Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen College of Child Development and Education Graduate School of Child Development and Education Nieuwe Prinsengracht 130 1018 VZ Amsterdam
[email protected]
Studiehandleiding Ontwikkeling van Baby’s en Kleuters en Methodologische Aspecten van Baby-, Peuter- en Kleuteronderzoek (7014A413DY) Masterjaar: 1 Cursusjaar: 2013/2014 Semester: 1
Coördinator/contactdocent: dr. C. Colonnesi (tel. 020-5258660; e-mail:
[email protected]) Uitvoerende docenten:
dr. Cristina Colonnesi prof. dr. Ruben Fukkink dr. Mirjana Majdandžić prof. dr. Geert Jan Stams dr. Wieke de Vente
Amsterdam, October 2013
1
1. Deelname aan het onderwijs en tentamen Deelname onderwijs/tentamen Om deel te kunnen nemen aan het onderwijs en/of eerste afsluitingsgelegenheid (tentamen) in deze module moet je je binnen de aanmeldingsperiode aanmelden via het Studenteninformatiesysteem (SIS). De aanmeldingsperiode van het eerste semester loopt van 17 juni t/m 01 juli 2013.
Mocht je problemen hebben bij het aanmelden voor de vakken via SIS neem dan tijdens de aanmeldingsperiode contact op met de onderwijsadministratie via
[email protected]. De onderwijsadministratie zoekt dan samen met jou uit wat het probleem is en lost het samen met jou op. Zie voor meer informatie www.student.uva.nl/pow in de A-Z lijst Vak- en tentamenaanmelding en SIS. Let op na de aanmeldingsperiode kun je je niet meer zelf via SIS voor vakken aanmelden. De aanmelding is dan gesloten. Na de aanmeldingsperiode kun je uitsluitend via de onderwijsadministratie worden aangemeld voor vakken op een vaste na-aanmeldingsdag* onder de volgende voorwaarden: 1. uiterlijk tot en met de eerste week waarin het vak is gestart 2. uitsluitend dan wanneer er nog plaats beschikbaar is 3. én tegen betaling van 70 euro administratiekosten * datum van de na-aanmeldingsdag moet nog worden vastgelegd. Deze datum wordt t.z.t. doorgegeven door de onderwijsadministratie via een e-mailbericht aan alle studenten. Deelname herkansing De aanmelding geldt voor het onderwijs alsmede voor de eerste afsluitingsgelegenheid. Studenten die het vak niet bij de eerste afsluitingsgelegenheid hebben behaald worden door de onderwijsbalie voor de herkansing aangemeld. Meld je op tijd af voor vak(ken) waar je niet aan gaat deelnemen.
2. Inleiding Het vak “Ontwikkeling van Baby’s en Kleuters en Methodologische Aspecten van Baby-, Peuter- en Kleuteronderzoek” behandelt de ontwikkelingsstadia van baby’s, peuters en kleuters en geeft inzicht in onderzoek dat gedaan wordt tijdens de eerste levensjaren van kinderen. Het is om drie redenen belangrijk om hier aandacht aan te besteden. Ten eerste, sommige ontwikkelingsprocessen beginnen vroeger dan tot nu toe gedacht en spelen al tijdens de babytijd een belangrijke rol voor de latere ontwikkeling. Ten tweede, onderzoek in de baby- tot kleutertijd geeft inzicht in het ontstaan en de rol van vroege risico- en beschermende factoren voor psychopathologie en opvoedingsproblemen. Ten derde, onderzoek bij jonge kinderen vereist specifieke meetmethoden en onderzoeksopzetten. Jonge kinderen kunnen bijvoorbeeld nog niet lezen en schrijven, kunnen in slaap vallen tijdens een meting, het op een huilen zetten, etc. Dit keuzevak wordt in het academische jaar 2013-2014 voor de derde keer gegeven, dankzij de samenwerking van vijf docenten die zelf onderzoek doen met baby’s, peuters en kleuters. Het doel van dit vak is tweeledig: ten eerste, meer kennis verschaffen over de cognitieve, emotionele en sociale ontwikkeling tijdens de vroege kindertijd; ten tweede, nieuwe inzichten geven in onderzoek met baby’s, peuters en kleuters. Dit keuzevak is vooral geschikt voor studenten die hun master willen richten op de vroege ontwikkeling. Het vak biedt een goede basis voor een onderzoekstage of een masterscriptie in het babylab van de afdeling Pedagogiek, Onderwijskunde en Lerarenopleiding. Bovendien is het keuzevak nuttig voor wie later onderzoek met jonge kinderen wil doen of met jonge kinderen wil werken. 2
3. Voorkennis en aansluiting met andere modulen De module kan gevolgd worden door studenten met een bachelor pedagogiek of psychologie. Het vak sluit in het bijzonder aan op de modules Psychologie, Ontwikkelings- en opvoedingsproblemen (OOP) en Onderzoekspracticum, en Pedagogiek in de bachelorfase. Het vak sluit in de nabije toekomst ook aan op de (nieuwe) bachelormodule ‘Sociaal-emotionele ontwikkeling in institutionele contexten’. Belangrijke voorkennis van de studenten is: -
