van deze vennootschappen. Het centrum kan bijvoorbeeld bevoegd zijn om een bestelling te aanvaarden waarvan de voorwaarden voorafgaand werden vastgesteld.
De aandacht wordt er op gevestigd dat zuivere commerciële activiteiten (directe verkoop, marketing, televerkoop, klantenwerving, enzovoort) alsmede elke tussenkomst in het productieproces als niet toegelaten activiteiten worden aangemerkt. Onafhankelijke ondernemingen, dit wil zeggen, diegene welke geen deel uitmaken van een groep verbonden vennootschappen, zijn uitgesloten van het bijzondere aanslagstelsel, zelfs wanneer hun benaming en hun uitgeoefende activiteiten gelijken op deze van een dienstencentrum. De winst van een dienstencentrum is gelijk aan het totale bedrag van de belastbare gereserveerde winst, de verworpen uitgaven en de uitgekeerde dividenden. Evenwel wordt aangenomen dat een dienstencentrum geacht wordt geen abnormale of goedgunstige voordelen in de zin van artikel 26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB92), wegens onvoldoende omzetcijfer, te verlenen aan de vennootschappen van de groep waartoe het behoort, voor zover zijn omzetcijfer niet lager is dan het totaal (A + B) waarbij: -
A: de werkingskosten betreffende activiteiten die geen actieve tussenkomst in de verkopen impliceren (activiteitencategorie a tot c), verhoogd met een bepaald percentage daarvan (Cost plus-methode); B: een bepaald percentage van de omvang van de verkopen waarvoor het centrum is tussengekomen in de hoedanigheid van actief tussenpersoon (activiteitencategorie d), (Resale minus-methode).
De voormelde Cost plus-methode bestaat erin 100% van de werkingskosten in aanmerking te nemen die met de desbetreffende activiteiten verband houden en hierop een bepaald percentage toe te passen. Dat percentage kan variëren van 5 tot 15%. De methode is van toepassing voor: - de werkzaamheden die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben: richtpercentage = 5%; - de activiteiten inzake informatieverstrekking aan de klanten: richtpercentage = 10%; - de activiteiten die op een passieve wijze bijdragen tot verkoopverrichtingen: richtpercentage = 15%. De werkingskosten waarop die percentages van toepassing zijn, omvatten het totale bedrag van de kosten opgenomen onder de rekeningen 60 tot 64 van de Minimumindeling van het Algemeen Rekeningenstelsel (MAR). Evenwel kan worden aanvaard dat zonder een marge aan de vennootschappen van de groep worden doorgefactureerd of aangerekend: - de personeelskosten, die alle kosten van het personeel omvatten, zoals de toegekende bezoldigingen en de rechtstreekse sociale voordelen, de werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid en de werkgeverspremies voor bovenwettelijke verzekeringen; - de kostprijs van diensten die, binnen het kader van de aan het dienstencentrum toegelaten activiteiten, door derden aan het centrum worden geleverd, mits het gaat om diensten die rechtstreeks hadden kunnen worden gefactureerd aan de vennootschappen van de groep waartoe het centrum behoort en die door de verstrekker tegen een prijs met inbegrip van een normale winstmarge worden gefactureerd. De voormelde Resale minus-methode is daarentegen uitsluitend voorbehouden voor de gevallen waarin het dienstencentrum activiteiten uitoefent die een actieve tussenkomst in de verkopen impliceren en strekt ertoe de minimale vergoeding vast te stellen die het centrum zich onder de vorm van een marge had moeten toekennen voor zijn activiteit als tussenpersoon in de verkoop van goederen of diensten voor rekening van de vennootschappen van de groep. Die vergoeding wordt bepaald door een bepaald percentage toe te passen op het uitgedrukte bedrag van de verkopen waarvoor het centrum als tussenpersoon is tussengekomen. Dit percentage wordt geval per geval vastgesteld in functie van de werkelijke aard van de bijdrage van het dienstencentrum, alsmede van het door dat centrum gedragen risico, zonder 5% te overtreffen. De aldus vastgestelde winst mag worden verminderd met de vrijgestelde en de niet belastbare bestanddelen (bijvoorbeeld de investeringsaftrek). Op de belastbare winst worden de normale belastingtarieven toegepast. Aanvraagprocedure Om in aanmerking te komen voor de toekenning van het bijzondere aanslagstelsel dient, ofwel vóór de oprichting van het dienstencentrum, ofwel tijdens het boekjaar voorafgaand aan datgene waarvoor het dienstencentrum voor de eerste maal het stelsel wenst te genieten, een aanvraag ingediend te worden bij de dienst van Voorafgaande Beslissingen van de Federale overheidsdienst. In deze aanvraag dient een exacte omschrijving gegeven te worden van alle activiteiten die het centrum verricht. Daarnaast moet de zetel van de vennootschap vermeld zijn, en kunnen eventueel de statuten bijgevoegd worden. Wat
betreft de activiteiten (inzonderheid die, welke een actieve tussenkomst in de verkopen impliceren) kan ter verantwoording van de vergoedingswijze voor de geleverde diensten eventueel een afschrift van de tussen het dienstencentrum en de vennootschappen van de groep gesloten overeenkomsten bijgevoegd worden. Ook een nauwkeurige toelichting betreffende de aard en omvang van de door het dienstencentrum gedragen risico’s kan nuttig zijn.
Opmerking ! Ingevolge de Resolutie van de Raad van de Europese Unie en van de vertegenwoordigers van de Regeringen van de lidstaten van die Unie, verenigd in de Raad van 1.12.1997 m.b.t. een gedragscode op het gebied van de fiscaliteit van de ondernemingen, hebben die lidstaten er zich ondermeer toe verbonden de wettelijke bepalingen en administratieve gebruiken die als schadelijke fiscale concurrentie voor andere lidstaten kunnen worden aangemerkt, te ontmantelen. Derhalve werd, mede gelet op het feit dat de noodzakelijke rechtszekerheid niet meer kan worden gegarandeerd, beslist om het hoger vermelde stelsel op te heffen. Dit heeft tot gevolg dat reeds met ingang van 1.1.2002 geen nieuwe toepassingen van het bijzondere aanslagstelsel voor dienstencentra meer worden toegestaan. Alternatieve regeling Op grond van artikel 20 van de Wet van 24.12.2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, dat in werking is getreden op 1.1.2003, kan een voorafgaande beslissing worden verkregen omtrent het marktconforme karakter van de vergoeding die de betrokken onderneming wenst aan te rekenen voor het uitoefenen van haar activiteiten voor zover de voorgestelde vergoedingswijze en methode voldoende worden onderbouwd rekening houdend met de richtlijnen die door de OESO zijn uitgevaardigd. In dit kader is een uitspraak over de al dan niet toepassing van het voormelde art. 26, WIB 92, mogelijk voor zover de voorgestelde vergoedingswijze en methode voldoende worden onderbouwd. In dit verband kan nuttig worden verwezen naar de administratieve circulaire van 28.6.1999, nr AFZ/98-0003 (Website: http://www.fisconet.fgov.be).
Aanvullende inlichtingen Federale Overheidsdienst Financiën Dienst van Voorafgaande Beslissingen Wetstraat 62 1040 Brussel Tel.: 02/237.69.40
5.
VRIJSTELLING VOOR BIJKOMEND PERSONEEL VOOR WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN UITVOER
Inhoud steunmaatregel De vrijstelling voor bijkomend personeel voor wetenschappelijk onderzoek en uitvoer is een fiscale steunmaatregel van de Federale Overheidsdienst Financiën die voorziet in een vrijstelling van de belastbare winsten tot een bedrag van 10.000,00 euro, (geïndexeerd voor het aanslagjaar 2005: 12.180,00 euro) per bijkomende aangeworven personeelseenheid die in België voltijds in een onderneming wordt tewerkgesteld voor bepaalde doeleinden. Het bedrag van de vrijstelling wordt verhoogd tot 20.000,00 euro, (geïndexeerd voor het aanslagjaar 2005: 24.360,00 euro) wanneer de nieuw aangeworven persoon een hooggekwalificeerd onderzoeker is die in de onderneming in België wordt tewerkgesteld voor wetenschappelijk onderzoek. Begunstigden De vrijstelling is toepasselijk op de winst van nijverheids- handels- en landbouwondernemingen. Dit kunnen startende en bestaande kleine, middelgrote en grote ondernemingen zijn. De vrijstelling wordt niet toegekend voor personeel tewerkgesteld door natuurlijke personen die vrije beroepen, ambten, posten of andere winstgevende bezigheden uitoefenen. Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - aanwerving in het kader van wetenschappelijk onderzoek; - aanwerving in het kader van de uitbouw van het technologisch potentieel van de onderneming; - aanwerving van een diensthoofd voor de uitvoer; - aanwerving van een diensthoofd van de afdeling integrale kwaliteitszorg. Diversen Indien een voltijds diensthoofd van de onderneming wordt aangesteld als diensthoofd voor de uitvoer of als diensthoofd van de afdeling integrale kwaliteitszorg wordt eveneens een vrijstelling toegekend indien de onderneming binnen de 30 dagen die volgen op die aanstelling een nieuwe voltijdse werknemer aanwerft om de vrijgekomen betrekking in te nemen. De vrijstelling wordt toegestaan in de belastingaangifte van het boekjaar waarin de bijkomende aanwervingen plaats hadden. Wanneer een personeelslid niet meer voor de voormelde doeleinden wordt tewerkgesteld, wordt het totale bedrag van de voorheen vrijgestelde winst verminderd ten belope van het vrijgestelde bedrag waarop deze persoon oorspronkelijk recht heeft gegeven, en wordt de winst of het verlies van het belastbare tijdperk waarin het personeel niet meer wordt tewerkgesteld vermeerderd of verminderd met dat bedrag. Het vrijgestelde bedrag of een deel daarvan dat ten gevolge van geen of onvoldoende winst niet kan afgetrokken worden, mag niet overgedragen worden naar de volgende belastbare tijdperken. De vrijstelling voor bijkomend personeel voor wetenschappelijk onderzoek en voor uitvoer is niet cumuleerbaar met de vrijstelling voor bijkomend personeel met een laag loon. Aanvraagprocedure De toepassing van de belastingvrijstelling wordt afhankelijk gesteld van enerzijds de indiening van een nominatieve opgave per soort van vrijstelling (opgave 276 W1, 276 W 2, 276 W3 en 276 W4: beschikbaar op http://www.finform.be en eveneens verkrijgbaar bij de plaatselijke taxatiedienst) en anderzijds een attest op naam uitgereikt door de bevoegde instanties, afhankelijk van de gevraagde vrijstelling.
ADRESSEN VOOR DE AANVRAAG VAN DE ATTESTEN -
Diensthoofd integrale kwaliteitszorg
a) Ingeval de onderneming 50 werknemers of meer in dienst heeft FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Bestuur Kwaliteit en Veiligheid Afdeling Accreditatie T.a.v. de heer Jules De Windt W.T.C.- Toren III – 5de verdieping Simon Bolivarlaan 30 1000 Brussel Tel.: 02/208.37.14
b) Ingeval de onderneming minder dan 50 werknemers in dienst heeft FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Bestuur Kwaliteit en Veiligheid T.a.v. de heer Guido Goyens WTC-toren III (5de verdieping) Simon Bolivarlaan 30 1000 Brussel Tel.: 02/208.36.19 -
Diensthoofd uitvoer
Agentschap voor Buitenlandse Handel Dienst Promotieacties T.a.v. de heer Arnout Van Wittenberghe Montoyerstraat 3 1000 Brussel Tel.: 02/206.35.06
-
Personeel tewerkgesteld voor wetenschappelijk onderzoek of voor de uitbouw van het technologisch potentieel van de onderneming
Federaal Wetenschapsbeleid Productie en Analyse van Onderzoek- en Ontwikkelingsindicatoren T.a.v. de heer André Lambert Wetenschapsstraat 8 1000 Brussel Tel.: 02/238.36.70
Aanvullende inlichtingen Federale Overheidsdienst Financiën Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit, sector directe belastingen Centrale diensten North Galaxy – bus 25 Koning Albert II-laan 33 1030 Brussel Tel.: 02/336.21.11 (algemeen nummer) - 02/336.23.65
6.
VRIJSTELLING VOOR BIJKOMEND PERSONEEL MET EEN LAAG LOON
Inhoud steunmaatregel De vrijstelling voor bijkomend personeel met een laag loon is een fiscale steunmaatregel van de Federale Overheidsdienst Financiën. Inzake personenbelasting, vennootschapsbelasting en belasting van niet-inwoners kan een vrijstelling van 3.718,40 euro (geïndexeerd bedrag voor het aanslagjaar 2005: 4.530,00 euro) worden verleend per in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheid waarvan het bruto dag- of uurloon niet hoger is dan een bepaald bedrag. Voor de jaren 2003 en vorige mocht het bruto dag- en uurloon niet hoger zijn dan 79,82 euro of 10,51 euro; voor het jaar 2004 werden die bedragen respectievelijk op 81,69 euro en 10,75 euro gebracht. Begunstigden Deze steunmaatregel geldt voor nijverheids-, handels- en landbouwondernemingen die op 31 december 1997 of op het einde van het jaar waarin de exploitatie is aangevangen, als die aanvang op een latere datum valt, minder dan 11 werknemers (andere dan bedrijfsleiders) tewerkstellen. Ook beoefenaars van vrije beroepen, ambten, posten of andere winstgevende bezigheden komen in aanmerking voor deze fiscale steunverlening. Projecten Volgend project komt in aanmerking: - aanwerving van een bijkomende werknemer met een laag loon. Diversen De vrijstelling wordt slechts verleend op de winst of op de baten van de belastbare tijdperken die samenvallen met de jaren 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005, 2006 en 2007 of, wanneer de boekhouding niet per kalenderjaar wordt gevoerd, met het eerste boekjaar dat wordt afgesloten respectievelijk na 31 december 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005, 2006 en 2007. Het aantal in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheden wordt vastgesteld door het gemiddeld personeelsbestand tijdens de jaren 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005, 2006 en 2007 respectievelijk te vergelijken met dat van de jaren 1997, 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006. Er wordt geen rekening gehouden met de personeelsaangroei die het gevolg is van de overname van werknemers welke reeds vóór 1 januari 1998 waren aangeworven: - ofwel door een onderneming waarmede de belastingplichtige zich rechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt, - ofwel door een belastingplichtige waarvan de beroepswerkzaamheid geheel of gedeeltelijk wordt voortgezet ingevolge een gebeurtenis die niet bedoeld is in de artikelen 46 en 211 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Indien dergelijke vrijstelling werd verleend voor het aanslagjaar 2004 en het gemiddelde personeelsbestand van het jaar 2004 is verminderd ten opzichte van het jaar 2003, moeten de winsten of baten van het aanslagjaar 2005 werden verhoogd met 4.530,00 EUR per afgevloeid personeelslid, zonder dat die verhoging meer mag bedragen dan het gedeelte van de winst of van de baten dat voor het aanslagjaar 2004 werkelijk is vrijgesteld. Als de vermindering van het personeelsbestand evenwel het gevolg is van een overname van personeel door een nieuwe werkgever in omstandigheden als bedoeld in het derde lid hiervoor, moet de voorheen toegekende vrijstelling nochtans niet worden teruggenomen indien en in de mate dat wordt aangetoond dat de bijkomende tewerkstelling tijdens het erop volgende jaar behouden is gebleven bij de werkgever die het personeel heeft overgenomen. Deze vrijstelling voor bijkomend personeel is niet cumuleerbaar met de vrijstelling voor bijkomend personeel voor wetenschappelijk onderzoek en uitvoer.
Aanvraagprocedure De belastingplichtigen dienen bij hun aangifte in de inkomstenbelastingen van het belastbare tijdperk waarvoor zij de vrijstelling vragen, een tabel 276 T te voegen. Deze tabel is beschikbaar op http://www.finform.be en kan eveneens bij de plaatselijke taxatiedienst worden verkregen.
Aanvullende inlichtingen Federale Overheidsdienst Financiën Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit, sector directe belastingen Centrale diensten North Galaxy – bus 25 Koning Albert II-laan 33 1030 Brussel Tel.: 02/336.21.11 (algemeen nummer) - 02/336.23.65 Circulaires in verband met de vrijstelling voor bijkomend personeel met een laag loon (Ci.RH.242/516.233 van 29 oktober 2003 en Ci.RH.242/568.417 van 1 maart 2005) zijn beschikbaar op http://www.minfin.fgov.be onder Fisconet, rubriek directe belastingen, subrubriek circulaires.
Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie Informatieambtenaar De heer Bert Van Humbeek City Atrium – Vooruitgangstraat 50 1210 Brussel Tel.: 02/277.82.96
DEEL III : STEUN BIJ AANWERVINGEN
1.
PARAFISCALE MAATREGELEN
1.1
DE VERMINDERING 2004
Inhoud steunmaatregel De Programmawet van 24 december 2002 voorziet in een harmonisering en vereenvoudiging van een aantal sectoronafhankelijke verminderingen van de werkgeversbijdragen door deze onder te brengen in één overkoepelende werkgeversbijdragevermindering. Deze overkoepelende vermindering bestaat uit twee delen, enerzijds een algemene bijdragevermindering die varieert in functie van het referteloon van de werknemer en anderzijds maximaal één doelgroepvermindering, die recht geeft op een forfaitair verminderingsbedrag en die afhankelijk is van bepaalde criteria waaraan de werkgever en/of de werknemer moeten beantwoorden. Diversen Verminderingsbedrag De vermindering wordt steeds aangerekend op het niveau van de tewerkstellingslijn. Zowel bij de berekening van de structurele vermindering (Ps) als bij de doelgroepvermindering (Pg) wordt rekening gehouden met de prestatiebreuk (µ) van de tewerkstellingslijn en een vaste multiplicatiefactor (1/b) die het mogelijk maakt, afhankelijk van de geleverde arbeidsprestaties van de verschillende tewerkstellingen, af te wijken van een strikt proportionele vermindering van de bijdragen. De som van Ps en Pg geeft het bedrag dat men in mindering mag brengen van de voor deze tewerkstellingslijn van de werknemer, verschuldigde werkgeversbijdragen voor volgende regelingen: - de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers; - de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging; - de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen; - de werkloosheid, enkel de bijdrage die door iedere werkgever verschuldigd is; - de kinderbijslagen; - de beroepsziekten; - de arbeidsongevallen; - de loonmatigingsbijdrage. De vermindering mag echter niet worden toegepast op het gedeelte van de loonmatigingsbijdrage berekend op de bijdrage betaald educatief verlof, op de bijdrage van 1,60 % wanneer de werkgever minstens 10 personen tewerkstelde en op de basisbijdrage en de bijzondere bijdrage voor het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen. In het geval dat de som van Ps en Pg meer bedraagt dan het bedrag van de werkgeversbijdragen van de regelingen waarop de vermindering kan worden toegepast, wordt eerst het bedrag van de doelgroepvermindering afgetopt en vervolgens het bedrag van de structurele vermindering. De vermindering van de bijdragen waar een werkgever recht op heeft, kan geheel of gedeeltelijk worden ingehouden bij de werkgevers die zonder rechtvaardiging hun verplichtingen aangaande betalingen van socialezekerheidsbijdragen niet nakomen of die worden schuldig bevonden aan het doen of laten verrichten van arbeid door een werknemer waarvoor geen bijdragen werden betaald aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Cumulaties Binnen de geharmoniseerde vermindering kan de structurele vermindering per tewerkstelling gecombineerd worden met maximaal één doelgroepvermindering. De structurele vermindering en de doelgroepvermindering zijn niet cumuleerbaar met enige andere werkgeversbijdragevermindering met uitzondering van de vermindering sociale maribel, die eigenlijk een inhouding is op de klassieke werkgeversbijdragen om specifieke tewerkstellingsfondsen van de non-profit sector te financieren. De doelgroepvermindering 'langdurig werkzoekenden' en de ermee verbonden overgangsmaatregelen daarentegen zijn ook met de vermindering sociale maribel niet cumuleerbaar.
Bij het berekenen van het verminderingsbedrag trekt men eerst het bedrag sociale maribel (forfait van 354,92 EUR voor alle werkgevers voor elke werknemer die onder het toepassingsgebied van de sociale maribel valt) af van de verschuldigde werkgeversbijdragen om het maximale bedrag aan werkgeversbijdragen te kennen waarop de geharmoniseerde vermindering in mindering mag worden gebracht. Vermits werknemers waarvoor de werkgever de doelgroepvermindering 'langdurig werkzoekenden' geniet (of één van de voor deze categorie voorziene overgangsmaatregelen) niet tot het toepassingsgebied van de vermindering sociale maribel behoren, moet het forfait bij deze werknemers niet in mindering worden gebracht. Voor hen gelden dus dezelfde aftoppingsregels als voor de werknemers van werkgevers die niet in aanmerking komen voor de sociale maribel. Voor de werknemers van beschutte werkplaatsen geldt een aparte regeling. Het bedrag sociale maribel moet NOOIT vooraf in mindering gebracht worden. Indien er meerdere tewerkstellingslijnen zijn, wordt het bedrag van de sociale maribel verdeeld rekening houdend met het relatieve aandeel van de prestaties van een bepaalde tewerkstellinglijn in het geheel van de prestaties voor dat kwartaal, gebruik makend van de prestatiebreuken ( µ / µ (glob) ). Aanvraagprocedure Per tewerkstellingslijn duidt de werkgever de structurele vermindering aan en één doelgroepvermindering waarop hij aanspraak kan maken. De stukken ter staving van de doelgroepvermindering moet hij bijhouden gedurende de verjaringstermijn en op vraag van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kunnen voorleggen.
FUSIE, OPSPLITSING EN VOORTZETTING In sommige gevallen van fusie, splitsing of voortzetting, kan de nieuwe werkgever een vermindering verder blijven genieten. Een onderscheid moet worden gemaakt tussen de verminderingen die elk kwartaal per werknemer worden toegekend, uitsluitend afhankelijk van criteria waaraan in de loop van dat specifieke kwartaal moet zijn voldaan, en verminderingen die op een bepaald moment zijn geïnitialiseerd op basis van een aantal criteria waar bovenop nog een aantal voorwaarden moeten vervuld zijn in de loop van het kwartaal dat de vermindering wordt aangevraagd. Daarnaast kan een vermindering onlosmakelijk verbonden zijn aan een bepaalde werknemer, zodat het er weinig toe doet bij welke werkgever de werknemer wordt tewerkgesteld. - Verminderingen eigen aan de werknemer: - doelgroepvermindering herstructurering: de werknemer opent het recht op een vermindering van de werkgeversbijdrage gedurende een aantal kwartalen, ongeacht bij welke werkgever hij werkt (met uitzondering van de betrokken onderneming in herstructurering zelf, of een onderneming die behoort tot dezelfde groep als de onderneming in herstructurering). Het doet er dus niet toe of (bijvoorbeeld) de onderneming waar hij begint te werken overgaat in een andere onderneming al dan niet volgens één van de artikelen 671 tot 679 van het Wetboek van vennootschappen (fusie, splitsing, inbreng). Verminderingen enkel op basis van criteria waaraan voldaan moet zijn voor het kwartaal waarvoor de vermindering wordt aangevraagd: -
structurele vermindering; doelgroepvermindering oudere werknemer; collectieve arbeidsduurvermindering en vierdagenweek, als de werknemer door een fusie of inbreng tot een groep gaat behoren die reeds in een dergelijk systeem zit en waarvoor een vermindering lopend is.
Daar elk kwartaal opnieuw zowel de werkgever als de werknemer aan de voorwaarden moet voldoen, is de vermindering onafhankelijk van een eventuele overname, fusie, omvorming enzovoort. Verminderingen op basis van criteria waaraan voldaan moet zijn voor het kwartaal waarvoor de vermindering wordt aangevraagd en waarvoor ook een aantal voorwaarden moeten vervuld worden op het moment van indiensttreding:
-
doelgroepvermindering eerste aanwervingen; doelgroepvermindering langdurig werklozen; doelgroepvermindering collectieve arbeidsduurvermindering en 4-dagenweek; doelgroepvermindering jongeren.
Wanneer de juridische entiteit waaraan de werknemer verbonden is, ophoudt te bestaan of niet langer als werkgever van de werknemer die het recht op de vermindering heeft geopend, kan worden beschouwd, gaat in principe het recht op deze verminderingen verloren, behalve wanneer opnieuw aan de beginvoorwaarden zou voldaan worden. De programmawet van 27 december 2004 voorziet echter een aantal gevallen waarin deze doelgroepverminderingen bij een andere juridische entiteit toch kunnen worden voortgezet. Het betreft volgende situaties: - de rechtspersoon (handelsvennootschap) bewijst het resultaat te zijn van één van de verrichtingen bedoeld in artikelen 671 tot 679 van het Wetboek van vennootschappen (fusie, splitsing, inbreng); - de rechtspersoon zonder winstoogmerk bewijst dat zijn vermogen het resultaat is van de samenvoeging van de activa na vereffening van één of meerdere rechtspersoonlijkheden zonder winstoogmerk, waarvan de algemene vergaderingen de wil hebben uitgedrukt om hun vermogen te bestemmen voor de oprichting van de voornoemde nieuwe rechtspersoon zonder winstoogmerk; - de rechtspersoon bewijst dat hij de voortzetting is van de handelsactiviteit van een natuurlijke persoon die zijn handelsfonds heeft toegewezen aan hem heeft toegewezen. Uiteraard zijn deze verminderingen niet zomaar verworven maar moet nog aan een aantal voorwaarden worden voldaan, zoals: - de nieuwe werkgever moet tot de groep werkgevers behoren waarop de doelgroepvermindering betrekking heeft; - in het geval van de doelgroepvermindering collectieve arbeidsduurvermindering en 4-dagenweek moet de arbeidsduurvermindering of de arbeidsregeling 4-dagenweek voortgezet worden; - in het geval van de doelgroepvermindering jonge werknemers moet de nieuwe werkgever voldoen aan de startbaanverplichting. Ook zal in deze gevallen de werkgever die aanspraak maakt om verder te kunnen blijven genieten van deze doelgroepverminderingen, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de sociale schulden van de preëxistente juridische entiteiten. De werkgever die de vermindering wenst voort te zetten deelt dit voorafgaandelijk uitdrukkelijk mee aan de Controledienst van de RSZ en maakt de nodige documenten waaruit blijkt dat hij zich in één van de situaties bevindt, over aan zijn dossierbeheerder. De Controledienst zal aan de aanvrager zijn beslissing overmaken of indien nodig bijkomende documenten opvragen. De Controledienst zal, in het geval dat de nieuwe werkgever de verminderingen mag voortzetten, eveneens het aantal resterende kwartalen meedelen dat de werkgever nog de vermindering mag toepassen.
Aanvullende inlichtingen Rijksdienst voor Sociale Zekerheid Victor Hortaplein 11 1060 Brussel Tel.: 02/509.31.11 Fax: 02/509.30.19 Website: http://www.rsz.fgov.be
1.1.1
DE STRUCTURELE VERMINDERING
Begunstigden Alle werkgevers die werknemers tewerkstellen die onderworpen zijn aan het geheel der regelingen. Projecten Alle werknemers die onderworpen zijn aan het geheel der regelingen: - de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers; - de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging; - de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen; - de werkloosheid; - de kinderbijslagen; - de beroepsziekten; - de arbeidsongevallen; - de jaarlijkse vakantie. Voor de privé-sector komen dus onder andere niet in aanmerking: - de dienstboden; - de jongeren tot 31 december van het jaar waarin ze de leeftijd van 18 jaar bereiken; - de betaalde sportbeoefenaars; - gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouw; - gelegenheidsarbeiders in de horeca tewerkgesteld op piekdagen; - de geneesheren in opleiding tot specialist; - de onthaalouders. De meeste statutaire en contractuele personeelsleden van de openbare sector vallen niet onder alle socialezekerheidsregelingen en komen dus niet in aanmerking voor de vermindering. De mogelijkheid om de vermindering toe te passen is bijgevolg alleen voorzien voor die werkgevers uit de openbare sector die personeelsleden kunnen tewerkstellen die onder alle regelingen vallen (bv. kerkfabrieken, erkende maatschappijen voor het bouwen van goedkope woningen, polders en wateringen, bepaalde plaatselijke vervoermaatschappijen, ...). Opmerking Categorie waartoe de werknemer kan behoren: - categorie 1: werknemers die niet tot een van de twee volgende categorieën behoren; - categorie 2: werknemers die in aanmerking komen voor de Sociale Maribel met uitzondering van de werknemers onder het paritair comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp en zij die worden tewerkgesteld in een erkende beschutte werkplaats; - categorie 3: werknemers die worden tewerkgesteld in een erkende beschutte werkplaats.
Aanvullende inlichtingen Rijksdienst voor Sociale Zekerheid Victor Hortaplein 11 1060 Brussel Tel.: 02/509.31.11 Fax: 02/509.30.19 Website: http://www.rsz.fgov.be
1.1.2
DOELGROEPVERMINDERING
Inhoud steunmaatregel Hierna worden de doelgroepverminderingen besproken, die ofwel een bepaalde groep werkgevers beogen te favoriseren, ofwel bepaalde werknemers. De werkgever kan één van deze doelgroepverminderingen per tewerkstellingslijn van de werknemer aanduiden voor zover zowel hijzelf als de werknemer aan de criteria voldoen. In tegenstelling met de structurele vermindering, moet de werknemer niet a priori onderworpen zijn aan alle regelingen. Indien dit criterium bij een doelgroepvermindering meespeelt zal dit bij de bespreking van die doelgroepvermindering worden toegelicht. De doelgroepvermindering (Pg) berekent men, per tewerkstellingslijn, door een forfaitair verminderingsbedrag te vermenigvuldigen met de vaste vermenigvuldigingsfactor en de prestatiebreuk: Pg = G x µ x 1/b Pg wordt afgerond tot op de eurocent waarbij 0,005 EUR wordt afgerond naar 0,01 EUR. Afhankelijk van de beoogde doelgroep stemt G overeen met G1 of G2. De vermindering wordt toegekend gedurende een aantal kwartalen, eveneens variërend volgens de karakteristieken van de doelgroep. De vermindering G1 bedraagt momenteel 1.000 EUR en G2 400 EUR. Volgende doelgroepen maken het voorwerp uit van deze vermindering:
1.1.2.1 OUDERE WERKNEMERS
Begunstigden Alle werkgevers die werknemers tewerkstellen die onderworpen zijn aan het geheel der regelingen: - de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers; - de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging; - de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen; - de werkloosheid; - de kinderbijslagen; - de beroepsziekten; - de arbeidsongevallen; - de jaarlijkse vakantie. Projecten Het betreft de werknemers die deel uitmaken van categorie 1 zoals omschreven bij de structurele vermindering, die op de laatste dag van het kwartaal ten minste de leeftijd van 57 jaar hebben, zonder evenwel in dienst te moeten zijn op het einde van het kwartaal. Diversen De werkgever geniet voor deze werknemer de vermindering G2 zolang de werknemer in dienst blijft.
1.1.2.2 NIEUWE WERKGEVERS – EERSTE AANWERVINGEN
Inhoud steunmaatregel Deze doelgroepvermindering wordt toegekend aan nieuwe werkgevers gedurende een aantal kwartalen voor maximaal drie werknemers. Begunstigden Alle werkgevers uit de privé-sector die werknemers tewerkstellen die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. De werkgever kan gedurende 20 kwartalen nadat hij een 1ste, 2de of 3de werknemer in dienst neemt, een aantal kwartalen genieten van deze doelgroepvermindering. Het is belangrijk te bepalen wanneer deze periode van 20 kwartalen aanvangt. Voor alle duidelijkheid zal de situatie voor een 1ste, een 2de en een 3de aanwerving apart worden toegelicht. In de bespreking die volgt wordt voor de kwalificatie 'nieuwe werkgever' en voor het toekennen van de vermindering, nooit rekening gehouden met: - jongeren tot 31 december van het jaar dat zij 18 worden; - werknemers tewerkgesteld met een contract beoogd in artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 (leerovereenkomst, stageovereenkomst, overeenkomst socioprofessionele inschakeling); - dienstboden; - gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouwsector; - gelegenheidsarbeiders in de horeca (werknemers waarvoor de socialezekerheidsbijdragen op een aparte manier worden berekend); - alle andere werknemers die niet onder de socialezekerheidswet van 27 juni 1969 vallen (jobstudenten, …). Voor de doelgroepvermindering eerste aanwervingen is het dus alsof werknemers die tot een van deze categorieën behoren niet bestaan.
Aanwerving van een 1ste werknemer Op het moment van indienstneming mag de werkgever nooit onderworpen zijn geweest aan de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of, sedert ten minste 4 opeenvolgende kwartalen die het kwartaal van indienstneming voorafgaan, hieraan niet meer onderworpen zijn geweest. Is deze voorwaarde vervuld, dan moet men nagaan of de werkgever samen met andere werkgevers geen zelfde technische bedrijfseenheid uitmaken. De 1ste werknemer mag immers geen werknemer vervangen die in de loop van de 4 kwartalen voorafgaand aan het kwartaal van indienstneming in dezelfde technische bedrijfseenheid werkzaam is geweest. Om na te gaan of er geen vervanging is in dezelfde technische bedrijfseenheid, gaat men als volgt tewerk: - eerst bepaalt men het maximum aantal werknemers dat gelijktijdig in dezelfde technische bedrijfseenheid was tewerkgesteld in de loop van de vier kwartalen die de aanwerving voorafgaan (A); - vervolgens neemt men het totaal aantal werknemers dat door de nieuwe werkgever op de eerste dag wordt aangeworven, verhoogd met het aantal werknemers dat eventueel nog is tewerkgesteld door andere werkgevers in dezelfde technische bedrijfseenheid (B). Indien (B) ten minste één meer bedraagt dan (A), wordt het recht op de vermindering voor de aanwerving van de eerste werknemer geopend. Indien de verhoging van het aantal werknemers evenwel kunstmatig wordt veroorzaakt (door bijvoorbeeld de aanwerving van enkele werknemers met een overeenkomst voor één dag), dan zal de RSZ het recht op de vermindering opnieuw ter discussie stellen. De aanwerving van de 1ste werknemer opent voor een periode van 20 kwartalen met ingang van het kwartaal van indienstneming, het recht van de werkgever op deze doelgroepvermindering voor één werknemer.
Aanwerving van een 2de werknemer Op het moment van indienstneming mag de werkgever sedert ten minste 4 opeenvolgende kwartalen die het kwartaal van indienstneming voorafgaan, nooit meer dan 1 werknemer onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tegelijkertijd in dienst hebben gehad. De 2de werknemer mag tevens geen werknemer vervangen die in de loop van de 4 kwartalen voorafgaand aan het kwartaal van indienstneming in dezelfde technische bedrijfseenheid werkzaam is geweest. Om na te gaan of er sprake is van een vervanging in dezelfde technische bedrijfseenheid, gaat men op een gelijkaardige manier tewerk als bij de aanwerving van een eerste werknemer. De aanwerving van de 2de werknemer opent voor een periode van 20 kwartalen met ingang van het kwartaal van indienstneming, het recht van de werkgever op de doelgroepvermindering voor een 2de werknemer, in zoverre tijdens het betreffende kwartaal minstens 2 werknemers, al dan niet tegelijkertijd, bij de werkgever tewerkgesteld zijn. Indien 2 werknemers tegelijkertijd in dienst zijn geweest, kan een volgende periode van 20 kwartalen enkel beginnen na een periode van 4 opeenvolgende kwartalen gedurende welke niet meer dan 1 werknemer tegelijkertijd in dienst is geweest.
Aanwerving van een 3de werknemer Op het moment van indienstneming mag de werkgever sedert ten minste 4 opeenvolgende kwartalen die het kwartaal van indienstneming voorafgaan, nooit meer dan 2 werknemers onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tegelijkertijd in dienst hebben gehad. De 3de werknemer mag tevens geen werknemer vervangen die in de loop van de 4 kwartalen voorafgaand aan het kwartaal van indienstneming in dezelfde technische bedrijfseenheid werkzaam is geweest. Om na te gaan of er sprake is van een vervanging in dezelfde technische bedrijfseenheid, gaat men op een gelijkaardige manier tewerk als bij de aanwerving van een eerste werknemer. De aanwerving van de 3de werknemer opent voor een periode van 20 kwartalen met ingang van het kwartaal van indienstneming, het recht van de werkgever op de doelgroepvermindering voor een 3de werknemer in zoverre tijdens het betreffende kwartaal minstens 3 werknemers, al dan niet tegelijkertijd, bij de werkgever tewerkgesteld zijn. Indien 3 werknemers tegelijkertijd in dienst zijn geweest, kan een volgende periode van 20 kwartalen enkel beginnen na een periode van 4 opeenvolgende kwartalen gedurende welke niet meer dan 2 werknemers tegelijkertijd in dienst zijn geweest. Projecten Het betreft alle werknemers die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 behalve de reeds opgesomde werknemers. De werknemer moet dus aan geen enkele specifieke voorwaarde voldoen vóór zijn aanwerving. Diversen Vermindering 1ste werknemer De werkgever geniet voor één fysieke persoon een forfaitaire vermindering G1 tijdens maximum 5 kwartalen en daarna een forfaitaire vermindering G2 voor maximaal 8 kwartalen op te nemen binnen de 20 kwartalen te rekenen vanaf het kwartaal dat de werkgever voor het eerst recht had op deze doelgroepvermindering. De werkgever bepaalt zelf de kwartalen dat hij de vermindering wenst aan te rekenen, voor zover hij voor het gekozen kwartaal voldoet aan alle voorwaarden.
Indien de werkgever aangesloten is bij een erkend sociaal secretariaat, heeft hij recht op een tussenkomst in de aansluitingskosten van 36,45 EUR voor de kwartalen dat hij een doelgroepvermindering voor de aanwerving van een 1ste werknemer aanvraagt (deze tussenkomst wordt niet geproratiseerd). De vermindering is niet gebonden aan een bepaalde werknemer. De werkgever kan dus elk kwartaal opnieuw kiezen voor welke werknemer hij de vermindering toepast. Het is dus best mogelijk dat de werknemer die oorspronkelijk het recht opende, niet meer in dienst is. 2de werknemer De werkgever geniet voor één fysieke persoon een forfaitaire vermindering G2 tijdens maximum 13 kwartalen op te nemen binnen de 20 kwartalen te rekenen vanaf het kwartaal dat de werkgever voor het eerst recht had op deze doelgroepvermindering. De werkgever bepaalt zelf de kwartalen dat hij de vermindering wenst aan te rekenen, voor zover hij voor het gekozen kwartaal voldoet aan alle voorwaarden. Deze vermindering kan slechts toegepast worden als in de loop van het kwartaal minstens 2 werknemers werkzaam zijn geweest (tegelijkertijd of opeenvolgend). De vermindering is niet gebonden aan een bepaalde werknemer. De werkgever kan dus elk kwartaal opnieuw kiezen voor welke werknemer hij de vermindering toepast. Het is dus best mogelijk dat de werknemer die oorspronkelijk het recht opende, niet meer in dienst is. 3de werknemer De werkgever geniet voor één fysieke persoon een forfaitaire vermindering G2 tijdens maximum 9 kwartalen op te nemen binnen de 20 kwartalen te rekenen vanaf het kwartaal dat de werkgever voor het eerst recht had op deze doelgroepvermindering. De werkgever bepaalt zelf de kwartalen dat hij de vermindering wenst aan te rekenen, voor zover hij voor het gekozen kwartaal voldoet aan alle voorwaarden. Deze vermindering kan slechts toegepast worden als in de loop van het kwartaal minstens 3 werknemers werkzaam zijn geweest (tegelijkertijd of opeenvolgend). De vermindering is niet gebonden aan een bepaalde werknemer. De werkgever kan dus elk kwartaal opnieuw kiezen voor welke werknemer hij de vermindering toepast. Het is dus best mogelijk dat de werknemer die oorspronkelijk het recht opende, niet meer in dienst is.
1.1.2.3 WERKGEVERS DIE EEN COLLECTIEVE VIERDAGENWEEK INSTELLEN
ARBEIDSDUURVERMINDERING
OF
EEN
Begunstigden Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités of onder het toepassingsgebied van de wet van 21 maart 1991 houdende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. Samengevat zijn dit de werkgevers uit de private sector en de autonome overheidsbedrijven. De werkgever kan de arbeidsduurvermindering en / of vierdagenweek invoeren voor gans zijn personeel of enkel voor (een) bepaalde categorie(ën) van werknemers (voorbeeld: enkel arbeiders, 45-plussers, ...). Projecten De voltijdse werknemers die tot een categorie van werknemers behoren die voor onbepaalde tijd overgegaan zijn, ofwel tot een effectieve arbeidsduurvermindering van ten minste een vol arbeidsuur onder de 38 uren per week, ofwel een vierdagenweek zoals verder bepaald, ofwel beide, kunnen in aanmerking komen voor deze doelgroepvermindering. Deeltijdse werknemers van wie het loon moet worden aangepast wegens de invoering van de arbeidsduurvermindering komen eveneens in aanmerking. Diversen Vermindering De werkgever kan aanspraak maken op een vermindering G2 vanaf het kwartaal volgend op het kwartaal waarin de arbeidsduurvermindering of vierdagenweek wordt ingesteld en dit voor: - 8 kwartalen bij invoering van een arbeidsduur van 37 uur per week of minder; - 12 kwartalen bij invoering van een arbeidsduur van 36 uur per week of minder; - 16 kwartalen bij invoering van een arbeidsduur van 35 uur per week of minder; - 4 kwartalen bij invoering van een vierdagenweek. Onder 'vierdagenweek' moet worden verstaan: de regeling waarbij de wekelijkse arbeidsduur gespreid wordt hetzij over vier arbeidsdagen per week, hetzij over vijf arbeidsdagen per week welke drie volledige en twee halve arbeidsdagen inhouden. Onder 'halve arbeidsdag' verstaat men: ten hoogste de helft van het aantal arbeidsuren dat voorzien wordt in het werkrooster voor de langste van de drie volledige arbeidsdagen. De werkgever kan aanspraak maken op een vermindering G1 voor het kwartaal waarbij de werknemer in aanmerking komt zowel voor de vermindering als gevolg van het invoeren van de vierdagenweek als voor de vermindering wegens het invoeren van een arbeidsduurvermindering. De doelgroepvermindering kan slechts worden toegekend indien de arbeidsduurvermindering of de invoering van de vierdagenweek gedurende het volledige kwartaal werd gehandhaafd. Opmerking Voltijdse werknemers die in dienst komen na de invoering van de arbeidsduurvermindering hebben eveneens recht op deze vermindering als ze tot een categorie behoren die daarvoor in aanmerking komt. Hetzelfde geldt voor deeltijdse werknemers die na het kwartaal waarin de vermindering voor de eerste maal wordt toegekend, voltijds gaan werken. De feitelijke situatie waarop de tewerkstellingslijn betrekking heeft is bepalend of de werknemer tot de rechtopenende groep behoort of niet. Elke doelgroepvermindering arbeidsduurvermindering overeenkomend met één van de drie hierboven vernoemde situaties kan voor een werknemer behorende tot een wel gedefinieerde groep slechts één maal worden toegekend en in zoverre de arbeidsduurvermindering minstens een volledig uur bedraagt. Zo kan ook de doelgroepvermindering vierdagenweek voor een bepaalde groep werknemers slechts éénmaal worden toegekend.
Indien door een arbeidsduurvermindering vóór 1 oktober 2003 het recht reeds geopend werd op de vermindering 'collectieve arbeidsduurvermindering na 1 oktober 2001', kan de werkgever niet opnieuw aanspraak maken op de doelgroepvermindering arbeidsduurvermindering. Er zijn wel overgangsbepalingen voorzien. Zo kan ook de doelgroepvermindering vierdagenweek voor een bepaalde groep werknemers niet worden toegekend indien vóór 1 oktober 2003 het recht reeds werd geopend op de vermindering 'vierdagenweek na 1 oktober 2001'. De toekenning van de vermindering is voorlopig. Zij wordt definitief indien vaststaat dat de werkgever alle voorwaarden voor de toekenning vervult. Aanvraagprocedure Onder arbeidsduur verstaat men de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de voltijds tewerkgestelde werknemers, berekend over een periode van een jaar, zoals deze tot uiting komt hetzij door het werkrooster dat in het arbeidsreglement is opgenomen en dat eventueel over een cyclus wordt toegepast, hetzij door het werkrooster gecombineerd met de inhaalrustdagen toegekend in het kader van de arbeidsduurvermindering. Zowel het gemiddeld aantal uren vóór als na de invoering van het stelsel van arbeidsduurvermindering moet worden meegedeeld in een apart scherm van de webapplicatie of in een apart functioneel blok. In wezen kan dit dus verschillen met het gemiddeld aantal uren van de maatpersoon (indien uren moeten worden opgegeven) bij de definiëring van de tewerkstellingslijn, omdat hier de uren inhaalrust ingevolge een arbeidsduurvermindering wel worden opgenomen. De datum van inwerkingtreding van het stelsel moet eveneens worden meegedeeld.
