Studiewijzer NVP. Hierna is de Studiewijzer van de NVP opgenomen. Het betreft versie 5 dat haar inwerkingtreding heeft per 1 januari 2010. Ondanks dat dit document is aangepast voor de opleiding Vakbekwaam Basis Preparateur, is het goed bruikbaar voor uw studie. De informatie over de praktijkexamens kunt u als extra informatie beschouwen.
Versie 5 (mei 2009) Recentste bewerking augustus 2010 © Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
J.W. van Hout A.J.N. van Dijk 1
INHOUDSOPGAVE.
2
Inleiding .........................................................................................
blz.
De Preparateurs examens ................................................................
blz. 10
Het Theoretische Examen (kennisgebieden + exameneisen) ..........
blz. 10
Uitwerkingen & Toelichting (theoretisch examen) ........................
blz. 12
Het Praktische Examen (exameneisen) ...........................................
blz. 20
Uitwerkingen & Toelichting (praktisch examen) ...........................
blz. 21
Diplomering, NVP lidmaatschap en erkenning ..............................
blz. 24
Literatuuropgave .............................................................................
blz. 24
Belangrijke adressen en telefoonnummers .....................................
blz. 25
Bijlage (wettelijke kaders) ..............................................................
blz. 26
Tot slot ............................................................................................
blz. 28
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
9
INLEIDING. Het Examen Prepareren van Dieren, dat op grond van de Flora- & Faunawet met gunstig gevolg moet worden afgelegd om een diploma voor het prepareren van beschermde diersoorten te kunnen verkrijgen, wordt sedert 2004 afgenomen door de Stichting Flora- & Faunawet examens te Amersfoort. In deze Stichting is de Nederlandse Vereniging van Preparateurs vertegenwoordigd in de Examencommissie en de zgn. Klankbordcommissie. De Examencommissie heeft tot taak het samenstellen van de examens, het beoordelen van de resultaten, het vaststellen van de uitslagen en het behandelen van klachten. Hierbij gaat het om de vier typen examens die onder de verantwoordelijkheid van de Stichting worden afgenomen: Jacht met het geweer. Jacht met één of meer jachtvogels. Jacht met de eendenkooi. Prepareren van dieren. Het Examenbureau, gevestigd te Amersfoort, is belast met de feitelijke organisatie van de examens. De Klankbordcommissie heeft tot taak toe te zien op de kwaliteit en het niveau van de examenvragen. In deze studiewijzer beperken we ons verder tot het Prepareren van Dieren. Het op grond van de F&F-wet verplichte examen voor het verkrijgen van een prepareerdiploma, richt zich uitsluitend op theoretische kennis. Praktische kennis en vaardigheid zijn hiervoor dus niet vereist. De inhoud van het theorie examen Prepareren van Dieren is gegroepeerd rond drie thema’s: soortenkennis, wetskennis en vakkennis. Verderop in deze studiewijzer worden deze thema’s nader uitgewerkt. Met de invoering van de Flora- & Faunawet in 2002 en het daarin verplicht gestelde examen Prepareren van Dieren, deed zich direct de behoefte voelen aan een opleiding ter verwerving van de vereiste kennis. Vooreerst was men aangewezen op zelfstudie hiervoor, maar sedert 2005 bestaat de mogelijkheid voor kandidaten om zich deze kennis eigen te maken via het volgen van een opleiding. Momenteel wordt de tweejarige deeltijdopleiding ‘Vakbekwaam Basis Preparateur’ gegeven door Bos en Fauna Groene Diensten te Vaassen. De opzet van de opleiding is om gedurende twee jaar mensen op te leiden tot het niveau van ‘Vakbekwaam Basis Preparateur’. De doelstelling van de opleiding is tweeledig: het aanreiken van de benodigde theoretische kennis, zodat het verplichte F&F-wet examen, voor het verkrijgen van het prepareerdiploma met goed gevolg kan worden afgelegd. het aanleren van basisvaardigheden en het aanbrengen van praktijkkennis waarmee de cursisten een preparaat van basiskwaliteit kunnen vervaardigen. Aan het einde van de opleiding worden de praktische kennis en vaardigheid van de cursisten getoetst d.m.v. een praktijk examen. De theoretische kennis kan worden getoetst via het landelijke F&F-wet examen, afgenomen door de Stichting Flora- en faunawetexamens.
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
3
DE PREPARATEURS EXAMENS. Er zijn, zoals gezegd, TWEE typen prepareer examens: het theoretische examen. het praktische examen. Het theoretische examen moet succesvol worden afgelegd om merktekens te kunnen verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit is nodig omdat er wettelijke beperkingen gelden voor het bezit van beschermde diersoorten. Het Ministerie heeft de uitvoering van dit theorie examen opgedragen aan de examinerende instantie van de Stichting Flora- en Faunawet examens. De Stichting heeft van het genoemde Ministerie een officiële bevoegdheid gekregen voor het organiseren, afnemen en beoordelen van alle examens die onder de Flora- en faunawet vallen. Deze Stichting is daardoor als enige instantie in Nederland bevoegd tot en verantwoordelijk voor het organiseren, afnemen en beoordelen van de vier soorten examens die onder de Flora- en Faunawet vallen. Indien het centrale schriftelijke examen Prepareren van Dieren met goed gevolg is afgelegd, ontvangt men van de Stichting het diploma Dierpreparateur. Met dit diploma kunt u merktekens bij het Ministerie van LNV aanvragen. HET THEORETISCHE EXAMEN. De Stichting heeft de wettelijke verplichtingen nader uitgewerkt in een Examenreglement en bijbehorende Examenregelingen. Hierin zijn de eisen opgenomen waaraan kandidaten moeten voldoen om te slagen voor het theoretische examen Prepareren van Dieren. Examenregelingen Prepareren van Dieren (A3067). - Artikel 1: ALGEMENE BEPALINGEN. Op deze examenregelingen is het Reglement op de Flora- en Faunawet examens van toepassing. Deze regelingen vormen één geheel met het examenreglement. - Artikel 2: REGELING VAN HET THEORETISCHE EXAMEN. 1. Het theoretische examen toetst op de volgende onderdelen: A. SOORTENKENNIS 1. Soortenkennis inheemse en uitheemse dieren 1.1. Herkenning en kenmerken, determinatie 1.2. Verwantschap, systematiek en taxonomie 1.3. Gedrag, ecologie en voorkomen naar plaats en seizoen (Grondige kennis van Nederlandse en overige inheemse diersoorten. Globale kennis van uitheemse en ongewervelde diersoorten) 2. Biologische kennis 2.1. Vakspecifieke anatomie van vogels en zoogdieren 2.2. Skelet; houding en functie 2.3. Musculatuur; werking en vorm 2.4. Huid; opbouw, functie en eigenschappen 2.5. Basiskennis algemene biologie; bouw en functie van organismen B. WETSKENNIS, KENNIS van ZIEKTEN, DESTRUCTIE en MATERIALEN & METHODEN 1. Wetskennis 1.1. Nederlandse wetgeving 1.1.1. Flora- & Faunawet 1.1.2. Natuurbeschermingswet
4
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
2.
