Studiehandleidingen schrijven
oktober 1997
drs. A. Bhulai Vrije Universiteit De Boelelaan 1081a Kamer S3.18 1081 HV Amsterdam Tel: 020 – 44 47658 E-mail:
[email protected] URL: http://www.cs.vu.nl/~abhulai/shl/indexstud.html
vrije Universiteit
amsterdam
3
Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................… ......................................... 6 1 2
Indeling studiehandleiding........................................................................................ 8 Toelichting bij de ‘Indeling studiehandleiding’........................................................ 12 2.1 Voorkant ........................................................................................................... 12 2.2 Titelblad ............................................................................................................ 12 2.3 Inhoudsopgave .................................................................................................. 12 2.4 Voorwoord........................................................................................................ 12 2.5 Lijst met afkortingen .......................................................................................... 13 2.6 Algemene inleiding............................................................................................. 13 2.6.1 Tijd ............................................................................................................ 14 2.6.2 Tentamen/Beoordeling ............................................................................... 14 2.7 Cursus ............................................................................................................... 15 2.7.1 Beschrijving theorie (per hoofdstuk)......................................................... 16 2.8 Practicum/Instructie........................................................................................... 17 2.8.1 Organisatie................................................................................................. 18 2.9 Voordracht/presentatie....................................................................................... 18 2.10 Verslag .......................................................................................................... 18 2.11 Bijlagen.......................................................................................................... 18 2.12 Literatuurlijst ................................................................................................. 19 2.13 Formulelijst.................................................................................................... 19 2.14 Symbolenlijst.................................................................................................. 19 2.15 Glossarium..................................................................................................... 19 2.16 Woordenlijst met vaktermen........................................................................... 20 2.17 Register/Index................................................................................................ 20 3 Appendix ............................................................................................................... 22 3.1 Vormgeving....................................................................................................... 22 3.2 Opdrachten tijdens de bijeenkomsten.................................................................. 23 3.3 Maken van vragen.............................................................................................. 24 3.4 Voorbeeld 1 (doelstellingen) .............................................................................. 27 3.5 Voorbeeld 2 (vereiste voorkennis)...................................................................... 28 3.6 Voorbeeld 3 (schema bijeenkomst)..................................................................... 29 3.7 Voorbeeld 4 (vereiste voorkennis)...................................................................... 30 3.8 Aantal manieren om studenten te motiveren ....................................................... 30 Literatuurlijst..................................................................................................... 31
4
5
Voorwoord Voor u ligt de eerste versie van ‘Studiehandleidingen schrijven’. Dit concept is in de eerste plaats bedoeld voor de docenten die werkzaam zijn aan de Faculteit Wiskunde en Informatica van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Ongetwijfeld kan dit concept ook door andere vakdocenten gebruikt worden. In dit concept staat een aantal richtlijnen aangegeven voor het schrijven van een studiehandleiding die de zelfwerkzaamheid bij de studenten zou kunnen stimuleren. Dit concept bestaat in principe uit drie delen: - een indeling van de studiehandleiding, - een toelichting bij de indeling van de studiehandleiding en - een appendix. In de indeling van de studiehandleiding is een model aangegeven hoe een studiehandleiding bij de verschillende studierichtingen binnen de Faculteit Wiskunde en Informatica eruit zou moeten gaan zien. Om het overzicht niet uit het oog te verliezen is dit puntsgewijs gedaan. De punten in de indeling zouden in principe allemaal weer terug te vinden moeten zijn in de studiehandleiding. De punten die niet van toepassing zijn voor een vak of cursus kunnen uiteraard weggelaten worden. In de toelichting bij de indeling van de studiehandleiding zijn een aantal punten van de indeling uitgewerkt en toegelicht. Hierin staat beschreven hoe de docenten de punten genoemd in de indeling kunnen realiseren en waarop de docenten dienen te letten tijdens het schrijven van de handleiding. In de appendix tenslotte zijn er enkele tips en voorbeelden opgenomen om een idee te geven hoe bepaalde onderdelen van een studiehandleiding eruit zien. Soms zijn de voorbeelden afkomstig van andere studierichtingen, maar ze zijn even goed bruikbaar voor de structuur. Voor hen die aanvullende informatie wensen is een literatuurlijst achterin dit concept opgenomen. In dit concept is er voor het gemak gekozen voor de mannelijke vorm van docenten en studenten. Het mag de lezer duidelijk zijn dat daarmee zowel de vrouwelijke als de mannelijke sekse bedoeld wordt. Tenslotte nog een opmerking: dit concept beoogt geen afgerond en uitgekristalliseerd beeld te geven van alle mogelijkheden en onmogelijkheden voor het schrijven van studiehandleidingen. Uit de evaluatieresultaten zal blijken of de studiehandleiding aan het beoogde doel voldeed of niet. De studiehandleidingen zullen steeds aangepast moeten worden aan de wensen en het gedrag van de studenten, echter zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen van het onderwijs. Amsterdam, oktober 1997 A. Bhulai
6
7
1 Indeling studiehandleiding - Voorkant - Titelblad - Inhoudsopgave - Voorwoord - Lijst met afkortingen - Algemene inleiding * introductie van het vak (belangstelling en verwachting van de studenten) * doelstelling(en): welke aspecten komen aan de orde, wat moeten de studenten aan het eind kunnen en kennen * voorkennis met verwijzingen * leerstof/boek * organisatie van de cursus
Tijd * verdeling van de tijd over de verschillende onderwijsaspecten (hoorcolleges, werkcolleges, tentamen, etc.)
