FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
STRAFVERZWARING VAN HOMOFOOB GEWELD: PERCEPTIEONDERZOEK.
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door 00905123 Darragas Arlena Academiejaar 2012-2013
Promotor : Prof. dr. Gert Vermeulen
Commissarissen : Yasmin Van Damme Ben Heylen
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen Ondergetekende, Darragas Arlena 00905123 geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-‐promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 13 mei 2013 Handtekening: Darragas Arlena
I
Woord vooraf Deze masterproef kwam tot stand in het kader van het behalen van het diploma Master in de criminologische wetenschappen. Aan een langdurig werk zoals een masterproef, werk je natuurlijk niet alleen. Het uiteindelijke werkstuk is een resultaat van boeiende interacties met een aantal enthousiaste personen. Zonder deze medewerking en oprechte interesse zou ik niet in mijn opzet kunnen slagen. Alvorens te starten met de uiteenzetting van dit onderwerp, wil ik daarom eerst een woordje van dank richten tot een aantal mensen wiens tijd en energie eveneens in deze masterproef verwerkt zit. Eerst en vooral wil ik natuurlijk mijn respondenten ontzettend hard bedanken voor de tijd die ze allen hebben vrijgemaakt en voor de boeiende gesprekken die deze tijd hebben opgeleverd. Zonder hun ervaring en kennis zou dit onderzoek uiteraard gedoemd zijn om te falen. Dus heel erg bedankt aan Ingrid Aendenboom, André Simons, Nicolas Simoens, Geert Merchiers, Kaj Poelman, Piet De Bruyn, Jan Roegiers, Liesbeth Hermans, Maarten Seynaeve, Bruno De Lille en Stefaan Van Hecke. Daarnaast wil ik ook twee mensen bedanken die de tijd hebben vrijgemaakt om meer richting te geven aan dit onderzoek door middel van hun deskundigheid: Elisabeth Meuleman en Alexandra Timmer. Verder wil ik uiteraard ook nog een aantal personen bedanken die mij voor dit onderzoek naar bovenstaande respondenten hebben doorverwezen: Eva Brems, Heleen van Pelt, Katia Van den Broucke, Sam Voeten, Liesbeth Coninx, Ellen Slegers, Karen Van Herck, Frederik Pas en Iris Strouven. Vervolgens wil ik een woordje van dank richten tot mijn promotor Prof. Dr. Gert Vermeulen voor het enthousiasme en het vertrouwen in het onderwerp. Toen deze masterproef zich nog in zijn beginfase bevond, werd deze door zijn ervaring meer in de goede richting gestuurd. Aansluitend dien ik zeker Yasmin Van Damme te bedanken voor de tijd die ze vrijmaakte om mijn praktische vragen te beantwoorden en om een aantal sturende tips mee te geven om deze masterproef tot een goed einde te brengen. Ten slotte dank ik enkele personen met wie ik samen over deze masterproef kon reflecteren en op wie ik kon terugvallen tijdens moeilijke momenten. Sharon, bedankt voor alle wijze II
raad en voor het deskundig herlezen en verbeteren van deze masterproef. Eveneens wil ik uiteraard mijn ouders bedanken voor de steun doorheen deze masterproef en doorheen de globale vierjarige opleiding aan de Universiteit Gent.
III
Inhoudstafel WOORD VOORAF
II
INHOUDSTAFEL
IV
INLEIDING
1
1. 2. 3. 3.1 3.2 4. 5. 6.
1 2 3 3 3 4 5 5
PROBLEEMSTELLING ONDERZOEKSVRAGEN RELEVANTIE DE THEORETISCHE RELEVANTIE DE PRAKTISCHE RELEVANTIE DOELSTELLING METHODE OVERZICHT
DEEL 1 THEORETISCHE OMKADERING HOOFDSTUK 1 KERNBEGRIPPEN 1.1 STRAFVERZWARING 1.2 HOMO EN HOLEBI 1.3 TRANSGENDER 1.4 HAATMISDRIJVEN EN HATE CRIME 1.5 NOODZAKELIJK 1.6 PERCEPTIEONDERZOEK 1.7 SECUNDAIRE VICTIMISERING 1.8 ALLOCHTOON 1.9 STEEKVLAMPOLITIEK 1.10 STRAFPOPULISME HOOFDSTUK 2 STRAFVERZWARING VAN HOMOFOOB GEWELD 2.1 STRAFVERZWARING 2.2 HOMOFOOB GEWELD 2.3 CONCLUSIE HOOFDSTUK 3 FUNCTIES VAN HET STRAFRECHT 3.1 INLEIDING 3.2 VERGELDING 3.3 AFSCHRIKKING 3.4 SYMBOLISCHE WERKING 3.5 ABOLITIONISME 3.6 PARADOXALE EFFECTEN 3.7 CONCLUSIE HOOFDSTUK 4 STRIJD VAN HOLEBI’S 4.1 HOLEBI-‐RECHTEN 4.2 NOG STEEDS EEN STRIJD 4.3 MENSENRECHTENHOF 4.4 VOORBEELD: IERLAND 4.5 CONCLUSIE HOOFDSTUK 5 NIEUWE DISCRIMINATIE 5.1 SECUNDAIRE VICTIMISERING 5.2 OMGEKEERDE DISCRIMINATIE. 5.3 CONCLUSIE HOOFDSTUK 6 FOCUSVERSCHUIVING NAAR ALLOCHTONEN 6.1 ALLOCHTONEN VERANTWOORDELIJK VOOR HOMOFOOB GEWELD?
8 8 8 8 8 9 10 10 11 11 11 12 13 13 17 19 21 21 22 27 36 37 38 40 41 41 42 42 43 44 45 45 46 49 50 50
IV
6.2 DADERPROFIEL 6.3 COMPROMIS 6.4 CONCLUSIE HOOFDSTUK 7 STEEKVLAMPOLITIEK EN STRAFPOPULISME 7.1 STEEKVLAMPOLITIEK 7.2 ‘PUNITIVE TURN’ 7.3 STRAFPOPULISME 7.4 CONCLUSIE HOOFDSTUK 8 EENHEID VAN HET STRAFRECHT 8.1 WAAR LIGT DE CONCRETE GRENS VAN DE STRAFVERZWARING? 8.2 WORDT HET STRAFRECHT NIET ENORM ONDUIDELIJK EN LOG? 8.3 CONCLUSIE HOOFDSTUK 9 REGISTRATIE 9.1 HET BELANG VAN REGISTRATIE 9.2 POLITIEDIENSTEN 9.3 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING 9.4 CONCLUSIE HOOFDSTUK 10 METHODE 10.1 ONDERZOEKSSTRATEGIEËN 10.2 TYPE ONDERZOEKSMATERIAAL EN BIJHORENDE DATABRONNEN 10.3 ONDERZOEKSTECHNIEKEN 10.4 EMPIRISCH ONDERZOEK 10.5 CONCLUSIE
50 52 52 53 53 53 54 55 56 56 56 60 62 62 64 66 67 69 69 70 73 74 78
DEEL 2 EMPIRISCH ONDERZOEK
79
HOOFDSTUK 11 JURIDISCH VERSUS MAATSCHAPPELIJK HOOFDSTUK 12 HET DOEL VAN DE STRAFVERZWARING 12.1 VERGELDING 12.2 AFSCHRIKKENDE WERKING 12.3 SYMBOLISCHE WERKING 12.4 TOTAALPAKKET 12.5 CONCLUSIE HOOFDSTUK 13 NIEUWE DISCRIMINATIE 13.1 JURIDISCH 13.2 MAATSCHAPPELIJK 13.3 CONCLUSIE HOOFDSTUK 14 FOCUSVERSCHUIVING NAAR ALLOCHTONEN 14.1 GEBREK AAN ONDERZOEK 14.2 DADERPROFIEL 14.3 MINDERHEIDSGROEPEN 14.4 HOLEBIDEBAT 14.5 CONCLUSIE HOOFDSTUK 15 STEEKVLAMPOLITIEK EN STRAFPOPULISME 15.1 STEEKVLAMPOLITIEK 15.2 STRAFPOPULISME 15.3 CONCLUSIE HOOFDSTUK 16 EENHEID VAN HET STRAFRECHT 16.1 WAAR LIGT DE GRENS VAN DE STRAFVERZWARING? 16.2 WORDT HET STRAFRECHT NIET ENORM ONDUIDELIJK EN LOG? 16.3 CONCLUSIE HOOFDSTUK 17 REGISTRATIE 17.1 ONDERRAPPORTERING 17.2 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING
79 80 80 84 87 92 92 94 94 97 101 103 103 104 107 107 108 109 109 113 114 115 115 115 123 126 126 128
V
17.3 RICHTLIJNEN 17.4 CONCLUSIE HOOFDSTUK 18 ANDERE OPVALLENDE ELEMENTEN 18.1 EXTRA OVERLEG 18.2 GESLACHTSVERANDERING 18.3 ZINLOOS GEWELD 18.4 GEBREK AAN ONDERZOEK 18.5 CONCLUSIE
129 131 134 134 135 139 141 143
DEEL 3 CONCLUSIE
146
HOOFDSTUK 19 WAS DE STRAFVERZWARING NODIG?
146
BIBLIOGRAFIE
152
BIJLAGE
I
WET TOT WIJZIGING VAN ARTIKEL 405QUATER VAN HET STRAFWETBOEK EN ARTIKEL 2 VAN DE WET VAN 4 OKTOBER 1867 OP DE VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN I
VI
Inleiding
1.
Probleemstelling
Dit thema spookte al enige tijd door mijn hoofd vooraleer er een keuze voor een onderwerp van de masterproef gemaakt moest worden. De toenemende media-aandacht wekte al snel mijn interesse. Er zijn heel wat factoren aan de strafverzwaring van homofoob geweld die er voor zorgen dat het hele gebeuren een zeer complex gegeven wordt. Onze huidige minister van Justitie, Annemie Turtelboom, doet duidelijk haar best om tegemoet te komen aan alle eisen. Zo pleegde ze onder meer overleg met holebigroepen (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) wiens stemmen bij deze problematiek ongetwijfeld gehoord moeten worden. Toch ben ik van mening dat er wat langer stilgestaan moet worden bij deze nieuwe strafwet. Niet alleen de strafverzwaring van homofoob geweld doet de wenkbrauwen fronsen, maar tevens andere strafverzwaringen zoals deze van geweld tegenover politie en bejaarden. Het is duidelijk dat deze grotendeels allen dezelfde discussies doen oplaaien. Voor deze masterproef heb ik echter gekozen om slechts één fragment van deze strafverzwaring in de diepte te onderzoeken. Elk hebben ze namelijk hun eigen elementen en eigen voor- en tegenkantingen, wat dit onderzoek te ver en te breed zou leiden. De keuze viel snel op de strafverzwaring van homofoob geweld om de eenvoudige reden dat dit de strafverzwaring is die uitgebreid media-aandacht krijgt en bovendien toch wel de grote voortrekker is van de algemene hedendaagse discussies. De probleemstelling die ik als gevolg graag naar voren schuif, luidt: Is die strafverzwaring van homofoob geweld eigenlijk wel nodig? Hoewel op het eerste zicht een negatieve ondertoon uit deze vraagstelling lijkt voort te vloeien, moet reeds duidelijk benadrukt worden dat deze vraag in geen enkele zin een gevolg is van een negatieve visie over de strafverzwaring. Deze masterproef betreft daarentegen een diepgaande analyse van de diverse discussiepunten van de strafverzwaring van homofoob geweld en de bijhorende opinies van diverse belanghebbende partijen, waardoor we uiteindelijk met een kritische blik naar de strafverzwaring zullen kijken.
1
2.
Onderzoeksvragen
Vanuit de gegeven probleemstelling rijzen vervolgens een aantal elementen onoverkomelijk naar boven. Deze discussieonderwerpen vormen als gevolg de volgende nadere onderzoeksvragen van deze masterproef: 1) Wat is het feitelijke doel van de strafverzwaring van homofoob geweld? Is er een symbolisch doel? Vormt specifieke en/of algemene afschrikking een doel? En kan dat doel bereikt worden? 2) Zorgt deze strafverzwaring van homofoob geweld voor een nieuwe discriminatie of een gevoel van secundaire victimisering? 3) Vindt er tegenwoordig een focusverschuiving naar allochtonen plaats? Draagt deze strafverzwaring daartoe bij? 4) Vormt de strafverzwaring van homofoob geweld een onderdeel van steekvlampolitiek? Is er soms sprake van strafpopulisme? 5) Waar ligt de concrete grens van de strafverzwaring van homofoob geweld? Wordt het strafrecht niet enorm onduidelijk en log door deze specifieke wetgeving? 6) Wat betekent deze strafverzwaring voor de registratie van homofoob geweld? En wat betekent dit voor politiediensten, magistraten en het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding in het bijzonder? De onderzoeksvragen zijn voornamelijk gericht op het beschrijven van de criminologisch relevante fenomenen. Daarnaast zal getracht worden om de probleemstelling in kaart te brengen en hebben de onderzoeksvragen als gevolg een meer explorerend karakter. Normatieve, beschrijvende theorieën zijn hier logischerwijs meer op zijn plaats dan verregaande, verklarende theorieën. Om voorgaande redenen spelen theorieën in deze masterproef geen centrale rol, maar bevatten ze eerder een noodzakelijke basis en vereiste om de probleemstelling te kaderen. Theorieën zullen dus voornamelijk in het begin, in het theoretisch kader (deel 1) van deze masterproef aangestipt worden, zodat ze als structuur kunnen fungeren voor het empirisch onderzoek. Ze worden dus voornamelijk gehanteerd bij de aanvang van het onderzoeksproces, maar tevens zullen ze verder ontwikkelen en aangevuld worden naarmate het proces vordert. Zo rezen nieuwe elementen gedurende het onderzoek naar boven waardoor nieuwe theorieën deze elementen van structuur en achtergrond voorzien. 2
Deze masterproef situeert zich overigens hoofdzakelijk op het micro- en mesoniveau. De diverse opinies van belanghebbenden en betrokken actoren kunnen namelijk gezien worden als microprocessen. Daarnaast zijn er processen en fenomenen die zich voordoen op het vlak van organisaties en op politiek level, ofwel het mesoniveau.