3.
4.
2.
1.1.3. Destructiebepalingen in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren 1.2. Europese wetgeving 1.3. Internationale wetgeving 1.3.1. CITES 1.3.2. Overige wetgeving Omgang met dierlijk materiaal 2.1. Omgang met dierlijk afvalmateriaal 2.2. Verzamel- en bewaarmethoden voor dierlijk materiaal Kennis van ziekten 3.1. Dierziekten en zoönosen 3.2. Vergiftigingsverschijnselen 3.3. Risico’s van verwonding en besmetting en voorkoming ervan Materialen & Methoden 4.1. Kennis van de diverse prepareermethoden voor gewervelde dieren 4.2. Conserveermiddelen, hulpmiddelen; toepassingen, opslag en verwijdering 4.3. Basiskennis chemie 4.3.1. Stoffen en methoden 4.3.2. Veiligheid
Het theoretische deelexamen bestaat uit 60 vragen die als volgt zijn verdeeld: > 33 meerkeuzevragen over het onderdeel SOORTENKENNIS, waarvan: - 25 vragen over inheemse en uitheemse dieren (A.1.) 8 vragen over biologische kennis (A.2.) (N.B. Van deze 33 vragen worden 25 vragen gesteld n.a.v. afbeeldingen.) > 27 meerkeuzevragen over het onderdeel WETSKENNIS, ZIEKTEN, DESTRUCTIE, MATERIALEN EN METHODEN, waarvan - 12 vragen over wetskennis (B.1.) 2 vragen over omgaan met dierlijk materiaal (B.2.) 6 vragen over ziekten (B.3.) 7 vragen over materialen en methoden (B.4.)
3. Tot het mondeling theoretische deelexamen kunnen worden toegelaten kandidaten,
die daartoe een met redenen omkleed schriftelijk verzoek indienen. Het verzoek dient vergezeld te gaan van een verklaring van bijvoorbeeld a. Een maatschappelijk werk(st)er. b. De directeur van een door de kandidaat bezochte school. 4. De kandidaten praten gedurende het theoretische deelexamen niet met elkaar. Het
roken is in de examenzaal niet toegestaan. 5. De kandidaat vermeldt op het ingeleverde examenwerk:
a. Zijn naam en kandidatennummer. b. De naam van het examenonderdeel. 6. De kandidaat verlaat tijdens het examen de zaal niet zonder toestemming van de
surveillant. 7. Ten minste 70 procent van de vragen gesteld op grond van lid 2 van dit artikel
moet goed zijn beantwoord. Bij het vaststellen van het eindcijfer wordt een half punt of hoger naar boven afgerond, en lager dan een half punt naar beneden afgerond.
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
5
UITWERKING & TOELICHTING. THEORETISCH EXAMEN. (Wettelijk verplicht; afgenomen door de Stichting F&F-wet Examens) A.1. Soortenkennis inheemse en uitheemse gewervelde dieren: Het betreft hier grondige kennis van de Nederlandse en Europese (= inheemse) fauna van gewervelde dieren, en een globale kennis van de overige ( uitheemse) fauna van gewervelde dieren. Van ongewervelde dieren als geleedpotigen, wormen en weekdieren wordt slechts basale soortenkennis gevraagd. 1.1. Herkenning en kenmerken, determinatie. (15 vr.) Aan de hand van uiterlijke kenmerken, fysiek zowel als in gedrag, moeten dieren op naam kunnen worden gebracht. Van de meest algemene dieren tot op het soortniveau, en van de minder algemene tot op familie- of ordeniveau. Men dient op de hoogte te zijn van methoden om diersoorten op naam te brengen (determinatie). 1.2. Verwantschap, systematiek en taxonomie. (5 vr.) Men dient kennis te hebben van de internationaal gangbare wijze van wetenschappelijke naamgeving (taxonomie) en van de daarbij behorende indelingssystematiek van organismen op basis van onderlinge verwantschap. Men dient dus begrippen als soort, geslacht, familie, en orde te kennen, de belangrijkste daarvan binnen het dierenrijk te kunnen noemen. En men dient enige kennis en inzicht te hebben omtrent de plaats van diersoorten en groepen van diersoorten binnen het indelingssysteem van het dierenrijk. 1.3. Gedrag, ecologie en voorkomen naar plaats en seizoen. (5 vr.) Het betreft hier kennis van handelingen en gedragingen van diersoorten. Hier komen begrippen als trek, balts, bronst, voedselvergaring, pleisteren, territoriumverdediging, e.d. aan de orde. Men dient kennis en inzicht te hebben omtrent de relaties van diersoorten met andere dieren en de hen omringende natuur. Begrippen als habitat, ecosysteem en niche moeten bekend zijn en er moeten voorbeelden van kunnen worden genoemd. Men dient daarnaast enig inzicht te hebben in het verband tussen uiterlijk en gedrag van een diersoort en zijn plaats binnen het ecosysteem. A.2. Biologische kennis: Vanwege de relatie van het prepareren van dieren met de levende natuur wordt enige kennis van het vakgebied van de biologie vereist. Het niveau van deze kennis is vergelijkbaar met dat in het mbo-onderwijs (zie ook Literatuuropgave). 2.1. Vakspecifieke anatomie van vogels en zoogdieren. (3 vr.) De algemene lichaamsbouw, zowel qua uiterlijke verschijning als inwendige bouw dient bekend te zijn. Vorm en uiterlijk van spiergroepen in de romp en de ledematen, en met name de kop van de dieren dient men te kennen. Men dient inzicht te hebben in proportionele maten en verhoudingen van de verschillende groepen vogels en zoogdieren. 2.2. Skelet; houding en functie. (1 vr.) De bouw en structuur van de onderdelen van het beenderstelsel (skelet) naast de plaats in het lichaam daarvan dient bekend te zijn. Men dient inzicht te hebben in de vorm en de onderlinge samenhang van de delen van het skelet en de functie van de beenderen voor de houding en beweging van de verschillende groepen vogels en zoogdieren.