Tentamen/Beoordeling * wat moeten de studenten kennen en kunnen * studiebelastingsuren/studiepunten * aard van het tentamen * tentamendata * welke onderdelen tellen mee voor het eindcijfer * spreekuur van de docent(e) * vragenuur (geef ook hier het doel ervan)
8
- Cursus * cursus-/collegerooster * schema met bepaalde punten per bijeenkomst
Beschrijving theorie (per hoofdstuk) * korte globale beschrijving van de theorie * doelstelling(en) * vragen uit het boek * (extra) opdrachten * voorbeelden
- Practicum/Instructie (indien van toepassing) * beoordeling/evaluatie
Organisatie
- Voordracht/presentatie (indien van toepassing) * beoordeling/evaluatie
- Verslag (indien van toepassing) * beoordeling/evaluatie
- Bijlagen * rooster met de voorbereidingstijden
- Literatuurlijst - Formulelijst
(indien van toepassing)
(indien van toepassing)
9
- Symbolenlijst - Glossarium
(indien van toepassing)
- Woordenlijst met vaktermen (vreemde taal; indien van toepassing) - Register/Index - Voorbeeldtentamen * voorbeeldtentamen met puntentelling * (beknopte) uitwerkingen van het voorbeeldtentamen
- Nabespreking van tentamen
10
11
2 Toelichting bij de ‘Indeling studiehandleiding’ 2.1 Voorkant Op de voorkant van de studiehandleiding staat tenminste het volgende vermeld: - volledige titel - auteur(s)
2.2 Titelblad Het titelblad bestaat uit: - volledige titel - auteur(s) - datum uitgifte studiehandleiding - studiejaar - evt. de prijs van de handleiding
2.3 Inhoudsopgave De inhoudsopgave geeft een overzicht van de inhoud en de opbouw van de studiehandleiding. Er is een duidelijke scheiding aangebracht tussen hoofdstuktitels en titels van paragrafen. Tevens maakt de inhoudsopgave het mogelijk om snel iets in de studiehandleiding op te zoeken. De desbetreffende paginanummers staan er dus bij (N.B.: alle rechterpagina's hebben een oneven nummer). Zie ook in de appendix ‘Vormgeving’.
2.4 Voorwoord In het voorwoord wordt aangegeven waarom de studenten een studiehandleiding krijgen, wat het belang is van het werken volgens de richtlijnen in de studiehandleiding, nl. dat de studenten er alle informatie over ‘wanneer’, ‘wat te doen’, kunnen vinden, opdat ze met succes het programma kunnen doorlopen. Ook staat er in hoe de studenten deze studiehandleiding moeten gaan gebruiken. Bij de tweede en volgende edities (gewijzigde herdrukken) wordt er in grote lijnen vermeld wat er gewijzigd is en of de eerdere edities nog bruikbaar zijn naast de nieuwe.
12
2.5 Lijst met afkortingen Dit is een lijst met de gebruikte afkortingen die in de studiehandleiding voorkomen. Deze zijn meestal de afkortingen die binnen het vak gebruikt worden. De lijst is op alfabetische volgorde en is overzichtelijk. Afkortingen moeten makkelijk op te zoeken zijn.
2.6 Algemene inleiding De algemene inleiding begint met een introductie van het vak (zie voorbeeld 1 in de appendix). Het is van belang om in de introductie bij de belangstelling en de verwachting van de studenten aan te sluiten. Hiervoor zijn de volgende mogelijkheden: - De docent kan voorbeelden gebruiken, die zo direct mogelijk aansluiten bij de leefwereld en belangstelling van de studenten. Vraag je bij het schrijven van de studiehandleiding af wat de studenten verwachten en interessant vinden, en sluit daar op aan qua volgorde, voorbeelden e.d. uiteraard zonder afbreuk te doen aan de essentiële doelstellingen van de cursus. - Geef in de introductie van het vak de zin en plaats ervan aan in het geheel van de studie, beroepsuitoefening en de samenleving (dit is goed voor de motivatie van de studenten). In de algemene inleiding wordt ook aangegeven wat de doelstellingen (concrete doelstellingen; zie ook voorbeeld 2) zijn van het vak. Hierbij worden niet alleen de te behandelen aspecten opgenoemd, maar tevens wordt er aangegeven welke kennis en vaardigheden de studenten na afloop dienen te beheersen en op welk niveau. Bij het opstellen van de doelstellingen kan de docent o.a. aan het volgende denken: - moeten de studenten het kunnen reproduceren? - moeten de studenten het kunnen toepassen? - welk type problemen moeten de studenten ermee kunnen oplossen? - welke stof moeten de studenten op welk niveau beheersen? Bij de omschrijving van de vereiste voorkennis (zie voorbeeld 3) hoort een verwijzing naar mogelijkheden om