Hoofdstuk 8
Streefdoel 8: Technisch lezen een schrijven
Elsje zingt:" Ook voor mij hebt geTheorie uw rijtoer ontzegd. Werd ge in stroop en in koeken gelegd."
Doelen Taalontwikkeling algemeen: streefdoelen 8,9 en 10
Kinderen die moeite hebben met lezen blijken vaak moeite te hebben met taal1. De taalontwikkeling is dan ook de beste voorspeller van leesproblemen bij kinderen. Het is dus belangrijk de taalontwikkeling van de kinderen te stimuleren: op morfologisch niveau (woordstructuur en woordvorming), op syntactisch niveau (grammaticaal), op semantisch niveau ( woordbetekenis) en m.b.t. de woordenschat. Dat zijn dure woorden, die ouders niet kennen, maar toch zijn juist zij heel goed in het stimuleren van al die taalaspecten bij hun kinderen. Want hun manier is de beste manier: het kind zoekt contact, de volwassene gaat op die uitnodiging in, praat met het kind, stemt zijn intonatie en taalgebruik af op de ontwikkeling van het kind, lokt reactie uit………en reageert daar weer op. Deze natuurlijk (constructivistische) benadering van taal benadrukt het belang van een rijke leeromgeving. Een rijke leeromgeving voor taal bestaat uit meerdere elementen. Allereerst: volwassenen die zelf verzorgd, op een ‘normale’ manier en in goede (rijke) zinnen, maar duidelijke met kinderen spreken en hun taaluitingen aanmoedigen. Op de tweede plaats volwassenen die – en dat ook laten blijken - plezier hebben in taal en in de soms behoorlijk komische maar vaak heel logische taalvondsten van kinderen. En op de derde plaats medespelers: kinderen die met elkaar communiceren over zoveel mogelijk aspecten. In Het Spelend Streefsysteem moeten de doelen bij taalontwikkeling en de screening daarvan vooral gezien worden in de streefdoelen 8 (Technisch lezen en schrijven), 9 (Boekorientatie en verhaalbegrip) en 10 (Begrijpend lezen en schrijven), maar taal speelt natuurlijk bij meerdere streefdoelen een rol vooral bij streefdoel 1: het spel. Woordenschat Hoewel de woordenschatontwikkeling belangrijk is in de taalontwikkeling (essentieel is voor het begrijpend lezen1a) is de woordenschatontwikkeling niet opgenomen in het volgsysteem. Dit omdat woordenschat moeilijk objectief te maken valt. Er is een streeflijst m.b.t. de woordenschat van kleuters1c, die wetenschappelijk verantwoord is en van daaruit zou de woordenschat per half jaar kunnen worden gemeten, maar dan is het beslist noodzakelijk dat het aanbod precies op de te meten woorden is gericht. Het Spelend Streefsysteem hanteert een andere didactiek. Weliswaar zeer efficiënt (zoals uit onderzoek van Appel en Vermeer
57
blijkt1b), maar daardoor is het niet mogelijk om per half jaar de precieze woordenschatontwikkeling te volgen. Natuurlijk wordt de woordenschatontwikkeling wèl in het aanbod meegenomen; de themastructuur is heel expliciet op de woordenschatontwikkeling gericht. Voor wie toch wil screenen/toetsen: Cito neemt in de toets ‘ Taal voor kleuters’ woordenschatontwikkeling op. En leerkrachten die de woordenschat van kinderen echt goed en wetenschappelijk willen ‘meten’ kunnen gebruik maken van de Tallek.1d Meer over de woordenschatontwikkeling is te vinden in hoofdstuk 12: Themastructuur.
Zeven doelenstellingen van Streefdoel 8
Streefdoel 8: heeft zeven doelstellingen: 1. Poëzieonderwijs 2. Het opsporen/preventie m.b.t. kinderen die taalproblemen hebben (en waarschijnlijk leesproblemen zullen krijgen) Ook wel VTO/voorschotbenadering genoemd. 3. Het accentueren van het auditieve element in de taalbeschouwing. Eerder werd deze doelstelling auditieve analyse/synthese en objectivatie genoemd. Nu spreekt men van taalbewustzijn.2 Dit betreft dus vooral de aandacht voor het technisch lezen 4. Schrijven Deze bovenstaande 4 doelen zijn in het volgsysteem opgenomen, maar wel in het aanbod: 5. 6. 7.
Letterkennis Taalbeschouwing algemeen Woordenschatontwikkeling
Deze laatste 3 doelen zijn dus alleen in het Beredeneerd aanbod opgenomen. 1. Poëzieonderwijs Het begrip poëzie geeft eigenlijk het beste aan waar het in dit streefdoel vooral om gaat: plezier, verwondering en ontroering door de klank, de melodie en het ritme van taal. 2. VTO In hoofdstuk 1 is gesproken over de vier ontwikkelingsbelemmeringen die Dumont en Kok onderscheiden. Eén daarvan is: ongeordende taal en denken. Sommige kinderen komen moeilijk tot spreken, als ze dat doen tonen ze vaak woordvindingsproblemen, ze kunnen geen begin vinden om hun verhaal te vertellen en blijven vaak (te) lang onverstaanbaar spreken. Zij kunnen de meest eenvoudige rijmpjes niet onthouden. Er is dus (te) weinig taalgeheugen. Gebrek aan taalgeheugen is de handicap waar het hier om gaat. Een slecht (taal)geheugen kan duiden op dyslexie. Dit is recent weer onderzocht en benadrukt door het Expertise Centrum Nederlands (bl. 47)3. Waarschijnlijk zullen deze kinderen ook op andere manieren wel opvallen, maar toch zijn rijmpjes en versjes een belangrijke manier om kinderen die taalproblemen hebben al vroeg te signaleren. Het is belangrijk bij de screening goed op de verstaanbaarheid te letten. Soms lijkt het op het eerste gezicht of de kinderen het gedichtje goed opzeggen maar bij nader inzien laat de verstaanbaarheid te wensen over. Vanaf 4½ jaar moet de verstaanbaarheid goed zijn. Er mag aan de articulatie best nog wat ontbreken. 100 % verstaanbaarheid is tot eind groep 2 ( 6 jaar) nog teveel gevraagd. Maar dan moeten kinderen echt zonder articulatiefouten kunnen spreken. 4
58
De rijmpjes en versjes zijn eerst heel eenvoudig maar worden steeds langer en rijker van taal en dus ook moeilijker. Ze zorgen ervoor dat de kinderen goede en rijke taalvoorbeelden krijgen (die gepaard gaan met illustrerende gebaren) die steeds weer terug komen. En die herhaling is juist voor kinderen met taalproblemen heel belangrijk. In het volgsysteem bij streefdoel 8 is in dus eerste instantie het taalgeheugen belangrijk. De kinderen moeten eerst een gedichtje kunnen onthouden en opzeggen (4 en 4½ jaar). Pas daarna worden andere VTO-aspecten zoals klankherkenning en letterkennis belangrijk. 3. Het auditieve element: taalbewustzijn/fonologische vaardigheden. Streefdoel 8 is ook gericht op een vaardigheid die te maken heeft met beginnende geletterdheid namelijk het meta-linguistisch bewustzijn. Vroeger genoemd: objectivatie en auditieve analyse/ synthese. Kinderen die gaan leren lezen moeten kunnen objectiveren. Dat wil zeggen dat ze de taal als klankensysteem, los van de betekenis moeten kunnen (gaan) zien. Een kort woord kan heel lang zijn: het woord slang is een kort woord maar een lang ding. Objectivatie en bijbehorende auditieve analyse en synthese behoorden vroeger tot de zo genoemde Sixma Leesvoorwaarden. Tegenwoordig spreken we over taalbewustzijn of over fonologische vaardigheden. maar in beide gevallen wordt het auditieve element belangrijk gevonden voor het leren lezen. Het begint allemaal bij het plezier en het horen van rijmen en dichten. Belangrijker dan p-oe-s tot poes kunnen synthetisereni is het dat de kinderen plezier hebben in taalgrapjes en laten blijken die te begrijpen. Het synthetiseren zeker niet onbelangrijk! Want veel onderzoek heeft als conclusie dat het taalbewustzijn een (en niet de enige of belangrijkste) voorspeller is van leesproblemen. Professor Adriana Bus zegt in haar oratie5: ‘Zonder systematische foneemtraining blijven veel leerlingen cue readers.’ Daarmee bedoelt ze dat kinderen een systematische training moeten krijgen in het horen van afzonderlijke klanken omdat ze anders radende lezers worden. Let wel: dat geldt voor het onderwijs in groep 3. In de groepen 1 en 2 spelen andere zaken: Professor Bus bepleit voor die groepen een heel andere benadering dan auditieve analyse en synthese. Zij wil dat de kleuters belangstelling ontwikkelen voor (de betekenis van) geschreven taal. Dat wil ze doen via interactief voorlezen en het stimuleren van ‘spontaan’schrijven. Dat laatste wordt invented spelling genoemd. Invented spelling wordt besproken in dit hoofdstuk onder het kopje Remedie en in hoofdstuk 10. Terug naar taalbewustzijn: foneemtraining in de groepen 1 en 2 is dus wel aan de orde , maar moet aansluiten bij de belangstelling voor lezen, klanken en letters. Training heeft geen zin als kinderen daaraan nog niet toe zijn want leren niets van het verdelen van woorden in klanken. Ze krijgen er alleen weerstand tegen. 6 In het volgsysteem bij streefdoel 8 is dan ook in eerste instantie het taalgheugen belangrijk. De kinderen moeten eerst een gedichtje kunnen onthouden en opzeggen (4 ½ jaar) en dan pas kunnen eindrijmen, (5 jaar) dan beginrijmen (5 ½ jaar) en pas bij 6 jaar komen auditieve analyse en synthese aan bod. Oppassen dus met het oefenen van taalbewustzijn in de kleutergroepen: het gaat aan veel kinderen voorbij. Bovendien blijkt uit onderzoek dat, wanneer het aanvankelijk lezen aan bod komt, de kinderen tegelijk met visuele analyse en synthese auditief leren discrimineren en synthetiseren. Het is immers gebleken dat een voorbereidend leesmethode zoals vroeger Klankdorp ( waarin ook in groep 2 veel activiteiten op dit punt klassikaal werden aangeboden) geen voorsprong gaf bij het
59
aanvankelijk lezen in groep 3. Ook recent onderzoek wijst erop dat foneemtraining geen positieve effecten heeft op latere leesvaardigheden.6 4. Schrijven In hedendaags onderzoek is men enthousiast over de mogelijkheden om risicokinderen te helpen door de interventies te richten op de combinatie tussen lezen, schrijven en spelling. 6a . Dat wordt invented spelling genoemd: spontaan schrijven. Spontaan schrijven is een combinatie van technische lezen en schrijven en begrijpend lezen en schrijven. Bij Invented spelling worden in het Spelend Streefsysteem 4 stadia onderscheiden: 1.
Tekenen ( peuters)
2. Letterachtige krabbels ( eind groep 1) 3. Lettervormen (eind groep 2)
4. Echte spelling, maar fonetisch en met weglatingen (half groep 3).
Omdat Invented Spelling behoort tot technisch lezen en schrijven, maar nog meer bij begrijpend lezen en schrijven komt deze doelstelling in hoofdstuk 10 uitgebreider aan bod. Invented Spelling is daarom bij streefdoel 10 te vinden in het volgsysteem. Maar omdat Invented Spelling m.b.t. (technisch) leesproblemen zo’n veel belovende interventie is wordt deze activiteit wel al genoemd in dit hoofdstuk onder het kopje Remedie.
5. Letterkennis Tegenwoordig gaat men ervan uit zoals ook het Expertise Centrum Nederlands, dat de beste didactiek om taalbewustzijn te ontwikkelen is: het tegelijkertijd aanbieden van de letter(visueel) en de klank. Waarschijnlijk is het nog beter om een drieslag te maken: aanbieden van letter, klank en gebaar zoals dat in Het Spelend Streefsysteem gebeurt. Daarom wordt in het Spelend Streefsysteem elk thema een letter uitgekozen, die via schijfwijze, klank en gebaar wordt aangeboden. De letters worden niet gescreend. Want hoewel letterkennis een goede voorspeller is van leesproblemen is het omgekeerde ( lettertraining) in geen enkel onderzoek effectief gebleken6.
60
6. Taalbeschouwing algemeen In elk thema is aandacht voor het werken aan en met een gedicht(je) en/of rijmpje/versje. In zo’n gedicht komen –naast rijmschema’s- ook andere taalbeschouwingsfenomenen naar voren. Er worden bijvoorbeeld synoniemen gebruikt. Of een woord heeft twee of meer betekenissen zoals in het prentenboek ‘De koning en zijn schat’. Of misschien is er sprake van zeer formeel taalgebruik zoals dat vaak bij de gedichten van Annie M.G. Schmidt het geval is. Deftige woorden leren vinden kleuters spannend. Kleuters kunnen dus deze taalwetenswaardigheden heel goed aan en ze leren daarmee objectiveren. 7. Woordenschatontwikkeling In elke thema komt in elk geval –naast het themaprentenboek een nieuw gedicht aan bod. Ze bevatten altijd nieuwe woorden( die juist door veel herhaling onthouden worden) maar belangrijker is dat het gedichtje aansluit bij het themaverhaal, waardoor netwerkopbouw ontstaat en diepe woordenschat. (Zie hoofdstuk 12: de themastructuur)
Streefdoel 8 en Tussendoelen beginnende geletterdheid7a
Alle tussendoelen van het Expertise Centrum Nederlands zijn in het volgsysteem van Het Spelend Streefsysteem geïntegreerd. Dit streefdoel 8 is vooral gericht op de volgende Tussendoelen van het Expertisecentrum Nederlands: Tussendoel 5: Taalbewustzijn 5.1 Kinderen kunnen woorden in zinnen onderscheiden 5.2 Kinderen kunnen onderscheid maken tussen de vorm en betekenis van woorden 5.3 Kinderen kunnen woorden in klankgroepen verdelen zoals bij kin-der-wa-gen 5.4 Kinderen kunnen reageren op en spelen met bepaalde klankpatronen in woorden: eindrijm, beginrijm. 5.5 Kinderen kunnen fonemen als de kleinste klankeenheden in woorden onderscheiden zoals bij p-e-n. Tussendoel 6: Alfabetisch principe 6.1. Kinderen ontdekken dat woorden zijn opgebouwd uit klanken en dat letters met die klanken corresponderen en leggen de foneem-grafeemkoppeling Tussendoel 7: Functioneel schrijven en lezen 7.1. Kinderen schrijven functionele teksten zoals lijstjes, briefjes, opschriften en verhaaltjes 7.2. Kinderen lezen zelfstandig prentenboeken en eigen en andermans verhalen Tussendoel 10: Begrijpend lezen en schrijven 10.3. Kinderen gebruiken geschreven taal als communicatiemiddel
61
In hoofdstuk 13 staat een tabel waarin de relatie tussen de verschillende streefdoelen van Het Spelend Streefsysteem en de Tussendoelen Beginnende Geletterdheid overzichtelijk is aangegeven.
Aanbod. Vier basisboeken met rijmpjes en versjes.