6
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
2.3. Musculatuur; werking en vorm. (1 vr.) Ligging en functie van de belangrijkste spieren en spiergroepen in het lichaam van vogels en zoogdieren dienen bekend te zijn. Men dient inzicht te hebben in de relatie tussen spieren en beenderen en de betekenis daarvan voor houding en beweging van de verschillende groepen vogels en zoogdieren. 2.4. Huid; opbouw, functie en eigenschappen. (1 vr.) Aangezien het grootste deel van de prepareeractiviteiten zich concentreert rond de huid van de te prepareren dieren is kennis hiervan uitdrukkelijk van belang. Men dient niet alleen kennis te hebben van de ligging en eigenschappen van de diverse huiddelen op het lichaam van vogels en zoogdieren, maar men dient ook de uiteenlopende eigenschappen van de huid en speciale delen daarvan voor de verschillende groepen vogels en zoogdieren te kennen. Bovendien moet men kennis bezitten omtrent de eigenschappen van de huiden van dieren tijdens de diverse behandelingen tijdens het prepareerproces. 2.5. Basiskennis algemene biologie: bouw en functie van organismen. (2 vr.) Onder basiskennis algemene biologie wordt kennis verstaan zoals die wordt onderwezen in het vmbo. Men dient begrippen als cellen, weefsels, organen en orgaanstelsels globaal te beheersen. Men dient kennis te hebben van de meest algemene in de natuur voorkomende typen organismen, hun leefwijzen en hun onderlinge relaties. Enige kennis van de plantenwereld is nodig, maar het zwaartepunt ligt op kennis van de dierenwereld. B.1. Wetskennis: Kennis van wet- en regelgeving die op het prepareervak van toepassing is: 1.1. Nederlandse wetgeving. 1.1.1 Flora- & Faunawet. (6 vr.) De Flora- en faunawet dateert van 25 mei 1998 en trad in werking op 1 april 2002. Deze wet treedt in de plaats van de Jachtwet, de Vogelwet 1936, het gedeelte uit de Natuurbeschermingswet dat op diersoorten betrekking heeft, en de Wet bedreigde Uitheemse Dier- en plantensoorten. De F&F-wet is een zgn. ‘Raamwet’. D.w.z. dat binnen de wet de regelgeving voor diverse gebieden van natuurbeheer en natuurbescherming zijn opgenomen. Zo is de F&F-wet niet alleen de vervanging voor bovengenoemde Nederlandse wetten, maar ook de implementatie van Europese wetgeving, zoals de Basisverordening, de Uitvoeringsverordening en de Vogel- en habitatrichtlijn (VHR). In de F&F-wet is hieruit de wet- en regelgeving voor de soortenbescherming geïmplementeerd. De wet- en regelgeving voor gebiedsbescherming is in de Natuurbeschermingswet 1998 geïmplementeerd (zie verder onder 1.2 en 1.3). De verdere uitwerking van de bepalingen in de wet is neergelegd in een 7-tal Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s), ook wel Besluiten genoemd. Een daarvan is het ‘Besluit prepareren van dieren’. De bepalingen in de AMvB’s zijn op hun beurt weer nog nader uitgewerkt in z.g. Ministeriële Regelingen. Eén daarvan is de ‘Regeling prepareren van dieren’. Behalve het Besluit en de Regeling ‘Prepareren van Dieren’ zijn voor preparateurs van belang: - Besluit Vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten + Regeling Vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. - Besluit Aanwijzing dier- en plantensoorten F&F-wet + Regeling Aanwijzing dier- en plantensoorten F&F-wet. - Regeling administratie bezit van en handel in beschermde dier- en plantensoorten. - Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens. - Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten.
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
7
Overige paragrafen van de Flora- en faunawet: Naast de artikelen, besluiten en regelingen die rechtstreeks op de activiteiten van preparateurs betrekking hebben is het van belang enige kennis te hebben van: - Jachtbesluit + Jachtregeling. - Besluit ‘beheer en schadebestrijding dieren’ en Regeling ‘beheer en schadebestrijding dieren’. - Regeling tarieven F&F-wet. - Regeling aanwijzing toezichthouders F&F-wet. Verdere relevante wet- en regelgeving. - Richtlijn strafvordering F&F-wet. Hierin worden de strafmaatregelen en boetes vastgesteld voor overtredingen van bepalingen van de Flora- & faunawet. Deze Regeling is uitgebracht door het Openbaar Ministerie in opdracht van het Ministerie van Justitie. - Regeling tarieven F&F-wet. In deze Regeling worden de kosten vermeld die voldaan moeten worden om documenten voor vergunningen, ontheffingen of vrijstellingen te ontvangen. - Regeling Aanwijzing toezichthouders F&F-wet. In deze regeling wordt Dienst Regelingen aangewezen als toezichthouder namens het Ministerie van LNV. Dienst Regelingen fungeert als uitvoeringsorgaan voor de bepalingen van de F&Fwet. - Toekenning opsporingsbevoegdheid F&F-wet aan Buitengewoon Opsporingsambtenaren. Deze Regeling is uitgebracht door het Ministerie van Justitie en geeft BOA’s de bevoegdheid strafbare feiten m.b.t. de F&F-wet op te sporen en te vervolgen. - Uitvoeringsregeling EG-verordening Dierlijke Bijproducten. Deze regeling geeft voor Nederland uitvoering aan de Europese verordening voor bijproducten van dierlijke herkomst. Hoewel deze EG-verordening vooral betrekking heeft op bij destructie en afvalverwerking vrijkomende producten, komen er ook enkele bepalingen in voor die voor preparateurs van belang zijn, bijvoorbeeld over jachttrofeeën en het ontvetten van beenderen voor skeletten. Voor gedetailleerde informatie over de Flora- en faunawet raadplege men: * Teksten Flora- en faunawet. * Teksten Wetgeving voor preparateurs. * Flora- en faunawet. 1.1.2. Natuurbeschermingswet. (1 vr.) De Natuurbeschermingswet dateert van 15 november 1967, en beoogde een algemene wettelijke basis te leveren voor zowel landschap- als natuur- als soortenbescherming. Dit is een onhaalbare doelstelling gebleken. Ten gevolge van nationale en internationale ontwikkelingen, met name op Europees niveau, en door voortschrijdende inzichten in mogelijkheden voor controle en handhaving is er een nieuwe wet opgesteld: Natuurbeschermingswet 1998, daterend van 25 mei 1998. Aan de uitwerking van deze wet wordt nog steeds gewerkt. Met enige regelmaat treden afzonderlijke artikelen en paragrafen van deze wet in werking. Hoofdstuk V van de Natuurbeschermingswet van 1967, dat handelt over de soortenbescherming is in zijn geheel opgenomen in de Flora- en faunawet. Dientengevolge heeft de nieuwe wet, Natuurbeschermingswet 1998 nagenoeg uitsluitend betrekking op de bescherming van natuurgebieden en landschappen, en niet op de bescherming van diersoorten. De Natuurbeschermingswet 1998 is hiermee de tegenhanger van de F&F-wet voor de implementatie van de Europese wetgeving voor gebiedsbescherming, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) (zie 1.2). 1.1.3. Destructiebepalingen in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. (1 vr.) De Destructiewet dateerde van 21 februari 1957 en had tot hoofddoel regels te geven voor het onschadelijk maken van ondeugdelijk materiaal van dierlijke herkomst, door dit te verwerken tot nuttige producten. Dit ter voorkoming van gevaar, schade of hinder voor de 8