die voorkennis bij te spijkeren indien nodig. Eventueel kan er ook een voorbeeldtoets of een checklist, waarop de benodigde kennis, vaardigheden en/of ervaringen staan vermeld, worden toegevoegd waarmee de studenten voor zichzelf kunnen nagaan of ze op het vereiste niveau zitten. De beschrijving van de vereiste voorkennis geschiedt in termen van eerder gevolgde studie-onderdelen (b.v. voorgaande vakken, vooropleiding) of in termen van vereiste kennis en vaardigheden. In de algemene inleiding geeft de docent ook aan uit welk boek/dictaat er gewerkt zal worden en welke onderwerpen (alleen opnoemen) behandeld zullen worden. Tevens geeft de docent in het kort aan welke leerstof er op het tentamen getentamineerd zal worden: - hoofdstukken uit het boek - theorie behandeld op college - bepaalde stukken uit de studiehandleiding
13
- practicumhandleiding - theorie behandeld tijdens de practica Het is zinvol om in de algemene inleiding aan te geven hoe de organisatie van de cursus is, welke werkvormen er gebruikt zullen worden en wat het doel van die gebruikte werkvormen is. 2.6.1 Tijd In de algemene indeling hoort ook een schema of een soort rooster, waarin wordt aangegeven hoeveel tijd er totaal nodig is voor het: - voorbereiden van hoorcolleges - voorbereiden van werkcolleges - voorbereiden van practica - schrijven van verslagen - voorbereiden van schriftelijke tentamens - voorbereiden van mondelinge tentamens De tijden voor het voorbereiden zijn uiteraard geschatte tijden. 2.6.2 Tentamen/Beoordeling Het tentamengedeelte van de algemene inleiding geeft aan wat de studenten moeten kennen en kunnen voor het tentamen: de tentamenstof. Hoe uitgebreid de docent de tentamenstof opgeeft hangt af van de veelheid van de opdrachten, waarmee er gewerkt wordt en of er tijdens de contacturen voldoende gelegenheid is om de studenten feedback te geven over hoe ze het tot dan toe hebben aangepakt. Bij het opgeven van de tentamenstof kan de docent aan het volgende denken: - theorie kennen - principes kennen - relaties kunnen leggen - voor- en nadelen kunnen opnoemen - toepassingsmogelijkheden kunnen opnoemen - college-aantekeningen kennen - practica (kennen) - formules kunnen afleiden - bewijzen kunnen leveren De punten hieronder kunnen eventueel gebruikt worden wanneer er (te) weinig opdrachten aan de studenten zijn gegeven of wanneer er onvoldoende gelegenheid was voor feedback. - figuren kennen - tabellen bestuderen - grafieken kennen/bestuderen - schema's kennen/bestuderen 14
- definities - begrippen - formules - reactievergelijkingen - parameters in formules/vergelijkingen kennen en hun invloed Let er wel op! : door teveel aan te geven hoe de studenten iets moeten doen creëer je geen zelfstandige studenten. Het is wel van belang precies op te geven wat de studenten moeten kennen en kunnen. Het is de bedoeling dat de studenten d.m.v. opdrachten en voorbeeldtentamens er ook zelf achter komen wat belangrijk is en hoe ze bepaalde dingen moeten aanpakken. Het tentamengedeelte geeft ook aan hoe de indeling van het tentamen is, hoeveel vragen er gesteld (zullen) worden, hoe de puntentelling van het tentamen geschiedt of hoe de puntenverdeling op het tentamen is, en of er herkansings- en compensatiemogelijkheden zijn. De docent geeft in dit gedeelte aan hoeveel punten de student minimaal moet hebben om voor een tentamen te slagen en hoe de cijferbepaling plaatsvindt. De docent geeft ook aan welke onderdelen (practicum, voordracht/ presentatie en verslag) en hoe zwaar die onderdelen meetellen voor het eindcijfer. Het is raadzaam om het aantal tentamens voor je vak in een schema/rooster weer te geven met de bijbehorende studiebelastingsuren/studiepunten en de tentamendata. De docent geeft in dit gedeelte ook aan hoe, waar en wanneer de studenten zich voor een tentamen moeten aanmelden. Tevens maakt de docent in dit gedeelte aan de studenten duidelijk dat zij degene zijn, die moeten aangeven of ze een vragenuur wensen of niet. Het vragenuur dient een duidelijk doel te hebben. De studenten moeten zich hiervoor wel voorbereiden. Het is van belang om aan te geven wanneer de docent een spreekuur heeft. Hierbij dient de docent dan aan te geven hoe hij bereikbaar is (b.v. telefonisch, e-mail, schriftelijk) en waar de studenten hem kunnen bereiken.