In het volgsysteem van Het Spelend Streefsysteem wordt gebruik gemaakt van vier basisboeken met rijmpjes en versjes: “Handstandjes” van Hannie Kapteyn-Caron7, “Rijmpjes en versjes uit de oude doos”, “Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos”, beide van Han Hoekstra en Fiep Westendorp en “Een visje bij de thee/ Ziezo” van Annie M.G. Schmidt. Meestal zijn gedichtjes met veel betekenis gemakkelijker dan gedichtjes zonder betekenis. Vooral als de betekenis ook nog ondersteund wordt met gebaren wordt het gedicht voor kinderen eenvoudiger om mee te doen. Hier is een voorbeeld: de moeder van de duizendpoot is vreselijk ontevreden (ontevreden gezicht trekken) want haar zoontje is zojuist in de sloot gegleden ( op de grond glijden) En als je even rekent Weet je wat dat betekent Op z’n hoofd een grote buil En duizend sokjes vuil
(op de vingers rekenen) (buil op het hoofd aanwijzen) (een vies gezicht trekken en naar de sokken wijzen)
Elke dag één streefdoel centraal.
Om de 10 dagen, wanneer dit streefdoel centraal staat geeft de leerkracht een poëzieles. Ze introduceert bijvoorbeeld een of meer nieuwe gedichtje of maakt ze samen met de kinderen.De gedichten worden geïntroduceerd via concreet materiaal, herhaaldelijk voorgelezen, gezongen en/of gespeeld. De leerkracht moet deze groepsles goed voorbereiden en zorgen voor beweging, speelactiviteiten en attributen. Hier volgen mogelijkheden voor klassikaal aanbod: Taaleducatie met versjes en gedichten8 In het boek “Taaleduactie met versjes en gedichten” worden de volgende mogelijkheden gegeven om het werken met poëzie aantrekkelijk te maken: 1. Werken met variatie, bijvoorbeeld “Koen maak je mijn schoen.” 2. Werken met actie (Zie ook Handstandjes) 3. Strategieën voor uit het hoofd leren 4. Inspreken 5. Episodeboek 6. Onzingedichten 7. Rijmen en tongbrekers 8. Lange Lijs 9. Elfje 10. Limmerick 11. Gedicht bouwen
62
12. 13. 14. 15.
Gedicht veranderen Gedichtenposter Visueel gedicht Eigen dichtbundel
Directe instructie Bij sommige lessen behorende bij dit streefdoel kan het directe instructiemodel van Veenman en Lem goed worden gebruikt. Dat is vooral als de leerkracht wil dat de kinderen dit gedichtje uit het hoofd gaan leren of als de doelstelling heel expliciet gaat in de richting van taalbewustzijn. Terugblik:
Dit is het boek met rijmpjes en versjes. Welke kennen we al? Oude gedichten herhalen is belangrijk ! Presentatie: Het nieuwe gedicht wordt voorgelezen. Haal voorkennis op, breng de nieuwe woorden in verband met al bekende woorden, speel de nieuwe woorden, gebruik attributen en/of visualiseer. Zeg, zing of speel het gedichtje vele malen, steeds weer op een andere manier. Inoefening: Alle kinderen proberen mee te doen: eerst met de bewegingen en spel, daarna met de taal. Eerst nog alleen de rijmwoorden, daarna de zinnen. Vermijdt voor-en nazeggen Individuele verwerking: ·De kinderen kunnen het gedicht gebruiken in de speelwerkles of in het buiten/speelzaalspel Evaluatiekring: Wanneer er tijdens de speelwerkles n.a.v. het gedicht is gespeeld besteedt de leerkracht hieraan beslist aandacht. Maar ook als dat niet het geval is kan het gedicht - als Tussendoortje - een rol spelen op deze dag, maar ook op andere dagen. Taalvorming Een heel goede aanbodtechniek bij poëzielessen waarin eigen poezieteksten een rol spelen is taalvorming9 . Taalvorming is een werkwijze die in dit boek wordt uitgelegd. De klassikale taalronde is het hart van de taalvorming. Ook bij poëzieonderwijs kan taalvorming, nee moet taalvorming gebruikt worden om tot niet-cliché teksten te komen. Een taalronde gaat als volgt: 1. Binnenkomen 2. Een kring maken 3. Vertelronde 4. Een spelletje 5. Een lijstje 6. Tweegesprekken en schrijven 7. Voorlezen. Het huis lijkt wel een schip10 De taalronde komt ook terug in het boek “Het huis lijkt wel een schip” van Jaques Vos. In dit boek staan heel veel goede lesvoorbeelden om aan poëzie te werken. De lesvoorbeelden zijn weliswaar bijna allemaal op oudere kinderen gericht, maar de vertaling naar de kleuters is niet moeilijk.
63
Wie goed kijkt ziet veel van de aanbodtechniek Taalvorming terug in de voorbeeldlessen in dit boek. Tijm Rijm of de burgemeester van Wezel. Wanneer de kinderen het rijmprincipe zelf gaan toepassen blijkt dat zij in staat zijn de taal zuiver als klank te beschouwen, los van de betekenis. Op de Cd-rom Mile 211: “Werken aan tussendoelen beginnende geletterdheid” is een videofragment te zien onder tussendoel 5 (Taalbewustzijn) waarin de leerkracht een handpop laat zien die Tijm Rijm heet en op alles rijmt. De kinderen vinden dit erg leuk en worden op deze wijze gestimuleerd op ook zelf te rijmen. Hetzelfde effect ontstaat wanneer het gedicht Hoe heet de burgemeester van Wezel geïntroduceerd wordt. Hier volgt een voorbeeld uit de klas van juf Mary: “Vandaag - 30 september - was het RIJMPJES EN VERSJESDAG. Ik wilde het gedicht 'Hoe heet de burgemeester van Wezel' gaan introduceren. Het was nieuw en was benieuwd hoe de kinderen het zouden vinden. Hoe heet de burgemeester van Wezel? ……………….EZEL!! En waar lijkt hij op in zijn slaap? ……………………………AAP!! Wat eten ze vrijdags bij boer Stuitjes? …………….UITJES!! Wat eten ze ’s zaterdags bij boer Thijs………………IJS!! Wat moeten kindertjes, ezels en apen? ………………SLAPEN!! Ze vonden het prachtig. De hele dag improviseerden zij erop los: "Waar gaan we heen? Naar Wanneperveen. Wat gaan we doen? Zoeken naar poen. Het blijkt een geslaagde rijmpjes en versjesdag geweest te zijn.” Tijm Rijm en andere taalpoppen Het Expertise Centrum Nederlands onderscheidt in het boek “Werken aan taalbewustzijn” 6 verschillende taalpoppen: Lotte Langzaam, Klaas Klank, Tijm Rijm, Boertje van Buuten, de Lettervlieg, het Lettermannetje en Kleine Pien. Ook in TAL-hele getallen komt op de bijbehorende Cd-rom12 een pop voor. Hij heet WAKU-WAKU en zegt altijd 10. Het is leuk om via een pop te introduceren. Nog leuker is het om dat niet via 6 of 7 verschillende poppen te doen, maar via één pop: de klassenpop. Eigenlijk is het ook onmogelijk al die poppen goed te hanteren: ze moeten dan allemaal een eigen karakter, stem en woonplek hebben. Daarom is in Het Spelend Streefsysteem gekozen voor één (klassen)pop: Heppie. Het heeft lang geduurd voordat deze aanbodtechniek in Het Spelend Streefsysteem is opgenomen. Want werken met een klassenpop is moeilijk. Het is dan ook belangrijk dat leerkrachten eerst het spelen met het tafeltheater beheersen. Dat is een mooie opstap. Het werken met een klassenpop is beschreven in het artikel: Heppie met poppenintegratie.12a De introductie van Heppie in de groep is uitgewerkte in een themastructuur: De introductie van Heppie. 12b Hier volgt het begin van een Heppie-sessie in plaats van Tijm Rijm. De leerkracht bespeelt Heppie. Heppie komt uit zijn huis (verhuisdoos, die tot huis is geverfd door de kinderen). Hij zit op de schoot van de leerkracht. In de zak van zijn jasje (waarop een vraagteken staat) zit iets.