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
openbare gezondheid. Bedrijfsmatig werkende preparateurs, die grotere hoeveelheden dierlijk afval in de vorm van kadavers produceren kunnen, afhankelijk van de ter plaatse geldende gemeentelijke verordeningen, een verplichting krijgen om hun dierlijk afval te verwijderen volgens de regels van de destructiebepalingen. Sinds 1 oktober 2001 viel de destructiewet onder het Ministerie van LNV. Met ingang van 1 januari 2008 is de Destructiewet komen te vervallen. Destructiebepalingen zijn aangepast en gewijzigd, met name vanwege Europese regelgeving, en opgenomen in Hoofdstuk VII, VIIa en VIIb, de artikelen 77 t/m 81 (a t/m o) van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. (GWWD). De destructiebepalingen in de GWWD zijn niet van toepassing op dode wilde dieren, behalve op jachttrofeeën. De risico indeling van het dierlijk afvalmateriaal in de GWWD is gewijzigd: naargelang het risico voor de volksgezondheid is er nu een indeling in categorieën 1, 2 en 3. Elke categorie is nader gespecificeerd. 1.2. Europese wetgeving. (2 vr.) EG Basisverordening (338/97) De z.g. Basisverordening is de Europese implementatie van de bepalingen van De Overeenkomst van Washington (CITES) voor het Europese grondgebied van de Lidstaten (zie verder: 1.3 Internationale wetgeving). In eerste vorm dateert deze verordening van 1 januari 1984. Omdat sindsdien binnen Europa de controles aan de binnengrenzen zijn komen te vervallen i.v.m. de Europese interne markt met vrij handelsverkeer is per 9 december 1996 de Basisverordening in aangepaste vorm van kracht. Formeel heet die: Verordening inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer. Voornaamste doel van de Basisverordening is een uniforme toepassing van de CITEShandelsbepalingen door alle Europese staten. Daar waar bij CITES sprake is van de bijlagen I, II en III met daarin opgenomen de soorten waarop de verschillende handelsbepalingen van toepassing zijn, heeft de Basisverordening de bijlagen A, B, C en D. Deze bijlagen komen in grote lijnen overeen met de soorten in de bijlagen I, II en III van CITES. Echter de bijlagen bij de Europese basisverordening bevatten meer soorten en de verordening bevat strengere bepalingen dan CITES. Bijlage D b.v. bevat soorten die niet in de CITES-bijlagen voorkomen. EG Uitvoeringsverordening (939/97). De Uitvoeringsverordening bevat bepalingen omtrent de handelingen die verplicht of verboden zijn binnen de bepalingen van de Basisverordening. Zo bevat de uitvoeringsverordening voorschriften omtrent te gebruiken documenten en de wijze van invullen daarvan bij vervoer van en/of handel in soorten waarop de Basisverordening van toepassing is. Er worden 8 soorten van documenten voorgeschreven: - Invoervergunning. - Uitvoervergunning. - Wederuitvoercertificaat. - Kennisgeving van invoer. - Certificaat voor intracommunautair verkeer (EU-certificaat). - Certificaat van oorsprong. - Fytosanitair certificaat met bijschrijving. - Etiket. N.B. zie voor tarieven van DIENST REGELINGEN het schema onder 1.3.1. Voor nadere informatie omtrent Europese Regelgeving raadplege men: - Katern CITES. - Dossier EG-Recht: Natuurbeschermingsrecht.
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
9
EG Habitatrichtlijn (92/43). Deze richtlijn dateert van 21 mei 1992 en werd ook wel aangeduid als de FFH-richtlijn: Flora-, Fauna- en Habitatrichtlijn; EG-richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Tegenwoordig wordt veelal gesproken van VHR (Vogel& Habitat Richtlijn). Deze richtlijn heeft tot doel (art. 2) bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is. Er wordt een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd. (art. 3). Dit netwerk, dat bestaat uit aangewezen gebieden met in de bijlagen van de richtlijn nader omschreven typen natuurlijke habitats en de bijbehorende soorten planten en dieren, moet de genoemde gebieden en soorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen. EG Vogelrichtlijn (79/409). Deze richtlijn dateert van 2 april 1979 en heet formeel EG-richtlijn inzake het behoud van de vogelstand. De richtlijn is opgesteld omdat een groot aantal van de in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de Lidstaten trekvogels zijn en hun instandhouding een per definitie grensoverschrijdend vraagstuk is. De richtlijn stelt regels voor de bescherming, het beheer, de regulering en de exploitatie van alle natuurlijk in het wild levende en op het Europese grondgebied van de Lidstaten voorkomende vogelsoorten, en heeft betrekking op de vogels, hun eieren, hun nesten en hun leefgebieden. De richtlijn verplicht de Lidstaten om alle nodige maatregelen te nemen voor de genoemde vogelsoorten om voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en voldoende omvang van de populaties in stand te houden of te herstellen. Daartoe moeten de volgende maatregelen worden getroffen: - Instelling van beschermingszones; - Onderhoud en ruimtelijke ordening overeenkomstig de ecologische eisen van leefgebieden binnen en buiten de beschermingszones; - Herstel of weer aanleggen van vernietigde biotopen; - Aanleg van biotopen. Vanwege hun sterke samenhang in de uitvoering en handhaving worden de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn veelal in een adem genoemd: Vogel- & Habitat Richtlijn (VHR). 1.3 Internationale wetgeving. 