EINDRAPPORT STUURGROEP
STUDEREN MET EEN HANDICAP OF CHRONISCHE ZIEKTE IN HET TERTIAIR ONDERWIJS
INITIATIEF OP VRAAG VAN VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS EN VORMING MARLEEN VANDERPOORTEN INSTALLATIE OP 16.11.2000 EINDE VAN DE WERKZAAMHEDEN 14.06.2001
Eindrapport stuurgroep
‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’.
inhoud 1
Inleiding - blz. 3
2
Werkzaamheden van de stuurgroep - blz. 4 2.1 samenstelling van de stuurgroep - blz. 4 2.2 activiteiten van de stuurgroep - blz. 4
3
Visie - blz. 5
4
Afbakening van de doelgroep - blz. 6
5
De organisatie van het zorgaanbod - blz. 8 5.1 op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap - blz. 9 5.1.1 5.1.2. 5.1.3 5.1.4 5.1.5 5.1.6 5.1.7 5.1.8
het aanbieden van deskundigheid - blz. 9 het ter beschikking stellen van hulpmiddelen - blz. 10 het voorzien van personeelstijd - blz. 11 het stimuleren van materiële toegankelijkheid - blz. 11 het toegankelijk maken van literatuur voor leesgehandicapten - blz. 12 het voorzien van deskundige tolken - blz. 12 het ter beschikking stellen van pedagogische hulp - blz. 13 het ter beschikking stellen van individuele materiële hulp - blz. 13
5.2 op het niveau van de instellingen - blz. 14 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.2.5 5.2.6 5.2.7 5.2.8
het aanbieden van een centrale toegangspoort - blz. 14 het aanbieden van een op elkaar afgestemd zorgaanbod - blz. 15 het voorzien van faciliteiten in onderwijs- en examenregelingen - blz. 15 het aanbieden van omkadering bij huisvesting - blz. 16 het aanbieden van omkadering bij mobiliteit - blz. 16 het organiseren van (para-)medische zorg - blz. 16 het aanbieden van informatie en advies - blz. 17 het aanbieden van integratieve activiteiten - blz. 17
5.3 samenvatting van de financiële implicaties - blz. 18
6
Het toegankelijk maken van de lerarenopleiding en het lerarenambt - blz. 19
7
Voorstellen tot wettelijke verankering - blz. 21
8
Slotbeschouwingen - blz. 22
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
1
INLEIDING
Met het aantreden van de huidige bewindsploeg werd voor het eerst systematisch en volwaardig aandacht besteed aan de thematiek van het studeren met een handicap of chronische ziekte. Een nieuwe wind werd duidelijk voelbaar. Deze aandacht werd geconcretiseerd in een toespraak van minister Vanderpoorten op 27 oktober 2000 naar aanleiding van een colloquium met als onderwerp ‘Nieuwe breuklijnen voor de sociale voorzieningen in het hoger onderwijs’. Minister Vanderpoorten riep de aanwezigen toen op om de democratisering onder meer ook voor studenten met een handicap of chronische ziekte te realiseren. Ook in de beleidsbrief 2001 kreeg deze idee vorm. Hiertoe werd de opstart van een stuurgroep aangekondigd. De tekst die hier voorligt, is het resultaat van de werkzaamheden van deze stuurgroep. Via een strikte timing en onder deskundig voorzitterschap van Myriam Van Acker en Joeri Van Den Brande is op een relatief korte periode dit eindproduct tot stand gekomen. Eerst wordt in deze tekst een overzicht gebracht van de samenstelling en de activiteiten van de stuurgroep. Bij de opstart van de werkzaamheden werd vooreerst groot belang gehecht aan het aspect van visieontwikkeling. Met de visietekst van minister Vanderpoorten, teksten vanuit het buitenland en de visie van de leden kon de stuurgroep de grote krachtlijnen van de beleidsvoorstellen, die hier voorliggen, onderbouwen. Het resultaat van de visieontwikkeling zal dan ook de rode draad doorheen deze tekst zijn. De eerste uitdaging waar de stuurgroep mee geconfronteerd werd, was de afbakening van de doelgroep. Wat is een handicap, wie is gehandicapt, wat is een chronische ziekte …? Op eenvoudige vragen krijgt men echter niet altijd eenvoudige antwoorden. De nodige tijd werd dan ook uitgetrokken om tot een werkbare afbakening van de doelgroep te komen. Nog maar pas was de eerste uitdaging beantwoord, of daar kwam reeds een tweede en veel grotere uitdaging de kop opsteken. Hoe kan een zorgaanbod georganiseerd worden? Met de bestaande - en in feite allemaal verschillende - modellen in de Vlaamse instellingen voor tertiair onderwijs voor ogen, vertrekkend vanuit het VLOR-advies en een knelpuntenanalyse kon de stuurgroep de discussie over de ideale begeleiding en begeleidingsstructuren aanvatten. Voldoende realiteitsbesef en de aanwezigheid van een diversiteit in beleidservaring binnen de stuurgroep voorkwamen wilde dromen en onrealistische voorstellen. Er werd naar een realistisch, haalbaar en toch aan de noden beantwoordend voorstel tot integraal zorgaanbod gestreefd. De opdrachtbepaling van de stuurgroep was kort en duidelijk: nagaan welke beleidsopties in de toekomst ten aanzien van studenten met een handicap of chronische ziekte kunnen genomen worden. Voorstellen voor een decretale verankering liggen dan ook voor. Evenzeer nam de stuurgroep de vrijheid enkele pistes met betrekking tot financiële implicaties te openen en vanuit zorgbehoeften te motiveren. Tot slot van deze tekst volgen nog enkele beschouwingen. Het zo maar vertalen van een zorgaanbod in structuren en centen levert een groot gevaar op voor uitholling van visie en dienstverlening. De stuurgroep hield er dan ook aan om aan de hand van enkele reflecties de lezer in die mate te inspireren, dat een kwalitatieve en maximale participatie van studenten met een handicap en chronische ziekte aan het tertiair onderwijs kan gerealiseerd worden.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