1.1.2.4 LANGDURIG WERKZOEKENDEN – ALGEMENE CATEGORIE
Inhoud steunmaatregel De doelgroepvermindering langdurig werkzoekenden wordt toegekend gedurende een aantal kwartalen aan de werkgevers die een langdurig werkzoekende, een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, een gerechtigde op maatschappelijke integratie of een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp aanwerven. Onder bepaalde voorwaarden kunnen de werknemers eveneens genieten van een werkuitkering of een inschakelingsuitkering. De hiernavolgende tekst beoogt enkel de verduidelijking van de bepalingen omtrent de werkgeversbijdragevermindering. Het toekennen van de uitkeringen valt onder de bevoegdheid van de RVA of van het OCMW. Begunstigden Alle werkgevers, zowel van de privé-sector als van de openbare sector, komen in aanmerking voor de vermindering. Zijn evenwel uitgesloten: - het Rijk, met daarin begrepen de Rechterlijke macht, de Raad van State, het leger en de federale politie; - de Gemeenschappen en Gewesten; - de instellingen van openbaar nut en de openbare instellingen die van de hiervoor genoemde overheden afhangen. Komen voor de overheidssector wel in aanmerking: - de openbare kredietinstellingen; - de autonome overheidsbedrijven; - de openbare maatschappijen voor personenvervoer; - de openbare instellingen voor het personeel dat zij in dienst nemen als uitzendkrachten, om het ter beschikking te stellen van gebruikers met het oog op het uitvoeren van een tijdelijke arbeid, overeenkomstig de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers; - de polders en wateringen alsook de kerkfabrieken. Ook de in België gevestigde diplomatieke zendingen en de supranationale instellingen komen in aanmerking. Projecten Het gaat om werkzoekenden, waarmee bedoeld wordt de niet-werkende werknemers die als werkzoekende zijn ingeschreven bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling. Volgende categorieën komen in aanmerking: 1° hij die op de dag van indienstneming werkzoekend is en - minder dan 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - werkzoekend is geweest gedurende ten minste 312 dagen gerekend in een regime van 6 dagen gezien over een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand; 2° hij die op de dag van indienstneming werkzoekend is en - minder dan 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - werkzoekend is geweest gedurende ten minste 624 dagen gerekend in een regime van 6 dagen gedurende een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand; 3° hij die op de dag van indienstneming werkzoekend is en - minder dan 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - werkzoekend is geweest gedurende ten minste 936 dagen gerekend in een regime van 6 dagen gezien over een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 54 kalendermaanden daaraan voorafgaand;
4° hij die op de dag van indienstneming werkzoekend is en - minder dan 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - werkzoekend is geweest gedurende ten minste 1560 dagen gerekend in een regime van 6 dagen gezien over een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 90 kalendermaanden daaraan voorafgaand; 5° hij die op de dag van indienstneming werkzoekend is en - minstens 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - werkzoekend is geweest gedurende ten minste 156 dagen gerekend in een regime van 6 dagen gedurende een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand; 6° hij die op de dag van indienstneming werkzoekend is en - minstens 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - werkzoekend is geweest gedurende ten minste 312 dagen gerekend in een regime van 6 dagen gezien over een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand óf gezien over ten minste 468 dagen gerekend in een regime van 6 dagen gedurende een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 27 kalendermaanden daaraan voorafgaand; 7° hij die op de dag van indienstneming werkzoekend is en - minder dan 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - werkzoekend is geweest gedurende ten minste 156 dagen gerekend in een regime van 6 dagen gezien over een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand en werkloos is geworden als gevolg van een bedrijfssluiting zoals bedoeld in de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen; de indienstneming moet gebeuren binnen de 24 maanden na de sluiting. Opmerking De werknemers van de volgende categorieën komen voor de vermindering niet in aanmerking: - de werknemer die van het voordeel van de vrijstelling werd uitgesloten door een beslissing van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, genomen op basis van een rapport van de inspectiediensten van de Inspectie van de Sociale Wetten, de Sociale Inspectie, de RVA of de RSZ, indien na klacht werd vastgesteld dat de werknemer werd aangenomen ter vervanging en in eenzelfde functie van een ontslagen werknemer met als hoofdzakelijk doel de voordelen van dit koninklijk besluit te bekomen; - de werknemers die worden aangeworven vanaf het ogenblik dat zij zich in een statutaire toestand bevinden; - de werknemers die worden aangeworven als leden van het academisch en wetenschappelijk personeel door de instellingen van universitair onderwijs of als leden van het onderwijzend personeel in de andere onderwijsinstellingen. Vermindering De werkgever kan van volgende verminderingen genieten: Voor de werknemer van categorie 1° Een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 4 kwartalen; 2° Een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 8 kwartalen; 3° Een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 8 kwartalen en vervolgens een doelgroepvermindering G2 gedurende 4 kwartalen; 4° Een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 8 kwartalen en vervolgens een doelgroepvermindering G2 gedurende 12 kwartalen; 5° Een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 4 kwartalen en vervolgens een doelgroepvermindering G2 gedurende 16 kwartalen; 6° Een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 20 kwartalen; 7° Een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 4 kwartalen.
daarop volgende daarop volgende daarop volgende daarop volgende daarop volgende daarop volgende daarop volgende
Indien een werkgever deze doelgroepvermindering of de overgangsmaatregelen activa reeds genoten heeft voor een werknemer die hij opnieuw in dienst neemt binnen de 30 maanden na het einde van de vorige arbeidsovereenkomst en deze werknemer nog een geldige werkkaart kan voorleggen, wordt deze tewerkstelling ononderbroken geacht wat betreft het vaststellen van het recht op de vermindering G1 of G2 en het aantal resterende kwartalen dat hij hierop nog recht heeft. De periode van onderbreking verlengt dus de periode gedurende dewelke de voordelen kunnen worden toegekend, niet. De werkgever kan geen aanspraak maken op deze doelgroepvermindering voor de werknemer die hij terug in dienst neemt binnen een periode van 12 maand na beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst die gesloten was voor onbepaalde duur wanneer hij voor deze tewerkstelling genoten heeft van de voordelen van het banenplan. Aanvraagprocedure De werkzoekenden die voldoen aan de voorwaarden voor deze doelgroepvermindering, kunnen bij het regionaal bureau van de RVA waarvan zij afhangen, een werkkaart bekomen als bewijs van deze hoedanigheid. Indien de werkzoekende op het ogenblik van zijn indienstneming niet in het bezit is van een geldige werkkaart, dan kan ook de werkgever de kaart aanvragen bij de RVA. De aanvraag die van de werkgever uitgaat zal enkel geldig zijn indien zij voor iedere werkzoekende afzonderlijk gebeurt, en wordt slechts aanvaard voor zover op die aanvraag de namen van de werkgever en van de werknemer vermeld zijn, alsook het domicilie van de werknemer, zijn identificatienummer voor de sociale zekerheid en de datum van zijn indiensttreding. De aanvraag voor een werkkaart moet gebeuren bij het regionaal bureau van de RVA, uiterlijk de 30e dag die volgt op de datum van indienstneming. Wanneer de werkgever deze termijn van 30 dagen niet eerbiedigt, wordt de periode van vermindering van bijdragen ingekort met een periode die aanvangt op de dag van de indienstneming en die eindigt op de laatste dag van het kwartaal waarin de laattijdige aanvraag van de werkkaart gebeurde. De werkkaart moet binnen dezelfde termijn worden aangevraagd voor de indienstnemingen die gebeuren bij het beëindigen van één van de hierboven opgesomde periodes waarvoor de hoedanigheid van werkzoekende op het moment van indienstneming niet vereist is. Indien de aanvraag van de werkkaart per post gebeurt, dan wordt de postdatum als datum van indiening beschouwd. De werkkaart draagt als geldigheidsdatum: - de datum waarop de aanvraag wordt ingediend indien de werkzoekende nog niet in dienst is genomen; - de datum van de indienstneming indien de werkzoekende reeds in dienst is genomen. De werkkaart heeft een geldigheidsduur van drie maanden en is geldig voor elke indienstneming die plaatsvindt tijdens haar geldigheidsperiode. Wanneer een nieuwe werkkaart wordt aangevraagd tijdens de geldigheidsduur van een vorige werkkaart, wordt een werkkaart gegeven met dezelfde geldigheidsperiode als de vorige werkkaart. De geldigheid van de werkkaart is verlengbaar met periodes van telkens drie maanden voor zover de werkzoekende aantoont dat hij op de datum van indiening van de nieuwe aanvraag of op de datum van de indienstneming opnieuw voldoet aan de gestelde voorwaarden.
1.1.2.5 LANGDURIG WERKZOEKENDEN – DE DOORSTROMINGSPROGRAMMA’S
Inhoud steunmaatregel Deze steunmaatregel heeft betrekking op werknemers die aangenomen werden in het kader van een doorstromingsprogramma.
Begunstigden Het betreft de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen en de instellingen van openbaar nut en de openbare instellingen die van de hiervoor genoemde overheden afhangen. Het betreft verenigingen zonder winstgevend doel en andere niet-commerciële verenigingen. Projecten Het gaat om werkzoekenden, waarmee bedoeld wordt de niet-werkende werknemers die als werkzoekende zijn ingeschreven bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling. Deze werkzoekenden moeten aangeworven zijn in het kader van een doorstromingsprogramma zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 9 juni 1997 ter uitvoering van het artikel 7 § 1, 3de lid, m van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Volgende categorieën komen in aanmerking: 1° hij die op de dag van indienstneming volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is en - minder dan 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - ofwel geen diploma, getuigschrift of brevet hoger secundair onderwijs heeft, jonger dan 25 is en een wachtof werkloosheidsuitkering gedurende minstens 9 maand zonder onderbreking geniet, ofwel van een wachtuitkering geniet gedurende ten minste 12 maanden; 2° hij die op de dag van indienstneming volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is en - minder dan 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - zonder onderbreking ten minste 24 maanden een werkloosheidsuitkering geniet; 3° hij die op de dag van indienstneming volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is en - minstens 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - zonder onderbreking ten minste 12 maanden een wachtuitkering geniet; 4° hij die op de dag van indienstneming volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is en - minstens 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - zonder onderbreking ten minste 24 maanden een werkloosheidsuitkering geniet.
De werknemers van de volgende categorieën komen voor de vermindering niet in aanmerking: -
-
de werknemer die van het voordeel van de vrijstelling werd uitgesloten door een beslissing van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, genomen op basis van een rapport van de inspectiediensten van de Inspectie van de Sociale Wetten, de Sociale Inspectie, de RVA of de RSZ, indien na klacht werd vastgesteld dat de werknemer werd aangenomen ter vervanging en in eenzelfde functie van een ontslagen werknemer met als hoofdzakelijk doel de voordelen van dit koninklijk besluit te bekomen; de werknemers die worden aangeworven vanaf het ogenblik dat zij zich in een statutaire toestand bevinden.
Diversen Vermindering De werkgever kan van volgende verminderingen genieten: Voor de werknemer van categorie 1°: Een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 4 kwartalen en vervolgens een doelgroepvermindering G2 gedurende 4 kwartalen; 2°: Een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 8 kwartalen; 3°: Een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 4 kwartalen en vervolgens een doelgroepvermindering G2 gedurende 8 kwartalen; 4°: Een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 12 kwartalen.
daarop volgende daarop volgende daarop volgende daarop volgende
Aanvraagprocedure De bepalingen van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's moeten gerespecteerd worden.
1.1.2.6 LANGDURIG WERKZOEKENDEN – DE SOCIALE INSCHALINGSECONOMIE
Inhoud steunmaatregel Deze steunmaatregel betreft de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen. Begunstigden Het betreft volgende werkgevers: - de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen behorende tot het paritair comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen; - inschakelingsbedrijven, zijnde de ondernemingen en verenigingen met een rechtspersoonlijkheid, als dusdanig erkend en gesubsidieerd door de overheid van het Gewest of de Gemeenschap, die als sociaal doel de socioprofessionele inschakeling van bijzonder moeilijk te plaatsen werklozen hebben via een activiteit van productie van goederen of diensten; de minister van Tewerkstelling en Arbeid erkent de inschakelingsbedrijven in het kader van dit besluit; - de werkgevers die initiatieven inzake sociale inschakelingseconomie organiseren bedoeld in artikel 59, eerste lid van de wet van 26 maart 1999; - de sociale verhuurkantoren bedoeld bij de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 12 februari 1998 tot oprichting van sociale verhuurkantoren en bij het besluit van 19 november 1998; - de agentschappen voor sociale huisvesting bedoeld bij het besluit van de Waalse regering van 17 maart 1999 houdende erkenning van agentschappen voor sociale huisvesting, gewijzigd bij het besluit van 13 december 2001; - de sociale verhuurkantoren bedoeld bij het besluit van de Vlaamse regering van 21 oktober 1997 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren; - de openbare vastgoedmaatschappijen bedoeld bij de ordonnantie van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 9 september 1993 houdende de wijziging van de Huisvestingscode voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en betreffende de sector van de Sociale Huisvesting; - de sociale huisvestingsmaatschappijen bedoeld bij het decreet van de Vlaamse Raad van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode; - de openbare huisvestingsmaatschappijen bedoeld bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 29 oktober 1998 houdende de Waalse Huisvestingscode; - de invoegbedrijven en invoegafdelingen erkend krachtens het besluit van de Vlaamse regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 2001 en 7 december 2001; - de vennootschappen met een sociaal oogmerk bedoeld in artikel 661 van het wetboek van vennootschappen van 7 mei 1999. Projecten Het gaat om uitkeringsgerechtigde volledige werklozen, gerechtigden op maatschappelijke integratie en rechthebbenden op financiële maatschappelijke hulp. Volgende categorieën komen in aanmerking: 1° hij die op de dag van indienstneming volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is en - minder dan 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - volledig uitkeringsgerechtigd is geweest gedurende ten minste 312 dagen gerekend in een regime van 6 dagen gezien over een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand en - geen diploma of getuigschrift hoger secundair onderwijs heeft; 2° hij die op de dag van indienstneming volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is en - minder dan 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - volledig uitkeringsgerechtigd is geweest gedurende ten minste 624 dagen gerekend in een regime van 6 dagen gezien over een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand en - geen diploma of getuigschrift hoger secundair onderwijs heeft; 3° hij die op de dag van indienstneming volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is en
-
-
minstens 45 jaar oud is op datum van indienstneming en volledig uitkeringsgerechtigd is geweest gedurende ten minste 156 dagen gerekend in een regime van 6 dagen gezien over een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand en geen diploma of getuigschrift hoger secundair onderwijs heeft;
4° hij die op de dag van indienstneming recht heeft op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp en - minder dan 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - recht gehad heeft gedurende ten minste 156 dagen gerekend in een regime van 6 dagen op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp gezien over een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand en - geen diploma of getuigschrift hoger secundair onderwijs heeft; 5° hij die op de dag van indienstneming recht heeft op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp en - minder dan 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - recht gehad heeft gedurende ten minste 312 dagen gerekend in een regime van 6 dagen op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp gezien over een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand en - geen diploma of getuigschrift hoger secundair onderwijs heeft; 6° hij die op de dag van indienstneming recht heeft op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp en - minstens 45 jaar oud is op datum van indienstneming en - recht gehad heeft gedurende ten minste 156 dagen gerekend in een regime van 6 dagen op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp gezien over een periode overeenkomend met de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand en - geen diploma of getuigschrift hoger secundair onderwijs heeft. Diversen Vermindering De werkgever kan van volgende verminderingen genieten: Voor de werknemer van categorie 1° en 4°: een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 10 daarop volgende kwartalen (wanneer de bevoegde regionale dienst voor arbeidsbemiddeling na afloop van de 10 kwartalen oordeelt dat de werknemer nog altijd niet geschikt is om zich te integreren in de gewone arbeidsmarkt, kan de duur van de doelgroepvermindering verlengd worden met een nieuwe periode van maximum 10 kwartalen); 2° en 5°: een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de 20 daarop volgende kwartalen (wanneer de bevoegde regionale dienst voor arbeidsbemiddeling na afloop van de 20 kwartalen oordeelt dat de werknemer nog altijd niet geschikt is om zich te integreren in de gewone arbeidsmarkt, kan de duur van de doelgroepvermindering verlengd worden met een nieuwe periode van maximum 20 kwartalen); 3° en 6°: een doelgroepvermindering G1 gedurende het kwartaal van indienstneming en de daarop volgende kwartalen. Indien een werkgever deze vermindering reeds heeft genoten voor een werknemer die hij opnieuw in dienst neemt binnen de 12 maanden na het einde van de vorige arbeidsovereenkomst, wordt de tewerkstelling geacht ononderbroken te zijn voor wat betreft het vaststellen van het recht op de vermindering G1 en het aantal resterende kwartalen dat hij hierop nog recht heeft. De periode van onderbreking verlengt dus de periode waarin de voordelen kunnen worden toegekend, niet. Aanvraagprocedure De werkgever moet voorafgaandelijk van de directeur-generaal van de administratie Werkgelegenheid van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg een attest verkrijgen dat bewijst dat hij onder het toepassingsgebied van deze maatregel valt.
Om in aanmerking te komen voor de vermindering moet de werknemer (of de werkgever indien het gaat om een activering van de tussenkomst vanwege een OCMW) een herinschakelingsuitkering genieten in het kader van de sociale inschakelingseconomie. Bij zijn aanvraag voor een herinschakelingsuitkering voegt de werknemer, respectievelijk de werkgever, het hierboven vermelde attest. De RVA geeft aan de RSZ de gegevens van de werknemers door die recht geven op deze doelgroepvermindering.
1.1.2.7 JONGE WERKNEMERS
Inhoud steunmaatregel Deze doelgroepvermindering richt zich naar de aanwerving van jonge werknemers. Voor een groot deel betreft het de werknemers die beoogd werden door de startbanen. Begunstigden Zowel de werkgevers uit de openbare als uit de private sector komen voor de doelgroepvermindering in aanmerking, ongeacht het aantal werknemers dat zij tewerkstellen. Om van de doelgroepvermindering 'jonge werknemers' te kunnen genieten moeten zij voldoen aan de startbaanverplichting. Onder startbaanverplichting moet worden verstaan de verplichte aanwerving van ten minste 3 % jongeren uitgedrukt in VTE (voltijds equivalent) met een startbaan (sinds 1 januari 2004 uitgebreid tot alle jongeren onder de 26 jaar, al dan niet met een startbaanovereenkomst verbonden) ten opzichte van het 2de kwartaal van het voorgaande jaar. Deze verplichting geldt enkel voor ondernemingen met minstens 50 werknemers in dienst op 30 juni van het voorgaande jaar. De non-profit sector, de openbare sector en de onderwijssector hebben afwijkende percentages of zijn vrijgesteld van deze verplichting. De berekening zowel van het aantal startbaners als van het personeelsbestand voor het refertekwartaal gebeurt op basis van de gegevens van de Dmfa-aangifte. In dit hoofdstuk zal voornamelijk de doelgroepvermindering toegelicht worden. Bijkomende inlichtingen over de startbaanverplichting of over de voorwaarden om vrijstelling te verkrijgen kunt u bekomen bij de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, die de uiteindelijke bevoegdheid hebben na te gaan wie aan de verplichting voldoet en wie niet. Projecten De doelgroep bestaat enerzijds uit laaggeschoolde werkzoekende jongeren (tot en met het kwartaal dat ze 26 jaar worden) tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst en anderzijds jongeren in het algemeen die in de loop van het kalenderjaar de leeftijd van 19 jaar niet bereiken. Onder startbaanovereenkomst moet worden verstaan elke overeenkomst zoals hieronder opgedeeld in verschillende types, gesloten met een jongere die op de datum van indiensttreding een geldige startbaankaart heeft (in het geval hij in de loop van het kalenderjaar 19 jaar wordt of ouder): - een minstens halftijdse arbeidsovereenkomst; - een combinatie van een deeltijdse arbeidsovereenkomst (minstens halftijds) en een door de jongere gevolgde opleiding, met ingang van de dag waarop de jongere begint met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst; - een industriële leerovereenkomst, een leerovereenkomst middenstandsopleiding, een stageovereenkomst opleiding tot ondernemingshoofd, een overeenkomst socioprofessionele inschakeling en elke andere vorm van opleidings- of inschakelingsovereenkomst door de Koning bepaald. Indien de jongere in de loop van het kalenderjaar nog geen 19 jaar wordt, is een startbaankaart overbodig. Om de startbaanovereenkomst echter te laten doorlopen het jaar dat hij 19 wordt en de daarop volgende jaren, moet zijn werkgever ten laatste op 31 januari van het jaar waarin hij 19 wordt een startbaankaart voor hem aanvragen. Zolang de werkgever de jongere ononderbroken verder in dienst houdt onder één van de drie vermelde types van overeenkomsten, blijft dit beschouwd als een tewerkstelling in het kader van een startbaanovereenkomst tot de laatste dag van het kwartaal waarin de jongere de leeftijd van 26 jaar bereikt. Onder jongere in het kader van de startbaanovereenkomst moet worden verstaan eenieder die net vóór zijn indienstneming: - ingeschreven is als werkzoekende; - minder dan 26 jaar oud is. De jongere, bij wie de uitvoering van de startbaanovereenkomst aanvangt vóór 1 januari van het jaar waarin hij 19 wordt, moet niet voldoen aan de voorwaarde dat hij ingeschreven moet zijn als werkzoekende.
Diversen Vermindering In het verleden was de vermindering laaggeschoolde startbaners gekoppeld aan het bereiken van een bepaald percentage startbaanovereenkomsten ten opzichte van het personeelseffectief van het 2de kwartaal van het voorafgaande jaar. De doelgroepvermindering jonge werknemers wordt enkel gekoppeld aan de voorwaarde dat de werkgever moet voldoen aan zijn startbaanverplichting. Dit speelt dus in het voordeel van de werkgevers die inspanningen doen zonder daartoe verplicht te zijn (ondernemingen <50 werknemers, vrijgestelde ondernemingen, ..). Het stelsel van bijdragevermindering 'na de startbaan' wordt afgeschaft; daarentegen loopt de vermindering voor laaggeschoolden door tot het einde van het kwartaal waarin hij 26 jaar wordt en tellen voor de verplichting alle jongeren tot die leeftijd mee. Men stapt dus af van het 'watervalsysteem' waarbij naargelang de noden bepaalde groepen al dan niet in aanmerking komen voor het verkrijgen van een startbaanovereenkomst (< 26, < 30, ). Door het verruimen van de toepassingsmodaliteiten wordt ook tegemoetgekomen aan de integratie van de vermindering KB 495 in het stelsel van de doelgroepvermindering jonge werknemer. Bedrag Een forfaitair verminderingsbedrag G1 wordt toegekend aan de werkgever voor elke jongere die hij in dienst neemt tot en met het 4de kwartaal van het kalenderjaar dat zijn werknemer 18 wordt. Het betreft dus zowel jongeren aangeworven met als zonder startbaanovereenkomst en ongeacht of zij verbonden zijn met een leerovereenkomst of een arbeidsovereenkomst. Een forfaitair verminderingsbedrag G1 wordt toegekend aan de werkgever voor elke laaggeschoolde jongere die hij in dienst neemt met een startbaanovereenkomst voor het kwartaal van indienstneming en de 7 daarop volgende kwartalen en een forfaitair verminderingsbedrag G2 voor de daaropvolgende kwartalen, en dit voor zolang hij in dienst is met een startbaanovereenkomst (de vermindering eindigt dus in elk geval in het kwartaal waarin de jongere 26 jaar wordt). Als kwartaal van indienstneming wordt het kwartaal in aanmerking genomen waarin de jongere voor de allereerste keer in dienst komt van de betrokken werkgever. Indien de jongere echter reeds in dienst was vóór het eerste kwartaal van het kalenderjaar waarin hij 19 jaar oud wordt, wordt het eerste kwartaal van het jaar waarin hij 19 jaar wordt beschouwd als het kwartaal van indienstneming. Aanvraagprocedure De jongere die in de loop van het kalenderjaar van indiensttreding 19 jaar wordt of ouder, moet op het moment van de indienstneming een geldige startbaankaart kunnen voorleggen die hij kan bekomen op het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van zijn woonplaats om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voldoet. Op de startbaankaart wordt vermeld of de jongere in kwestie dubbel wordt geteld bij de berekening van de startbaanverplichting (zie de berekening van het aantal jongeren met een startbaanovereenkomst in het lopende kwartaal). Daarnaast attesteert de startbaankaart ook of het een laaggeschoolde jongere betreft. De aanvraag van de startbaankaart wordt onontvankelijk verklaard wanneer de aanvraag gebeurt op een ogenblik waarop de jongere nog studies met een volledig leerplan volgt in het dagonderwijs. Indien de werkzoekende op het moment van zijn indienstneming niet in het bezit is van een geldige startbaankaart, dan kan ook de werkgever de kaart aanvragen bij de RVA. De aanvraag die van de werkgever uitgaat, zal enkel geldig zijn indien zij voor iedere werkzoekende afzonderlijk gebeurt, en wordt slechts aanvaard voor zover op die aanvraag de namen van de werkgever en van de jongere vermeld zijn, alsook het domicilie van de jongere, zijn identificatienummer voor de sociale zekerheid en de datum van zijn indienstneming. De aanvraag tot het verkrijgen van een startbaankaart moet ten laatste op de 30ste dag volgend op de dag van de indienstneming gebeuren bij het bevoegde werkloosheidsbureau. Elke aanvraag die later toekomt heeft tot gevolg dat de startbaanovereenkomst pas geldig wordt beschouwd vanaf de 1ste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de laattijdige indiening van de aanvraag van de startbaankaart gebeurde.
De startbaankaart draagt als geldigheidsdatum 1 januari van het jaar waarin de jongere 19 wordt indien hij reeds in dienst is genomen vóór deze datum, anders de datum van indienstneming en indien hij nog niet in dienst is genomen de datum waarop de aanvraag wordt ingediend. De startbaankaart heeft een maximale geldigheidsduur van 12 maanden (alleszins beperkt tot de dag vóór zijn 26ste verjaardag) en mag gebruikt worden voor elke indienstneming die tijdens de geldigheidsperiode wordt verricht. De geldigheidsduur kan met een zelfde periode verlengd worden als de jongere nog aan de vereiste voorwaarden voldoet. De werkgever van de jongere, die in de loop van het kalenderjaar van indiensttreding de leeftijd van 19 jaar niet bereikt en dus geen startbaankaart moet voorleggen, moet ten laatste op 31 januari van het jaar waarin de jongere 19 wordt, een startbaankaart aanvragen bij het bevoegde werkloosheidsbureau als hij de startbaanovereenkomst wil laten doorlopen (o.a. in het kader van de doelgroepvermindering laaggeschoolde jongere). Bij zijn aanvraag vermeldt hij: - de identiteit van de werkgever; - de identiteit van de werknemer; - de woonplaats van de werknemer; - het INSZ-nummer van de werknemer; - de datum van indienstneming. en voegt hij een kopie van de startbaanovereenkomst. Elke aanvraag die later toekomt heeft tot gevolg dat de startbaanovereenkomst pas opnieuw als geldig wordt beschouwd vanaf de 1ste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de laattijdige indiening van de aanvraag van de startbaankaart gebeurde. De startbaanovereenkomst wordt automatische verlengd wanneer hij bij dezelfde werkgever na afloop van zijn overeenkomst aansluitend in dienst treedt. Een nieuwe aanvraag voor een startbaankaart is in dat geval niet nodig. Om echter bij een onderbroken tewerkstelling bij dezelfde werkgever recht te geven op de doelgroepvermindering jonge laaggeschoolde werknemer, moet hij opnieuw een startbaankaart aanvragen die attesteert dat hij nog aan de voorwaarden voldoet. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de startbaankaarten over aan de RSZ. De startbaanovereenkomst moet niet meer gebeuren volgens een vastgelegd model. Arbeidsovereenkomsten met jongeren, gesloten tijdens de geldigheidsduur van een startbaankaart, krijgen immers 'automatisch' de kwalificatie startbaanovereenkomst. Wel wordt voor het type II startbaanovereenkomst enkele bijkomende gegevens gevraagd betreffende de 'opleiding' die met dit type gepaard gaat. Via de multifunctionele aangifte deelt de werkgever, in het veld 'Maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid' mee met welk type van startbaanovereenkomst de jongere wordt aangeworven en tot welke categorie hij behoort. In het geval een overeenkomst betreft specifiek voor leerlingen of stagiairs, moet de werkgever eveneens aanduiden over welk 'type van leerling' het gaat bij de parameters van de tewerkstellingslijn. Deze aanduidingen zijn verplicht en kunnen een impact hebben op de berekening van de startbaanverplichting, het recht op de doelgroepvermindering en/of de berekening van de verschuldigde bijdragen. Daarnaast duidt de werkgever de overeenkomstige doelgroepvermindering aan. -
1.1.2.8 HERSTRUCTURERING
Inhoud steunmaatregel In het kader van de maatregelen ter ondersteuning van ingevolge een herstructurering ontslagen werknemers, wordt vanaf het 3de kwartaal 2004 een nieuwe doelgroepvermindering gecreëerd, waarbij een financieel voordeel wordt toegekend aan de werkgever die een werknemer aanwerft die door een onderneming in herstructurering werd ontslagen. Daarnaast wordt er eveneens een forfaitaire vermindering van de werknemersbijdrage voorzien. In wat hierna volgt wordt alleen de bijdragevermindering besproken die de werkgever die de ontslagen werknemer aanwerft, kan genieten. Wie meer uitleg wenst over de formaliteiten die nageleefd moeten worden opdat er sprake kan zijn van het ontslag van een werknemer ingevolge herstructurering (oprichting van een tewerkstellingscel, outplacementbegeleiding,…), neemt best contact op met de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. Begunstigden Iedere werkgever behalve de betrokken onderneming in herstructurering zelf, of een onderneming die behoort tot dezelfde groep als de onderneming in herstructurering. Projecten Al wie ontslagen werd in het kader van een herstructurering en tijdens de geldigheidsperiode van een 'verminderingskaart herstructureringen A' (zie Aanvraagprocedure) in dienst treedt bij een andere werkgever. Diversen Vermindering De werkgever geniet voor deze werknemer de vermindering G2 tijdens de duur van de geldigheid van de 'verminderingskaart herstructureringen B', wat maximaal 3 kwartalen is (zie hierna). Aanvraagprocedure De RVA reikt spontaan een 'verminderingskaart herstructureringen A' uit aan de werknemers die ontslagen werden in het kader van een herstructurering en die ingegaan zijn op het outplacementaanbod en werden ingeschreven bij de tewerkstellingscel. Op vertoon van een afschrift van zijn arbeidsovereenkomst, kan de werknemer met een geldige 'verminderingskaart herstructureringen A' bij de RVA een 'verminderingskaart herstructureringen B' bekomen met een geldigheidsduur vanaf de datum van de eerste indiensttreding na het ontslag ingevolge herstructurering, tot het einde van het 2de kwartaal volgend op het kwartaal van eerste indiensttreding. Iedere werknemer ontslagen in het kader van een herstructurering kan slechts éénmaal een 'verminderingskaart herstructureringen B' bekomen. De werknemer kan echter steeds een kopie krijgen van deze 'verminderingskaart herstructureringen B'. De 'verminderingskaart herstructurering B' blijft geldig gedurende de vooropgestelde periode bij verandering van werkgever. De verminderingskaart 'herstructureringen B' moet aangevraagd worden bij de RVA ten laatste de 60ste dag volgend op de dag van indienstneming of desgevallend volgend op de dag van ontvangst van de 'verminderingskaart herstructureringen A'. De RVA maakt de nodige gegevens aan de RSZ over betreffende identificatie van de werknemer en geldigheidsduur van de kaart.
Aanvullende inlichtingen Rijksdienst voor Sociale Zekerheid Victor Hortaplein 11 1060 Brussel Tel.: 02/509.31.11 Fax: 02/509.30.19 Website: http://www.rsz.fgov.be FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt Directie van de inschakeling in het arbeidsproces Katrien Claus Ernest Blerotstraat 1 1070 Brussel Tel.: 02/233.46.58 Fax: 02/233.48.55 E-mail:
[email protected]
1.2
DE SPECIFIEKE VERMINDERINGEN
1.2.1
WERKBONUS
Inhoud steunmaatregel Vanaf 1 januari 2000 is een systeem van vermindering van de werknemersbijdragen van kracht, dat tot doel heeft werknemers met een laag loon een hoger nettoloon te garanderen, zonder daarbij het brutoloon te verhogen. Vanaf 1 januari 2005 loopt deze werknemersbijdragevermindering voort onder de benaming 'Werkbonus'. Projecten Het gaat om de werknemers van de privé-sector en van de openbare sector die een werknemersbijdrage van 13,07 % verschuldigd zijn. Voor de privé-sector komen dus onder andere niet in aanmerking: - de geneesheren in opleiding tot specialist; - de leerlingen, stagiairs en de andere jongeren tijdens de periode van gedeeltelijke onderwerping aan de sociale zekerheid (periode die eindigt op 31 december van het kalenderjaar waarin ze 18 jaar worden). De meeste statutaire personeelsleden van de openbare sector komen evenmin voor de vermindering in aanmerking. Diversen Praktische toepassing van de vermindering De vermindering bestaat uit een forfaitair bedrag dat geleidelijk vermindert naarmate het loon hoger wordt. De werkgever brengt het bedrag in mindering van de normale werknemersbijdragen (13,07% van het brutoloon) bij de betaling van het loon. De werkbonus compenseert de volledige werknemersbijdrage voor een referteloon tot ongeveer 800 EUR bruto per maand. Indien het loon wordt betaald volgens een andere periodiciteit dan de maandelijkse (per week, per twee weken, per vier weken,...) berekent de werkgever de vermindering bij de laatste betaling die op de kalendermaand betrekking heeft. In dat geval is de berekening gebaseerd op de dagen en de lonen die op die kalendermaand betrekking hebben. Voor werknemers die binnen de maand met opeenvolgende overeenkomsten werken, wordt het verminderingsbedrag verrekend aan het einde van iedere overeenkomst of bij iedere betaling die betrekking heeft op die overeenkomsten. Berekening van de vermindering Men berekent de vermindering voor iedere werknemer apart. Deze berekening omvat drie stappen: - eerst bepaalt men het refertemaandloon van de werknemer - op basis van dat refertemaandloon bepaalt men het basisbedrag van de vermindering; - ten slotte stelt men het verminderingsbedrag vast door het basisbedrag te corrigeren bij onvolledige prestaties en bij deeltijdse werknemers. Per werknemer mag het totaal van de vermindering niet meer bedragen dan: - 1.140,00 EUR per kalenderjaar voor de jaren 2003 en 2004; - 1.260,00 EUR per kalenderjaar vanaf 2005.
Aanvraagprocedure De gepaste rubrieken van de kwartaalaangifte invullen. Op de website van de RSZ (http://www.rsz.fgov.be) vindt u tevens een downloadbaar programma waarmee u deze vermindering kunt berekenen.
Aanvullende inlichtingen Rijksdienst voor Sociale Zekerheid Victor Hortaplein 11 1060 Brussel Tel.: 02/509.31.11 Fax: 02/509.30.19 Website: http://www.rsz.fgov.be
1.2.2
VERMINDERING VAN DE WERKNEMERSBIJDRAGEN – HERSTRUCTURERING
Inhoud steunmaatregel Van 1 juli 2004 is een systeem van vermindering van de werknemersbijdragen van kracht, dat tot doel heeft werknemers die ontslagen zijn als gevolg van een herstructurering, een financiële stimulans te geven wanneer ze terug werk vinden, door hen voor een bepaalde periode een groter nettoloon te garanderen, zonder daarbij het brutoloon te verhogen. Deze maatregel kadert, samen met de doelgroepvermindering herstructurering, in de bevordering van de wedertewerkstelling van ingevolge herstructurering ontslagen werknemers. Begunstigden Het gaat om de werknemers van de privé-sector en van de openbare sector die een werknemersbijdrage van 13,07 % verschuldigd zijn. Enkel de nieuwe werknemers die een geldige 'verminderingskaart herstructureringen A' kunnen voorleggen komen in aanmerking. Een nieuwe tewerkstelling bij de onderneming in herstructurering zelf of bij een onderneming die behoort tot dezelfde groep of dezelfde technische bedrijfseenheid, komt niet in aanmerking voor het bekomen van deze vermindering. Deze kaarten worden door de RVA spontaan uitgereikt aan alle werknemers ontslagen in het kader van een herstructurering die ingegaan zijn op het outplacementaanbod en werden ingeschreven bij de tewerkstellingscel. Diversen Bedrag van de vermindering De vermindering bestaat uit een forfaitair bedrag van 133,33 EUR per maand (133,33 EUR x 1,08 voor de arbeiders aangegeven aan 108 %) en kan enkel tijdens de duur van de geldigheid van de "verminderingskaart herstructureringen B" verkregen worden, wat maximaal 3 kwartalen is. De werkgever brengt het bedrag in mindering van de normale werknemersbijdragen (13,07% van het brutoloon) bij de betaling van het loon. De som van de werknemersbijdragevermindering lage lonen en herstructurering samen, mag de verschuldigde persoonlijke socialezekerheidsbijdragen niet overschrijden. Indien de som van de verminderingen groter is dan de verschuldigde persoonlijke bijdragen, wordt eerst de vermindering herstructurering beperkt. Het verminderingsbedrag wordt geproratiseerd in functie van de prestaties van de werknemer tijdens de maand: - voltijdse werknemers met volledige prestaties : 133,33 euro - voltijdse werknemers met onvolledige prestaties : J/D x 133,33 euro - deeltijdse werknemers en met deeltijdse gelijkgestelden : 133,33 euro Waarbij: - J = het aantal dagen van de werknemer aangegeven met de prestatiecodes 1,3,4, 5 en 20; - D = het maximum aantal dagen prestaties voor de betrokken maand in het betrokken arbeidsstelsel; - H = het aantal aangegeven uren met de prestatiecodes 1, 3, 4, 5 en 20; - U = het aantal uren op maandbasis dat overeenstemt met D. De breuken J/D en H/U worden afgerond op twee decimalen (0,005 wordt 0,01) en het resultaat van die breuken mag nooit groter zijn dan 1.
Worden voor de berekening van de vermindering met deeltijdsen gelijkgesteld: - werknemers die in de loop van de maand bij de werkgever voltijds en deeltijds werken; - voltijdse werknemers die met uren moeten worden aangegeven; het betreft werknemers met gedeeltelijke werkhervatting na ziekte of (arbeids)ongeval, met al dan niet gedeeltelijke (gereglementeerde) onderbreking van de loopbaan, met halftijds brugpensioen, werknemers bij tussenpozen (uitzendkrachten, tijdelijke arbeid, thuisarbeid), werknemers met gelimiteerde prestaties (met een contract van korte duur en voor een tewerkstelling die per dag niet de gewoonlijke dagduur bereikt) en seizoenarbeiders. Indien het loon wordt betaald volgens een andere periodiciteit dan de maandelijkse (per week, per twee weken, per vier weken,...) berekent de werkgever de vermindering bij de laatste betaling die op de kalendermaand betrekking heeft. In dat geval is de berekening gebaseerd op de dagen en de lonen die op die kalendermaand betrekking hebben. Voor werknemers die binnen de maand met opeenvolgende overeenkomsten werken, wordt het verminderingsbedrag verrekend aan het einde van iedere overeenkomst of bij iedere betaling die betrekking heeft op die overeenkomsten. Voor voltijdse werknemers die in de loop van de maand in verschillende arbeidsregelingen werken moet u, uitsluitend voor de toepassing van deze vermindering, alle prestaties omrekenen naar één van de regimes. Aanvraagprocedure De RVA reikt spontaan een 'verminderingskaart herstructureringen A' uit aan de werknemers die ontslagen werden in het kader van een herstructurering en die ingegaan zijn op het outplacementaanbod en werden ingeschreven bij de tewerkstellingscel. Op vertoon van een afschrift van zijn arbeidsovereenkomst, kan de werknemer met een geldige 'verminderingskaart herstructureringen A' bij de RVA een 'verminderingskaart herstructureringen B' bekomen met een geldigheidsduur vanaf de datum van de eerste indiensttreding na het ontslag ingevolge herstructurering, tot het einde van het 2de kwartaal volgend op het kwartaal van eerste indiensttreding. Iedere werknemer ontslagen in het kader van een herstructurering kan slechts éénmaal een 'verminderingskaart herstructureringen B' bekomen. De werknemer kan echter steeds een kopie krijgen van deze 'verminderingskaart herstructureringen B' als hij gedurende de geldigheidsperiode van werkgever zou veranderen. De verminderingskaart 'herstructureringen B' moet aangevraagd worden bij de RVA ten laatste de 60ste dag volgend op de dag van indienstneming of desgevallend volgend op de dag van ontvangst van de 'verminderingskaart herstructureringen A'. De RVA maakt de nodige gegevens aan de RSZ over betreffende identificatie van de werknemer en geldigheidsduur van de kaart.
Aanvullende inlichtingen Rijksdienst voor Sociale Zekerheid Victor Hortaplein 11 1060 Brussel Tel.: 02/509.31.11 Fax: 02/509.30.19 Website: http://www.rsz.fgov.be
1.2.3
TEGEMOETKOMING AAN DE NON-PROFITSECTOR TOT BEVORDERING VAN DE WERKGELEGENHEID
Inhoud steunmaatregel Het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, verleent in de vorm van een bijdragevermindering een financiële tegemoetkoming aan de werkgevers van de non-profitsector die zich verbinden daadwerkelijk deel te nemen aan de bevordering van de werkgelegenheid van risicogroepen. Begunstigden Het zijn de betoelaagde instellingen en diensten voor gehandicapte personen ten laste van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten of zijn rechtsopvolgers, voorzover zij hun activiteit zonder winstoogmerk uitoefenen. Zijn uitgesloten: - de werkgevers uit de overheidssector; - de gesubsidieerde vrije onderwijsinrichtingen waaronder de universiteiten; - de diensten voor school- en beroepsoriëntering en de vrije psycho-medico-sociale centra. Diversen De betrokken instellingen moeten een collectieve arbeidsovereenkomst naleven, afgesloten voor alle instellingen die vallen onder de bevoegdheid van hetzelfde paritair comité. Deze voorwaarde geldt ook voor de instellingen die niet onder de bevoegdheid van enig paritair comité vallen. Deze collectieve arbeidsovereenkomst moet de bepalingen omvatten die zijn voorgeschreven bij artikel 2, §2, van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector. Zij moeten afgesloten zijn overeenkomstig de Wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en bovendien goedgekeurd zijn door de federale minister van Tewerkstelling en Arbeid. Bedrag van de tegemoetkoming De tegemoetkoming bedraagt 2 % van de loonmassa van de werknemers (voor de werklieden aan 108 %) van elk jaar waarin de overeenkomst wordt toegepast, verhoogd met de werkgeversbijdragen. Vanaf de tegemoetkoming voor het jaar 1998, zijn de tegemoetkomingen maximaal gelijk aan deze voor het jaar 1997. Voor deze verhoging gelden als werkgeversbijdragen, de bijdragen ten laste van de werkgever met betrekking tot: - de werkloosheid, met inbegrip van de bijzondere bijdrage van 1,60 %, verschuldigd door de werkgevers die op 30 juni van het voorgaande jaar minstens tien werknemers tewerkstelden; - de ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector uitkeringen en sector geneeskundige verzorging); - de kinderbijslagen; - de pensioenen; - de jaarlijkse vakantie voor arbeiders, zowel de driemaandelijks verschuldigde bijdrage als de jaarlijkse bijdrage van 10,27%; - de arbeidsongevallen; - de beroepsziekten. In de mate waarin de collectieve overeenkomst niet wordt nageleefd, vermindert de tegemoetkoming proportioneel voor de betrokken maanden. De RSZ berekent deze vermindering overeenkomstig de bepalingen van het ministerieel besluit van 8 november 1990 tot uitvoering van artikel 4, alinea 3, van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.
Aanvraagprocedure De betrokken instellingen dienen bij de RSZ schriftelijk een aanvraag in. Bij deze aanvraag voegen zij een attest afgeleverd door de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, Belliardstraat, 51 te 1040 Brussel, overeenkomstig artikel 1, §2, van het ministerieel besluit van 8 november 1990 tot uitvoering van het artikel 4, §3, van het koninklijk besluit van 22 september 1989. De RSZ zal het bedrag van de tegemoetkoming berekenen, na ontvangst van het attest waaruit blijkt in welke mate de collectieve arbeidsovereenkomst werd nageleefd. Voorzover de RSZ in het bezit is van het attest, wordt het bedrag van de tegemoetkoming aan de betrokken instellingen meegedeeld binnen de twee maanden na ontvangst van de aanvraag. De RSZ verduidelijkt de begunstigden hoe zij het bedrag van de tegemoetkoming kunnen verrekenen.