3.
Relevantie
Het projectkader van deze masterproef bestaat uit zowel een theorie- als een praktijkgericht onderzoek. Beide insteken moeten als even relevant worden beschouwd.
3.1
De theoretische relevantie
De gedachte waar Annemie Turtelboom, en vele anderen vanuit blijken te gaan is dat een strafverzwaring van homofoob geweld nodig is en zelfs een oplossing zou zijn voor de actuele problematiek van homofoob geweld. Via onderzoek zal ik trachten deze gedachtegang na te gaan en (deels) te verifiëren of ontkrachten. Het kan immers blijken dat deze theorie uit blinde vlekken bestaat en lacunes of hiaten vertoont. Het is daarom de bedoeling om de theorie te toetsen aan het nieuw empirische materiaal dat uit onderzoek verkregen zal worden. De vraag rijst dan of deze theorie nadien nog geldig zal zijn, of met andere woorden of de strafverzwaring van homofoob geweld werkelijk nodig is. Een aanvullend theoriefragment kan dan worden ontwikkeld, wat we omschrijven als theorieontwikkelend onderzoek. Misschien zijn er empirische verschijnselen die zich anders gedragen dan de theorie voorspelt. (Bottoms, 2008) Misschien ook niet. Maar op zijn minst is het de bedoeling om de theorie te verfijnen of bij te stellen, zowel in negatieve als in positieve vorm. Naast een theoreieontwikkend onderzoek, is er dus eveneens sprake van een theorietoetsend onderzoek. (Bottoms, 2008)
3.2
De praktische relevantie
De nieuwe wetgeving lijkt niet overal in goede aarde te vallen. Zo bestempelde Rik Torfs de strafverzwaring voor homofoob geweld als steekvlampolitiek. Op Twitter liet hij zijn verontwaardiging duidelijk merken: “Steekvlampolitiek. Opeens zijn zwaardere straffen voor 3
homofoob geweld nodig. Ondertussen worden uitgesproken straffen niet uitgevoerd.” (Torfs, 2012) Er zijn met andere woorden nogal wat malfuncties die deze strafwet oproept. Zowel organisaties als individuele personen voelen de spanning die deze strafverzwaring met zich meebrengt. Daarom is het vanzelfsprekend van belang om na te gaan hoe onder de diverse belanghebbenden tegen deze problematiek wordt aangekeken. De praktische relevantie bestaat er uiteraard in om een luidere stem te geven aan deze (verdoken) percepties en kennis. Met deze materproef tracht ik dus een bescheiden bijdrage te kunnen leveren op beleidsniveau.
4.
Doelstelling
Het doel van dit onderzoek is een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de gedachte of strafverzwaring van homofoob geweld eigenlijk nodig is, door te peilen naar de percepties van de belanghebbenden en betrokken actoren op dit domein. Deze doelstelling stroomt voort uit de voorgaande omschreven theoretisch en praktische relevantie. De ruimere doelstelling van deze masterproef is onderzoeken hoe de samenleving eigenlijk over deze strafverzwaring denkt. En specifieker, gezien de korte tijdsduur, welk standpunt de directe belanghebbenden en betrokken actoren hierbij innemen. Aan de hand van dit perceptieonderzoek tracht ik mogelijke aanbevelingen te doen naar het politieke kader, die een weerklank kunnen vormen voor de eventuele negatieve uitkomsten op de bijkomende onderzoeksvragen. Groen wou hoorzittingen houden met het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding en met de holebi-organisaties vooraleer het ontwerp van de strafverzwaring goedgekeurd zou worden. De bedoeling was om een echt beleid uit te werken tegen homofoob geweld. Een hoorzitting is er echter niet van gekomen. Het voorstel van Stefaan Van Hecke werd immers door de Kamercommissie Justitie afgekeurd. (De Wit, Meerderheid wil geen hoorzittingen over homofoob geweld, 2012) Dat gemis probeer ik minstens voor een deel te compenseren aan de hand van deze masterproef. Ik tracht daarom alle kritische houdingen tegenover de strafverzwaring aan te stippen, maar zal evenzeer ook alle positieve punten proberen benadrukken.
4
5.
Methode
Om bovenstaande doelstelling te bereiken, werden belanghebbende personen en betrokken actoren geïnterviewd over deze strafverzwaring van homofoob geweld. Er moeten echter reeds enkele beperkingen van deze masterproef aangestipt worden. Zo mist dit onderzoek, vanwege pragmatische redenen, interviews met de politieke partij Open VLD en met politiediensten, wat in deze masterproef nog uitgebreider aan bod zal komen in het methodologisch hoofdstuk (hoofdstuk 10). Daarnaast dient ook vermeld te worden dat de belangrijkste beperking van dit onderzoek het gebrek aan voldoende cijfermateriaal betreft. Nadat bleek dat de nieuwe strafverzwaring sinds 10 februari 2013 in werking getreden is, was het interessant om te focussen op evaluatie van de strafverzwaring van homofoob geweld. Dit betekende dat er gepeild kon worden naar de vraag of deze interventie de belanghebbende burgers en strafrechtelijke instellingen eigenlijk ten goede komt. Enig realisme was echter op zijn plaats. Gezien de recente datum van inwerkingtreding, kon er in dit onderzoek niet echt gebruik gemaakt worden van cijfermateriaal. Het uitgangspunt bleef met andere woorden steeds het perceptieonderzoek waarbij deze masterproef focust op de diverse discussiepunten en opinies die daarmee gepaard gaan. Zo kaartte Rik Torfs (CD&V) het steekvlampolitiekgehalte van de strafverzwaring aan op Twitter, maar werd hij onmiddellijk van antwoord gediend door Freya Van den Bossche (sp.a) die stelde: “Het is de taak van politici om wetten aan te passen aan maatschappelijke noden. Niks steekvlampolitiek.” (Van den Bossche, 2012)
6.
Overzicht
De waas van discussies en onduidelijkheden die deze strafverzwaring van homofoob geweld met zich meebrengt, vragen dus ongetwijfeld om meer uitleg en onderzoek. In deze masterproef vertrekken we daarom vanuit een theoretisch kader dat ons wegwijs zal maken in de theoretische begrippen en in de reeds bestaande kennis en theorieën over deze problematiek. Een omschrijving van de kernbegrippen in deze masterproef zal ons eerst en vooral vertrouwd maken met de relevante termen die doorheen dit onderzoek aan bod zullen komen (hoofdstuk 1). Nadien trekken we rechtstreeks naar de feitelijk strafverzwaring, waarbij deze strafwet uitgebreid ontleed en besproken wordt (hoofdstuk 2). 5
Na deze eerste theoretische uiteenzetting, trekken we de wondere wereld van de bestaande kennis en theorieën in. Deze vormen, zoals eerder verteld, de noodzakelijk basis om een beter zicht te krijgen op de hedendaagse discussies. Zo bekijken we in hoofdstuk 3 de diverse functies van het strafrecht die verband houden met speciale strafwetten voor haatmisdrijven. In hoofdstuk vier werpen we een blik op de harde strijd van de holebigemeenschap, waarin we bekijken of de strijd, ondanks de vele goede intenties en vooruitgang, nog steeds aanwezig is. Na het thema rond een eventuele nieuwe discriminatie (hoofdstuk 5), nemen we in hoofdstuk 6 de eventuele focusverschuiving naar allochtonen onder de loep, waarbij de vraag gesteld wordt of deze groep geviseerd wordt als blijkt dat ze voornamelijk verantwoordelijk zijn voor homofoob geweld. Vervolgens bekijken we in hoofdstuk 7 het theoretisch kader voor steekvlampolitiek en strafpopulisme. De eenheid van het strafrecht in hoofdstuk 8 vormt een belangrijk onderdeel, wetende dat het Belgisch strafrecht reeds fel besproken wordt onder zowel deskundigen als de bevolking. Omdat vervolging eveneens veronderstelt dat misdrijven geregistreerd worden, gaan we in hoofdstuk 9 dieper in op de moeilijkheiden van registratie van homofoob geweld. Het laatste hoofdstuk van het theoretische kader betreft tenslotte allesbehalve het minst belangrijke. In hoofdstuk 10 zetten we namelijk de volledige methodologie
van
het
onderzoek
uiteen.
Hierbij
gaan
we
dieper
in
op
de
onderzoeksstrategieën, het type onderzoeksmateriaal en de bijhorende databronnen, de onderzoekstechnieken en als laatste ook het empirisch onderzoek zelf. Nadat we weten wat reeds in de literatuur te vinden is omtrent deze problematiek en nadat we vertrouwd zijn met de vooropgestelde onderzoeksvragen en de precieze methode van dit onderzoek, bekijken we uiteraard wat voortgekomen is uit het empirisch onderzoek. In dit tweede deel van deze masterproef worden de interviews geanalyseerd naar diezelfde structuur van het theoretisch kader. Dezelfde structuur wordt gehanteerd met als doel het overzicht in de masterproef te bewaren. Verder worden enkele nieuwe elementen besproken die tijdens het onderzoek naar boven gekomen zijn. Maar eerst vatten we het onderzoeksluik aan met een hoofdstuk over de tegenstelling van juridische en maatschappelijke argumenten (hoofdstuk 11). Deze tegenstelling vormt immers vaak de basis van de gevormde discussies over de strafverzwaring van homofoob geweld.
6
In deel 2 van deze masterproef bestuderen we achtereenvolgens de empirische gegevens met de volgende thema’s: het doel van het onderzoek (hoofdstuk 12), nieuwe discriminatie (hoofdstuk 13), focusverschuiving naar allochtonen (hoofdstuk 14), steekvlampolitiek en strafpopulisme (hoofdstuk 15), eenheid van het strafrecht (hoofdstuk 16), registratie (hoofdstuk 17) en tenslotte andere, nieuwe, elementen van de strafverzwaring van homofoob geweld (hoofdstuk 18). Eindigen doen we, zoals elk ander werkstuk, met een bondige conclusie (hoofdstuk 20). Deze conclusie zal bovendien doorspekt worden met enkele kritische noten en persoonlijke visies omtrent deze probleemstelling.
7
Deel 1
Theoretische omkadering
Hoofdstuk 1
Kernbegrippen
Een nauwkeurige omschrijving van de kernbegrippen in deze masterproef wordt gegeven aan de hand van stipulatieve definities en een adequate afbakening van de gebruikte begrippen. De probleemstelling leent zich er namelijk toe om eigen definities te ontwikkelen. Toch zullen velen gebaseerd zijn op bestaande definities omdat deze vaak een goede begripsomschrijving bevatten in het kader van dit onderzoek.
1.1
Strafverzwaring
In deze masterproef verstaan wij onder strafverzwaring een effectieve en automatische verhoging van de straf wanneer een homofoob motief aangetoond kan worden. (De Wit, Over strafverzwaring, 2012)
1.2
Homo en holebi
Homo en holebi zijn twee benamingen die gegeven worden naar aanleiding van de seksuele geaardheid van een persoon. Als homo wordt een man bestempeld die op mannen valt. De term holebi bevat een samenstelling van de woorden homo, lesbienne (een vrouw die op vrouwen valt) en biseksueel (een persoon die op beide geslachten valt). In deze masterproef worden alle personen bedoeld die vanwege hun seksuele geaardheid aangevallen worden en wiens dader als gevolg zwaarder gestraft wordt.
1.3
Transgender
Transgenderisme is een gedragspatroon van een persoon die door het leven gaat als iemand van het andere dan het biologische geslacht of tussen man en vrouw in balanceert. Deze term bevat een heleboel diverse personen en kan eigenlijk gezien worden als een parapluterm, gaande van mensen die effectief een geslachtsverandering ondergaan hebben tot mensen die enkel op bepaalde tijdstippen zich kleedt naar het algemeen beeld van het ander geslacht. 8
(Poelman K. , 2013) De term transgender is in het kader van deze masterproef erg belangrijk omdat ‘geslachtsverandering’ een nieuw bijkomend element is in de strafverzwaring. Hoewel transgenders niet noodzakelijk homoseksueel zijn, moeten deze termen werkelijk volledig naast elkaar gesteld worden. Toch kan de discussie voor de strafverzwaring van homofoob geweld (bijna) helemaal doorgetrokken worden naar discussies voor de strafverzwaring van transfoob geweld. Dit moet dan ook in het achterhoofd gehouden worden bij het lezen van deze masterproef. Om deze reden zal er niet uitdrukkelijk ingegaan worden op transfoob geweld,
behalve
bij
de
bespreking
van
het
nieuwe
discriminerende
element
‘geslachtsverandering’.