64
Juf trekt het eruit. Het is een briefje. Er staat op: ‘Ik kan rijmen en dichten Zonder mijn hemd op te lichten.’ Juf vraagt: “Heb jij dat geschreven Heppie?” Heppie zegt: “Ja natuurlijk gekkie.” Juf: “Kun jij dan schrijven?” Heppie: “Ja en ik kan ook vijven” En hij voegt de daad bij het woord en schrijft 5 op het bord. Zo stelt Heppie de ene keer het rijmen centraal en een ander keer bijvoorbeeld het aan elkaar breien van letters. (De lettervlieg) Een groepsboek op rijm. Groepsboeken maken waar iedereen aan mee doet is goede motivatie voor kinderen om te lezen. Zo ontstond – ook in juf Mary’s klas - het an-boek. Dat kwam zo: Mary stelde dat ze een klank wilde waarop iedereen een eigen woord zou kunnen bedenken. Ze begonnen met ook: rook, kook, pook, look (‘ Nee dat is niks’)…….boom (‘ Nee dat rijmt niet echt’). Nu hebben we vier woorden. Toen werd het woord gek geprobeerd: gek, plek, vlek, rek, hek, Nu hebben we al vijf woorden. Maar we moeten twintig woorden kunnen rijmen, want we hebben twintig kinderen Jan dan? jan, pan, kan, vlam (‘Nee, dat rijmt niet echt’), van, …..toekan (‘ Dat is een vogel’) , Imam (‘Nee dat rijmt niet echt)……man, ja en buurman, ja en melkman, groenteman, vuilnisman, caravan, divan , Rian, Susan, Johan. Juf Mary had ze voor het gemak alle woorden opgeschreven die goed waren en toen de kinderen de samengestelde woorden hadden ontdekt ging het snel. Elk kind nam één van de woorden in beheer, schreef het over van de grote flap waarop Mary ze allemaal geschreven had en maakte er een tekening bij. Moeilijke problemen werden gezamenlijk opgelost: ‘Hoe ziet een toekan er uit? ‘Ik weet een boek in de taal/leeshoek waar een toekan in staat’. Eén van de kinderen kwam op het idee zijn woord in een zin te zetten: ‘Jan, die kan er wat van.’ Dat inspireerde andere kinderen dat ook te doen. Waardoor Mary wel erg veel moest schrijven. Maar ja………. Toen het rijmboek klaar was werd het in de taal/leeshoek gelegd. Al waar het wordt stuk gelezen. Het maken van groepsboeken is een onderdeel van de z.g. Waterfietsmethode. Dit is een didactiek voor beginnende geletterdheid waarbij de kinderen het aanvankelijk lezen onder de knie krijgen door zelf te schrijven. Daardoor wordt tegelijk met het technisch lezen het begrijpend lezen ontwikkeld. De Waterfietsmethode staat kort uitgewerkt in hoofdstuk 10 (Streefdoel Begrijpend lezen en schrijven.) 13
De ABC-muur In het verlengde van de doelstelling taalbewustzijn ligt de koppeling van klank aan letter. Het is interessant dat onderzoek heeft uitgewezen dat taalbewustzijn beter tot stand komt wanneer er klank en visuele presentatie samengaan. Het Expertise Centrum Nederlands spreekt niet van klankletterkoppeling maar van Alfabetisch principe. De methodiek die daar bij hoort is de ABC-muur. Prima activiteit. Vooral omdat nadrukkelijk wordt aangegeven dat de ABC-muuractiviteiten vanuit een context moeten plaats vinden.
65
Jammer is dat de ABC-muur vaak te hoog is om daadwerkelijk door de kinderen te kunnen worden gebruikt bij het zelf produceren van teksten. Vandaar dat in Het Spelend Streefsysteem wordt gekozen voor een ABC-zak, die in de taal/leeshoek hangt zodat de kinderen er gemakkelijk gebruik van kunnen maken en zodat hij in de kring een rol kan spelen. De themastructuur van Het Spelend Streefsysteem geeft aan dat in elk thema een Groepstekst of een Groepsboek wordt gemaakt. Daarmee werkend kan in elk thema een andere beginklank centraal staan. Voorwerpen en woorden die met die klank beginnen worden door de kinderen meegenomen en – met plaatje of picto voorzien- in de ABC-zak gedaan. Zo komen in groep 2 een aantal van de volgende klanken aan bod: de klinkers o en oo, a en aa, e en ee, u,en uu i en ui, ij en de medeklinkers: b, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, r, s, t, v, w, z. Alle klanken in het aanbod opnemen is niet nodig. Het is belangrijker om de aangeboden klanken te herhalen en ze aan elkaar te koppelen. Het Expertise Cenrum Nederlands gebruikt hiervoor De Lettervlieg. Het werken met de ABC-zak gebeurt dus vanuit een context en vanuit de grote kring, maar de verwerking is individueel in de taal/leeshoek. Dit omdat het alfabetisch principe – dus het ontdekken van de klankletterkoppeling - niet voor alle kinderen op hetzelfde moment komt. Zelfs niet op de dezelfde leeftijd. Het ontdekken van de klankletterkoppeling en de daarbij behorende elementaire leeshandeling varieert van 3½ - 6½ jaar. De klankgebaren In Het Spelend Streefsysteem werkt de leerkracht aan klankbewustzijn met de Klankgebaren. Deze didactiek komt uit het speciaal onderwijs. Ze ondersteunt het analyseren van klanken door middel van het koppelen van klank aan gebaar. Deze koppeling is een tussenstap tussen de klankletterkoppeling die behoort bij de didactiek van de ABC-muur. Het is de bedoeling dat de kinderen de klank-gebarenkoppeling tegelijk met de klankletterkoppeling leren. Elk thema wordt een klankgebaar aangeleerd. Natuurlijk zijn dat dezelfde gebaren als klanken/letters in de ABC-zak. Belangrijk is dat de klanken, klankgebaren en letters die worden gekozen vanuit een betekenisvolle context komen. Dus nooit trainen vanuit het niets! Het woord dat wordt gekozen komt altijd vanuit het thema en dus uit themaboek, Groepstekst of Groepsboek. Er zijn verschillende gebaren-alfabetten. Onderstaande b komt uit Lezen Moet Je Doen.14
66
Tussendoortjes. Op de dag dat streefdoel 8 centraal staat is het logisch dat de tijd van de Tussendoortjes wordt gebruikt om het gedichtje dat net nieuw is aangeboden te herhalen. Maar ook op andere dagen staan Tussendoortjes op het programma en wordt het themagedicht en gedichten uit ander thema's herhaald. Een Tussendoortje is een korte activiteit met de hele groep in ‘verloren’momenten Dat kan zijn voor het naar huis gaan als er nog een minuutje over is, dat kan zijn tijdens de fruitkring als iedereen lekker aan het smikkelen is, dat kan zijn als de meeste kinderen klaar zijn met opruimen maar een paar nog niet. Ook op andere dagen kan de leerkracht in zo'n 'verloren' ogenblik het rijmpjes- en versjesboek pakken en een gedichtje doen. Er zijn veel manieren om herhaling voor de kinderen leuk en interessant te maken. Bijvoorbeeld door het gedicht te (laten) spelen terwijl het wordt voorgelezen of te zeggen: "Ik ga een gedicht voorlezen maar luister goed. Wat doe ik fout?" Of: "Ik ga een gedichtje voorlezen. Welke woorden sla ik over? Onthoud ze goed. Samen zijn de woorden een zin." Of: “Ik ga het gedichtje van de drie rovers voorlezen. We doen om de beurt: eerst ik een stuk, dan jullie, dan ik weer, dan jullie." Of: “Ik ga een gedicht zingen in plaats van voorlezen en jullie moeten raden welk gedicht ik zing.” Natuurlijk is het ook mogelijk één van de kinderen te vragen om uit het rijmpjes- en versjesboek voor te lezen. En ….. ook het rijmen/dichten van de kinderen zelf kan in een tussendoortje aan bod komen. De juf begint met een zin, een van de kinderen antwoordt: Juf: Ik had gisteren een lekke band. Kind: Dat stond vandaag nog in de krant. Juf: Oh oh wat waait het vandaag. Kind: Dat is leuk, dan fiets ik graag. Het tussendoortje “Ik Zie ik Zie Wat Jij Niet Ziet” kan ook op deze doelstelling worden betrokken: Ik zie ik zie wat jij niet ziet en het: • rijmpt op……… iets • begint met een f • het is K-aa-r-oo-l-ie-n • Als het gaat om klankbewustwording dan zijn er natuurlijk talloze Tussendoortjes te bedenken: • Alle kinderen wiens naam met een f begint mogen de jas ophalen. • We verzinnen een oo-verhaal • Als de kinderen nog heel erg moeten wennen aan het langzaam uitspreken van de woorden kan de leerkracht het tussendoortje “Alle vogels vliegen spelen”. Ze zegt dan b.v. alle vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvissen vliegen. Alle ooooooooooooooolifanten vliegen enz. • Of de leerkracht vertelt een lagzaam-verhaal: Eeeeeeeer wwwwwaaaaassss eeeeerrrrr eeeeeeeennnnsss eeeeeen kkkkoooouuuuuuwwwwnnnnnnn • Of de leerkracht speelt “De doos van Pandora”. Ze stopt een woord in de doos. B.v. ‘boom’. De kinderen mogen om de beurt vragen: ‘Begint het woord met een p?’ • Ook de activiteit die in Sesam Straat heel populair is, kan heel leuk zijn als Tussendoortje: ‘Ben ik een letter of ben ik een cijfer.’ • In het boek “10-minutenspelletjes voor kinderen van 4-8 jaar” van Peggy Kaye en Piet Zuidema (Uitgeverij Intro Nijkerk) wordt een spel uitgelegd dat heet: “De Geluidsdetective”. Het afgesproken woord is: VOS. Een kind zit in het midden. De kinderen eromheen fluisteren woorden. Wordt het woord VOS gefluisterd dan wijst het kind in het midden naar de fluisteraar. Is het gefluisterde woord BOS of LOS dan wijst het kind in het midden naar boven.