3
2
WERKZAAMHEDEN VAN DE STUURGROEP
2.1
SAMENSTELLING VAN DE STUURGROEP
Voor het Kabinet van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming: Nick BIEBOUW Voor de Administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek: Karen PATTHEEUWS (Afdeling Hogescholen) Lut VLEERACKER (Afdeling Universiteiten) Voor de instellingen tertiair onderwijs: Charlotte DE LANGE (Begeleiding Studenten met een Handicap vzw - Gent) Marc DETREMMERIE (Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen) Lambert GORISSEN (Katholieke Hogeschool Limburg) Gaspar HAENECAERT (Sovowes vzw - Hogeschool West-Vlaanderen) Anne-Mie MEERS (Lens vzw - Katholieke Hogeschool Leuven) Erik PIOT (Lessius Hogeschool) Myriam VAN ACKER (Katholieke Universiteit Leuven), Voorzitter Joeri VAN DEN BRANDE (Vrije Universiteit Brussel), Voorzitter Lisette VAN HELMONT (VOBO - Katholieke Hogeschool Leuven) Maurice WALGRAEVE (Sovoreg vzw - Hogeschool Gent)
2.2
ACTIVITEITEN VAN DE STUURGROEP
16 NOVEMBER 2000
14 DECEMBER 2000 18 JANUARI 2001 23 FEBRUARI 2001
8 MAART 2001 3 APRIL 2001 19 APRIL 2001 10 MEI 2001 31 MEI 2001 5 JUNI 2001 14 JUNI 2001
Installatievergadering Bepaling van de werkwijze Afbakening van de doelgroep Visieontwikkeling Knelpuntanalyse Seminarie met Prof. Alan Hurst University of Central Lancashire, Preston, United Kingdom Overleg van afgevaardigden van de stuurgroep met: Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap en Beheerscomité speciale onderwijsleermiddelen Overleg begeleidingsstructuur en financiering Overleg positionering platform Afspraken eindrapport Eerste redactie eindrapport Tweede redactie eindrapport Bespreking OBPWO-project Toelichting Vlhora Werkgroep Sociale Voorzieningen Overleg doorstroming lerarenopleiding en lerarenambt Finalisering eindrapport
Evenzeer werd via divers overleg aandacht besteed aan:
de voorbereiding van en deelname aan het wereldcongres te Innsbruck de uitwerking en aanvraag van het OBPWO-project
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
4
3
VISIE
Naar aanleiding van de opstart van de werkzaamheden van de stuurgroep presenteerde minister Vanderpoorten een visietekst ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’ 1. De doelstelling van de visietekst is tweeledig. Vooreerst dient naar een zo groot mogelijke participatiegraad voor studenten met een functiebeperking in het tertiair onderwijs gestreefd te worden. Vervolgens moet de kans om de studie af te ronden net zo groot zijn als voor elke student in het tertiair onderwijs. 2 Met dit rapport wil de stuurgroep het debat rond het gelijke kansenbeleid binnen het tertiair onderwijs aanzwengelen en mee inhoud geven. De verzuchting naar gelijke kansen in het onderwijs start ongetwijfeld in het leerplichtonderwijs maar eindigt er absoluut niet. Drie krachtlijnen worden in de visietekst verder uitgewerkt: integratie in het onderwijs kan als middel om de kansen voor integratie in de maatschappij te verhogen, gehanteerd worden 3 er dienen structurele middelen voor instellingen, die beleidsopties voor het wegnemen van financiële en fysieke drempels realiseren, voorzien te worden 4 het bieden van gelijke onderwijskansen is een opgave van alle instellingen voor hoger onderwijs5 In deze visietekst wordt naar het kwestieuze VLOR-advies 6 verwezen, waarbij eveneens een aantal elementen in het kader van visieontwikkeling, opgesomd werden. Uitgangspunt is het recht op opleiding in hoger onderwijs dat integraal voor personen met een handicap open staat, te realiseren vanuit een inclusief standpunt. Hierbij staan de autonomie van de meerderjarige student en een emancipatorische begeleiding centraal 7. Het toegankelijk maken van opleidingen betekent echter niet per definitie de doorstroming naar het beroep. De integrale toegang tot tertiair onderwijs dient via een vrije keuze voor een instelling op basis van criteria zoals wetenschappelijke faam, nabijheid, kwaliteit, service-aanbod en niet op basis van het toegankelijkheidscriterium gerealiseerd te worden. Dit wordt versterkt door een aantal internationale tendenzen waarbij ‘centres of excellence’ - een beperkt aantal instellingen voor hoger onderwijs dat toegankelijk zou zijn - als volledig achterhaald beschouwd worden 8. De stuurgroep is dan ook de mening toegedaan dat vanuit een inclusief beleid de toegang dient gerealiseerd te worden. Dat heeft als consequentie dat alle betrokkenen in de onderwijsinstelling, zowel het onderwijzend personeel, studiebegeleiders, medestudenten, het administratief en technisch personeel en de medewerkers van de sociale voorzieningen, daartoe dienen geresponsabiliseerd te worden. De aangehaalde krachtlijnen worden als uitgangspunt gehanteerd bij de verdere werkzaamheden en beleidsvoorstellen van de stuurgroep. De stuurgroep oordeelt dat deze krachtlijnen bijdragen tot en voorwerp uitmaken van de visieontwikkeling ten behoeve van het toegankelijk maken van het tertiair onderwijs voor studenten met een handicap of chronische ziekte. De krachtlijnen zijn fundamentele en onlosmakelijk met elkaar verbonden elementen, die daartoe in samenhang dienen gerealiseerd te worden. Deze faciliteiten en procedures zullen door externe visitatiecommissies als elementen van kwaliteitszorg beoordeeld worden.