1.4
Haatmisdrijven en hate crime
De definitie die we in deze masterproef gebruiken voor haatmisdrijven is: Geweldplegingen, bedreigingen en delicten die zijn ingegeven door racisme, vreemdelingenhaat, religieuze onverdraagzaamheid, of door handicap, seksuele geaardheid of genderidentiteit van een persoon zijn allemaal voorbeelden van haatmisdrijven. (European Union Agency for Fundamental Rights, 2012) In deze masterproef vertrekken we vanuit het idee dat het concept ‘hate crime’ gelijkaardig is aan het concept van ‘haatmisdrijven’. Toch moeten we ons bewust zijn van het feit dat beide concepten niet volledig als synoniemen kunnen worden beschouwd. Lidstaten beschikken over hun eigen, uiteenlopende manieren om haatmisdrijven te omschrijven en vervolgens ook aan te pakken. (European Union Agency for Fundamental Rights, 2012) Ze worden namelijk in een andere rechtssystemen en cultuursystemen gebruikt, waardoor beide concepten niet volledig dezelfde toepassing kennen. Toch kunnen we in deze masterproef van de veronderstelling uitgaan dat de termen - voor wat dit thema althans betreft - door elkaar kunnen gebruikt worden. Het centrale element in deze masterproef bestaat namelijk uit de discussies die rijzen rond de nieuwe strafwet. Deze discussies zijn echter gelijkaardig bij de algemene haatmisdrijven. Ook de ‘hate crime’ die voorzien wordt in de Verenigde Staten beoogt in grote mate hetzelfde doel en zal in deze masterproef dus ook aan bod komen om bepaalde stellingen te verduidelijken. (Gerstenfeld, 2011) Homofoob geweld is met andere woorden slechts een onderdeel van de bredere haatmisdrijven. Naast homofoob geweld zullen
9
we tevens transfoob geweld bespreken, gezien dit fenomeen toch enigszins verwant is met de problematiek van deze masterproef. 1.4.1 Homofoob geweld De term homofoob geweld kunnen we opsplitsen in de twee delen, namelijk homofoob en geweld. Onder geweld verstaan we iedere vorm van fysiek en verbaal geweld. Homofoob geweld houdt in deze masterproef in dat het motief van dat geweld bestaat uit haat, het misprijzen of de vijandigheid tegen deze specifieke bevolkingsgroep. Bijvoorbeeld: Een homo wordt aangevallen precies omdat hij homo is. In deze situatie is het motief duidelijk haat tegenover deze bevolkingsgroep. Wordt deze homo echter aangevallen omdat deze weigert zijn iPhone af te geven, is er geen sprake van een homofoob motief en zal bijgevolg geen strafverzwaring plaatsvinden. 1.4.2 Transfoob geweld Zoals eerder gezegd, trekken we in deze masterproef de lijn door naar transgenders en dus ook naar transfoob geweld. Er is sprake van transfoob geweld wanneer een transgender persoon aangevallen wordt omwille van de haat, het misprijzen of de vijandigheid tegen deze specifieke bevolkingsgroep.
1.5
Noodzakelijk
In deze masterproef wordt ‘noodzakelijk’ gebruikt als term om aan te geven dat we behoefte hebben aan deze strafverzwaring en dat we niet zonder kunnen. In het kader van deze definitie kunnen we bijvoorbeeld de vraag stellen of het Belgisch strafrecht behoefte heeft aan de strafverzwaring voor homofoob geweld.
1.6
Perceptieonderzoek
Perceptie betekent 'waarneming'. Maar perceptie is meer dan alleen het opnemen van indrukken. Met perceptieonderzoek bedoelen we dat gepeild wordt naar de diverse opinies en ideeën van belanghebbenden en betrokken actoren over de strafverzwaring. 10
1.7
Secundaire victimisering
In deze masterproef wordt een definitie volgens Cambell en Raja gehanteerd: Secondary victimization refers to behaviors and attitudes of social service providers that are "victimblaming" and insensitive, and which traumatize victims of violence who are being served by these agencies. Institutional practices and values that place the needs of the organization above the needs of clients or patients are implicated in the problem. When providers subjugate the needs and psychological boundaries of victims to agencies' needs, victims feel violated. (Cambell & Raja, 1999) Dit betekent dat secundaire victimisering een term is die gebruikt wordt wanneer een slachtoffer door het systeem dat hem moet helpen eigenlijk een tweede keer slachtoffer wordt.
1.8
Allochtoon
We vertrekken in deze masterproef vanuit de definitie van het VESOC (het Vlaams Economisch en Sociaal Overlegcomité) die bepaalt dat iemand allochtoon is indien hij geen nationaliteit uit een van de landen van de Europese Economische Ruimte (EER) heeft of indien minstens één ouder of minstens twee grootouders een nationaliteit hebben van buiten de EER. (VDAB Steundienst, 2009) Kortweg kunnen we stellen dat we in deze masterproef van een allochtoon spreken wanneer die persoon een migratieachtergrond heeft.
1.9
Steekvlampolitiek
Steekvlampolitiek is een ander woord voor incidentenpolitiek, waarbij politici onmiddellijk reageren op een incident dat uitgebreid in de media besproken wordt. Deze reacties gebeuren echter niet altijd doordacht en vaak wordt te weinig aandacht geschonken aan de mogelijke gevolgen. (De Wit, Over strafverzwaring, 2012)
11
1.10
Strafpopulisme
Onder strafpopulisme verstaan we dat politici zich populair hopen te maken en electoraal succes hopen te boeken door een punitief beleid te voeren. Zij gaan er namelijk van uit dat de bevolking strengere straffen wil. (Verfaillie, 2010)
12
Hoofdstuk 2
Strafverzwaring van homofoob geweld
Na de uiteenzetting van de diverse begrippen die de kern vormen van deze masterproef, gaan we dieper in op het werkelijke onderwerp van dit onderzoek. Eerst en vooral dienen we namelijk de context te omschrijven waarin deze strafverzwaring ontstaan is. Er moet immers uiteengezet worden wat deze strafverzwaring eigenlijk precies inhoudt en betekent voor de bevolking. Vervolgens gaan we in op de specifieke categorie van de strafverzwaring, namelijk homofoob geweld. Hierbij bekijken we wat dit specifieke geweldsdelict precies is en welke moeilijkheden het fenomeen met zich meebrengt.
2.1
Strafverzwaring
2.1.1 Aanleiding “Hate crime statutes are typically enacted due to a confluence of political lobbying by interest groups, specific triggering events, and consequent media attention.” En dit is precies wat in het kader van deze strafverzwaring ook gebeurd lijkt te zijn. (Franklin, 2004) Reeds na de moord op Ihsane Jarfi op 22 april 2012 kondigde de regering aan homofoob en transfoob geweld zwaarder aan te pakken. Het was echter wachten tot twee volgende incidenten vooraleer de regering werkelijk tot actie overging. De strafverzwaring van homofoob geweld - voorgesteld door Annemie Turtelboom, huidige minister van Justitie - is één van de elementen van het federale actieplan tegen homo- en transfoob geweld. (Borghs, 2012) Dit is echter slechts de bondige omschrijving van wat er voorafging aan de inwerkingstelling van deze nieuwe strafverzwaring. We moeten overigens meer in detail treden over al wat op het politieke niveau gebeurde in de context van deze strafverzwaring. De volgende diepgaandere omschrijving van wat voorafging, werd ons beschreven door Jan Roegiers (sp.a), Vlaams parlementslid (Roegiers, 2013) Aangezien geen enkele andere respondent deze uitgebreide versie kon vertellen, moeten we dus rekening houden met de eenzijdigheid van deze context. Toch schept de onderstaande uitleg een boeiend beeld van de eigenlijke situatie. (Roegiers, 2013) 13
1. Gewelddelicten Tussen de zomer van 2011 en de zomer van 2012 hebben we een opeenvolging gekregen van gewelddelicten ten aanzien van holebi’s. Heel vaak kwamen die toen echter niet in de media, in tegenstelling tot wat later gebeurde. Later kwamen voorvallen van homofoob geweld immers meer en meer in de media en dus ook in de politiek of omgekeerd. Er waren bijvoorbeeld een paar incidenten geweest in Brussel en in mindere mate in Antwerpen en Gent. (Roegiers, 2013) 2. Open brief In maart 2012 was er echter ook een voorval in Leuven. Gezien Roegiers het slachtoffer kende, was de maat voor hem vol, waarna hij het initiatief nam om een open brief te schrijven aan premier Di Rupo, Vlaams minister-president Kris Peeters en Charles Piqué, ministerpresident van Brussel. Deze open brief werd eveneens ondertekend door 40 bekende Vlaamse holebi’s en door 1 homoseksuele mandataris van iedere democratische partij. In deze open brief werden drie zaken gevraagd: -
Specifieke aandacht in het onderwijs, inclusief in concentratiescholen.
-
Een effectieve vervolging en bestraffing.
-
Een gesprek met de geestelijke leiders van de diverse godsdiensten in België.
Op deze open brief kwam reactie van Di Rupo, die Roegiers ‘tergelegenertijd’ zou uitnodigen. (Roegiers, 2013) 3. Dodelijk incident ‘Jarfi’ Een paar weken nadien werd de zogenaamde eerste moord gepleegd op de Luikse jongen, Jarfi. Of dit werkelijk dit eerste moord is, zullen we natuurlijk nooit met zekerheid weten. We kunnen echter slechts stellen dat dit de eerste bekende homofobe moord is. Na dit dodelijk incident is alles in een grotere versnelling geraakt. Roegiers mocht samen met de holebikoepel van Vlaanderen, Brussel en Wallonië bij premier Di Ripo, die geflankeerd werd door de minister van Justitie, mevrouw Turtelboom en de minister van Binnenlandse Zaken, mevrouw Milquet. Hierbij werden nog eens de drie eisen gesteld namens die 40 bekenden, maar deze waren ondertussen ook ondertekend door meer dan 12 000 Vlamingen. De open brief kende dus reeds een redelijke draagkracht, waardoor een antwoord niet meer kon uitblijven. (Roegiers, 2013) 14
4. Resultaat Hoewel de vooropgestelde eisen gehoord werden, werd er eveneens een groot probleem aangekaart. Er waren namelijk geen (voldoende) gegevens beschikbaar over homofoob geweld. Veel slachtoffers doen geen aangifte of laten bij aangifte de homofobe beweeggrond achterwege. Daarom werd geïnsisteerd dat ook de volledige achterban diende opgeroepen te worden om effectief klacht neer te leggen wanneer ze slachtoffer werden. (Roegiers, 2013) Het nationaal veiligheidsplan was net af, dus werd door Milquet beslist om een apart actieplan ter bestrijding van holebigeweld op te stellen, wat ondertussen eveneens sinds 2013 klaar is. Turtelboom daarentegen engageerde zich voor het ontwikkelen van een omzendbrief van het College van Procureurs-generaal (die zullen vastleggen hoe een dossier samengesteld moet worden) en voor de strafverzwaring van homofoob geweld. (Roegiers, 2013) Via deze weg is de strafverzwaring van homofoob geweld tot uiting gekomen en is ze sinds 10 februari 2013 zelfs in werking getreden. Wat deze strafverzwaring nu precies inhoudt, verklaren we in het volgende deel. 2.1.2 Concrete strafverzwaring De nieuwe strafwet maakt komaf met de vroegere minimumstraffen die verhoogd konden worden. In de plaats daarvan zal de wet zorgen voor een verhoogde maximumstraf wanneer een homofoob motief aangetoond kan worden. Dit motief bestaat uit haat tegenover die bepaalde bevolkingsgroep. Als de dader een homo slaat precies omdat hij homo is, zal de strafverzwaring van kracht zijn. Als de dader daarentegen een homo aanvalt omdat hij zijn iPhone niet wil afgeven, is er helemaal geen sprake van een homofoob motief en bijgevolg helemaal geen sprake van een strafverzwaring. (Schuyf, 2009) Verder geldt deze strafverzwaring niet enkel tegenover homofoob geweld, maar tevens voor misdrijven ingegeven door de haat, het misprijzen of de vijandigheid tegen een persoon wegens één van de volgende criteria: Ras, huiskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, nationaliteit, geslacht, geslachtsverandering, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, leeftijd, vermogen, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, handicap, taal, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, fysieke of genetische eigenschap en sociale afkomst. (Turtelboom, 14 januari 2013. - Wet tot wijziging 15
van artikel 405quater van het Strafwetboek en artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden., 2013) Deze strafverzwaring komt concreet tot uiting in diverse vormen: -‐
Gewone slagen zonder verdere gevolgen: 6 maand wordt 1 jaar; bij minderjarig slachtoffer: 2 jaar.
-‐
Gewone slagen met voorbedachte rade: 1 jaar wordt 2 jaar; bij minderjarig slachtoffer: 4 jaar.
-‐
Slagen met arbeidsongeschiktheid tot gevolg: 2 jaar wordt 4 jaar; bij minderjarig slachtoffer: 5 jaar.
-‐
Slagen met voorbedachten rade en met arbeidsongeschiktheid tot gevolg: 3 jaar wordt 5 jaar; bij minderjarig slachtoffer: 10 jaar.
-‐
Slagen met blijvende arbeidsongeschiktheid tot gevolg: 5 jaar wordt 10 jaar; bij minderjarig slachtoffer: 15 jaar.
-‐
Slagen met voorbedachten rade en met blijvende arbeidsongeschiktheid tot gevolg: 10 jaar wordt 15 jaar; bij minderjarig slachtoffer: 20 jaar.
-‐
Slagen zonder enig opzet te doden, maar met de dood tot gevolg: 10 jaar wordt 15 jaar; bij minderjarig slachtoffer 20 jaar.
-‐
Slagen met voorbedachten rade, zonder opzet te doden, maar met de dood tot gevolg: 15 jaar wordt 20 jaar; bij minderjarig slachtoffer: 30 jaar.
-‐
Doodslag: 30 jaar wordt levenslang.