Aanvullende inlichtingen Rijksdienst voor Sociale Zekerheid Victor Hortaplein 11 1060 Brussel Tel.: 02/509.31.11 Fax: 02/509.30.19 Website: http://www.rsz.fgov.be
1.2.4
BEVORDERING VAN DE TEWERKSTELLING IN DE NON-PROFITSECTOR (SOCIALE MARIBEL)
Inhoud steunmaatregel Een koninklijk besluit van 18 juli 2002 regelt een nieuw systeem van bijdragevermindering, hoofdzakelijk voor de non-profitsector. De betrokken werkgevers hebben recht op een forfaitaire vermindering voor iedere werknemer die tijdens het kwartaal ten minste 50 % presteert (33 % vanaf 1 juli 2004 voor de sector van de beschutte werkplaatsen, 22 % vóór die datum) van het aantal arbeidsdagen of arbeidsuren van een voltijdse betrekking. Het bedrag van de vermindering wordt door de RSZ zelf berekend en doorgestort aan de daartoe opgerichte sociale fondsen. De werkgever moet evenwel met de vermindering sociale maribel rekening houden om het maximumbedrag te bepalen dat nog in aanmerking komt voor eventuele andere verminderingen die hij nog kan toepassen. De onderstaande tekst is algemeen opgevat en behandelt alleen de invloed van de vermindering op de RSZaangifte. Precieze inlichtingen over het systeem van de sociale maribel, krijgt u bij de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, Ernest Blerotstraat 1 te 1070 Brussel (tel. 02-233 41 11). Begunstigden De maatregel betreft werkgevers die voor hun aangegeven werknemers ressorteren onder de volgende paritaire comités: - Paritair Subcomité voor de privé-ziekenhuizen; - Paritair Subcomité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten; - Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp; - Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap; - Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap; - Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten; - Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap; - Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Franse Gemeenschap; - Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen; - Paritair Comité voor de socio-culturele sector. Het toepassingsgebied van de maatregel omvat ook enkele werkgevers die behoren tot de openbare sector. Projecten De werkgever heeft recht op de vermindering voor iedere werknemer die voor het kwartaal ten minste 50 % van het aantal arbeidsdagen of arbeidsuren presteert, voorzien in de betreffende sector voor een voltijdse betrekking. Diversen Bedrag van de vermindering Voor de betrokken werkgevers bedraagt de vermindering per rechtgevende werknemer 354,92 EUR. Toegestane cumulaties Per werknemer die het recht opent op de sociale maribel, moet het totaal bedrag van werkgeversbijdragen dat voor de andere verminderingen beschikbaar is, vooraf verminderd worden met het forfaitaire bedrag van de sociale maribel van 354,92 EUR. In afwijking daarvan moet voor de werknemers van een beschutte werkplaats bij de berekening van de werkgeversbijdragen die in aanmerking komen voor de andere verminderingen GEEN rekening gehouden worden met dit forfaitaire bedrag.
De vermindering van de sociale maribel is niet cumuleerbaar met: - de vrijstelling van werkgeversbijdragen voor gesubsidieerde contractuelen (gesco's); - de vrijstelling van werkgeversbijdragen voor contractuelen aangeworven ingevolge de herverdeling van de arbeid in de openbare sector; - de doelgroepvermindering 'langdurig werkzoekenden'; - de overgangsmaatregelen 'langdurig werkzoekenden' (overgangsmaatregelen banenplan voor werkzoekenden, activaplan, herinschakeling van moeilijk te plaatsen werklozen, inschakelingsprojecten). De beide vrijstellingen en de opgesomde verminderingen kunnen dus integraal worden toegepast, zonder voorafgaandelijk het bedrag van de sociale maribel in mindering te brengen. Aanvraagprocedure De werkgevers moeten niets in hun aangifte vermelden. De RSZ berekent zelf het bedrag van de vermindering. De werkgevers die behoren tot het paritair subcomité 305.02 (gezondheidszorgen andere dan ziekenhuizen), moeten bij het invullen van hun aangifte verplicht een verdere onderverdeling van het paritair subcomité gebruiken.
Aanvullende inlichtingen Rijksdienst voor Sociale Zekerheid Victor Hortaplein 11 1060 Brussel Tel.: 02/509.31.11 Fax: 02/509.30.19 Website: http://www.rsz.fgov.be
1.2.5
WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
Inhoud steunmaatregel De Wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen en het KB van 5 maart 1997 tot uitvoering van Titel VI van die wet, regelen, vanaf 1 oktober 1996, een vermindering van de werkgeversbijdragen voor bepaalde werkgevers die overgaan tot bijkomende aanwervingen voor wetenschappelijk onderzoek. Begunstigden Het zijn: - de universiteiten en ermee gelijkgestelde onderwijsinrichtingen; - de wetenschappelijke inrichtingen beheerd door de federale Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten of, wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie; - de inrichtingen of instellingen erkend of gesubsidieerd door de federale Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten of, wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Projecten Het zijn de werknemers aangeworven in het kader van een overeenkomst afgesloten met de federale ministers van Sociale Zaken en van Wetenschapsbeleid en die aangesteld zijn voor wetenschappelijk onderzoek. Zij moeten een netto bijkomende aanwerving uitmaken van het aantal werknemers tewerkgesteld binnen de activiteit van wetenschappelijk onderzoek. Diversen Bedrag van de vermindering De vermindering bestaat uit een vrijstelling van de werkgeversbijdragen voor de volgende sectoren: - de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers; - de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging; - de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen; - de werkloosheid, enkel de bijdrage die door iedere werkgever verschuldigd is; - de kinderbijslagen; - de beroepsziekten; - de arbeidsongevallen; - de loonmatigingsbijdrage. De bijdrage voor werkloosheid die enkel verschuldigd is door de werkgevers die op 30 juni van het voorgaande jaar 10 of meer werknemers tewerkstelden (momenteel 1,60 %) blijft verschuldigd. Aanvraagprocedure De werkgever moet een aanvraag indienen bij de federale diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden, die tevens de nodige inlichtingen kunnen geven over de te vervullen formaliteiten en de na te leven verplichtingen. De verminderingsbedragen worden met de gepaste codes vermeld in de kwartaalaangifte. De Rijksdienst controleert de vermindering aan het eind van ieder jaar op basis van de lijsten van de federale diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden. De werkgever moet aan de RSZ of aan zijn erkend sociaal secretariaat geen attesten bezorgen.
Aanvullende inlichtingen Rijksdienst voor Sociale Zekerheid Victor Hortaplein 11 1060 Brussel Tel.: 02/509.31.11 Fax: 02/509.30.19 Website: http://www.rsz.fgov.be
2.
FINANCIELE MAATREGELEN
2.1
AANMOEDIGINGSPREMIES IN DE PRIVE-SECTOR
Inhoud steunmaatregel Met ingang van 1 januari 2002 werd het bestaande stelsel van de aanmoedigingspremies bij arbeidsduurvermindering of loopbaanonderbreking hervormd en werd de aanmoedigingspremie bij opleidingskrediet, zorgkrediet en in ondernemingen in moeilijkheden of in herstructurering ingevoerd (besluit van de Vlaamse regering van 1 maart 2002, B.S. van 20 maart 2002). Sinds 1 januari 2002 is bovendien de vervangingsplicht afgeschaft. Het nieuwe premiestelsel vormt een aanvulling op de nieuwe federale regeling inzake tijdskrediet (CAO nr. 77 bis van 19 december 2001); het tijdskrediet vervangt vanaf 1 januari 2002 de vroegere loopbaanonderbreking. Begunstigden De hier beschreven maatregelen zijn van toepassing op de werknemers tewerkgesteld in de privé-sector in het Vlaamse Gewest. Voor de werknemers uit de Vlaamse sociale profitsector (besluit van de Vlaamse regering van 3 mei 2002) en de personeelsleden van de Vlaamse openbare sector en het Nederlandstalig onderwijs (besluit van de Vlaamse regering van 22 september 1998) bestaat een analoog stelsel van aanmoedigingspremies. Projecten De toekenning van de hierna vermelde aanmoedigingspremies wordt afhankelijk gemaakt van het afsluiten van sectorakkoorden (op sectorniveau) of van bedrijfsakkoorden of toetredingsakten (op ondernemingsniveau) waarin gestipuleerd moet worden tot welke maatregel(en) de betrokken sector of onderneming zal toetreden.
2.1.1
OPLEIDINGSKREDIET
Wat De werknemer die een tijdskrediet opneemt om een opleiding te volgen. Duur De werknemer heeft recht op maximum twee jaar opleidingskrediet gedurende zijn volledige beroepsloopbaan. Werknemers met een loopbaananciënniteit van minstens 20 jaar krijgen 6 maanden extra opleidingskrediet. De aanmoedigingspremie kan voor de volledige periode van de opleiding worden toegekend indien het gaat om tweedekansonderwijs of om een opleiding die toegang geeft tot de uitoefening van een knelpuntberoep. Bedrag. De aanmoedigingspremie bedraagt maandelijks 150, 100 of 50 euro bruto naargelang het gaat om een volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan. De alleenstaande werknemer, al dan niet met kinderen ten laste, krijgt maandelijks een extra premie van 37 euro bruto.
2.1.2
ZORGKREDIET
Wat De werknemer die een tijdskrediet of thematisch verlof (ouderschapsverlof, verlof voor medische bijstand, palliatief verlof) opneemt om zorg te verlenen aan een kind ten laste tot en met de leeftijd van 7 jaar (of tot en met de leeftijd van 11 jaar voor kinderen die een handicap hebben van minstens 66%), een moeder/vader ouder dan 70 jaar, een zwaar ziek gezins- of familielid of een persoon die ongeneeslijk ziek is. Duur. De werknemer heeft recht op maximum één jaar zorgkrediet gedurende zijn volledige beroepsloopbaan.
Bedrag De aanmoedigingspremie bedraagt maandelijks 150, 100 of 50 euro bruto naargelang het gaat om een volledige of gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan. De alleenstaande werknemer, al dan niet met kinderen ten laste, krijgt maandelijks een extra premie van 37 euro bruto.
2.1.3
STEUN AAN WERKNEMERS VAN ONDERNEMINGEN IN MOEILIJKHEDEN OF IN HERSTRUCTURERING
Wat De werknemer, tewerkgesteld in een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering, die zijn arbeidsduur vermindert met ten minste 10% van de voltijdse arbeidsregeling en na vermindering nog minstens halftijds werkt. De onderneming moet een federaal attest van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering bekomen hebben, ofwel moet de onderneming een herstructureringsplan kunnen voorleggen. Deze aanmoedigingspremie mag niet gecumuleerd worden met de onderbrekingsuitkering van de RVA. Duur De werknemer van een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering kan de premie maximum twee jaar toegekend krijgen gedurende zijn beroepsloopbaan. Bedrag De aanmoedigingspremie bedraagt maandelijks 125, 75 of 50 euro bruto naargelang de arbeidstijd wordt verminderd met 50%, 20% of tussen 10 en 20% van de voltijdse arbeidsregeling.
2.1.4
SUPPLETIEVE REGELING
Wat De werknemer die werkt in een sector of onderneming waar geen sectorakkoord, bedrijfsakkoord of toetredingsakte inzake de aanmoedigingspremies is afgesloten, en die ofwel een tijdskrediet opneemt om tweedekansonderwijs te volgen, ofwel ouderschapsverlof of thematisch verlof of tijdskrediet voor het verstrekken van palliatieve zorgen of voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid. Duur Idem als bij opleidingskrediet/zorgkrediet. Bedrag Idem als bij opleidingskrediet/zorgkrediet. Aanvraagprocedure De premie kan maximum zes maanden, voorafgaand aan de maand van de aanvraag, met terugwerkende kracht worden toegekend. Uitbetaling De aanmoedigingspremies worden door de administratie maandelijks uitbetaald en zijn bovendien geïndexeerd. Aanvullende inlichtingen De infobrochure en het aanvraagformulier te verkrijgen bij: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Tewerkstelling Cel Aanmoedigingspremies Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel.: 0800-30 700 (VDAB servicelijn) E-mail:
[email protected] Website: http://www.vlaanderen.be/werk
2.2
TEGEMOETKOMING BIJ DE AANWERVING VAN PERSONEN MET EEN HANDICAP
Inhoud steunmaatregel Werkgevers die personen met een handicap tewerkstellen kunnen - onder bepaalde voorwaarden - in het kader van de toepassing van CAO-26 een loonsubsidie krijgen. In de mate dat het rendement van de werknemers lager ligt dan het normale kan de werkgever gemachtigd zijn een percentage (max 50%) van het loon, de RSZ-bijdragen en de premie arbeidsongevallen, verminderd met andere tewerkstellingsbevorderende subsidies, terugvorderen bij het Vlaams Fonds. Daarnaast kan een tussenkomst worden bekomen in de kosten voor de aanpassing van een arbeidspost, de kosten van arbeidsgereedschap en -kleding. Begunstigden Elke onderneming kan een tegemoetkoming ontvangen bij de aanwerving van een persoon met een handicap in het normaal economisch circuit. Deze maatregel is niet van toepassing in openbare besturen. Uiteraard moet de onderneming wel gevestigd zijn in het Vlaamse Gewest. Projecten Aanwerving van een persoon met een handicap die beschikt over een gunstige beslissing inzake bijstand op het gebied van hulp bij tewerkstelling op de algemene arbeidsmarkt. Diversen De werkgever die een persoon met een handicap tewerkstelt, betaalt het normaal loon volledig uit aan de werknemer. Hij zal een deel hiervan (de financiële tegemoetkoming) recupereren van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap. De subsidie wordt niet toegekend aan de werkgever die een valide werknemer vervangt of ontslaat voor de tewerkstelling van een gehandicapte of als de werkgever niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen als werkgever. De vroegere maatregel om lange wachttijden van de uitkeringen op te vangen door middel van een voorschottenregeling is per 1 januari 1999 opgeheven. Aanvraagprocedure Zodra de werkgever iemand in dienst neemt die beschikt over een gunstige beslissing inzake bijstand op het gebied van hulp bij tewerkstelling op de algemene arbeidsmarkt van het Vlaams Fonds, moet de werkgever een aanvraag tot machtiging indienen bij de sociale inspectie waaronder zijn bedrijf ressorteert. De sociale inspectie bepaalt het rendementsverlies (maximum 50%). Dit rendementsverlies wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld en resulteert telkens in een nieuwe machtiging. De werkgever betaalt het normaal loon volledig aan de werknemer, maar recupereert de financiële tegemoetkoming van het Vlaams Fonds. Daarvoor dient de werkgever op het einde van iedere maand een prestatiestaat in bij de provinciale afdeling van het Vlaams Fonds, die vervolgens de loonsubsidie uitbetaalt.
Aanvullende inlichtingen Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap Sterrenkundelaan 30 1210 Brussel Tel.: 02/225.84.11 Fax: 02/225.84.05
2.3
INSCHAKELINGSPREMIE
Inhoud steunmaatregel Werkgevers die een persoon met een handicap tewerkstellen, kunnen een inschakelingspremie krijgen (als alternatief voor CAO-26) die overeenstemt met een terugbetaling van 30% van het referteloon voor de bedrijfssector waartoe het bedrijf behoort, verhoogd met de patronale lasten en verminderd met andere tewerkstellingsbevorderende subsidies. Daarnaast kan een tussenkomst worden bekomen in de kosten voor de aanpassing van een arbeidspost, de kosten van arbeidsgereedschap en -kleding. Begunstigden Elke werkgever uit de privé-sector kan een tegemoetkoming ontvangen bij de aanwerving van een persoon met een handicap. De persoon met een handicap moet verblijven in het toepassingsgebied van de Vlaamse Gemeenschap. Projecten Aanwerving van een persoon met een handicap, die beschikt over een gunstige beslissing inzake bijstand op het gebied van hulp bij tewerkstelling op de algemene arbeidsmarkt. Diversen De persoon met een handicap moet ingeschreven zijn bij het Vlaams Fonds en toelating hebben tot het gebruik van 'Bijstand bij opleiding en werk op de open arbeidsmarkt'. Deze toelating geeft toegang tot meerdere formules die kunnen helpen bij de integratie in het werkmilieu, waaronder de toekenning van een inschakelingspremie aan de werkgever. De toekenning van de inschakelingspremie is niet beperkt in tijd. De toekenning blijft lopen tot het einde van de tewerkstelling. De aanvraag tot uitbetaling en de bewijsstukken worden ingediend bij de provinciale afdeling van het Vlaams Fonds waar de tewerkgestelde persoon met een handicap woont. Deze aanvraag wordt ingediend binnen de veertien dagen na afloop van het kwartaal, het Vlaams Fonds keert de inschakelingspremie uit aan het bedrijf binnen de 45 dagen.
Aanvullende inlichtingen Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap Sterrenkundelaan 30 1210 Brussel Tel.: 02/225.84.11 Fax: 02/225.84.05
DEEL IV : STEUN BIJ OPLEIDINGEN
1.
VLAAMSE DIENST VOOR ARBEIDSBEMIDDELING EN BEROEPSOPLEIDING (VDAB)
1.1
COLLECTIEVE OPLEIDINGEN IN EIGEN BEHEER OF IN SAMENWERKING MET DERDEN
Inhoud steunmaatregel De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) organiseert een aantal beroepsopleidingen waar ondernemingen steun voor kunnen ontvangen. Eén van die opleidingen is de collectieve opleiding in eigen beheer of in samenwerking met derden. Deze opleidingen kunnen volledig met eigen middelen of met medewerking van derden georganiseerd worden voor werkzoekenden en voor werknemers. Voor de opleidingen voor werkzoekenden en werknemers op eigen verzoek wordt een overeenkomst afgesloten tussen de cursist en de VDAB. De werkzoekende kan de opleiding gratis volgen. Voor werknemersopleidingen op eigen verzoek dient een remgeld betaald te worden. Voor de opleidingen voor werknemers op vraag van de werkgever wordt een overeenkomst opgemaakt tussen de VDAB en de werkgever, waarbij de kostprijs van de opleiding wordt vastgelegd. Begunstigden De collectieve opleidingen in eigen beheer of in samenwerking met derden zijn er voor alle kleine, middelgrote en grote ondernemingen, dus zowel voor de bestaande als voor de starters. Enkel beoefenaars van een vrij beroep en zelfstandigen komen niet in aanmerking voor deze collectieve opleidingen. Er zijn geen uitgesloten sectoren. Uiteraard moeten de ondernemingen gevestigd zijn in het Vlaamse Gewest. Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - opleiding van werknemers; - opleiding van werkzoekenden; - opleiding van risicowerknemers die ten laatste twee jaar na de aanwerving worden opgeleid; - opleiding van werknemers die behoren tot een onderneming in moeilijkheden of herstructurering; - opleiding van werknemers die met (collectief of individueel) ontslag bedreigd zijn; - opleiding van laaggeschoolde en langdurige werklozen in gewone economische bedrijven; - opleiding voor uitkeringsgerechtigde werklozen in beroepen waarvoor er geen arbeidskrachten beschikbaar zijn; - opleiding van (recent) ontslagen werknemers; - opleiding van laaggeschoolde personen bedreigd met langdurige werkloosheid (minder dan hoger secundair onderwijs of geen derde graad beroepsonderwijs); - opleiding van laaggeschoolde jonge werkzoekenden (minder dan hoger secundair onderwijs of geen derde graad beroepsonderwijs); - opleiding van personen bedreigd met uitsluiting van de arbeidsmarkt (personen met een handicap, migranten, zeer langdurige werklozen, bestaansminimumtrekkers en niet-gedomicilieerden, exgedetineerden, politieke vluchtelingen wiens aanvraag tot erkenning ontvankelijk werd verklaard en beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt); - opleiding - tewerkstelling van jongeren van 18 tot 25 jaar; - opleiding in beroepen en functies waarvoor er een tekort bestaat op de arbeidsmarkt; - opleiding van vrouwen in het kader van het gelijke-kansen-beleid (herintredende vrouwen, werkloze vrouwen met geringe beroepskwalificaties); - opleidingen ter bevordering van de integratie van een persoon met een handicap in het arbeidsproces (personen met een handicap); - opleidingen gericht op de toepassing van telematica, informatica en logistiek; - opleidingen gericht op het algemeen bedrijfsbeheer, het management en de organisatie van de onderneming; - andere opleidingsinitiatieven.
Diversen Bij opleidingen op vraag van de werkgever zijn een aantal vrijstellingsmaatregelen voor betaling van de opleidingskosten voorzien. Deze gelden voor risicowerknemers die de opleiding starten binnen de zes maanden na de indienstneming, werknemers die met werkloosheid bedreigd zijn, werkgevers met maximum 25 werknemers in dienst of werknemers die medisch ongeschikt zijn. Aanvraagprocedure De aanvragen voor vrijstelling van betaling van de opleidingskosten worden gericht aan het plaatselijk klantencentrum van de VDAB die de opleiding verzorgt.
Aanvullende inlichtingen VDAB – Training en Opleiding Keizerslaan 11 1000 Brussel Tel.: 02/506.29.20 Fax: 02/506.29.52
1.2
INDIVIDUELE BEROEPSOPLEIDING IN DE ONDERNEMING
Inhoud steunmaatregel De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) organiseert een aantal beroepsopleidingen waar ondernemingen steun voor kunnen ontvangen. Eén van die opleidingen is de individuele beroepsopleiding in de onderneming. Deze opleiding is een vorm van opleiding die in principe gereserveerd blijft voor beroepen waarvoor er geen arbeidskrachten beschikbaar zijn en waarvoor geen beroepsopleidingscentra van de VDAB opgericht zijn. Een individuele opleiding kan afgesloten worden met het oog op de aanpassing en de vervolmaking van de beroepsbekwaamheden van een werkloze of met het oog op het aanleren van een beroep aan een werkloze om die toe te laten na afloop van de opleiding door de onderneming aangeworven te worden. Iedereen kan een individuele beroepsopleiding in de onderneming volgen. Er zijn geen specifieke doelgroepen. Begunstigden Kleine, middelgrote en grote ondernemingen (starters en niet-starters), vzw's en administratieve overheden kunnen een individuele opleiding in de onderneming organiseren. Alle ondernemingen moeten gevestigd zijn in het Vlaamse Gewest. Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - opleiding voor uitkeringsgerechtigde werklozen in beroepen waarvoor er geen arbeidskrachten beschikbaar zijn; - opleiding van werkzoekenden; - opleiding in beroepen en functies waarvoor er een tekort bestaat op de arbeidsmarkt; - opleiding van laaggeschoolde en langdurige werklozen in gewone economische bedrijven; - opleiding van laaggeschoolde personen bedreigd met langdurige werkloosheid (minder dan hoger secundair onderwijs of geen derde graad beroepsonderwijs); - opleiding van personen bedreigd met uitsluiting van de arbeidsmarkt (personen met een handicap, migranten, zeer langdurige werklozen, bestaansminimumtrekkers en niet-gedomicilieerden, exgedetineerden, politiek vluchtelingen wiens aanvraag tot erkenning ontvankelijk werd verklaard en beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt); - opleiding van vrouwen in het kader van het gelijke-kansen-beleid (herintredende vrouwen, werkloze vrouwen met geringe beroepskwalificaties); - … Diversen De opleidingsduur bedraagt minimum 1 en maximum 6 maand en wordt vastgelegd op basis van een gedetailleerd opleidingsprogramma dat in gemeenschappelijk overleg tussen de onderneming en het lokaal klantencentrum van de VDAB wordt vastgelegd, rekening houdend met de geschooldheid van de cursist. Dit programma wordt aan het contract gehecht. Na advies van het subregionaal tewerkstellingscomité kan, omwille van de pedagogische noodzaak, de duurtijd vastgelegd worden tot maximum 12 maanden voor een laaggeschoolde en tevens langdurige uitkeringsgerechtigde werkloze. Tijdens de opleiding ontvangt de cursist, naast zijn werkloosheidsuitkeringen of leefloon vanwege de VDAB een productiviteitspremie die progressief is. Het bedrag van de premie wordt vastgelegd op basis van de duurtijd van de opleiding en van het 'normaal loon' dat voor het aangeleerde beroep is vastgelegd. Deze premie wordt uitgedrukt als een percentage van het verschil tussen het normale loon in het beroep en de uitkering waar de cursist recht op heeft uit hoofde van werkloosheid of leefloon. Indien de cursist geen uitkering geniet uit hoofde van werkloosheid of leefloon wordt het bedrag van de productiviteitspremie uitgedrukt als een percentage van het verschil tussen het normaal loon in het beroep en een compensatievergoeding. Deze compensatievergoeding is ten laste van de VDAB en kan worden verminderd met
het bedrag van een andere financiële tussenkomst toegekend door de federale of de Vlaamse overheid in het kader van opleiding. De hoogte van de compensatievergoeding bedraagt 9,60 euro per dag in een regime van de zesdagenweek. Het bedrag kan worden gewijzigd door de Vlaamse regering na advies van het beheerscomité. De onderneming is aan de VDAB maandelijks een bedrag verschuldigd volgens een percentage van het verschil tussen het normale loon in het beroep en de gemiddelde werkloosheidsuitkering. De gemiddelde werkloosheidsuitkering wordt door het beheerscomité vastgelegd voor een volledig kalenderjaar. De werkgever verbindt er zich toe de cursist, die in de onderneming een beroepsopleiding heeft gevolgd, onmiddellijk na het einde van de opleiding in het aangeleerd beroep in loondienst te werk te stellen met een contract van onbepaalde duur en voor een duur ten minste gelijk aan de duur van de opleiding.
Aanvullende inlichtingen VDAB – Training en Opleiding Keizerslaan 11 1000 Brussel Tel.: 02/506.29.20 Fax: 02/506.29.52
1.3
INDIVIDUELE BEROEPSOPLEIDING IN EEN ONDERWIJSINRICHTING
Inhoud steunmaatregel De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) organiseert een aantal beroepsopleidingen waar ondernemingen steun voor kunnen ontvangen. Eén van die opleidingen is de individuele beroepsopleiding in een onderwijsinrichting. Deze opleiding is voorbehouden voor beroepen en functies waarvoor de opleidingsmogelijkheden in eigen beheer door de VDAB onbestaande of onvoldoende zijn. Daarbij moet het gaan om kwalificaties waarvoor een structureel tekort bestaat op de arbeidsmarkt. Deze kwalificaties worden jaarlijks vastgelegd in een limitatieve lijst opgesteld door het college van leidende ambtenaren. Momenteel bevat de lijst de volgende kwalificatie: verpleegkundige (niveau A1 en A2). Begunstigden Deze opleidingen worden verstrekt in een door de openbare besturen opgerichte, erkende of gesubsidieerde inrichting voor onderwijs. Deze onderwijsinrichtingen moeten gevestigd zijn in het Vlaamse Gewest. Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - opleiding in beroepen en functies waarvoor er een tekort bestaat op de arbeidsmarkt; - opleiding voor uitkeringsgerechtigde werklozen in beroepen waarvoor er geen arbeidskrachten beschikbaar zijn; - opleiding van werkzoekende; - opleiding in beroepen en functies waarvoor er een tekort bestaat op de arbeidsmarkt; - opleiding van laaggeschoolde en langdurige werklozen in gewone economische bedrijven; - opleiding van laaggeschoolde personen bedreigd met langdurige werkloosheid (minder dan hoger secundair onderwijs of geen derde graad beroepsonderwijs); - opleiding van laaggeschoolde jonge werkzoekenden (minder dan hoger secundair onderwijs of geen derde graad beroepsonderwijs); - opleiding van personen bedreigd met uitsluiting van de arbeidsmarkt (personen met een handicap, migranten, zeer langdurige werklozen, bestaansminimumtrekkers en niet-gedomicilieerden, exgedetineerden, politiek vluchtelingen wiens aanvraag tot erkenning ontvankelijk werd verklaard en beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt); - opleiding van vrouwen in het kader van het gelijke-kansen-beleid (herintredende vrouwen, werkloze vrouwen met geringe beroepskwalificaties); - … Diversen De cursist die een individuele beroepsopleiding in een onderwijsinrichting volgt en tot één van de volgende doelgroepen behoort: uitkeringsgerechtigde werkloze, niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekende en leefloontrekker. Een schoolverlater in wachttijd komt hiervoor niet in aanmerking. De uitkeringsgerechtigde werkloze moet minimum 22 jaar zijn of de studies in het dagonderwijs minimum 2 jaar beëindigd hebben. Bovendien geeft het Sociaal Fonds van de privé-ziekenhuizen voor de opleiding tot verpleegkundige aan de cursisten (verpleger of verpleegster) een aantal financiële voordelen indien voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden. Aanvullende inlichtingen VDAB – Training en Opleiding Keizerslaan 11 1000 Brussel Tel.: 02/506.29.20 Fax: 02/506.29.52
2.
SECTORALE MAATREGELEN EN INITIATIEVEN
Inhoud steunmaatregel De sectoren bieden een ruime waaier aan maatregelen en initiatieven, onder andere kosteloze opleidingen, opleidingspremies, hulp bij stages, opleidingen voor opleidingsverantwoordelijken, ontslagbegeleiding, enz… die gericht zijn op werknemers, werkzoekenden of werkgevers. Begunstigden Momenteel heeft de Vlaamse regering 25 sectorconvenants afgesloten waarvan 23 met de sociale partners van sectoren op basis van de paritaire comités (twee convenants zijn niet met traditionele sectoren afgesloten namelijk de convenants met de lokale besturen en met de sectorcommissie toerisme van de SERV). Door het afsluiten van een convenant nemen de sociale partners van de sector en de Vlaamse regering engagementen op in een aantal maatschappelijke domeinen. Deze engagementen hebben betrekking op het verhogen van de arbeidsmarktdeelname van de kansengroepen en het diversiteitsbeleid, het verbeteren van de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt, het bevorderen van opleiding, competentiemanagement en loopbaanontwikkeling en het versterken van het mobiliteitsbeleid. Alle informatie in verband met de sectorconvenants kunt u vinden op: http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/werk/sectoren_situering.htm.
Aanvullende inlichtingen Een overzicht van de websites, adressen en contactpersonen van de 23 sectoren waarmee de Vlaamse regering een sectorconvenant heeft afgesloten kunt u aanvragen bij het Euro Info Centre. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Euro Info Centre Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/553.38.77 Fax: 02/502.47.02 E-mail:
[email protected]
3.
PROJECTEN TER STIMULERING VAN DE EVENREDIGE ARBEIDSDEELNAME EN DIVERSITEIT IN ONDERNEMINGEN, INSTELLINGEN EN LOKALE BESTUREN (DIVERSITEITSPLANNEN, CLUSTERPLANNEN, INSTAP- EN GROEIPLANNEN)
Inhoud steunmaatregel Een centraal uitgangspunt van het Vlaams werkgelegenheidsbeleid is het verhogen van de werkzaamheidsgraad en het streven naar evenredige arbeidsdeelname. Evenredige arbeidsdeelname is gericht op het aanbieden van kansen op de arbeidsmarkt aan groepen die mede omwille van heersende stereotypen, vooroordelen en discriminatie of het hebben van bepaalde kenmerken, geconfronteerd worden met uitsluiting op (delen van) de arbeidsmarkt. Het streven is een personeelsbeleid in ondernemingen en organisaties te stimuleren, dat waardering van verschil als uitgangspunt neemt en de meerwaarde inziet van een personeelsbestand dat een afspiegeling vormt van de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Om de doelstellingen te realiseren wordt er gewerkt met concrete actieplannen ter introductie van een Human-Resources-beleid voor kansengroepen. Vanaf 1999 hebben de Subregionale Tewerkstellingscomités de doelstelling om acties te ondernemen om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt dichter bij elkaar te brengen, in het bijzonder daar waar de integratie van kansengroepen in de reguliere economie betreft. In 1999 werd een eerste begin gemaakt om via de ‘positieve actieplannen allochtonen’ in ondernemingen en instellingen het concept ‘management van diversiteit’ te implementeren in het personeelsbeleid. Inmiddels zijn de positieve actieplannen omgevormd tot diversiteitsplannen die via een geïntegreerde benadering van evenredige participatie voor alle kansengroepen, tot één van de centrale instrumenten van het Vlaams beleid geworden. De opdracht voor het stimuleren en afstemmen van de arbeidsmarkt op dit vlak, is in de loop van 2005 overgegaan van de STC’s naar de nieuwe advies- en overleg-structuren van het socio-economisch streekbeleid, RESOC en SERR. De beide structuren worden in de regio ondersteund door het erkend regionaal samenwerkingsverband (ERSV) dat de bedoelde projecten ter uitvoering van het beleid evenredige arbeidsdeelname en diversiteit door projectontwikkelaars EAD laat begeleiden. De diversiteitsplannen in ondernemingen en organisaties richten zich naar de prioritaire doelgroepen van allochtonen, personen met een arbeidshandicap en ouderen. Ook is er binnen de diversiteitsplannen specifieke aandacht mogelijk voor de gelijke kansen van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt en voor de kansengroepen ex-gedetineerden, laaggeschoolden en jongeren. Een diversiteitsplan is verder een geheel van maatregelen en acties, met oog voor het managen van verschil, die op een planmatige manier direct en indirect discriminerende drempels wegnemen en/of voorzieningen scheppen waardoor de verticale en horizontale mobiliteit van leden van de kansengroepen op de arbeidsmarkt worden vergroot. In het Vesoc-actieplan 2005 evenredige arbeidsdeelname en diversiteit is een Vlaams objectief voor 408 diversiteitsplannen (in verschillende varianten) vastgelegd. De bedrijven en instellingen kunnen voor de voorbereiding en begeleiding een beroep doen op de ondersteuning door de projectontwikkelaar van het STC of ERSV van de desbetreffende regio. Het geheel van de aanpak past binnen het kader van de Europese Werkgelegenheidsrichtsnoeren en de vertaling ervan in het Jaarlijks ‘Vlaams actieplan Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren’. Voor het introduceren en bestendigen van diversiteit en evenredige arbeidsdeelname in ondernemingen en organisaties, geeft de Vlaamse regering de mogelijkheid tot subsidiëring van volgende te onderscheiden categorieën: -
Diversiteitsplannen kunnen een subsidie bekomen tot een maximum van 2/3 van de totale subsidiabele kost, met een plafond van 10.000,00 euro.
-
Clusterplannen kunnen een subsidie bekomen tot een maximum van 2/3 van de totale subsidiabele kost, met een plafond van 3.000,00 euro per clusterlid.
-
Instap- en groeiplannen kunnen een subsidie bekomen tot een maximum van 1/2 van de totale subsidiabele kost, met een plafond van 2.500,00 euro.
Voor aanvragen in dit kader en voor meer informatie kunt u terecht bij het STC of ERSV van uw regio of op www.vlaanderen.be/werk. Begunstigden Bestaande of startende, kleine en grote ondernemingen, instellingen en lokale besturen (en voor clusterplannen ook sectorfondsen, beroepsfederaties e.d.) kunnen aankloppen voor ondersteuning en begeleiding van een instapplan, diversiteitsplan, clusterplan of groeiplan. Ook bedrijven uit sectoren zoals de social-profit komen in aanmerking. Aanvraagprocedure Aanvragen tot het opstarten van een plan dienen voorgelegd te worden aan het STC of SERR (ERSV) van de regio waar de betreffende organisatie is gelegen. Hiervoor kan men contact opnemen met de projectontwikkelaars van het STC of ERSV. Het aanvraagformulier en de details van de regelgeving zijn vanaf mei 2005 te vinden op www.vlaanderen.be/werk.
Aanvullende inlichtingen Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Werkgelegenheid Afdeling Werkgelegenheidsbeleid Beleidscel EAD Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/553.43.33 Fax: 02/553.40.10 Website: www.vlaanderen.be/werk
4.
VLAAMS INSTITUUT VOOR HET ZELFSTANDIG ONDERNEMEN (VIZO)
4.1
VORMING
4.1.1
VIZO - LEERTIJD
Inhoud steunmaatregel Het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen (VIZO) werd door de Vlaamse overheid opgericht met als doel het zelfstandig ondernemen te bevorderen door vorming en begeleiding. De vorming van zelfstandigen en KMO's gebeurt in de 5 SYNTRA (21 lesplaatsen). Er zijn drie niveaus van opleiding te onderscheiden: de leertijd, de ondernemersopleiding en de voortgezette vorming. De leertijd is de initiële beroepsopleiding voor leerjongeren vanaf 15-16 jaar die via een leerovereenkomst met een ondernemingshoofd-opleider een basis verwerven om als medewerker in het bedrijf te functioneren. De leertijd omvat een praktische opleiding in een bedrijf of bij een zelfstandige gedurende 4 dagen per week en 1 dag theoretische opleiding in een SYNTRAlesplaats. Met het getuigschrift leertijd voldoet men voor de meeste gereglementeerde beroepen aan de vestigingsvoorwaarden inzake beroepskennis. Begunstigden Zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen komen in aanmerking voor het begeleiden van een leerjongere. Het ondernemingshoofd-opleider moet aan de volgende voorwaarden voldoen: - 25 jaar geworden zijn en ten minste 5 jaar beroepspraktijk hebben, waarvan 2 jaar als ondernemingshoofd (23 jaar voor wie een diploma ondernemersopleiding heeft); - beschikken over een ondernemingsnummer (handelsregister en de vestigingswet); - waarborgen bieden dat hij een degelijke praktijkopleiding kan en wil geven; - zich aansluiten bij een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk en zorgen voor een arbeidsongevallenverzekering. Projecten Volgend project komt in aanmerking: - leerovereenkomst of leerverbintenis voor jongeren (al dan niet leerplichtig). Diversen Het ondernemingshoofd-opleider geeft een leervergoeding aan de leerjongere. Voor jongeren onder 18 jaar bedraagt deze 258,58 euro voor het eerste jaar, 345,13 euro voor het tweede jaar en 431,42 euro voor het derde jaar. Voor leerjongeren boven de 18 jaar zijn de bedragen respectievelijk 345,13 euro, 388,28 en 431,42 euro per maand. Deze bedragen worden elk jaar aan de index aangepast. De erkende leerovereenkomsten vallen gedeeltelijk onder de toepassing van de sociale zekerheid tot en met 31 december van het jaar waarin zij 18 jaar worden. Alleen de regelingen betreffende jaarlijkse vakantie, de arbeidsongevallen en de beroepsziekten zijn van toepassing op deze leerlingen. De erkende leerovereenkomst is volledig onderworpen aan de sociale zekerheid vanaf 1 januari na de 18de verjaardag. In dat geval moet zowel de leerling (13.07 %) als het ondernemingshoofd-opleider (24.88 % gewone bijdragen + 7.48 % loonmatigingsbijdragen) RSZ-bijdragen betalen. De leerling zal zijn RSZ-bijdragen kunnen recupereren via de wet op de lage lonen en dit voor zover zijn leervergoeding niet meer bedraagt dan 803 euro voltijds op maandbasis. Het ondernemingshoofd-opleider zal de meerkost (32.35 %) die de volledcige onderwerping met zich meebrengt volledig kunnen recupereren via de structurele vermindering zolang de leervergoeding op maandbasis niet meer bedraagt dan 888 euro voor een bediende en 842 euro voor een arbeider. De volledige onderwerping opent momenteel voor de leerling enkel bijkomende rechten op het vlak van de arbeidsongeschiktheids- en moederschapsverzekering, niet op het vlak van de werkloosheid en de pensioenen. Website: http://www.syntra.be.
Aanvullende inlichtingen Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen Afdeling POB-Vorming Kanselarijstraat 19 1000 Brussel Tel.: 02/227.63.93 Fax: 02/227.63.91 E-mail:
[email protected] Website: http://www.syntra.be
4.1.2
VIZO – ONDERNEMERSOPLEIDING (gecertificeerde opleiding)
Inhoud steunmaatregel De ondernemersopleiding is een twee- of driejarige opleiding voor (jong-)volwassenen die zich willen voorbereiden op de uitoefening van een zelfstandig beroep. De ondernemersopleiding bestaat uit cursussen bedrijfsbeheer of bedrijfsmanagement die de toekomstige bedrijfsleider voorbereiden op het beleid van een KMO en de cursussen beroepskennis die het werk van de zelfstandige in een theoretisch kader plaatsen. De beroepskennis heeft betrekking op een 300-tal beroepen. De ondernemersopleiding kan ook gekoppeld worden aan een stageovereenkomst. Het ondernemingshoofd-opleider kan op die manier een toekomstig werknemer vormen. Steeds meer ondernemersopleidingen worden aangeboden onder de vorm van een modulair ondernemerstraject dat korter of langer kan zijn in functie van reeds verworven voorkennis. Begunstigden Zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen komen in aanmerking voor deze opleidingen. Bijna alle sectoren komen in aanmerking. Via de opleiding voldoen de kandidaat-zelfstandigen aan de reglementeringen die noodzakelijk zijn om zich voor bepaalde beroepen te vestigen (vestigingswet, programmawet). Voor de stageovereenkomst dient het ondernemingshoofd-opleider aan dezelfde voorwaarden te voldoen als voor de leerovereenkomst (cfr. 5.1.1 Vizo-Leertijd). Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - opleiding van kandidaat zelfstandigen en ondernemers; - opleiding van startende zelfstandigen en ondernemers; - opleiding gericht op beroepskennis; - opleidingen gericht op de toepassing van de telematica, informatica en logistiek; - opleidingen gericht op het algemeen bedrijfsbeheer, het management en de organisatie van de onderneming; - opleidingen in het kader van de binnenvaart; - stageovereenkomst in combinatie met ondernemersopleiding; - … Diversen In de opleiding bedrijfsbeheer staat de start en de uitbouw van een (eigen) KMO-bedrijf centraal. De opleiding omvat de cursus basiskennis bedrijfsbeheer, die al dan niet in versnelde vorm georganiserd wordt. De cursus wordt afgesloten met het getuigschrift basiskennis bedrijfsbeheer waarmee aan de wettelijke vestigingsverplichtingen wordt voldaan. In de aansluitende cursus wordt de basiskennis aangevuld met meer doorgedreven inzicht in het verantwoord ondernemerschap. Voor wie bedrijfsleider is of een leidinggevende functie in een KMO heeft met een hogere vooropleiding worden cursussen bedrijfsmanagement voor de KMO georganiseerd. De ondernemersopleiding kan gekoppeld worden aan een praktische opleiding in een onderneming met name de stageovereenkomst. Bij deze overeenkomst betaalt het ondernemingshoofd-opleider een stagevergoeding. Voor een stagiair met onvoldoende vooropleiding is dat 431,06 euro (+ kinderbijslag) voor het eerste jaar, 607,91 euro voor het tweede jaar en 718,43 euro voor het derde jaar. Voor stagiairs met voldoende vooropleiding zijn de bedragen respectievelijk 607,91 euro, 718,43 en 718,43 euro. De cursisten-stagiairs worden vanaf 1 januari na hun 18de verjaardag volledig onderworpen aan de RSZ. Deze volledige onderwerping zal echter geen financiële nadelige gevolgen hebben noch voor de cursist-stagiair noch voor het betrokken ondernemingshoofd-opleider zolang men niet afwijkt van de door het VIZO vastgestelde minimum stagevergoedingen.
Aanvullende inlichtingen Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen Afdeling POB-Vorming Kanselarijstraat 19 1000 Brussel Tel.: 02/227.63.93 Fax: 02/227.63.91 E-mail:
[email protected] Website: http://www.syntra.be
4.1.3
VIZO - VOORTGEZETTE VORMING (niet-gecertificeerde opleiding)
Inhoud steunmaatregel Onder de noemer voortgezette vorming realiseren de VIZO-centra, de organisaties van zelfstandigen en KMO's en de beroepsorganisaties een brede waaier van verdere opleidings- en vormingsinitiatieven. Een initiatief onder de noemer voortgezette vorming is de 'vervolmaking' onder de vorm van studiedagen en seminaries met als doel de beroepswaarde van de deelnemers te verhogen en zich aan de technische, economische en sociale evolutie aan te passen. Begunstigden Zowel zelfstandigen als kleine en middelgrote ondernemingen en hun naaste medewerkers komen in aanmerking voor betoelaagde opleidingen in de voortgezette vorming. Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - opleiding van werknemers, naaste medewerkers; - opleidingsprogramma's internationale economische relaties of exportaangelegenheden; - opleidingen gericht op de toepassing van de telematica, informatica en logistiek; - opleidingen gericht op het algemeen bedrijfsbeheer, het management en de organisatie van de onderneming; - opleidingen gericht op verbetering marktinzicht; - opleidingen gericht op kostprijsverbetering, prijsvorming; - andere opleidingsinitiatieven; - …
Aanvullende inlichtingen Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen Afdeling POB-Vorming Kanselarijstraat 19 1000 Brussel Tel.: 02/227.63.93 Fax: 02/227.63.91 E-mail:
[email protected] Website: http://www.syntra.be
4.2
VORMGEVING
Inhoud steunmaatregel Design Vlaanderen werd door de Vlaamse overheid binnen het VIZO opgericht met als doel de promotie van de hedendaagse vormgeving op artisanaal, grafisch en industrieel vlak in Vlaanderen. Deze promotie gebeurt via: - toelagen voor projecten die op economisch, creatief, educatief of commercieel vlak stimulansen bieden aan de vormgeving in Vlaanderen; - deelname aan binnen- en buitenlandse interieurbeurzen; - publicatie van het tijdschrift Kwintessens; - organisatie van tentoonstellingen in de eigen galerie van Design Vlaanderen en elders; - organisatie van workshops rond designmanagement; - database van ontwerpers en bedrijven; - website Design Vlaanderen. Bovendien staat Design Vlaanderen in voor: - sensibiliseren van publiek en bedrijven voor de meerwaarde van vormgeving; - advies aan individuele ontwerpers in het starten van hun ateliers; - advies aan bedrijven; - informatie aan buitenlandse organisaties en kunstenaars om hun weg te vinden in de hedendaagse ontwerperswereld in Vlaanderen; - … Begunstigden Jaarlijks organiseert Design Vlaanderen een Lente- en Herfstselectie die openstaan voor alle ontwerpers in Vlaanderen. Een externe, deskundige jury selecteert de ontwerpers op basis van criteria als authenticiteit, eigentijds en technisch perfect afgewerkt. De ontwerpers die geselecteerd zijn, kunnen in aanmerking komen voor deelname aan de promotionele activiteiten van de dienst Vormgeving. Ook de organisatoren van initiatieven rond Vlaamse vormgeving kunnen in aanmerking komen voor steun.