1 2 3 4 5 6 7 8
Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs. Vanderpoorten, Marleen. 16 november 2000, 9 pagina’s. Ibidem, pagina 2. Ibidem, pagina 4. Ibidem, pagina 4. Ibidem, pagina’s 4-5. Advies betreffende de participatie van studenten met een fysieke handicap aan hoger onderwijs. Vlaamse Onderwijsraad. RHO/FVH/ADV/002, 10 februari 1998, Brussel, 4 pagina’s. Ibidem, pagina 3. Advies betreffende de participatie van studenten met een fysieke handicap aan hoger onderwijs. Vlaamse Onderwijsraad. Bijlage. RHO/EXT/DOC/018, 10 februari 1998, Brussel, pagina 1.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
5
4
AFBAKENING VAN DE DOELGROEP
Rode draad doorheen de werkzaamheden van de stuurgroep was ongetwijfeld de omschrijving van de doelgroep. Zowel de vragen op wie dit rapport van toepassing zou zijn, alsook het operationaliseren van het zorgaanbod, konden enkel en alleen via een duidelijke afbakening van de doelgroep gerealiseerd worden. Een eerste afbakening was dat de werkzaamheden van de stuurgroep zich conform de opdrachtbepaling op studenten met een fysieke handicap en/of chronische ziekte en niet op een psychische handicap richtten. Gemeenschappelijk vertrekpunt was de omschrijving van handicap, zoals door het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap gehanteerd. Een handicap is een langdurige en belangrijke beperking van de kansen tot sociale integratie van een persoon ten gevolge van een aantasting van verstandelijke, psychische, lichamelijke of zintuiglijke mogelijkheden 9. Deze omschrijving gaat terug op drie basisbegrippen die de Wereld GezondheidsOrganisatie (WGO) in 1980 voorgesteld heeft: stoornis, beperking en handicap. Die concepten liggen aan de basis van de ICIDH, The International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps.
STOORNIS (impairment): iedere afwezigheid of afwijking van een psychologische, fysiologische of anatomische structuur of functie.
BEPERKING (disability): iedere vermindering of afwezigheid (ten gevolge van een stoornis) van de mogelijkheid tot een voor de mens normale activiteit, zowel wat de wijze als de reikwijdte van de uitvoering betreft (persoonsniveau).
HANDICAP (handicap): een nadelige positie van een persoon als gevolg van een stoornis of een beperking, die de normale rolvervulling van de betrokkene (gezien leeftijd, geslacht, sociaalculturele achtergrond) begrenst of verhindert (sociale contextniveau).
De omschrijving zoals geformuleerd door het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap biedt als uitgangspunt wel enige houvast. Sommige hogescholen hanteren deze definitie in hun onderwijsreglement en nemen onder andere een erkenning bij het Vlaams Fonds als norm voor het toekennen van een speciaal statuut. Een grote groep studenten met een handicap wordt inderdaad door het Vlaams Fonds erkend. Moeilijkheid is evenwel dat ook heel wat studenten niet in het Vlaams Fonds ingeschreven zijn en gebruik maken van federale voorzieningen (Ministerie van Sociale Zaken of de Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsuitkering). Studenten met chronische ziektes bijvoorbeeld vallen onder het stelsel van Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, waardoor een inschrijving en erkenning bij het Vlaams Fonds eigenlijk niet nodig is. Studenten met specifieke leerstoornissen (dyslexie …) vallen volledig buiten de voorzieningen. Een andere schemerzone in de definitie van de doelgroep is de notie ‘langdurige en belangrijke beperking’. Een meer ‘tijdelijke’ situatie wordt in de meeste instellingen voor tertiair onderwijs niet in aanmerking genomen voor het toekennen van faciliteiten die wel aangeboden worden aan houders van een statuut van gehandicapte student. In onderwijs- en examenreglementen vinden we voor die groep begrippen zoals overmacht en ziekte waarvoor specifieke artikelen uitgewerkt zijn. Ondanks het feit dat er een verschil is tussen beide groepen van studenten, constateren we dat beide groepen in de praktijk vaak bij dezelfde hulpverleners terecht komen. Bijkomend dient opgemerkt dat in de definiëring van het Vlaams Fonds enkel gewezen wordt op een beperking van kansen tot sociale integratie, een erg ruime definitie die geconcretiseerd moet worden naar de onderwijscontext. Globaal genomen wordt daar trouwens onvoldoende rekening gehouden
9
Decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap. Belgisch Staatsblad, 8 augustus 1990, artikel 2, § 2, eerste lid.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
6
met het nieuwe denkmodel 10 dat ‘gehandicapt worden’ (disablement) beschouwt als resultaat van een interactie tussen een gezondheidsaandoening en contextuele factoren (onderscheiden in omgevings- en persoonlijke factoren) 11. Dat model werd geïntegreerd in een nieuwe versie van de classicificatie van de WGO die in 1997 is bekendgemaakt en waarin volgende concepten centraal staan.
STOORNIS is een afwezigheid of afwijking van lichaamsstructuur of van een fysiologische of psychologische functie. ACTIVITEIT is de aard en mate van functioneren op persoonlijk niveau. Activiteiten kunnen gelimiteerd zijn naar aard, duur en kwaliteit. PARTICIPATIE is de aard en mate van de betrokkenheid van een persoon in levenssituaties, rekening houdend met stoornissen, activiteiten, gezondheidstoestanden en contextuele factoren.
“… ‘Gehandicapt worden’ komt op drie niveaus tot uiting: stoornissen, limitering in activiteiten en restricties inzake participatie. … De term ‘handicap’ is uit het model en uit de classificatie verdwenen. De contextuele factoren vormen geen classificatiedimensie, het zijn samen met de gezondheidsaandoening, de verklarende factoren voor het ‘gehandicapt worden’ …” 12 De stuurgroep blijft de oorspronkelijke noties ‘stoornis’, ‘beperking’ en ‘handicap’ van de ICIDH hanteren, maar wenst in het bijzonder te werken aan ‘handicapsituaties’ in het tertiair onderwijs, situaties waar geen of slechts beperkte participatie gerealiseerd is. In die zin beschouwt de stuurgroep het zorgaanbod als een faciliteren van de participatie, in samenspraak met de student met een handicap.