-‐
Doodslag met voorbedachte rade of moord: levenslang blijft levenslang. Er is een soortgelijke regeling voor vergiftiging van het slachtoffer. (Turtelboom, 14 januari 2013. - Wet tot wijziging van artikel 405quater van het Strafwetboek en artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden., 2013)
2.1.3 Opvallend Wanneer we deze criteria uit deze nieuwe strafwet vergelijken met de criteria in de federale antidiscriminatiewet van 2007 valt op dat één nieuw criterium toegevoegd werd, namelijk geslachtsverandering. Begrippen als genderidentiteit en genderexpressie worden echter nog niet nadrukkelijk vermeld. Daarvoor moet eerst één van de federale antidiscriminatiewetten worden aangepast, namelijk de genderwet. De nieuwe strafverzwaring is bovendien niet langer facultatief zoals in voorgaande 16
wetgeving, maar deze wordt daarentegen automatisch opgelegd aan de dader. Dit betekent bijvoorbeeld dat de straf van doodslag met homo- of transfoob motief opgetrokken wordt van twintig tot dertig jaar naar levenslang. Ook heeft de nieuwe wetgeving geen terugwerkende kracht maar geldt deze enkel voor nieuwe feiten. De info van voorgaande theoretische uiteenzetting van de strafverzwaring werd overigens verzameld aan de hand van artikels van de heer De Wit ((De Wit, Over strafverzwaring, 2012), (De Wit, Over homofoob geweld, 2012) en (De Wit, Het CGKR en de homohaat, 2012)). Door het actuele karakter van de strafverzwaring, is wetenschappelijke literatuur omtrent de strafwet nog niet voorhanden. Door de jarenlange ervaring van de heer De Wit op vlak van justitie, werd beslist om gebruik te maken van deze literatuur. Daarnaast verzamelden we info over de strafverzwaring logischerwijze aan de hand van de strafwet die in het Staatsblad verschenen is op 31 januari 2013. (Turtelboom, 14 januari 2013. - Wet tot wijziging van artikel 405quater van het Strafwetboek en artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden., 2013)
2.2
Homofoob geweld
2.2.1 Haatmisdrijven (Hate crime) “Slachtoffers van haatmisdrijven krijgen agressie of geweld te verduren om wat ze geacht worden te zijn.” (European Union Agency for Fundamental Rights, 2012) De Amerikaanse professor Criminal Justice, Phyllis Gerstenfeld (California State University) kaart echter aan dat in enkele strafzaken in Amerika aangestipt werd dat strafwetten voor haatmisdrijven het gelijkheidssysteem aanvallen omdat ze meer bescherming bieden aan een bepaalde slachtoffers. Er is een enkeling die dit argument werkelijk ook gebruikt heeft in een rechtszaak, waarbij uiteindelijk besloten werd dat de haatmisdrijven gerechtvaardigd zijn omwille van de grotere impact op de samenleving. Het was toen niet nodig om bewijs in handen te hebben dat haatmisdrijven werkelijk schadelijker zijn dan anderen, het werd gewoon aangenomen dat het nu eenmaal waarschijnlijk zo is. (Gerstenfeld, 2011) Een probleem bij haatmisdrijven is dat initiatieven op strafrechtelijk gebied een hiërarchie van slachtoffers blijken te creëren en dat de term slachtofferschap als gevolg soms erg 17
simplistisch voorgesteld wordt. Een andere zorg is dat politici voortdurend om steun en publieke sympathie vragen, zeker wanneer campagne gevoerd wordt naar aanleiding van verkiezingen. De stap naar steekvlampolitiek wordt dan misschien onbewust (te) snel genomen. (Mason-Bish, 2010) Maar dit zijn volgens Mason-Bish echter kritieken die eigenlijk vergeten wat een beleid rond haatmisdrijven eigenlijk wil bereiken. Het strafrechtelijk systeem lijkt namelijk meer en meer gebruik te maken van een genuanceerd begrip van slachtofferschap. Ook lijkt het systeem te evolueren naar een beleid dat de verschillende karakteristieken van slachtofferschap in de samenleving lijkt te erkennen en benoemen. De wetgevers worden zich namelijk langzaam aan bewust van het feit dat er heel veel verschillende slachtofferervaringen zijn en dat geen van hen prioritair is op een ander. Ze zijn namelijk allen even belangrijk op hun eigen manier. Daarom is het belangrijk een slachtoffer te erkennen als een individueel slachtoffer met zijn eigen specifieke behoeften. (Mason-Bish, 2010) Hari schreef daarentegen, hoewel hij zelf homoseksueel is, een opiniestuk over de stelling dat homofoob geweld niet tot de term ‘haatmisdrijven’ zou mogen behoren. Hij gaat eigenlijk van een soort ‘oog om oog, tand om tand’-principe uit want hij stelt namelijk dat mensen in een vrije gemeenschap het recht hebben om holebi’s te beledigen, net zoals holebi’s evenzeer het recht hebben om die andere mensen te beledigen. Holebi’s willen gelijke rechten, en meer nog, willen rechten die ze beschermen tegen al zo’n beledigingen en haat. Maar dan hebben ook religieuze groeperingen deze beschermingen nodig om een gelijke verhouding te behouden. Het is net deze parallelle verhouding die volgens Hari erg problematisch is voor holebi’s. (Hari, 2007) Hari stelt bovendien dat er nog steeds heel veel gevallen zijn waarbij politie de situatie niet voldoende ernstig neemt. Strafverzwaring voor homofoob geweld moet ervoor zorgen dat politie dit wel ernstig gaat nemen en moet daders van homofoob geweld tonen dat ze niet wegkomen met hun daden. Maar er bestonden reeds wetten die stelden dat je bestraft wordt bij het plegen van homofoob geweld. Hari stelt zich dan de vraag waarom politie er bij deze nieuwe gevallen wel serieus mee zou omgaan, terwijl dat in het verleden ook al niet gebeurde. Samenvattend stelt Hari:
18
Hate crime laws undermine one of the most persuasive arguments of the gay rights movement. At every step of the way, all we have asked for is the same rights enjoyed by straight people: to have sex, to get married, to adopt. The anti-gay lobby has always claimed that we are asking for “special rights”, and it has always been a lie. But hate crime laws do, finally, turn us into a special category. It says that stabbing me is worse than stabbing my heterosexual brother. (Hari, 2007)
2.3
Conclusie
In deze inleidende bespreking van de strafverzwaring van haatmisdrijven valt onmiddellijk op dat deze heel wat discussies doet oplaaien. Zo wordt onder andere getwijfeld aan het gelijkheidsbeginsel en de drijfveren van politici. Daarentegen wordt echter het belang van de term haatmisdrijven en als gevolg ook het belang van strafverzwaring van homofoob geweld verdedigd. Deze discussiepunten trachten we aan de hand van de koppeling aan het strafrecht meer uit te diepen. Ze vormen uiteindelijk ook de basis voor het onderzoek dat in het kader van deze masterproef gevoerd werd. Overigens dient vermeld te worden dat een uitgebreid literatuuronderzoek voor een goede achtergrondkennis over het globale thema van homofoob geweld noodzakelijk was. Hiervoor werden de volgende bronnen geraadpleegd: Breaking the silence: human rights violations based on sexual orientation (Amnesty International, 1997), Beleidsnota holebi 2008-2013 (Balthazar, 2008), Van strijd naar beleid (Borghs, Van strijd naar beleid, 2003), Holebi-beleid en de gemeente (Borghs & Hintjens, 2000), Vuile flikker en smerige makak. Één strijd? (De Lille, Vuile flikker en smerige makak. Eén strijd? , 2012), Holebi’s voor het voetlicht: holebi’s bekeken door beleid, samenleving en onderzoek (Dewaele & Motmans, Holebi's voor het voetlicht: holebi's bekeken door beleid, samenleving en onderzoek, 2003), Etudes gayes et lesbiennes: état des avoirs critique et regards croisés entre la Flandre et la Communauté française de Belgique (Dewaele, Herbrand & Paternotte, 2005) en tenslotte Legal Study on Homophobia and Discrimination on Grounds of Sexual Orientation. Country Report Belgium. (Lemmens, Heylen, Vandeven, & Vrielink, 2008) Bij de volgende hoofdstukken gaan we dieper in op de diverse discussiepunten waarvan reeds sommige in deze inleiding aan bod gekomen zijn. Een eventuele nieuwe discriminatie, een 19
focusverschuiving naar allochtonen, steekvlampolitiek en strafpopulisme en de coherentie van het strafrecht zullen onderwerp zijn van de achterliggende theorieën. Maar gezien het centrale strafrechtelijke element van deze strafverzwaring, beginnen we met de diverse functies van het strafrecht die gerelateerd zijn aan deze nieuwe strafwet.
20
Hoofdstuk 3
Functies van het strafrecht
3.1
Inleiding
Deze strafverzwaring van homofoob geweld lijkt op het eerste zicht eerder een symbolische werking te hebben. Toch blijkt het eveneens vrij duidelijk te zijn dat strafverzwaring van homofoob geweld daarnaast voor vergelding moet zorgen. De vraag kan gesteld worden of deze doelstelling niet afgewogen moet worden tegen de andere doelstellingen van het strafrecht, namelijk afschrikking, resocialisatie en herstel. En als deze doelstellingen ook hun aandeel hebben in deze nieuwe strafwet, hoe groot is dat aandeel dan? 3.1.1 Tough on crime, tough in the causes of crime Voormalig Brits premier Tony Blair had twee decennia geleden een slogan met een opvallende stelling: “Tough on crime, tough in the causes of crime”. (Blair, 1993) Blair benadrukt dat criminaliteit eigenlijk heel normaal is en nu eenmaal deel uitmaakt van het dagdagelijkse leven. Vooral de steden krijgen met dit probleem te maken. Met ‘tough on crime’ bedoelt Blair dat mensen het recht hebben en de maatschappij de plicht heeft om diegenen te straffen die de rechten van anderen geschonden hebben. De ernst van het misdrijf moet bovendien duidelijk zichtbaar zijn. Als de maatschappij toch op een andere wijze zou reageren, zou ze in feite de bevolking verraden. Blair stelt dat bestraffing en afschrikking gecombineerd dienen te worden met rehabilitatie en benadrukt dat dit geen alternatieven mogen zijn. Daarom is hij voor een hervorming van het afschuwelijk gevangenisregime. (Matthews & Young, 2003) Daarnaast stelt hij ook: “We must also be tough on the causes of crime”. (Blair, 1993) Daarmee bedoelt hij dat we ons bewust moeten zijn van de achterliggende oorzaken van criminaliteit. Slechte huisvesting, armoede, lage tewerkstelling en onderwijs zijn factoren die allemaal meespelen. Er moet dus een relatie bestaan tussen de samenleving en het individu om deze achterliggende oorzaken tegen te gaan. (Matthews & Young, 2003)
21
3.1.2 Diverse functies Het is duidelijk dat een strafwet diverse doelen kan hebben en misschien zelfs moet hebben. Er moet enigszins sprake zijn van een integrale aanpak van een criminaliteitsfenomeen. De bedoeling van deze nieuwe strafverzwaring is om zowel op symbolisch als op praktijkniveau iets teweeg te brengen. Dit gebeurt in de eerste plaats door een stijgende publieke, maar ook politieke, bewustwording van de ernstige gevolgen en de specifieke schade die haatmisdrijven veroorzaken. Bovendien wordt de samenleving zich bewust van het belang van het voorzien van bescherming voor slachtoffers van haatmisdrijven. (Franklin, 2004) Andere doelen dan het symbolische en praktische zijn onder andere het verlengen of verzwaren van de straffen van de gepakte daders, het afschrikken van potentiele daders, analyseren/identificeren van criminaliteitspatronen en uiteindelijk ook het verlagen van het geweld tegen die kwetsbare personen. (Franklin, 2004) Uit voorgaande omschrijvingen kunnen we besluiten dat de strafverzwaring van homofoob geweld uiteenlopende doelen voor ogen kan hebben. Volgens Gerstenfield zijn er echter drie specifieke categorieën voor argumenten waarom een aparte wetgeving voor haatmisdrijven nodig zijn: vergelding, afschrikking en symbolische werking. (Gerstenfeld, 2011) We moeten ons echter bewust zijn van de vele andere strafrechtelijke doelen, zoals onder andere resocialisering en herstel die reeds vernoemd werden. Bovendien moeten we erkennen dat deze ongetwijfeld ook hun aandeel hebben in deze strafverzwaring van homofoob geweld. Maar in het kader van deze masterproef focussen we verder op de volgende drie categorieën, opgesomd door Gerstenfeld, omdat voornamelijk deze drie bij het onderzoek naar boven zullen komen en uiteindelijk ook de kerndoelen vormen van de nieuwe strafwet.
3.2
Vergelding
Vergelding of retribution kunnen we definiëren als: “a punishment inflicted on someone as vengeance for a wrong or criminal act.” (Offord University Press, 2013) Met andere woorden kunnen we het strafrechtelijk doel ‘vergelding’ omschrijven als het bestraffen van iemand als gevolg van het stellen van een criminele handeling.