Sociale ontwikkeling en communicatie (Psychologie, OOP) Ontwikkeling van temperament bij jonge kinderen (Psychologie) Opvoedingsstijlen en opvoedingsdimensies (Psychologie) Ontwikkeling van emoties bij jonge kinderen (Psychologie) Het centrale zenuwstelsel; m.n. de onderdelen die betrokken zijn bij emoties en emotieregulatie (Neurobiologische ontwikkeling) Kinderopvang (Pedagogiek) Gehechtheid (Psychologie, OOP)
4. Leerdoelen (zie Bijlage 1 en 2) Kennis en inzicht a. Theorieën en bevindingen over verschillende aspecten van de cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling van 0 tot 4 jaar (eindterm master PW: 1); b. De methoden die gebruikt worden om de ontwikkeling van baby’s tot kleuters te onderzoeken, zoals experimentele taken, gestructureerde, semi- en niet-gestructureerde observaties, observatie in natuurlijke versus niet-natuurlijke contexten, gebruik van vragenlijsten en het meten van fysiologische reacties (eindterm master PW: 1); c. De aandachtpunten bij het doen van onderzoek bij jonge kinderen: betrouwbaarheid, externe validiteit en ethische kwesties (eindterm master PW: 1). Toepassen kennis en inzicht a. In staat zijn om onderzoeksmethoden en technieken te kunnen toepassen in klinische- en onderwijscontexten (eindterm master PW: 3) b. In staat zijn om het gedrag van jonge kinderen in hun specifieke contexten te observeren en te relateren aan theorieën en resultaten van empirisch onderzoek (eindterm master PW: 3). Oordeelvorming a. In staat zijn om het gedrag van baby’s en jonge kinderen te interpreteren en te coderen, zoals micro- en macrocodering van gedrag (eindterm master PW: 4); b. In staat zijn om zelfstanding een onderzoekshypothese of vraagstelling over de ontwikkeling van 0 tot 4 jaar op te stellen (eindterm master PW 5); c. In staat zijn om een onderzoeksopzet (vinden van relevante literatuur, verzamelen, coderen en interpreteren van data) te maken (eindterm master PW: 5); d. In staat zijn om de kwaliteit van onderzoek met baby’s en jonge kinderen te beoordelen (eindterm master PW: 5).
5. Inhoud In dit keuzevak worden verschillende thema’s over cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling van 0 tot 4 jaar behandeld op basis van recente theorieën en recent onderzoek. In het bijzonder geeft het vak inzicht in de communicatieve, sociaalcognitieve en emotionele ontwikkeling, in de invloed 3
van temperament, in de rol van opvoeders en de kwaliteit van de relatie met opvoeders en van belangrijke opvoedingscontexten zoals de kinderopvang. Deze ontwikkelingsaspecten worden besproken op basis van bevindingen van empirisch onderzoek. In de module zal speciale aandacht worden gegeven aan onderzoeksresultaten betreffende de ontwikkeling van baby’s in relatie tot angst, temperament, sociaal begrip, opvoeding en kinderopvang. Het vak biedt een overzicht van de verschillende settings en methoden in het onderzoek naar jonge kinderen, met speciale aandacht voor hoe deze gekozen kunnen worden met het oog op het doel van het onderzoek. Tijdens dit vak worden studenten direct geactiveerd in hun leerproces door het bekijken van films, het vergelijken van taken, het gebruiken van vragenlijsten en coderingsystemen. Alle docenten hebben ruime ervaring in het doen van onderzoek bij jonge kinderen en kunnen hun kennis en ervaring inbrengen, en praktische voorbeelden van hun onderzoek laten zien.
6. Literatuur Verplichte tentamenliteratuur: Bornstein, M. H., Arterberry, M. E., & Lamb, M. E. (2014). Development in Infancy. A contemporary Introduction (Fifth Edition). New York & London: Psychology Press.ISBN: 978-0-8058-63635. € 65,99.
Artikelen: zie Blackboard.
7. Onderwijsvormen Onderwijsvormen: Hoorcollege, literatuurstudie, videomateriaal, opdrachten, plenaire discussie, responsiecollege. De college worden niet opgenomen. Verdeling studiebelasting: Contacturen colleges: 3 x 5 = 15 uur Tentamen: 1 x 3 = 3 uur Maken van de opdracht: 15 uur Literatuurstudie: ± 306 pagina’s / gemiddeld 6 pagina’s per uur = 51 uur Totaal: 84 uur. Blackboard heeft een centrale rol in de module. Op blackboard is te vinden: 4
-
Informatie over het vak, berichten van de coördinator, en berichten van de docenten over mogelijke veranderingen in de colleges, de literatuur en het tentamen; De literatuur (artikelen, hoofdstukken); Videomateriaal, dat tijdens het college aangeboden is;
De colleges worden niet opgenomen. De studenten kunnen tijdens of na elk college vragen stellen aan de docenten over de onderwerpen die behandeld zijn tijdens de colleges. Algemene vragen over de module, tentamen en deadlines kunnen aan de coördinator gesteld worden (Cristina Colonnesi:
[email protected]).