67
Drie keer goed aanwijzen betekent dat de vos is gevangen en de speler in het midden wisselt.
Mogelijkheden tot herhaling.
Het zou de voorkeur verdienen als ook thuis dezelfde rijmpjes en versjes worden gezongen en gedaan als op school. Een ouderprogramma zou zich dan ook in de eerste plaats op dit aspect moeten richten. Bij de peuters zullen oude rijmpjes en versjes zoals “Vinger in de roet wie der mee doet” het goed doen, maar ook de gedichtjes uit “Handstandjes” van Hannie Kapteyn-Caron zijn prima: Deze zijn vooral op eindrijm gebaseerd: Daar loopt een dikke olifant Stampend door het hele land Zijn slurf gaat zwaaiend heen en weer En snuffelt ook aan jou een keer Aai dat lieve olifantje Maar eens zachtjes met je handje. In het begin is het belangrijk dat er bij de rijmpjes en versjes bewegingen zijn die de taal ondersteunen. Later kunnen de gedichtjes van het boek “Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos” een rol gaan spelen. Ze zijn niet meer te zingen, er zijn minder bewegingen bij en ze worden langer en een aantal zijn gericht op beginrijm: Konandere Konindere Zijn hier nog vuile kinderen? Dan moeten ze de vuilnisbak in. Konandere Konindere Zijn hier nog vuile kinderen? Dat moet dan gauw veranderen. Want anders wordt de Bilbaas woest. Konindere, Konandere Wie heeft zijn tanden niet gepoetst? Daarna kunnen de gedichten van Annie Schmidt worden gebruikt. Die zijn wel lang, maar zeer rijk van taal. Deze gedichten zijn vaak goed te spelen zodat ook hier de taal door het spel wordt ondersteund: Er was er eens een moederfee En had ze kindertjes? Ja twee. Twee kleine feeënkindertjes Met vleugeltjes als vlindertjes Ze waren beiden mooi en slank Maar ’t en kind was lelieblank Zoals de feetjes wezen moeten En ‘ t andere kind zat vol met sproeten. Rijmpjes en versjes op DVD In de leeshoek staan verschillende boeken en bijbehorende DVD’s met rijmpjes en versjes zodat de kinderen ze zelf ook kunnen afluisteren. Het boek waar de leidster/leerkracht regelmatig gedichtjes uithaalt en – ook in Tussendoortjes uit voorleest moet erbij liggen, zodat de kinderen kunnen ‘meelezen’. In de hoek zijn een aantal poppen en poppenstoeltjes die samen het het luisterend publiek kunnen zijn.
68
Computerprogramma’s/Letters in Beweging Bij dit streefdoel kunnen veel computerprogramma’s worden gebruikt. Allereerst natuurlijk de Cd-rom’s van prentenboeken die op rijm zijn. “Nijntje en opa en oma Pluis” is zo’n prentenboek. Het is mogelijk om – als het boek wordt voorgelezen - het rijmwoord uit te zetten zodat de kinderen dat woord zelf kunnen aanvullen. In het boek “Werken aan taalbewustzijn”15 van Margareth van Kleef en Marieke Thomesen (Expertise Centrum Nederlands) worden de volgende computerprogramma’s genoemd: Hieperdepiep, ik lees (VNU, groep 3) Leescircus (Meulenhof Educatief, groep 2 en 3) Letterpret (Malmberg, groep 1 tot en met 4) Schatkist met de muis ( (Zwijsen, groep 1 en 2) Spelen met maan, roos, vis (Zwijsen, groep 2 en 3) Een heel bijzonder programma is ‘Letters in beweging. Op de site van Bereslim staat een demo van dit programma.: http://web.bereslim.nl/bereslim/letters-in-beweging/demo-letters-in-beweging.html Het programma is zeer onderozcht door professor Bus van Universiteit Leiden.15a Het programma gebruikt de naam van het kind als uitgangspunt voor auditieve analyse en synthese. Belangrijk is wel dat dit programma vooral van betekenis kan zijn voor kinderfen met aandachtsproblemen. ‘ en dus kinderen met taalproblemen veel minder ‘helpt’.
Een eigen rijmpjes- en versjesschrift voor elk kind Omdat het zo belangrijk is dat de rijmpjes en gedichtjes veel worden voorgelezen zou het mooi zijn als ook ouders daaraan mee doen. Daarom krijgt elk kind een eigen rijmpjes en versjesschrift dat het mee naar huis mag nemen als er weer een nieuw rijmpje is geïntroduceerd. Daarnaast is er één rijmpjes en versjesschrift dat op school (in de taal/leeshoek) blijft. Zodat peer-tutors of andere volwassenen gemakkelijk kunnen zien welke rijmpjes en versjes in elk geval bij alle kinderen bekend zijn.
Namen
De naam van de kinderen blijkt vaak een eerste onderzoek naar klank/letteranayse te zijn. Kinderen herkennen de eerste letter van hun naam al snel tussen andere letters. En kunnen ook al snel dezelfde klank herkennen. De eigen naam is ook vaak het eerste wat kinderen willen (leren) schrijven. Daarom is het belangrijk om spelletjes te doen met de namen van de kinderen . Ook het zetten van de naam op het werk is belangrijk, want zo kunnen kinderen spelenderwijs wennen aan schriftelijk taalgebruik De spelletjes met beginklanken van namen is geliefd bij de kleuters. Wanneeer de kinderen een eigen Individueel Tekstenboek krijgen staat de naam van het kind heel duidelijk op de voorkant zodat de kinderen hun eigen boek gemakkelijk kunnen vinden/herkennen.