Fougeyrollas, P. (1995) Le processus de production culturelle du handicap. Contextes sociohistoriques du développement des connaissances dans le chap des différences corporelles et fonctionelles. Lac St-Charles (Québec): CQCIDIH/SCCIDIH. 11 Samoy, E. en Lammertyn, F. (1998) Sociaal beleid ten behoeve van mensen met een handicap. Pag. 33, Acco Leuven. 12 Ibidem. 10
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
7
5
DE ORGANISATIE VAN HET ZORGAANBOD
De praktijk leert ons dat voorzieningen voor studenten met een handicap in vrij grote mate versnipperd zijn. Dit heeft als gevolg dat voor sommige studenten diverse procedures bij een veelheid aan instanties opgestart worden. Vanzelfsprekend heeft dit nefaste gevolgen voor de organisatie van de zorg: een duidelijke begeleidingslijn ontbreekt in vele gevallen en het op elkaar afstemmen van de verschillende interventies / procedures / actoren, is veeleer uitzondering dan regel. In dit voorstel heeft de stuurgroep naar een evenwicht gestreefd. Er wordt duidelijk aangegeven wat binnen het Departement Onderwijs gerealiseerd kan worden en wat in samenwerking met andere departementen en/of administraties moet gebeuren. De wettelijke verankering kan dan ook per maatregel verschillend zijn. Deze verankering wordt in het hierna volgende hoofdstuk hernomen, wat dus als een synthese van de organisatie van het zorgaanbod kan gelezen worden. Bij het uitwerken van de hierna opgesomde maatregelen werd telkens dezelfde driedelige indeling aangehouden: a) actor b) opdrachten c) toelichting
De actor is die persoon en/of instelling die instaat voor het realiseren van de opdrachten. Deze begrippen zijn hier als werkbegrippen geformuleerd en kunnen indien wenselijk aangepast worden. De opdrachten zijn een opsomming van taken, waarbij eveneens de nodige toelichting en motivatie omschreven worden. Daar waar mogelijk is de kostprijs van de maatregel aangegeven. Voor de andere maatregelen dient verder onderzoek tot een onderbouwde schatting van de kostprijs te leiden, wat we met het op stapel staande OBPWO-project 13 onder supervisie van deze stuurgroep beogen.
13
Op 23 mei 2001 heeft minister Marleen Vanderpoorten het volgende OBPWO-project (Onderwijskundig Beleids- en Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek) goedgekeurd: ‘Doelgroep- en zorgbehoeftenbepaling met betrekking tot financiële implicaties voor een zorgaanbod in het kader van studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
8
5.1
OP HET NIVEAU VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP
5.1.1 Het aanbieden van deskundigheid a)
Actor: het ‘Vlaams Platform Handicap en Studie’ De stuurgroep stelt voor om dit platform als vzw op te richten. Deze vzw kan vanuit een samenwerkingscontract tussen de Vlaamse regering (het Departement Onderwijs), de Vlir en de Vlhora gerealiseerd worden.
b)
Opdrachten Er zijn een aantal gebieden voor opdrachtbepalingen te onderscheiden. De stuurgroep kwam tot volgende niet limitatieve opsomming. n
n
n
n
n
n
n
n
n
n
Beleidsvoorbereiding en toezicht op beleidsuitvoering. Signaalfunctie met betrekking tot tendenzen en problemen. Rapportering over de sector. Toetsing van beleidsopties. Formuleren van beleidsvoorstellen. Opleiding. Organiseren van basisopleiding voor aanspreekpunten en zorgcoördinatoren. Organiseren van aanvullende vorming voor geaccrediteerden. Organiseren van studiedagen. Coaching van betrokkenen. Opvolging en begeleiding van vraagstelling door geaccrediteerden. Ondersteuning bij onderwijsprocessen. Informeren over vakdidactische implicaties. Onderzoek. Uitvoeren en/of uitbesteden van thematisch en/of beleidsvoorbereidend onderzoek. Informatie. Oprichten van een gespecialiseerd documentatiecentrum. Uitwerken van een Vlaams kwaliteitshandboek. Instaan voor informatieverspreiding via een nieuwsbrief en een website. Uitgave gids met aanspreekpunten. Informeren van alle betrokkenen bij studie-oriëntering. Belangenbehartiging. Ombuds bij procedures binnen het Departement Onderwijs. Organiseren van sensibiliserende activiteiten. Organiseren van overleg. Stimuleren van participatie van studenten met een handicap (VVS, Platform …). Organiseren van intern en extern overleg. Stimuleren van de sector tertiair onderwijs. Het stimuleren van de sector door het uitschrijven en begeleiden van projecten.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
9
c)
Toelichting Het is overduidelijk dat dit platform de functie van expertisecentrum dient te vervullen. Deze opsomming weerspiegelt vooral de nood aan informatie, opleiding en begeleiding. De snelle evolutie, in zowel het tertiair onderwijslandschap, medische ontwikkelingen (diagnose en revalidatie) als in hulpmiddelen vergt een systematische aanpak ter ondersteuning van de sector. Het samenbrengen van de benodigde expertise vergt een multidisciplinaire samenstelling van het personeelsbestand. Volgend voorstel tot bestaffing ligt voor: n n n
1 FTE directie / coördinatie 1 FTE informatie en communicatie 1 FTE organisatie van opleiding
n n n
1 HTE projectontwikkeling 1 HTE toegankelijkheid 1 FTE administratieve ondersteuning
Zonder een heel exact bedrag te kunnen voorstellen (diploma- en deskundigheidsvereisten, anciënniteit, basisinrichting van de dienst en huisvesting van de dienst) lijkt een budget van 12.000.000 frank een realistische benadering om op te starten.
5.1.2 Het ter beschikking stellen van hulpmiddelen a)
Actor: de ‘cel onderwijsleermiddelen voor tertiair onderwijs’ Deze cel kan naar analogie van de bestaande commissie voor onderwijsleermiddelen binnen de structuren van het Departement Onderwijs ondergebracht worden. Gezien de specifieke vereisten voor tertiair onderwijs dient de benodigde expertise in een specifieke cel samengebracht te worden.
b)
Opdrachten Het behandelen van de aanvragen voor onderwijsleermiddelen. Het beheren van de onderwijsleermiddelen.
c)
Toelichting Bij de toewijzing van de onderwijsleermiddelen werden reeds de nodige kritische kanttekeningen geplaatst. Vertrouwdheid met het tertiair onderwijs is absoluut nodig, om op dit niveau een adequaat beleid met betrekking tot het toewijzen van onderwijsleermiddelen te voeren. Hiernaast blijken in onvoldoende mate financiële middelen ter beschikking te staan.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
10
5.1.3 Het voorzien van personeelstijd a)
Actor: ‘fondsen voor personeelstijd’ Aangezien dit specifiek over het voorzien van personeelstijd, verbonden aan de instellingen voor tertiair onderwijs en/of sociale voorzieningen, handelt, lijkt een verankering van deze middelen binnen het Departement Onderwijs een vanzelfsprekendheid.