8. Rooster Colleges: Van 31/09/2013 t/m 05/12/2013. Donderdag, vanaf 13.00 tot 16 uur.
Dag
Activiteit
Docent
31/10/2013
Introductie.
C. Colonnesi
De expressie van verlegenheid bij baby’s en jonge kinderen en de relatie met angst 07/11/2013
Het meten van temperament en opvoedingsgedrag bij
M. Majdandžić
jonge kinderen 21/11/2013
Psychofysiologisch onderzoek naar emoties bij jonge kin-
W. De Vente
deren 28/11/2013
Gehechtheid en sensitiviteit
G.J.J.M. Stams
05/12/2013
Het jonge kind in de kinderopvang
R. Fukkink
08/12/2013
Inleveren van de opdracht eerste versie (16/12 feedback)
-
20/12/2013
Inleveren van de opdracht eindversie
20/12/2013
Tentamen
-
07/02/2014
Herkansing
-
De locatie van het onderwijs en tentamens vind je op http://rooster.uva.nl. Houd de Mededelingen op de studentenwebsite http://www.student.uva.nl/mpw en/of de blackboardomgeving van Interventie in de orthopedagogiek in de gaten voor roosterwijzigingen.
5
Eerste college - 31 november 2013- Cristina Colonnesi INTRODUCTIE en DE EXPRESSIE VAN VERLEGENHEID BIJ BABY’S EN JONGE KINDEREN EN DE RELATIE MET ANGST Inhoud Tijdens het eerste deel van het college wordt er een introductie van de module gegeven en wordt er een overzicht gegeven van de onderzoeksmethodes in het baby- , peuter- en kleuteronderzoek. Er zal daarna worden ingegaan op verschillende aspecten van de cognitieve en emotionele ontwikkeling, die onderzocht zijn in longitudinaal en cross-sectioneel onderzoek. Tenslotte zal er aandacht zijn voor verschillende onderzoeksmethoden in relatie tot mogelijke onderzoeksvragen. Tijdens het tweede deel van het college wordt empirisch onderzoek besproken naar de vroege expressie van positieve en negatieve verlegenheid tijdens een sociale situatie en de relatie met temperament en angst. De studenten krijgen films te zien van data die verzameld zijn bij het babylab van de Research Institute of Child Development and Education. Samen met de docent worden de films door de studenten beoordeeld en gecodeerd op basis van specifieke onderzoeksvragen. Specifieke leerdoelen Kennis en inzicht Inzicht in de ontwikkeling van 0 tot 3 jaar, met bijzondere aandacht voor de sociale, emotionele en sociaal-communicatieve ontwikkeling. Kennis over de methoden die gebruikt worden om de sociale, emotionele en sociaalcommunicatieve ontwikkeling van 0 tot 3 jaar te onderzoeken Kennis over de theorieën van de expressie van verlegenheid tijdens baby- en kindertijd en de relatie met emotie regulatie. Toepassen kennis en inzicht Het belang van het onderzoek met jonge kinderen voor de opvoeding en vroege interventie. Hoe experimentele observatiemethoden ook in de klinische praktijk gebruikt kunnen worden. Oordeelvorming Het maken en het gebruiken van een microcoderingssysteem om het gedrag van het kind te observeren . Systematische observatie van experimenteel materiaal (oefening tijdens het college). Het beoordelen van de kwaliteit van observatieonderzoek (plenaire discussie). Literatuur
Bornstein, M. H., Arterberry, M. E., & Lamb, M. E. (2014). Development in Infancy. A contemporary Introduction (Fifth Edition). Hfs: 1, 2, 3 en 12. Colonnesi, C., Bögels, S. M., de Vente, W., & Majdandžić, M. (2012). What the first coy smile says about shyness during infancy. Infancy, DOI: 10.1111/j.1532-7078.2012.00117.x. Colonnesi, C., Napoleone, E., & Bögels, S. M. (2013). Toddler’s expression of positive and negative shyness and the relation to Anxiety level. Manuscript in revision.