Aanvullende inlichtingen Design Vlaanderen Kanselarijstraat 19 1000 Brussel Tel.: 02/227.49.60 Fax: 02/217.46.12 E-mail:
[email protected] Website: http://www.vizo.be
4.3
VIZO-BEDRIJFSADVIES
Inhoud steunmaatregel Het VIZO werd in 1991 door de Vlaamse regering opgericht om onder meer (kandidaat-)ondernemers te informeren en te begeleiden. (Kandidaat-)ondernemers krijgen gratis vakkundige uitleg over de administratieve formaliteiten. Een goede voorbereiding en professioneel advies zijn voor een startende ondernemer levensbelangrijk. De VIZO-bedrijfsadviseurs beoordelen in alle objectiviteit de haalbaarheid van het project. Ze evalueren de vestigingsplaats en doen een marktonderzoek, ze stellen samen met de ondernemer een ondernemingsplan op en helpen bij de keuze van ‘vennootschap’ of ‘eenmanszaak’… Om beter en gerichter in te spelen op de potentiële knelpunten binnen een bestaande onderneming, ontwikkelde VIZO-bedrijfsadvies de bedrijfsscan. Dit is een elegant en overzichtelijk instrument om als ondernemer op een gestructureerde manier begeleid na te denken over de onderneming. De doelstellingen die uit de doorlichting naar voor komen, worden omgezet in doelgerichte en concrete actiepunten. De taak van de VIZObedrijfsadviseurs houdt echter niet op bij het analyseren van de onderneming en het opstellen van een actieplan. De ondernemer kan ook deskundig worden begeleid bij het uitvoeren van de vooropgestelde actiepunten. De adviseur wordt indien gewenst het klankbord bij elke actueel managementvraagstuk en bij belangrijke beslissingen. Onbevooroordeeld, maar met kennis van zaken. VIZO-bedrijfsadvies fungeert ook als indienpunt voor de aanvragen van de Startleningen van het Participatiefonds. Starters kunnen er terecht voor hulp bij de aanvraag van een achtergestelde lening en voor begeleiding na goedkeuring van de lening. Begunstigden (Kandidaat-)startende of gevestigde ondernemers. Aanvraagprocedure Maak een afspraak met een bedrijfsadviseur voor meer informatie. De VIZO-bedrijfsadviseurs bekijken samen met de (kandidaat-)ondernemer wat zijn noden zijn en welke oplossing de optimale is, hetzij door adviesverlening bij een specifiek vraagstuk, hetzij via de bedrijfsscan. Een oriënterend gesprek is altijd gratis evenals de vakkundige uitleg over de administratieve formaliteiten. Over de afbakening van het advies of de begeleiding en over de kostprijs van de opdracht worden heldere afspraken gemaakt. Kandidaat- en startende ondernemers met maximaal 10 werknemers betalen 38 euro per halve dag advies in 2005. Dankzij de tussenkomst van de Vlaamse overheid krijgen startende ondernemers die maximaal 5 jaar actief zijn 6 halve dagen gratis advies. Ondernemers met meer dan 10 werknemers betalen 93 euro in 2005 per halve dag advies. Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd.
Aanvullende inlichtingen De provinciale diensten van VIZO-bedrijfsadvies VIZO Antwerpen Ludo Verheyden Britselei 15 bus 3 2018 Antwerpen Tel.: 03/238.27.17 Fax: 03/216.40.11 E-mail:
[email protected]
VIZO Limburg Noël Deckers Thonissenlaan 20 3500 Hasselt Tel.: 011/22.27.95 Fax: 011/23.35.84 E-mail:
[email protected] VIZO Oost-Vlaanderen Pascal Jacobs Meersstraat 138H 9000 Gent Tel.: 09/220.82.80 Fax: 09/221.77.81 E-mail:
[email protected] VIZO West-Vlaanderen Hilde Deleye Koningin Astridlaan 29 8200 Sint-Michiels Tel.: 050/40.69.10 Fax: 050/39.31.41 E-mail:
[email protected] VIZO Vlaams-Brabant Ludo Verheyden Karel Van Lotharingenstraat 4 3000 Leuven Tel.: 016/31.63.70 Fax: 016/31.63.71 E-mail:
[email protected]
5.
BEDRIJFSOPLEIDING VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP
Inhoud steunmaatregel Een onderneming die een bedrijfsopleiding organiseert ter bevordering van de integratie van een persoon met een handicap in het arbeidsproces kan – onder bepaalde voorwaarden – steun genieten van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap. Deze steun kan de vorm aannemen van een loonsubsidie, een terugbetaling van patronale zekerheidsbijdrage, van verplaatsingskosten, van de aankoopkosten van didactisch materiaal en van de kosten van de aanpassing van de arbeidspost. De persoon met een handicap ontvangt een vergoeding ter vervanging van het loon van het Vlaams Fonds + de eventuele verplaatsingskosten, de werkgever verzekert de persoon voor arbeidsongevallen, betaalt de RSZbijdrage en vordert beide terug van het Vlaams Fonds. Begunstigden Elk bedrijf kan een opleiding organiseren die het personen met een handicap gemakkelijker maakt zich te integreren in het arbeidsproces. Er zijn slechts twee uitzonderingen: openbare besturen en defensie en onderwijs. De werkgever moet in het Vlaamse Gewest gevestigd zijn. Hij moet bovendien een persoon met een handicap tewerkstellen die minstens achttien jaar oud is en niet meer schoolplichtig of schoolgaand is. Projecten De opleiding van een persoon met een handicap die beschikt over een gunstige beslissing inzake bijstand op het gebied van hulp bij tewerkstelling op de algemene arbeidsmarkt. Diversen De bedrijfsopleiding moet door het Fonds goedgekeurd worden, anders is ze niet rechtsgeldig. De goedkeuring wordt door het Fonds ingetrokken als blijkt dat één van de partijen haar verplichtingen niet meer nakomt of wanneer gemerkt wordt - in de loop van de opleiding - dat de persoon met een handicap de nodige geschiktheid niet heeft om de opleiding te blijven volgen of met gunstig resultaat te beëindigen. De bedrijfsopleiding duurt meestal 6 tot 12 maanden. Verlenging kan aangevraagd worden wanneer het afgesproken leerprogramma niet afgewerkt is. Aanvraagprocedure Een onderneming die geïnteresseerd is, moet een brief richten naar de provinciale afdeling van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap waarin de onderneming gevestigd is. In de brief moet een duidelijke omschrijving van de taak van de persoon met een handicap gevoegd worden.
Aanvullende inlichtingen Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap Sterrenkundelaan 30 1210 Brussel Tel.: 02/225.84.11 Fax: 02/225.84.05
6.
PETERSCHAPSPROJECTEN
Inhoud steunmaatregel Peterschapsprojecten zijn projecten waarbij enerzijds beslissingsnemers van deelnemende ondernemingen gedurende een bepaalde periode op regelmatige tijdstippen in groepen begeleid worden door een of meer peters om door ervaringsuitwisseling de bedrijfsvoering van de deelnemende ondernemingen te professionaliseren en waarbij anderzijds bedrijfsgerichte activiteiten worden georganiseerd om de netwerkvorming en de ervaringsuitwisseling tussen alle deelnemende ondernemingen en peters te stimuleren. Begunstigden Elke organisatie, publiek of privaat, die een professionele band heeft met het bedrijfsleven in het beoogde werkingsgebied kan het initiatief nemen voor het organiseren van een peterschapsproject en naar aanleiding van een oproep, door de minister bevoegd voor economie, een subsidieaanvraag indienen. Zelfstandige ondernemers, bedrijfsleiders of beslissingsnemers van ondernemingen kunnen deelnemen aan het project. Deze deelnemers kunnen hun inschrijvingsprijs betalen met opleidingscheques. Ondernemingen uit de sector voeding (eerste verwerking) en de transportsector zijn uitgesloten van deelname aan een peterschapsproject. De uitgebreide lijst met een overzicht van de sectoren is terug te vinden op http://www.ondernemen.vlaanderen.be. Projecten Projecten die gericht zijn op technologische innovatie komen niet in aanmerking, evenals projecten die gericht zijn op minder dan 60 deelnemers. Kenmerken van een peterschapsproject zijn: - ervaringsuitwisseling tussen ondernemers staat centraal in het project; - de ervaringsuitwisseling draagt bij tot de professionalisering van de bedrijfsvoering van de deelnemende ondernemingen; - er is een periode afgebakend waarbinnen ondernemers op regelmatige basis onder leiding van peters bijeenkomen in groepen om aan ervaringsuitwisseling te doen; - elke groep krijgt minstens één peter toegewezen die hen begeleid en die zijn kennis en ervaring ter beschikking stelt van de groep; - de netwerkvorming en ervaringsuitwisseling over de groepen heen, wordt gestimuleerd door bedrijfsgerichte activiteiten. Diversen Maximaal twee keer per jaar kan de minister bevoegd voor economie een oproep voor peterschapsprojecten lanceren. De subsidie bedraagt 80% van de aanvaarde personeels- en werkingskosten. Per VTE wordt een maximum van 10.000 euro aanvaard als werkingskosten. Organisatoren van peterschapsprojecten die worden geselecteerd in het kader van de oproep worden erkend als peterschapsorganisator. Dit stelt de organisator in staat om voor het peterschapsproject en de duur ervan opleidingscheques te aanvaarden.
Aanvullende inlichtingen Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Europa Economie Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/553.42.81 - 02/553.38.79 Fax: 02/502.47.02 Website: http://www.ondernemen.vlaanderen.be
7.
OPLEIDINGSCHEQUES
Vanaf 12 mei 2004 zijn de opleidingscheques enkel nog beschikbaar in de vorm van een elektronische portefeuille. Inhoud steunmaatregel Diverse onderzoeken wijzen uit dat Vlaamse ondernemingen nog onvoldoende in opleiding investeren. Om vorming in Vlaamse bedrijven te stimuleren, heeft de Vlaamse overheid de opleidingscheques in het leven geroepen. Een opleidingscheque heeft een waarde van 30 euro. 50% daarvan wordt door de onderneming betaald, 50% door de Vlaamse overheid. Per kalenderjaar mag een bedrijf 200 opleidingscheques aankopen die binnen de 12 maanden moeten besteed worden aan opleiding. Met deze cheques kunnen ondernemingen een opleiding betalen bij erkende opleidingsverstrekkers. Begunstigden Zowel kleine, middelgrote en grote ondernemingen alsook een groot aantal vrije beroepen komen in aanmerking voor de maatregel. Voortaan kunnen verenigingen zonder winstoogmerk gebruik maken van opleidingscheques mits zij een aansluitingsnummer hebben bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Ondernemingen en vrije beroepen die beroep doen op opleidingscheques, engageren zich om de Europese de minimisregel van 6 maart 1996 na te leven. Alle directe steun die zij ontvangen in het kader van de ‘de minimis’ mag niet hoger zijn dan 100.000 euro over een periode van drie jaar. Voor ondernemingen actief in de voedings- en vervoerssector gelden andere Europese regels. Deze sectoren ressorteren onder Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van artikel 87 en 88 van het EG-verdrag op de opleidingssteun en eventuele latere wijzigingen van deze verordening. Opleidingsverstrekkers moeten erop toezien dat de door Europa opgelegde bruto steunmarges zoals vermeld in deze verordening voor deze ondernemingen gerespecteerd worden. Deze verordening bepaalt eveneens dat opleidingen, gevolgd door bedrijven uit de voedings- of vervoerssector, van algemene aard moeten zijn. Uitgesloten sectoren De sectoren die niet worden vermeld in de lijst van aanvaardbare sectoren op de website (http://www.vlaanderen.be/opleidingscheques) zijn in principe uitgesloten van steun op grond van deze maatregel. Bij het samenstellen van de lijst met aanvaardbare sectoren, werd voorrang verleend aan sectoren uit de “harde” economie. Alle in aanmerking komende ondernemingen en vzw's kunnen gebruik maken van opleidingscheques voor zover zij niet in handen zijn van overheidsbedrijven of van ondernemingen waarin de overheid een participatie van minstens 25% in kapitaal of stemrechten heeft. Diversen De opleiding Wanneer de onderneming over de cheques beschikt, moet één van de werkenden binnen de 12 maanden een opleiding volgen bij een erkende opleidingsverstrekker. De lijst met erkende opleidingscentra is terug te vinden op de website. De opleiding moet binnen de geldigheidsduur van de cheque starten. De factuur van de opleidingsverstrekker (exclusief BTW) kan de onderneming geheel of gedeeltelijk met cheques betalen. De betaling van de factuur moet uiterlijk binnen de 14 maanden na uitgifte van de cheques plaatsvinden. Een onderneming voert de betaling uit door middel van een klantnummer en pincode. De opleidingsverstrekker dient de ontvangen betalingen binnen de 15 maanden na uitgifte te bevestigen. Wanneer de opleidingsverstrekker zich akkoord verklaart met een betaling, wordt de verzilveringsprocedure bij de uitgever in gang gezet. Erkenning opleidingsverstrekkers Om de cheques te kunnen verzilveren moet de opleidingsverstrekker door de Vlaamse overheid erkend zijn. Zo waakt de Vlaamse overheid over een kwaliteitsvolle dienstverlening inzake het opleidingsaanbod. De erkenning kan op volgende manieren gebeuren: -
de opleidingsverstrekker heeft reeds een kwaliteitscertificaat Q*FOR, ISO of EFQM-erkenning voor de kwaliteit van de dienstverlening inzake opleiding De opleidingsverstrekker krijgt op basis van deze certificaten voor het systeem van de opleidingscheques automatisch een erkenning voor de geldigheidsduur van zijn certificaat. Op de website vindt hij een
aanvraagformulier terug, dat hij ingevuld opstuurt naar de Cel Opleidingscheques, vergezeld van een kopie van zijn kwaliteitscertificaat. - de opleidingsverstrekker heeft geen kwaliteitscertificaat Q*FOR, ISO of EFQM-erkenning De opleidingsverstrekker kan zich dan op 2 manieren laten erkennen: . de opleidingsverstrekker kan het kwaliteitslabel "Opleidingsverstrekker erkend door het Vlaamse Gewest voor het systeem van de Vlaamse opleidingscheques" aanvragen. De gegevens van de bureaus die de screenings uitvoeren, zijn terug te vinden op de website, onder het item “info”. Pas nadat de Cel Opleidingscheques het positieve auditrapport en een formulier “aanvraag tot erkenning” ontvangen heeft, kan de opleidingsverstrekker erkend worden; . de opleidingsverstrekker kan zich laten screenen met het oog op het behalen van een kwaliteitslabel (ISO, Q*FOR, EFQM certificaat dat de kwaliteit van de dienstverlening inzake opleiding garandeert) bij een auditbureau naar keuze. Eens dit label is behaald, kan het opleidingsinstituut op de website een aanvraagformulier vinden, dat hij ingevuld terugstuurt naar de Cel Opleidingscheques, vergezeld van een kopie van zijn kwaliteitscertificaat. - de opleidingsverstrekker is erkend als peterschapsorganisator Een opleidingsverstrekker die erkend is als peterschapsorganisator krijgt een automatische erkenning als opleidingsvertrekker. Deze erkenning is beperkt tot de duur en de peterschapsprojecten waarvoor de peterschapsorganisator erkend is (zie voor meer informatie peterschapsprojecten). Aanvraagprocedure Het project “Opleidingscheques” is een e-government maatregel. Bestellen van opleidingscheques kan enkel via het internet op: http://www.vlaanderen.be/opleidingscheques. Heel belangrijk is dat de cheques worden aangevraagd ten laatste in de maand dat de opleiding van start gaat. Een onderneming meldt zich aan via haar BTW-nummer. Indien de onderneming niet BTW-plichtig is, meldt ze zich aan via de naam en het adres. Dan consulteert de webapplicatie de Graydon databank. Automatisch blijkt of het bedrijf in kwestie opleidingscheques mag aankopen. Voorwaarden zijn dat het bedrijf een exploitatiezetel heeft op Vlaams grondgebied en actief is in een aanvaardbare sector. Als de aanvraag ontvankelijk is, kan de onderneming overgaan tot bestelling van de cheques. Nadat de uitgever de betaling heeft ontvangen (binnen de 14 kalenderdagen na bestelling) en bevestigd, ontvangt de onderneming een pincode en klantnummer. De bestelde cheques worden opgenomen in de elektronische portefeuille van de onderneming. Met het klantnummer en de pincode kunnen nadien betalingen worden uitgevoerd.
Aanvullende inlichtingen Alle formulieren nodig voor registratie http://www.vlaanderen.be/opleidingscheques.
of
erkenning
zijn
Voor vragen of problemen kan men contact opnemen met de Vlaamse overheid - via e-mail:
[email protected] - via de Vlaamse Infolijn op 0800/30201 - via de post: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Cel Advies- en opleidingscheques Afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid Markiesstraat 1 1000 Brussel
terug
te
vinden
op
DEEL V : STEUN VOOR ONDERZOEK EN ONTWIKKELING
1.
INSTITUUT VOOR DE AANMOEDIGING VAN INNOVATIE DOOR WETENSCHAP EN TECHNOLOGIE IN VLAANDEREN (IWT-Vlaanderen)
1.1
O&O-PROJECTEN VAN BEDRIJVEN – ALGEMEEN
Inhoud steunmaatregel Deze financiële steun is bestemd voor bedrijven die d.m.v. een onderzoeks- of ontwikkelingsproject een innovatie wensen door te voeren en die daartoe wetenschappelijk-technologische kennis dienen te verwerven. In deze projecten worden de volgende O&O-activiteiten gesteund: industrieel basisonderzoek en de ontwikkeling van prototypes voor nieuwe of verbeterde producten of productieprocessen of een combinatie van beide (gemengd onderzoek). Begunstigden De projectsteun die het IWT toekent in het kader van deze maatregel is bestemd voor alle in Vlaanderen gevestigde bedrijven, van KMO tot dochter van een multinational. Noodzakelijk is dat het bedrijf een exploitatiezetel in Vlaanderen heeft waar tewerkstelling en economische activiteit plaatsvindt. De mogelijkheid tot valorisatie of toepassing van de onderzoeksresultaten in Vlaanderen (creatie van toegevoegde waarde) staat centraal. Alle ondernemingstypes komen in aanmerking, behalve beoefenaars van vrije beroepen of zelfstandigen. Er zijn geen sectorale beperkingen maar onderzoek met militaire affiniteit wordt niet gesteund. De projecten worden uitgevoerd door een onderneming alleen of in samenwerking met één of meerdere ondernemingen en/of onderzoeksinstellingen (onderzoekscentra, universiteiten, hogescholen). Projecten Met industrieel basisonderzoek wordt bedoeld: wetenschappelijk-technologisch onderzoek gericht op het genereren van nieuwe kennis. Deze kennis kan achteraf gebruikt worden bij de ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten, of kan de basis vormen voor het verbeteren van bestaande producten, processen of diensten. Prototype- of ontwikkelingsactiviteiten: dit type van activiteiten beoogt de omzetting van technologische kennis in ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten. Dit omvat ook het vervaardigen van een eerste prototype of eerste demonstratie- of modelprojecten voor zover de resultaten niet rechtstreeks voor commerciële doeleinden kunnen worden aangewend. Met gemengd onderzoek wordt bedoeld onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten die zowel aspecten van industrieel basisonderzoek als van ontwikkeling omvatten. Bepaalde activiteiten zoals engineering, opleidingen, marktonderzoek en investeringen, kunnen niet de kern van een IWT-project uitmaken. Steunpercentages en modaliteiten IWT-Vlaanderen verleent voor industrieel basisonderzoek een subsidie van 50% van de aanvaarde brutokosten van het project. Voor ontwikkeling en prototype-onderzoek bedraagt de subsidie 25% van de aanvaarde brutokosten van het project. Voor gemengd onderzoek is het steunpercentage 38%. De brutokosten omvatten personeelskosten en overige niet-personeelskosten. Indien het onderzoek wordt uitgevoerd door een KMO wordt het globale steunpercentage verhoogd met 10%. Een KMO is gedefinieerd als een onderneming met niet meer dan 250 werknemers, een jaaromzet minder dan 50 miljoen euro of een balanstotaal minder dan 43 miljoen euro, en voor niet meer dan 25% gecontroleerd door een ander bedrijf dat zelf geen KMO is.
Voor KMO’s bestaat tevens de mogelijkheid om bovenop de subsidie een achtergestelde lening te bekomen tot 80% van de aanvaarde projectkosten.
Indien de activiteiten van de KMO in een van de volgende EFRO-doelstellingsgebieden gehuisvest zijn, wordt het steunpercentage verhoogd met 15% indien samengewerkt wordt met een kenniscentrum, en met 5% indien de KMO het project alleen uitvoert. In aanmerking komende EFRO-doelstellingsgebieden zijn: Limburg, Kustvisserijgebied, Westhoek-Middenkust, gedeelten van de stad Gent, Meetjesland. Ten slotte wordt het steunpercentage ook verhoogd voor projecten in EUREKA-context (zie ook 1.3) of voor projecten binnen specifieke acties beslist door de Vlaamse regering, met name projecten op het gebied van Duurzame Technologische Ontwikkeling (DTO) of projecten die passen in de LURU-regeling. Wanneer IWT-Vlaanderen beslist het project te steunen wordt een overeenkomst opgemaakt tussen het IWT en de projectpartners. Deze overeenkomst is in de eerste plaats een middelenverbintenis (de overeengekomen middelen moeten voor het beschreven project worden ingezet). Het IWT-Vlaanderen volgt de uitvoering van het project op. De betaling van de steun gebeurt in zesmaandelijkse schijven, die gekoppeld zijn aan verslaggeving. Aanvraagprocedure Voorstellen voor O&O-projecten kunnen doorlopend ingediend worden bij IWT-Vlaanderen. Een projectvoorstel omvat de volgende onderdelen, in te vullen overeenkomstig de handleiding: - algemene administratieve inlichtingen over de aanvrager en eventuele andere deelnemers aan het project; - beschrijving van het innovatiedoel, nl. de probleemstelling, de verwachte, verifieerbare resultaten en de valorisatiemogelijkheden; - de positionering van het bedrijf binnen het project en de state of the art; - het werkprogramma; - de kostenraming en de gevraagde steun per partner; - de motivatie van de mogelijke economische impact van de resultaten; - profiel van de aanvrager en van de eventuele andere deelnemers aan het project. Het IWT-Vlaanderen beschikt over een gedetailleerde handleiding hiervoor, die op eenvoudige aanvraag en gratis verkrijgbaar is, of via de website.
Aanvullende inlichtingen Algemene informatie is terug te vinden op de homepage van IWT-Vlaanderen (http://www.iwt.be) en via e-mail op het adres:
[email protected] IWT-Vlaanderen Peter Verstraeten Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/20.90.900 Fax.: 02/22.31.181 Website: http://www.iwt.be
1.2
KMO-PROGRAMMA
Inhoud steunmaatregel Het IWT-Vlaanderen (Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen) heeft met het KMO-Programma als doel het innovatiegebeuren bij de Vlaamse kleine en middelgrote ondernemingen te stimuleren. Innovatie is daarbij gedefinieerd als het tot stand brengen van een nieuw of vernieuwend product, proces of dienst die een technologische vernieuwing bij het bedrijf vereist, en waarbij de activiteiten van kennisverwerving daartoe nodig financieel gesteund worden. In het KMO-Programma bestaan zes specifieke projecttypes, waarbij de administratieve drempel zo laag mogelijk gehouden wordt. Deze zes projecttypes zijn de KMO-Innovatiestudies (type 1, 2, 3, 4 en 5) en de KMO-Innovatieprojecten. Begunstigden De steun die het IWT toekent in het kader van KMO-Innovatiestudies en KMO-Innovatieprojecten is bestemd voor alle in Vlaanderen gevestigde KMO's. Een KMO is hier gedefinieerd als een onderneming met minder dan 250 werknemers, én met niet meer dan 50 miljoen euro jaaromzet of niet meer dan 43 miljoen euro jaarlijks balanstotaal. Bij de berekening van deze criteria moet er geconsolideerd worden over alle ondernemingen die een deelnemingsrelatie van 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten in bezit hebben. Noodzakelijk is ook dat het bedrijf een exploitatiezetel heeft in Vlaanderen waar tewerkstelling en economische activiteit plaatsvindt. De mogelijkheid tot valorisatie of toepassing van de onderzoeksresultaten in Vlaanderen staat centraal. Alle ondernemingstypes komen in aanmerking, behalve beoefenaars van vrije beroepen, zelfstandigen of nationale monopolies. Er zijn geen sectorale beperkingen maar onderzoek met militaire affiniteit wordt niet gesteund. De projecten kunnen worden uitgevoerd door een KMO alleen of in samenwerking met één of meer ondernemingen en/of onderzoeksinstellingen (onderzoekscentra, universiteiten, hogescholen). Voor KMOInnovatiestudies Type 1 en 3 geldt evenwel een verplichte samenwerking met derden, waarbij voor KMOInnovatiestudies Type 1 de derde partij specifiek een door IWT-Vlaanderen erkend kenniscentrum moet zijn. Projecten KMO-Innovatiestudies Type 1 zijn grondige technologische adviezen van erkende kenniscentra. Dit advies moet een antwoord geven op een technologische vraag in verband met een mogelijke innovatie van een product, proces of dienst bij de KMO. De nadruk ligt op het realiseren van een zinvolle overdracht vanuit een erkend technisch kenniscentrum van voor de technologische probleemstelling relevante technologische kennis. Het advies moet de KMO in staat stellen om op onderbouwde wijze te beslissen om al dan niet verdere stappen voor innovatie te nemen en de wijze waarop dit best kan gebeuren te definiëren. KMO-Innovatiestudies Type 2 betreffen (voor)studies van beperkte omvang die tot doel hebben na te gaan of en op welke wijze een innovatie kan worden gerealiseerd. Door middel van studieactiviteiten wordt relevante kennis opgebouwd of verworven om gericht de verdere innovatieactiviteiten voor te bereiden. Typisch voor een KMO-Innovatiestudie Type 2 is dat de onderneming over voldoende competentie moet beschikken om de studie hoofdzakelijk in eigen beheer uit te voeren. KMO-Innovatiestudies Type 3 zijn inhoudelijk gelijk aan KMO-Innovatiestudies Type 2, waarbij de eigen inbreng van de KMO gecombineerd wordt met een noodzakelijke en substantiële externe inbreng. Deze samenwerking met derden moet een duidelijke technologische kennis en een meerwaarde opleveren KMO-Innovatiestudies Type 4 zijn gericht op het voorbereidingstraject van een Europees onderzoeksvoorstel, een Eureka projectvoorstel of een technologie-transfersamenwerking via IRC-Vlaanderen. De activiteiten die gepaard gaan met het opzetten van dergelijk project van internationale samenwerking worden gesteund. KMO-Innovatiestudies Type 5 zijn er op gericht om binnen nog niet innovatieve KMO’s de capaciteit om tot innovatie te komen significant te verhogen. Concreet worden de op innovatie gerichte activiteiten van een bij de KMO nieuw aan te werven technisch hooggeschoolde ondersteund.
KMO-Innovatieprojecten zijn gericht op het realiseren van een technologische innovatie en het opdoen van de nodige kennis daartoe. Dit tot stand brengen van de innovatie (nieuw of vernieuwd product, proces of dienst) en de bijhorende kennisopbouw/verwerving geschiedt daarbij typisch door middel van technologische ontwikkelings- en/of implementatieactiviteiten. De resultaten van een KMO-Innovatieproject bestaan uit een concreet, geverifieerd ontwerp (eventueel een getest prototype) van een product, proces of dienst en zijn na beëindiging van het project vrij snel toepasbaar of commercialiseerbaar. Zowel in KMO-Innovatiestudies als in KMO-Innovatieprojecten kunnen ook activiteiten van niet-technologische aard uitgevoerd worden. Deze aanverwante activiteiten moeten wel rechtstreeks verband houden met de technologische innovatie die moet uitgewerkt worden (normeringen en reglementeringen, marktaspecten, intellectuele eigendom, ...). Steunpercentages en modaliteiten IWT-Vlaanderen kan voor KMO-Innovatiestudies een subsidie verlenen van 60% van de aanvaarde brutokosten van het project. Deze steun is beperkt tot maximaal 6.500 euro voor KMO-Innovatiestudies Type 1; tot maximaal 22.000 euro voor het type 2 en tot maximaal 33.000 euro voor het type 3. Voor KMOInnovatieprojecten kan een subsidie (tot 200.000 euro) verleend worden van 35% van de aanvaarde brutokosten van het project, waarbij deze brutokosten minimaal 50.000 euro dienen te bedragen. De brutokosten omvatten personeelskosten en overige niet-personeelskosten, beperkt tot 50% van de personeelskosten voor KMOInnovatiestudies en tot maximaal 80% van de personeelskosten voor KMO-Innovatieprojecten. Wanneer IWT-Vlaanderen beslist het project te steunen wordt een overeenkomst opgemaakt tussen het IWT en de projectpartners. Deze overeenkomst is een middelenverbintenis (de overeengekomen middelen moeten voor het beschreven project worden ingezet) en een valorisatieverbintenis (de projectresultaten moeten in eerste instantie in Vlaanderen worden toegepast). Het IWT-Vlaanderen volgt de uitvoering van het project op. De betaling van de steun gebeurt in twee schijven voor KMO-Innovatiestudies en in zesmaandelijkse schijven voor KMO-Innovatieprojecten, die gekoppeld zijn aan verslaggeving. Aanvraagprocedure Voorstellen voor KMO-Innovatiestudies en KMO-Innovatieprojecten kunnen doorlopend ingediend worden bij IWT-Vlaanderen – KMO-Programma. Per kalenderjaar kunnen per KMO maximaal twee KMO-Innovatiestudies Type 1, twee KMO-Innovatiestudies Type 2 of 3, twee KMO-Innovatiestudies Type 4 en twee KMOInnovatieprojecten voor steun aanvaard worden. Per KMO kan maximaal één KMO-Innovatiestudie Type 5 gesteund worden. Het projectvoorstel omvat de volgende onderdelen: - algemene administratieve inlichtingen over de aanvrager en eventuele andere deelnemers aan het project; - beschrijving van het projectvoorstel; - het valorisatiepotentieel van de projectresultaten; - financiële aspecten van het project: begroting per partner en gevraagde steun; - profiel van de aanvrager en van de eventuele andere deelnemers aan het project. IWT-Vlaanderen beschikt voor elk projecttype in het KMO-Programma over een gedetailleerde handleiding, die op eenvoudige aanvraag en gratis verkrijgbaar is, of via de website.
Aanvullende inlichtingen Algemene informatie is terug te vinden op de homepage van IWT-Vlaanderen (http://www.iwt.be) en vragen kunnen steeds gesteld worden via e-mail op het adres:
[email protected]. IWT-Vlaanderen – KMO-Programma Luc De Buyser Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/20.90.900 Fax.: 02/22.31.181 E-mail:
[email protected] Website: http://www.iwt.be
1.3
EUREKA
Inhoud steunmaatregel EUREKA is een stimuleringsprogramma voor toegepast marktgericht onderzoek in de industrie. Het is geen initiatief van de Europese Commissie maar een samenwerkingsverband van 35 Europese landen. In een EUREKA-project werken minstens twee onafhankelijke partners uit twee EUREKA-landen samen. Door EUREKA wordt aan de projecten een label toegekend dat het innovatief en internationaal karakter van het project erkent. De betrokken deelnemers kunnen zich voor financiële ondersteuning van hun aandeel in het project wenden tot hun eigen nationale of regionale overheden. In Vlaanderen staat IWT hiervoor in. Begunstigden Steun in het kader van EUREKA wordt door IWT toegekend aan alle in Vlaanderen gevestigde ondernemingen (van KMO tot dochter van een multinational), en hiermee samenwerkende onderzoekscentra, universiteiten en hogescholen. Voor de ondernemingen is het noodzakelijk dat ze een exploitatiezetel hebben in Vlaanderen waar tewerkstelling en economische activiteit plaatsvindt. De mogelijkheid tot valorisatie of toepassing van de onderzoeksresultaten in Vlaanderen staat centraal. Alle ondernemingstypes, met uitzondering van zelfstandigen, beoefenaars van vrije beroepen of nationale monopolies komen in aanmerking. Er zijn geen sectorale beperkingen maar onderzoek met militaire affiniteit wordt niet gesteund. Projecten Vlaamse bedrijven en hiermee samenwerkende onderzoeksinstellingen die partner zijn in een EUREKA-project kunnen bij IWT steun aanvragen voor industrieel basisonderzoek, prototype-onderzoek, of een combinatie van beiden. Steunaanvragen in het kader van EUREKA volgen de gebruikelijke steun- en evaluatieregels van IWT. IWT voorziet een toeslag van 10% wanneer de (Vlaamse) steunaanvraag kadert in een EUREKA-project met een reëel en noodzakelijk internationaal karakter en er een samenwerking is met minstens 1 partner uit een andere lidstaat van de Europese Unie. Deze toeslag is cumuleerbaar met de bestaande extra 10% voor KMO's. Diversen EUREKA is een gebruiksvriendelijk kader voor internationale samenwerking in onderzoek en ontwikkeling. Het 'bottom up' karakter van EUREKA laat een grote vrijheid aan de deelnemende partners, die zelf bepalen met wie en waarover zij willen samenwerken. EUREKA-projecten zijn dikwijls bilaterale projecten. Het programma is daarom bijzonder populair bij KMO’s. Aanvraagprocedure De aanvraag omvat een dubbele procedure. Het EUREKA-label wordt aangevraagd via het EUREKA-netwerk en toegekend na evaluatie door de EUREKA-secretariaten van de betrokken landen. De aanvraag tot steunverlening aan de Vlaamse partners wordt ingediend bij, en behandeld door, het IWT. Voor een vlot verloop dienen beide procedures te worden gesynchroniseerd. Contacteer hiervoor, in een zo vroeg mogelijk stadium, de regionale contactpersoon voor EUREKA. Bij de evaluatie van een steunaanvraag in EUREKA-kader, onderzoekt IWT onder meer de meerwaarde van de Europese samenwerking voor de Vlaamse deelnemer(s). Deze meerwaarde is een noodzakelijke voorwaarde voor het bekomen van de financiële toeslag. Indien geen meerwaarde wordt vastgesteld, kan de steunaanvraag verder behandeld worden als een regionaal onderzoeksproject, en gesteund worden volgens het gebruikelijke steunregime.
Aanvullende inlichtingen Algemene informatie is terug te vinden op de homepage van IWT-Vlaanderen (http://www.iwt.be onderdeel EUREKA). IWT Danny Van Steenkiste EUREKA Regionaal Contact Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/20.90.971 Fax: 02/22.31.181 E-mail:
[email protected] Website: http://www.iwt.be
1.4
VLAAMSE INNOVATIESAMENWERKINGSVERBANDEN
Inhoud steunmaatregel Het VIS-besluit voorziet in de ondersteuning van drie activiteiten: innovatiestimulering, technologisch advies en collectief onderzoek. Deze activiteiten kunnen worden gebundeld, wat aanleiding geeft tot vier projecttypes, te weten: - projecten van collectief onderzoek; - projecten van technologische dienstverlening; - projecten van sub-regionale innovatiestimulering; - projecten van thematische innovatiestimulering. Het VIS-besluit voorziet in een ondersteuning van maximaal 80% van de aanvaardbare kosten voor de activiteiten van technologische dienstverlening en innovatiestimulering en van maximaal 50% van de aanvaardbare kosten voor de activiteiten van collectief onderzoek. Binnen de globale context van innovatie-ondersteuning heeft elk van deze projecttypes een specifieke doelstelling. Deze wordt uitvoerig beschreven in een voor elk type uitgewerkte handleiding. Begunstigden De steun die het IWT toekent in het kader van het VIS-besluit wordt toegekend aan zogenaamde Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden. De definitie van een Vlaams Innovatie-Samenwerkingsverband is de gestructureerde samenwerking van in hoofdzaak Vlaamse bedrijven, met al of niet één of meerdere organisaties of instellingen, met het oog op het uitoefenen van activiteiten van collectief onderzoek, technologie advies en/of technologische innovatie-stimulering. Voor iedere projectcategorie worden specifieke modaliteiten afgesproken. Deze modaliteiten zijn gebaseerd op de doelstellingen die met de projecttypes worden beoogd. Om dus te kunnen nagaan of men voldoet aan de voorwaarden om een project in te dienen, moet men voldoen aan: - de algemene definitie van het begrip Vlaams innovatiesamenwerkingsverband; - de acceptatiecriteria geldig voor het specifieke projecttype (zie daartoe de specifieke handleidingen). Projecten Hierna worden de belangrijkste krachtlijnen gegeven van ieder projecttype: -
-
-
-
collectief onderzoek: onderzoek dat zich kan richten op de korte, de middellange of de lange termijn. Het kan dus het ruime wetenschappelijk-technologisch spectrum tot voorwerp hebben, van strategisch basisonderzoek (zoals bijvoorbeeld terug te vinden in het SBO-programma) tot en met vertaalonderzoek (zoals het bijvoorbeeld aan bod komt in het TETRA-fonds). Het essentieel criterium is dat het voorgestelde onderzoek belangrijk is voor de collectiviteit van bedrijven waarvoor het is opgezet. De betrokken onderzoeksgroep dient reëel in staat te zijn om de wetenschappelijk-technologische ambities van het project waar te maken; technologische dienstverlening: activiteiten waarbij enerzijds de vragen van de bedrijven rond aspecten van een bepaalde technologie worden behandeld, door hetzij zelf hetzij door inschakeling van andere technologische experten de oplossing aan te bieden (reactieve component, technologie-advies). Anderzijds dienen ook een aantal eigen initiatieven te worden uitgevoerd, al dan niet in samenwerking met collega’s intermediairen, om bepaalde innovatieve aspecten van een technologie naar de bedrijven te brengen (proactieve component, innovatiestimulering); sub-regionale innovatiestimulering: activiteiten van innovatiestimulering, specifiek gericht naar alle bedrijven gelegen in een welbepaald gebied waarbij de bedrijven een eerstelijnszorg rond technologische innovatie wordt aangeboden. Belangrijk hierbij is de verbinding naar de tweede lijn (gespecialiseerde kennisdiensten) die op vlotte, ongebonden en efficiënte manier dient te worden georganiseerd; thematische innovatiestimulering: activiteiten van innovatiestimulering, specifiek gericht naar een groep bedrijven verbonden door een gemeenschappelijke thematiek, met als doel de netwerking en de synergie tussen de bedrijven te bevorderen.
Steunpercentages en modaliteiten IWT-Vlaanderen kan voor de projecten van Thematische Innovatiestimulering, Technologische dienstverlening en Sub-regionale Innovatiestimulering een subsidie verlenen van 80% van de aanvaarde brutokosten van het project. Deze steun is beperkt tot de kosten van maximaal 2 voltijds equivalenten gedurende 2 x 2 jaar, verhoogd met een forfaitaire werkingskost van 37.500 euro/VTE/jaar. Voor activiteiten van Collectief Onderzoek bedraagt het steunpercentage 50% van de aanvaarde kosten, activiteiten van innovatiestimulering binnen een project Collectief Onderzoek kunnen rekenen op 80% subsidie. Samenwerking tussen meerdere kenniscentra in een project van Collectief Onderzoek wordt gestimuleerd door een verruiming van de aanvaardbare kosten. Wanneer IWT-Vlaanderen beslist het project te steunen wordt een overeenkomst opgemaakt tussen het IWT en de projectpartners. Deze overeenkomst is een middelenverbintenis (de overeengekomen middelen moeten voor het beschreven project worden ingezet). Het IWT-Vlaanderen volgt de uitvoering van het project op. De betaling van de steun gebeurt in jaarlijkse schijven, die gekoppeld zijn aan verslaggeving. Aanvraagprocedure Projecten kunnen slechts ingediend worden bij openstelling van een in principe jaarlijkse oproep voor de verschillende projecttypes. IWT-Vlaanderen beschikt voor elk projecttype in het VIS-programma over een gedetailleerde handleiding, die op eenvoudige aanvraag en gratis verkrijgbaar is, of via de website.
Aanvullende inlichtingen Algemene informatie is terug te vinden op de homepage van IWT-Vlaanderen (http://www.iwt.be) en via e-mail op het adres:
[email protected]. IWT-Vlaanderen – VIS-Programma Bernard De Potter Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/20.90.900 Fax.: 02/22.31.181 E-mail:
[email protected] Website: http://www.iwt.be
1.5
ONDERZOEKS- EN ONTWIKKELINGSPROGRAMMA'S VAN DE EUROPESE UNIE
Inhoud steunmaatregel De Europese Unie stelt omvangrijke financiële middelen ter beschikking voor de bevordering van onderzoek-, technologische ontwikkeling- en demonstratieprojecten in diverse domeinen en sectoren. Het is de bedoeling om door het stimuleren van de grensoverschrijdende samenwerking inzake onderzoek en technologische ontwikkeling (O&O) het concurrentievermogen van de Europese industriële ondernemingen op de wereldmarkt te vergroten. Een andere doelstelling is het bevorderen van de samenwerking tussen industriële ondernemingen, universiteiten en onderzoekscentra. De steunverlening verloopt hoofdzakelijk via de zogenaamde 'Kaderprogramma's voor Onderzoek, Ontwikkeling en Technologische Demonstratie'. Dit zijn meerjarenprogramma's die de prioriteiten alsook de financiële omvang van diverse actielijnen op middellange termijn aangeven. Zij vormen het beleidsinstrument voor het Europese O&O-beleid. Het Zesde Kaderprogramma, waarvoor een totaal budget is voorzien van 17,5 miljard euro, loopt van 2002 tot 2006. De voordelen van deelname aan Europese programma's beperken zich niet louter tot financiële steun. Ook de internationale contacten, de waardevolle knowhow, en de toegang tot nieuwe markten die hierbij worden verkregen, zijn zeker niet zonder belang. Begunstigden Het Europese Kaderprogramma en zijn specifieke programma's staan open voor iedereen (openbare en particuliere instellingen), gevestigd in de 25 lidstaten van de Europese Unie (EU), ongeacht de vorm van de rechtspersoonlijkheid. Dit kunnen dus individuen, industriële en commerciële ondernemingen (inclusief KMO's), universiteiten, onderzoeksinstellingen en organisaties voor technologieverspreiding zijn. Daarnaast kunnen ook gelijkaardige entiteiten uit geassocieerde staten (onder andere Israël, Noorwegen, IJsland, Liechtenstein) onder dezelfde voorwaarden aan het kaderprogramma deelnemen. De deelname en financiering van entiteiten uit derde landen (VS, Japan, en dergelijke) worden bepaald door regels voor Internationale samenwerking en de samenwerkingsovereenkomsten tussen de EU en betrokken landen. Indieners van een projectvoorstel moeten kunnen aantonen dat zij over de nodige technische, financiële en personele middelen beschikken voor het succesvol uitvoeren van het project en dat de bekomen projectresultaten zullen geëxploiteerd en/of verspreid worden ten behoeve van de hoger vermelde doelstellingen. Projecten Omdat het Zesde Kaderprogramma gebruikt wordt voor de realisatie van het ruimere concept van de Europese Onderzoeksruimte (ERA) wordt gebruik gemaakt van specifieke instrumenten of uitvoeringsvormen van projecten, nl.: geïntegreerde projecten en topnetwerken. Via deze instrumenten wordt gestreefd naar de realisatie van grootschalige en ambitieuze projecten rond een beperkt aantal voor de EU prioritaire thema's. Deze zijn voor het Zesde Kaderprogramma: - genomica en biotechnologie voor de gezondheid; - technologieën van de informatiemaatschappij; - nanotechnologieën en nanowetenschappen, kennisgebaseerde multifunctionele materialen, productieprocédés en -apparatuur; - lucht- en ruimtevaart; - voedselkwaliteit en -veiligheid; - duurzame ontwikkeling (energie, transport, milieu); - burgers en governance in een kennismaatschappij. Groot belang wordt gehecht aan de transnationale consortia die de projecten uitvoeren. In het Zesde Kaderprogramma zullen zij kunnen beschikken over een sterk toegenomen autonomie. Voor de meeste onderzoeksprojecten worden de kosten gedeeld door de partners in het project en de EU. De toegekende subsidie van de Europese Commissie bedraagt maximaal 50% van de kosten voor onderzoek- en innovatieactiviteiten.
Om KMO's te stimuleren tot deelname aan het kaderprogramma bestaat er een specifieke maatregel (de zogenaamde CRAFT-regeling), die het indienen van voorstellen en het deelnemen aan de O&O-activiteiten door KMO's moet vergemakkelijken. Het betreft 'Onderzoeksprojecten in samenwerkingsverband' (coöperatief onderzoek): hierbij kunnen minimum drie KMO's uit minstens twee verschillende lidstaten voor een gemeenschappelijk technologisch probleem een projectvoorstel uitwerken dat door minstens twee onderzoeksuitvoerders met aangepaste onderzoekscapaciteit kan worden uitgevoerd. Vanaf 1 januari 2005 geldt een nieuwe KMO-definitie. Deze nieuwe definitie introduceert 3 categorieën van ondernemingen : micro-, kleine en middelgrote ondernemingen. Het zijn allemaal ondernemingen die - minder dan 250 mensen te werk stellen en - ofwel een jaarlijkse omzet van minder dan 50 miljoen euro ofwel een jaarlijks balanstotaal van minder dan 43 miljoen euro hebben. Daarnaast moet ook bepaald worden of de onderneming autonoom is of een partner-onderneming. In geval van een partner-onderneming moet het deel van de verbonden onderneming bijgeteld worden bij het aantal werknemers en de financiële data om de status als KMO te bepalen. Meer informatie over de nieuwe Europese definitie (incl. voorbeelden) is terug te vinden via http://europa.eu.int/comm/enterprise/enterprise_policy/sme_definition/sme_user_guide.pdf Aanvraagprocedure Naar aanleiding van een officiële oproep voor een bepaald programma kunnen projectvoorstellen ingediend worden bij de diensten van de Europese Commissie; hierbij dienen bepaalde termijnen in acht te worden genomen. Het ingediende projectvoorstel moet aan de specifieke criteria en modaliteiten voldoen, die voor het betrokken programma zijn vastgesteld, bijvoorbeeld: - het onderzoek moet een precommercieel karakter hebben; - er moet transnationale samenwerking zijn tussen ondernemingen, onderzoeksinstellingen of universiteiten uit een andere lidstaat; - het geplande onderzoek moet nieuw zijn. Het project moet kaderen binnen de prioritaire onderzoek- en ontwikkelingsthema's, die voor de EU zijn vastgesteld. Jaarlijks zal voor elk van deze thema's het werkprogramma met prioriteiten worden bepaald. Belangrijk is dat hierbij met oproepen wordt gewerkt, en dus enkel tegen bepaalde data voor bepaalde prioriteiten projectvoorstellen kunnen worden ingediend. Het indienen van projecten moet gebeuren volgens een gedetailleerde procedure, die strikt te volgen is om onontvankelijkheid te vermijden. KMO's kunnen beroep doen op een KMO-Innovatiestudie type 4 (zie 1.2 KMO-programma) voor subsidies bij het voorbereiden van een Europees onderzoeksproject.