b)
Opdrachten Het subsidiëren van ter beschikking gestelde personeelstijd door de instellingen voor hoger onderwijs: de aanspreekpunten en de zorgcoördinatoren.
c)
Toelichting De stuurgroep is de mening toegedaan dat een extra financiële impuls voor het ter beschikking stellen van personeelstijd en specifieke deskundigheid nodig zijn. Hierdoor kan enerzijds aan de hand van een basisfinanciering per instelling een aanspreekpunt geïnstalleerd worden. Deze vaste basisfinanciering wordt dus per definitie per instelling voor tertiair onderwijs en ongeacht het aantal studenten met een handicap voorzien. Daarnaast wordt in het subsidiëren van personeelstijd voor zorgcoördinatoren voorzien. Deze subsidiëring wordt via een vast bedrag per effectief ingeschreven student met een handicap gerealiseerd. Zorgcoördinatoren worden per instelling en per aantal studenten met een handicap gefinancierd. Vanuit rationele aanwending van de middelen dient samenwerking per associatie of in netwerken maximaal aangemoedigd te worden. Het OBPWO-project zal hiertoe de financiële noden en financieringsstromen dienen in kaart te brengen.
5.1.4 Het stimuleren van materiële toegankelijkheid a)
Actor: ‘fondsen voor materiële toegankelijkheid’ Investeringen gebeuren via het investeringsfonds binnen de universitaire instellingen of via IVAH en DIGO bij de hogescholen.
b)
Opdrachten Het voorzien van financiële stimulansen voor het toegankelijk maken van lesgebouwen en gebouwen voor directe omkadering (huisvesting, voeding …).
c)
Toelichting Eén van de cruciale punten in de problematiek van studeren met een handicap is de materiële toegankelijkheid. Uitgangspunt hierbij is dat voor nieuwbouw en renovatie de bestaande regelgeving dient toegepast te worden. Deze regelgeving moet in bestaande procedures verankerd worden. Specifieke problemen stellen zich voor reeds bestaande ontoegankelijke gebouwen en huisvesting. Via uitdovende fondsen kan aan de hand van projectfinanciering het tertiair onderwijs stapsgewijze materieel toegankelijk gemaakt worden. De stuurgroep voorziet gedurende 10 jaar een projectsubsidiëring ten belope van 10 000 000 frank per jaar, gesitueerd op het niveau van het Vlaams Platform Studie en Handicap.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
11
5.1.5 Het toegankelijk maken van literatuur voor leesgehandicapten a)
Actor: de ‘Vlaamse wetenschappelijke studie- en vakbibliotheek’ Deze studie- en vakbibliotheek overstijgt in ruime mate het Departement Onderwijs. Andere Departementen zoals Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (in functie van regelgeving omtrent bibliotheken en in functie van sociale integratie van personen met een handicap), Wetenschap, Innovatie en Media (in functie van het ontsluiten van wetenschappelijke vakliteratuur) en Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw (in functie van tewerkstellingebevorderende maatregelen en in functie van de arbeidsmarkt) dienen hierbij geresponsabiliseerd te worden.
b)
Opdrachten Het ontsluiten en het ter beschikking stellen van vakliteratuur.
c)
Toelichting Het probleem is tweeërlei. Enerzijds zijn de bestaande omzetcentra in onvoldoende mate met vakliteratuur vertrouwd. Anderzijds is het centraliseren van toegankelijke literatuur een meerwaarde voor zowel studenten als werkenden.
5.1.6 Het voorzien in deskundige tolken a)
Actor: het ‘Vlaams centrum voor doventolken en tertiair onderwijs’ Ook hier is gemeenschappelijk initiatief tussen de Departementen Onderwijs en Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur noodzakelijk.
b)
Opdrachten Het opleiden van deskundige doventolken. Het toewijzen van doventolken.
c)
Toelichting Ook hier stelt zich een tweeledig probleem. Ten eerste is er het opleiden van deskundige doventolken ten behoeve van studenten met een handicap in tertiair onderwijs. In die context kan er gezocht worden naar een nieuwe invulling van het bestaande opleidingenaanbod zoals bijvoorbeeld een voortgezette opleiding na de studies logopedie. Ten tweede lijkt ook het toewijzen van adequaat opgeleide doventolken de nodige zorg te verdienen.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
12
5.1.7 Het ter beschikking stellen van pedagogische hulp a)
Actor: ‘pedagogische assistentie’ Aangezien dit een heel specifieke onderwijsmaterie is, is gemeenschappelijk initiatief tussen de Departementen Onderwijs en Welzijn (in functie van de regelgeving ten behoeve van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap) noodzakelijk.
b)
Opdrachten Het ter beschikking stellen van financiële middelen voor het aanwerven van pedagogische assistenten. Het ter beschikking stellen van pedagogische assistenten.
c)
Toelichting Pedagogische hulp is momenteel in het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap gesitueerd. De stuurgroep stelt voor om deze middelen en opdracht naar het Departement Onderwijs over te hevelen. Zo wordt een betere aanwending van de middelen binnen het onderwijstraject mogelijk gemaakt. Aan de zorgcoördinator wordt een bedrag toegekend. De zorgcoördinator stelt in samenspraak met de student met een handicap een planning en contractering voor pedagogische assistentie op. Dit betekent dat met betrekking tot het statuut van de pedagogische assistenten toch de nodige waarborgen kunnen geboden worden.