6
Tweede college - 7 november 2013 - Mirjana Majdandžić HET METEN VAN TEMPERAMENT EN OPVOEDINGSGEDRAG BIJ JONGE KINDEREN Inhoud In dit college wordt ingegaan op het meten van temperament van jonge kinderen en opvoedingsgedrag van hun ouders. Na een korte bespreking van de ontwikkeling van temperament zal ingegaan worden op het meten van temperament door middel van vragenlijsten en laboratoriumobservaties. De voor- en nadelen van het gebruik van deze meetmethoden worden bediscussieerd. Als voorbeeld van een vragenlijst zullen de leeftijdsspecifieke temperamentsvragenlijsten van Mary Rothbart besproken worden. Het observeren van temperament door middel van gestandaardiseerde taken in een laboratoriumsetting zal geïllustreerd worden aan de hand van videomateriaal van jonge kinderen. Hierbij komt het coderen van gedrag op microniveau aan bod, waarbij gelet wordt op gezichts-, lichamelijke, en verbale uitdrukkingen. Dit is dus een andere vorm van coderen op microniveau dan in het eerste college aan bod is gekomen. In het bijzonder zal ingegaan worden op het meten van gedragsinhibitie als voorspeller van angst. In het tweede deel van het college wordt ingegaan op het meten van opvoedingsgedrag. Daarbij wordt onder andere ingegaan op opvoedingsgedrag dat mogelijk typerend is voor vaders; in het bijzonder uitdagend opvoedingsgedrag. De gekozen invalshoek is om opvoedingsgedrag te onderzoeken aan de hand van dimensies (in plaats van stijlen). Een nieuw ontwikkelde vragenlijst voor het meten van uitdagend gedrag zal besproken worden. Het observeren van opvoedingsgedrag in een laboratoriumsetting en in een natuurlijke setting (thuis) zal worden geïllustreerd met videomateriaal, waarbij zowel meer als minder gestructureerde onderzoekssettings aan bod komen. Bij het te bespreken coderingssysteem wordt kennis gemaakt met observeren op mesoniveau. Specifiek leerdoelen Kennis en inzicht Kennis over temperament van jonge kinderen Kennis over opvoedingsgedrag van ouders van jonge kinderen, in het bijzonder de rol van vaders. Kennis over het doen van observatieonderzoek in laboratoriumsettings en natuurlijke settings. Kennis over verschillende manieren van coderen (micro-, mesoniveau) van gedrag Kennis over en inzicht in de voor- en nadelen van observatie- en vragenlijstenonderzoek Toepassen kennis en inzicht Het kunnen interpreteren en coderen van observatiedata om individuele verschillen in gedrag te meten (oefening tijdens het college). Het kunnen interpreteren en coderen van observatiedata om ouder-kind interacties te meten (oefening tijdens het college). Oordeelvorming Inzicht hebben in de uitdagingen bij het doen van observatieonderzoek bij jonge kinderen. Het beoordelen van de kwaliteit van observatie- en vragenlijsten onderzoek (plenaire discussie). Literatuur
Bornstein, M. H., Arterberry, M. E., & Lamb, M. E. (2014). Development in Infancy. A contemporary Introduction (Fifth Edition). Hfs: 3 en 10. Gartstein, M.A., & Marmion, J. (2008). Fear and positive affectivity in infancy: Convergence/discrepancy between parent-report and laboratory-based indicators, Infant Behavior and Development, 31, 227-238. Majdandžić, M., Van den Boom, D. C., & Heesbeen, D.G.M. (2008). Peas in a pod: Biases in the measurement of sibling temperament? Developmental Psychology 44, 1354 -1368. Rubin KH, Burgess KB, Hastings PD. 2002. Stability and social-behavioral consequences of toddlers’ inhibited temperament and parenting. Child Development, 73, 483–95.
7
Derde college – 21 november 2013 - Wieke de Vente PSYCHOFYSIOLOGISCH ONDERZOEK NAAR EMOTIES BIJ JONGE KINDEREN
Inhoud In dit college wordt ingegaan op het meten van emoties bij jonge kinderen. Emoties uiten zich in gedrag, lichamelijke reacties en een subjectieve ervaringen. Alle drie de uitingen zijn belangrijk, maar omdat de subjectieve respons nog niet goed gemeten kan worden bij jonge kinderen, zijn onderzoekers afhankelijk van de andere twee maten. In dit college ligt de nadruk op de lichamelijke uiting van emoties. De lichamelijke uiting van emoties kan gemeten worden door psychofysiologische activiteit te meten. Psychofysiologische activiteit kan gemeten worden door activiteit in het centrale of perifere zenuwstelsel te meten. Na een introductie over het zenuwstelsel wordt een overzicht gegeven van technieken die gebruikt kunnen worden om psychofysiologische activatie te meten. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan de variabelen die worden gebruikt om angst te meten. In het tweede deel van het college worden gangbare onderzoeksopzetten om angst, of een angstig temperament, bij jonge kinderen te meten besproken, bijvoorbeeld een habituatietaak. Aansluitend wordt inzicht gegeven in de stappen die doorlopen moeten worden bij de fysiologische dataverwerking. Tot slot wordt aandacht besteed aan methodologische kwesties en praktische aandachtspunten bij het doen van onderzoek bij jonge kinderen.
Specifieke leerdoelen Kennis en inzicht in Kennis over het centrale en perifere zenuwstelsel en hun samenhang. Kennis en inzicht over de indeling van het sympathische en parasympathisch zenuwstelsel binnen het autonome zenuwstelsel. Kennis over de beschikbare technieken om cognitieve processen te meten en inzicht in wat er gemeten wordt. Weten met welke maten je de activiteit van het sympathische en parasympathische zenuwstelsel kunt meten. Toepassen kennis en inzicht Inzicht hebben in het nut van fysiologische metingen bij jonge kinderen voor het beantwoorden van pedagogische onderzoeksvragen. Geschikte psychofysiologische maten kunnen selecteren voor het beantwoorden van een bepaalde onderzoeksvraag. Oordeelvorming Het kunnen interpreteren van uitkomsten van metingen van het sympathische en parasympathische zenuwstelsel. Inzicht hebben in de beperkingen van psychofysiologisch onderzoek. Bewust zijn van de misvattingen over psychofysiologische uitkomsten.