Aanvullende inlichtingen Algemene informatie vindt u op de website van het EU-kaderprogramma, die niet alleen de recentste informatie bevat over de komende oproepen, de lopende projecten, onderzoekspartners en projectresultaten maar ook alle nodige documenten voor het indienen van een projectvoorstel (handleidingen, aanvraagdocumenten, evaluatiehandleiding, en dergelijke): http://www.cordis.lu/fp6. Voor meer informatie over het Europese Kaderprogramma en begeleiding bij het indienen van een projectvoorstel kunt u ook terecht bij: IWT-Vlaanderen Alain Deleener Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/209.09.25 Fax: 02/223.11.81 E-mail:
[email protected] Website: http://www.vlaanderen.be/6kp
1.6
STRATEGISCH BASISONDERZOEK (SBO)
Inhoud steunmaatregel Het financieringskanaal voor strategisch basisonderzoek (SBO) is gericht op de uitbouw van ruime kennisplatformen met brede toepassings- en verdere ontwikkelingsmogelijkheden. Strategisch basisonderzoek is kwalitatief hoogwaardig en op langere termijn gericht onderzoek dat het opbouwen van wetenschappelijke of technologische capaciteit beoogt die de basis vormt voor economische en/of maatschappelijke toepassingen in Vlaanderen. Strategisch basisonderzoek situeert zich tussen het algemeen kennisverruimend onderzoek enerzijds en de specifiek georiënteerde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten anderzijds. Een SBO-project heeft een generische dimensie waardoor de onderzoeksresultaten van belang kunnen zijn voor verschillende toepassingsgebieden en voor verschillende economische (deel)sectoren of/en maatschappelijke doelgroepen in Vlaanderen. De bedoeling is immers niet om direct te kunnen verhelpen aan een punctueel probleem of een specifiek knelpunt op kortere termijn van slechts één of enkele actoren. Wel wordt het leveren van een meer generische onderzoeksbijdrage met het oog op een bredere toepasbaarheid met meerdere concrete utilisaties en/of een meer structurele meerwaarde op termijn, beoogd. Het gewenste vervolgtraject van een geslaagd SBO-project omvat bilaterale projecten met de economische of/en maatschappelijke actoren met inbegrip van de totstandkoming van nieuwe spin-off bedrijven, diensten of organisaties. Van de uitvoerders van een SBO-project wordt verwacht dat zij een actieve inspanning leveren met het oog op de verdere effectieve benutting van de onderzoeksresultaten door (bestaande of toekomstige) economische of maatschappelijke actoren. Deze gevraagde inspanning naar het verdere valorisatietraject overstijgt de klassieke mechanismen voor de verspreiding van academische onderzoeksresultaten (publicaties, congresbijdragen, deelname aan netwerken met academische vakgenoten). Begunstigden Het SBO-kanaal is geconcipieerd als een open en toegankelijk instrument voor alle Vlaamse O&O-actoren. Een Vlaamse O&O-actor wordt hierbij gedefinieerd als een in het Vlaamse Gewest gevestigde O&O-actor (universiteit, hogeschool, bedrijf, collectief centrum, onderzoeksinstelling, ...) evenals een in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gevestigde Vlaamse universiteit of Vlaamse hogeschool. De primaire bedoeling is om de nodige expertise te mobiliseren en te combineren ongeacht de aard van de O&O-actor waar deze expertise voorhanden is. Een Vlaamse O&O-actor kan ook een projectvoorstel indienen met één of meerdere O&O-actoren van buiten Vlaanderen. De onderzoeksbijdrage van niet in Vlaanderen gevestigde O&O-actoren kan mee gesteund worden voor zover deze cumulatief maximaal 20 procent van de voorgestelde projectbegroting bedraagt. Het is immers de bedoeling dat voldoende expertise binnen Vlaanderen wordt opgebouwd, naast voordelen van kennistransfer van buiten Vlaanderen. Projecten Het financieringskanaal is horizontaal en staat open voor alle domeinen. Hierdoor is het zeer geschikt om multidisciplinaire generische onderzoeksprojecten tot ontplooiing te laten komen. Omdat strategisch basisonderzoek een adequate “kritische massa” aan mensen en middelen vereist, wordt daarbij ook gestreefd naar projecten met een afdoende omvang en duur die bovendien de beste beschikbare krachten bundelen. De projectduur bedraagt in principe vier jaar. De basisbegroting voor een project is vastgelegd op minimaal 185.000 € en maximaal 500.000 € per jaar. In het SBO-kanaal wordt verder een belangrijke aanmoediging ingebouwd tot samenwerking en consortiumvorming over instellingsgrenzen heen. Indien het project in consortiumverband wordt uitgevoerd, kan de projectbegroting worden verhoogd tot een maximum van 500.000 € per jaar vermenigvuldigd met het aantal rechtspersonen die als projectaanvrager optreden op voorwaarde dat de deelprojectbegroting van deze projectaanvragers minimaal 15% van de totale projectbegroting bedraagt. Bij grote consortia met telkens substantiële bijdragen van onderzoekspartners kan dit aanleiding geven tot zeer grote projectbudgetten. Het is immers de expliciete bedoeling om dusdanig tot een afdoende kritische massa te komen, nodig om de grensverleggende onderzoeksambities daadwerkelijk te kunnen waarmaken. Steunpercentages. Het steunpercentage voor een SBO-projectvoorstel of een gedeelte van een SBO-projectvoorstel uitgevoerd door een openbare hoger-onderwijsinstelling of een openbaar onderzoekscentrum bedraagt 100% van de aanvaardbare kosten.
Voor het bepalen van de steun aan een projectvoorstel of gedeelte van een projectvoorstel uitgevoerd door een andere projectaanvrager (bijvoorbeeld een bedrijf), gelden de regels voor de ondersteuning van het industrieel basisonderzoek zoals vastgelegd in het besluit van de Vlaamse regering van 5 oktober 2001 tot regeling van de steun aan projecten van technologisch onderzoek en ontwikkeling van het bedrijfsleven in Vlaanderen. Voor een dergelijke O&O-actor bedraagt het steunpercentage tussen 50% en 75 % van de aanvaardbare kosten. Aanvraagprocedure Projectvoorstellen kunnen worden ingediend in het kader van een jaarlijkse oproep voor projectvoorstellen. De projectselectie wordt uitgevoerd in meerdere fasen. Op basis van het ingediende projectvoorstel wordt eerst een grondige voorselectie uitgevoerd. Daarna volgt een diepgaande, inhoudelijke evaluatie, met o.m. externe deskundigen. De procedure en de modaliteiten zijn nader beschreven in het SBO-oproepdocument.
Aanvullende inlichtingen Informatie over het SBO-steunkanaal is terug te vinden op de homepage van IWT-Vlaanderen (http://www.iwt.be/sbo.htm). Voor bijkomende inlichtingen kunt u steeds telefonisch, per fax of e-mail terecht bij : IWT-Vlaanderen SBO-financieringskanaal Paul Schreurs Bischoffsheimlaan 25 1000 BRUSSEL Tel.: 02/209.09.45 Fax: 02/223.11.81 E-mail:
[email protected] Website: http://www.iwt.be
1.7
TETRA-FONDS
Inhoud steunmaatregel Het TETRA-Fonds vervangt vanaf 2004 het vroegere HOBU-Fonds, dat al 7 jaar loopt. Het programma steunt projecten van technologie-verkenning, -vertaling en -verspreiding. Elk project omvat dus zowel onderzoek van problemen als transfer van resultaten. Alle technologieën en toepassingen kunnen aan bod komen, op voorwaarde dat ze economisch en eventueel ook maatschappelijk toepasbaar zijn. Studies met bv. uitsluitend sociale, economische, juridische of medische onderwerpen passen niet in dit programma. Een project kan wel deelaspecten hiervan bevatten. Begunstigden Alle hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, die een technologisch probleem kunnen oplossen dat bedrijven en andere organisaties interesseert. Projecten Vlaamse hogescholen of universiteiten stellen zelf projecten voor. Na selectie en goedkeuring betoelaagt de Vlaamse overheid via IWT-Vlaanderen 92,5% van de kosten (cijfers 2004, 2005). De resultaten worden benut bij bedrijven, organisaties en het eigen onderwijs. Aan elk project is een gebruikerscommissie verbonden met geïnteresseerde partners, mogelijks ook universitaire labo's, onderzoekscentra of (hightech) ondernemingen. Deze gebruikerscommissie betaalt de resterende 7,5% van de kosten. De meeste TETRA-projecten hebben een looptijd van twee jaar. Om de vier maanden organiseert elk project een opvolgvergadering voor zijn gebruikerscommissie. Bedrijven of instellingen kunnen interessante testcases aanbrengen. Het IWT moedigt de uitbreiding van bestaande gebruikerscommissies aan. Bedrijven en andere organisaties kunnen steeds aansluiten bij een lopend project op voorwaarde dat de andere leden geen bezwaren hebben. Organisaties die bereid zijn om een beperkte financiële bijdrage te leveren aan een project, kunnen zich wenden tot de projectleider van hun keuze voor meer informatie en een eventuele vraag tot aansluiting. Bedrijven kunnen contact opnemen met hogescholen of universiteiten om nieuwe projecten te bespreken die een bepaalde groep ernstig zou kunnen interesseren. Zo kunnen zij zich voorbereiden op een toekomstige oproep. Een overzicht van de goedgekeurde HOBU- en TETRA-projecten en andere informatie over het TETRA-Fonds vindt u op de website van IWT-Vlaanderen: www.iwt.be. In de periode 1997-2004 werden 182 projecten gesteund. Over die jaren heen konden gemiddeld 35% van de aanvragen gehonoreerd worden. Jaarlijks besteedde IWT-Vlaanderen zo’n 6 miljoen euro aan deze projecten. Naast de hogescholen zelf zijn meer dan 1300 verschillende organisaties betrokken (geweest) in de gebruikerscommissies van de goedgekeurde projecten. Verscheidene organisaties hebben geparticipeerd aan meer dan één project. Dit heeft geleid tot in totaal 2200 participaties van meestal twee jaar vanwege bedrijven (2/3 KMO's), universiteiten, beroepsfederaties, andere hogescholen dan aanvrager, vzw’s, ... Vele KMO’s werden aldus - soms voor de eerste maal - betrokken bij innovatieve en overheidsgesteunde projecten. De projecten zelf werden ernstig en grondig uitgevoerd; de resultaten hebben geleid tot vernieuwingen in het onderwijs én bij de bedrijven. Het HOBU-fonds kende ook een zeer belangrijk effect inzake een betere samenwerking tussen universiteiten en hogescholen. Aanvraagprocedure Eenmaal per jaar wordt een oproep gelanceerd voor het indienen van nieuwe projecten. Op basis van bovenstaande criteria beslist IWT-Vlaanderen, in samenspraak met commissies van deskundigen, welke projecten steun toegewezen krijgen. De uitvoering van een project gebeurt bij de aanvragende projectconsortia. De hoofdcriteria die het IWT hanteert bij de selectie, zijn: - de technologisch-wetenschappelijke kwaliteit van het voorstel;
-
het valorisatiepotentieel, zowel algemeen als specifiek voor KMO's in Vlaanderen; de diffusie van de praktische resultaten, zowel binnen de onderwijsopdracht als naar de Vlaamse bedrijven, i.h.b. de traditionele KMO's.
Aanvullende inlichtingen Algemene informatie is terug te vinden op http://www.iwt.be, in het bijzonder bij www.iwt.be/tetra en www.iwt.be/hobu. Van elk goedgekeurd project is tevens een individuele fiche beschikbaar op www.iwt.be/fiche. IWT-Vlaanderen TETRA-Fonds Bruno Krekels Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/209.29.03 Fax: 02/223.11.81 E-mail:
[email protected] Website: http://www.iwt.be
1.8.
LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK
Inhoud steunmaatregel Op 18 februari 2005 heeft de Vlaamse regering haar goedkeuring gegeven aan een nieuw reglementair besluit voor de projectmatige financiering van het toegepast collectief onderzoek voor de land- en tuinbouwsector. Deze steunverlening kadert in de overheveling van het landbouwonderzoek naar de Gewesten ingevolge het Lambermont-akkoord. Het programma Landbouwkundig Onderzoek beoogt het verwerven, bundelen en vertalen van wetenschappelijk-technologische kennis naar innovatieve toepassingen voor de Vlaamse land- en tuinbouw. Begunstigden Voor deze steunmaatregel komen in aanmerking de onderzoeksgroepen van de Vlaamse instellingen van hoger onderwijs, de onderzoeksinstellingen en de voor de Vlaamse land- en tuinbouw erkende praktijkcentra. Zij kunnen zelfstandig een projectvoorstel indienen, dan wel in een gestructureerd samenwerkingsverband. Voor elke aanvraag dient een gebruikerscommissie samengesteld te worden die een representatieve vertegenwoordiging moet zijn van de land- en tuinbouwsector waartoe het project zich richt. Projecten De projecten hebben een collectief karakter: ze moeten gericht zijn op de bevordering van de sector en niet op het oplossen van problemen van individuele land- en tuinbouwbedrijven. De onderzoeksresultaten dienen dan ook een aantoonbare economische en -voor zover relevant- ook een sociale en ecologische meerwaarde te creëren. Een project in het programma Landbouwkundig Onderzoek duurt maximum 4 jaar. In dat geval is er na 2 jaar een tussentijdse evaluatie voorzien. De gebruikerscommissie komt om de zes maanden samen voor de opvolging en eventuele bijsturing van het project. Er wordt een zekere prioriteit gegeven aan projecten die: - een substantiële bijdrage leveren aan Duurzame Technologische Ontwikkeling (DTO); - op korte termijn een oplossing willen bieden aan voor de land- en tuinbouw belangrijke problemen en/of waarvan de resultaten in een direct bruikbare vorm moeten doorstromen naar de praktijk (zgn. praktijkonderzoek). Steunpercentage en modaliteiten Het steunpercentage bedraagt minimaal 80 en maximaal 100% van de aanvaardbare kosten. Voor 2004-2005 werd door de voogdijminister beslist om 92,5% steun toe te kennen. De overige 7,5% dient door de leden van de gebruikerscommissie samengebracht te worden. Desgevallend kunnen ook bedrijven uit de agro-voedingsindustrie mede instaan voor de cofinanciering. Er is geen maximum steunbedrag per project voorzien. De budgettaire enveloppe voor het programma Landbouwkundig Onderzoek bedraagt 9.602.000 euro (2005). Aanvraagprocedure Ieder jaar organiseert het IWT in het najaar een oproep om projectvoorstellen in te dienen tegen een welbepaalde datum. Deze verschijnt in het magazine van het IWT, de Innovatiekrant, en wordt ook gepubliceerd op de website. Zolang een oproep loopt, kan u voor concrete informatie en alle details de handleiding voor het indienen van projectaanvragen in het programma Landbouwkundig Onderzoek raadplegen. Voor de evaluatie van de projectvoorstellen wordt beroep gedaan op colleges van onafhankelijke experten uit binnen- en buitenland. De hoofdcriteria die het IWT hanteert bij de beoordeling zijn zowel de wetenschappelijktechnologische kwaliteit als het valorisatiepotentieel van een projectvoorstel. Daar de relevantie van het project voor de Vlaamse land- en tuinbouw een belangrijk selectiecriterium is, nemen ook vertegenwoordigers van de Vlaamse Landbouwadministratie deel aan de colleges.
Aanvullende inlichtingen Algemene informatie is terug te vinden op de homepage van IWT-Vlaanderen (http://www.iwt.be) en via e-mail op het adres:
[email protected]. IWT-Vlaanderen Ferdi Soors of Fredy Van Wassenhove Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel: 02/20 90 900 Fax: 02/22 31 181 E-mail:
[email protected] Website: http://www.iwt.be
2.
VLAAMSE INSTELLING VOOR TECHNOLOGISCH ONDERZOEK (VITO)
Inhoud steunmaatregel De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek verricht klantgericht contractonderzoek en ontwikkelt innovatieve producten en processen ten behoeve van de industrie en de overheid. De bedrijfsleider wordt er geholpen bij onderzoek en ontwikkeling, implementatie van innovatieve technologieën en het optimaliseren van milieu-investeringen. De onderzoeksprojecten van de VITO sluiten aan bij de actuele maatschappelijke tendensen en de reële noden van het bedrijfsleven. Bij alle door de VITO uitgevoerde projecten staan het vrijwaren van het leefmilieu en het bevorderen van het duurzaam gebruik van energie en grondstoffen centraal. Begunstigden De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) heeft een programma bestemd voor alle ondernemingen gevestigd in het Vlaamse Gewest, dit wil zeggen voor zowel startende als bestaande kleine en middelgrote ondernemingen. Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - optimaliseren van milieu-investeringen; - grondstoffenbesparing; - optimaliseren van energiebesparende investeringen; - vermindering van milieubelastende effecten; - lancering en ontwikkeling van nieuwe technologieën; - implementatie van innovatieve technologieën; - … Diversen De opdrachtgever kan met zijn specifieke problemen terecht bij een logisch geheel van expertisecentra: procestechnologie, energietechnologie, teledetectie en atmosferische processen, milieutoxicologie, milieumetingen, materiaaltechnologie, milieutechnologie en integrale milieustudies. De wensen en noden van de opdrachtgever staan centraal binnen het contractonderzoek van de VITO. Het verrichten van onderzoek op maat van de klant en met tussentijdse bijsturing beperkt de financiële risico’s van de opdrachtgever.
Aanvullende inlichtingen VITO Jos Sleurs Boeretang 200 2400 Mol Tel.: 014/33.55.11 Fax: 014/33.55.99
DEEL VI: STEUN BIJ EXPORT
1.
EXPORT VLAANDEREN – vanaf 1 juli FLANDERS INVESTMENT AND TRADE (FIT)
1.1
FINANCIELE TUSSENKOMSTEN VAN EXPORTGERICHTE INITIATIEVEN – KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN
Inhoud steunmaatregel Export Vlaanderen heeft van de Vlaamse regering de opdracht gekregen om de exportinitiatieven van het Vlaamse bedrijfsleven te ondersteunen, te begeleiden en te stimuleren. Eén van de middelen bij uitstek daartoe is het toekennen van subsidies voor exportbevorderende initiatieven. Op 20 april 2001 heeft de Vlaamse regering een nieuw besluit goedgekeurd dat de voorwaarden en de regels vaststelt inzake de toekenning van subsidies. De reglementering, die zich specifiek richt naar kleine en middelgrote ondernemingen, kadert in de Europese regelgeving inzake de de minimis. Het belangrijkste doel van de subsidieregeling is dat onze exporteurs voor hun goederen en diensten ook afzet zouden zoeken buiten de Europese Economische Ruimte (de lidstaten van de Europese Unie, Noorwegen, Liechtenstein en IJsland vormen samen de EER). Het steunbedrag wordt voor de meeste initiatieven forfaitair berekend en uitbetaald. Export Vlaanderen kent subsidies toe ten belope van 50% van de aanvaarde kosten. Begunstigden Kleine en middelgrote ondernemingen* die een exploitatiezetel hebben in het Vlaamse Gewest. * Dit zijn bedrijven die aan de volgende voorwaarden voldoen: - er werken maximaal 250 werknemers; - de onderneming heeft of een jaaromzet van maximaal 50 miljoen euro, of een balanstotaal van maximaal 43 miljoen euro; - niet meer dan 25% van het kapitaal of van de stemrechten zijn in handen van één onderneming of van verscheidene ondernemingen die niet aan deze definitie beantwoorden. Projecten Subsidiabele initiatieven De volgende initiatieven komen in aanmerking: - individuele prospectiereizen en groepszakenreizen; - de deelname aan internationale beurzen in het buitenland; - de aankoop van een lastenboek; - de deelname aan een door Export Vlaanderen erkend opleidingsprogramma; - de oprichting van een prospectiekantoor.
Diversen Algemene voorwaarden De belangrijkste voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidiëring zijn: - de goederen of diensten, waarvoor prospectie wordt gedaan, moeten in het Vlaamse Gewest geproduceerd, verwerkt en/of gepresteerd worden. Zijn uitgesloten van steun: de traders en handelsmaatschappijen die niet voor eigen rekening of risico werken maar op commissieloon; de sector van de banken, de verzekeringssector, de vastgoedsector, de openbare besturen en de ondernemingen waarvan het aandelenkapitaal voor meer dan 50% in handen is van de overheid; - de activiteiten waarvoor steun wordt gevraagd moeten gericht zijn op de export naar landen die gelegen zijn buiten de Europese Economische Ruimte, uitgezonderd de deelname aan internationale beurzen in het buitenland en de deelname aan opleidingsprogramma's;
-
de activiteiten moeten gericht zijn op nieuwe markten, waar de onderneming geen of een beperkte afzet realiseert.
Aanvraagprocedure Algemeen gesproken moet de volledige aanvraag uiterlijk 15 kalenderdagen voor de aanvang van de actie ingediend worden bij de centrale zetel van Export Vlaanderen te Brussel of via de website www.export.vlaanderen.be . De algemeen directeur van de instelling beslist in naam van de minister over de toekenning van de subsidie. De uitbetalingen gebeuren op basis van een verslag en bewijsstukken.
Aanvullende inlichtingen Export Vlaanderen - FIT Gaucheretstraat 90 1030 Brussel Tel.: 02/504.87.11 Fax: 02/504.88.99 E-mail:
[email protected] Website: http://www.export.vlaanderen.be
2.
AGENTSCHAP VOOR DE BUITENLANDSE HANDEL
Inhoud steunmaatregel De activiteiten ontwikkeld door de Belgische Dienst voor de Buitenlandse Handel (BDBH) - een parastatale instelling die tot taak had de uitvoer van Belgische en Luxemburgse producten, technieken en diensten te bevorderen – werden afgeschaft in de loop van 2003, ingevolge de zogenaamde Lambermontakkoorden en meer in het bijzonder ingevolge de Bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en gemeenschappen van 13 juli 2001. Evenwel werd op basis van het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gewesten op 24 mei 2002, een Agentschap voor Buitenlandse Handel opgericht. Begunstigden Het Agentschap functioneert als een kenniscentrum voor de gewestelijke instellingen. Projecten De opdrachten van het Agentschap voor Buitenlandse Handel zijn vastgelegd in het samenwerkingsakkoord en zijn complementair met de diensten van de gewestelijke exportbevorderende instanties. Zijn bevoegdheden komen grosso modo op het volgende neer : -
het ontwikkelen en verspreiden van informatie, studies en documentatie over buitenlandse markten, onder meer met betrekking tot buitenlandse handelswetgeving en -reglementering en handelsstatistieken;
-
overige diensten: · beheer van een databank van exporteurs. Via het systeem van selectieve infopmatieverspreiding kunnen de exporteurs snel en gericht worden geïnformeerd over aangelegenheden en acties die hun aanbelangen of interesseren, waaronder buitenlandse handelsvoorstellen en openbare aanbestedingen in het buitenland; · taken van gezamenlijk belang waartoe de Raad van Bestuur van het Agentschap unaniem beslist.
-
de organisatie van gezamenlijke handelsmissies onder voorzitterschap van ZKH Prins Filip, op initiatief van één of meer gewesten en op vraag van de federale overheid. De gewesten worden nauw bij de voorbereiding van deze zendingen betrokken en staan in voor een deel van het programma. De inschrijvingen gebeuren trouwens via de gewesten. Zendingen 2005-2006: India 12-19 maart 2005, Japan 11-18 juni 2005, Brazilië 19-25 november 2005, Z. Afrika: 1ste semester 2006, Russische Federatie: 1ste semester 2006, Bulgarije: 2de semester 2006, Iran: 2de semester 2006.
Aanvullende inlichtingen Agentschap voor Buitenlandse Handel Montoyerstraat 3 1000 Brussel Tel.: 02/206 35 11 Fax: 02/203 18 12 E-mail:
[email protected] Website: http://www.abh-ace.be
3.
NATIONALE DELCREDEREDIENST - EXPORTKREDIETVERZEKERING
Inhoud steunmaatregel De Nationale Delcrederedienst is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid. De Nationale Delcrederedienst heeft tot doel de internationale economische betrekkingen te bevorderen door het verzekeren van risico’s verbonden aan export, import en investeringen in het buitenland. De Nationale Delcrederedienst werkt onder staatsgarantie, behalve voor transacties die gewoonlijk verzekerd worden door maatschappijen die niet voor rekening of met de garantie van de Staat werken. Alle exporttransacties komen voor verzekering in aanmerking: levering van consumptiegoederen, kapitaalgoederen of industriële installaties, maar ook de meest diverse contracten, zoals dienstverleningscontracten, verkoop van immateriële goederen (bijvoorbeeld licenties) en knowhow, engineeringcontracten, enzovoort. GEDEKTE RISICO’S - Commercieel risico De dekking van dit soort risico behoedt de verzekerde voor het in gebreke blijven van een buitenlandse debiteur. Zij heeft betrekking op insolventie (faillissement of gerechtelijk akkoord), maar ook op situaties waar de debiteur niet in staat is zijn verplichtingen na te komen of zich zonder wettige reden daaraan onttrekt. - Politiek risico (en daarmee gelijkgestelde risico's) Hieronder verstaat men alle gebeurtenissen die zich in het buitenland voordoen en die voor de verzekerde of de debiteur overmacht vormen (politieke gebeurtenissen, deviezenschaarste, overheidsmaatregelen enz.). VERZEKERDE SCHADE - Resiliatie De verzekering van resiliatieschade dekt de gevallen waar de buitenlandse afnemer het contract verbreekt voordat de goederen zijn geleverd of de voorwaarden niet vervult die nodig zijn voor de uitvoering van het contract. - Schade uit hoofde van non-betaling De verzekering van het betalingsrisico heeft betrekking op het risico dat de exporteur geen betaling ontvangt van vorderingen die uit het contract voortvloeien.
Begunstigden Alle ondernemingen komen in aanmerking. Er zijn geen uitgesloten categorieën of sectoren. Diversen GEOGRAFISCHE DEKKING De geografische dekking omvat de hele wereld. Met andere woorden, de kredietverzekeringspolissen van de Nationale Delcrederedienst en zijn dochteronderneming Delcredere NV voor kortlopend, middellang en langlopend krediet, dekken zowel de verkopen op de thuismarkt als de uitvoer naar lidstaten van de OESO en de landen die niet behoren tot de OESO. VERZEKERDE TRANSACTIES Kredietverzekering heeft betrekking op consumptie- of kapitaalgoederen, halffabrikaten, industriële projecten, aannemingswerken, consignatiezendingen, verkoop van technologie en knowhow of dienstverlening in het algemeen. De manieren waarop de exporttransacties kunnen worden gefinancierd, zijn verscheiden: leverancierskrediet, financieringskrediet, kaderkrediet, documentair krediet, leasing enz…
De Nationale Delcrederedienst en zijn dochteronderneming Delcredere NV dekken zowel kortlopende kredieten (minder dan 2 jaar) als middellange (2 tot 5 jaar) of langlopende kredieten (meer dan 5 jaar). Ze verzekeren ook speciale transacties met contante betaling. Die gaan hoofdzakelijk om aannemingswerken of engineering met een ruime uitvoeringstermijn, maar die betaalbaar zijn naargelang ze worden uitgevoerd. Bij contante betaling of leverancierskrediet is de polishouder de exporteur. Bij een financieringskrediet wordt een verzekering voor de dekking van het betalingsrisico afgegeven aan de bank die de financiering toestaat en wordt met de exporteur een aanvullend contract gesloten voor het resiliatierisico. Voorts kan het recht op schadevergoeding op verzoek van de verzekerde worden overgedragen aan een derde. Opgemerkt zij dat de mogelijkheid om de rechten uit de polis over te dragen aan een bank de financiering van de transactie vergemakkelijkt. VERZEKERINGSVORMEN De exporttransacties worden verzekerd in het kader van globale overeenkomsten waarover de verzekerde en de Nationale Delcrederedienst moeten onderhandelen. De verzekeringsgang begint met het natrekken van de solventie van de cliënten en de landen waar die gevestigd zijn. De tweede stap betreft de bijstand bij het integrale incasso van de verzekerde vorderingen wanneer zij onbetaald blijven. Daarop volgt de vergoeding van de verzekerde wanneer het incasso niet geslaagd is.
-
Verzekeringspolissen voor transacties met financiering op korte termijn
Alle polissen zijn globale polissen in die zin dat zij alle contracten die ter verzekering moeten worden aangeboden en de te dekken risico’s omvatten. Die polissen berusten op kredietlimieten die worden vastgesteld voor elke debiteur en op periodieke declaraties van de gerealiseerde transacties. Meestal gaat een premietarief of een eenmalige premie bij de polis. · Globale polis Delcredere Deze polis kan worden gesloten door elke onderneming die in een lidstaat van de Europese Unie gevestigd is. · Multinationalpolis Delcredere Deze polis is bestemd voor alle multinationale ondernemingen ongeacht hun activiteit, het aantal dochterondernemingen en het land waar die gevestigd zijn. De multinational zelf of zijn dochtermaatschappij kunnen de polis sluiten. · Globale polis Delcredere voor geconfirmeerde documentairekredieten Deze verzekering is meer specifiek bestemd voor de banken en dekt hen in het kader van de confirmatie van documentaire kredieten tegen het risico dat hun garantie wordt opgevorderd uit hoofde van non-betaling vanwege de emitterende buitenlandse bank.
-
Verzekeringspolissen voor speciale transacties met contante betaling en met middellang en langlopend krediet gefinancierde transacties
Voor elk contract wordt op maat van de exporteur een polis opgesteld waarin de bijzondere verzekeringsvoorwaarden en de premies worden bepaald. Die polissen worden afgegeven in het kader van een globale conventie waaronder alle contracten die ter verzekering moeten worden aangeboden en de algemene verzekeringsvoorwaarden worden omschreven. Tijdens de onderhandelingen kan de exporteur een advies of een verzekeringsbelofte krijgen; de belofte geldt als een vaste verzekeringsverbintenis.
·
Bijkomende verzekeringen:
Bankgaranties tot dekking van de verplichtingen van de verzekerde (vooruitbetalingsgarantie, uitvoeringsgarantie enz.) De verzekering dekt de willekeurige opvordering van deze garanties of de opvordering die te wijten is aan politieke en daarmee gelijkgestelde risico’s.
· Inschrijvingsgaranties Buiten de bovengenoemde risico’s dekt de verzekering de opvordering die te wijten is aan de weigering van de exporteur om het contract te sluiten wanneer de Nationale Delcrederedienst besluit geen contractdekking te verlenen wegens de verslechtering van het risico. · Aannemersmateriaal De verzekering dekt de vernieling of het bezitsverlies dat te wijten is aan politieke en darmee gelijkgestelde risico’s. · Consignatie- en tentoonstellingsgoederen, bruikleen- of stukwerkcontracten De verzekering dekt de aantasting van het eigendomsrecht die te wijten is aan het in gebreke blijven van de medecontractant van de verzekerde of de onmogelijkheid voor de verzekerde om zijn eigendomsrecht tegenover derden te laten gelden. Zij dekt ook de vernieling of het bezitsverlies dat te wijten is aan politieke en darmee gelijkgestelde risico’s. · Fluctuatie in de wisselkoersen van vreemde valuta’s Dekking van het koersrisico Wanneer de transactie betaalbaar is in een vreemde valuta, kan de verzekerde zich indekken tegen een devaluatie ten opzichte van de euro. Als tegenprestatie ontvangt de Nationale Delcrederedienst de koerswinst wanneer de valuta is opgewaardeerd. De gedekte valuta’s zijn: USD, CAD, AUD, JPY, GBP, NOK, DKK, SEK, CHF en HKD. Inzake de vrijelijk converteerbare Arabische valuta’s die gebonden zijn aan de USD, draagt de verzekerde het risico van fluctuatie van die valuta’s ten opzichte van de USD. Het contract treedt in werking op de dag waarop de vaste offerte wordt ingediend of wanneer het contract wordt gesloten. Dekking in deviezen en wederindekking op termijn Wanneer de exporteur een schuld in een buitenlandse valuta aangaat, kan hij bij schadegeval een vergoeding in diezelfde valuta verkrijgen of de tegenwaarde in euro. De dekking in deviezen heeft betrekking op het betalingsrisico wanneer de schuld voortvloeit uit de financiering van de lening in deviezen die aan de debiteur is verleend. Wederindekking op termijn heeft daarentegen betrekking op het resiliatierisico wanneer de schuld volgt uit de termijnverkoop van de deviezen die voortkomen uit het exportcontract. Onder deze dekkingen kunnen de verzekerden ongeacht de koers altijd hun valutaverplichtingen nakomen. · Inconvertibiliteit van de valuta van het land van de debiteur Landen spannen zich almaar meer in om hun nationale valuta op te leggen ter betaling van transacties die niet op middellange of lange termijn zijn gefinancierd. De dekkingsvoorwaarden voor het converteringsrisico op lokale valuta (m.i.v. de premies) zijn aangepast aan de verschillende soorten transacties – courante transacties of speciale transacties – en aan de mate waarin de valuta’s van de debiteurlanden converteerbaar zijn. · Verzekering van investeringen in het buitenland De Nationale Delcrederedienst verleent dekking tegen het politieke risico verbonden aan investeringen in het buitenland. De polis dekt het risico dat de verzekerde de beschikkingsmacht over zijn investering verliest, dat hij geen betaling of transfer kan verkrijgen van de bedragen die hem toekomen en dat de overheid van het gastland haar contractuele verbintenissen niet nakomt (breach of contract). Die verzekering geldt voor kapitaalsparticipaties, leningen en waarborgen die aan buitenlandse ondernemingen zijn toegestaan. · Prefinanciering van importtransacties Wanneer een prefinanciering een voorschot vertegenwoordigt in het kader van een Belgisch importcontract (meestal voor grondstoffen), kan de Nationale Delcrederedienst het risico van nietterugbetaling van dat voorschot verzekeren. Dat voorschot kan worden toegestaan aan de buitenlandse verkoper door de Belgische importeur (handelsprefinanciering)of zijn bank (bankprefinanciering).
· Marktactiviteiten Onder voorwaarden die zijn afgestemd op de marktvoorwaarden kan de Nationale Delcrederedienst ook risico’s dekken die verbonden zijn aan internationale transacties waarbij Belgische operatoren betrokken zijn (banken die deelnemen aan de syndicering van leningen ter financiering van hoofdzakelijk buitenlandse projecten, of ook traders die buitenlandse import prefinancieren). De samenwerking tussen de banken en de Nationale Delcrederedienst valt onder een gentlemen’s agreement waaronder de gedragslijn van het partnerschap is vastgelegd, o.a. een evenwichtige risicoportefeuille aanbieden, volledige doorzichtigheid van informatie en vergoedingen alsook selectienormen. De Nationale Delcrederedienst oefent deze marktactiviteit aanvullend uit. Voor die transacties kan alleen maar een beperkt gedeelte van zijn dekkingscapaciteit worden aangesproken, aangezien het grootste gedeelte bij voorrang naar de traditionele Delcredereactiviteit gaat. Daarenboven zijn risico’s op de meest riskante landenklassen uitgesloten en zijn maximumbedragen per transactie en per tegenpartij vastgesteld. Ten slotte kan de Nationale Delcrederedienst zich niet verbinden voor een groter aandeel dan dat van de betrokken Belgische operator. · Uitgifte van borgtochten De borgtocht is een onherroepelijke verbintenis van de dochteronderneming van de Nationale Delcrederedienst die aan de begunstigde de betaling van een bepaalde som verzekert als een contractuele verplichting door de medecontractant niet wordt nageleefd. De dochteronderneming van de Nationale Delcrederedienst kan borgtochten uitgeven voor rekening van Belgische ondernemingen die actief zijn in het buitenland ten gunste van diverse aanvragers: - douanegarantie: importeurs, internationale expeditiebedrijven, ... moeten douanerechten betalen voor hun invoer-, transit- of opslagtransacties. Als er een uitstel van betaling voor deze douanerechten werd toegestaan of als de douanerechten niet onmiddellijk opeisbaar zijn, eisen de douanediensten dat er een borgtocht wordt aangelegd. Deze borgtocht heeft betrekking op het bedrag van de douanerechten dat voor de goederen verschuldigd is. Als de douanerechten op de vervaldag nog niet zouden zijn betaald, doet de douane een beroep op de borgtocht van de Nationale Delcrederedienst. - borgtocht voor transport: volgens de voorschriften van FOD Mobiliteit en Transport, moet er een borgtocht worden aangelegd om het bedrag van de lopende transportvergunningen te dekken. FOD of bepaalde schuldeisers kunnen een beroep doen op de borgtocht als gerechtelijk wordt vastgesteld dat de transporteur in financiële moeilijkheden verkeert.
Aanvullende inlichtingen Nationale Delcrederedienst Montoyerstraat 3 1000 Brussel Tel.: 02/788 88 00 Fax: 02/788 88 10 E-mail:
[email protected] Website: http://www.ondd.be Voor de verzekering van traditionele middellange en langlopende exportkredieten, speciale transacties, markttransacties, confirmatie van documentaire kredieten en directe investeringen in het buitenland: Walter Blom -
[email protected] Dominique Meessen -
[email protected] Nele De Peuter -
[email protected] Voor de verzekering van kredieten met een looptijd van minder dan twee jaar, beheerd onder een polis die is afgegeven aan een exporteur of een importeur en voor het stellen van douanegaranties of voor transportgaranties: Eric Joos -
[email protected] Sylvie Hirn -
[email protected] Christian Declerck -
[email protected]
4.
FINEXPO – COMITE VOOR DE FINANCIELE ONDERSTEUNING VAN DE EXPORT
4.1
STABILISERING VAN DE RENTEVOET
Inhoud steunmaatregel De federale ministerraad heeft op 22 mei 1997 de oprichting van FINEXPO (Comité voor de financiële ondersteuning van de export) goedgekeurd. Dat Comité zal zowel Copromex (Comité voor de Bevordering van de uitvoer van Belgische uitrustingsgoederen) als het Interdepartementaal Comité voor de staatsleningen bevatten en bepaalde taken ervan overnemen. Eén van deze taken is het tegemoetkomen in de rentelasten die voortvloeien uit de financiering van de export om de Belgische exporteurs in staat te stellen het hoofd te bieden aan de buitenlandse concurrenten. Dat kan onder andere door te zorgen voor een stabilisering van de rentevoeten. Begunstigden Kleine, middelgrote en grote ondernemingen komen in aanmerking voor een stabilisering van de rentevoet. Projecten Volgend project komt in aanmerking: - uitvoer van uitrustings- en investeringsgoederen. Aanvraagprocedure Om een stabilisering van de rentevoet te bekomen moet de exporteur een officiële aanvraag indienen bij Finexpo. Hij vult hiervoor het gemeenschappelijk aanvraagformulier Finexpo – Delcredere in. Dat moet gebeuren vóór de ondertekening van het commercieel contract. Het officiële aanvraagformulier kan gevonden worden op de website van Finexpo (http://www.finexpo.be). Uit die aanvraag moet blijken dat de exporteur in concurrentie is met andere buitenlandse leveranciers en dat hij, om de concurrentie het hoofd te kunnen bieden, nood heeft aan een stabilisering van de rentevoet. Na een grondig onderzoek zal Finexpo advies uitbrengen aan de minister bevoegd voor de Buitenlandse Handel. De minister zal dan beslissen over de toekenning van de rentestabilisatie. Als er sprake is van een krediet van meer dan 25.000.000 euro, dan is het principieel akkoord van de ministerraad vereist. Vervolgens krijgt de beslissing over de toekenning van de rentestabilisatie concreet vorm door de uitgifte van een belofte die een bepaalde uitgangsrentevoet (CIRR-rente) voor een periode van vier maanden waarborgt, te rekenen vanaf de datum van ondertekening voor akkoord door de minister. Indien de transactie binnen deze termijn wordt afgesloten, wordt aan de exporteur bij ministerieel besluit de rentestabilisatie definitief toegekend. Indien de transactie niet binnen deze termijn wordt afgesloten, kan de belofte – mits schriftelijke aanvraag – verlengd worden met telkens vier maanden. Indien een exporteur of zijn bankier een financiering in vreemde deviezen moet aanvaarden, garandeert Finexpo een vaste rentevoet op het krediet dat aan de buitenlandse partij toegekend wordt voor de financiering van het uitvoerkrediet. Deze waarborg is van kracht wanneer de bank gebruik maakt van leningen op de eurodeviezenmarkt, waarbij de rentevoet op iedere vervaldag vastgesteld wordt. De vaste rentevoet die aan de koper wordt gegarandeerd, is de commerciële intrest-referentievoet voor deviezen, kortweg CIRR genoemd (Commercial Interest Reference Rate). Deze CIRR-rentevoeten worden maandelijks door het secretariaat van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) vastgesteld en meegedeeld aan de lidstaten. Finexpo neemt bij elke semestriële aflossing het verschil ten laste tussen de gestabiliseerde rentevoet en de rentevoet waartegen de bank zich de deviezen aanschaft op de eurodeviezenmarkt, indien deze hoger is dan de
CIRR-rente. Indien de rentevoet waartegen de bank zich de deviezen aanschaft lager is dan de CIRR-rente, dan wordt het verschil gestort aan de schatkist.
Aanvullende inlichtingen Finexpo Karmelietenstraat 19 1000 Brussel Tel.: 02/501.82.53 - 02/501.89.78 - 02/501.83.98 Fax: 02/501.88.27 Website: http://www.finexpo.be
4.2
INTRESTBONIFICATIES
Inhoud steunmaatregel Naast de gewone rentestabilisaties kent Finexpo intrestbonificaties (vroeger supersubsidies) toe. Daardoor garandeert Finexpo een zeer lage rentevoet die een giftelement van minstens 35% respecteert. Bonificatiedossiers kunnen enkel in euro ingediend worden en moeten aan dezelfde eisen voldoen als de leningen van staat tot staat (commerciële niet-leefbaarheid van het project, ontwikkelingsrelevantie,…). De intrestbonificatie wordt toegekend aan projecten in de ontwikkelingslanden. Een aanbeveling van het DACcomité van de OESO stelt dat alle hulp aan Minst- Ontwikkelde-Landen ongebonden moet zijn. Projecten in de Minst-Ontwikkelde-Landen komen daardoor niet meer in aanmerking voor een intrestbonificatie aangezien dit instrument gedefinieerd wordt als gebonden hulp. Begunstigden Kleine, middelgrote en grote ondernemingen komen in aanmerking voor een intrestbonificatie. Projecten Volgend project komt in aanmerking: - uitvoer van uitrustings- en investeringsgoederen naar ontwikkelingslanden (niet naar de MinstOntwikkelde-Landen); - het project mag niet commercieel leefbaar zijn. Aanvraagprocedure Om een intrestbonificatie te bekomen moet de exporteur een officiële aanvraag indienen bij Finexpo. Na een grondig onderzoek zal Finexpo advies uitbrengen aan de minister bevoegd voor de Buitenlandse Handel. De minister zal dan beslissen over de toekenning van de intrestbonificatie. Vervolgens krijgt de beslissing over de toekenning van de intrestbonificatie concreet vorm door de uitgifte van een belofte die een minimum uitgangsrentevoet waarborgt gedurende 1 jaar, te rekenen vanaf de datum van ondertekening voor akkoord door de minister. Indien de transactie binnen deze termijn wordt afgesloten, wordt aan de exporteur bij ministerieel besluit de intrestbonificatie definitief toegekend. Indien ze niet binnen deze termijn wordt afgesloten kan ze mits schriftelijke aanvraag tweemaal verlengd worden met telkens één jaar.