1.3.1 CITES-regelgeving. (1 vr.) CITES staat voor CONVENTION on INTERNATIONAL TRADE in ENDANGERED SPECIES of WILD FLORA and FAUNA; oftewel: OVEREENKOMST inzake de INTERNATIONALE HANDEL in BEDREIGDE in het WILD LEVENDE DIER- en PLANTENSOORTEN. Deze Overeenkomst wordt ook wel aangeduid als de OVEREENKOMST VAN WASHINGTON. De overeenkomst dateert van 3 maart 1971, en trad in werking op 1 juli 1975. Nederland heeft zich pas op 18 juli 1984 bij de Overeenkomst aangesloten. Momenteel zijn ruim 150 landen partij bij CITES. De dier- en plantensoorten waarop de overeenkomst van toepassing is, zijn opgenomen in 3 bijlagen: I, II, en III. Op de soorten is per bijlage een verschillend beschermingsregiem van toepassing. De bijlagen worden regelmatig gewijzigd en aangevuld. Bijlage I: Op de soorten van deze bijlage is het strengste beschermingsregiem van toepassing, omdat deze soorten bevat die met uitsterven worden bedreigd, en waarvoor de handel een extra bedreiging kan vormen. Handel in deze soorten is in de meeste gevallen verboden. Bijlage II: De soorten in deze bijlage worden niet met uitsterven bedreigd, maar indien de handel niet wordt gereguleerd, zouden de soorten wel bedreigd kunnen raken. Gereguleerde handel in deze soorten is toegestaan, mits deze in overeenstemming is met het beginsel van
10
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
duurzame benutting. De handel is gekoppeld aan voorschriften van documentatie en registratie. Bijlage III: Deze bijlage bevat soorten die in bepaalde partijstaten bescherming genieten. Daardoor zijn de overige partijstaten verplicht de handel in deze soorten extra te controleren. Voor de handel in soorten die op de bijlagen van CITES staan zijn verschillende soorten documenten nodig. In onderstaand overzicht worden de situaties en bijbehorende documenten vermeld, inclusief de tarieven die de Dienst Regelingen daarvoor in rekening brengt. Bijlage A
Bijlage B
Bijlage C
Bijlage D
Invoer
Uitvoervergunning € 60,00 Invoervergunning € 60,00 Bijlage (3 soorten max.) € 60,00
Uitvoervergunning € 60,00 Invoervergunning € 60,00 Bijlage (3 soorten max.) € 60,00
Uitvoervergunning € 60,00 Certificaat van oorsprong € 15,00 Kennisgeving van invoer € 0,00 Bijlage (3 soorten max.) € 60,00
Kennisgeving van invoer € 0,00
Uitvoer
Uitvoervergunning € 60,00 Bijlage (3 soorten max.) € 60,00
Uitvoervergunning € 60,00 Bijlage (3 soorten max.) € 60,00
Uitvoervergunning € 60,00 Bijlage (3 soorten max.) € 60,00
--
Wederuitvoer
Wederuitvoercertificaat € 60,00 Bijlage (3 soorten max.) € 60,00
Wederuitvoercertificaat € 60,00 Bijlage (3 soorten max.) € 60,00
Wederuitvoercertificaat € 60,00 Bijlage (3 soorten max.) € 60,00
--
Handel binnen EU
EU-certificaat € 15,00
--
--
--
1.3.2 Overige wetgeving. (1 vr.) Benelux-overeenkomst. Deze overeenkomst dateert van 1 juli 1972 en beoogde een wettelijk kader te bieden voor de 3 landen van de Benelux met betrekking tot de jacht en de vogelbescherming. Voornaamste doel was een onderlinge afstemming tot stand te brengen tussen de wetgevingen van de 3 landen van de Unie, met name van de wetgeving m.b.t. de jacht. Er werden afspraken gemaakt over openings- en sluitingstijden, toegestane en verboden jachtmiddelen, afmetingen van jachtvelden e.d. Ook werden afspraken gemaakt ter bescherming van in het wild levende vogels, het verhandelen daarvan en de in-, uit- en doorvoer van vogels in het algemeen. Deze overeenkomst was een voorloper (en model) voor de latere Europese regelgeving. Conventie van Bern. Deze overeenkomst dateert van 19 september 1979 en werd van kracht op 1 juni 1982. Officieel heet het: Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa. Er nemen ruim 40 landen in deel uit zowel Europa, o.a. de Europese Unie, als uit Afrika. Deze overeenkomst legt deelnemende landen dwingende verplichtingen op m.b.t. natuurbescherming. De hoofddoelstellingen van de overeenkomst zijn: behoud en bevordering van de diversiteit van flora en fauna (biodiversiteit). bevordering van samenwerking tussen Staten. bijzondere aandacht voor bedreigde en kwetsbare soorten.
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
11
De overeenkomst is van toepassing op alle soorten en hun habitats, ongeacht hun beschermingsstatus, ook op trekkende soorten van buiten Europa en trekkende soorten die naar gebieden buiten Europa migreren. Er worden soorten met een speciale beschermingswaarde aangewezen en er worden onderscheiden beschermingsniveaus toegewezen aan bepaalde soorten. Overeenkomst van Ramsar. Deze overeenkomst dateert van 2 februari 1971, en werd van kracht in 1975. Officieel heet hij: Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels. De overeenkomst wordt ook wel aangeduid als de ‘Convention on Wetlands’. Het is een intergouvernementele overeenkomst met als doel het behoud en de versterking van natte habitats. Hierbij worden met name genoemd: moerassen, vennen, veen- of plasgebieden, zowel natuurlijk als kunstmatig, blijvend of tijdelijk, met stilstaand of stromend water, zoet, brak of zout, inclusief zeewater met een maximale laagtijdiepte van 6 meter. De overeenkomst is van toepassing op alle soorten watervogels die in ecologisch opzicht van water afhankelijk zijn. Elk deelnemend land wijst gebieden en soorten aan waarop voor haar grondgebied de overeenkomst van toepassing is. Overeenkomst van Bonn. Deze overeenkomst dateert uit 1979, maar werd pas op 1 juli 1995 van kracht. Deze overeenkomst beoogt de bescherming en het effectieve beheer van trekkende soorten waarvan de gehele populatie, of een aanzienlijk deel daarvan volgens een regelmatige cyclus of volgens een voorspelbaar patroon een of meer nationale grenzen overschrijdt. Er worden onderscheiden niveaus van bescherming voorgesteld met bijbehorende maatregelen voor specifieke soorten die extra bescherming nodig hebben. Deze overeenkomst vormt de basis voor landen om onderling nadere overeenkomsten te sluiten om de genoemde soorten op hun grondgebieden nader te beschermen. Twee voorbeelden van nadere overeenkomsten die gesloten zijn onder de Overeenkomst van Bonn zijn: Het Afrikaans-Euraziatische Verdrag voor Trekkende Watervogels (AEWA) uit 1986. Het Verdrag over de Bescherming van Vleermuizen in Europa (EUROBATS) uit 1991. 2. Omgang met dierlijk materiaal. 2.1
Omgaan met dierlijk afvalmateriaal.