Literatuur
Bornstein, M. H., Arterberry, M. E., & Lamb, M. E. (2014). Development in Infancy. A contemporary Introduction (Fifth Edition). Hfs: 5 en 10. Toates, F. (2011). Biological psychology (3rd Ed.). Pearson Education Limited. Harlow, England. Hoofdstuk 3, blz 73-77, autonomic nervous system t/m the effectors of the system. Hoofdstuk 12, blz 312-313 en blz 326-329. (zie BB). Fox, N. A., Henderson, H. A., Marshall, P. J., Nichols, K. E., & Ghera, M. M. (2005). Behavioral inhibition: linking biology and behavior within a developmental framework. Annual Review of Psychology 56, 235-262. Moehler, E., Kagan, J., Parzer, P., Wiebel, A., Brunner, R., & Resch, F. (2006). Relation of behavioral inhibition to neonatal and infant cardiac activity, reactivity and habituation. Personality and Individual Differences, 41, 1349-1358. 8
Vierde college – 28 november 2013 – Geert Jan Stams TITEL Gehechtheid en Sensitiviteit
Inhoud In dit college wordt ingegaan op het meten van gehechtheid bij jonge kinderen, een van de belangrijkste eerste ontwikkelingsopgaven van het jonge kind. In dit verband is het ook interessant om te kijken naar sensitiviteit van de ouders, vanwege de relatie met gehechtheid. Sensitiviteit van ouders wordt gezien als belangrijkste voorwaarde voor een veilige gehechtheid van een kind. Aangenomen wordt dat extreme vormen van insensitiviteit samenhangen met gedesorganiseerde gehechtheid. Inconsequent sensitief gedrag zou samenhangen met ambivalente gehechtheid en consequent insensitief gedrag met vermijdende gehechtheid.
Specifieke leerdoelen Kennis en inzicht in De kwaliteit van de relatie tussen ouders en kind: gehechtheid, sensitiviteit en mindmindedness De relatie tussen de kwaliteit van ouder-kind relatie en internaliserende en externaliserendeproblemen bij kinderen Toepassen kennis en inzicht Het meten van gehechtheid bij jonge kinderen Het meten van sensitiviteit van ouders Oordeelvorming Kritische houding ten aanzien van het vaststellen van gehechtheid en sensitiviteit bij jonge kinderen Kennis en inzicht in Literatuur Bornstein, M. H., Arterberry, M. E., & Lamb, M. E. (2014). Development in Infancy. A contemporary Introduction (Fifth Edition). Hfs: 11.
Biringen, Z. , Robinson, J. L., & Emde, R. N. (1993). Manual for scoring the emotional availability scales: Infancy to early childhood version. University of Colorado, 1-16.
Colonnesi, C., Wissink, I. B., Noom, M. J., Asscher, J. J., Hoeve, M., Stams, G. J. J. M., Polderman, N., Kellaert-Knol, M. G. (2013). Basic Trust: An attachment-oriented intervention based on mind-mindedness in adoptive families. Research on Social Work Practice, 23, 179-188.
O’Connor, T.G., & Zeanah, C.H. (2003). Attachment disorders: Assessment strategies and treatment approaches. Attachment & Human Development, 5, 223-244. Wissink, I. B., Colonnesi, C., Stams, G. J. J. M., Hoeve, M., Asscher, J. J., Noom, M. J., Polderman, N., & Kellaert-Knol, M.G. (2013). Validation of the Attachment Insecurity Screening Inventory 2-5 years (AISI 2-5 years). Manuscript under revision. Van IJzendoorn, M.H., Vereijken, C.M.J.L., Bakermans-Kranenburg, M.J., & RiksenWalraven, J.M. (2004). Assessing Attachment Security With the Attachment Q Sort: MetaAnalytic Evidence for the Validity of the Observer AQS. Child Development, 75, 1188 – 1213.
9
Vijfde college – 5 december 2013 – Ruben Fukkink JONGE KIND IN KINDEROPVANG
Inhoud Er is (inter)nationaal belangstelling en ook wel zorg om de sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge kinderen in de kinderopvang. Dit geldt ook voor Nederland, waar kinderopvangbezoek veelal begint rond de leeftijd van 3 maanden. Het empirische onderzoek uit binnen- en buitenland heeft duidelijk gemaakt dat de pedagogische kwaliteit een sleutelvariabele is in het onderzoek naar de effecten van kinderopvang, te verdelen in structurele kwaliteitskenmerken en proceskenmerken, waaronder de interactievaardigheden van de staf. Ook is er in toenemende mate aandacht voor kindkenmerken en de interactie van omgevings- en kindkenmerken (zoals sekse, temperament, leeftijd waarop kind naar kinderopvang gaat en frequentie van kinderopvangbezoek).