2.7 Cursus In dit gedeelte wordt het cursus-/collegerooster gegeven in een schema. In het cursus/collegerooster komen tenminste de volgende punten voor: - welke onderwerpen er behandeld zullen worden op de desbetreffende cursussen - wie zal de cursussen geven Het is raadzaam de cursussen te nummeren. In een schema (zie voorbeelden 4 en 5 in de appendix) worden de volgende punten per bijeenkomst opgenomen: - de te behandelen onderwerp(en) - opdracht(en): wat moeten de studenten voor de desbetreffende bijeenkomsten
15
voorbereiden (b.v. opdrachten maken, bepaalde stukken uit het boek bestuderen o.i.d. De docent kan ook verwijzen naar de beschrijvende theorie per hoofdstuk (zie 2.7.1)) - voorbereidingstijd voor de bijeenkomst - doelstelling(en) van de bijeenkomst: wat moeten de studenten aan het eind van de bijeenkomst kunnen en kennen - eventuele (aanvullende) literatuurverwijzing(en) - werkvorm(en): per onderwerp kan er gekozen worden (bedenk voor jezelf wel eerst waarom je voor een bepaalde werkvorm kiest) uit de volgende werkvormen: - hoorcollege - werkcolleges - practicum - zelfstudie-opdrachten: oefenopdrachten maken, maken van een werkstuk, bepaalde stukken van een boek bestuderen, het bestuderen van voorbeelduitwerkingen van vraagstukken, e.d. - projectgroep - demonstratie - vragenuur (student stelt vragen aan de docent) - responsiecollege (docent stelt vragen aan studenten) - stage - scriptie - verslag schrijven - een poster maken - of iets anders N.B.: Er wordt aangeraden om zoveel mogelijk verschillende werkvormen tijdens een bijeenkomst te gebruiken, zodat er sprake is van afwisseling in een bijeenkomst. Met de cursus-/collegenummers kan de docent verwijzen naar het cursus-/collegerooster waarin de studenten kunnen opzoeken waar, wanneer, hoe laat e.d. ze de bijeenkomsten hebben. 2.7.1 Beschrijving theorie (per hoofdstuk) In de beschrijving van de theorie geeft de docent een korte globale inleiding (niet meer dan 15 regels) van een hoofdstuk, waarin hij in het kort aangeeft waarover het hoofdstuk gaat. Hierin geeft hij ook aan waar de nadruk op ligt tijdens de bijeenkomsten. Tevens is het aan te raden om kernbegrippen uit de voorkennis (zie voorbeeld 6 in de appendix) weer te geven (begrippen niet uitleggen; zie ook glossarium). Dit helpt de studenten nl. bij het weer opfrissen van wat zij geleerd hebben over deze begrippen. De docent kan in de inleiding enkele vragen of vraagstukken opnemen, waarmee de studenten zelf een indruk kunnen krijgen of ze de benodigde voorkennis al bezitten. Door verwijzingen naar ander materiaal (b.v. voorgaande vakken, boeken) kunnen zij dan snel tekorten aanvullen. Een samenvatting van het hoofdstuk is gewenst, wanneer het boek onduidelijk is en/of in een moeilijke vreemde taal is geschreven. Eventueel kan de docent ook aangeven: 16
- welke relaties de studenten moeten kunnen leggen - welke toepassingsmogelijkheden de studenten moeten kunnen opnoemen - en of de studenten voor- en nadelen moeten kunnen opnoemen. De docent geeft per hoofdstuk ook aan wat de doelstellingen zijn van het hoofdstuk. Met het doel wordt duidelijk gemaakt wat een student m.b.v. het hoofdstuk kan leren. Dit kan kennis of inzicht zijn in een bepaald onderwerp, maar ook praktische of sociale vaardigheden of het leren van een bepaalde systematische aanpak. Eventueel kan er verwezen worden naar het schema per bijeenkomst (zie 2.7 onder cursus). Het is raadzaam om aan te geven welke voorbeelden de studenten kunnen bestuderen voor het tentamen en welke vragen uit het boek/dictaat/reader representatief zijn voor het tentamen. Verder is het belang om opdrachten (zie ook 3.2 in de appendix ‘Opdrachten tijdens de bijeenkomsten’) in dit gedeelte op te nemen die de studenten moeten uitvoeren voor een bijeenkomst. De docent kan aan de volgende opdrachten denken: - bestudeer hoofdstuk x voor bijeenkomst y - maak een samenvatting van - beantwoord de volgende vragen voor de volgende keer (deze vragen zullen dan de volgende keer worden besproken) - opzoek-opdrachten (b.v. zoek in hoofdstuk x op wat een ‘gesloten ruimte’is) - het bestuderen van extra literatuur Naast de bovenstaande opdrachten is het raadzaam om ook enkele opdrachten/opgaven/ vragen/voorbeelden in dit gedeelte op te nemen, die aansluiten bij de belangstelling van de studenten (deze zijn nl. motiverender dan de geïdealiseerde). Ook de ‘aankleding’ van problemen met realistische details is belangrijk. De docent kan de studenten aanwijzingen aanreiken over hoe ze bepaalde typen problemen en opdrachten moeten aanpakken. Dit is heel belangrijk voor het ‘leren studeren’.
2.8 Practicum/Instructie In het practicumgedeelte is een rooster te vinden met de tijden per experiment voor het voorbereiden van: - het practicum - het verslag - een eventuele mondelinge presentatie Tevens wordt in dit gedeelte aan de studenten duidelijk gemaakt hoe het practicum beoordeeld zal worden (op welke dingen zal er tijdens het practicum b.v. gelet worden) en door wie.