5.1.8 Het ter beschikking stellen van individuele materiële hulp a)
Actor: het ‘Vlaams Fonds voor Integratie van Personen met een Handicap’ Gezien dit tot de bevoegdheid van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap behoort, is direct overleg met deze Vlaamse Openbare Instelling en het Departement Onderwijs vereist.
b)
Opdrachten Het ter beschikking stellen van dubbele sets hulpmiddelen. Het ter beschikking stellen van verplaatsbare hulpmiddelen zoals laptops. Het ter beschikking stellen van assistentie.
c)
Toelichting Een serieus aandachtspunt is het ter beschikking stellen van een dubbele set hulpmiddelen. Studenten op kot verkeren in een vrij specifieke situatie. Zowel thuis als op kot zijn de nodige hulpmiddelen vereist. Deze hulpmiddelen zijn niet van die aard dat eenvoudig transport gedurende het weekend of tijdens de week te realiseren valt. Studenten met een handicap werden tot op heden eerder stiefmoederlijk behandeld wat zich onder meer vertaalde in het gemis aan assistentie of het toegang krijgen tot bepaalde zorgvormen.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
13
5.2
OP HET NIVEAU VAN DE INSTELLINGEN
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het nemen van die maatregelen, welke op het niveau van de instellingen voor tertiair onderwijs en de sociale voorzieningen georganiseerd worden. Met betrekking tot financiering worden de nodige middelen op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap voorzien. Deze financiering van de zorg geschiedt, behalve voor de basisfinanciering van de aanspreekpunten, op basis van geleverde en door de instellingen aan te tonen prestaties (zie 5.1.3: Het voorzien van personeelstijd). Ook hier wenst de stuurgroep nogmaals het belang van rationele aanwending van de middelen via samenwerkingsverbanden of via associaties te beklemtonen. De stuurgroep is hierbij eveneens de mening toegedaan dat heel wat voorzieningen binnen het bestaande aanbod geïncludeerd kunnen worden. In extra-financiering voor bijvoorbeeld het kenbaar maken van de dienstverlening en aanspreekpunten kan niet voorzien worden. De hiernavolgende maatregelen dienen als functies gelezen te worden. Het is geenszins de bedoeling om een apart circuit van beroepskrachten voor deze dienstverlening uit te bouwen. Ook hier staat de stuurgroep voor het inclusieve gedachtengoed, waarbij de diverse actoren binnen hun bestaande takenpakket de nodige aandacht aan deze thematiek dienen te besteden.
5.2.1 Het aanbieden van een centrale toegangspoort a)
Actor: het ‘aanspreekpunt’
b)
Opdrachten De officiële contactpersoon per instelling voor hoger onderwijs maakt de dienstverlening zowel intern als extern kenbaar. Bewaakt en stuurt het nodige overleg in de instelling voor tertiair onderwijs. Eerste afchecken van studiekeuze en verdere oriëntatie binnen de instelling.
c)
Toelichting De stuurgroep opteert voor het installeren onderwijs. In nog heel veel gevallen verlopen zichtbaar maken van bepaalde kanalen via valligheid behoorlijk inperken. Hiertoe dient municatie gevoerd te worden.
van aanspreekpunten per instelling voor tertiair aanmeldingen via informele of toevallige weg. Het één centraal aanspreekpunt kan de factor toeeen vrij systematische interne en externe com-
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
14
5.2.2 Het aanbieden van een op elkaar afgestemd zorgaanbod a)
Actor: de ‘zorgcoördinator’
b)
Opdrachten De coördinatie van de zorg met inbegrip van: voorbereiding van de studies via prospectie en analyse van het curriculum perspectief op latere tewerkstelling vanuit de gevolgde opleiding het engageren van pedagogische assistentie de opvolging van studie-oriëntering het voorzien in persoonlijke assistentie het begeleiden van procedures met betrekking tot onderwijsleermiddelen de organisatie van onderwijsgebonden mobilititeit de organisatie van het verkrijgen van notities vorming en sensibilisering in de instelling voor hoger onderwijs (studenten en personeel) n n n n n n n n n
c)
Toelichting Een cruciale rol in de aanpak van deze problematiek is voor de zorgcoördinator weggelegd. Deze staat in voor de organisatie van de zorg en zal daartoe de nodige materiële en extra-materiële middelen uitputten. Het op elkaar afstemmen van de diverse actoren en het toezien op de realisatie van de zorg via gerichte communicatie zijn onmiskenbare voorwaarden.
5.2.3 Het voorzien van faciliteiten in onderwijs- en examenregelingen a)
Actor: de ‘ombuds voor studenten met een handicap’
b)
Opdrachten Het voorstellen en toewijzen van de benodigde faciliteiten in samenspraak met de hiertoe in de examenregeling voorziene actoren.
c)
Toelichting In het kader van het gelijkekansenbeleid is het wegwerken van de achterstelling uitlokkende factoren via de hiertoe noodzakelijke faciliteiten noodzakelijk. De instelling voor tertiair onderwijs dient dus in de onderwijs- en examenregeling een specifiek statuut voor studenten met een handicap en/of chronische ziekte te verankeren, een procedure voor het verkrijgen van dit statuut uitwerken en de nodige flexibiliteit voor het realiseren van de faciliteiten voorzien.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
15
5.2.4 Het aanbieden van omkadering bij huisvesting a)
Actor: de ‘verantwoordelijke huisvesting’
b)
Opdrachten Het voorzien van omkadering voor kotstudenten met een handicap.
c)
Toelichting Kotstudenten met een handicap vergen een vrij systematische en specifieke omkadering. De organisatie ligt bij voorkeur in handen van de verantwoordelijke voor huisvesting. Aan de hand van een inschatting van de mogelijkheden en beperkingen van de student met een handicap dient een al dan niet permanente omkadering georganiseerd te worden. Ook voor omkadering dient een screening en selectie van medestudenten en/of vrijwilligers te gebeuren.
5.2.5 Het aanbieden van omkadering bij mobiliteit a)
Actor: de ‘verantwoordelijke mobiliteit’
b)
Opdrachten De organisatie van de mobiliteit voor studenten met een handicap.
c)
Toelichting Met betrekking tot mobiliteit stellen zich voor alle studenten met een handicap een aantal specifieke problemen. Verplaatsingen van en naar resto’s, in het kader van vrije tijd en voor de nodige aankopen, (para-)medische zorg dienen georganiseerd te worden.