Specifieke leerdoelen Kennis en inzicht in: Kennis hebben van enkele kernvaardigheden van pedagogisch medewerkers in de interactie met kinderen (0-4 jaar) Kennis hebben van verschillende effecten (hoofd- en interactie-effecten) in de context van kinderopvangonderzoek en de grootte hiervan Kennis hebben van hoe welbevinden bij kinderen wordt gemeten (vragenlijst en observatie) Toepassen kennis en zicht: Het belang inzien van proceskwaliteit voor de ontwikkeling van jonge kinderen in de kinderopvang en de meting hiervan in empirisch onderzoek Oordeelvorming: Attachment (globaal) kunnen beoordelen met verkorte versie AQS Welbevinden van kinderen kunnen scoren aan de hand van videomateriaal
Literatuur
Bornstein, M. H., Arterberry, M. E., & Lamb, M. E. (2014). Development in Infancy. A contemporary Introduction (Fifth Edition). Hfs: 10. Ahnert, L., Pinquart, M., & Lamb, M. (2006): Security of children’s relationships with nonparental care providers: A meta-analysis. Child Development, 74(3), 664-679. DOI: 10.1111/j.1467-8624.2006.00896.x. NCKO-rapport Pedagogische kwaliteit van de kinderopvang en de ontwikkeling van jonge kinderen: een longitudinale studie (2011) (41 pagina’s). Te raadplegen op www.kinderopvangonderzoek.nl. Bestudeer tot slot de AQS: zie http://www.psychology.sunysb.edu/attachment/measures/content/aqs_items.pdf
10
9. Van de student verwachte activiteiten
Bestuderen van de literatuur Actieve participatie werkgroepbijeenkomsten Het maken van een eindopdracht (zie ook 10. Beoordeling).
10. Beoordeling De tentamenstof bestaat uit de verplichte literatuur (hoofdstukken en artikelen), de colleges, en de oefeningen. De kennis van de stof zal getoetst worden door middel van een tentamen en een eindopdracht. 1) Het tentamen toets de leerdoelen m.b.t. kennis en inzicht en bestaat uit 40 schriftelijke gesloten vragen 2) Bij de eindopdracht worden de leerdoelen m.b.t. het toepassen van kennis en inzicht en oordeelvorming getoetst. De eindopdracht bestaat uit een onderzoeksvoorstel dat de studenten uiterlijk op 8 december 2013 (voor 16:00 p.m.) via BlackBoard moeten inleveren (eerste versie). De studenten ontvangen uiterlijk 16 december feedback op hun eindopdracht en moeten uiterlijk 20 december (11:00 a.m.) de definitieve versie inleveren. In Bijlage 3 staat het formulier voor het maken van de eindopdracht. Om voor het tentamen te slagen moeten de studenten een voldoende voor beide onderdelen halen. Het uiteindelijke cijfer wordt voor 70% door het tentamen bepaald en door 30% door de eindopdracht. Studenten die tijdens het tentamen een voldoende op één van de twee onderdelen (eindtentamen of eindopdracht) krijgen, kunnen tijdens de herkansing alleen het onvoldoende onderdeel herkansen binnen hetzelfde studiejaar. Datum tentamen: Datum herkansing:
20/12/2013 07/02/2014
In de Onderwijs- en Examenregeling (OER) vind je meer algemene informatie over toetsing, bijvoorbeeld over de voorwaarden om aan tentamens te mogen deelnemen, herkansingen en de geldigheidsduur van uitslagen. Zorg ervoor dat je van deze informatie op de hoogte bent! Je vindt de OER in de digitale studiegids, en op www.student.uva.nl/pow onder Onderwijs- en examenregeling (OER). De OER bevat ook andere belangrijke informatie, zoals over volgordeverplichtingen, aanwezigheidsverplichtingen, keuzepunten en minoren.
NB. In de OER is het volgende vastgelegd: Deel A, artikel 3.3.: In geval van een paper, verslag, opdracht of scriptie, zoals beschreven in deel A van deze regeling, artikel 3.4, lid 3, is de herkansing in de vorm van revisie. Indien een paper, verslag, opdracht of scriptie met een voldoende beoordeeld is, zoals in artikel 3.6, lid 2, is vastgelegd, mag deze eveneens herkanst worden. Deel A, artikel 3.6.2: De eindbeoordeling van een onderdeel is voldoende bij een 5,5 of hoger. Eindbeoordelingen tussen 5,0 en 6,0 worden in de registratie afgerond op hele cijfers. Deel A, artikel 3.6.3: Bij deeltoetsingen wordt de eindbeoordeling bepaald op basis van een (gewogen) gemiddelde van de samenstellende delen. Daarbij worden geen minimumeisen gesteld aan het 11
niveau waarop de afzonderlijk deeltoetsen worden afgesloten, tenzij deze voor aanvang van het onderdeel zijn goedgekeurd door de examencommissie en zijn opgenomen in de studiehandleiding. Deel A, artikel 3.7.5: Indien de afsluiting van een onderdeel bestaat uit meerdere tentamenvormen, worden deze afzonderlijk beoordeeld en bepalen deze deelresultaten tezamen het eindcijfer. Deelresultaten zijn geldig gedurende één studiejaar. Uitzondering hierop zijn resultaten van schriftelijke deeltentamens, zoals beschreven in deel A, artikel 3.4, lid 3. Deelresultaten van schriftelijke tentamens vervallen indien bij de eerste tentamengelegenheid deze gezamenlijk een onvoldoende resultaat opleveren en het eindcijfer van het onderdeel onvoldoende is. De herkansing van deeltentamens in de vorm van schriftelijke tentamens is altijd overkoepelend; schriftelijke tentamens kunnen niet in delen worden herkanst. In uitzonderlijke gevallen kan een deelresultaat langer gehandhaafd blijven, mits dit vooraf door de examencommissie is goedgekeurd, in de studiehandleiding is opgenomen en een maximale duur betreft van hooguit een extra studiejaar.”