69
Indivueel Tekstenboek
In het Individueel Tekstenboek worden tekeningen van kinderen gekopeld aan een tekst die daarbij hoort. Het kind maakt de tekening en de leerkracht schrijft de tekst die het kind dicteert. De teksten worden regelmatig terug gelezen en daarna terug ‘gepuzzeld’. Daarna worden van de losse woorden nieuwe teksten gemaakt. Zo leren kinderen dat een tekst uit losse woorden bestaat en tegelijk dat je de worden globaal kunt herkennen. Nadat het principe van nieuwe teksten maken van ouder woorden wordt begrepen kunnen lossen letters/klanken worden geleerd. Zo kan elk kind op zijn eigen niveau en met eigen teksten het aanvankelijk lezen onder de knie krijgen en uitbouwen. Het Individueel Tekstenboek is daarmee een goede werkwijze voor kinderen van Groepsplan 2 en voor Groepsplan 3. Juist omdat deze didactiek zo individueel gericht is. Het Individuele Tekstenboek is onderdeel van de z.g. Waterfietsmethode. Deze didactiek voor begrijpend lezen en schrijven staat uitgebreider beschreven in hoofdstuk 10 en op de website van Het Spelend Streefsysteem.
De taal/leeshoek
Tot slot: Hoe moet de taal/leeshoek eruit zien zodat de kinderen zelf ontdekkingen kunnen doen m.b.t. streefdoel 8. In de taal/leeshoek kunnen gehoorkokers een plaatsje vinden, klank/rijmspelletjes, Luistervink, Moet Je Luisteren
Er zijn ook
gezelschapsspelen die op rijm en klank zijn gericht. Bijvoorbeeld rijmlotto en het Maan. Roos-Vis-Ri-RaRijmspel. Een luisteractiviteit die de kinderen altijd heel leuk vinden is verhaaltjes beluisteren op DVD en erbij tekenen. “Peter en de Wolf” bijvoorbeeld. Zo kan een integratie ontstaan tussen dit streefdoel 8 en streefdoel 10: Beeldverhaal. Vanwege de rol die de computer speelt zou het mooi zijn om een aparte aalcomputer te hebben die in de taal/leeshoek staat. En - zoals al gezegd-: bij streefdoel 8 hoort ook een ABC-muur of liever: ABC-zak. Dat is een schoenenzak waarop de klanken staan afgebeeld. In de zakken zitten voorwerpen en/of woorden die met de corresponderende klank beginnen. Bij de woorden zijn plaatjes of pictogrammen getekend. De kinderen kunnen de woorden gebruiken bij het zelf-produceren van teksten.
70
In de taal/leeshoek ligt ook het Rijmpjes en versjesboek waaruit de leerkracht rijmpjes en versjes hebben gehaald die zijn/worden aangeleerd (ongeveer 20 per jaar). Sommige leerkrachten leggen een boek aan van de rijmpjes en versjes die worden aangeleerd bij de thema’s. Kinderen kunnen bij de rijmpjes en versjes tekenen. Ze lezen de rijmpjes en versjes voor aan het poppenpubliek dat in de taal/leeshoek aanwezig is.
Remedie. Groepsplan 2 Leesproblemen nog niet te constateren maar toch … Leesproblemen zijn in de groepen 1 en 2 nog niet te voorspellen. Op zijn vroegste pas eind groep 3 kan dyslexie worden vastgesteld. Maar pas nadat de problemen hardnekkig zijn gebleken. En dat betekent dat er al veel aandacht ( blijkend uit in extra leertijd en instructietijd) aan het kind in kwestie is gegeven. Dus dat betekent dat al in een vroeg stadium de lees/schrijfontwikkeling moet worden gevolgd en dat er (eventueel) actie moet worden ondernomen.14aa Niet wachten op de screening oudste kleuters14a. In het protocol leesproblemen en dyslexie groep 1 en 2 wordt de screening vermeld die Anneke Smits en Marijke Visser hebben ontwikkeld. De screening is bedoeld voor januari groep 2. In die screening worden 8 aspecten opgenomen: 1. Letters benoemen 2. Kleurentoets 3. Auditieve analyse 4. Auditieve synthese 5. Invented spelling 6. Voorgeschiedenis logopedie 7. Voorgeschiedenis erfelijkheid 8. Oordeel leerkracht. De normering van deze screening is helaas weinig wetenschappelijk verantwoord. Maar vooral de remedieringvoorstellen laten veel te wensen over. Het komt neer op de interventie: spelenderwijs oefenen. En dat is des te opmerkelijker omdat er een heel goede publicatie is van dezelfde schrijfster, waarin ze pleit voor het optimaliseren van invented spelling met de risicokleuters.14b Deze remediering staat bekend onder de noemer: De voorschotbenadering. Ook in Het Spelend Streefsysteem is de voorschotbenadering gebaseerd op hetzelfde wetenschappelijk onderzoek. Terug naar de screening: Zeker is dat januari groep 2 veel te laat is voor signalering.
71
In Het Spelend Streefsysteem zijn de risicokleuters la veel eerder gesignaleerd via het volgsysteem. Ongerust: onvoldoende beheersing van het Nederlands Wanneer kinderen blijk geven de taak die bij dit streefdoel hoort niet of nauwelijks te beheersen hoeft de oorzaak nog niet te liggen in een vertraagde taal/spraakontwikkeling. Het kan zijn dat het kind zijn eigen moedertaal goed beheerst, maar het Nederlands (nog) onvoldoende machtig is. Wanneer dat laatste het geval is is remediering inhoudelijk niet moeilijk. Wel tijdrovend want deze kinderen hebben veel baat bij woordenschatontwikkeling. In de vele remedieringsprogramma's die op wetenschappelijk onderzoek zijn gebaseerd wordt altijd uitgegaan van (geanimeerde) prentenboeken omdat deze bij woordenschatontwikkeling van essentieel belang zijn. De computer kan helpen aan meer tijd bij instructie en herhaling.14 aaa 14 aaaa ) Een website met veel geanimeerde prentenboeken is Bereslim. De geanimeerde boeken heten n Levende Boeken en de website voorziet in een uitleg over het gebruik en abonnement op dit computerprogramma. Omdat het werken met prentenboeken in het volgende hoofdstuk uitgebreid aan bod komt is dit stukje - heel belangrijke - remediering hier in dit hoofdstuk beperkt. Ongerust: erfelijkheid Dyslexie is vaak een familieaangelegenheid. Kinderen van ouders die dyslexie hebben lopen de kans dat ook te ontwikkelen. Je kunt het al snel zien als je de taal/spraakontwikkeling vanaf de geboorte kunt volgen. Kinderen die dyslexie ontwikkelen spreken vaak laat en slecht en laten ook op andere taalgebieden hiaten zien. Jammer genoeg zijn de logopedisten op vele scholen verdwenen want zij kunnen goed werk doen m.b.t. preventie. Het zou goed zijn als basisscholen bij de inschrijving van kinderen vragen naar dyslexie. Die risicokinderen moeten heel nauwlettend worden gevolgd en er moet in kaart gebracht worden waar het probleem precies ligt: taalgeheugen, woordenschat, klankonderscheiding? Ongerust: (taal)geheugen In de screening van Anneke Smits moeten de oudste kleuters gekleurde bolletjes benoemen. Deze test heeft niet met kleurkennis te maken maar alles met het taalgeheugen. De kleuters moeten de kleuren snel en zonder nadenken kunnen benoemen. Omdat het kleuren benoemen bij peuters en jongste kleuters nog niet betrouwbaar is werd in Het Spelend Streefsysteem gekozen voor de rijmpjes en versjes. Kinderen die (al jong) blijk geven vaak voorgelezen/gespeelde rijmpjes en versjes niet te kunnen onthouden, moeten de opvoeder ongerust maken. Het kan natuurlijk dat er iets is met het gehoor van het kind. Dat moet eerst worden nagegaan. Is op dat punt alles oké dan kan aan de taalontwikkeling worden gewerkt. Als de spelontwikkeling (spelkwaliteit, spelgerichtheid en het sociaal-emotioneel spel) 'normaal' verloopt kan de remediëring daarbij aansluiten. Is de spelontwikkeling ook verontrustend dan is het goed dat aspect eerst aan te pakken. In het boek “Kleuters mogen blijven en hun juffen ook”’16 geschreven door Aly Liefhebber staat een verhaal waarin de leerkracht een kind dat nauwelijks en slecht spreekt een vingerpoppenkastje aanbiedt. Citaat: Ik ga op de grond tegenover Stefan zitten met het theatertje op een krukje voor me. Ik speel een verhaal met twee kinderen en een muis. Ademloos volgt hij het spel en reageert op vragen van de poppetjes en schaterlacht