5.2.6 Het organiseren van (para-)medische zorg a)
Actor: de ‘verantwoordelijke gezondheidszorg’
b)
Opdrachten De organisatie van (para-)medische zorg.
c)
Toelichting Voor een groot aantal studenten met een handicap en/of chronische ziekte is (para-)medische zorg een noodzaak. Ook aan specifieke gezondheidsnoden zoals bijvoorbeeld voeding dient de nodige aandacht besteed te worden.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
16
5.2.7 Het aanbieden van informatie en advies a)
Actor: de ‘sociale dienst’
b)
Opdrachten Informatie en advies met betrekking tot het statuut van de persoon met een handicap. Het begeleiden van diverse procedures en aanvragen. Het aanbod van handicapgebonden informatie met betrekking tot voorbereiding op sollicitatie en tewerkstelling.
c)
Toelichting De versnippering van actoren en procedures voor aanvragen van financiële en individuele materiële bijstand is voor de studenten met een handicap niet eenvoudig te doorgronden. Via sociale dienstverlening kan de nodige informatie, ondersteuning en begeleiding georganiseerd worden.
5.2.8 Het aanbieden van integratieve activiteiten a)
Actor: de ‘verantwoordelijke sport en cultuur’
b)
Opdrachten Stimuleren van participatie aan het studentenleven in al zijn facetten.
c)
Toelichting Eigen aan het student zijn, is de beleving van en de deelname aan een heel eigen studentencultuur. Bij het toegankelijk stellen van hoger onderwijs dient eveneens de nodige aandacht aan vrije tijd en participatie aan dit studentenleven in al zijn facetten gerealiseerd te worden. Dit kan via een inclusieve benadering of via een specifiek activiteitenaanbod.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
17
5.3
SAMENVATTING VAN DE FINANCIËLE IMPLICATIES
De stuurgroep is ervan overtuigd dat zonder extra financiële impulsen van de overheid, de inspanningen om het tertiair onderwijs effectief toegankelijk te maken naar opvang en begeleiding van studenten met een handicap toe, niet zal lukken. Slechts een tweetal bedragen kunnen tot op heden vrij duidelijk gemotiveerd worden. Zo is er enerzijds het voorzien van de basisfinanciering van het ‘Vlaams Platform Handicap en Studie’ ten bedrage van 12 000 000 frank (zie 5.1.1) en anderzijds de ‘fondsen voor materiële toegankelijkheid’ ten bedrage van 10 000 000 frank (zie 5.1.4). Dit resulteert in een voorlopig bedrag van 22 000 000 frank per jaar. Met betrekking tot financiering kunnen twee grote tendenzen aangeduid worden. Een eerste is de directe financiering vanuit het Departement Onderwijs (bijvoorbeeld voor de aanspreekpunten, zie 5.2.1, en de zorgcoördinatoren, zie 5.2.2). Minister Marleen Vanderpoorten heeft op aangeven van de stuurgroep het initiatief tot het indienen van een OBPWO-project genomen. Bedoeling is het verder omschrijven van de doelgroep studenten met een handicap in functie van hun zorgvraag. Van hieruit kan op een wetenschappelijk verantwoorde manier tot een financiële raming van het zorgaanbod gekomen worden. Ten tweede zijn er die maatregelen die de bevoegdheid van het Departement Onderwijs overstijgen. In samenspraak met de andere departementen en Vlaamse Openbare Instellingen dient per maatregel een financiële analyse gemaakt te worden.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
18
6
HET TOEGANKELIJK MAKEN VAN DE LERARENOPLEIDING EN HET LERARENAMBT
In het hoofdstuk omtrent de visie (zie hoofdstuk 3) werd duidelijk aangegeven dat de stuurgroep een maximale toegankelijkheid van alle opleidingen in het tertiair onderwijs voor studenten met een handicap nastreeft. De stuurgroep opteert ervoor om extra aandacht voor het toegankelijk maken van de lerarenopleiding en het lerarenambt te vragen. Belangrijk hierbij is dat dit onder de directe bevoegdheid van het Departement Onderwijs valt.
a)
Actor: ‘het Departement Onderwijs’ Het Departement Onderwijs speelt een uitgesproken voortrekkersrol in het streven naar een inclusieve maatschappij. Vooreerst is het Departement Onderwijs direct bevoegd om toezicht te houden op de organisatie van het tertiair onderwijs in Vlaanderen. Vervolgens stipuleert het Departement Onderwijs de globale regelgeving met betrekking tot het statuut van personeelsleden. Vanzelfsprekend worden deze opdrachten binnen haar structuren aan bevoegde instanties en via specifieke kanalen toegewezen.
b)
Opdrachten Het toetsen van de basiscompetenties op kans tot exclusie. Het aanbieden van ondersteuning bij tewerkstelling als lid van het onderwijzend personeel. Het aankaarten van deze thematiek bij de Administratieve Gezondheidsdienst. Het globaal sensibiliseren van alle onderwijsactoren met specifieke aandacht voor het onderwijzend personeel. Het verder stimuleren van zorgverbreding en onderwijsvoorrangsbeleid met betrekking tot handicap gerelateerde aspecten.