11. Feedback Studenten kunnen, indien gewenst, de resultaten van het tentamen inzien en feedback over hun eindopdracht krijgen.
12. Belangrijk Evaluatie van het onderwijs Docenten en het onderwijsinstituut hebben behoefte aan feedback van de studenten op de kwaliteit van het gegeven onderwijs. Waar nodig kan een betreffende module verbeterd worden voor de volgende groep studenten. Maar evalueren kan ook een goed leermoment zijn voor jou als student, omdat je zo extra nadenkt over je eigen leerproces en nagaat hoe je achteraf kijkt naar de inhoud van een module. Binnen de FMG wordt gewerkt met een vragenlijst die UvA-breed wordt toegepast. Bij het laatste college of na afloop van het tentamen zal je gevraagd worden deze vragenlijst in te vullen. Vul deze vragenlijst zo eerlijk mogelijk in, de resultaten ervan hebben geen consequenties voor de uitslag van het tentamen. Bovendien blijf je bij het invullen van de vragenlijst anoniem. Indien uit de resultaten van de vragenlijst blijkt dat toelichting nodig is op de evaluatie van de betreffende module, organiseert het Onderwijsinstituut een panelgesprek. Hiertoe worden een aantal studenten uitgenodigd en wordt samen met de docent en de onderwijsdirecteur of studieadviseur gesproken over het verloop en de inhoud van de betreffende module. Studenten kunnen indien gewenst ook zelf een panelgesprek aanvragen. Fraude Onder fraude wordt verstaan het handelen of nalaten van de student dat erop gericht is het vormen van een juist oordeel door de examinator omtrent kennis, inzicht en vaardigheden van de student geheel of gedeeltelijk onmogelijk te maken. Een voor iedereen duidelijk herkenbare vorm van fraude is bijv. het op enigerlei wijze ‘spieken’ tijdens het tentamen. Een helaas vaak voorkomende vorm van fraude, die in de wetenschappelijke wereld zeer zwaar wordt aangerekend, is het plegen van plagiaat. Plagiaat Een wetenschappelijke tekst moet controleerbaar zijn en daarom dien je gebruikte (internet)bronnen altijd vermelden in een zogenaamde bronvermelding. Als je een stuk tekst of tabel van iemand overneemt geef je precies aan wie de auteur is en waar je de tekst of tabel hebt gevonden. Doe je dat niet en wek je dus de indruk dat die tekst of die gegevens van jezelf zijn, dan wordt dat plagiaat genoemd. Het plegen van plagiaat in een paper of scriptie betekent altijd uitsluiting van de betreffende tentamen- of scriptiegelegenheid. Bovendien kan de examencommissie nog zwaardere straffen opleggen. 12
Zorg dus dat je altijd goed je bronnen vermeldt en niet zomaar stukken tekst of gegevens van anderen overneemt. Zie ook de studentenwebsite http://www.student.uva.nl/mpw, in de A-Z lijst onder Fraude, plagiaat en bronvermelding, , en OERen bachelor- en masteropleiding Pedagogische wetenschappen en Onderwijskunde, deel A, artikel 3.11. Beroepsmogelijkheden Als je het niet eens bent met een beslissing van een examinator, is het verstandig om je eerst te wenden tot de Examencommissie POW met het verzoek om een uitspraak te doen over je eventuele klacht. Na die uitspraak kun je besluiten om binnen 4 weken beroep aan te tekenen bij de COBEX. Raadpleeg de studieadviseurs voor advies en de procedure. Je kunt hen bereiken via een e-mailbericht aan
[email protected]. Onderwijs- examenregeling (OER) Algemene en specifieke informatie die geldig is voor de bachelor- en mastervakken kan gevonden worden in de Onderwijs- en examenregeling (OER). De OER is gepubliceerd op de studentenwebsite in de A-Z lijst onder OER en in de UvA Studiegids 2013-2014.
13
Bijlage 1. Dublindescriptoren kennis en inzicht
toepassen van kennis en inzicht
oordeelsvorming
communicatie
leervaardigheden
Bachelor Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen, functioneert doorgaans op een niveau met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is. Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op een dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten.
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Master Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van Bachelor en deze te overtreffen en/of verdiepen, als mede een basis of kans bieden om een originele bijdrage te bieden aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende methodes toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige informatie en daarbij rekening te houden met sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen. Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten. Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
14
Bijlage 2 Eindtermen van de opleidingen, zoals beschreven in de OER.