(1 vr.) Aan het omgaan met dierlijk materiaal kleven gezondheidsrisico’s. In de eerste plaats betreft dat de eigenschap van alle organische stoffen om tot bederf over te gaan. Daarbij kunnen allergene en pathogene stoffen vrijkomen die voor mensen schadelijk kunnen zijn doordat zij infecties en besmettingen kunnen veroorzaken. In de tweede plaats komen bij dieren aandoeningen en parasieten voor die in sommige gevallen op mensen overdraagbaar zijn. Men dient kennis te hebben van werkwijzen die in beide omstandigheden moeten worden toegepast om besmetting of overdracht te voorkomen. Hierbij moet niet alleen worden gelet op het te conserveren dierlijk materiaal, maar ook op het te verwijderen dierlijk materiaal. Verwijdering dient dusdanig te gebeuren dat het in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving (destructiebepalingen in de GWwD, gemeentelijke verordeningen) en dat het tijdens het afvalverwerkingtraject geen risico’s oplevert voor derden, die er daarna ambtshalve (reinigingspersoneel) mee in aanraking kunnen komen. 2.2 Verzamel- en bewaarmethoden voor dierlijk materiaal. (1 vr.) Het prepareren van dierlijk materiaal draait in essentie om het voorkomen van bederf. Voorafgaand aan het prepareren moet dit materiaal vaak tijdelijk worden bewaard, gedurende welke periode bederf van het materiaal moet worden tegengegaan. Men dient 12
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
kennis te bezitten van methoden en werkwijzen hiertoe. Men weet derhalve hoe materiaal moet worden verpakt alvorens te worden ingevroren. Men weet eveneens hoe men b.v. grotere zoogdierhuiden moet behandelen om ze door inzouten tijdelijk te kunnen bewaren. Ook heeft men kennis van de bijbehorende manieren van administratie, registratie en labeling van het materiaal om herkomst en bestemming vast te leggen. 3. Kennis van ziekten. 3.1 Dierziekten en zoönosen. (3 vr.) Men dient op de hoogte te zijn van risico’s verbonden aan het omgaan met dood dierlijk materiaal en van de juiste wijze van omgaan daarmee (zie boven). Ook dient men de belangrijkste dierziekten en de daarmee gepaard gaande risico’s te kennen, alsmede de methoden ter inperking van deze risico’s. Deze belangrijkste dierziekten zijn: - Botulisme; - Trichinellose; - Echinococcose; - Rabiës; - Salmonella; - Q-koorts; - Leptospirose; - Ziekte van Lyme; - Lassa-koorts; - Aspergillose (knopschimmelbesmetting); - Hantavirose; - Aviaire influenza (vogelgriep); - Toxocara (spoelwormbesmetting). 3.2 Vergiftigingsverschijnselen. (2 vr.) Men dient bekend te zijn met verschijnselen bij dieren waaraan men (vermoedelijk) kan vaststellen of het betreffende dier met een of andere dierziekte is besmet of is vergiftigd. Bijvoorbeeld roofvogels vertonen specifieke houdingen en lichamelijke kenmerken indien zij zijn vergiftigd. Aan sommige inwendig organen zijn verschijnselen te zien waaraan vergiftiging kan worden herkend (zie: Herkenning en opsporing van roofvogelvervolging). 3.3 Risico's van verwonding en besmetting en voorkoming ervan. (1 vr.) Het gaat hierbij om kennis van en inzicht in de risico’s van het gebruik van (scherp) gereedschap, giftige of anderszins gevaarlijke stoffen bij het prepareren, en van de juiste wijze van hantering daarvan. 4. Materialen & methoden. 4.1 Kennis van de diverse prepareermethoden voor gewervelde dieren. (2 vr.) Men dient bekend te zijn met de verschillende manieren waarop een preparaat kan worden vervaardigd van dierlijk materiaal. Men dient te kunnen aangeven voor welke toepassing van het materiaal welke methode van prepareren het meest geschikt is en waarom. Men heeft kennis van taxidermie, skeletteren, afgieten, vriesdrogen, corrosie, e.d., en men kent de bijbehorende werkwijzen. 4.2 Conserveermiddelen, hulpmiddelen, toepassingen, opslag en verwijdering .(2 vr.) Bij het prepareren van dierlijk materiaal wordt een groot scala aan materialen toegepast. Deze materialen zijn van uiteenlopende aard, al naar gelang hun toepassing in één van de fasen van het prepareerproces. Men dient kennis te hebben van deze materialen en hun toepassingsgebied bij het prepareren. Bij het verduurzamen van het dierlijk materiaal heeft men kennis van de toe te passen conserveringsmiddelen, zoals wasmiddelen, ontsmettingsmiddelen, looistoffen, © Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
13
pikkelbaden, weekmiddelen, e.d. Van deze materialen weet men tevens hoe ze dienen te worden bewaard in verband met bederf en/of schadelijkheid en hoe ze na gebruik dienen te worden verwijderd. Verder heeft men kennis van te gebruiken materialen bij het vervaardigen van kunstlichamen en andere vervangende lichaamsdelen en kent men de diverse soorten toe te passen kunstogen voor verschillende typen dierlijke preparaten. 4.3
Basiskennis scheikunde. 4.3.1 Stoffen en Methoden. (2 vr.) Het niveau van deze kennis is vergelijkbaar met dat van het mbo. Men dient bekend te zijn met begrippen als: oplossing, concentratie, verbindingen, mengsels, reacties, e.d. men dient de belangrijkste typen verbindingen te kennen, zoals: zouten, zuren, basen, koolwaterstoffen, de algemeenste daarvan te kunnen noemen, en hun globale eigenschappen te kennen. Men dient kennis te hebben van de scheikundige symbolen voor de meest voorkomende elementen, en van de meest gangbare stoffen de structuurformule te kennen. Men dient eenvoudige reactievergelijkingen te kunnen lezen. 4.3.2 Veiligheid. (1 vr.) Bij de prepareerwerkzaamheden worden chemische stoffen toegepast, waarvan sommige gezondheids- en milieuschade kunnen veroorzaken. Men is niet alleen op de hoogte van welke stoffen welke schade kunnen veroorzaken, maar ook van de juiste wijzen van omgaan met deze stoffen, om deze schade te voorkomen of te beperken. Het betreft hier de gebruikte conserveermiddelen, oplosmiddelen, en verdelgingsmiddelen die binnen het prepareervak gangbaar zijn.