Aanvullende inlichtingen Finexpo Karmelietenstraat 19 1000 Brussel Tel.: 02/501.82.53 - 02/501.89.78 - 02/501.83.98 Fax: 02/501.88.27 Website: http://www.finexpo.be
4.3
INTRESTBONIFICATIE MET AANVULLENDE GIFT
Inhoud steunmaatregel In de Programmawet die goedgekeurd werd op 24 december 2002 is de mogelijkheid voorzien voor Finexpo “tot het toekennen van een aanvullende gift ten belope van ten hoogste 50% van de kredietverzekeringspremie”. Doel van dit nieuwe instrument is via de aanvullende gift de terugbetalingsperiode te verminderen en alsook de daarmee gepaard gaande Delcrederepremie, die vooral hoog is voor landen geklasseerd in categorie 5 en 6. De gift en de intrestbonificatie dienen samen een concessioneel element van ten minste 35% te respecteren. De berekening van de gift gebeurt in nauw overleg tussen Finexpo en de Nationale Delcrederedienst. Voor de intrestbonificatie garandeert Finexpo een zeer lage rentevoet die - samen met de gift - een concessioneel element van minstens 35% respecteert. Bonificatiedossiers met aanvullende gift kunnen enkel in euro ingediend worden en moeten aan dezelfde eisen voldoen als de leningen van staat tot staat en intrestbonificaties (commerciële nietleefbaarheid van het project, ontwikkelingsrelevantie,…). De intrestbonificatie met aanvulllende gift wordt toegekend aan projecten in ontwikkelingslanden die behoren tot categorie 5 en 6 bij de Nationale Delcrederedienst (na te gaan via de website: http://www.delcredere.be). Begunstigden Kleine, middelgrote en grote ondernemingen komen in aanmerking voor een intrestbonificatie met aanvullende gift. Projecten Volgend project komt in aanmerking: - uitvoer van uitrustings- en investeringsgoederen naar ontwikkelingslanden (niet naar de MinstOntwikkelde-Landen); - het project mag niet commercieel leefbaar zijn. Aanvraagprocedure Om een intrestbonificatie met aanvullende gift te bekomen moet de exporteur een officiële aanvraag indienen bij Finexpo. Na een grondig onderzoek zal Finexpo advies uitbrengen aan de minister bevoegd voor de Buitenlandse Handel. De minister zal dan beslissen over de toekenning van de intrestbonificatie met aanvullende gift. Vervolgens krijgt de beslissing over de toekenning van de intrestbonificatie met aanvullende gift concreet vorm door de uitgifte van een belofte die een minimum uitgangsrentevoet waarborgt gedurende 1 jaar, te rekenen vanaf de datum van ondertekening voor akkoord door de minister. Indien de transactie binnen deze termijn wordt afgesloten, wordt aan de exporteur bij ministerieel besluit de intrestbonificatie met aanvullende gift definitief toegekend. Indien ze niet binnen deze termijn wordt afgesloten kan ze mits schriftelijke aanvraag tweemaal verlengd worden met telkens één jaar.
Aanvullende inlichtingen Finexpo Karmelietenstraat 19 1000 Brussel Tel.: 02/501.89.78 - 02/501.83.98 – 02/501.82.53 Fax: 02/501.88.27 Website: http://www.finexpo.be
4.4
LENINGEN VAN STAAT TOT STAAT
Inhoud steunmaatregel Staatsleningen worden door België toegekend aan ontwikkelingslanden met het oog op de concessionele financiering van de export van Belgische uitrustingsgoederen en aanverwante diensten. De staatsleningen beogen zodoende een dubbel doel: enerzijds bijdragen tot de ontwikkeling in de begunstigde landen en anderzijds de ondersteuning van de Belgische economie door de bevordering van de Belgische verre export. Sinds 1 januari 2002 zijn de Staatsleningen voor de Minst-Ontwikkelde-Landen (MOL) ongebonden. Enkel projecten met een bedrag kleiner dan 700.000 Speciale Trekkingsrechten (STR) komen nog in aanmerking voor gebonden hulp. Aanvraagprocedure De staatsleningen worden aan zeer concessionele voorwaarden toegekend: de krediettermijn bedraagt 30 jaar met een gratieperiode van 10 jaar. De intrest bedraagt 0 of 2% afhankelijk van het BNP/capita van de begunstigde landen. De staatsleningen worden omwille van het grote schenkingsdeel als ontwikkelingshulp erkend door het DAC-comité van de OESO. De staatsleningen worden bijna altijd gecombineerd met commerciële leningen. Er is dus meestal sprake van een ‘gemengde financiering’. De vraag voor een staatslening moet officieel aan het secretariaat van het Finexpo-comité voorgelegd worden. Gebonden hulp Voor projecten in niet-MOL of projecten met een bedrag kleiner dan 700.000 STR in MOL die in aanmerking komen voor een Lening van Staat tot Staat moeten de geïnteresseerde Belgische bedrijven een aanvraag indienen bij het secretariaat van Finexpo en de officiële vragenlijst toesturen (zoals voor intrestbonificaties). De geleverde antwoorden moeten toelaten onder andere de economische en ontwikkelingsrelevantie te onderzoeken van de Staatslening voor het begunstigde land. Ongebonden hulp Grotere projecten in MOL (meer dan 700.000 STR) worden via een specifieke vragenlijst ingediend door de overheid van het geïnteresseerde land of door een organisme in dat land dat staatsgarantie geniet.
Aanvullende inlichtingen Thesaurie Kunstlaan 30 1040 Brussel Tel.: 02/233.74.24 Fax: 02/233.70.83 Finexpo Karmelietenstraat 19 1000 Brussel Tel.: 02/501.84.90 – 02/501.82.53 Fax: 02/501.88.27 Website: http://www.finexpo.be
5.
MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP - TER BESCHIKKING STELLEN VAN VLAAMSE UITRUSTINGSGOEDEREN
Inhoud steunmaatregel Ter bevordering van de Vlaamse export werd door de Vlaamse regering op 26 oktober 1994 het besluit tot het ter beschikking stellen van Vlaamse uitrustingsgoederen goedgekeurd. Op 11 februari 2000 werd het door de Vlaamse regering voor een tweede maal bijgestuurd en voor onbepaalde duur verlengd. Uitrustingsgoederen zijn machines of uitrusting met hoge stukwaarde voor gebruik in een fabricageproces of in productie of handel of andere kapitaalgoederen. Vlaamse uitrustingsgoederen mogen in principe niet meer dan 30% goederen van buitenlandse oorsprong bevatten. Dit percentage wordt op 40% gebracht indien het uitsluitend goederen met oorsprong uit de Europese Unie betreft. De uitrustingsgoederen moeten door de aanvrager rechtstreeks aan de eindgebruiker geleverd worden. Subsidies kunnen niet worden toegekend voor de levering van militaire goederen, schepen, vliegtuigen, kernenergiecentrales en landbouwproducten. Begunstigden -
Kleine en middelgrote ondernemingen die gevestigd zijn in het Vlaamse Gewest komen in aanmerking voor steun. KMO's worden als volgt gedefinieerd: . maximaal 250 werknemers tellen; . de onderneming heeft een jaaromzet van maximaal 50 miljoen euro, of heeft een balanstotaal van maximaal 43 miljoen euro; . de onderneming voldoet aan de voorwaarden van een zelfstandige onderneming, een partneronderneming of een verbonden onderneming (cfr. Aanbeveling van de Europese Commissie 2003/361/8EG).
Steun Een onderneming kan per land slechts één subsidie krijgen binnen een periode van drie jaar. De subsidies kunnen niet worden toegekend als uit een beslissing of handeling van de overheid blijkt dat de betrekkingen met het land waarop de uitvoer gericht is, verbroken zijn, geschorst zijn of ernstig in het gedrang komen. Landen die zich in een oorlogssituatie bevinden of landen waartegen internationale sancties zijn uitgevaardigd, zijn uitgesloten van steun. Per jaar kan eenzelfde bedrijf slechts voor twee dossiers een subsidie ontvangen. Uitrustingsgoederen kunnen ter beschikking gesteld worden voor export naar landen, toegelaten volgens de OESO-concensus (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). De steun is bepaald op 35% van het contractbedrag. Voor de gewone ontwikkelingslanden mag het contractbedrag maximum 740.0000 euro bedragen. Voor de Minst-Ontwikkelde-Landen is de steun bepaald op 50% van het contractbedrag. Voor de MOLlanden mag het contractbedrag maximum 495.000 euro bedragen. De steun wordt in twee schijven uitbetaald. Een eerste schijf van 75% wordt uitbetaald na voorlegging van bewijsstukken waaruit blijkt dat het goed daadwerkelijk geleverd is. De tweede schijf van 25% wordt uitbetaald bij het bewijs van installatie of van werking en op voorwaarde dat het evaluatierapport naar de administratie is gestuurd. Diversen Bij de beoordeling worden volgende criteria onderzocht: - het project is niet haalbaar op commerciële voorwaarden mede gelet op de potentiële koopkracht van de buitenlandse koper; - het project heeft invloed op de tewerkstelling bij de aanvrager; - de onderneming staat in concurrentie met andere aanbieders; - het project verhoogt de marktkansen van de aanvrager in het land of de regio in kwestie.
Inhoudelijke en budgettaire wijzigingen aan het project moeten door de aanvrager aan de administratie worden gemeld. Elke wijziging moet door de administratie voorafgaandelijk worden goedgekeurd. Indien een project volledig of gedeeltelijk wordt stopgezet, moet de aanvrager dat eveneens onmiddellijk melden aan de administratie. Het aanvraagformulier en de landenlijst zijn te vinden op http://www.vlaanderen.be/economie.
Aanvullende inlichtingen Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Europa Economie Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/553.37.31 (Elke Tiebout) – 02/553 39.96 (David Grzegorzewski) Fax: 02/502.47.02 E-mail:
[email protected] E-mail:
[email protected]
6.
JAPAN EN DE EUROPESE UNIE - EXPROM
Inhoud steunmaatregel Sinds 1979 moedigt de Europese Commissie Europese bedrijven aan om te investeren in de Japanse markt. Daarvoor zette de Commissie een reeks initiatieven op om de export naar Japan te stimuleren. Deze exportsteunende maatregelen worden ondergebracht onder de naam 'EXPROM'. Projecten Volgende activiteiten zijn in dit programma voorzien:
6.1
GATEWAY TO JAPAN
Dit programma richt zich naar bestaande KMO’s in de Europese Unie in de volgende sectoren: voeding en drank, medische sector, bouwmaterialen, informatietechnologieën en communicatie, milieutechnologieën, outdoor lifestyle, modeontwerpers voor jongeren. Bovendien moeten de KMO’s reeds exportervaring hebben en reeds exportmogelijkheden op de Japanse markt reëel achten. De Europese Commissie financiert en beheert Gateway to Japan maar binnen Eurochambres, het Europees Kamernetwerk, coördineert de Federatie der Kamers voor Handel en Nijverheid het programma voor België. Na twee succesvolle reeksen van exportpromotie startte in 2003 de derde fase van Gateway to Japan die loopt tot eind 2006.
EEN HANDELSMISSIE OP BEURS (TM OF TF) STAP VOOR STAP De rekrutering
De geïnteresseerde KMO vult het inschrijvingsformulier in en stuurt het op naar zijn Nationale Coördinator met een visitekaart, een brochure van het bedrijf en het product en een beknopte voorstelling van het bedrijf.
De selectie
De Europese Commissie en Eurochambres zijn belast met de selectie. De groepen bestaan uit 25 deelnemende bedrijven, verkozen uit de Europese kandidaten (45 voor Voeding en Drank).
De voorbereiding in Europa
Raad, opleiding, seminaries, ateliers, briefings voor personen en groepen; gepersonaliseerde diensten (vertalingen, marktresearch); contact met sectorexperten in Japan; een speciale sectie op de EU Gateway to Japan website met marktstudies en feedback van andere sectoren.
De missie naar Japan
Communicatie: perscommuniqué, persinformatie, interviews, uitnodigingen. 1activiteitenweek: briefing; studiebezoeken op de bedrijven of installaties; voorstelling van producten en Europese diensten, zakenafspraken. Logistieke en financiële ondersteuning: hotel (reservatie en bijdrage tot een bedrag van 1000 euro); individuele commerciële diensten (bijdrage tot een bedrag van 1,800 euro en 80% van de kosten die aan het bedrijf worden aangerekend); vertaling Engels/Japans tijdens de groepsevenementen; de catalogus van de Missie in het Japans waarin de profielen van alle Europese bedrijven weergegeven worden, hun producten en hun gegevens.
Na de missie
Gratis gebruik van het Jetro-kantoor in Tokyo.
Aanvullende inlichtingen: Europese Commissie Eenheid voor Betrekkingen met Japan, Korea, Australië en Nieuw-Zeeland Directoraat Generaal Externe Betrekkingen CHAR 14/143 – 1049 Brussel Tel.: 02/296.49.72 – Fax: 02/299.10.33 E-mail:
[email protected] Contactpersoon: dhr. Eric Hamelinck Website: http://www.gatewaytojapan.org Federatie der Kamers voor Handel en Nijverheid van België Fabienne Cleymans Kunstlaan 1-2 b10 1210 Brussel Tel.: 02/209.05 50 Fax: 02/209.05.68 E-mail:
[email protected]
6.2
EXECUTIVE TRAINING PROGRAMME
Dit programma biedt jaarlijks jonge kaderleden van Europese ondernemingen de kans om de Japanse markt te ontdekken. Via een stage, een taalcursus en een managementcursus, worden de jonge kaderleden wegwijs gemaakt in de Japanse markt. Om in aanmerking te komen moet de kandidaat burger zijn van de Europese Unie en gedurende de tijd in Japan volledig ondersteund worden door het moederbedrijf. Daarnaast zijn een universitair diploma en een grondige kennis van het Engels noodzakelijk. Meer informatie vindt u op volgende website: http://www.etp.org/japan/japintro.htm.
6.3
AD-HOC PROGRAMMA'S
EXPROM biedt ook ad-hoc programma's waarbij de Europese Commissie de marktstrategieën van Europese bedrijven in Japan ondersteunt. Het EU-Japan Centrum voor Industriële Samenwerking organiseert opleidingen en handelsmissies voor managers van de EU naar Japan. Meer info kunt u bekomen op volgende website: http://www.eujapan.com.
Aanvullende inlichtingen Voor algemene informatie rond Exprom kunt u terecht op volgend adres: Europese Commissie DG Buitenlandse Betrekkingen, Directie C Wetstraat 200 1040 Brussel Tel.: 02/299.00.96 Fax: 02/299.10.43 Website: http://europa.eu.int/comm/external_relations/japan/intro/exprom.htm
DEEL VII : EUROPESE STEUN
1.
DE STRUCTUURFONDSEN
De Europese Structuurfondsen hebben als doelstelling de sociaal-economische ongelijkheden in de Europese Unie weg te werken. Het gaat hierbij om het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) Afdeling Garantie en Oriëntatie en het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV). Het EFRO is erop gericht de regionale ongelijkheden binnen de EU te verminderen via economische projecten, vooral infrastructuurwerken en begeleiding van de economische ontwikkeling. Het ESF is uitgegroeid tot een beroepsopleidingsfonds en het EOGFL wil de aanpassing van de landbouwstructuur bevorderen, alsook de achterstand van bepaalde plattelandszones wegwerken. Het FIOV beoogt een coherent beleid inzake structuren van visserij en aquacultuur. Sinds de nieuwe hervorming van de Europese Structuurfondsen, goedgekeurd op 21 juni 1999, is het toekennen van steun verbonden aan 3 doelstellingen: Doelstelling 1 Doelstelling 1 is erop gericht de ontwikkeling en de structurele aanpassing te bevorderen van de armste regio's in de EU. Hieronder wordt verstaan, regio's waarvan het inkomen per inwoner minder dan 75% bedraagt van het gemiddelde in de Europese Unie. Vlaanderen bezit geen doelstelling 1-gebied. Doelstelling 2 Doelstelling 2 heeft betrekking op zones die met structurele problemen in verband met economische en sociale omschakeling te kampen hebben: zones met sociaal-economische veranderingen in de industrie en dienstensector, plattelandszones in achteruitgang, in moeilijkheden verkerende stedelijke gebieden en van de visserij afhankelijke zones in een crisissituatie. In het kader hiervan kunnen acties worden ondersteund door het EFRO, het ESF, het FIOV en het EOGFL. Wat Vlaanderen betreft werden de volgende gebieden als doelstelling 2-regio erkend voor de periode 2000-2006: - arrondissement Hasselt: Heusden-Zolder en delen van Beringen, Genk, Ham, Diepenbeek, Tessenderlo, Zutendaal en Sint-Truiden; - arrondissement Maaseik: delen van Lommel, Houthalen-Helchteren en Dilsen-Stokkem; - arrondissement Tongeren: Bilzen, Borgloon, Heers, Herstappe, Hoeselt, Kortessem, Tongeren, Voeren en delen van Maasmechelen; - arrondissement Turnhout: Balen, Mol en Dessel; - delen van de steden Antwerpen en Gent; - arrondissement Brugge: delen van Blankenberge, Brugge en Knokke; - arrondissement Oostende: delen van Bredene, Middelkerke, Oostende en De Haan; - arrondissement Veurne: delen van Nieuwpoort, De Panne en Koksijde. Doelstelling 3 Doelstelling 3 beoogt met de bijstand van het ESF het bevorderen van de aanpassing en modernisering van het beleid en de systemen op het vlak van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid. Deze doelstelling is van toepassing voor geheel Vlaanderen voor de periode 2000-2006.
Overgangsregeling ('Phasing out') Daarnaast kunnen de regio's, welke tijdens de periode 1994-1999 voor steun in aanmerking kwamen in het kader van doelstelling 2 (industriële reconversie) en doelstelling 5b (plattelandsontwikkeling) doch niet langer worden erkend in het kader van de nieuwe doelstelling 2, in aanmerking komen voor een overgangsregeling (zogenaamde 'phasing out'). Zij komen in aanmerking voor overgangssteun uit het EFRO gedurende de periode 2000-2005. Daarnaast kan in deze zones tot eind 2006 eveneens steun worden verleend door het ESF (doelstelling 3), het EOGFL (steun aan plattelandsontwikkeling) en het FIOV.
Dit betreft meer bepaald de resterende gemeenten in de (ex-)doelstelling 2-gebieden Limburg en Turnhout, de resterende gemeenten in het (ex-)doelstelling 5b-gebied Westhoek-Middenkust en het volledige (ex-) doelstelling 5b-gebied Meetjesland. Voor Limburg zijn dit: - arrondissement Hasselt: As, Leopoldsburg, Lummen, Nieuwerkerken, Opglabbeek, Hasselt, Zonhoven, en delen van Beringen, Diepenbeek, Genk, Ham, Sint-Truiden en Tessenderlo; - arrondissement Maaseik: Overpelt en delen van Dilsen-Stokkem, Houthalen-Helchteren en Lommel; - arrondissement Tongeren: delen van Maasmechelen. Voor het arrondissement Turnhout betreft dit de gemeenten Laakdal, Geel, Meerhout, Grobbendonk, Herentals, Olen, Herenthout, Turnhout, Kasterlee en Westerlo. Voor het Meetjesland zijn dit 5 gemeenten in het arrondissement Eeklo, namelijk: Assenede, Eeklo, Kaprijke, Maldegem en Sint-Laureins. Voor het Westhoek-Middenkust-Zeevisserijgebied zijn dit de volgende gemeenten: - arrondissement Diksmuide: Diksmuide, Houthulst, Lo-Reninge; - arrondissement Ieper: Ieper, Langemark-Poelkapelle, Poperinge, Zonnebeke; - arrondissement Veurne: Veurne en delen van Nieuwpoort; - arrondissement Oostende: Gistel, Oudenburg en delen van Bredene, Middelkerke en Oostende.
1.1
EUROPEES FONDS VOOR REGIONALE ONTWIKKELING (EFRO)
Inhoud steunmaatregel Het EFRO verleent subsidies voor de medefinanciering van ontwikkelingsacties in de erkende probleemgebieden. Dit gebeurt op basis van meerjarenprogramma's die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten (in casu: het Vlaamse Gewest) bij de Europese Commissie worden ingediend. Ze bestaan uit een samenhangend geheel van projecten, acties en maatregelen in diverse domeinen die elk een bijdrage leveren tot de economische ontwikkeling of omschakeling van het gebied waarvoor het programma is opgesteld. De Europese Commissie spreekt zich dus niet meer uit over individuele projecten. Wat Vlaanderen betreft, werden programma's opgesteld voor elk van de hierboven vermelde gebieden in het kader van doelstelling 2 en de overgangsregeling. In deze programma's worden prioriteiten en maatregelen voorzien. De individuele projecten die door de promotoren worden ingediend, moeten hieraan beantwoorden. Voor ieder programma beslist een comité op provinciaal niveau over de toekenning van EFRO-steun aan de individuele projecten. Deze toekenning gebeurt op basis van objectieve criteria die vooraf werden opgesteld. Begunstigden In principe komt iedere actie, uitgaand van de overheid of de private sector, die een bijdrage kan leveren tot de economische ontwikkeling of omschakeling van een gebied, in aanmerking voor EFRO-steun. Voorwaarde is wel dat zij past binnen het opgestelde programma en binnen het ter beschikking staande budget.
1.1.1
COMMUNAUTAIRE INITIATIEVEN
Naast de toekenning van de Europese steun via bovenvermelde prioritaire doelstellingen, stelt de Europese Commissie, op eigen initiatief, aan de lidstaten specifieke instrumenten voor om acties te ondersteunen die bijdragen tot het oplossen van de problemen met repercussies op Europees niveau. Deze instrumenten worden communautaire initiatieven genoemd. Voor de periode 2000-2006 gaat het binnen het EFRO om de volgende intiatieven:
1.1.1.1
INTERREG III
Aansluitend op de ervaringen van INTERREG I 1991-1993 en INTERREG II 1994-1999 en in het kader van de hervorming van de Europese Structuurfondsen m.b.t. de periode 2000-2006, werd beslist tot de verdere uitvoering van het communautair initiatief Interreg III. Het Interreg III-programma (2000 – 2006) omvat 3 luiken: -
INTERREG III A
Dit luik richt zich op het bevorderen van de grensoverschrijdende samenwerking welke uiteindelijk moet leiden tot een harmonieuze, sociaal-economische ontwikkeling van de grensregio’s. Daarbij wordt gestreefd naar een betekenisvolle impact op de integratie van deze gebieden en een grotere zichtbaarheid van de Europese eenwording bij de betrokken grensbevolkingen. De grensoverschrijdende ontwikkelingsstrategie in het kader van Interreg IIIA beoogt 2 belangrijke doelstellingen: - de eerste doelstelling is bij te dragen tot de toenadering tussen de bevolkingen en de ontwikkelingen van grensoverschrijdende diensten te bevorderen. De bijhorende actieterreinen willen de grensbevolking aanspreken door in te spelen op hun dagelijks leven in de ruime zin van het woord: gezondheid, transport, diensten, opleiding, economie, ICT, technologische innovatie,…; - de tweede doelstelling is het bevorderen van de duurzame ontwikkeling en van de gemeenschappelijk valorisatie van de grensoverschrijdende gebieden. De maatregelen die hiermee gepaard gaan, hebben de bedoeling om op een gecoördineerde en betekenisvolle manier tussen te komen op een pertinente
territoriale schaal, in de volgende domeinen: leefmilieu, toeristische of culturele ontwikkeling, plattelandsontwikkeling of ruimtelijke ordening. De programmaprioriteiten zijn gebaseerd op een analyse van de sterke en de zwakke punten van de respectievelijke Interreg IIIA-programmagebieden. Deze prioriteiten zijn: - ontwikkeling van de materiële infrastructuur (bevorderen van grensoverschrijdende bedrijventerreinen en mobiliteit,…); - stimuleren van de economische en wetenschappelijke/technische samenwerking (strategische netwerkvorming, innovatie, valorisatie van het toerisme als economisch hefboom,…); - bevorderen van het milieu (verbetering levenskwaliteit, belang landbouw, overstromingsproblematiek, afvalverwerking,…); - verbeteren van kwalificaties en de arbeidsmarkt (samenwerking van alle arbeidsmarktfactoren…); - bevorderen van de sociaal-culturele integratie (jongeren, gehandicapten, regionale culturele identiteit, gezondheidszorg, openbare diensten,…). In dit kader is Vlaanderen betrokken bij 4 grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden: •
Euregio Scheldemond
De grensoverschrijdende samenwerking in de Euregio Scheldemond is gericht op het benutten van de kansen die voortkomen uit de geografische ligging en de natuurlijke kenmerken van de Euregio. De aanpak is gericht op het op een integrale wijze stimuleren van de duurzame sociaal-economische ontwikkeling van de Euregio die als gevolg van de grensligging onderbenut zijn gebleven. De nadruk ligt daarbij op het leren van elkaar, het benutten van de schaalvoordelen, het creëren van gelijke kansen voor de verschillende bevolkingsgroepen, het versterken van de arbeidsmarkt en het oplossen van problemen. Het Euregio Scheldemond programma heeft betrekking op verschillende gebieden binnen: Vlaanderen Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen
Nederland Zeeland
Het algemeen secretariaat van het Interreg IIIA-programma Euregio Sscheldemond is te bereiken op: Programmasecretariaat Euregio Scheldemond A. Van Trigt Gouvernementstraat 1 B-9000 Gent Tel.: 09/223.88.47 Fax: 09/233.63.21 Het contactpunt Vlaanderen Interreg IIIA Euregio Scheldemond: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Europa Economie Marc De Frenne Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/553.38.57 Fax: 02/502.47.02 E-mail:
[email protected] •
Benelux-Middengebied
Het belangrijkste aandachtspunt binnen de ontwikkelingsvisie is het stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking en economische structuurwerking. De grensregio van het Benelux-Middengebied ondervindt nog steeds de nefaste gevolgen van de historisch gegroeide barrièrewerking en de hierdoor veroorzaakte perifere ligging in de betreffende landen. Deze Euregio streeft er dan ook naar om de door de grenzen veroorzaakte barrière te overwinnen en tussen de afzonderlijke nationale en regionale systemen bestaande verschillen op onder meer administratief gebied op te heffen. Ander aandachtspunt is de betere positionering van het Euregio gebied als samenhangend economisch gebied in het Europa van de regio’s. Het BeneluxMiddengebied Interreg IIIa-programma heeft betrekking op verschillende gebieden binnen:
Vlaanderen Provincie Antwerpen Provincie Limburg Arrondissement Leuven
Nederland Provincie Noord-Brabant Provincie Limburg
Het algemeen secretariaat van het Interreg IIIA-programma Benelux-Middengebied is te bereiken op: Programmamanagement Grensregio Vlaanderen-Nederland Euregio Benelux – Middengebied Campus Blairon Steenweg op Gierle 100 B –2300 Turnhout Tel.: 014/711.140 Fax: 014/711.149 E-mail:
[email protected] Het contactpunt Vlaanderen Interreg IIIA Benelux-Middengebied: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Europa Economie Marc De Frenne Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/553.38.57 Fax: 02/502.47.02 E-mail:
[email protected] •
Euregio Maas-Rijn
Het Euregio Maas-Rijn programma, ontstaan sinds 1976, betreft de grensoverschrijdende samenwerking tussen Nederland, Vlaanderen, Wallonië en Duitsland en omvat 3 lidstaten en 6 regio’s: Vlaanderen Provincie Limburg
Wallonië Provincie Luik Duitstalige Gemeenschap
Duitsland Regio Aken
Nederland Provincie Limburg
De deelnemende partners wensen voornamelijk de positie van dit grensoverschrijdend gebied in het economisch hart van Europa (gebied tussen de Randstad in Nederland, de ‘industriële driehoek’ BrusselAntwerpen-Gent in België, en het Rürhgebied in Duitsland) te versterken en de regionale ontwikkeling van de betrokken grensregio's te stimuleren. Het algemeen secretariaat van het Interreg IIIA-programma Euregio Maas-Rijn is te bereiken op: Stichting Euregio Maas-Rijn Postbus 5700 NL-6202 Maastricht Nederland Tel.: 00 31 43 38 97 476 Fax: 00 3143 38 97 287 E-mail:
[email protected] Het contactpunt Vlaanderen Interreg IIIA Euregio Maas-Rijn: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Europa Economie Riet Schotte/Elke Tiebout Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/553.39.22 – 02/553.37.31 Fax: 02/502.47.02 E-mail:
[email protected] [email protected]
•
Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen
Het Interreg IIIa-programma Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen werd in 3 verschillende deelprogramma’s opgesplitst (met elk hun eigen financiële enveloppe en beslissingnemende stuurgroep): Vlaanderen Een gedeelte van de Provincie West-Vlaanderen Een gedeelte van de Provincie Oost-Vlaanderen
-
Wallonië Provincie Henegouwen
Frankrijk Nord-Pas-de-Calais
Provincie Namen
Picardie
Provincie Luxemburg
Aisne Champagne-Ardenne
een Frans-Waals (bilateraal) deelprogramma dat de in aanmerking komende gebieden (zie supra) omvat in Frankrijk en in Wallonië; een Frans-Vlaams (bilateraal) deelprogramma dat de in aanmerking komende gebieden (zie supra) omvat in Frankrijk en in Vlaanderen; een Frans-Waals-Vlaams (tripartiet) deelprogramma dat alle gebieden (zie supra) omvat.
Het algemeen secretariaat van het Interreg IIIA-programma Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen is te bereiken op: Secretariat Conjoint INTERREG III France-Wallonie-Vlaanderen asbl Place d’Armes 1 5000 Namen Tel.: 081/24.94.10 Fax: 081/24.94.19 Website: http://www.interreg-fwvl.org Het provinciaal steunpunt Interreg IIIa-secretariaat Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen is gevestigd op het volgende adres: Programmasecretariaat Interreg IIIA Provinciebestuur West-Vlaanderen Provinciehuis Boeverbos Koning Leopold III-laan 41 8200 Sint-Andries (Brugge) Tel.: 050/40.34.14 050/40.34.36 050/40.33.71 E-mail:
[email protected] Het contactpunt Vlaanderen Interreg IIIA Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Europa Economie Dominiek Dutoo/David Grzegorzewski Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/553.39.25 - 02/553.39.32 Fax: 02/502.47.02 E-mail:
[email protected] [email protected] -
INTERREG III B-PROGRAMMA
Met ingang van de derde Interregperiode is Vlaanderen opgenomen in twee Europese geografische ruimtes: het gebied Noordwest-Europa en het Noordzeegebied. Interreg III B-programma Noordwest Europa Geografisch wordt in dit programma de Noordwest Europa regio als volgt gedefinieerd: geheel Ierland, geheel Groot-Brittannië, geheel België en geheel het Groot Hertogdom Luxemburg. Nederland kan nagenoeg volledig participeren met uitzondering van het Noorden. Wat Duitsland betreft, kunnen de deelstaten Nordrhein-Westfalen, Rheinland-Pfalz, Saarland, Hessen, Baden-Württemberg en het noorden van Beieren
actief participeren. Wat Frankrijk aangaat, nemen alle Franse regio's uit het noorden deel, inclusief de regio's Elzas, Bretagne en de Loire. Ook de Zwitserse kantons rond Zürich en Basel zijn opgenomen. Bij de prioriteiten van dit programma zal in deze regio bijzonder aandacht besteed worden aan volgende principes: - de ontwikkeling van aantrekkelijke steden en regio's; - het optimaliseren van de interne en externe bereikbaarheid; - de ontwikkeling en de uitbouw van het waterbeheer; - het behoud en de actieve ontwikkeling van natuur en cultuur; - de bevordering van de maritieme samenwerking. Het secretariaat van het programma Noordwest-Europa is in Rijsel gevestigd : Interreg III B NWE secretariaat "Les Caryatides", 5de verdieping 24, Boulevard Carnot F-59 800 Lille Frankrijk Tel.: + 33 3 20 78 55 00 Fax: + 33 3 20 55 65 95 E-mail:
[email protected] Website: http://www.nweurope.org Interreg III B-programma Noordzee Geografisch omvat Interreg III B-programma Noordzee Regio de volgende regio's: de kustprovincies en de noordelijke provincies in Nederland, de deelstaten Niedersachsen en Schleswig-Holstein en de stadstaten Bremen en Hamburg in Duitsland, gans Denemarken, de zuidelijke kustregio's in Zweden tot en met Västra Götalands Län, de zuidelijke provincies in Noorwegen, de oostelijke regio's en provincies in Schotland, de oostelijke en oostkustprovincies in Engeland met Essex en de monding van de Thames als sluitstuk; wat Vlaanderen aangaat, nemen enkel de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Antwerpen deel. Als prioriteiten in het Noordzee-programma worden de volgende aandachtspunten naar voor geschoven: - de bevordering van de stedelijke gebieden, de plattelandsgebieden en de maritieme regio's; - de bevordering van de duurzame transportsystemen en de informatie- en communicatietechnologie; - het behoud en het beheer van het cultureel en maritiem erfgoed en de natuurlijke rijkdommen; - de bevordering van het duurzaam en efficiënt waterbeheer.
Het secretariaat van het Noordzee-programma is in Viborg gevestigd : Interreg III B North Sea Region Programme Secretariat Iernbanegade 22 D-8800 Viborg Denemarken Tel.: + 45 87 27 19 99 Fax: + 45 86 60 16 80 E-mail:
[email protected] Website: http://www.interregnorthsea.org
-
INTERREG III C-PROGRAMMA – WEST-ZONE
Het Interreg III C-programma beoogt de interregionale samenwerking tussen de regionale en andere overheden te bevorderen als middel om hun eigen ontwikkeling te stimuleren op grond van de kennis- en ervaringsoverdracht van andere overheden. Speciale aandacht wordt besteed aan de nieuwe EU-lidstaten en de EU-toetredingslanden. Met het budget van dit programma kunnen drie soorten acties gefinancierd worden: - regionale kaderprojecten, waarbij diverse kleinere subprojecten kunnen gerealiseerd worden; - individuele projecten, waarbij de partners een welbepaald thema aanpakken; - netwerken die de uitwisseling van ervaringen en kennis beogen. Prioritaire thema’s voor samenwerking in dit programma: - uitwisseling van ervaring en kennis opgedaan in andere Interreg programma’s of structuurfondsenprogramma’s; - samenwerkingsinitiatieven in sectoren als R&D, technologie en innovatie, bedrijfsleven, informatiemaatschappij, toerisme, cultuur, milieu… De Commissie heeft - wat de organisatie en het beheer van dit programma betreft - het grondgebied van de EU opgedeeld in vier programmagebieden, waarbij Vlaanderen opgenomen is in de Westelijke zone. Geografisch sluit deze zone zeer nauw aan bij de definitie van het Interreg III B-programma – Noordwest Europa werkingsgebied. Deze regio wordt als volgt gedefinieerd: geheel België, geheel Nederland, geheel het Groot Hertogdom Luxemburg, geheel Ierland en geheel Groot-Brittannië met uitzondering van Gibraltar. Wat Duitsland betreft, kunnen de deelstaten Nordrhein-Westfalen, Hessen, Rheinland-Pfalz, Saarland en Baden-Württemberg actief participeren. Wat Frankrijk aangaat nemen de volgende regio's deel: Nord-Pas de Calais, Picardie, Haute-Normandie, Île de France, Basse-Normandie, Centre, ChampagneArdennes, Lorraine, Bourgogne, Alsace, Franche-Comté, Bretagne, Pays de la Loire. Het secretariaat van het programma West Zone is in Rijsel gevestigd: Interreg III C West Zone Joint Technical secretariaat 24, Boulevard Carnot, 3de verdieping F-59800 Lille Frankrijk Tel.: + 33 3 28 38 11 11 Fax: + 33 3 28 38 11 15 E-mail: west@interreg 3c.net Website: http://www.interreg 3c.net
Aanvullende inlichtingen Contactpunt Vlaanderen Interreg III B en III C: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Europa Economie Maria Schoomans Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/553 37 17 Fax: 02/502 47 02 E-mail:
[email protected]
1.1.1.2
URBAN II
Met het Urban II-programma stelt de Europese Commissie middelen ter beschikking voor een geïntegreerde aanpak van sterke concentraties van maatschappelijke, economische en ecologische problemen in de stedelijke agglomeraties. In deze aanpak wordt vernieuwing van verouderde infrastructuur en economische innovatie geflankeerd door maatregelen en acties die sociale uitsluiting bestrijden en de kwaliteit van het stadsmilieu verbeteren. Gericht op de economische en sociale ontwikkeling van in crisis verkerende buurten in grote steden werd door de Europese Commissie het Urban-initiatief in het leven geroepen. In Vlaanderen is de stad Antwerpen, en meer bepaald 'de Zuidrand', onder dit programma opgenomen. Het projectgebied 'Zuidrand' voor de stad Antwerpen is een perifeer stadsgedeelte langs de oevers van de Schelde en werd scherp afgebakend. Het omvat de woonwijken van het district Hoboken, het Kiel en de flankerende Scheldeboord die zich uitstrekt vanaf de Kennedytunnel tot aan de grens met Hemiksem. Via de verdere ontsluiting van de kern, de Schelde en de grotere regio Antwerpen wil men de Zuidrand laten uitgroeien tot een nieuw soort voorstad met een eigen karakter en een specifieke socio-economische positie binnen de grootstad. De stad Antwerpen wil voor de Zuidrand 3 strategische doelstellingen bereiken: - de Zuidrand verbinden met de kernstad (met de nadruk op mobiliteit en groene complementariteit); - de Zuidrand 'inbreiden' (door ongebruikte oppervlaktes herin te vullen en een milieulabel te ontwikkelen); - de Zuidrand ontwikkelen van de economische hefboomfuncties op grootstedelijke niveau (poorten en bruggen als aangename verblijfplaatsen, nieuwe contactpunten voor economische activiteit,…). Deze worden vertaald aan de hand van een 3-tal strategische prioriteiten: - stimuleren van duurzame economische bedrijvigheid (investeringen in economische heropleving via duurzame werkgelegenheid, versterken van de handelsfuncties,…); - stimuleren van de ecologische activiteiten (herbestemmen van vervuilde terreinen, herstel van de ecologische verbindingsfunctie,…); - ontwikkelen van de actieterreinen voor duurzame mobiliteitsontsluiting (bereikbaarheid projectgebied via multimodale vervoersknooppunten en nieuwe vervoersdragers,…). Elke strategische doelstelling zal slechts kunnen bereikt worden via een intrinsieke verknoping van de prioriteiten en de doelstellingen. Bijgevolg moeten economie, milieu en mobiliteit in een optimale samenhang bijdragen tot een duurzame ontwikkeling. Daarnaast krijgen de economische, milieu- en mobiliteitsmaatregelen een sterke ruimtelijke vertaling in functie van de stedenbouwkundige meerwaarde.
1.1.1.3 INTERACT Interact is een communautair initiatief dat de bestaande regionale knowhow en expertise, aanwezig bij de verschillende lidstaten, wil kanaliseren en ten dienste stellen van alle Interregprogramma's en actoren. Dit is een steunprogramma dat initiatieven zal realiseren ten voordele van de Interregprogramma's en gemeenschappelijke problemen zal behandelen. Een afzonderlijk budget werd hiervoor voorzien. Met dit budget kunnen drie soorten acties gefinancierd worden: - steun aan het management van de Interregprogramma's en andere actoren zoals projectontwikkelaars, evaluatoren, betalingsinstanties, (bijvoorbeeld een Interreg help-desk), enzovoort; - ontwikkeling, promotie en uitwisseling van ervaringen met betrekking tot gemeenschappelijke instrumenten ten dienste van de Interregprogramma's; - promotie van de betrokkenheid van derde landen. Ondertussen werden reeds een aantal acties doorgevoerd (pre-interact), onder andere de organisatie van een seminarie voor de vier zones van Interreg III C. De voornaamste bestuursorganen van Interact zijn: - het Comité van Toezicht dat de activiteiten zal controleren en als stuurgroep zal fungeren bij de selectie van projecten; - het Management Authority dat verantwoordelijk is voor de coherentie en de coördinatie van het programma en het opstellen van de werkplannen; - het secretariaat;
-
het Interact Point dat verantwoordelijk is voor de implementatie van de specifieke projecten.
Op het huidig moment wordt de definitieve versie van het Interactprogramma opgesteld. Aanvraagprocedure Projectdossiers kunnen worden ingediend bij de betrokken EFRO-secretariaten aan de hand van standaardaanvraagformulieren.
Aanvullende inlichtingen Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Europa Economie Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel.: 02/553.38.57 Fax: 02/502.47.02
1.2
EUROPEES SOCIAAL FONDS (ESF)
Inhoud steunmaatregel Het ESF wil bijdragen aan de optimale benutting van het menselijk potentieel. Het betreft hier Europese subsidies, die willen verhinderen dat een belangrijk deel van het menselijk potentieel binnen de EU verloren zou gaan voor de arbeidsmarkt. De arbeidskrachten vormen immers de belangrijkste 'grondstof' van het oude continent. De slagzin van het ESF is derhalve: 'Meer en betere jobs voor meer mensen'. Europa ziet het ESF als het voornaamste instrument voor de Europese Werkgelegenheidsstrategie. Het Fonds is gestructureerd volgens de vier 'pijlers' van deze Europese Werkgelegenheidsstrategie, te weten: - inzetbaarheid van werkzoekenden; - ondernemerschap; - aanpasbaarheid van werknemers; - gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Europa spreekt zich niet meer uit over individuele projecten. Dit wordt overgelaten aan de lidstaten, in ons geval de Vlaamse Gemeenschap. Vlaanderen heeft een aantal programma's uitgewerkt waarbinnen de individuele projecten geplaatst worden. Deze programma's, Enkelvoudige ProgrammeringsDocumenten in het jargon (EPD's), vormen de basis voor de strategie waarmee Vlaanderen de doelstellingen van het ESF wil realiseren. De lidstaat legt deze programma's ter goedkeuring voor aan de EU. Op deze wijze werken Vlaanderen en Europa samen aan de optimale benutting van het menselijk potentieel. De individuele projecten die door de promotoren worden ingediend, dienen te beantwoorden aan de prioriteiten die in de programma's zijn opgenomen. Voor elk programma is er een Vlaams Monitoring Comité (VMC) actief, dat objectieve criteria voor projecten vastlegt. Sommige criteria zijn algemeen, andere gelden specifiek voor bepaalde maatregelen. Begunstigden Diverse categorieën van promotoren kunnen projecten indienen: - vzw's; - institutionele en/of publiekrechtelijke instanties; - bedrijven die hun personeel willen opleiden; - onderzoeksinstellingen. Projecten Doelstelling 2 In Vlaanderen zijn er vier doelstelling 2-programma's: Limburg, Antwerpen, Kust en Oost-Vlaanderen. Het grootste gedeelte van de Europese steun in deze programma’s komt uit het EFRO. Het ESF participeert in alle doelstelling 2-programma’s behalve in dat van Oost-Vlaanderen. De vier doelstelling 2-programma's lopen van 2000 tot en met 2006. Alle programma's hebben eveneens een phasing-out-luik (2000-2005) voor de gebieden die in de periode 1994-1999 steun genoten uit doelstelling 2of 5B-programma's, maar nu niet langer in het doelstelling 2-gebied (2000-2006) zijn opgenomen. De phasing-out-luiken voorzien nooit in ESF-steun. De doelstelling 2-programma's zijn regiogebonden. Als algemene regel geldt dat de deelnemers aan de opleidingsprojecten moeten wonen en/of werken in het gebied. De criteria voor de ESF-maatregelen binnen de programma's zijn voor het overgrote deel voor alle doelstelling 2-programma's dezelfde. De enkele kleine verschillen werden veroorzaakt omdat er rekening diende te worden gehouden met de specificiteit van de regio's. Doelstelling 2 Limburg De regio die voor steun in aanmerking komt omvat (delen van) enkele gemeenten in Midden-Limburg (industriële zone) en Zuid-Limburg (plattelandszone). Naast de technische bijstand, is er één ESF-maatregel in het programma. Het maximale steunpercentage in die maatregel bedraagt 45% ten opzichte van de totale subsidiabele kost. Voor de volledige periode (2000-2006) wordt er 26.332.500 euro aan ESF-steun voorzien.
Doelstelling 2 Antwerpen De regio die voor steun in aanmerking komt omvat de gemeenten Mol, Balen en Dessel in de Kempen, en een gebied in het noordoosten van de stad Antwerpen. Naast de technische bijstand zijn er twee ESF-maatregelen in het programma. Een ervan slaat op de Kempen en heeft een maximaal steunpercentage van 50% ten opzichte van de totale subsidiabele kost. De andere slaat op Antwerpen Noordoost en heeft een maximaal steunpercentage van 33,3% ten opzichte van de totale subsidiabele kost. Voor de volledige periode (2000-2006) wordt er 15.005.481 euro aan ESF-steun voorzien voor het volledige programma. Doelstelling 2 Kust De regio die voor steun in aanmerking komt omvat (delen van) de kustgemeenten in West-Vlaanderen. Naast de technische bijstand is er één ESF-maatregel in het programma. Het maximale steunpercentage in die maatregel bedraagt 50% ten opzichte van de totale subsidiabele kost. Voor de volledige periode (2000-2006) wordt er 5.046.899 euro aan ESF-steun voorzien. Doelstelling 3 Het Vlaamse EPD doelstelling 3 voor de periode 2000-2006 werd door Europa goedgekeurd in december 2000. Het EPD is gestructureerd volgens een aantal zwaartepunten, die de afspiegeling vormen van de vier pijlers van de Europese Werkgelegenheidsstrategie. Per zwaartepunt is er een regisseur aangeduid. Voor elk zwaartepunt wordt er gewerkt met vaste indieningrondes. De criteria zijn verschillend voor elk zwaartepunt. Het EPD doelstelling 3 is actief in heel Vlaanderen. Zwaartepunt 1 Zwaartepunt 1 wil de inzetbaarheid verhogen van werkzoekenden uit de preventieve doelgroep, dit wil zeggen: - personen jonger dan 25 jaar, die minder dan 6 maanden werkloos zijn; - personen van 25 jaar en ouder, die minder dan 12 maanden werkloos zijn. Zwaartepunt 2 Zwaartepunt 2 wil de inzetbaarheid verhogen van werkzoekenden uit de curatieve doelgroep, dit wil zeggen: - al de werklozen die niet onder zwaartepunt 1 thuishoren. Zwaartepunt 3 Zwaartepunt 3 wil het ondernemerschap bevorderen. Men wil namelijk mensen aanzetten tot het opzetten van een eigen zaak. Zwaartepunt 4 Zwaartepunt 4 wil een bijdrage leveren aan de aanpassing van werknemers aan de snel veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt. Zwaartepunt 4 is gekoppeld aan het Hefboomkrediet. Zwaartepunt 5 Zwaartepunt 5 subsidieert projecten die het betreden van de arbeidsmarkt voor vrouwen vergemakkelijken. Dit zwaartepunt is gekoppeld aan middelen van VESOC. Zwaartepunt 6 In het kader van zwaartepunt 6 kunnen onderzoeksprojecten ingediend worden, alsmede pilootprojecten en experimenten. Dit alles dient natuurlijk verband te houden met de problematiek van het EPD doelstelling 3.