17
2.8.1 Organisatie In het organisatie-gedeelte geeft de docent aan: - wat de rol is van de assistenten - hoe de verhouding is van b.v.: • hoorcollege • vraagstukken practicum • toetsen • huiswerk
2.9 Voordracht/presentatie Voor de eerstejaars studenten is het van belang om aangegeven hoe een voordracht c.q. een presentatie gehouden wordt. Als handreiking kan de docent hun een voorbeeld geven van hoe een voordracht of presentatie is opgebouwd. Bijvoorbeeld: - inleiding/voorwoord - doelstelling - proefopzet en beschrijving - evaluatie van de resultaten - discussie van de resultaten - conclusie - eventuele suggesties en/of opmerkingen
2.10 Verslag Ook voor het verslag geldt dat er voor de eerstejaars studenten een handreiking op zijn plaats is. De docent kan b.v. aangeven hoe een verslag eruit zou moeten gaan zien. Bijvoorbeeld: - inleiding/voorwoord - principe van de gebruikte methode(n) - methode - resultaten:- in tabelvorm - in grafiek uitgezet - berekeningen - discussie van de resultaten - conclusie - eventuele suggesties en/of opmerkingen
2.11 Bijlagen De volgende aspecten horen thuis in een bijlage: - antwoorden van vraagstukken
18
- eventuele afleiding(en) van bepaalde formules
2.12 Literatuurlijst In de literatuurlijst staat de (aanvullende) literatuur vermeld, die de studenten moeten bestuderen. De gebruikelijke methode om de gegevens van een boek/artikel te vermelden is de volgende: auteur, titel, [jaargang], [nummer], [plaats van uitgifte], jaartal, [hoofdstuk], [bladzijden] Hierin zijn de gegevens tussen de [] optioneel. De literatuurlijst is overzichtelijk en op alfabetisch volgorde. De docent neemt verwijzingen in de tekst op, wanneer hij de titel van een boek/artikel niet expliciet in de tekst opnoemt. Het is daarom aan te raden de boeken/artikelen in de literatuurlijst te nummeren (zie ook de literatuurlijst in dit concept als voorbeeld), zodat verwijzingen in de tekst met nummers kunnen geschieden.
2.13 Formulelijst In sommige gevallen is het gewenst een formule-overzicht op te nemen. Afhankelijk van het doel dat de docent daarmee voor ogen heeft, is hij daarbij óf volledig, óf hij neemt alleen die formules op, die te ingewikkeld zijn om uit het hoofd te leren. Bij het maken van een formulelijst geeft de docent ook de eerste pagina aan waarop de formule werd vermeld. In de meeste gevallen is het beter de studenten zelf een formulelijst te laten maken; deze moet dan wel aan bepaalde eisen (aan te geven door de docent) voldoen om bruikbaarheid in latere oefeningen te garanderen.
2.14 Symbolenlijst Het is verstandig een lijst te maken van de gebruikte symbolen met hun betekenis. Voor de studenten is dit handig omdat verschillende vakken vaak verschillende betekenissen gebruiken voor een zelfde symbool.
2.15 Glossarium In het glossarium worden de belangrijkste begrippen met definities en/of korte toelichtingen weergegeven. Dit dient vooral om het ontbreken van voorkennis op te vangen en om te vermijden dat in de lopende tekst veel termen moeten worden uitgelegd, die slechts in een zijlijn van het betoog staan. Het glossarium is op alfabetische volgorde en overzichtelijk. Eventueel kan de docent dit door de studenten laten maken. De docent controleert dit dan achteraf.
19
2.16 Woordenlijst met vaktermen Het is handig om in dit gedeelte een woordenlijst van vaktermen (meestal in woordenboeken niet te vinden) op te nemen, wanneer er gebruik gemaakt wordt van boeken/materialen die in een vreemde taal zijn geschreven. Eventueel kan de docent dit door de studenten laten maken. De docent controleert dit dan achteraf.
2.17 Register/Index Een register of index is noodzakelijk als de studenten tijdens de cursus of later de studiehandleiding bestuderen en dus nog niet of niet meer goed thuis zijn in de indeling ervan. Op zo'n manier kan het opzoeken van specifieke informatie in de studiehandleiding veel tijd besparen. Studenten kunnen een register ook gebruiken om de stof toegankelijk te maken, b.v. door termen en namen die erin voorkomen te omschrijven en te verbinden met wat op de verschillende plaatsen is beschreven.