22
Haatmisdrijven zijn fundamenteel verschillend van andere misdrijven, stelt Gerstenfield. Deze stelling lijkt ook in België aanvaard te zijn, gezien de instelling van strafverzwaring voor haatmisdrijven. Maar de vraag dient gesteld te worden of deze stelling ook te verrechtvaardigen valt. Daarom gaan we dieper in op de argumenten die Gerstenfield aanstipt en trekken we deze bevindingen door naar homofoob geweld. (Gerstenfeld, 2011) Homofoob geweld is namelijk een onderdeel van een haatmisdrijf en de bevindingen zijn dus zowel direct als indirect toepasbaar. We mogen echter niet vergeten dat de betekenis van ‘haat’ enorm verschillend kan zijn. Daarom moeten we in ons achterhoofd houden dat deze argumenten voor veel diverse condities gelden zoals haat tegenover rassen, religie, geslacht, leeftijd enzovoort. (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) Nogmaals herhalen we dat in deze masterproef gefocust wordt op de haat tegenover een persoon omwille van zijn geaardheid. Bovendien focussen we op homofoob geweld, waardoor heel wat andere misdrijven uit de boot vallen. Deze zijn zeker niet minder belangrijk, maar er moet nu eenmaal een lijn getrokken worden. In het kader van de diverse strafrechtelijke functies van de strafverzwaring, kunnen we de argumenten bekijken die gebruikt worden in de discussie rond het afschaffen van de doodstraf. De doodstraf is dan wel reeds afgeschaft in België, toch blijven de gevoerde discussies interessant voor om de diverse functies van het strafrecht te ontleden. Deze zijn namelijk deels van morele en deels van utilitaire aard. Dit kunnen we doortrekken naar de strafverzwaring van homofoob geweld. Niet dat we hiermee bedoelen dat dit van diezelfde ernst is dan de doodstraf, maar eveneens hebben we hier te maken met een tweekanting. De maatschappelijke functie staat namelijk loodrecht op de juridische functie. Een afweging tussen de twee dient nu eenmaal gemaakt te worden. (Van den Wyngaert, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, 2006) Van den Wyngaert verklaart het als volgt: Vanuit moreel oogpunt wordt de doodstraf vaak vanuit een vergeldingsstandpunt verdedigd. Het beginsel “oog om oog, tand om tand” zou verantwoorden dat hij die iemands leven beroofd heeft, ook zelf van het leven wordt beroofd. Indien men het vergeldingsargument consequent zou doortrekken, dan zouden alle misdrijven met gelijke munt moeten worden vergolden: vermogensdelicten met patrimoniale sancties, zedendelicten met aantastingen van de eerbaarheid van de veroordeelde, slagen met slagen, enz. Bovendien zal een juiste vergelding, waarin rekening wordt gehouden met 23
alle factoren, onmogelijk zijn: hierin zouden onder meer factoren als de leeftijd, het geslacht, de sociale positie, het beroep, enz. van de dader en slachtoffer moeten worden verdisconteerd. (Van den Wyngaert, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, 2006) Vanuit de stelling dat haatmisdrijven fundamenteel verschillend zijn van andere misdrijven, gaan we er van uit dat haatmisdrijven dus zwaarder bestraft mogen worden dan andere misdrijven. De volgende argumenten stellen dat strafwetten voor haatmisdrijven mogen bestaan en dus te verrechtvaardigen zijn omdat ze simpelweg zwaardere straffen verdienen. (Gerstenfeld, 2011) 1. Slachtoffers kunnen meer last hebben van psychologische trauma’s. Veel mensen beweren dat slachtoffers van haatmisdrijven meer lijden, zowel psychologisch als emotioneel. Of dit werkelijk zo is, probeerde men te toetsen aan wetenschappelijk onderzoek. The National Institute Against Prejudice and Violence besloot uit studies dat slachtoffers van haatmisdrijven meer lijden dan slachtoffers van andere misdrijven, zonder haatmotief. (Ephross, Barnes, Ehrlich, Sandnes, & Weiss, 1986) Maar de studies waren methodologisch niet sterk genoeg om de validiteit te bewaren. (Gerstenfeld, 2011) Bovendien bestudeerden Barnes and Ephross de gegevens van de NIAPV en besloten dat de emotionele reacties grotendeels gelijklopend waren van beide soorten slachtoffers. (Barnes & Ephross, 1994) Bij andere studies werden er volgens Gerstenfeld dan wel weer hogere levels van depressie, angst en woede gevonden. Uiteindelijk zijn er dus wel een aantal studies geweest omtrent dit thema, maar erg duidelijk is het niet. Gerstenfeld concludeert dan maar dat we eventueel hoogstens kunnen stellen dat het blijkt dat onder bepaalde omstandigheden, haatmisdrijven meer traumatisch zouden kunnen zijn dan andere. (Gerstenfeld, 2011) Toch stelt The European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) daarentegen dat er wel degelijk aangetoond is dat haatmisdrijven een grote impact hebben op slachtoffers. Zij verklaren dit aan de hand van de ervaring en bewustwording van het slachtoffer dat ze hun slachtofferschap niet gewoon aan pech kunnen toeschrijven. Ze moeten immers aanvaarden dat hun sociale identiteit, de persoon die ze zijn, het werkelijke doelwit was. Dit wetende, kunnen ze dus steeds opnieuw slachtoffer worden omwille van dat motief. 24
Dus kan vervolgens diverse gevolgen met zich meebrengen, zoals angst, paniekaanvallen en een gebrek aan vertrouwen. Deze gevolgen zouden precies het grote verschil vormen met de ervaringen van andere slachtoffers. De zogenaamde ‘andere’ slachtoffers zouden hier minder onder lijden dan de slachtoffers van haatmisdrijven. (European Union Agency for Fundamental Rights, 2012) Hoewel er dus wel degelijk gegevens bestaan over de grotere impact van haatmisdrijven en onderzoek eerder in de richting wijst van meer angst onder deze slachtoffers, kunnen we toch besluiten dat er zich op dit gebied nog heel wat onduidelijkheden resten. 2. Een tweede reden waarom daders van haatmisdrijven zwaarder gestraft zouden mogen worden, is dat haatmisdrijven meer fysieke trauma’s veroorzaken bij slachtoffers. Een aantal studies zouden er op wijzen dat haatmisdrijven nog brutaler zouden zijn dan andere. Maar opnieuw is bewijs hiervoor erg onduidelijk. Gegevens verkregen van politie zouden een proportioneel hoger aantal haatmisdrijven vertonen dan anderen. Maar het probleem met politiestatistieken is dat er een enorme onderrapportering is. (Gerstenfeld, 2011) Niet alleen in de Verenigde Staten hebben we te maken met deze onderrapportering, maar deze is in België duidelijk ook een enorme tekortkoming. (Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, 2013) Dit onderdeel wordt echter uitgebreider besproken in hoofdstuk 9 betreffende registratie. 3. Haatmisdrijven zouden een wijdere impact hebben. Haatmisdrijven raken volgens Gerstenfeld niet alleen het individuele slachtoffer, maar ook alle leden van de groep. Dit lijkt een goed argument, wat bovendien ook Turtelboom opmerkte en gebruikte om de strafverzwaring van homofoob geweld te legitimeren: De verzwarende omstandigheid geeft aan dat geweld tegen holebi’s veel grotere gevolgen heeft dan de andere vormen van geweld. Personen die het slachtoffer ervan zijn, zijn dat niet gewoonweg omdat zij zich op het verkeerde tijdstip op de verkeerde plaats bevinden, maar wel als gevolg van hun seksuele geaardheid. Niet enkel de identiteit van de slachtoffers wordt geschonden, maar ook de groep die de bijzondere eigenschap deelt, lijdt schade. (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) 25
Dus, staat verder in het wetsontwerp te lezen, schaadt het geweld niet enkel het individu, maar ook de gemeenschap die wordt vertegenwoordigd door de groep die dezelfde bijzondere eigenschappen deelt. (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) Dit wordt bevestigd door The European Agency for Fundamental Rights: “Haatmisdrijven treffen niet alleen de slachtoffers zelf, maar hun gezin en bredere gemeenschap. Angst kan aanstekelijk zijn, door de gedeelde sociale identiteit van het gezin of de groep.” (European Union Agency for Fundamental Rights, 2012) Maar aan de andere kant, stelt Gerstenfeld, zijn er heel wat mensen die bang worden als ze horen dat in hun buurt een gewelddadig misdrijf gebeurd is. (Gerstenfeld, 2011) Wat eigenlijk zou betekenen dat ieder misdrijf gevolgen heeft voor de algemene gemeenschap. 4. Andere argumenten Verder kunnen volgens Gerstenfeld ook andere argumenten aangehaald worden om de specifieke bestrijding van haatmisdrijven te verrechtvaardigen. Zo zouden haatmisdrijven eventueel kunnen leiden tot wraak en conflict. Maar opnieuw, ook al lijkt deze stelling erg aannemelijk, is er echter erg weinig empirische steun voor deze stelling. (Gerstenfeld, 2011) We kunnen besluiten dat er sterke en geloofwaardige stellingen zijn dat haatmisdrijven kwalitatief verschillen van andere, maar voldoende wetenschappelijk bewijs voor al deze stellingen te staven, ontbreekt. (Gerstenfeld, 2011) Toch mogen we niet blind blijven voor het vele onderzoek dat reeds is verricht en kunnen we toch met enige zekerheid zeggen dat haatmisdrijven wel degelijk een grotere impact kunnen hebben dan andere misdrijven, al hangt dit natuurlijk van een aantal persoonlijke en situationele factoren af. Vanuit dit oogpunt zouden we dus kunnen zeggen dat het uiteindelijk gerechtvaardigd is om de term haatmisdrijven aan te nemen en deze specifieke misdrijven dus als fundamenteel anders te beschouwen. Als gevolg kunnen deze misdrijven dus op een andere wijze berecht worden. Maar of een strafverzwaring hiervoor een goeie oplossing is, laten we nog even in het midden. Naast vergelding zijn er namelijk nog twee strafrechtelijke doelen die in het kader van deze masterproef aan bod zullen komen: afschrikking en een symbolische werking.
26
3.3
Afschrikking
3.3.1 Inleiding Straffen zijn bedoeld om een aantal functies te vervullen en dus eveneens om een aantal doelstellingen te bereiken. Zo hebben ze onder meer, uiteraard, de taak om te straffen, maar ook om aan de publieke eisen en prioriteiten tegemoet te komen. Maar bovenal zijn ze volgens Kennedy ontwikkeld om te controleren, om het gedrag van (potentiele) overtreders te vormen. (Kennedy, 2009) Het strafrecht is natuurlijk maar één route, er zijn veel verschillende mogelijkheden zoals facultatieve straffen of rehabilitatie, bijvoorbeeld een opleiding gedurende probatie of drugbehandeling in de gevangenis. Maar afschrikking is volgens Kennedy werkelijk het centrale element van de hele strafrechtelijke handhaving. (Kennedy, 2009) Net zoals men bij een What-Works-benadering uitgaat van de vraag “Werkt dit nu eigenlijk?”, kunnen we eveneens diezelfde vraag stellen wat de afschrikking van de strafverzwaring van homofoob geweld betreft, namelijk: Leidt strafverhoging tot specifieke en/of algemene preventie en afschrikking? (Nutley & Davies, 2000) Empirisch onderzoek bij meldpunten van discriminatie kan eventueel uitwijzen of de inwerkingtreding van deze strafverzwaring dalende of stijgende aangiftecijfers met zich meebrengt. Hoewel hierbij voorzichtig mee moet omgegaan worden want een dalend aangiftecijfer betekent daarom nog niet dat de strafverzwaring een preventieve werking zou hebben, net zomin een stijgend cijfer duidt op een stijging van het aantal voorvallen van homofoob geweld. De strafverzwaring kan namelijk een mentaliteitsverandering bij holebi’s teweegbrengen, waardoor zij sneller overgaan tot aangifte. In dit kader kan de symbolische waarde een grote rol spelen, wat na de afschrikking beschreven zal worden. Cijfers en informatie over de registratieprocedure worden bovendien in een apart hoofdstuk van deze masterproef besproken, gezien de omvang en het belang van het thema. (Holebifederatie, 2009) Toch dienen we hier reeds een belangrijke vermelding bij te maken: of deze strafverzwaring werkelijk leidt tot meer afgifte, kunnen we in deze masterproef immers niet met voldoende zekerheid zeggen. Er zijn namelijk, jammer genoeg, nog niet voldoende cijfers beschikbaar 27
om deze eventuele verandering te bestuderen. Daarom moeten we ons in deze masterproef beperken en richten tot de theoretische basis die reeds bestaat om te bekijken of deze strafverzwaring van homofoob geweld een afschrikkende werking kan veroorzaken. 3.3.2 De drie mechanismen van Apel en Nagin Volgens Apel en Nagin zijn er drie mechanismen die ervoor zorgen dat vervolging en bestraffing criminaliteit tegengaan en dus een preventieve werking hebben, namelijk: arbeidsongeschiktheid, specifieke afschrikking en algemene afschrikking. Deze laatste twee mechanismen zouden mogelijks een gedragsverandering kunnen teweegbrengen. (Apel & Nagin, 2001) 1. De gedachte dat het stellen van een bepaald gedrag bestraffing met zich mee kan brengen, en dus ook arbeidsongeschiktheid bij een vrijheidsstraf, kan ervoor zorgen dat een potentiële dader afgeschrikt wordt om dat gedrag te stellen. 2. Met specifieke afschrikking wordt bedoeld dat er afschrikking is bij het opnieuw plegen van criminaliteit nadat je reeds berecht geweest bent. Wanneer een dader voor zijn gestelde gedrag een straf opgelegd krijgt, kan dit ervoor zorgen dat hij in de toekomst dit gedrag niet meer zal durven vertonen, uit angst voor de verkregen straf. (Apel & Nagin, 2001) 3. Algemene, generale, afschrikking houdt in dat een potentiele dader onder de bevolking afgeschrikt wordt door het bestraffingssysteem. Weten dat er een straf staat op een bepaald gedrag kan dus voldoende zijn om een afschrikkende werking te hebben. (Apel & Nagin, 2001) Maar het bewijs van dit afschrikkende effect is niet echt overweldigend. Bovendien stellen Apel en Nagin dat er bewijs is dat het effect niet universeel en niet gelijk is over de verschillende sancties, rechtsgebieden en individuen. (Apel & Nagin, 2001)
28