72
als de muis de poppetjes achterna rent. Hij slaakt een zucht als het is afgelopen en zegt: 'Nog een keer'. Ik besluit op zijn verzoek in te gaan, maar haal eerst de bandrecorder even om het verhaal op te nemen. Als zijn
moeder hem om twaalf uur op komt halen roept hij enthousiast: 'Mijn juf vertelt met poppies'. (Einde citaat)
Remedie taalgeheugen: veel herhaling. Dat herhaling belangrijk is voor de taalontwikkeling realiseert ook Aly Liefhebber17 zich als ze Stefans moeder spreekt. Die haalt hem om 12 uur af, net nadat juf Aly twee maal een spel in het vingerpoppenkastje met hem heeft gespeeld. Citaat: ‘ Ik informeer of zijn moeder in het bezit is van een bandrecorder en als die vraag bevestigend beantwoord wordt, stel ik haar voor het bandje met het verhaald thuis voor Stefan af te draaien. De poppetjes en de muisjes gaan ook mee logeren zodat hij die eventueel bij het verhaal kan gebruiken. Het blijkt een schot in de roos te zijn. Stefan laat het verhaal aan elk familielid apart horen. De poppetjes en de muis gebruikt hij er niet bij. Die gaan ’s avonds als knuffels mee naar bed. De belangstelling blijft drie dagen. Dan neemt hij alles weer mee naar school. Omdat hij het leuk vindt speel ik zo nog zes verhalen die hij – net als de eerste – op de band mee naar huis neemt. Na een aantal maanden ga ik over op prentenboeken en geef die samen met de band mee naar huis waar hij zelf de band mag bedienen en mag gebruiken zo vaak als hij wil. (Einde citaat)
Bij het plannen van het Groepsplan of het handelingsplan is het beter uit te gaan van vijf minuten per dag dan van een half uur per week. Want het is juist de herhaling die hier veel goed doet. Veel herhaling via spel In het voorbeeld van juf Aly Liefhebber wordt duidelijk dat spel en spelontwikkeling de basis is van dit handelingsplan. Dat is belangrijk. Spel is uitgangspunt. De rijmpjes en versjes moeten spelmogelijkheden bevatten zodat de taal op natuurlijke wijze is ingepast. Dat wordt moeilijker naarmate de ontwikkeling van het taalbewustzijn verder gaat. Hoe handel je b.v. bij kinderen die geen o van een a kunnen onderscheiden? Door bijvoorbeeld in geliefd bouwhoekspel twee torenflats te bouwen: de o-flat en de a-flat. Naast herhaling is de remedie dus SPELEN en DOEN Alle kinderen tekenen zichzelf en schrijven daarbij in welke flat ze willen wonen. Het kind in kwestie legt de tekeningen in de goede flat. Zie ook de tussendoortjes zoals die in dit hoofdstuk zijn beschreven. Herhaling: ouders doen mee Omdat herhaling zo belangrijk is ligt het voor de hand de ouders te vragen mee te doen. Als zij weten welke rijmpjes en versjes op school worden gedaan kunnen ze daarbij aansluiten. Goede instructie is natuurlijk nodig: het gaat om het plezier in spel en taal. De kinderen worden niet geprest om op te zeggen maar uitgenodigd om mee te doen. Dan komt het meezeggen later aan bod. Spelletjes zoals: “Ik het eerste stuk, dan jij, nu ik weer" vinden bijna alle kinderen leuk. Het is gewenst eerst gedichtjes te nemen waarin de interactie kind/volwassene een belangrijk element is. Wanneer daarna moeilijker gedichtjes volgen, worden de oude toch ook steeds herhaald. Via het rijmpjes-en versjesschrift van het kind is het gemakkelijk om de ouders in te schakelen. Herhaling: de computer
Voor de herhaling is de computer natuurlijk erg geschikt. Voor kinderen die van computerspel houden kunnen ze een goede aanmoediging zijn. Herhaling: peer-tutoring.
73
Juist omdat de herhaling hier zo belangrijk is kunnen de oudere kinderen heel goed meehelpen om de jongere kinderen regelmatig voor te lezen. Wel is het noodzakelijk de tutors goede instructie te geven en te begeleiden.
Ongerust: klankonderscheiding Wanneer blijkt dat kinderen in groep 2 – ondanks de vele herhaling en de rijke leeromgeving m.b.t. taal - niet kunnen rijmen (eindrijm/beginrijm) en geen woord in afzonderlijke klanken kunnen verdelen, moet de leerkracht zich ongerust maken. Niet voor niets zijn deze activiteiten in het volgsysteem opgenomen. De remedieringsactiviteiten op dit punt verschillen niet veel met 'gewone' activiteiten die in de groep plaats vinden. Uit heel veel onderzoek is gebleken dat probleemkinderen baat hebben bij meer instructietijd en dat die instructie juist hetzelfde moet zijn als die welke de ‘gewone’ kinderen ook krijgen. Daarom hoeft dit stukje ‘remedie’ niet erg lang te zijn. Het is belangrijk kinderen en zeker ‘probleem’-kinderen te motiveren voor het taalspel. Dat zal het moeilijkste zijn. Want veel leerkrachten – met name uit kansscholen - melden dat hun kleuters niet geïnteresseerd zijn in activiteiten die met taalbewustzijn en alfabetisch principe te maken hebben. Vaak leggen leerkrachten zich bij deze desinteresse neer onder het motto: ‘De kinderen zijn nog niet aan lezen toe’. In de Voorschotbenadering van Het Spelend Streefsysteem wordt aangegeven hoe deze kinderen benaderd moeten worden. Deze Voorschotbenadering wordt straks kort beschreven en staat uitgebreid in de 10e nieuwsbrief van Het Spelend Streefsysteem: Themanummer De Voorschotbenadering.18 Ongerust: weinig letterkennis Letterkennis is een goede voorspeller m.b.t. het latere lezen. Maar je kunt het niet omkeren. Want programma’s met lettertrainig in de groepen 1 en 2 zijn niet effectief gebleken. Daarom wordt in Het Spelend Streefsysteem gebruik gemaakt van een veelbelovend interventieprogramma dat – net als het programma van mevrouw Smits 19- is gebaseerd op het initiëren van invented spelling. In de voorschotbenadering van Het Spelend Streefsysteem is dit interventieprogramma geïntegreerd. Ongerust: weinig belangstelling Er zijn kinderen die misschien geen taalproblemen hebben , maar veel meer belangstelling tonen voor andere activiteiten . Ook zij doen mee met beginnende geletterdheid waarbij de leerkracht probeert aan te sluiten bij wat hen intrigeert. Ongerust: aandachtsproblemen Er zijn ook kinderen die lijken taalproblemen te hebben, maar die een op een ( directe relatie kind/leerkracht) het wel goed blijken te doen. Voor deze kinderen is het progframma ‘Letters in beweging’een goede remedie.19a
De voorschotbenadering Wanneer – ondanks een (klassikale) uitdagende leeromgeving m.b.t. ontluikende geletterdheid kinderen geen belangstelling hebben voor talige activiteiten (b.v. zelf een gedichtje maken) en letters is het belangrijk dat de leerkracht probeert die belangstelling te wekken.