20
21
3 Appendix 3.1 Vormgeving - Probeer de studiehandleiding overzichtelijk te houden door b.v. trefwoorden in de kantlijn te zetten of door gebruik te maken van tabellen en/of schema's. Wees kort en bondig, doch volledig. - Let op de leesbaarheid (indeling, alinea's, zinslengte, leestekens, typografie, signaalwoorden). - Zorg voor een zorgvuldige vormgeving en afwerking van de studiehandleiding. Maak gebruik van illustraties en zorg in het algemeen ervoor dat de studiehandleiding er aantrekkelijk uit ziet. Dat fouten in de tekst en de figuren een zorgvuldige studieproces in de weg staan spreekt vanzelf. - Maak de studiehandleiding niet te dik. Bij een omvangrijk dictaat is het door de kromming moeilijk de middelste gedeelten goed te lezen. Neem in zo'n geval een brede binnenmarge. - Houd de regelafstand bij voorkeur op 1 of 1,5 aan, afhankelijk van het gebruik van formules en geïndexeerde symbolen. - Zorg ervoor, dat tekst en afbeeldingen één geheel vormen. Neem voldoende ruimte voor de figuren en tabellen en geef ze een nummer en een titel. Om een rustige bladspiegel te krijgen moeten de figuren duidelijk afgezonderd zijn van de tekst, bijvoorbeeld door er een lijn omheen te tekenen of door ze in de marge te plaatsen. - De indeling van de pagina dient zo te worden ontworpen dat de structuur van de vakinhoud er ook typografisch duidelijk uitkomt. De indeling in hoofdstukken, paragrafen en eventueel sub-paragrafen kan worden aangegeven door gebruik te maken van hoofdletters, kleine letters, cursieve letters, onderscheid in onderstreping of spatiëring. - Het gebruik van gekleurd papier kan functioneel zijn in de studiehandleiding, bijvoorbeeld voor veel gebruikte overzichten of voor onderscheiding van gedeelten. - Zorg voor voorbeelden in de studiehandleiding. Ze concretiseren de vakinhoud, maken het gemakkelijker toepassingsmogelijkheden van de stof te zien en betrekken de student actiever bij het onderwerp. Denk aan voorbeelden, die in de tekst kunnen worden ingeweven, maar ook aan voorbeelden van grotere omvang: een aparte alinea, een figuur of zelfs een gehele paragraaf. - De studiehandleiding dient in een ‘directe’ stijl geschreven te worden; een stijl die docenten gebruiken, als ze rechtstreeks met de studenten praten.
22
3.2 Opdrachten tijdens de bijeenkomsten Bij de zelfwerkzaamheid is het van belang dat de studenten zoveel mogelijk actief bezig zijn met de leerstof en dat de docent een rol van een begeleider heeft. De docent moet ook in staat zijn om op bepaalde momenten te controleren van wat de studenten kennen en kunnen. Dat betekent dus dat er tijdens de bijeenkomsten opdrachten door de studenten uitgevoerd moeten worden, waarbij de docent als een begeleider kan inspringen en controle kan uitoefenen om zo de knelpunten op te sporen. Deze opdrachten dienen van tevoren door de docenten voorbereid te worden. Tevens moet er met de opdrachten iets gedaan worden. Dat wil zeggen dat de opdrachten een bepaalde doel moeten hebben. De studenten moeten het nut ervan zien. Hieronder worden er enkele voorbeelden van opdrachten genoemd: - het maken van opdrachten/opgaven: de studenten hebben een bepaald onderwerp bestudeerd, dat de docent van tevoren bekend heeft gemaakt. De opdrachten worden tijdens de bijeenkomst gemaakt. De docent kan kiezen voor een werkvorm waarbij er in groepjes van twee of drie gewerkt wordt. Na een bepaalde tijd worden de opdrachten nagekeken/besproken. Eventueel kunnen de studenten de opdrachten zelf nakijken, wanneer er gezorgd wordt dat er antwoordenstencils (stencils met alleen de eindantwoorden) beschikbaar zijn. Ook kan de docent een student naar voren roepen om de aanpak van de opdracht/vraag op het bord voor te doen. De docent kan tijdens zo'n bijeenkomst individuele hulp aanbieden. Het voordeel hiervan is dat de docent ook meteen in de gaten krijgt waar de knelpunten liggen. Het nut voor de studenten is dat zij vaardigheden opdoen met de leerstof. Op zo'n manier zijn de studenten actief betrokken bij het leerproces en heeft men tevens communicatie in twee richtingen: docent - student en vice versa. Zie ook 3.3 ‘Maken van vragen’. - het maken van voorbeeldopdrachten met uitwerkingen: de docent kan de studenten voorbeeldopdrachten geven om te maken. Na een bepaalde tijd kan de docent dan de uitwerkingen uitdelen aan de studenten om de opdrachten na te kijken. Er wordt dus niet voor het bord nagekeken. Door de uitwerkingen van de voorbeeldopdrachten krijgen de studenten waardevolle extra informatie. Zij kunnen gemakkelijker een relatie leggen met de voorkennis en een indruk krijgen van de toepassingen van de theorie. Ook kunnen ze daarmee beter nagaan of ze het voorgaande begrepen hebben, o.a. door de algemene informatie uit de theorie te vergelijken met de specifieke informatie uit de voorbeelden. Belangrijk bij de uitwerkingen is dat het voor de studenten duidelijk moet zijn welke stappen de docent doet en waarom die stappen gedaan worden. De docent heeft hier een begeleidende rol en kan nagaan wat de knelpunten zijn en wat de studenten zoal kennen en kunnen. - het maken van schema's: een voorbeeld hiervan is een schema waarin onderlinge relaties zijn aangebracht. Het is in veel gevallen voor het leerproces beter, dat de studenten zelf schema's maken en daarmee de vakinhoud ordenen of herordenen. Om de studenten hiertoe te stimuleren is het handig om in de studiehandleiding ook een aantal schema's op te nemen. De schema's moeten de studenten gebruiken bij het leren toepassen van de vakinhoud. Het voordeel