3.3.3 De algemene afschrikking De algemene afschrikking van strafrecht lijkt eerst en vooral omwille van haar potentiele kracht heel erg aantrekkelijk en aannemelijk te zijn. Het afschrikkende systeem probeert namelijk door het bestraffen van de dader ook anderen tegen te houden delicten te plegen. (Robinson, 2008) Ook Gerstenfeld stelt dat strafwetten een goed idee zouden kunnen zijn omdat het mensen zou ontmoedigen om deze misdrijven te plegen. (Gerstenfeld, 2011) Maar er is een reden waarom er argwanend gekeken wordt naar deze zogenaamde krachtige afschrikkende werking van het strafrecht op potentiele daders. (Robinson, 2008) We moeten met deze stelling dus erg voorzichtig zijn. (Gerstenfeld, 2011) Het strafrechtelijk systeem is een systeem dat daders aansprakelijk stelt voor schade en die dan ook straffen oplegt voor dat gestelde gedrag. Dit mechanisme van het opleggen van straffen schrikt mensen af. Daarnaast schrikt het eveneens mensen af wanneer politie op een efficiënte wijze ingezet wordt en aanwezig is. Dus algemeen kunnen we stellen dat er sprake is van een afschrikkende werking wanneer handhavingsmethoden gebruikt worden die de pakkans doen stijgen. (Robinson, 2008) Maar het lijkt echter, volgens Robinson, zeer waarschijnlijk dat het aanpassen van het strafrecht - in het geval van deze masterproef, het verzwaren van het strafrecht - de afschrikkende werking niet wezenlijk beïnvloedt. Nochtans zouden juridische experts en beleidsmakers decennia lang het tegendeel beweerd hebben. Hiermee wil Robinson niet beweren dat een herformulering van een strafwet nooit kan bijdragen tot het beïnvloeden en/of veranderen van gedrag. Maar de omstandigheden waaronder een herformulering weldegelijk het gedrag beïnvloedt, zijn eerder beperkt en komen dus niet zo vaak voor. Daarom moeten we voorzichtig omspringen met de gedachte dat het aanpassen van het strafrecht een verandering van gedrag van een potentiele dader met zich mee zou brengen. Met andere woorden maakt Robinson ons duidelijk dat een strafverzwaring niet per se een afschrikkende werking veroorzaakt. (Robinson, 2008) Een eventuele afschrikkende werking brengt namelijk een aantal veronderstellingen met zich mee. Deze veronderstellingen worden zowel door Gerstenfeld (Gerstenfeld, 2011) als Robinson (Robinson, 2008) opgesomd en beschreven. Ondanks dat er een grote overlapping bestaat tussen de twee benaderingen, bevatten ze elk unieke elementen die als gevolg als 29
belangrijk en interessant kunnen worden aanzien in dit onderzoek. In het kader van deze masterproef worden daarom beide theoretische structuren samen omschreven en uitgediept. 3.3.4 Afschrikkende veronderstellingen volgens Gerstenfeld en Robinson. Robinson kaart aan dat (een herformulering van) een strafwet weinig effect heeft op potentiele daders. (Robinson, 2008) Waarom dit precies is, kunnen we helpen verklaren aan de hand van enkele principes die Gerstenfeld en Robinson omschrijven: de bewustwording, de kosten-batenanalyse en de pakkans. 1. Bewustwording De strafwet De eerste veronderstelling is dat potentiele daders van haatmisdrijven zich bewust zouden zijn van de strafwetten. Als daders echter niet weten dat ze bestaan, kunnen ze zich er logischerwijze niet bewust van zijn. (Gerstenfeld, 2011) Bovendien kennen potentiële daders als gevolg de strafwetten die een gedragsverandering pogen te bewerkstelligen evenmin. Wanneer deze kennis of bewustwording van een strafwet ontbreekt, weet de dader logischerwijze theoretisch ook niet dat hij eigenlijk iets fout doet en/of dat er aan zijn gestelde gedrag straffen verbonden zijn. (Robinson, 2008) Door de toenemende aandacht rond homofoob geweld, met als piek de uitgebreide aandacht voor het dodelijk voorval op Jarfi in Luik, lijkt het vrij onwaarschijnlijk dat mensen niet weten dat de samenleving dit niet pikt en dit misdrijf als gevolg zwaarder bestraft wordt. Maar toch kunnen we niet met honderd procent zekerheid stellen dat elke Belg zich bewust is van de strafwetten en de strafverzwaring, laat staan dat iedereen weet hoe die precies in zijn werk gaan. Ons gezond verstand zou ons zelfs eerder zeggen dat er heel wat mensen geen flauw benul hebben van het bestaan van deze strafverzwaring. Verzwarende element van de strafwet Naast de strafwet zelf is er nog een specifieke factor die aangestipt dient te worden in deze context. De potentiele dader moet namelijk niet alleen afgeschrikt worden door het onderliggende misdrijf dat hij pleegt, zoals bijvoorbeeld slagen en verwondingen, maar hij 30
moet ook afgeschrikt worden door het verzwarende element van een haatmisdrijf. Haatmisdrijven houden misdrijven in die ook zonder het haatmotief misdrijven op zich zijn, zoals bijvoorbeeld ‘slagen en verwondingen’. De kans dat potentiele daders echt afgeschrikt worden door de hogere straf, lijkt weinig waarschijnlijk volgens Gerstenfeld. Zeker bij moord zou de bijkomende strafverzwaring nauwelijks een rol spelen. (Gerstenfeld, 2011) Hier komt bij dat in de context van de strafverzwaring van homofoob geweld het element ‘moord’ eigenlijk wat naar de achtergrond verdwijnt. Dit komt doordat de bestraffing van doodslag net als moord met levenslang wordt bestraft. (Aendenboom, 2013) Dit opmerkelijk element wordt verder in het onderzoek besproken (Hoofdstuk 17: Eenheid van het strafrecht). 2. Kosten-batenafweging Een tweede veronderstelling is dat het risico zwaarder moet doorwegen dan het uiteindelijke, potentiële voordeel. (Gerstenfeld, 2011) Als potentiele daders de strafwet wel kennen en begrijpen, zullen ze of kunnen deze kennis van strafrecht vaak niet gebruiken om hun gedrag ook werkelijk aan te passen aan deze strafwet. Er wordt namelijk verondersteld dat potentiele daders nadenken over de eventuele gevolgen die het gestelde gedrag met zich mee zou brengen. Hij moet met andere woorden een kostenbatenafweging maken en dus rationeel nadenken over zijn keuze. (Robinson, 2008) Volgens Kennedy is het systeem simpel: Overtreders of potentiele overtreders zoeken naar beloningen en vermijden verlies. (Kennedy, 2009) Homofoob geweld gebeurt volgens Gerstenfeld dikwijls in groep. Door een homo neer te slaan, kan de dader erkenning en admiratie ontvangen van zijn omgeving (peers). Ook het zelfvertrouwen kan een boost krijgen, een enthousiast gevoel kan ontstaan en het is bovendien een manier om frustraties te uiten. Als deze subjectieve voordelen tegenover een laag risico of weinig negatieve gevolgen staan, zullen deze voordelen doorwegen. (Gerstenfeld, 2011) Maar uiteindelijk is het volgens Gerstenfeld erg onwaarschijnlijk dat daders deze rationele afweging van voordelen en risico’s maken. Mensen afschrikken die gedreven worden door haat, dat overigens een heel sterke emotie is, zal volgens haar veel meer vragen dan een strafwet. (Gerstenfeld, 2011) 31
3. Pakkans Zelfs als een dader zich bewust is van de diverse strafwetten en hier ook rationeel over gaat nadenken en de voor- en nadelen gaat afwegen, zal zijn conclusie overhellen naar het stellen van het gedrag en dit om diverse redenen. Zo is dit bijvoorbeeld het geval bij een erg lage pakkans. (Robinson, 2008) Als een bepaald soort gedrag straffen met zich meebrengt, dan is het minder aantrekkelijk. Hoe consequenter, sneller en betrouwbaarder de straf, hoe minder aantrekkelijk het gedrag zal zijn. (Kennedy, 2009) De kans om gepakt en veroordeeld te worden moet dus groot genoeg zijn. Maar is de kans om gepakt te worden wel groot genoeg? (Gerstenfeld, 2011) Ook tijdens het onderzoek zal deze problematiek (meermaals) aangekaart worden. (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013) We kunnen dit vervolgens vergelijken met het te snel rijden. Je wordt inderdaad bestraft wanneer je te snel rijdt, maar is de pakkans wel groot genoeg? Wanneer de hele bevolking weet dat een flitscamera op een bepaalde baan nooit werkt, lijkt het waarschijnlijk dat weinigen zich aan de snelheidsbeperking zullen houden. (Gerstenfeld, 2011) We kunnen bovendien besluiten dat wanneer al deze principes aanwezig zijn, dit kan zorgen voor een cumulatief effect waarbij er nauwelijks nog sprake kan zijn van - en dus fataal is voor - een afschrikkende werking van een strafwet. (Robinson, 2008) We kunnen deze cumulatieve stelling van Robinson aanvullen met deze van Kennedy, die immers stelt dat het gedrag pas minder of niet zal plaatsvinden wanneer alles juist is. (Kennedy, 2009) Hiermee doelt hij op de diverse veronderstellingen die moeten kloppen vooraleer een afschrikkende werking van kracht zal zijn. 3.3.5 Afschrikkend beleid Een bevinding die uit voorgaand omschreven veronderstellingen kan gemaakt worden is dat er wel degelijk een beleid moet uitgebouwd worden met strategieën en programma’s die op afschrikking gebaseerd zijn. Dit op afschrikking gebaseerd beleid is namelijk nodig om preventief te kunnen optreden tegen criminaliteit. (Apel & Nagin, 2001) Afschrikking is met andere woorden zelfs de kern van de strafrechtshandhaving, en dan vooral van het preventieve luik van het strafrecht. Dit kan onder andere bewerkstelligd worden door proactieve 32
(preventieve) politiepatrouilles of door strenge gevangenisstraffen. Op deze manier hoopt de overheid het aantal overtredingen te doen dalen en zo publieke veiligheid te laten stijgen. (Kennedy, 2009) Maar hiertegenover staat een tweede bevinding die bepaalt dat niet elk afschrikkend beleid wel degelijk effectief zal werken om criminaliteit tegen te gaan. En als het beleid effectief al werkt, is het bovendien mogelijk dat de voordelen van de daling van criminaliteit beperkt zijn in vergelijking met de sociale en economische kosten die de bestraffing met zich meebrengt. (Apel & Nagin, 2001) Deze negatieve perceptie wordt eveneens gedeeld door Kennedy, die stelt dat afschrikking duidelijk niet altijd zo goed werkt zoals we willen, en vaak zelfs ook slechts werkt tegen een hele grote kost. (Kennedy, 2009) Kennedy argumenteert verder dat: -‐
Veel van de manieren waarop we eigenlijk criminaliteit willen afschrikken, zorgt eigenlijk voor mogelijkheden (vergemakkelijkt) van overtredingen.
-‐
Simpele stappen zoals het verstrekken van duidelijke en heldere informatie aan overtreders, kan afschrikking veranderen.
-‐
Gemeenschappen kunnen veel effectiever zijn dan overheidsdiensten in het afschrikken van criminaliteit.
-‐
Blijkbaar kunnen lichtere straffen effectiever afschrikken dan draconische straffen.
-‐
Groepen moeten meer dan individuelen de focus worden van afschrikking.
-‐
Bestaande juridische instrumenten kunnen worden gebruikt in ongewone, maar zeer effectieve manieren.
-‐
Zelfs zware overtreders kunnen bereikt worden door middel van opzettelijke morele betrokkenheid.
-‐
Autoriteiten, gemeenschappen, en overtreders – maakt niet uit hoe verdeeld – delen en kunnen een verborgen gemeenschappelijke grond bezitten. (Kennedy, 2009)
33
3.3.6 Werk afschrikking? Nu we diverse argumenten voor (en tegen) een afschrikkende werking verzameld hebben, kunnen we deze kennis trachten te gebruiken om de kernvraag te beantwoorden, namelijk: Werkt afschrikking? Kennedy citeert een uitspraak van het Engelse Home Office, uit 1990: Deterrence is a principal with much immediate appeal but much crime is committed on impulse (…) and it is committed by offenders who live from moment to moment (…) It is unrealistic to construct sentencing arrangements on the assumption that most offenders will weigh up the possibilities in advance and base their conduct on rational calculation. (Kennedy, 2009) We kunnen dus stellen dat afschrikking in veel gevallen niet zal werken, omdat veel misdrijven gepleegd worden in een vlaag van impulsiviteit. Vervolgens kunnen we de doodstraf als voorbeeld nemen. Een afschrikkende werking van de doodstraf zou namelijk nooit bewezen zijn, ondanks het geloof in de utilitaire kenmerken van de straf. (Radelet & Akers, 1996) uit criminele statistieken van de landen die de doodstraf hebben afgeschaft, zou bovendien blijken dat het aantal misdrijven niet is gestegen nadat de doodstraf werd afgeschaft. Moest er sprake zijn van een afschrikkende werking, zouden de misdrijven logischerwijs in aantal toegenomen zijn. (Van den Wyngaert, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, 2006) Toch kunnen we het afschrikkend mechanisme niet volledig afschrijven. Survey onderzoek wees bijvoorbeeld uit dat lage risico-inschattingen geassocieerd waren met hogere levels van overtredingen. Het idee dat daaruit voortvloeide was dat overtreders gewoon meer geïnformeerd zijn en realistischer. Eigenlijk kunnen we stellen dat er adaptatie en aanpassing heerst en dat het gedrag dus weldegelijk kan veranderen. (Kennedy, 2009) Afschrikkende effecten bestaan dus wel degelijk. Maar als overtreders niet bang zijn van de gevolgen en ook nog eens weigeren om ze te erkennen, kunnen we de overtreders gewoon niet bereiken. Maar daarom kunnen we nog niet zeggen dat afschrikking niet werkt. Als er geen straffen zouden zijn, kan het aantal overtredingen zelfs hoger liggen. Hogere straffen zouden overigens 34
misschien nog werken volgens Kennedy. Dit in tegenstelling tot wat Franklin aangeeft. Hij stelt namelijk dat er uiteindelijk geen nieuwe bestraffing plaatsvindt waar er normaal gezien geen bestraffing was, maar dat er gewoon sprake is van een zwaardere straf bij een reeds bestaande bestraffing. Er is volgens Franklin bovendien nog geen bewijs gevonden dat een strafverzwaring een effectieve strategie is om criminaliteit tegen te gaan. (Franklin, 2004) Maar het is duidelijk dat afschrikkende werkingen, zelfs inclusief enkele erg zware straffen, niet werken zoals initieel bedoeld werd. Voor sommige mensen doen de gevolgen er gewoon helemaal niet veel, niet genoeg of zelfs helemaal niet toe. (Kennedy, 2009) 3.3.7 Gebrek aan onderzoek Waarom het bij de ene wel werkt en bij de andere niet, daar weten we niet zoveel over. (Kennedy, 2009) Ook over de strafverzwaring van homofoob geweld zullen we hier uiteindelijk niet zoveel over weten, gezien geen nulmeting beschikbaar is bij het evalueren van homofoob geweld. (Hermans, 2013) Jammer genoeg is het sowieso erg moeilijk om een afschrikkende werking te meten. Ten eerste is er nog steeds sprake van een serieuze onderrapportering van haatmisdrijven en ten tweede is het erg moeilijk om een afschrikkende werking ook effectief te gaan meten. Daarom kan een afschrikkende waarde van die strafwetten moeilijk bereikt worden. (Kennedy, 2009) Ten slotte vereist het ontwerpen van een goed, op afschrikking gebaseerd criminaliteitsbeleid veel betere kennis van de diverse elementen van risicopercepties van bestraffing. (Apel & Nagin, 2001) Nog maar eens kunnen we stellen dat ook op dit gebied meer wetenschappelijk onderzoek nodig is. (Franklin, 2004) 3.3.8 Conclusie Na een uitgebreide verdieping in de afschrikkende werking van het strafrecht, kunnen we besluiten dat afschrikking een ontzettend complex gegeven is. Er komen namelijk diverse factoren bij kijken die pas voor enige afschrikking zullen zorgen wanneer het volledige plaatje klopt. Dit proces is echter ontzettend moeilijk omdat er nu eenmaal ook persoonlijke kenmerken zijn van daders waar eigenlijk geen verandering van gedrag kan bewerkstelligd worden. In sommige situaties is het zelfs onmogelijk om werkelijk enige afschrikking te bereiken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een dader die in een impulsieve bui zijn haatgevoelens omzet in het stellen van homofoob gedrag.