74
De Voorschotbenadering18 van Het Spelend Streefsysteem is op die doelstelling gericht. In het kort komt de voorschotbenadering erop neer dat: 1. Er voor alle kinderen (Groepsplan 1) een goed en modern aanbod is m.b.t. beginnende geletterdheid 2. Dat wil zeggen dat er veel aandacht is voor ‘spontaan’ lezen (invented reading) en voor spontaan schrijven (invented spelling) binnen een functionele en/of betekenisvolle context. 3. Alle kinderen meedoen m.b.t. aanbod en verwerking ( ook de risicokinderen) 4. Dat de risicokinderen veiligheid ervaren m.b.t. vaardigheden die voor hen (nog) moeilijk zijn en daarin ook extra instructie en ondersteuning ontvangen van de leerkracht.
Groepsplan 3
Het ligt voor de hand: kinderen die geen moeite hebben met de doelstellingen van dit streefdoel kunnen al (een beetje) lezen en schrijven. Prentenboeken zullen zij niet meer willen ‘nep’lezen, maar ze zullen de werkelijke tekst willen reproduceren. En dat geldt ook voor de briefjes die zij schrijven. Wanneer er een tolerante sfeer heerst en opzichte van invented reading en spelling zullen de eisen die deze kinderen aan zichzelf stellen binnen de perken blijven en zullen de kinderen zelf de zone van naaste ontwikkeling opzoeken. De leerkracht kan dan helpen/voordoen als de kinderen daarom vragen. Structureel verder gaan met het aanbieden van technische leesactiviteiten die eigenlijk pas in groep 3 thuis horen is niet echt een optie. Natuurlijk kunnen er leesboekjes van/uit groep 3worden aangeboden, maar die worden – na klassikale introductie- vrijblijvend in de taal/leeshoek gelegd. Beter is het zorgen voor uitdagende opdachten – behorend bij het thema- die deze kinderen aanmoedigen tot het bedenken van creatieve oplossingen. Zo komt in het boek ‘De koning en zijn schat’het woord schat heel vaak voor. De kinderen kunnen worden uitgedaagd om te tellen hoeveel keer dat woord wel niet in het boek staat. Vaak liggen uitdagende opdrachten in het vlak van spontaan schrijven ( invented spelling) Bijvoorbeeld bij het boek ‘De koning en zijn schat’ vertelt de leerkracht dat – op een dag- de Koning niet thuis was toen ij zijn schat een kusje moest geven. Daarom had hij een briefje geschreven. En onder het kussen van zijn schat gelegd. En op dat briefje staat een kruisje. Dat is het gemakkelijkste teken voor en kusje. Twee kruisjes betekenen 2 kusjes. Kinderen uit Groepsplan 3 kunnen dan een ‘echt’ briefje schrijven voor het prinsesje. En misschien ook wel een naam voor haar bedenken. Kortom: er zitten in elk prentenboek mogelijkheden genoeg voor uitdagende opdrachten, waarbij de leerkracht deze kinderen –individueel- kan uitdagen. Individueel tekstenboek/groepstekst/groepsboek De leerkracht kan samen met de kinderen van groepsplan 3 een groepstekst maken,, een individuele tekst en/of een groepsboek. Deze drie activiteiten worden beschreven in hoofdstuk 10 onder het kopje De Waterfietsmethode.
75
Noten. 1
Leesstoornissen: verschijningsvormen, samenhangen, oorzaken. J.J. Dumont. In: Het Leesproces. Red:A.J.W.M. Thomassen e.a. Swets en Zeitlinger 1984. 1a Woordenschatontwikkeling in het basisonderwijs. Helge Bonset en Mariette Hoogeveen. SLO, juni 2010 1c Nieuwe streeflijst woordenschat zesjarigen.A. Schaerlaekens e.a. Swets en Zeitlinger 1999. 1b Woordenschat en effect op aalonderwijs aan allochtone kinderen. R.Appel en A.Vermeer. Tilburg University Press 1997 1d Taaltoets alle kinderen. L.Verhoeven en A.Vermeer. Cito 2001 2 Tussendoelen beginnende geletterdheid. Een leerlijn tot en met groep 3. Ludo Verhoeven en Cor Aarnoutse. Expertisecentrum Nederlands 1999 3 Protocol leesproblemen en dyslexie. Hanneke Wentink en Ludo Verhoeven. Expertisecentrum Nederlands 2001 4 Leesproblemen en instructiemethoden. A.G.Bus. Swets en Zeitlinger. Lisse 1984 5 Two more miles tot go. Prof.dr. Adriana Bus, rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar 6 Leesproblemen en instructiemethoden. A.G.Bus. Swets en Zeitlinger. Lisse 1984 6 Onderkenning en aanpak van leesproblemen en dyslexie. Ludo Verhoeven en Hanneke Wentink. Grant 2008 6a The spelling connection. Integrated reading, whriting and spelling. Ronald R.Cramer. Guilford Publications. 1998 6 Zie boven 7a Protocol leesproblemen en dyslexie. Hanneke Wentink, Ludo Verhoeven en Maud van Druenen. Expertise Centrum Nederlands 2010. 7 Handstandjes. Hannie Capteyn-Caron. Intro Baarn 2004 8 Taaleducatie met versjes en gedichten. Henk Hansma/Monique Hansma. HB uitgevers 2002 9 Taal leren op eigen kracht. Suzanne van Norden. Van Gorcum 2004 10 Het huis lijkt wel een schip. Jaques Vos. Handleiding voor poëzieonderwijs op de basisschool. Bekadidact 1996. 11 Werken aan tussendoelen beginnende geletterdheid. Expertisecentrum Nederlands. KUN 2001 12 Jonge kinderen leren rekenen. Tussendoelen Annex Leerlijnen hele getallen. Wolters Noordhoff 1999 12a Poppenintegratie. Henny Lamme 2012. Website Het Spelend Streefsysteem. 12b De introductie van Heppie. Henny Lamme 2012. Website Het Spelend Streefsysteem 13 Werken aan taalbewustzijn. Margareth van Kleef en Marieke Thomesen.. Expertisecentrum Nederlands 2002 14 Lezen moet je doen. Trijntje deWit-Gosker, SLO 1987 15 Werken aan taalbewustzijn. Margareth van Kleef en Marieke Thomesen.. Expertisecentrum Nederlands 2002 15a Online training voor kleuters. Adriana Bus en Cornelia Kegel. Het Jonge Kind februari 2013. 14aa Een ultimate make-over. Vernieuwde protocollen leesproblemen en dyslexie. Anaj van Schijndel. Het Jonge Kind april 2012. 14a Signalering ontwikkeling beginnende geletterdheid. Protocol leesproblemen en dyslexie. Hanneke Wentink, Ludo Verhoeven en Maud van Druenen. Expertise Centrum Nederlands 2010. 14b Risicokleuters helpen Lezen en spellen. A.E.H. Smits.Tijdschrift voor remedial teaching. 2000/3 14 aaa ICT-ondersteuning van de woordenschat van allochtone kleuters. E. Segers , L. Verhoeven e.a. Pedagogische Studienen jrg 78 nr. 5 2006 14 aaaa Een witte is een poes, een zwarte een kat. Adriana Bus en Maria de Jong. Het Jonge Kind mei 2007. 16 Kleuters mogen blijven en hun juffen ook. Aly Liefhebber-Elgersma en Ad Bok. Ethelger Enkhuizen 1992. 17 Kleuters mogen blijven en hun juffen ook. Aly Liefhebber-Elgersma en Ad Bok. Ethelger Enkhuizen 1992 18 nieuwsbrief: Spelend Streven 10: Themanummer De Voorschotbenadering. Henny Lamme 2010. Website Het Spelend Streefsysteem.. 19 Risicokleuters helpen Lezen en Spellen. A.E.H. Smits. Tijdschrift voor Remedial Teaching 2000/3 19a Online training voor kleuters. Adriana Bus en Cornelia Kegel . Het Jonge Kind februari 2013 18 Nieuwsbrief: Spelend Streven 10: Themanummer De Voorschotbenadering. Henny Lamme 2010. Website Het Spelend Streefsysteem.
76