EQUAL Dankzij de samenwerking van partners uit meer dan één lidstaat van de EU wil Equal komen tot de ontwikkeling van nieuwe ideeën en methodieken om discriminatie en uitsluiting op de arbeidsmarkt tegen te gaan. De werking van Equal is gebaseerd op een aantal essentiële 'bouwstenen'. -
-
-
Thema’s: de thema's waarrond Equal werkt, hangen samen met de vier pijlers van de Europese Werkgelegenheidsstrategie (namelijk inzetbaarheid, ondernemerschap, aanpasbaarheid en gelijke kansen), alsook de problematiek van de asielzoekers. Ontwikkelingspartnerschap: Equal-projecten moeten toetreden tot een ontwikkelingspartnerschap. Hierin zijn de sleutelactoren in verband met een bepaald thema verenigd. Het kan gaan om sleutelactoren uit een regio of een sector. Transnationale samenwerking: een ontwikkelingspartnerschap zal ten minste één partner uit een andere lidstaat moeten hebben. Aldus wordt er knowhow over de grenzen heen opgebouwd. Innovatie: Equal richt zich tot projecten die een vernieuwing inhouden. Disseminatie: het is de bedoeling dat de ontwikkelde knowhow op grotere schaal verspreid wordt.
Diversen Cofinanciering Het ESF is nooit de enige financieringsbron van projecten. Elk project dient mede gefinancierd te worden door andere instanties, de zogenaamde 'cofinanciering'. Deze cofinanciering kan zowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk zijn. Twee financieringsinstrumenten zijn specifiek in het leven geroepen om te functioneren als Vlaamse cofinanciering voor ESF-projecten, namelijk het Hefboomkrediet en VESOC. Hefboom levert vooral cofinanciering voor projecten onder doelstelling 3, zwaartepunt 4, VESOC doet dit voor projecten onder doelstelling 3, zwaartepunt 5. Aanvraagprocedure Het ESF werkt met indieningrondes. Deze variëren per doelstelling en zelfs per zwaartepunt. Het principe is echter steeds hetzelfde. Een promotor dient een aanvraagformulier in, waarna er een beslissing genomen wordt. Indien een project goedgekeurd wordt, kan het opstarten. Naderhand zal de promotor, op basis van de vereiste bewijsstukken, de financiële middelen ontvangen.
Aanvullende inlichtingen ESF-Agentschap vzw Gasthuisstraat 31 (9de verdieping) 1000 Brussel Tel.: 02/546.22.11 Fax: 02/546.22.40 E-mail:
[email protected] Website: http://www.esf-agentschap.be
1.3
EUROPEES ORIENTATIE- EN GARANTIEFONDS VOOR DE LANDBOUW (EOGFL) AFDELING GARANTIE EN ORIENTATIE
Inhoud steunmaatregel Het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw is het instrument voor de financiering van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Het bestaat uit twee afdelingen: - de afdeling 'Garantie', zal instaan voor de financiering van alle soorten maatregelen ter ondersteuning van structurele aanpassingen en plattelandsontwikkeling; - de afdeling 'Oriëntatie', voor de bevordering van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van de regio's met een ontwikkelingsachterstand (doelstelling 1-gebieden, komt niet voor in Vlaanderen en de projecten lopende onder het communautair initiatief Leader +). Algemeen kan worden gesteld dat de tussenkomsten van het EOGFL, afdeling Garantie, gericht zijn op de aanpassing van de productie-, de verwerkings- en de verkoopsstructuur in de landbouwsector met het oog op de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en op de ontwikkeling van het platteland. Begunstigden De begunstigden van de EOGFL-steun zijn naast de verschillende particuliere bedrijven (landbouwbedrijven en afzet- en verwerkingsbedrijven) die een structurele actie ondernemen in de landbouwsector, semioverheidsorganen, nationale of regionale vertegenwoordigingsorganisaties, opleidingsinstellingen, vrijwilligersorganisaties of organisaties van ondernemingsbelangen. Projecten -
steun aan de investeringen in de landbouw; steun aan de installatie in de landbouw; steun voor opleiding in de landbouw; steun aan landbouwbedrijven in probleemgebieden en in gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied: bemestingsbeperkingen in kwetsbare zones; steun aan milieumaatregelen in de landbouw; steunverlening voor de verbetering van de verwerking en afzet van land- en tuinbouwproducten; steun voor bosbouw; steun voor een geïntegreerde plattelandsontwikkeling; bevordering van de aanpassing en de ontwikkeling van het platteland door steun voor de afzet van kwaliteitslandbouwproducten; stimulering biologische landbouw.
Aanvraagprocedure De lidstaat diende een programmeringsdocument 'het Vlaams programma voor plattelandsontwikkeling, periode 2000-2006' in waarin, op basis van de materie, een diagnostische analyse werd voorgesteld op nationaal of regionaal niveau, rekening houdend met de beoogde doelstellingen en de strategie van de lidstaat op dit gebied. Voor Vlaanderen betreft het gebied het hele Vlaamse Gewest voor tal van materies of voor sommige milieumaatregelen welbepaalde afgebakende gebieden. Het definitieve plan werd door de Vlaamse regering goedgekeurd op 08/09/2000. Op basis van dit plan werd een communautair bestek opgesteld in samenwerking met de betrokken lidstaat en de regio’s. Het communautaire bestek geeft een uiteenzetting van de voorziene prioriteiten, de financiering en de begeleidingsvormen. Aansluitend werden individuele aanvragen ingediend binnen de regelgevingen en procedures per ingezet instrument voor de verschillende materies en projectkaders.
Aanvullende inlichtingen Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Land- en Tuinbouw Cel Beleids- en managementondersteuning Buitenlands Beleid Leuvenseplein 4 (7de verdieping) 1000 Brussel Tel.: 02/553.63.63 Fax: 02/553.63.50 E-mail:
[email protected]
1.4
FINANCIERINGSINSTRUMENT VOOR DE ORIENTATIE VAN DE VISSERIJ (FIOV)
Inhoud steunmaatregel Het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) is het Europese structuurfonds dat specifiek voor de structuurverbetering in de visserij- en aquicultuursector werd opgericht. Ingevolge EUverordening nr. 2792/99 kan het FIOV tussenkomen op volgende actiegebieden: - modernisering van de vissersvaartuigen; - aanpassen van de visserij-inspanning; - gemengde vennootschappen; - kleinschalige kustvisserij; - sociaal-economische maatregelen; - bescherming van de levende rijkdommen van de zee in de marine zones langs de kusten; - aquacultuur; - uitrusting van vissershavens; - verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten; - verkoopbevordering en het zoeken naar nieuwe afzetmogelijkheden; - door het bedrijfsleven uitgevoerde acties; - tijdelijke stillegging van activiteiten en financiële compensaties voor andere maatregelen; - innoverende acties en technische bijstand. Begunstigden De begunstigden van de FIOV-steun zijn, afhankelijk van de maatregel, de verschillende overheden of overheidsinstellingen, particuliere bedrijven of zelf vzw's die een structurele actie ondernemen in de visserijen aquicultuursector. Projecten De programmering 'Visserij buiten doelstelling 1' werd in december 2000 door de Europese Unie goedgekeurd en heeft betrekking op alle geledingen van de sector, met name: - modernisering van de vissersvloot, aquicultuur; - uitrusting van de vissershavens, verwerking van de afzet van visserij- en aquicultuurproducten, promotie van visserijproducten; - andere ondersteunende projecten van collectief belang. Voor de investeringen van particuliere bedrijven voorziet de Europese Unie een maximum FIOV-steun van 15%. Aanvraagprocedure Voor projecten die kaderen in de maatregelen commercialisering (verwerking en afzet van visserij- en aquicultuurproducten) en havenuitrusting worden de indieningsmodaliteiten via het Belgisch Staatsblad en de pers bekendgemaakt. Aanvragen kunnen slechts tijdens bepaalde periodes ingediend worden. Projecten die tot de overige maatregelen behoren, met name de modernisering van de vissersvloot en aquicultuurbedrijven, promotie, ondersteunende projecten van algemeen belang en eerste installatie van jonge vissers als reder, kunnen doorlopend ingediend worden. De indieningsmodaliteiten zijn beschikbaar op de website van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Aanvullende inlichtingen Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Land- en Tuinbouwondersteuningsbeleid Leuvenseplein 4 (3de verdieping) 1000 Brussel Tel.: 02/553.63.10 Fax: 02/553.63.05
2.
EUROPESE INVESTERINGSBANK (EIB)
De Europese Investeringsbank (EIB), de financieringsinstelling van de Europese Unie, is opgericht met als doel bij te dragen tot de evenwichtige ontwikkeling van de Europese Unie door het toekennen van leningen ter financiering van investeringsprojecten. De steunverlening van de EIB is in de eerste plaats bedoeld voor de ontwikkeling van de minst begunstigde regio’s. Andere doelstellingen zijn de versterking van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven, steun aan het midden- en kleinbedrijf (KMO's), de opzet van transeuropese netwerken voor vervoer, telecommunicatie en energie, milieubescherming en verbetering van het leefklimaat, veiligstelling van de energievoorziening, uitbreiding en modernisering van de infrastructuur in het onderwijs en de gezondheidszorg, het ter beschikking stellen van risicokapitaalfaciliteiten ten behoeve van investeringen van vernieuwende en snelgroeiende KMO's. De EIB is een financiële instelling zonder winstoogmerk. Zij trekt haar middelen op de kapitaalmarkten aan en leent deze vervolgens weer uit tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden. Zij kan investeringsprojecten financieren van zowel de overheid als van de opdrachtgevers in de particuliere sector, in alle sectoren van de economie. De EIB streeft er in de eerste plaats naar om als katalysator andere financieringsbronnen te stimuleren of deze aan te vullen. Zelf financiert zij niet meer dan de helft van de investeringskosten van een project en vult met haar lange termijnleningen (kortere) leningen van andere, commerciële banken aan.
2.1
INDIVIDUELE KREDIETEN
Inhoud steunmaatregel Grotere projecten ter waarde van minimum 25 miljoen euro worden gefinancierd door middel van individuele kredieten die rechtstreeks aan de betrokkenen worden toegekend. Zo werden bijvoorbeeld reeds kredieten toegekend voor waterprojecten van Aquafin, de hogesnelheidslijn van de NMBS, de vernieuwing van het productieapparaat en nieuw R&D-centrum IMEC. Afzonderlijke kredieten komen in onderhandelingen tussen de EIB, de projectopdrachtgever en in voorkomend geval zijn bank(en) tot stand. De kenmerken van de kredieten zijn aangepast aan de aard van het project, de uitvoeringsfase en de economische levensduur. De gebruikelijke looptijd van de kredieten varieert van 4 tot 20 jaar, afhankelijk van de aard en de technische levensduur van het project. Begunstigden De kredieten kunnen worden toegekend aan overheidsinstellingen of particuliere geldnemers in alle sectoren van de economie, met andere woorden private, openbare of semi-openbare ondernemingen, coöperatieven, openbare instellingen of de lidstaat zelf komen in aanmerking (ongeacht statuut of nationaliteit). Projecten Investeringen van meer dan 25 miljoen euro op het gebied van transportinfrastructuur (zoals wegen, spoorwegen, havens en vliegvelden), telecommunicatie, industrie (bedrijfsgebouwen en -terreinen, productie, verwerking, verpakking, ...), zakelijke dienstverlening, toerisme, energie, milieu, bosbouw, onderwijs en gezondheidszorg kunnen in aanmerking komen voor een EIB-krediet. Deze kunnen niet worden gebruikt voor de aankoop van een onderneming of voor niet-zakelijk onroerend goed. Diversen De EIB besluit tot financiering van een project op basis van een onderzoek naar de intrinsieke eigenschappen ervan. Het projectonderzoek vindt in nauwe samenwerking met de projectopdrachtgever plaats en heeft betrekking op: - de beantwoording van het project aan de doelstelling voor kredietverlening van de EIB; - zijn economische relevantie, financiële gezondheid, technische uitvoerbaarheid en de invloed op het milieu; - de financiële situatie van de projectopdrachtgever, het financieringsplan en de geboden zekerheden.
De Europese Investeringsbank financiert maximaal 50% van de totale investeringskosten; de rest moet uit het eigen vermogen of van andere (externe) financieringsbronnen komen. De rente kan naar keuze vast, variabel, herzienbaar of convertibel (van variabel naar vast) zijn. De kredieten worden a pari uitgekeerd. De EIB berekent geen provisies, met uitzondering van een geringe marge ter dekking van haar administratiekosten. De EIB biedt leningen aan in één enkele valuta of in een combinatie van valuta naar gelang van de wensen van de kredietnemer en de bij de Bank beschikbare middelen. De aflossingen van hoofdsom en rente worden meestal in gelijke halfjaarlijkse of jaarlijkse termijnen betaald. De leningen worden terugbetaald in de valuta waarin ze werden verstrekt. Afhankelijk van de aard van de investering kan een aflossingsvrije periode worden overeengekomen die tot een derde van de looptijd van het project kan oplopen. De EIB oefent periodiek toezicht uit op de uitvoering van de werkzaamheden en eventueel de aanbestedingen. Na voltooiing van het project wordt een evaluatieverslag opgesteld, dat voor intern gebruik bij de EIB is bestemd. Aanvraagprocedure Verzoeken om afzonderlijke leningen, kunnen zonder formaliteiten rechtstreeks aan de EIB worden gedaan.
2.2
GLOBALE KREDIETEN
Inhoud steunmaatregel Kleine en middelgrote investeringsprojecten van minder dan 25 miljoen euro in de openbare of de particuliere sector, die niet door middel van een individueel krediet kunnen worden gefinancierd, kunnen in aanmerking komen voor een lening die uit de globale kredieten wordt verstrekt. Globale kredieten zijn kredietlijnen die de Europese Investeringsbank aan lokale banken en andere financieringsinstellingen toekent. Deze lenen de van de EIB afkomstige middelen weer uit in de vorm van kleinere leningen voor de financiering van investeringen die op basis van de criteria van de EIB zijn geselecteerd. De lening bedraagt minimaal 20.000 euro en maximaal 12,5 miljoen euro - voor investeringsprojecten variërend van 40.000 euro tot 25 miljoen euro - en bedekt niet meer dan 50% van de totale investeringskosten. Begunstigden De kredieten kunnen worden toegekend aan KMO's of lagere overheden. De EIB heeft besloten om haar definitie van KMO aan te passen aan de nieuwe definitie van de Commissie die van kracht is sedert 1 januari 2005: -
er werken maximaal 250 werknemers; de onderneming heeft of een jaaromzet van maximaal 50 miljoen euro, of een balanstotaal van maximaal 43 miljoen euro; niet meer dan 25% van het kapitaal of van de stemrechten zijn in handen van één onderneming of van verscheidene ondernemingen die niet aan deze definitie beantwoorden.
Door het toepassen van deze definitie zal de maximale omvang van een KMO-onderneming dalen van 500 naar 250 werknemers. Dit heeft geen grote gevolgen voor de potentiële begunstigden, daar de meeste ondernemingen die in het kader van de KMO-faciliteiten gebruik maken van de globale kredieten van de EIB minder dan 250 personen in dienst hebben Daarnaast heeft de EIB besloten instrumenten te gaan invoeren die geschikt zijn voor de financiering van ondernemingen van middelgrote omvang, dat wil zeggen bedrijven die minder dan 3000 werknemers in dienst hebben. Hierdoor blijft het mogelijk indirecte kredieten te verstrekken aan ondernemingen die ten gevolge van de nieuwe definitie niet meer onder KMO vallen, mits hun projecten in aanmerking komen voor financiering door de EIB. Projecten Investeringen van minder dan 25 miljoen euro van KMO's in de industrie, dienstverlening, het toerisme, de horeca en de handel in België kunnen in aanmerking komen. Niet-zakelijk onroerend goed valt buiten de financieringsmogelijkheden. Wat betreft investeringen in de overheidssector gaat het om projecten op het gebied van stadsvernieuwing, inclusief stedelijke infrastructuur, milieubescherming, onderwijs en gezondheidszorg. Diversen De leningen uit de globale kredieten worden toegekend door de bemiddelende instantie, tegen de voorwaarden die door haar zijn vastgesteld aan de hand van de criteria van de EIB. Deze instantie is ook verantwoordelijk voor het onderzoeken van de kredietaanvragen, de beoordeling van het risico en het beheer van de kredieten. U kunt banken en andere financiële instellingen die de globale kredieten in België uitvoeren vinden op: http://www.eib.org/attachments/lending/inter_be.pdf . De EIB oefent periodiek toezicht uit op de krediettoewijzingen van de bemiddelende instanties, omdat zij er verzekerd van dient te zijn dat de toegekende fondsen worden gebruikt overeenkomstig de goedgekeurde doelstellingen van het gemeenschappelijk akkoord. Aanvraagprocedure Aanvragen voor leningen in het kader van de globale kredieten dienen rechtstreeks bij de bovengenoemde banken en de andere financiële instanties te worden ingediend.
Aanvullende inlichtingen Algemene inlichtingen over de Europese Investeringsbank: InfoDesk: Tel.: +352 43 79 31 22 Fax: +352 43 79 31 91 E-mail:
[email protected] Algemeen adres en telefoonnummer: European Investment Bank 100, boulevard Konrad Adenauer L-2950 Luxembourg Tel.: +352 43 79 1 Fax: +352 43 77 04 Website: http://www.eib.eu.int Kantoor in België: Wetstraat 227 1040 Brussel Tel.: 02/235.00.70 Fax: 02/230.58.27 Informatie over de activiteiten in België: Sabine Parisse Tel.: +352 43 79 21 46
[email protected] Specifieke inlichtingen en aanvragen voor toegang tot documenten: Information and Communications Department Secretariat General 100 boulevard Konrad Adenauer L-2950 Luxembourg Fax: +352 43 79 31 91
[email protected]
3.
EUROPEES INVESTERINGSFONDS (EIF)
Het Europees investeringsfonds (EIF) houdt zich bezig met activiteiten op drieërlei gebied, namelijk risicokapitaal, garanties en adviesdiensten: - de risicokapitaalinstrumenten van het EIF bestaan uit deelnemingen in participatiemaatschappijen en starterscentra ter ondersteuning van KMO's, in het bijzonder die, welke zich in een vroeg stadium van ontwikkeling bevinden en op technologie gericht zijn; - de garantiefaciliteiten van het EIF bestaan uit het bieden van garanties aan financiële instellingen die kredieten verstrekken aan KMO's; - adviesdiensten in verband met risicokapitaal, garantiefaciliteiten en complexe financiële structuren worden door het EIF verstrekt tegen markttarieven. Door het hefboomeffect van haar risicokapitaal en garantiefaciliteiten is het EIF in staat bij te dragen aan de ontwikkeling van de KMO's in de lidstaten van de Europese Unie en de toetredingslanden. Deze bijdrage is in overeenstemming met de conclusies van de ECOFIN-Raad van 7 november 2000, die de nieuwe rol van het EIF benadrukt als de EU's gespecialiseerd instelling ten behoeve van de KMO's. De risicokapitaalinstrumenten en de garantiefaciliteiten, die door het EIF worden gebruikt ten behoeve de KMO's, vormen een aanvulling op de globale kredieten die door de Europese Investeringsbank worden verstrekt aan bemiddelende financiële instellingen ter ondersteuning van kredietverlening aan KMO's. De aandacht wordt erop gevestigd dat het EIF niet direct in KMO's investeert, maar in plaats daarvan altijd werkt via bemiddelende tussenpersonen. Aan deze tussenpersonen worden de te verrichten activiteiten volledig gedelegeerd: het EIF is niet betrokken bij individuele investerings- en kredietbeslissingen. KMO's die op zoek zijn naar financiering moeten contract opnemen met een bemiddelende tussenpersoon voor het EIF in hun land of regio voor informatie over de selectiecriteria en de aanmeldingsprocedures. In het kader van Beschikking 2000/819/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor de KMO's (2001-2005, verlengd tot 2006) beheert het EIF namens de Europese Commissie de financiële instrumenten van dit programma. Daarnaast stelt het EIF ook nog eigen middelen van de EIB en EIF ter beschikking voor risicokapitaaltransacties.
3.1
RISICOKAPITAAL
3.1.1
DE ETF-STARTERSREGELING (2001-2005, verlengd tot 2006)
Inhoud steunmaatregel De ETF-startersregeling maakt het mogelijk MKB-ondernemingen op te richten en in de startfase te financieren met deelnemingen – op gelijke voet met particuliere risicokapitaalbeleggers – in gespecialiseerde risicokapitaalfondsen, met name zaaikapitaalfondsen, fondsen van beperkte omvang, regionaal werkzame fondsen of fondsen die zich op specifieke bedrijfstakken of technologieën concentreren, of risicokapitaalfondsen die de exploitatie van O & O-resultaten financieren, bijvoorbeeld fondsen die aan onderzoekcentra en wetenschapsparken zijn verbonden, die op hun beurt risicokapitaal voor het MKB verschaffen. De ETF-startersregeling participeert ook in het kapitaal van starterscentra, op gelijke voet met particuliere beleggers. In dit opzicht moeten starterscentra op dezelfde manier als risicokapitaalfondsen worden behandeld. Begunstigden Financiële intermediairs voor het MKB (zoals banken, instellingen die garantiestelstels beheren, zaai- en risicokapitaalfondsen en starterscentra). Dit programma staat open voor de lidstaten van de EU, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.
Projecten De bedoeling is: - te investeren in gespecialiseerde risicokapitaalfondsen, met name in kleinere of in recent opgerichte fondsen, regionale fondsen, fondsen die zich op specifieke bedrijfstakken of technologieën concentreren en fondsen die de exploitatie van O & O-resultaten financieren, bijvoorbeeld fondsen die met onderzoekcentra en wetenschappelijke instellingen zijn verbonden; - de oprichting en ontwikkeling van starterscentra te ondersteunen. Diversen De investeringdoelstelling bedraagt 10 tot 25% van de middelen die door het risicokapitaalfonds of het starterscentrum zijn samengebracht. Hierbij geldt normaal gezien een maximum van 10 miljoen euro. Uitzonderlijk kan dit bedrag opgetrokken worden tot 15 miljoen euro. Risicokapitaalfondsen moeten voldoen aan de criteria die zijn vermeld in de ETF Start-up guidelines die op de internetsite van het ETF zijn gepubliceerd: http://www.eif.org/publications/publication.asp?publ=17. Aanvraagprocedure De kleine of middelgrote ondernemingen moeten zich rechtstreeks wenden tot de risicokapitaalfondsen of starterscentra die aan het programma deelnemen. Een lijst van de risicokapitaalfondsen die aan het programma deelnemen, is te vinden op de website van het EIF bij "Venture Capital" en vervolgens "List of investments": http://www.eif.eu.int/venture/vinter/.
Aanvullende inlichtingen Voor het EIF: Europees Investeringsfonds 43 Avenue J.F. Kennedy L-2968 Luxemburg LUXEMBURG Tel.: (352) 42 66 88-1 Fax: (352) 42 66 88-200 E-mail:
[email protected] Website: http://www.eif.org Voor de Europese Commissie: Dietmar Maass Directoraat-generaal Economische en financiële zaken Financiële verrichtingen, programmabeheer en samenwerking met de EIB Groep Wagnergebouw, Kirchberg L-2920 Luxemburg Fax: 00352 4301 36609 E-mail:
[email protected]
3.1.2
STARTKAPITAALACTIE (2001-2005, verlengd tot 2006)
Inhoud steunmaatregel Het doel van de startkapitaalactie (seed capital action) is de bevordering van de verstrekking van kapitaal voor de oprichting van nieuwe, innovatieve ondernemingen met groei- en banenpotentieel, ook in de traditionele economie, door middel van ondersteuning van zaaikapitaalfondsen, starterscentra en dergelijke organisaties (zoals fondsen met een breed beleggingsspectrum die zaaikapitaal in hun algemene investeringsprogramma’s opnemen) vanaf de eerste jaren waarin zij actief zijn. Begunstigden De begunstigden worden uitsluitend gekozen uit de fondsen, starterscentra en dergelijke organisaties waaraan het EIF steun verleent. Projecten De steun is gericht op het op lange termijn werven van nieuwe investeringsbeheerders, teneinde de capaciteit van de risicokapitaalfondsen om in zaaikapitaal te investeren, te versterken. De steun wordt verleend in de vorm van subsidies die een deel van de beheerskosten in verband met deze arbeidsintensieve investeringen dekken. Diversen De subsidies worden gebruikt om een deel van de beheerskosten te dekken van zaaikapitaalfondsen, starterscentra of soortgelijke organisaties die in hun investeringsprogramma’s zaaikapitaalinvesteringen opnemen. Voor elke geschikte extra aangeworven medewerker moet de begunstigde een subsidieovereenkomst ondertekenen. Per subsidie-overeenkomst is maximaal 100.000 euro beschikbaar; het bedrag wordt uitgekeerd volgens de voorwaarden uiteengezet in de Seed Capital Action guidelines: http://www.eif.org/publications/publication.asp?publ=16 . Aanvraagprocedure Geïnteresseerde risicokapitaalfondsen en/of starterscentra dienen zich tot het EIF te wenden dat zal nagaan of hun aanvraag beantwoordt aan de richtsnoeren van de startkapitaalactie (Seed Capital Action guidelines). Aanvullende inlichtingen Voor het EIF: Europees Investeringsfonds 43 Avenue J.F. Kennedy L-2968 Luxemburg LUXEMBURG Tel.: (352) 42 66 88-1 Fax: (352) 42 66 88-200 E-mail:
[email protected] Website: http://www.eif.org Voor de Europese Commissie: Dietmar Maass Directoraat-generaal Economische en financiële zaken Financiële verrichtingen, programmabeheer en samenwerking met de EIB Groep Wagnergebouw, Kirchberg L-2920 Luxemburg Fax: 00352 4301 36609 E-mail:
[email protected]
3.1.3
EIB & EIF-MIDDELEN VOOR RISICOKAPITAAL
Inhoud steunmaatregel De EIB groep (EIB en EIF) stellen eigen middelen ter beschikking als risicokapitaal. Het EIF investeert deze gelden in specifieke kapitaalfondsen die zich richten op KMO's tot 500 werknemers. Het EIF richt zich op onafhankelijke management teams die gelden verzamelen van een grote groep investeerders om risicokapitaal ter beschikking te stellen aan deze kleine en middelgrote ondernemingen. Hierbij wordt er voorkeur gegeven aan fondsen die zich richten op de eerste fases in de ontwikkeling van bedrijven die geavanceerde technologieën implementeren of ontwikkelen, zowel in de industrie als in de dienstensector. Begunstigden Onafhankelijk beheerde fondsen die een toegevoegde waarde kunnen leveren aan de bedrijven waarin geïnvesteerd wordt. Deze faciliteit staat open voor de landen van de EU en voor uitbreidingslanden. Diversen De doelstelling is het verschaffen van tussen de 10 en 35 % van de middelen die door een fonds worden samengebracht. De exacte deelname hangt af van de omvang en de eigenschappen van het fonds. Projecten De bedoeling is te investeren in projecten die zoveel mogelijk vooropgestelde objectieven nastreven. Deze objectieven zijn: - technologische en industriële innovatie gedurende de startfase, ontwikkeling en expansie; - economische groei verhogen en jobs creëren; - transfer van technologische ontwikkelingen; - stimuleren van Regionale ontwikkeling in de in aanmerking komende regio's; - bijdragen tot een efficiënte risicokapitaalmarkt; - eventueel mag er geïnvesteerd worden in de latere fases in de ontwikkeling van KMO's op voorwaarde dat voldaan wordt aan een of meer van de objectieven. Aanvraagprocedure De kleine of middelgrote ondernemingen moeten zich rechtstreeks wenden tot de risicokapitaalfondsen die aan het programma deelnemen. Een lijst van de risicokapitaalfondsen die aan het programma deelnemen, is te vinden op de website van het EIF bij "Venture Capital" en vervolgens "List of investments": http://www.eif.eu.int/venture/vinter/.
3.2
KMO-GARANTIEFACILITEIT (2001-2005, verlengd tot 2006)
Inhoud steunmaatregel De KMO-garantiefaciliteit zal tegengaranties of, in voorkomend geval, medegaranties verstrekken voor in de lidstaten en in Noorwegen, IJsland en Liechtenstein functionerende garantiestelsels, en directe garanties in het geval van andere geschikte financiële intermediairs. Begunstigden Het programma is uitsluitend bestemd voor KMO’s, en bij voorrang voor ondernemingen met minder dan 100 werknemers. Projecten De faciliteit omvat vier onderdelen: - garanties voor leningen aan bedrijven met groeipotentieel, met maximaal 100 werknemers. Hieronder vallen door het EIF verstrekte gedeeltelijke garanties ter dekking van leningportefeuilles; - garanties ter dekking van portefeuilles van microleningen voor zeer kleine ondernemingen met maximaal 10 werknemers; - tegen- of medegaranties voor hiervoor in aanmerking komende garantiestelsels ter dekking van deelnemingen met eigen middelen in KMO’s met minder dan 250 werknemers (geen directe garanties aan risicokapitaalfondsen); - garanties ter dekking van portefeuilles van leningen voor de financiering van informatica-uitrusting, software en opleiding in verband met speciale activiteiten ter bevordering van het gebruik van internet en elektronische handel. Er wordt prioriteit gegeven aan kleine ondernemingen met maximaal 50 werknemers. Diversen Het budget wordt gebruikt voor de dekking van een deel van de eventuele verliezen in verband met de garanties die in het kader van de faciliteit worden verstrekt. Aanvraagprocedure De geïnteresseerde bedrijven moeten zich wenden tot een van de financiële instellingen die aan het programma deelnemen. Een lijst van de financiële instellingen die aan het programma deelnemen is te vinden op de website van het Europees Investeringsfonds, onder "Portfolio Guaranties", "List of deals": http://www.eif.org/portfolio/pinter/ Aanvullende inlichtingen Voor het EIF: Europees Investeringsfonds Avenue J.F. Kennedy 43 L-2968 Luxemburg Fax: 00352 426688200 E-mail:
[email protected] Website: http://www.eif.org Voor de Europese Commissie: Georges Floros Directoraat-generaal Economische en financiële zaken Financiële verrichtingen, programmabeheer en samenwerking met de EIB Groep Wagnergebouw, Kirchberg L-2920 Luxemburg Fax: 00352 4301 36609 E-mail:
[email protected]
4.
CENTRUM VOOR DE ONTWIKKELING VAN ONDERNEMINGEN (COO)
4.1
SAMENWERKING MET DE ACS-LANDEN
Inhoud steunmaatregel In het kader van de Conventie van Lomé, een overeenkomst tussen de Europese Unie en zeventig landen in Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan (Pacific), werd in 1977 het Centrum voor Industriële Ontwikkeling opgericht. Dat Centrum is een ACS-EU-institutie die gefinancierd wordt door het Europees Ontwikkelingsfonds. In het kader van het Cotonou-akkoord, ondertekend op 23 juni 2000 met 77 ACS-landen en de Europese Unie, kreeg het centrum een aantal extra taken op het gebied van toerisme, telecommunicatie en transport. De naam van het centrum werd eveneens gewijzigd in Centrum voor de Ontwikkeling van Ondernemingen (COO). Het Centrum voor de Ontwikkeling van Ondernemingen biedt ondersteuning bij de oprichting, uitbreiding, diversificatie en de reorganisatie van de productie of diensten van ACS-ondernemingen. Daarnaast helpt het centrum de competitiviteit te verbeteren, de intermediaire organisaties (onder andere de beroepsorganisaties en financiële instellingen) te versterken en de expertise van consultants te ondersteunen. Het centrum moedigt de regionale integratie van de ACS-landen aan, organiseert meetings tussen bedrijven van de Europese Unie en ACS-landen, ondersteunt de partnerschappen tussen partijen in de EU en de ACSlanden en informeert over de business en investeringsmogelijkheden in de ACS-landen. Het centrum richt zijn aandacht op de volgende sectoren: industrie, landbouw, bouw, toerisme, telecommunicatie, transport en het privé-management van alles wat te maken heeft met de infrastructuur en de diensten van deze sectoren. Projecten Het COO beschikt over twee instrumenten voor directe ondersteuning: CDE Development Facility en CDE Assistance Facility. Het eerste instrument biedt ondersteuning bij de voorbereiding van de oprichting van een onderneming: het uitvoeren van haalbaarheids- en marktstudies of ander voorafgaandelijk onderzoek, de financiële structurering en juridische onderbouwing van het project, het opsporen van technologieën en kandidaat-partners. Via het tweede instrument wordt het opstarten en verder ontwikkelen van de onderneming ondersteund. Naast de directe ondersteuning helpt het centrum ook bij de zoektocht naar de eigenlijke financiering voor het project. Elk jaar organiseert het Centrum voor de Ontwikkeling van Ondernemingen een reeks events zoals forums, workshops, ontmoetingen met mogelijke partners. Ook het maken en uitbrengen van studies, artikels en boeken over bepaalde industriële sectoren in de ACS-landen maakt deel uit van de ondersteunende functie van het centrum. Begunstigden In het algemeen komen bedrijven van een ACS-land of van een land in de Europese Unie die alleen of gezamenlijk een industrieel project in een van de ACS-landen willen opstarten in aanmerking voor de diensten van het Centrum voor de Ontwikkeling van Ondernemingen. Het gaat om bedrijven die in de opstartfase zitten of bedrijven die willen uitbreiden, diversifiëren of reorganiseren in een ACS-land. Ook consultants en consultancybedrijven die kunnen inspelen op de nieuwe behoeften van bedrijven komen in aanmerking De volgende ACS-landen nemen deel: - West-Afrika: Benin, Burkina Faso, Kaapverdië, Ivoorkust, Gambia, Ghana, Guinea, Guinee Bissau, Liberia, Mali, Mauritanië, Niger, Nigeria, Senegal, Sierra Leone, Togo; - Centraal-Afrika: Burundi, Kameroen, Centraal-Afrikaanse Republiek, Chad, Kongo, Democratische Republiek Kongo, Equatoriaal Guinee, Gabon, Sao Tomé en Principe; - Oost-Afrika: de Comoren, Djibouti, Eritrea, Ethiopië, Kenia, Madagaskar, Mauritius, Rwanda, Seychellen, Somalië, Soedan, Tanzania, Oeganda;
-
-
Zuid-Afrika: Angola, Botswana, Lesotho, Malawi, Mozambique, Namibië, Swaziland, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika; de Caraïben: Antigua en Barbuda, Bahamas, Barbados, Belize, Dominica, Dominicaanse Republiek, Grenada, Guyana, Haïti, Jamaica, St.-Kitts en Nevis, St.-Lucia, St.-Vincent en de Grenadines, Suriname, Trinidad en Tobago; Pacific: Cook-eilanden, Fiji, Kiribati, Marshall-eilanden, Micronesië, Nauru, Niue, Palau, PapoeaNieuw-Guinea, Samoa, Solomons-eilanden, Timor Leste, Tonga, Tuvalu, Vanuatu.
Diversen Om steun te ontvangen voor een onderneming moet die minstens 80.000 euro activa hebben of 50.000 euro jaarlijkse omzet. Verder moet de onderneming financieel en technisch levensvatbaar zijn en minstens vijf personen tewerkstellen. Naargelang van het soort project is de bijdrage van het Centrum voor de Ontwikkeling van Ondernemingen maximum 100.000 euro per project per jaar met een limiet van twee derde van de totale kosten. De bijdrage moet ook kleiner zijn dan 20% van de activa of de omzet van de onderneming. Consultants and consultingorganisaties kunnen hun expertise over ACS-landen en samenwerking met collega's in ACS-landen uitbreiden. Hiervoor kunnen zij maximaal twee derde van de kosten vergoed krijgen, met een maximum van 50.000 euro. Aanvraagprocedure Aanvragen kunnen rechtstreeks ingediend worden bij het Centrum zelf of bij een van de antennes van het ACS-netwerk in de ACS-landen of de Europese Unie. Indieners van een aanvraag (bedrijven of promotors) moeten duidelijk bepalen welke bijstand en steun zij verwachten van het Centrum voor de Ontwikkeling van Ondernemingen. De formulieren om een aanvraag in te dienen zijn beschikbaar op de website.
Aanvullende inlichtingen Centrum voor de Ontwikkeling van Ondernemingen Herrmann Debrouxlaan 52 1160 Brussel Tel.: 02/679.18.50 Fax: 02/679.18.70 E-mail:
[email protected] Website: http://www.cde.int/
4.2
PRO-INVEST: EEN PROGRAMMA VOOR DE PROMOTIE VAN INVESTERINGEN IN DE ACS-LANDEN
Inhoud steunmaatregel Het Pro-Investprogramma is een EU-ACS-partnerschapsprogramma dat ontwikkeld en aangenomen is door de Europese Commissie ten voordele van de ACS-landen. Het programma werd officieel gelanceerd op 22 oktober 2002 in Brussel. Het doel van dit programma is de stroom van investeringen en technologieën naar bedrijven die actief zijn in de kernsectoren in de ACS-landen te bevorderen. Dat zal bereikt worden via een tweedimensionale aanpak: - steun aan intermediaire en professionele organisaties; - ontwikkeling van partnerschappen tussen Noord-Zuid- en Zuid-Zuidbedrijven. Pro-Invest wordt beheerd door het Centrum voor de Ontwikkeling van Ondernemingen onder toezicht van EuropeAid Co-operation Office van de Europese Commissie. Met een budget van 110 miljoen euro gespreid over een periode van zeven jaar, wordt Pro-Invest gefinancierd door het Europees Ontwikkelingsfonds. Begunstigden Intermediaire organisaties uit de ACS-landen, zoals Kamers van Koophandel en Industrie, professionele en sectorale organisaties, werkgeversorganisaties en financiële instellingen en ook regionale organisaties uit de particuliere sector die ten minste twee landen vertegenwoordigen, komen in aanmerking. Afhankelijk van het type project kan de maximale tegemoetkoming tot 250.000 euro bedragen. Bedrijven die hebben deelgenomen aan Pro-Investevenementen kunnen individuele steun (<= 50.000 euro) ontvangen voor mogelijke follow-upprojecten of partnerschappen. De tegemoetkoming via het Pro-Investprogramma is beperkt tot twee derde van de goedgekeurde kosten. Projecten -
activiteiten op het gebied van diensten voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven; initiatieven op het gebied van promotie van de particuliere sector en beleidsdialoog; sectorale partnerschapsinitiatieven organiseren.
Aanvraagprocedure Voor de intermediaire organisaties zijn er vier oproepen per jaar. Meer informatie over de oproepen is te vinden op de website van Pro-Invest: http://www.proinvest-eu.org en op de website van EuropeAid: http://www.europa.eu.int/comm/europeaid/tender/index_en.htm. Voor individuele bedrijven is er elke maand een deadline.
Aanvullende inlichtingen Centrum voor de Ontwikkeling van Ondernemingen ProInvest Management Unit Patrick Keene Herrmann Debrouxlaan 52 1160 Brussel Tel.: 02/679.18.50/51 Fax: 02/679.18.70 E-mail:
[email protected] Website: http://www.proinvest-eu.org
5.
OVERIGE INITIATIEVEN TER BEVORDERING VAN INTERNATIONALE SAMENWERKING
5.1
AL-INVEST III (2003-2007)
Inhoud steunmaatregel Het AL-Investprogramma werd in 1994 opgestart door de Europese Commissie met als doel de economische samenwerking tussen Europese en Latijns-Amerikaanse bedrijven en de investeringen en handelsrelaties tussen beide regio’s te ondersteunen. De standaardtaal is Spaans, maar de meeste informatie is ook beschikbaar in het Engels en het Portugees. Het programma is er ook op gericht: - steun te verlenen aan KMO's in de EU en in Latijns-Amerika bij internationale activiteiten; - de investeringen door Europese KMO's in KMO's in Latijns-Amerika te bevorderen; - de betrekkingen tussen de twee regio’s te verbeteren door Europese technologieën en knowhow te verspreiden in landen in Latijns-Amerika; - langetermijnbetrekkingen te ondersteunen die alle betrokkenen voordeel opleveren en een duurzaam karakter hebben; - de overdracht van technologie, en de totstandkoming van joint ventures en commerciële akkoorden tussen bedrijven in de EU en in Latijns-Amerika te bevorderen. De betrokken landen zijn: - alle 25 EU-lidstaten; - 18 Latijns-Amerikaanse landen (Argentinië, Bolivië, Brazilië, Chili, Colombia, Costa Rica, Cuba, Ecuador, El Salvador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Paraguay, Peru, Uruguay en Venezuela). Begunstigden Het geld van het AL-Investprogramma wordt aan de leden toegekend. Ze organiseren hiermee vooral seminaries, conferenties en bedrijfsontmoetingen, en ze verlenen technische ondersteuning aan bedrijven. Organisaties als Kamers van Koophandel, brancheorganisaties, instituten voor buitenlandse handel, ontwikkelingsagentschappen en particuliere adviesverleners kunnen lid worden. Bedrijven kunnen deelnemen aan de voor hen georganiseerde activiteiten of optreden als dienstverlener of expert. Een lijst van de activiteiten kunt u vinden op: http://www.al-invest3.org/ door te klikken op ‘Events’. U kunt daar ook de organisatoren opzoeken. Vervolgens kunt u op http://europa.eu.int/comm/europeaid/projects/al-invest/network_en.cfm de contactgegevens van die organisatoren vinden door te klikken op ‘Network’ en de juiste zoekcriteria in te geven. Meestal kunt u de organisator vinden door een deel van de naam van de organisator in te voeren bij ‘Name’. Houd er wel rekening mee dat de zoekopdracht hoofdlettergevoelig is. Een alternatieve manier bestaat erin het land te kiezen waar het evenement plaatsvindt via ‘Event Country’. Projecten De projecten kunnen onderverdeeld worden in twee groepen: 1.
Voorzieningen voor KMO's: budget 41,7 miljoen euro: · CAPYME: seminaries, workshops en training voor KMO's over internationaliseringsstrategieën en sectorale, technische ondersteuning; · SEU/SLA: Latijns-Amerikaanse weken (SLA) / Europese weken (SEU): internationale handelsbeurzen organiseren en bezoekers bijstaan; · ES: sectorale bedrijfsontmoetingen, vaak in het kader van internationale handelsbeurzen; samen met een technisch seminarie en eventuele technische bezoeken; · FDN: hulp verlenen bij de onderhandelingen over internationale businessplannen en het sluiten van partnerschappen;
·
2.
CEP: ondersteuning van bedrijven die al een project hebben ontwikkeld. Die steun kan helpen bij de uitvoering van projecten die uit de andere activiteiten voortvloeien.
Voorzieningen voor aangesloten leden: budget 6 miljoen euro: · CAP: kennisoverdracht binnen het netwerk; · IFU: uitwisseling van personeelsleden tussen aangesloten organisaties en externe organisaties; · ACO: onderlinge steun tussen aangesloten organisaties om nieuwe dienstverlening op te starten.
Aanvraagprocedure Om steun te kunnen ontvangen moet een organisatie lid zijn van het AL INVEST III-netwerk. De aanvraagprocedure om lid te worden vindt u in de brochure op: http://www.al-invest3.org/Documents/AL_INVEST_III_-_INFO_Sheet_ENGLISH.pdf. Een lid mag per selectiecomité voor iedere activiteit slechts één voorstel indienen. Vanaf 2005 is er elke twee maanden een selectiecomité: op 15 januari, 15 maart, 15 mei … Er is een handleiding beschikbaar om steun te vragen voor de verschillende activiteiten. U kunt die handleiding raadplegen op http://www.al-invest3.org/ onder de rubriek ‘Manuals’.