35
Bovendien maakt het gebrek aan onderzoek, maar ook de moeilijkheid van het instellen van onderzoek op zich, het bijzonder moeilijk om op de meest correcte wijze om te gaan met deze afschrikkende werking. Ondanks deze gebreken kunnen we toch wel stellen dat met behulp van de reeds verworven kennis, afschrikking wel degelijk bewerkstelligd kan worden bij een deel van de bevolking. Criminaliteit is uiteindelijk een fenomeen dat altijd heeft bestaan en dat nooit weggewerkt zal kunnen worden. Maar we kunnen het daarentegen wel bestrijden en indijken.
3.4
Symbolische werking
Zelfs als de strafverzwaring niet gerechtvaardigd wordt door vergelding en afschrikking, is er een derde categorie. De strafwet zou namelijk een symbolisch doel kunnen inhouden. (Gerstenfeld, 2011) Met een symbolisch doel wordt bedoeld dat men voornamelijk tegemoet komt aan de vraag naar bescherming van holebi’s. De overheid wil laten zien dat ze instaat voor die bescherming en laten zien dat ze er werkelijk mee bezig is. Ook wil ze bovendien tonen dat homofoob geweld niet getolereerd wordt. (El Mabrouk, 2012) Dit staat overigens ook letterlijk te lezen in het Wetsontwerp: “Homofoob geweld is een aanslag op de menselijke waardigheid en een schending van de mensenrechten. Daarom wil de regering gepast reageren door een krachtig signaal te geven ten aanzien van de daders van die feiten.” (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) Strafwetten voor haatmisdrijven zouden dus een boodschap uitzenden: First (hate crime legislation) expresses strong social condemnation of bias crimes. Second, the condemnation of hate crimes implies a general affirmation of the social value of the groups targeted by hate crimes and a recognition of their rightful place in society. Hate crimes legislation is seen as reinforcing the community’s commitment to equality among all citizens. (Gerstenfeld, 2011) Ook zouden misdrijven zelf symbolisch van aard zijn. Gerstenfeld verklaart dat ze eigenlijk tegen het slachtoffer zeggen dat hij daar niet gewild is en dat het slachtoffer bang moet zijn. De strafwetten vormen een tegenbericht op deze symboliek. (Gerstenfeld, 2011) Een strafwet 36
bepaalt dus de morele en sociale normen die van kracht zijn in een samenleving. The denunciatory theory (Gerstenfeld, 2011) stelt dat het bestraffen van een misdrijf verklaart dat in die bepaalde samenleving het misdrijf in eerste instantie niet getolereerd wordt. En meer nog, de straf moet de schade die de samenleving geleden heeft, herstellen. (Gerstenfeld, 2011) Een herstellende functie hangt dus nauw samen met de symbolische functie. Het is mogelijk dat zo’n strafwetten een instrument kunnen zijn bij het bewerkstelligen van een lange termijn afname van veroordelingen. Maar dat is erg moeilijk te meten. Het is natuurlijk erg gevaarlijk ook. Want als je als overheid stelt dat zo’n gedag totaal onaanvaardbaar is, en er dan uiteindelijk niet in slaagt om het gedrag te berechten, kan het een beeld scheppen dat de samenleving toch instemt met het gedrag. (Gerstenfeld, 2011) Daarnaast hebben deze strafwetten volgens Franklin niet alleen als doel de effectieve incidentie van haatmisdrijven te verlagen, maar ze creëren ook een toleranter sociaal klimaat door deze bepaalde groepen als een sociaal probleem te kaderen. Ze trekken de publieke aandacht van een belangrijk sociaal probleem. (Franklin, 2004) Gerstenfeld gelooft dat het symbolische doel en de symbolische argumenten van de strafwetten waarschijnlijk het sterkste argument zijn om de strafwetten goed te keuren. (Gerstenfeld, 2011)
3.5
Abolitionisme
Als we ons de vraag stellen of deze strafverzwaring eigenlijk wel nodig is, kunnen we de lijn heel even doortrekken naar de vraag van Hulsman. Hulsman stelt namelijk de vraag of het strafrecht algemeen nog wel zin heeft. Hij omschrijft de volgende definitie: “Het strafrecht is het geheel van regels, die de werking beheersen van een bepaald stelsel, dat sanctionerend op kan treden bij inbreuk op bepaalde regels.” (Hulsman, Van Veen, Allewijn, Kloek, Noach, & Langemeijer, 1969) Het abolitionisme kan dus gezien worden als een radicale stroming onder criminologen die het bestaand strafrecht volledig willen aanpassen. Het repressief en dadergericht strafrecht wordt zwaar bekritiseerd omdat veroordeelden van het maatschappelijk leven worden afgesloten. Bovendien zou het strafrecht zware schade berokken aan de veroordeelde, zoals 37
door de opgelegde vrijheidsstraf of het stigma. Daarvoor willen abolitionisten een alternatief dat meer tegemoet komt aan zowel slachtoffers als daders, waarmee ze een meer humanitaire en preventieve manier van werken onderschrijven. (Blad, 1996) Hoewel Hulsman erg extreem en ver gaat in zijn stelling, kunnen we hem toch in zekere zin volgen bij zijn denkwijze over hoe het strafrecht behoort te zijn. “De opgave is dunkt me: een zekere mate van gedragsinvloeding in de richting van een gedrag overeenkomstig rechtsnormen. Een tweede punt en dat is in zekere zin wel belangrijker, is het punt van conflictoplossing.” (Hulsman, Van Veen, Allewijn, Kloek, Noach, & Langemeijer, 1969) In het kader van deze masterproef lijkt het erg interessant om te bekijken of respondenten een gelijkaardige mening hebben over het strafrecht, en meer specifiek over deze strafverzwaring. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat sommige respondenten vinden dat daders van homofoob geweld via een andere weg dan het strafrecht moeten worden aangepakt, omdat het strafrecht in deze context geen enkel nut zou hebben.
3.6
Paradoxale effecten
Gerstenfeld merkt op dat wetgeving rond haatmisdrijven toch enkele paradoxale effecten met zich mee kunnen brengen. (Gerstenfeld, 2011) Deze paradoxale effecten zijn erg interessant in het kader van deze masterproef, omdat ze uiteindelijk niet enkel een gevolg kunnen zijn van het bestaan van de specifieke strafwetten, maar dus ook een gevolg van het verzwaren van deze strafwetten. Met andere woorden zijn ze het waard om vermeld te worden in deze context. 1. Wetgeving rond haatmisdrijven zou kunnen inspireren tot zelfgenoegzaamheid onder de wetgevers. Met zelfgenoegzaamheid bedoelen we dat politici het gevoel kunnen krijgen dat ze hun deel gedaan hebben voor de problematiek. Maar het gaat echter veel breder en er moet dus ook veel breder gewerkt worden op de diverse problemen in het dagelijkse leven. (Gerstenfeld, 2011)
38
In België tracht de wetgever dit dan ook op te vangen aan de hand van het Nationaal Actieplan. Toch moeten we ons bewust zijn van een tegenwoordig heersende opvatting dat er eventueel sprake zou zijn van steekvlampolitiek en zelfs strafpopulisme. Dit element bespreken we dan ook uitvoerig in deze masterproef en vormt eveneens een onderdeel van het onderzoek. 2. Haatmisdrijfwetgeving kan leiden tot wrok onder minderheden. Enkelen onder de bevolking (mensen die vaak onvoldoende geïnformeerd zijn over hoe de strafwetten werken) kunnen het gevoel krijgen dat sommige groepen een speciale behandeling krijgen. Ze gaan zich dan bijvoorbeeld verenigingen op websites waar ze verkondigen dat de strafwetten enkel minderheden beschermen. Sommigen stellen zelfs dat anderen gediscrimineerd worden door deze strafwetten. (Gerstenfeld, 2011) Dit paradoxale effect zullen we uitgebreid beschrijven in deze masterproef. Er wordt namelijk ook op diverse fora en onder politici gevreesd dat de strafverzwaring van homofoob geweld eventueel een nieuwe discriminatie met zich mee zou brengen. Dit thema wordt verder in deze masterproef uitgediept. 3. Een derde, meer problematische mogelijkheid is dat de wetten gebruikt zouden worden om de minderheden te ontkrachten, ‘disempoweren’. Er wordt de vraag gesteld of deze wetten niet gebruikt worden om de burgerrechten te ontnemen van degene die in de eerste plaats beschermd moesten worden. (Gerstenfeld, 2011) Ook dit paradoxale effect dienen we in ons achterhoofd te houden, hoewel ons buikgevoel onmiddellijk zegt dat dit in België niet echt van toepassing is. Er is daarentegen misschien zelfs sprake van positieve of omgekeerde discriminatie, waarmee we bedoelen dat minderheden speciale en/of meer bescherming kunnen krijgen. 4. Andere Er kunnen verder uiteraard steeds nog andere paradoxale effecten optreden bij het instellen van haatmisdrijven of, in dit geval, het verzwaren van de strafwetten. Zo bestaat bijvoorbeeld ook het risico dat de strafwetten, in de plaats van een daling, een stijging van (homofoob) geweld met zich meebrengen. (Gerstenfeld, 2011) Maar zoals eerder gezegd, 39
is de strafverzwaring te recent in werking getreden waardoor dit effect niet echt bestudeerd kan worden in deze masterproef.
3.7
Conclusie
Er zijn diverse doelen verbonden aan de strafverzwaring van haatmisdrijven, maar toch kunnen we besluiten dat er slechts drie ontzettend belangrijk zijn. Vergelding moet ten eerste aangestipt worden omdat homofoob geweld (en andere haatmisdrijven) als fundamenteel anders worden aanzien en het om deze reden gerechtvaardigd is om deze ook zwaarder te bestraffen. Hoewel de gegeven argumenten erg aannemelijk zijn, kunnen ze toch nog niet allemaal met zekerheid beaamd worden. Globaal lijkt homofoob geweld een grotere impact te hebben, dit werd tevens gestaafd met studies. En enkel dit gegeven zou op zich al krachtig genoeg moeten zijn om deze delicten zwaarder te bestraffen. Ten tweede is de afschrikkende werking een doel van de strafverzwaring van homofoob geweld. Er wordt namelijk getracht om zowel daders als potentiële daders te beletten om homofoob geweld te stellen en dit door een verdubbeling van de straffen. Het derde, symbolische doel van de strafwet draagt vervolgens de boodschap uit dat dit geweld niet getolereerd wordt en als gevolgd zwaar bestraft zal worden. Deze boodschap kan eveneens een afschrikkende werking met zich meebrengen naar de globale bevolking en op deze manier een algemene preventie met zich meedragen. Hoewel de afschrikking en vergelding ongetwijfeld belangrijke doelen zijn, kunnen we er niet omheen dat de symbolische werking misschien wel eens de kerndoelstelling zou kunnen zijn. Hiermee zijn we in overeenstemming met Gerstenfeld, zijn was er namelijk van overtuigd dat deze laatste functie de belangrijkste was. De strafverzwaring heeft goeie intenties en heeft zelfs door middel van de drie doelen veel potentieel. Toch moeten we eveneens rekening houden met paradoxale effecten van de strafverzwaring. De negatieve effecten stromen immers voort naar de gevoerde discussies rond de nieuwe strafwet en deze zullen dan ook verder onderzocht worden in deze masterproef.