LITERATUUR OPGAVE. 1) Teksten Flora- en faunawet – mr. drs. D. Van der Meijden – Uitg. Koninklijke Vermande, Den Haag. 2) Teksten Wetgeving voor preparateurs – J.W. Tuinman – Uitg. Koninklijke Vermande, Den Haag. 3) Flora- en faunawet – drs. P.J.A. Soons & M. Huber – Uitg. Koninklijke Vermande, Den Haag. 4) Katern CITES – J.A.M. van Spaandonk – Uitg. Koninklijke Vermande, Den Haag. 5) Dossier EG-recht: Natuurbeschermingsrecht – Prof. Dr. Ch. Backes & Prof.. Mr. J. Verschuuren – Uitg. SDU Uitgevers, Den Haag. 6) Jachtcursus – Stichting jachtopleiding Nederland – Uitg. KNJV/PBNA 7) Herkenning en opsporing van roofvogelvervolging – Hugh Jansman – Uitg. Werkgroep Roofvogels Nederland, Appelscha. 8) Handboek beschermde dieren – N.M. Gerrits & T.T.M. de Groot – Uitg. Animal Legislation Consultancy, Rotterdam. 9) Verzamelen en prepareren van dieren – Georg Stehli – Uitg. Thieme, Zutphen (antiqu.) 10) Prepareren – J. G. Th. Van Nes – Uitg. Thieme, Zutphen (antiqu.) 11) Opzetten en Prepareren – A.W.C. Blijdenstein – Uitg. P. Van Belkum, Amsterdam (antiqu.) 12) Makroskopische Präparationstechnik – R. Piechocki & H. J. Altner – Uitg. Gustav Fisher, Jena. 13) Lehrbuch der Tierpräparation – Gerd Pucka – Uitg. Venatus Verlag GmbH, Braunschweig. 14) Taxidermie – Dr. C. Eykman – Uitg. Stols, Den Haag (Antiqu.) 15) Taxidermy Guide – Russel Finley – Uitg. Shootersbible, 16) Biological Techniques – Jens W. Knudsen – Uitg. Harper International, London. 17) Augenkatalog der Vögel Europas – R. Piechocki – Uitg. VDP, Sonderausgabe Präparator. 18) Trophäen und Tierpräparation – Kent Kellermann – Uitg. Jahr Verlag, Hamburg. 19) Trophäen-präparation – H.K. Herding – Uitg. Paul Parcy / Wild und Hund, Hamburg. 20) Tekenlessen in de anatomie (vergelijkingen mens & dier) – G. Feher – Uitg. Köneman, 14
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
21) Gamebird Taxidermy – F. Newmeyer – Uitg. Stackpookbook, 22) Airbrushing – J. Martin – Uitg. Cantecleer, 23) Stuffed Animals and Pickled Heads – Stephen T. Asma – Uitg. …….., Oxford. 24) Ooggetuigen: Het Skelet – Steve Parker – Uitg. Standaard Uitgeverij, 25) Werken met Planten / conserveren – N.P. Lühn – Uitg. Gaarde, Amerongen. 26) Tijdschriften: a. Breakthrough (USA) b. Der Präparator (D) c. Taxidermy Review (UK) d. Phoenix (NL) 27) Natuurgidsen: a. De Zoogdieren van Nederland – Dr. IJsseling & Dr. Scheygrond Uitg. Thieme, Zutphen. b. Zoogdieren in Woord en Beeld – V. Hanah – Uitg. Uitgeefmaatschappij, Haarlem. c. Zoogdierengids – Mr. H. v.d. Brink – Uitg. Elsevier, d. Zoogdieren van West-Europa, R. Lange & P. Twisk, KNNV Uitgeverij, Utrecht. e. De Zoogdieren van Europa - …………….. – Uitg. ANWB, f. Vogelatlas van de Europese vogels – Håkan Delin & Lars Svensson – Uitg. Thieme, Baarn. g. Vogelgids – Bruun, Delin & Svensson – Uitg. Thieme, Baarn h. Gids Europese vogels – Heinzel, Fitter & Parslow – Uitg. Thieme, Baarn. i. Vogeldeterminatie – Harris, Tucker & Vinicombe – Uitg. Thieme, Baarn. j. Petersons vogelgids – Peterson, Mauntfort & Hollom – Uitg. Thieme, Baarn. k. Tirions vogelgids – Ferguson-Lees & Willis, Uitg. Tirion, Baarn. l. ANWB Vogelgids van Europa, K. Mullarney & L. Svensson, Tirion Uitgevers, Baarn. m. Tirion Amfibieëngids van Europa, A. Nöllert & K. Nöllert, Tirion Uitgevers, Baarn. n. Veldgids Amfibieën en Reptielen, T. Stumpel & H. Strijbosch, KNNV Uitgeverij, Utrecht. 28) Leerboeken: a. Biologie voor jou – Uitg. Malmberg, ’s Hertogenbosch. b. Nova – Uitg. Malmberg, ’s Hertogenbosch. c. Nectar – Uitg. Wolters-Noordhoff, Groningen. d. Pulsar – Uitg. Wolters-Noordhoff, Groningen. e. Fundamentele natuurkunde – Groenendijk & Van der Linde, Uitg. WoltersNoordhoff, Groningen. f. Inleiding tot de scheikunde – Groen, Hamann & Schuijl – Uitg. N.I.B., Zeist. 29) Handboeken: a. Breakthrough Bird taxidermy manual – Uitg. Wasco USA. b. Breakthrough Mammal taxidermy manual – Uitg. Wasco USA. c. Breakthrough Habitat & exhibit manual – Uitg. Wasco USA.
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
15
BELANGRIJKE ADRESSEN EN TELEFOONNUMMERS.
INTERNET SITES. 1) www.overheid.nl 2) www.minlnv.nl 3) www.hetlnvloket.nl 4) www.minlnv/cites 5) www.europa.eu.int 6) www.europa.eu.int/documents 7) www.europa.eu.int/eur-lex 8) www.europa.eu.int/scadplus 9) www.rivm.nl/infectieziekten 10) www.prepareren.nl 11) www.eurotaxidermy.nl 12) www.ramsar.org 13) www.taxidermyweb.com 14) www.cites.org 15) www.nederlandsesoorten.nl
OVERHEID & INSTELLINGEN. 1. 2.