23
hiervan is dat als de studenten de schema's steeds raadplegen bij het maken van opdrachten en vraagstukken, ze de kern van de vakinhoud geleidelijk goed gestructureerd in hun geheugen zullen opnemen. De docenten zullen bij de begeleiding die kern dan ook beter kunnen bespreken. - het maken van een samenvatting: nadat de docent een korte inleiding heeft gegeven kunnen de studenten een samenvatting maken van de behandelde stof. Het nut ervan is dat de studenten die samenvatting straks kunnen gebruiken bij het leren van het tentamen. De docent kan daarbij individuele begeleiding geven. Andere mogelijkheden om controle uit te oefenen zijn: - toetsen geven na een aantal bijeenkomsten - een aantal open vragen opgeven - multiple choice vragen opgeven (minder werk om na te kijken) - proeftentamens opgeven (dit is echter alleen mogelijk wanneer een onderwerp helemaal is behandeld) Niet altijd vormen toetsen de meest geschikte manier van bijsturing van de student. Essentieel is dat studenten tijdens hun (zelf)studie de kans krijgen fouten te maken (!), gemaakte fouten te signaleren en van gemaakte fouten te leren. Behalve door tussentijdse toetsen is er nog een aantal andere mogelijkheden om dit te bevorderen. Aan de ene kant kan de docent de student op een heel concreet niveau de verantwoordelijkheid geven, b.v. door de student zelf hypothesen te laten formuleren, een planning en/of een discussievoorstel (of stellingen) te laten maken. Aan de andere kant kan de docent voor ‘feedback’ zorgen, dat wil zeggen dat in de studiehandleiding informatie wordt opgenomen waarmee de student de juistheid van zijn antwoord kan controleren. Een andere mogelijkheid is dat er tijdens de bijeenkomst met een medestudent of met een werkgroepje van studenten tussentijdse resultaten besproken worden; of dat een student of een groep studenten rechtstreeks met de docent de resultaten van opgaven of opdrachten doorspreekt.
3.3 Maken van vragen De aard en de inhoud van vragen en opdrachten is van wezenlijk belang: zij sturen de aandacht van de studenten en ze zijn belangrijk voor de kwaliteit van het leerproces. De vragen moeten dus afgestemd zijn op het gewenste leerproces en overeenkomen met de doelstellingen van het onderwijs. Hieronder volgen een aantal vraagsoorten: Voor-vragen Vragen die aan het begin van een hoofdstuk staan, hebben het effect dat de studenten vooral aandacht besteden aan de onderwerpen die in vragen aan de orde komen. Na-vragen Studenten zullen het hoofdstuk als geheel goed bestuderen wanneer de vragen aan het eind van het hoofdstuk staan en wanneer ze hiervan op de hoogte zijn.
24
Kennisvragen Als het er bijvoorbeeld om gaat dat de studenten de kennis gaan onthouden, dan zijn kennisvragen relevant. Voorbeelden: -
Geef een definitie van business function. Wat betekent auto-indexing bij machine registers?
Verkenningsvragen Dit zijn vragen waarbij de studenten moeten nagaan welke begrippen en principes gebruikt kunnen worden in bepaalde situaties. Dit is vooral van belang als de student daarna moet oefenen in samengestelde opdrachten. Voorbeelden: -
Maak een overzicht van alle formules (relaties), die je denkt nodig te hebben bij het aanpakken van vraagstukken over dit hoofdstuk. Vermeld telkens ook de voorwaarden voor geldigheid.
- Welke stellingen en definities kun je gebruiken om de evenwijdigheid van twee lijnen vast te stellen? Implicatievragen Hierbij gaat het om het trekken van conclusies en het aangeven van consequenties vanuit de vakinhoud. Voorbeeld: - De studie van het lange termijn geheugen van studenten is hierboven besproken. Noem enkele problemen in dit onderzoek die zouden kunnen verhinderen dat men een valide conclusie kan trekken uit de lage r. Vergelijkingsvragen Bij deze vragen moeten de studenten proberen overeenkomsten en verschillen tussen theorieën, opvattingen, benaderingen en werkwijzen te analyseren. Voorbeeld: - ISP onderscheidt business goals en objectives. Geef het verschil tussen die twee.
25
Verklaringsvragen Hierbij gaat het om het vinden van een verklaring voor een verschijnsel of gebeurtenis. Voorbeeld: - Leg het verschil uit tussen een connection-oriented service en een connectionless service, en geef voorbeelden van beiden.