Aanvullende inlichtingen AL-Invest III: AL-Invest III-Consortium Kunstlaan 19, A/D B-1000 Brussel Tel.: 02/788.48.40 Fax: 02/788.48.49 E-mail:
[email protected] Websites: http://www.al-invest3.org http://europa.eu.int/comm/europeaid/projects/al-invest/index_en.htm AL-Invest I en II: EuropeAid Co-operation Office (AIDCO) Unit E2 AL INVEST Wetstraat 200 (J54, 4-13) 1049 Brussels Belgium Fax: 02/99.10.80 E-mail:
[email protected] Website: http://europa.eu.int/comm/europeaid/projects/al-invest/index_en.htm
5.2
ASIA-INVEST (2003-2007)
Inhoud steunmaatregel Het Asia-Investprogramma, een initiatief van de Europese Commissie, tracht bedrijven te helpen hun bedrijfsstrategieën te internationaliseren en de samenwerking tussen bedrijven in de Europese Unie en Azië te vergemakkelijken (Zuid- en Zuidoost-Azië en China). Het Asia-Investprogramma in 1997 opgestart, is begonnen aan een tweede uitvoeringsfase voor een periode van vijf jaar: 2003-2007. De Europese Commissie heeft een budget van 35 miljoen euro uitgetrokken. Dit geld wordt ingezet via projecten die vallen in drie activiteitendomeinen: - het samenbrengen van bedrijven en het vormen van partnerschappen tussen bedrijven - ondersteuning van de Aziatische private sector - capaciteitsopbouw van Aziatische bedrijfsorganisaties en netwerking met Europese tegenhangers. De betrokken landen zijn: - alle 25 EU-lidstaten - 19 Aziatische landen: Afghanistan, Bangladesh, Bhutan, Cambodja, China, Timor Leste, India, Indonesië, Laos, Maleisië, Malediven, Mongolië, Nepal, Noord-Korea, Pakistan, Filipijnen, Sri Lanka, Thailand en Vietnam. Begunstigden Voorstellen voor projecten kunnen ingediend worden door non-profitorganisaties die de ontwikkeling van handel en investeringen tussen de EU en Azië stimuleren of vergemakkelijken (kamers van koophandel, sectorale handels- en bedrijfsfederaties, werkgeversorganisaties, enzovoort). For-profit bedrijven kunnen: - deelnemen aan de evenementen in het kader van Asia Interprise en Asia Partenariat. Een lijst met evenementen kunt u vinden op: http://europa.eu.int/comm/europeaid/projects/asia-invest/html2002/events2002.htm#Events%202003 - marktonderzoeken consulteren over opportuniteiten in de regio: http://europa.eu.int/comm/europeaid/projects/asia-invest/html2002/publications.htm - meewerken aan projecten, zonder hiervoor geld te ontvangen - als subcontractor diensten leveren aan projecten. Projecten Er zijn zeven soorten projecten binnen de drie activiteitengebieden: -
Het samenbrengen van bedrijven en het vormen van partnerschappen tussen bedrijven ·
· ·
-
Ondersteuning van de privé-sector in Azië ·
·
-
Asia VENTURE: kleinschalige handelsmissies tussen Europa en de minder welvarende Aziatische landen: Afghanistan, Bangladesh, Bhutan, Cambodja, Timor Leste, Laos, de Malediven, Nepal, Indonesië en Pakistan. Asia INTERPRISE: middelgrote sectorale en multisectorale handelsbijeenkomsten ter bevordering van partnerschappen tussen Europese en Aziatische bedrijven. Asia PARTENARIAT: grote multisectorele handelsbijeenkomsten in Azië om de partnerschappen tussen Aziatische en Europese bedrijven te bevorderen.
Asia-Invest TECHNISCHE BIJSTAND: capaciteitsopbouw ter voorbereiding van Aziatische bedrijven op internationale samenwerking, die overdracht van knowhow, ontwikkeling van bedrijfsorganisaties en versterking van de banden met Europese bedrijven omvat. Asia-Invest TRADE AND INVESTMENT FACILITATION STUDIES: marktonderzoeken om ondernemingen te voorzien van grondige analyses over het bedrijfsmilieu en de handelsmogelijkheden in Aziatische landen.
Capaciteitsopbouw van Aziatische bedrijfsorganisaties en netwerking met Europese tegenhangers
·
·
Asia-Invest ALLIANCE: capaciteitsopbouw en networking voor Aziatische intermediairs, die overdracht van knowhow, zoeken van bedrijfspartners, informatienetwerken en uitwisseling van personeel met Europese tegenhangers omvat. Asia-Invest FORUM: uitwisseling van ervaringen via conferenties en workshops voor Europese en Aziatische intermediairs.
Aanvraagprocedure Voor vier soorten projecten, namelijk voor VENTURE, INTERPRISE, TECHNISCHE BIJSTAND en ALLIANCE worden er jaarlijks oproepen uitgeschreven. Belangrijke informatie over het opstellen en indienen van voorstellen vindt u terug op: http://europa.eu.int/comm/europeaid/projects/asia-invest/html2002/howtoapply.htm. De aanvragen moeten voor de deadline ingediend worden met het standaardformulier dat te vinden is op deze website.
Aanvullende inlichtingen Europese Commissie EuropeAid Co-operation Office Asia-Invest Programme Wetstraat 41, 03/30 B-1049 Brussels Tel.: 02/298 6737 Fax: 02/298 4863 E-mail:
[email protected] Website: http://europa.eu.int/comm/europeaid/projects/asia-invest
6.
LIFE III-PROGRAMMA
Inhoud steunmaatregel LIFE (l’Instrument Financier pour L’Environnement) is opgestart in 1992 en bevindt zich momenteel reeds in de derde fase. Het LIFE III-programma is vastgelegd bij Verordening 2000/1655 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 en is een Europees financieringsprogramma. De algemene doelstelling bestaat erin bij te dragen tot de uitvoering, actualisering en ontwikkeling van het communautair milieubeleid en de milieuwetgeving met het oog op duurzame ontwikkeling in de Europese Gemeenschap. De Europese Commissie heeft het Life III-programma tot 2006 verlengd. De Commissie voorziet 317 miljoen euro voor de periode vanaf 1 januari 2005 tot 31 december 2006. Projecten De projecten die gefinancierd worden door LIFE moeten voldoen aan de volgende criteria: - van communautair belang zijn en een significante bijdrage leveren tot de algemene doelstelling; - uitgevoerd worden door een technisch betrouwbare en financieel gezonde deelnemer; - haalbaar zijn wat de technische voorstellen, planning, rendement en begroting betreft. Aan projecten met een multinationale opzet kan prioriteit worden verleend. Diversen LIFE bestaat uit drie onderdelen: LIFE-Natuur, LIFE- Milieu en LIFE-Derde Landen. LIFE-Natuur zorgt voor de financiering van een milieubeschermingsactie en in de praktijk moet LIFENatuur bijdragen tot de uitvoering van de 'Vogelrichtlijn' (79/409/EEG) en 'Habitatrichtlijn' (92/43/EEG) van de Europese Unie, en in het bijzonder tot de totstandkoming van Natura 2000, het coherent Europees netwerk van beschermde gebieden. LIFE-Natuur viseert het terreingericht beheer en het behoud van de meest waardevolle fauna, flora en habitat binnen de Europese Unie. LIFE-Milieu steunt demonstratieprojecten op milieuvlak en richt zich tot de industrie, de plaatselijke overheden en KMO’s. LIFE-Milieu financiert ook voorbereidende projecten die zijn gericht op de verdere ontwikkeling of bijstelling van het communautaire milieubeleid. Voor deze projecten maakt de Commissie afzonderlijke uitnodigingen tot het indienen van voorstellen bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Begunstigden: Hoewel LIFE-Milieu openstaat voor iedere in de Europese Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon, alsmede voor een aantal kandidaat-lidstaten is het programma voornamelijk gericht op de industriële sector en de overheid. Voor de periode 2005-2006 is voor LIFE een totaal budget van 317 miljoen euro voorgesteld, waarvan 47% is gereserveerd voor projecten in het kader van LIFE-Milieu in de Europese Unie. Een LIFE-Milieu subsidie wordt toegekend aan de voorstellen die het best scoren in de zin van innovatieve oplossingen voor belangrijke milieuproblemen en die tot concrete resultaten leiden. De verspreiding van kennis moet deel uitmaken van de projecten. Met name het voorbeeldkarakter is belangrijk. Projecten moeten worden uitgevoerd op een technische schaal die het mogelijk maakt om te beoordelen of grootschalige invoering technisch en economisch haalbaar is. LIFE-Milieu is niet gericht op onderzoek noch op investeringen in bestaande technologie, maar is bedoeld als overbrugging tussen de resultaten van onderzoek en ontwikkeling en de grootschalige toepassing/marktintroductie daarvan. De projecten kunnen volgende thema’s en onderwerpen omvatten: - ruimtelijke ordening en planning; - waterbeheer; - de impact van de economisch activiteit; - het beheer van afvalstromen; - geïntegreerde benadering van de productie.
Voor LIFE-Derde Landen is ongeveer 5% van de begroting van LIFE III voorzien voor de financiering van technische ondersteuning, demonstratieprojecten en acties ter bevordering van het behoud en herstel van belangrijke habitat van bedreigde soorten fauna en flora buiten de Europese Unie. Begunstigden: LIFE-Derde Landen is voornamelijk gericht op nationale overheden en administraties. Het is eveneens open voor personen (natuurlijke of rechtspersonen) die voorstellen lanceren op lokaal, nationaal of regionaal niveau. Aanvraagprocedure LIFE-Natuur In het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen worden oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling, met vermelding van de specifieke criteria, gelanceerd. De financiële steun neemt de vorm aan van medefinanciering met een maximum van 50% voor natuurbehoudprojecten en 100% voor begeleidende maatregelen. LIFE-Milieu Projectvoorstellen kunnen worden ingediend door alle rechtspersonen die in de lidstaten van de Europese Unie zijn gevestigd, zoals particulieren, industriële en commerciële ondernemingen, lokale overheden enzovoort. In het bijzonder wordt de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) aangemoedigd. Jaarlijks wordt er een oproep gelanceerd om projectvoorstellen in te dienen. Deze oproep verschijnt ook op de Life-website onder ‘Funding’. De projecten worden medegefinancierd. De subsidiegraad kent de volgende verdeling: tot 30% bij projecten met inkomsten en tot 50% bij projecten zonder inkomsten. LIFE-Derde Landen Elk jaar kunnen er voorstellen voor acties en projecten ingediend worden. Medefinanciering is voorzien tot 100% van de aanvaardbare kosten voor technische ondersteuning en tot 50% voor de andere acties.
Aanvullende inlichtingen Belgische ondernemers moeten de projecten indienen bij de heer David van Lochem van het ministerie van Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Bij hem kan u eveneens terecht voor meer gedetailleerde informatie: Ministerie van Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Diensten voor het Leefmilieu Dienst Studie en Coördinatie David van Lochem Victor Hortaplein 40 bus 10 1060 Brussel Tel.: 02/524.95.04 E-mail:
[email protected] Algemene informatie over het LIFE-programma kan u vinden op volgende website: http://europa.eu.int/comm/environment/life/home.htm.
7.
MEDIA PLUS-PROGRAMMA (Mesures pour Encourager le Developpement de l'Industrie Audiovisuelle)
Inhoud steunmaatregel Het MEDIA Plus-Programma gaat uit van de Europese Commissie en heeft tot doel de concurrentiepositie van de Europese film-, tv- en nieuwe media-industrie te verstevigen en om de internationale circulatie van het Europese audiovisuele product te bevorderen aan de hand van een aantal maatregelen. MEDIA Plus ligt vervat in twee besluiten: één voor de aanmoediging van de ontwikkeling, distributie en promotie van Europese audiovisuele werken, goedgekeurd door de Europese Raad op 20 december 2000 (2000/821/EG); een tweede met betrekking tot opleidingsprogramma's voor vakmensen van de Europese Audiovisuele programma-industrie (Mediaopleiding) is door het Europees Parlement op 19 januari 2001 goedgekeurd (Besluit nummer 163/2001/EG). In het MEDIA Plus-Programma wordt tevens steun aan pilootprojecten voorzien. Dit laatste heeft betrekking op conservatie van het erfgoed, digitalisering van AVarchieven en on-line distributiediensten. Het MEDIA Plus-Programma loopt gedurende een periode van zes jaar, 2001-2006. Daarvoor waren Media I en Media II operationeel, die respectievelijk van 1991-1995 en van 1996-2000 liepen. Projecten Het Media Plus Programma bestaat uit zes maatregelen, elk actief op een ander veld van de audiovisuele industrie: - Maatregel Media Ontwikkeling Het Media Plus-Programma voorziet financiële steun aan Europese onafhankelijke productiebedrijven voor de ontwikkeling van nieuwe projecten in de volgende genres: fictie, documentaire, animatie en multimedia. Steun kan gegeven worden aan een cluster van projecten (slate-funding) of aan een enkel project. - Maatregel I2I Audivisueel Met deze regeling wil de Europese Commissie onafhankelijke Europese audiovisuele productiebedrijven stimulansen geven zodat zij aanspraak zouden kunnen maken op externe financiering van banken of financiële instellingen. Het doel van i2i Audiovisueel is het drukken van de kosten binnen de film en audiovisuele sector op het vlak van verzekeringen, uitvoeringsgarantie en ontwikkeling. - Maatregel Media Distributie Deze maatregel van het Media Plus-Programma voorziet steun voor de distributie en het uitzenden van audiovisuele werken (fictie, documentaires, animatie en interactieve programma's). Dit via steun aan distributie van de Europese film via bioscopen, op video en on-line, op een digitale drager (DVD), via televisie en via sales agents. - Maatregel Media Promotie Het doel van deze maatregel is voorzien in financiële steun om allerlei soorten promotionele acties aan te moedigen. De promotionele acties moeten bedoeld zijn om Europese producenten en distributeurs makkelijker toegang te laten krijgen op de belangrijkste Europese en internationale gebeurtenissen. Ook steun aan festivals valt onder deze steunmaatregel. Festivals waarvan 70% van hun programmatie uit Europese films bestaat, staan immers in voor de promotie van de Europese film. - Maatregel Media Pilootprojecten Gedurende de hele looptijd van het programma worden er proefprojecten opgezet die gericht zijn op een betere toegang tot Europese audiovisuele inhoud en die profijt trekken van de mogelijkheden welke ontstaan door de ontwikkeling en de introductie van nieuwe en innoverende technologie, waaronder de digitalisering en de nieuwe distributiemethodes. Proefprojecten kunnen met het oog op exploitatie, netwerkvorming en promotie onder meer betrekking hebben op de volgende gebieden: · cinematografisch erfgoed; · archieven van Europese audiovisuele programma's; · catalogi van Europese audiovisuele werken; · digitaal uitgezonden Europese programma’s zoals bijvoorbeeld geavanceerde distributiediensten.
- Maatregel Media Training Het Media Training-programma heeft als doel het opzetten van opleidings- en trainingsinitiatieven. Professionelen van de audiovisuele sector kunnen via deze manier hun capaciteiten uitbreiden en competitiviteit op de buitenlandse markt opvoeren. Het programma rust op een nauwe samenwerking tussen verschillende scholen en opleidingscentra. Diversen De tussenkomst van het MEDIA-Programma bedraagt nooit meer dan 50% van het budget dat in aanmerking kan worden genomen voor steun. Dit laatste is veranderlijk naargelang het voorwerp van steun. Een festival bijvoorbeeld heeft nood aan een ander soort budget en maakt andere bestedingen dan een productiebedrijf dat de ontwikkeling van een langspeelfilm opstart. In het eerste geval worden bijvoorbeeld kosten van printtraffic, promotie en advertentie, ondertiteling, enzovoort in rekening genomen. In het tweede geval zullen de kosten die kunnen ingebracht worden betrekking hebben op het opstellen van een productieplan en financieringsplan, het schrijven van het scenario, onderzoek, verwerven van de rechten, enzovoort. Aanvraagprocedure Voor elke afdeling worden er 'oproepen tot indien van voorstellen' gelanceerd. Bedrijven worden uitgenodigd hun project voor te stellen en in te dienen voor een specifiek onderdeel van het Programma. Die oproepen kennen een uiterste inschrijvingsdatum. Over de ganse periode van zes jaar (tot 2006) worden er op regelmatige basis oproepen gelanceerd. Op volgende websites vindt u meer informatie: http://www.europa.eu.int/comm/avpolicy/media/index_en.html http://www.mediadesk-vlaanderen.be
Aanvullende inlichtingen U kunt bij de MEDIA Desk terecht voor informatie (over regels en procedures) en advies en begeleiding bij het aanvragen van steun. Door het inschakelen van de MEDIA Desks in andere landen kan de MEDIA Desk voor u bemiddelen wanneer u op zoek bent naar specifieke informatie en/of personen uit een ander Europees land. Hieronder vindt u het informatiecentrum van het MEDIA-Programma van de Europese Gemeenschap: MEDIA Desk België - Vlaamse Gemeenschap Nathalie Goethals, coördinator Jonas Tavernier, assistent Communicatie en Informatie Bijlokekaai 7F 9000 Gent Tel.: 09/235.22.65 Fax: 09/235.22.66 E-mail:
[email protected] Website: http://www.mediadesk-vlaanderen.be
8.
MARCO POLO (2003-2007)
Inhoud steunmaatregel Het doel van het Marco Poloprogramma is het verminderen van verkeersopstoppingen en het verbeteren van de milieu-impact van het vrachtvervoer binnen de Europese Unie. Die doelstelling wordt nagestreefd via projecten waardoor vrachtvervoer overschakelt van wegvervoer naar transportsystemen die normaal gezien minder belastend zijn voor het milieu. Concreet betekent dit dat projecten ondersteund worden die zorgen voor een omschakeling van wegvervoer naar korte zeevaart, binnenvaart en spoorverkeer. Projecten die zorgen voor een omschakeling tussen korte zeevaart, binnenvaart of spoorverkeer onderling, worden niet ondersteund. Het programma loopt van 2003 tot 2006. Er is een totaal budget uitgetrokken van 100 miljoen euro. De laatste oproep zal waarschijnlijk in de herfst van 2006 gedaan worden. De Europese Commissie heeft voorgesteld om vanaf 2007 het programma voort te zetten (Marco Polo II), met extra projecten en een jaarlijks budget van 100 miljoen euro. Begunstigden Alleen commerciële ondernemingen kunnen deelnemen aan het programma. Overheden of administraties mogen echter wel 100 % eigenaar zijn van zulke commerciële ondernemingen. Projecten moeten steeds door minstens twee partners in minstens twee landen ingediend worden. Projecten Er zijn drie types van projecten die ondersteund kunnen worden, op voorwaarde dat ze de concurrentie niet onnodig verstoren: 1.
Wijziging van vervoersmodus
Ondersteuning bij het opstarten van dienstverlening, waarbij er tonkilometers (tkm) omgezet wordt van de weg naar de andere modi. Tijdens het project moet in maximaal 3 jaar minimaal 250 miljoen tkm van modus veranderd worden. Het project moet economisch levensvatbaar zijn na de periode van subsidiëring. Dankzij het project moet minstens 250 miljoen tkm van modus veranderd zijn. De minimale subsidie bedraagt 0,5 miljoen euro. De hulpinfrastructuur kan voor maximaal 20 % van de subsidie ondersteund worden. De subsidie zelf bedraagt maximaal 30 % van de kosten die in aanmerking komen. 2.
Katalysator
Ondersteuning voor innovatieve projecten die structurele marktbarrières doorbreken. Projecten worden maximaal vier jaar ondersteund. Het project moet economisch leefbaar zijn na het einde van de subsidies. De minimale subsidie bedraagt 1,5 miljoen euro. De hulpinfrastructuur kan voor maximaal 20 % van de subsidie ondersteund worden. De subsidie zelf bedraagt maximum 35 % van de kosten die in aanmerking komen. 3.
Samenwerking en leren
Het verbeteren van samenwerking en het uitwisselen van know-how voor de complexe transport en logistieke markt. Projecten kunnen maximaal twee jaar subsidie ontvangen. De resultaten van het project moeten aan het doelpubliek beschikbaar gesteld worden. De minimale subsidie bedraagt 0,25 miljoen euro. Tot 50 % van de kosten die in aanmerking komen, kunnen vergoed worden. Aanvraagprocedure Ieder jaar wordt er een oproep gedaan, gewoonlijk in de zomer of herfst. De oproep wordt gepubliceerd in het officiële publicatieblad en op de website van het Marco Poloprogramma.
Het gaat hier om een competitieve procedure waarbij een rangschikking van de ingediende voorstellen wordt opgemaakt. Afhankelijk van het budget worden er een twintigtal projecten goedgekeurd en gesubsidieerd.
Aanvullende inlichtingen Directoraat-generaal voor Energie en Vervoer Tel.: 02/299 64 48 Fax: 02/296 37 65 E-mail:
[email protected] Website: http://europa.eu.int/comm/transport/marcopolo/index_en.htm
DEEL VIII : SAMENWERKING MET CENTRAAL- EN OOST-EUROPA
1.
SAMENWERKINGSPROGRAMMA VLAANDEREN MET CENTRAAL- EN OOSTEUROPA
Inhoud steunmaatregel Op 29 april 2005 besloot de nieuwe Vlaamse regering om het Centraal- en Oost-Europabeleid aan te passen aan de situatie die ontstond na de uitbreiding van de EU. Daarom wordt een onderscheid gemaakt tussen de nieuwe lidstaten enerzijds, en de landen die in de nabije toekomst zullen toetreden (Roemenië, Bulgarije en Kroatië). Ook projecten in de buitengordel kunnen in aanmerking komen voor betoelaging. Het nieuwe Vlaamse buitenlandbeleid ten aanzien van Centraal- en Oost-Europa is dan ook gestoeld op drie pijlers. De eerste pijler, de samenwerking met de nieuwe lidstaten, omvat het zogenaamde post-accessiemodel. Dit wil zeggen het partnerschap verstevigen en specifieke Vlaamse ervaring en kennis ter beschikking stellen, bijvoorbeeld op het vlak van democratie, de kennismaatschappij en bestuurlijk beleid. Voor projecten binnen deze eerste pijler voorziet Vlaanderen 670.000 euro. In 2005 wordt gefocust op samenwerkingsprojecten met Polen, Hongarije, Slovenië en Estland. Volgend jaar komen Letland, Litouwen, Slowakije en de Tsjechische Republiek aan bod. De tweede pijler is gericht op de toekomstige nieuwe EU-lidstaten Roemenië, Bulgarije en Kroatië. Hiervoor hanteert Vlaanderen het pre-accessiemodel: nauwe relaties aanknopen met deze landen en hen ondersteunen in hun inspanningen voor de Europese toetreding. Deze staten krijgen dan ook de grootste hap van het voorziene budget: 700.000 euro voor Roemenië, 600.000 voor Bulgarije en 500.000 voor Kroatië. Met een derde pijler wil Vlaanderen nauw samenwerken met landen langs de nieuwe buitengrens van de Europese Unie. De klemtoon wordt gelegd op democratische en economische versterking, conflictpreventie en samenlevingsopbouw. De voorziene 350.000 euro worden in 2005 integraal voorbehouden voor initiatieven in Oekraïne. Begunstigden De projecten dienen betrekking te hebben op een samenwerkingsverband tussen de Vlaamse promotor (een Vlaamse administratie, een Vlaamse openbare instelling of een instelling, organisatie of onderneming die haar exploitatiezetel binnen de grenzen van het Vlaamse Gewest of een Nederlandstalige instantie met zetel in Brussel) enerzijds, en minstens een partner in één van de hierboven vermelde landen, anderzijds. Projecten Volgende economische projecten komen in aanmerking voor steun: PIJLER 1 Voorbeelden van projectvoorstellen die in aanmerking komen: - ontwikkeling van netwerken tussen Vlaanderen en de partnerlanden o.m. via samenwerking tussen intermediairs (Kamers van Koophandel, federaties,…); - organisatie van promotionele acties waardoor Vlaanderen meer aanwezig wordt gesteld in het partnerland (bvb. Vlaamse week in samenwerking met diverse actoren als Toerisme Vlaanderen, Vlaams agentschap voor internationaal ondernemen, administratie Cultuur,…); - ontwikkeling van stedenbanden of relaties tussen provinciale en regionale autoriteiten via de intermediaire organisaties of het opzetten van gezamenlijke acties (bvb. samenwerking tussen VVSG en soortgelijke partners in het buitenland of stedenassociaties als bijvoorbeeld Hanzesteden, seminarie van gemeenteontvangers,…). Individuele stedenjumelages worden niet gefinancierd; - valoriseren van projecten die in het verleden werden ontwikkeld (bvb. indienen van projectaanvragen bij de EU als resultaat van een Vlaams project) of het overnemen van deze resultaten en Vlaamse beleidsmodellen in nationale beleids- of actieplannen van het partnerland; - acties in het kader van interregionale samenwerking (INTERREG) waarvoor aanvullende financiering moet worden gevonden. De financiële lasten van deelname van Vlaamse partners aan dergelijke
-
-
projecten mogen echter niet zomaar afgewenteld worden op de Vlaamse overheid. Ook de Vlaamse partner dient een belangrijke inbreng te doen; stimuleren van bilaterale samenwerking tussen handelskamers, eventueel na voorbereidende samenwerking in het kader van een PLATO-project of landenclubs; trilaterale samenwerking met landen van de buitengordel (samenbrengen van expertise uit Vlaanderen, een nieuwe lidstaat en een nieuw buurland - Oekraïne, Kroatië, ... – met betrekking tot voorbereiden van subsidiedossiers, wetgeving, enz…, bijvoorbeeld ondersteuning van het democratiseringsproces in Kroatië in samenwerking met Hongaarse partners, grensoverschrijdende samenwerking vanuit Polen met grensregio's in Oekraïne, transponeren van vroegere projecten uit Centraal-Europa naar de buitengordel: bijvoorbeeld samenwerking van Vlaanderen met Hongarije uitbreiden naar Oekraïne); bilaterale filmfestivals of promotionele culturele manifestaties; conferenties en samenwerking rond de regionale realiteit in Europa.
PIJLERS 2 EN 3 Het Vlaamse adviescomité hanteert de volgende inhoudelijke criteria bij de selectie van projecten: - beantwoordt dit project inhoudelijk aan de Vlaamse prioriteiten. (Wat betreft pijler 2 moet de preaccessiesteun bijdragen tot het EU-toetredingsproces en een succesvolle integratie van die landen in de Europese Unie vergemakkelijken. Ook zal Vlaanderen via pijler 3 met de landen van de buitengordel waar mogelijk en zinvol een samenwerkingsverband opstarten. Deze samenwerking zal tot stand komen in de vorm van capaciteitsopbouw, institutionele, democratische en economische versterking, conflictpreventie en samenlevingsopbouw); - gaat het hier om overdracht van kennis in een domein waar Vlaanderen grote expertise heeft opgebouwd; - beantwoordt het aan de EU-prioriteiten; biedt het ondersteuning voor de inspanningen die het partnerland zou moeten leveren om te voldoen aan de eisen die de EU aan het land stelt; - in hoeverre is de overheid in het partnerland (in de eerste plaats het betrokken ministerie, de lokale overheden, …) betrokken bij het tot stand komen van het project en hecht zij belang aan de realisatie ervan; Komen in aanmerking voor subsidiëring: - zendingskosten die verbonden zijn aan de voorbereiding en de uitvoering van het project; - investeringskosten, met uitzondering van infrastructurele werken, bouwprojecten of louter aankoop van investeringsgoederen, tenzij uitdrukkelijk wordt aangetoond dat deze vereist zijn voor het bereiken van de doelstellingen van het project; - personeelskosten; - werkingskosten; - uitgaven die verricht zijn in Vlaanderen voor de beoogde samenwerking: kosten inzake ontvangst en verblijf van partners uit het gastland, kosten inzake opleiding en vorming, uitrustingsuitgaven, studie- of consultancykosten. Komen niet in aanmerking voor subsidiëring: - uitsluitend levering van materialen of goederen; - louter infrastructurele of bouwactiviteiten; - eenmalige uitwisselingen, evenementen en conferenties; - studiebeurzen, studies van algemeen verkennende aard die geen projectgebonden karakter vertonen; - puur academische projecten; - humanitaire hulpacties. De maximale duur van een project is drie jaar.
FINANCIËLE TEGEMOETKOMING Pijler 1: de financiële bijdrage van de Vlaamse overheid bedraagt maximaal 50% van het totale budget. Pijlers 2 en 3: de financiële tegemoetkoming kan maximaal 85% van de totale aanvaardbare kosten bedragen. De partner in Centraal- en Oost-Europa of het partnerland moeten in een cofinanciering van 15% voorzien. Privé-bedrijven met winstoogmerk, die een aanvraag indienen, moeten naast de inbreng vanwege het partnerland, ook zelf een minimale inbreng van 15% garanderen.
Indien zowel de Vlaamse promotor als de begunstigde in Centraal- en Oost-Europa ondernemingen met winstoogmerk zijn, kan de tegemoetkoming maximaal 50% bedragen en de kosten verbonden aan opleiding en overdracht van technologie en op voorwaarde dat de investering voorheen is gerealiseerd door de promotor. De maximum tegemoetkoming per project wordt beperkt tot 300.000 euro; de maximale steun per jaar per project bedraagt 150.000 euro (met echter als bijkomende beperking het maximale budget dat per land ter beschikking wordt gesteld). Aanvraagprocedure Aanvragen tot tussenkomst moeten per land worden ingediend bij de administratie Buitenlands Beleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Boudewijnlaan 30, 1000 Brussel, tel.: 02/553.59.20, http://www.vlaanderen.be/centraalenoosteuropa. De vereiste aanvraagformulieren en bijkomende inlichtingen zijn te verkrijgen bij de afdeling Buitenlands Beleid binnen Europa van de administratie Buitenlands Beleid. Vormvereisten De kandidaten voor een project moeten schriftelijk een projectdossier indienen in het Engels, in twee identieke exemplaren, volgens de bepalingen van het aanvraagformulier. Een projectvoorstel moet voorzien zijn van de naam en handtekening van de aanvrager(s), gedateerd zijn en alle gegevens bevatten die nodig zijn voor een beslissing.
Aanvullende inlichtingen Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Buitenlands Beleid Afdeling binnen Europa Boudewijnlaan 30 1000 Brussel Tel.: 02/553.59.02 - 553.60.34 - 553.48.30 - 553.61.38 Fax: 02/502.60.37 E-mail:
[email protected] [email protected]
2.
TACIS-PROGRAMMA
Inhoud steunmaatregel TACIS (Technical Assistance to the Commonwealth of Independent States) werd beslist in december 1990 en werd formeel opgestart in juli 1991 bij verordening van de Europese Commissie. In 1993 werd een eerste aanpassing aan de verordening aangebracht en in 1996 werd een nieuwe verordening goedgekeurd (1279/96). Een nieuwe EG-Verordening 99/2000 van de Raad van 29 december 1999 betreffende bijstand aan de partnerstaten in Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal-Azië, keurt het programma Tacis voor de periode 2000-2006 goed. Het programma heeft tot doel de grensoverschrijdende samenwerking tussen de partnerstaten en de lidstaten van de EU aan te moedigen en te ondersteunen. Er wordt technische assistentie verleend aan Mongolië en de 12 onafhankelijke staten van het GOS, zijnde Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Kazachstan, Kirgizië, Moldavië, Oekraïne, Oezbekistan, de Russische Federatie, Tadzjikistan, Turkmenistan en Wit-Rusland. Het Tacis-programma loopt van 1 januari 2000 tot 31 december 2006 en wil de grensoverschrijdende samenwerking tussen onder andere de partnerstaten en de lidstaten van de Europese Unie aanmoedigen en bevorderen. Het Tacis-programma is vooral gericht op het leggen van de fundamenten van de markteconomie en een democratische samenleving, en het zal vooral een programma van technische bijstand blijven. De Tacisfinanciering ondersteunt acties die via technische bijstand aan onmiddellijke behoeften in de partnerlanden tegemoetkomen. De bijstand wordt toegespitst op bepaalde sectoren en geografisch afgebakende gebieden om als spil en voorbeeld te dienen ter ondersteuning van het hervormingsproces. Hierbij probeert men niet alleen de overheid te betrekken, maar ook de ondernemingen en al diegenen die in het economische leven ervaring hebben. Het hoofdelement van Tacis is gericht op een overdracht van knowhow en expertise aan organisaties in de partnerlanden, technische bijstand bij de overgang naar een markteconomie en bij de verdere uitbouw van de democratie en de rechtstaat. Sinds kort is Tacis ook gericht op de promotie van de democratie en op het stimuleren van investeringen in de Tacis-landen. Men wil overstappen van een vraaggerichte samenwerking naar een dialooggerichte samenwerking. 25% van het budget zal daarvoor uitgetrokken worden. De Europese Unie zal 3,138 miljard euro uittrekken voor de Tacis-landen gedurende de periode 2000-2006. Begunstigden Alle natuurlijke en rechtspersonen uit de lidstaten en uit de begunstigde staten kunnen onder gelijke voorwaarden deelnemen aan aanbestedingen en overeenkomsten. Projecten Volgende projecten komen in aanmerking: - steun voor institutionele wettelijke en bestuurlijke hervorming; - steun voor de particuliere sector en bijstand voor economische ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf; - steun voor het aanpakken van de sociale gevolgen van het overgangsproces; - ontwikkeling van infrastructuurwerken; - bevordering van milieubescherming en beheer van natuurlijke hulpbronnen; - ontwikkeling van de plattelandseconomie. Diversen Het programma neemt de vorm aan van technische bijstand voor de economische hervormingen waarmee de begunstigde staten bezig zijn, meer bepaald bijstand voor maatregelen die tot doel hebben de overgang naar een markteconomie te bewerkstelligen en zodoende de democratie te versterken. Hierbij zijn ook de redelijke kosten voor leveranties inbegrepen die voor de uitvoering van de technische bijstand nodig zijn. Hieronder
vallen ook de kosten van de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van, controle op en evaluatie van de uitvoering van deze acties, alsook kosten in verband met voorlichting. Er wordt wat betreft de concrete acties rekening gehouden met de wensen van de begunstigden en met milieuoverwegingen. In het kader van de technische bijstand en subsidies wordt voorrang verleend aan: - hervorming van de administratie; - herstructurering van overheidsbedrijven; - ontwikkeling particuliere sector; - vervoer- en telecommunicatie-infrastructuur; - energie; - nucleaire veiligheid; - milieu; - opbouw van een efficiënte voedselproductie; - ontwikkeling van sociale diensten; - onderwijs; - grensoverschrijdende projecten; - kleinschalige infrastructuur in de context van grensoverschrijdende projecten. Voor elk van de begunstigde lidstaten worden zogenaamde indicatieve programma's opgesteld. Vervolgens leggen de Commissie en de TACIS-landen jaarlijks gezamenlijk een aantal concrete prioriteiten vast in de vorm van actieprogramma's binnen de hierboven vermelde algemene prioriteiten, en gebaseerd op de zogenaamde indicatieve programma's. Deze actieprogramma's bevatten een lijst van de belangrijkste te financieren projecten binnen de indicatieve gebieden. De bijstand van de Unie wordt verleend in de vorm van giften, die in schijven worden vrijgegeven naarmate de projecten worden gerealiseerd. Voor leveringen worden aanbestedingen uitgeschreven. De Commissie van de EU is gestart met een nieuw Tacis-concept; de bedoeling is een nieuw ontwerp van Verordening op te maken na adviesinwinning van alle betrokken partijen. Aanvraagprocedure De door de in aanmerking komende landen opgestelde projecten worden door de Europese Commissie beoordeeld, in samenwerking met het Tacis-comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten. Het is aangewezen contact te nemen met de nationale coördinatoren voor de betrokken landen. Ook de indiening van de voorstellen moet bij hen gebeuren. Vlaamse ondernemingen kunnen op verschillende manieren deelnemen aan het Tacis-programma: - als reactie op een verzoek tot blijken van belangstelling gepubliceerd in het 'Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen' of in de geregelde publicaties van het Phare- en Tacis-kantoor (Programme and Contract Information) of via de Europe Aid Co-operation office website (publicaties van aanbestedingen in het kader van Tacis, Sapard, Phare): http://www.europa.eu.int/comm/europeaid/cgi/frame12.pl; - door in te schrijven op een bericht van aanbesteding van materiaal gepubliceerd in het 'Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen' : http://ted.publications.eu.int/ hier kiest u voor ‘zoeken naar aanbestedingen’ en vervolgens kiest u bij ‘verordening’ voor ‘Phare, Tacis en landen van Midden- en Oost-Europa’; - door projecten in te dienen bij de horizontale Tacis-programma's; - ...
Aanvullende inlichtingen Information Centre Phare & Tacis Montoyerstraat 19 1000 Brussel Tel.: 02/545.90.10 Fax: 02/545.90.11 E-mail:
[email protected] Website: http://www.europa.eu.int/comm/external_relations/ceeca/tacis/index.htm
3.
SAPARD
Inhoud steunmaatregel Dit is een project van de Europese Commissie dat speciaal in het leven geroepen werd ter ondersteuning van de tien nieuwe lidstaten van Centraal- en Oost-Europa bij de structurele aanpassing van hun landbouwzones; daarnaast is het de bedoeling hen evenzo te assisteren bij de aanpassing aan de noden van het acquis communautaire in functie van de Europese landbouwregeling. Dit Europees project is gebaseerd op de Verordening 1268/99 van de Raad van 21 juni 1999, gewijzigd bij Verordening 696/2003 van de Raad van 14 april 2003. Het project loopt van 01/01/00 tot 31/12/06. Let wel: vanaf het moment dat het land dat de steun vraagt, lid wordt van de Europese Unie, vervalt de aanvraag voor steun. Concreet betekent dit dat het nog om Roemenië en Bulgarije gaat. Projecten Het omhelst de co-financiering van: - investeringen in landbouw-holdings; - verbetering en promoveren van de landbouw- en visserijproducten; - verbetering van de controles van voedsel en bescherming van de consumenten; - landbouwproductie-methodes om het milieu te beschermen; - diversificatie van economische activiteiten; - oprichting van producentengroeperingen, - verbetering van de beroepsopleiding; - ontwikkeling en verbetering van de plattelandsinfrastructuur,… De inbreng van de EU moet complementair zijn ten opzichte van de overeenkomstige nationale maatregelen. Aan de programma’s die in het kader van de Verordening worden uitgewerkt, moet in de kandidaat-lidstaten voldoende bekendheid worden gegeven. Die publiciteit moet er toe leiden dat het grote publiek wordt geïnformeerd over de rol die de Gemeenschap bij de toekenning van de steun speelt.
Aanvullende inlichtingen Europese Commissie Directoraat-generaal Landbouw 1049 Brussel Website: http://www.europa.eu.int/comm/dgs/agriculture/index_en.htm
4.
TEMPUS (Phare & Tacis & Meda)
Inhoud steunmaatregel Het Tempus-programma is het communautair samenwerkingsprogramma voor het hoger onderwijs, waarmee de Nieuwe Onafhankelijke Staten en Mongolië, de niet-geassocieerde landen in Zuid-Oost-Europa en de landen rond de Middellandse Zee worden ondersteund bij de overgang naar een markteconomie en/of de ontwikkeling van een democratische maatschappij, hetgeen in overeenstemming is met de communautaire doelstelling om op een breed terrein met deze landen samen te werken. Er wordt via dit programma naar gestreefd een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de hogeronderwijsstelsels in de partnerlanden en er de interactie van het hoger onderwijs met de burgermaatschappij en de industrie te bevorderen. Op 29 april 1999 gaf de Raad van Ministers zijn goedkeuring aan de nieuwe fase van het programma, Tempus III. In het programma worden 3 categorieën van landen behandeld: - de Nieuwe Onafhankelijke Staten en Mongolië; - de niet-geassocieerde landen uit Zuid-Oost-Europa, namelijk Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de federale Republiek Joegoslavië (Republiek Servië, Montenegro en Kosovo); - in 2002 werd het besluit aangepast en ook de MEDA-landen kunnen deelnemen: Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, de Palestijnse Gebieden, Syrië en Tunesië. Projecten De hoofdinstrumenten voor samenwerking in het kader van Tempus zijn: - Gezamenlijke Europese Projecten (GEP): . GEP voor de ontwikkeling van curricula zijn gericht op de inhoud van hoger onderwijs en hebben als doelstelling het actualiseren van bestaande leerplannen en het ontwikkelen van nieuwe; . GEP voor institutionele opbouw concentreren zich op het versterken van de democratie en de rechtsstaat middels het ondersteunen van de ontwikkeling van vitale maatschappelijke sectoren buiten de academische wereld. - SCM (structurele en aanvullende maatregelen). Het verschil tussen structurele en aanvullende maatregelen en gezamenlijke Europese projecten is dat de structurele en aanvullende maatregelen een kader leveren voor kortetermijn reacties op bijzondere behoeften, die partnerlanden duidelijk als hun prioriteiten moeten hebben aangegeven. Drie soorten projecten: informatie- en verspreidingsprojecten, opleidingsprojecten en pilootprojecten; - individuele mobiliteitsbeurzen (IMG) (3 types). Diversen Door hun toetreding nemen de nieuwe lidstaten deel net als de andere lidstaten. Bij Tempus wordt een “bottom-up” benadering gekoppeld aan een “top-down”-benadering, wat inhoudt dat enerzijds op de specifieke behoeften van individuele universiteiten in de partnerlanden wordt gereageerd en anderzijds de nationale overheden van deze landen en de Europese Commissie middels het vaststellen van nationale prioriteiten, het kader voor het programma definiëren. Teneinde te waarborgen dat Tempus-activiteiten inspelen op de specifieke behoeften van het hoger onderwijs in de partnerlanden, heeft elk partnerland samen met de Europese Commissie prioriteiten vastgesteld die aansluiten op de algemene doelstellingen van Tempus en op het nationale beleid voor de ontwikkeling van het hoger onderwijs. Een aantal TEMPUS-partnerlanden hebben de Bolognaverklaring ondertekend, nl. de Russische Federatie en alle CARDS-landen. Nog een aantal zullen dit in Bergen doen (2005) doen. Dit feit speelt een belangrijke rol bij de prioriteiten (Europese en nationale). Aanvraagprocedure Het Tempus-programma wordt per academiejaar ten uitvoer gelegd. Voor elk academiejaar stelt de “Europese Stichting voor Opleiding” in Torino, die de Europese Commissie technische bijstand verleent bij het beheer van het programma, een “Gids voor Aanvragers” ter beschikking. Deze gids bevat de
voorwaarden tot deelname en de afsluitdata voor het indienen van de kandidaturen in het kader van de verschillende activiteiten van het programma. Hij bestaat in alle officiële talen van de Europese Unie en kan op het Internet teruggevonden worden: http://europa.eu.int/comm/education/tempus/home.html. Oproep, prioriteiten, aanvraagformulieren en deadlines: http://www.etf.eu.int/Tempus. Voor SCM- en IMG-aanvragen zijn er meerdere deadlines per jaar, voor GEP-aanvragen is er 1 deadline.
Aanvullende inlichtingen Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Onderwijs Administratie Hoger Onderwijs – Internationale Zaken J. Geentjens Koning Albert II-laan 15 1210 Brussel Tel.: 02/553.98.13 Fax: 02/553.98.45 E-mail:
[email protected]
TREFWOORDEN Aanmoedigingspremie Aanwervingen ACS-landen Adviescheques Ad-hoc programma’s Agentschap voor de Buitenlandse Handel Al-Invest Arbeidsduurvermindering ARKimedes-regeling Asia-Invest Bedrijfsadvies Bedrijfsadviseurs Bedrijfsgebouwen Bedrijfsopleiding Bedrijventerreinen Biotech Fonds Vlaanderen Biotechbedrijf Business Angel + Buy-ins Buy-outs Centraal- en Oost-Europa Centrum voor de Ontwikkeling van Ondernemingen (COO) CIRR-rente Collectieve opleidingen Comité voor de financiële ondersteuning van de export (Finexpo) Communication technology COO Coördinatiecentra Cost plus-methode Dienstencentra Distributiecentra Diversiteitsplannen DNAcheques Doelgroepvermindering Doelstelling 1 Doelstelling 2 Doelstelling 3 Doorstromingsprogramma’s Ecologie-investering EFRO EIF EOGFL Equal ESF ETF-startersregeling Eureka Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) Europees Investeringsbank (EIB) Europees Investeringsfonds (EIF) Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw - Afdeling Oriëntatie (EOGFL) Europees Sociaal Fonds (ESF) Executive Training programme Export Vlaanderen Exportgerichte initiatieven Exportkredietverzekering Exportpromotieprogramma Exprom Externe bedrijfsadviseurs Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) Finexpo
Flanders Investment and Trade (FIT) Gateway to Japan GIMV Globale kredieten Gratis opstart Groeikapitaal Groeipremie Grote Ondernemingen, GO Haalbaarheidsstudies Handicap Herstructurering HOBU-Fonds Individuele beroepsopleiding Individuele kredieten Industrieel basisonderzoek Information Technology Innovatie Innovatiesamenwerkingsverbanden Inschakelingspremie Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en technologie in Vlaanderen (IWTVlaanderen) Interact Interfaceprojecten Internationale samenwerking Interreg III Intresbonificaties Investeringsaftrek Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (GIMV) IWT-Vlaanderen Jonge werknemers Kapitaalpremie Kleine ondernemingen, KO KMO-adviseur KMO-Innovatieprojecten KMO-programma Langdurig werkzoekenden Leereilanden Leertijd Leningen van staat tot staat Life sciences Life III Marco Polo Media Plus Middelgrote ondernemingen, MO Milieuvriendelijk MKB-garantiefaciliteit Nationale Delcredere Dienst Nieuwe werkgevers Non-profit Ondernemersopleiding Onroerende voorheffing, vrijstelling van Ontwikkelingszone Opleidingscheques Opleidingskrediet Optimeo Oudere werknemers Onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s EU Participatiefonds ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) Personen met een handicap Peterschapsprojecten Phasing out
PMV ProInvest Rentetoelage Rentevoet, stabilisering Resale minus-methode Risicodragend kapitaal Samenwerkingsprogramma Vlaanderen met Centraal- en Oost-Europa Sapard Sectorale maatregelen Sociale inschakelingseconomie Sociale Maribel Solidaire lening Startbaanovereenkomsten Startbaanverplichting Starteo Starters Starterssteun Startkapitaalactie Startlening Strategisch basisonderzoek Strategische projecten Structurele vermindering Structuurfondsen Suppletieve regeling Tacis Tempus Tetra-fonds Urban II VDAB Venture Capital Vermindering 2004 Vierdagenweek VITO VIZO Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen (VIZO) Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) Vlaamse uitrustingsgoederen Voortgezette vorming Vormgeving Vorming Vriendenlening Waarborgregeling Werkbonus Wetenschappelijk onderzoek Wetenschapsparken Zesde Kaderprogramma Zorgkrediet
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Europa Economie Euro Info Centre Markiesstraat 1 B-1000 Brussel Telefoon: 02/553.38.77 02/553.37.02 02/553.37.30 02/553.37.33 Fax: 02/502.47.02 E-mail:
[email protected] Website: http://www.vlaanderen.be/subsidiewegwijzer http://www.vlaanderen.be/euroinfocentre