3.
4. 5. 6.
De Nederlandse Vereniging van Preparateurs Leerlooiersgilde 6, 1671 LT, Medemblik, tel. 0227 - 542631 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit Postbus 20401, 2500 EK, Den Haag, tel. 070 – 3786868 Infotiek LNV, tel. 070 – 3784062 Algemene Inspectie Dienst Groendesk: Postbus 140, 3454 ZJ De Meern, tel. 030 – 6692640 Inspectie West: tel. 030 – 6692669 Inspectie Zuid: tel. 040 - 2563800 Dienst Regelingen Postbus 19530, 2500 CM Den Haag, tel. 0800 – 2233322 / 078 - 6395395 KNJV Postbus 1165, 3800 BD Amersfoort, tel. 033 – 4619841 Examenbureau (SJN) Stichting Flora- & Faunawet Examens, tel. 033 – 4631614
16
© Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
BIJLAGE. DE WETTELIJKE KADERS. Artikelen in Wet- en Regelgeving die het preparateurexamen regelen:
Flora- & Faunawet. Hoofdstuk V: BIJZONDERE BEPALINGEN, Titel III: Vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen, Afdeling 1: Bijzondere vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen, Paragraaf 2: Het prepareren. - Artikel 62, lid 1: Het is verboden dode dieren, behorende tot soorten waarop deze wet van toepassing is, te prepareren zonder voorzien te zijn van een vergunning van Onze Minister. - Artikel 62, lid 2: Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister afhankelijk gesteld van het met gunstig gevolg afgelegd hebben van een door Onze Minister erkend preparateurexamen. Het bepaalde in artikel 40, eerste lid, is ten aanzien van dat examen van overeenkomstige toepassing.
Algemene Maatregelen van Bestuur. Besluit van 28 nov. 2000, Stb. 524, houdende regels ten aanzien van het prepareren van dieren (Besluit prepareren van dieren) - Artikel 2: Om te kunnen worden erkend, voldoet een preparateurexamen als bedoeld in artikel 62, tweede lid, van de wet, aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3 en 4. - Artikel 3: Het preparateurexamen bevat de volgende onderdelen: a. kennis van de diersoorten die mogen worden geprepareerd, en b. kennis van de wettelijke voorschriften ten aanzien van het prepareren van dieren, de destructie van dieren en het gebruik van chemische stoffen. - Artikel 4, lid 1: Bij ministeriële regeling worden nadere eisen gesteld met betrekking tot het preparateurexamen. - Artikel 4, lid 2: De regeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval: a. eisen waaraan een organisatie die examens afneemt dient te voldoen ten behoeve van de erkenning van een preparateurexamen. b. regels omtrent de taken en bevoegdheden van de personen die namens Onze Minister toezien op de preparateurexamens en de beoordeling van examenresultaten.
Ministeriële Regelingen.
Regeling van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 11 dec. 2001, nr. TRCJZ/2001/15311, Directie Juridische Zaken, Stcrt. 241 (Regeling Prepareren van Dieren) § 2: Preparateurexamen. -
Artikel 2, lid 1: Het preparateurexamen bevat: © Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren
17
-
a. ten minste 25 meerkeuzevragen, waarin de kennis, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, van het Besluit prepareren van dieren, wordt getoetst en b. ten minste 25 meerkeuzevragen, gesteld naar aanleiding van dia of filmbeelden of andere beelddragers, waarin de kennis, bedoeld in artikel 3, onderdeel a, van het Besluit prepareren van dieren, wordt getoetst. Artikel 2, lid 2: Van de vragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, dient ten minste 70 % goed te zijn beantwoord.
-
Artikel 3. Een organisatie die examens als bedoeld in artikel 62, tweede lid, van de wet afneemt, voldoet aan de volgende eisen: - zij bezit rechtspersoonlijkheid - zij is statutair gevestigd - de bestuursleden zijn naar evenredigheid afkomstig uit de kringen van preparateurs en natuurbescherming. - zij beschikt over een itembank met ten minste 200 meerkeuzevragen die betrekking hebben op het preparateurexamen, waarvan de relatieve samenstelling overeenkomt met de eisen die ten aanzien van het examen worden gesteld. - zij beschikt over een kwaliteitszorgsysteem en - zij beschikt over een reglement waarin onder meer is vastgelegd aan welke eisen dient te worden voldaan om een examen te mogen afleggen, wanneer examens worden afgenomen, de wijze waarop het resultaat van het examen wordt beoordeeld, wie gerechtigd is de examens bij te wonen en een regeling voor geschillen.
-
Artikel 4, lid 1: De minister wijst personen aan die belast zijn met het toezicht op de kwaliteit van preparateurexamens en de wijze van beoordeling van examenresultaten. Artikel 4, lid 2: Een aangewezen persoon als bedoeld in het eerste lid ziet erop toe dat de organisatie die examens afneemt voldoet aan de in artikel 3 gestelde eisen en dat de examens worden afgenomen in overeenstemming met het in artikel 2 bepaalde. Artikel 4, lid 3: Een aangewezen persoon als bedoeld in het eerste lid informeert de minister omtrent de bevindingen die van belang zijn voor de erkenning van de organisatie. Artikel 4, lid 4: Een aangewezen persoon als bedoeld in het eerste lid is bevoegd bij het bestuur van een organisatie die examens afneemt inlichtingen in te winnen over de inhoud van en de wijze van afnemen van examens. Artikel 4, lid 5: Een aangewezen persoon als bedoeld in het eerste lid is bevoegd alle examens bij te wonen.
-
-
-
-
Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 13 aug. 2003, nr. TRCJZ/2003/7241, Directie Juridische Zaken, Stcrt. 160 (Regeling erkenning jachtexamen en preparateurexamen Flora- en faunawet). -
18
Artikel 2: Als preparateurexamen, als bedoeld in artikel 62, tweede lid, van de Flora- en faunawet, wordt erkend het preparateurexamen dat wordt afgenomen met inachtneming van de volgende door de Stichting Flora- en Faunawet examens vastgestelde documenten: a: Reglement op de Flora- en Faunawet examens, uitgave januari 2006; b: Examenregelingen van het examen Prepareren van Dieren, uitgave januari 2006. © Bos en Fauna Groene diensten – leren prepareren