26
3.4 Voorbeeld 1 (doelstellingen) Cluster van doelen voor een biologie-practicum 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Inzicht in de wetenschappelijke methode en onderzoek Integratie van kennis, nodig om te komen tot het begrip 'apicale dominantie' Kennis van het begrip 'apicale dominantie' Het kunnen bewijzen van een wiskunde stelling Bevordering van het vermogen om mondeling te rapporteren Bevordering van het vermogen om te werken in groepsverband
Een voorbeeld van enkele algemene onderwijsdoelstellingen over leren communiceren, samenwerken en reflecteren (ontleend aan een studierichting Bestuurskunde) 1. De student moet in staat zijn met anderen op en/of over zijn eigen vakgebied te communiceren. Dit houdt in: a het houden van een voordracht over een zelfstandig bestudeerd onderwerp; b een verslag schrijven over een doorlopen stage, bestudeerd onderwerp of verricht onderzoek; c vruchtbaar deelnemen aan discussies over een vakonderwerp; d mondeling of schriftelijk de bijdragen van anderen verwerken. 2. De student moet in staat zijn zich mondeling en schriftelijk, helder en zakelijk, logisch en beknopt uit te drukken, met een open oog voor de eisen die de aard van de geadresseerde en de aard van de communicatieve relatie stellen aan het taalgebruik. 3. De student moet oog hebben voor de eisen (mede te verstaan in de zin van mogelijkheden en beperkingen) die door de rol van beleidsadviseur gesteld worden. 4. De student moet kunnen samenwerken met andere bestuurskundigen en met beoefenaars van de andere disciplines. Dit houdt in: a het kunnen benaderen van een probleem vanuit verschillende disciplinaire invalshoeken; b het vermogen tot interdisciplinair denken en vaardigheid in het gebruik van de daarbij behorende methoden en technieken. 5. De student moet in staat zijn het eigen handelen en denken kritisch te evalueren, en bereid en in staat te zijn er verantwoording over af te leggen en kritiek hierop creatief te verwerken. Dit houdt tevens in een vermogen tot relativeren.
27
3.5 Voorbeeld 2 (vereiste voorkennis) Voorbeeld van een uitgeschreven begineisen in termen van vaardigheden. (ontleend aan een cursus chemische fysica) De student zal in staat dienen te zijn tot: - het lezen van studiemateriaal in het Engels; - het (partieel) differentiëren en integreren van eenvoudige functies (wiskunde propedeuse); - het gebruiken van vectornotaties (natuurkunde propedeuse); In het algemeen vereist deze cursus dat de student in staat is relatief ingewikkelde mathematische bewerkingen uit te voeren, rekening houdend met de fysische en chemische betekenis daarvan.
28
3.6 Voorbeeld 3 (schema bijeenkomst) (Ontleend aan een cursus Sportpsychologie I)
29
3.7 Voorbeeld 4 (vereiste voorkennis) Voorbeeld van de formulering van de vereiste voorkennis in een studie-eenheid over Technologie en samenleving. De nummers geven aan in welke eenheid de termen en principes zijn geïntroduceerd. Lijst van wetenschappelijke termen, begrippen en principes, die bekend worden verondersteld in de studie-eenheid Technologie en samenleving: wetenschap 1 technologie 1 feit 1 wet 1 deeltjesversneller 32 GeV 32 ecologie 20 voedselketen 20
zwaveldioxide 9 koolstofdioxide 8 oxidator 8 reductor 8 stikstofcyclus 12, 20 Haber-Bosch-proces 12 milieuverontreiniging 20
3.8 Aantal manieren om studenten te motiveren Manieren om de studenten te motiveren hebben vooral betrekking op het activeren van de studenten. Het gaat b.v. om: - activerende werkvormen zodat studenten zelf aan de slag kunnen gaan. Verder van belang zijn: - concrete en aantrekkelijke voorbeelden en problemen die aanspreken en het inbouwen van demonstraties; - zo concreet mogelijk aangeven wat de student moet doen om de studietaak tot een goed einde te brengen; - duidelijk maken wat de relatie is met latere studiefasen en de beroepspraktijk; - blijk geven van eigen enthousiasme en belangstelling.
30
Literatuurlijst 1. 2. 3. 4. 5.
6. 7. 8.
9.
Baltzer, J., Studiehandleidingen, 1993 Earl, T., Cursusontwikkeling: kunst en vakwerk, Almere, 1987 Eijl, P.J. van, e.a., Onderwijs in modulen, Groningen, 1988 Pilot, A., Hout Wolters, B. van, Kramers Pals, H., Schriftelijk studiemateriaal, Utrecht, 1983 Schouten, D., Een handleiding nader bekeken: theoretische en empirische aspecten van het ondersteunen van educatieve vrijwilligers door handleidingen, 1987, blz. 105-111 Smuling, E.B., Brants, J., Pilot, A., Oriëntatie op leren en onderwijs, Groningen, 1990 Smuling, E.B., e.a., Colleges en presentaties: aanwijzigingen voor docenten, Groningen, 1993 Spruyt, van Mantgem & De Does, Handleiding leerlingenbegeleiding: handleiding leerlingen begeleiding voor de opleidingen voor verplegende en verzorgende beroepen, 1990, blz. 24-27, 32-37, 53-55 Westgeest, J., Hout Wolters, B. van, Effectief studeren in het laboratoriumonderwijs, Amsterdam/Brussel, 1983
De digitale versie van dit model is te vinden op het World Wide Web: http://www.cs.vu.nl/~abhulai/shl/indexstud.html
31