Eindtermen Master Pedagogische Wetenschappen Kennis en inzicht De afgestudeerde heeft grondige en specialistische kennis van en inzicht in: 1. theorieën en bevindingen én van methoden en technieken van de gekozen specialisatie alsmede van onderwerpen binnen of buiten die specialisatie die voor gebruik van genoemde theorieën en bevindingen van belang zijn; 2. de psychodiagnostiek en behandelingsmethoden, dan wel van de pedagogische probleemformulering en handelings- of interventiemethoden. Toepassen kennis en inzicht De afgestudeerde is in staat tot: 3. het toepassen van pedagogische kennis binnen een voor de pedagogisch relevant werkterrein en dit te relateren aan empirisch onderzoek en theoretische posities binnen de pedagogiek. Oordeelsvorming De afgestudeerde is in staat tot: 4. het hanteren van geavanceerde technieken voor pedagogisch onderzoek; 5. het zelfstandig opstellen en uitvoeren van een onderzoeks- of beïnvloedingsplan in verschillende fasen, zoals het verzamelen van relevante literatuur en het verzamelen, verwerken en interpreteren van gegevens; 6. het plannen, nemen van beslissingen en dragen van verantwoordelijkheid in de beroepssituatie. De afgestudeerde heeft: 7. specialistische vaardigheid op het gebied van psychodiagnostiek en behandeling dan wel van pedagogische probleemformulering en handelingstrategie of interventie; 8. specialistische vaardigheid op het gebied van gesprekvoering, observatie en rapportage; 9. inzicht in de consequenties van het eigen handelen voor anderen in de beroepssituatie; 10. besef van de ethische aspecten van de beroepsmatige omgang met anderen, zowel cliënten als proefpersonen, met inbegrip van de bredere consequenties van eigen onderzoeksresultaten en praktijkbeoefening; 11. besef van eigen beperkingen, d.w.z. op het juiste moment inroepen van deskundigheid van anderen en het zich op het juiste ogenblik onthouden van handelen. Communicatie De afgestudeerde heeft: 12. vaardigheid in het omgaan met anderen, het werken in teamverband. Leervaardigheden De afgestudeerde heeft: 13. bereidheid tot het herzien van eigen standpunten in de beroepssituatie.
15
Bijlage 3 EINDOPDRACHT (2013-2014) Schrijf een onderzoeksvoorstel op basis van onderstaand Format onderzoeksvoorstel (Punt 1 tot 4) en het Onderzoeksformulier. In de bijlage staat een overzicht van basis literatuur die gebruikt kan worden voor het onderzoeksvoorstel. Extra literatuur kan aan het eind van het onderzoeksvoorstel gerapporteerd worden (Punt 5, max 10 artikelen). Het onderzoeksvoorstel moet volgens de APA richtlijnen geschreven worden.
Naam van de student: Studentnummer: Titel van het onderzoek: (maximaal 15 woorden)
Format onderzoekvoorstel 1. Korte beschrijving van de projectaanvraag (maximaal 400 woorden) Theoretische achtergrond, vraagstelling en hypothesen.
2. Methode (maximaal 400 woorden) Informatie over proefpersonen, design van het onderzoek en instrumenten.
3. Verwachte resultaten (maximaal 300 woorden) Verwachte resultaten op basis van de vraagstelling, hypothesen en theoretische achtergrond.
4. Maatschappelijke, klinische en theoretische relevantie (maximaal 100 woorden)
16
5.Extra literatuur (literatuur van de colleges + maximaal 10 extra artikelen)
Onderzoeksformulier Onderzoekstype: (een combinatie is ook mogelijk)
□ Longitudinaal □ Cross-sectioneel □ Ander onderzoekstype:
Onderzoeksmethode: (een combinatie is ook mogelijk)
□ □ □ □ □
Observatie Experimentele taak/taken Vragenlijsten Fysiologische metingen Andere methode:
Onderzoekscontext: (een combinatie is ook mogelijk)
□ □ □ □ □
Laboratorium Thuis School Opvang Andere context:
Participanten:
□ □ □ □
Alleen kinderen Alleen ouders Kinderen met ouders Andere participanten:
N= N= N= N=
Leeftijd van de kinderen: (indien van toepassing) Instrumenten: (indien van toepassing)
1) 2) 3)
17
Beoordelingscriteria voor de eindopdracht -
Originaliteit van het onderzoeksvoorstel Gebruik van innovatieve methoden of designs Combinatie van verschillende onderzoeksmethoden Overeenstemming tussen de beschrijving in het Format onderzoeksvoorstel en het onderzoek formulier Adequate beschrijving van de methode Adequate onderbouwing van de gekozen instrumenten Adequate beschrijving van de onderzoeksdesign Adequate relatie tussen theoretische achtergrond, vraagstelling, design en instrumenten Haalbaarheid van de uitvoering van het onderzoek Praktische toepasbaarheid van de resultaten van het onderzoek Voldoet aan APA criteria, schrijfstijl
18