c)
Toelichting De stuurgroep is de mening toegedaan dat de visieontwikkeling met betrekking tot vrije keuze van instelling voor hoger onderwijs en de vrije keuze van opleiding centraal moet blijven staan. In het kader van de lerarenopleiding dienen bijkomende stimuli tot het toegankelijk maken van deze opleiding aangeboden te worden. Het lijkt ons inziens belangrijk dat personen met een handicap eveneens een rolmodel in de bestaande onderwijsstructuren kunnen opnemen. Dit is een voorwaarde voor een inclusief beleid en de exponent van het gelijke kansenbeleid. Eén van de grote problemen is dat bij strikte interpretatie van de basiscompetenties studenten met een handicap toegang tot de lerarenopleiding geweigerd kunnen worden. De stuurgroep erkent hierbij de volledige autonomie van de opleidingsteams. Twee elementen verdienen hierbij de nodige aandacht. Ten eerste zijn er de competenties van de student(e) met een handicap als uitgangspunt van gesprek. Ten tweede is er het opleidingsteam dat dient naar mogelijkheden in plaats van naar beperkingen te kijken. Hier kan het ‘Vlaams Platform Handicap en Studie’ een belangrijke rol in opnemen. Het informeren van de diverse opleidingsteams en het aanbieden van ervaringen in zowel onderwijs als andere opleidingen kunnen voor een kwalitatieve en realistische beslissing borg staan.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
19
Een belangrijk begrip binnen deze maatregel is ondersteuning. In veel situaties worden practische elementen benoemd om aan te geven dat een persoon met een handicap het beroep niet kan uitoefenen. Via taakdifferentiatie (bijvoorbeeld teamteaching), via ondersteuning (bijvoorbeeld assistentie tijdens uitoefening van de job) en via een diversiteit aan hulpmiddelen (bijvoorbeeld projectoren) kunnen nieuwe kansen gecreëerd worden. In gespecialiseerde literatuur wordt meermaals aandacht besteed aan het belang van attitudevorming in het onderwijs. Een inclusief beleid in het onderwijs levert ongetwijfeld een positieve bijdrage tot het volwaardig maatschappelijk participeren van personen met een handicap. In die zin is een permanente sensibilisering van alle onderwijsactoren, met specifieke aandacht voor het onderwijzend personeel, een aandachtspunt in het beleid. Begrippen zoals zorgverbreding en onderwijsvoorrangsbeleid kunnen binnen een globaler gelijke kansenbeleid volop tot hun recht komen. Een laatste element is de beslissing van de Administratieve Gezondheidsdienst. De kans bestaat dat na de opleiding een student(e) met een handicap alsnog de toegang tot het beroep omwille van medische gronden geweigerd wordt of dat omwille van het tijdelijk geschikt verklaren benoemingen niet gerealiseerd kunnen worden. Hierbij stellen zich dus de vragen naar criteria en naar appreciatiebevoegdheid van de bevoegde artsen. Overleg dienaangaande met de verantwoordelijke instanties lijkt aangewezen.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
20
7
VOORSTELLEN TOT WETTELIJKE VERANKERING
In de vorige hoofdstukken van dit eindrapport wordt vrij uitvoerig op de organisatie van de zorg, de visie die aan de grondslag ervan ligt en een diversiteit aan modaliteiten ingegaan. Bedoeling van dit hoofdstuk is het kernachtig herformuleren van die aspecten, die een decretale verankering behoeven. Het recht op opleiding voor studenten met een handicap of chronische ziekte. Volgende afgeleiden kunnen dan ook benoemd worden.
Iedere student met een handicap heeft vrije keuze van instelling voor hoger onderwijs. Iedere instelling dient materieel en mentaal open te staan voor studenten met een handicap. De groep studenten met een handicap wordt als doelgroep decretaal omschreven en erkend.
Het verankeren van het zorgaanbod in kwaliteitscriteria met controle via externe visitatie met inbegrip van volgende topics. Het voorzien in geaccrediteerde aanspreekpunten en zorgcoördinatoren. Het extern kenbaar maken van de dienstverlening met inbegrip van het aanspreekpunt. De regelgeving dient procedures te omschrijven en een opsomming te geven van onderwijsvoortgangsfaciliteiten ten behoeve van de doelgroep. De oprichting van het ‘Vlaams Platform Handicap en Studie’. Het vervangen van de artikelen met betrekking tot het Geïntegreerd Hoger Onderwijs (57bis tot en met 57sexies) door bovenvernoemde maatregelen 14.
14
Decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. 13 juli 1994. Belgisch Staatsblad 31 augustus 1994.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
21
8
SLOTBESCHOUWINGEN
De stuurgroep drukt de wens uit dat de instellingen door de overheid gestimuleerd worden om de participatie van studenten met een handicap of chronische ziekte te maximaliseren. Hiertoe dient de overheid de nodige maatregelen te nemen. In die zin wenst de stuurgroep te benadrukken dat een aantal instellingen de voorbije jaren reeds heel wat initiatief genomen hebben en reeds fundamenteel tot de verdere emancipatie van personen met een handicap bijgedragen hebben. De stuurgroep aanvaardt de fundamentele autonomie van de instellingen. Dit betekent dan ook dat instellingen zelf de volledige verantwoordelijkheid met betrekking tot materiële en mentale toegankelijkheid voor studenten met een handicap of chronische ziekte dragen. De stuurgroep pleit voor instelling-, niveau- en netoverstijgende samenwerking. Zowel met betrekking tot een rationeel beheer van middelen als ook met betrekking tot het opbouwen van de noodzakelijke expertise dient samenwerking maximaal aangemoedigd te worden. Recente tendenzen zoals regionale samenwerkingsinitiatieven en het opstarten van associaties kunnen in die zin als hefboom tot organisatie van het zorgaanbod gezien worden. De stuurgroep benadrukt het belang van het verankeren van de begeleiding binnen de structuren van de instelling. Samenwerkingsverbanden mogen niet tot autonome en van de instelling losstaande dienstverlening leiden. Met betrekking tot het uitvoeren van opdrachten binnen de bestaande zorgverstrekking van studentenen sociale voorzieningen werden geen bijkomende financiële verwachtingen geformuleerd. Vanuit een inclusief standpunt sluit dit naadloos aan bij de aandacht voor specifieke doelgroepen in het kader van de verdere democratisering van het tertiair onderwijs. Basisvoorwaarde is wel dat studentenvoorzieningen in voldoende mate gesubsidieerd blijven en dat voor de sociale voorzieningen, verbonden aan de hogescholen, de reeds volop aan de gang zijnde inhaalbeweging verder gezet wordt. De stuurgroep is er zich van bewust dat omwille van de veelheid aan actoren en bevoegdheden, de realisatie van het voorgesteld zorgaanbod niet gelijktijdig van kracht kan worden. Het Departement Onderwijs dient hier dan ook een trekkende en stimulerende rol in te spelen. Er wordt bijzondere aandacht gevraagd voor het behoud van vangnetten tijdens de overgang naar een volwaardig zorgaanbod. Evenzeer dient deze overgangsperiode duidelijk in tijd afgebakend te worden. Bij het implementeren van deze maatregelen zijn een duidelijke planning en concrete timing twee van elkaar onlosmakelijke voorwaarden. Centraal hierbij staan een periode van opstart en een grondige evaluatie na drie jaar werking. Waar nodig kunnen dan de nodige aanpassingen in het zorgaanbod doorgevoerd worden. Bij de verdere opvolging van dit eindrapport is de stuurgroep steeds bereid de aanwezige expertise ter beschikking te stellen.
Eindrapport stuurgroep ‘Studeren met een handicap of chronische ziekte in het tertiair onderwijs’. Initiatief op vraag van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten.
22