40
Hoofdstuk 4
Strijd van holebi’s
4.1
Holebi-rechten
België is één van de meest vooruitstrevende landen voor holebi-rechten. Zo kunnen holebi’s huwen, kinderen adopteren en worden ze beschermd door een vrij strenge antidiscriminatiewetgeving. Nu ook de strafverzwaring van homofoob geweld in werking getreden is, hoopt de Belgische regering nog een grotere tolerantie te bereiken dan nu reeds heerst. Elio Di Rupo stelt immers nadrukkelijk “Homo of lesbienne ben je. Homofoob word je”. (El Mabrouk, 2012) De wettelijke grond tot non-discriminatie ligt vervat in de federale antidiscriminatiewet van 2007, een wijziging op die van 2003. De Belgische federale antidiscriminatiewet verbiedt directe en indirecte discriminatie, opdracht tot discrimineren, intimidatie en een weigering om redelijke aanpassingen te treffen ten voordele van een persoon met een handicap. Dit verbod op discriminatie geldt overigens voor handelingen tegen een persoon, een groep, een gemeenschap of leden ervan. Leeftijd, seksuele geaardheid, handicap, geloof of levensbeschouwing, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een fysieke of genetische eigenschap, en sociale afkomst worden uitdrukkelijk verboden. (Federaal Parlement, 2003) Bij de vraag of seksuele geaardheid nu al dan niet onder haatmisdrijven moet vallen, is Gerstenfeld duidelijk in haar handboek. Ze vraagt zich namelijk af waarom er zoveel controversie over bestaat. Het is alvast niet omdat daders nauwelijks handelen omwille van seksuele geaardheid van hun slachtoffer. Integendeel, homo’s en lesbiennes vormen volgens haar de meest frequente slachtoffers van haatmisdrijven. In Amerika heerst rond dit thema een groter debat dan in België, gezien daar nog steeds de vraag rijst of homo’s en lesbiennes nu al dan niet opgenomen moeten worden in de samenleving. (Gerstenfeld, 2011) Een argument in Amerika voor deze stelling heerst is dat seksuele geaardheid een keuze is en dus niet gelijkgesteld kan worden aan ras en etniciteit. (Gerstenfeld, 2011) In België is daarentegen al voldoende naar voren geschoven dat seksuele geaardheid helemaal geen keuze is. De Belgische politici gebruiken dan ook het argument dat iemand wordt aangevallen om 41
wie hij is. (El Mabrouk, 2012) Zo staat ook letterlijk in het Wetsontwerp te lezen dat de identiteit van de slachtoffers van homofoob geweld geschonden wordt. (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012)
4.2
Nog steeds een strijd
Na het lezen van voorgaande omschrijving, lijkt het alsof in België de strijd reeds gestreden is. Zeker in vergelijking met andere landen staat België enorm beschermend tegenover holebi’s. Toch gebeuren er tegenwoordig ook in ons land regelmatig gewelddadige incidenten met holebi’s als slachtoffers. Dit werd in het verleden door de politie niet altijd even ernstig genomen maar ook hier lijkt verbetering in te komen, mede door het nieuw Nationaal Actieplan. (Hooghe, 2011) Opvallend is het dat holebi’s in grote steden veel zichtbaarder zijn, wat erop zou duiden dat de tolerantie in kleinere dorpen nog altijd niet volledig verworven zou zijn. Holebi’s zouden dus vrijer kunnen leven in de grote steden. Maar in deze grote steden wonen er echter veel diverse bevolkingsgroepen samen, met uiteenlopende culturen en religies. Daarbij heb je ook groepen die zeer vijandig staan tegenover homoseksualiteit. Homofoob geweld is dus nog steeds een feit en zal waarschijnlijk ook nog een lange tijd een feit blijven. (Hooghe, 2011)
4.3
Mensenrechtenhof
We willen natuurlijk ook niet de indruk wekken dat enkel in België hard gewerkt wordt aan de bescherming van holebi’s. Het Mensenrechtenhof tolereert bijvoorbeeld sinds 2011 geen hate speech tegen holebi’s. Het Hof stelt overigens dat een strafrechtelijke veroordeling voor hate speech de expressievrijheid van een dader niet schendt. Met deze uitspraak zendt het Hof een signaal uit dat een homofoob discours serieus genomen moet worden. (Timmer, Mensrechtenhof tolereert geen hate speech tegen holebi's, 2012) Het gerechtvaardigd doel van de veroordeling van daders van homofobe gedragingen betreft de bescherming van de rechten van de anderen. Het Hof acht discriminatie op grond van seksuele oriëntatie even serieus als discriminatie op grond van ras, afkomst of huidskleur. De uitspraak was bovendien unaniem, wat volgens Timmer erg opvallend is. Verschillende Europese mensenrechtenorganisaties 42
erkennen dat een homofoob discours bijdraagt aan een klimaat van geweld en discriminatie tegen holebi’s. Een aantal rechters van het Hof stellen vervolgens dat de hele maatschappij gebaat is bij het bestrijden van een homofoob hatelijk discours. Niet enkel holebi’s hebben hier dus belang bij. (Timmer, Mensrechtenhof tolereert geen hate speech tegen holebi's, 2012)
4.4
Voorbeeld: Ierland
We nemen tenslotte een studie in Ierland als voorbeeld om aan te tonen dat de aanvaarding van holebi’s nog niet overal ingesteld is. In veel Afrikaanse landen staat nog steeds de doodstraf op homoseksualiteit, maar dat enkele Westerse landen het ook nog steeds moeilijk hebben om gelijke rechten te creëren voor holebi’s, lijkt heden ten dage ondenkbaar. Deze Ierse studie is daarom interessant om toch de realiteit van holebirechten onder ogen te zien. Het is namelijk erg belangrijk om in het achterhoofd te houden dat België echt wel één van de koplopers is op het vlak van de bescherming van holebi’s. (El Mabrouk, 2012) We beseffen vaak onvoldoende hoe uitzonderlijk wij in West-Europa wel zijn. We hebben een anti-discriminatiewetgeving, het homohuwelijk wordt erkend, en ministers kunnen zonder enig probleem openlijk homoseksueel zijn. In de rest van de wereld zijn al die verworvenheden zo goed als ondenkbaar. (Hooghe, 2011) Het bericht in een Ierse studie van 2010 luidt dat homofoob geweld in Noord-Ierland niet even serieus behandeld wordt als raciale, religieuze of sektarische vormen van discriminatie. Voortdurend zijn er meningsuitingen die lesbiennes en homo’s afschilderen een deviante leefstijl te hebben. Deze verklaringen ontkennen hun positie van legitieme burgers of van potentiële slachtoffers van geweld. Dit heeft op zijn beurt gevolgen voor de interacties met de leden van het strafrechtelijk systeem, zoals het laten passeren van de daders of het handhaven van wetten die de vervolgden beschermen. Het geven van toestemming voor, of het onoprecht geven van, ondersteuning voor gelijkheidsrichtlijnen kan noodzakelijke politieke instellingen aandikken, maar eigenlijk zal het erg weinig veranderen aan de kwaliteit van die mensen hun leven op lange termijn. Hierin zit ook een vicieuze cirkel verborgen: Holebi’s moeten zichtbaarder worden in het dagelijkse leven. Enkel op die manier kunnen ze erkend worden als gelijke burger en kunnen ze populaire mythes verdrijven. Maar als ze dat doen, stellen ze zich meer bloot aan risico’s en kwetsbaarheid. Bovendien weten ze dat hun ervaringen van 43
geweld minder prioriteit zijn voor degene die, normaalgezien, de plicht hebben om hen te beschermen, oftewel de staat. (Duggan, 2010)
4.5
Conclusie
Het gaat erg goed met de mensenrechten voor holebi’s in België. De overheid steekt veel energie in het beschermen van deze kwetsbare groep en geeft bovendien het signaal aan de hele bevolking dat homofoob geweld niet te tolereren valt. We staan dan wel, in vergelijking met andere landen, erg ver in deze positieve mensenrechtenevolutie, toch moeten we er ons van bewust blijven dat homofoob geweld nog steeds voor veel mensen een realiteit is. Dat we op de goede weg zijn, staat vast. Maar het gedrag van mensen verander je niet in een oogomslag. Er is met andere woorden nog een lange weg te gaan. Bovendien moeten we ons ook de vraag stellen of onze regering de minderheidsgroepen niet te veel beschermt in verhouding met de rest van de bevolking. We moeten echter ook aanstippen dat goeie bedoelingen soms een negatieve weerklank kunnen krijgen. Zo hebben we bijvoorbeeld reeds een aantal paradoxale effecten van haatmisdrijven benoemd. In het volgende hoofdstuk gaan we overigens verder in op één van de meest gevoerde discussies in het kader van deze strafverzwaring, namelijk een eventuele nieuwe discriminatie.
44
Hoofdstuk 5
Nieuwe discriminatie
5.1
Secundaire victimisering
Alvorens de problematiek van een eventuele nieuwe discriminatie te behandelen, moeten we de link leggen naar secundaire victimisering. Zoals reeds in het hoofdstuk van de kernbegrippen werd verteld, is secondaire victimisering een term die gebruikt wordt wanneer een slachtoffer door het systeem dat hem moet helpen eigenlijk een tweede keer slachtoffer wordt. Een wetsvoorstel dat discriminatie wil bestrijden kan immers ook ongewild discriminatie creëren. En dat is precies wat deze nieuwe strafverzwaring lijkt te doen. Niet alle vormen van geweld vallen onder deze strafverzwaring, waardoor het ene slachtoffer zich benadeeld of minder begrepen kan voelen dan de ander. Daarom wordt de vraag gesteld of deze strafverzwaring voor een gevoel van secondaire victimisering zorgt. Vervolgens kunnen we deze vraag opdelen naar twee uiteenlopende situaties, namelijk secondaire victimisering bij holebi’s als slachtoffer, en secondaire victimisering bij ‘gewone’ burgers als slachtoffer. 5.1.1 Holebi’s De strafverzwaring zou een grote symbolische waarde inhouden. Deze zou holebi’s namelijk moeten beschermen, of toch op zijn minst moeten aantonen dat de samenleving hen beschermt. (El Mabrouk, 2012) Maar denken alle holebi’s er zo over? Voelen ze zich wel degelijk beschermd door deze strafverzwaring? Zou het niet kunnen dat sommigen het net aanzien als een negatief element? Misschien voelen sommigen zich een tweede maal benadeeld doordat ze opnieuw als een specifieke groep worden behandeld of anders behandeld worden dan de globale Belg. Was het niet net de bedoeling dat ze gelijke kansen en rechten kregen? En wat met een homo die via een chatsite naar een afgelegen plaats wordt gelokt en overvallen wordt? In zijn specifiek geval zal hij jammer genoeg niet van de nieuwe wetgeving kunnen ‘genieten’ aangezien het motief immers niet homohaat is, maar diefstal. (De Wit, Over strafverzwaring, 2012) 45
5.1.2 ‘Gewone’ Belg Met de ‘gewone’ Belg wordt in deze masterproef bedoeld dat het slachtoffer geen karakteristiek bezit die onder de federale antidiscriminatiewetgeving valt. Dit slachtoffer wordt met andere woorden niet aangevallen door een specifiek haatmotief. Er is enigszins sprake van een discriminerende werking tegenover de 'gewone’ Belg, zijn dader wordt namelijk milder gestraft. We stellen ons de vraag of deze strafverzwaring dan niet tot een gevoel van ontevredenheid leidt bij slachtoffers wiens dader niet handelde omwille van discriminatoire redenen maar bijvoorbeeld omdat hij simpelweg de iPod van het slachtoffer wou. Als we terugdenken aan het geval van de mp3-moord op Joe Van Holsbeeck, is het dan niet vreemd dat deze dader minder streng gestraft wordt dan de dader van Ihsane Jarfi, die gedood werd omdat hij homo was? Mensen zullen zich waarschijnlijk afvragen waarom straffen in hun specifieke geval lichter zijn dan in een ander geval. Dit dubieus element kan voor wrevel en misschien zelfs secondaire victimisering zorgen. Daarom is het van groot belang om een ijzersterke motivering te geven aan de strafverzwaringen. Zo niet, wordt het voor justitie en specifieker voor diensten als slachtofferonthaal wel erg lastig om geloofwaardig uit te leggen waarom een dader in die ene situatie lichter gestraft wordt dan in die andere situatie. (De Wit, Over strafverzwaring, 2012)
5.2
Omgekeerde discriminatie.
Alexandra Timmer, medewerkster van Eva Brems, wijst ons op het moeilijke geval van het woord ‘gelijkheid’ op zich. Daarvoor maken we een splitsing met aan de ene kant het materiaal strafrecht en aan de andere kant het formeel strafrecht. Timmer wijst ons hierbij op het handboek ‘Discrimination Law’, een publicatie van Sandra Fredman. (Fredman, 2011) Het meest controversiële probleem in het antidiscriminatierecht is mogelijk de vraag of omgekeerde discriminatie legitiem is en te verrechtvaardigen valt. Omgekeerde discriminatie, of positieve discriminatie, is het opzettelijk gebruiken van factoren zoals geslacht, ras, of
46
andere beschermde karakteristieken, om een achtergestelde groep te bevoordelen. Dit blijkt echter in te druisen tegen de basisprincipes van gelijkheid. (Fredman, 2011) Of het gelijkheidsbeginsel hier al dan niet wordt geschonden, hangt immers af van de perceptie die gehanteerd wordt: materiele of formele. Omgekeerde discriminatie is duidelijk een inbreuk tegen de formele gelijkheid. Vanuit materieel oogpunt daarentegen is er minder sprake van een schending of een uitzondering. Bewuste voorkeuren voor een benadeelde groep kunnen in dit geval eerder beschouwd worden als een legitiem middel om gelijkheid te bereiken. (Fredman, 2011) 5.2.1 Formele gelijkheid Het lijkt soms moeilijk te begrijpen dat als gelijkheid het doel is, waarom er dan speciale strafwetten moeten voorzien worden voor de één, maar niet voor de ander. Dit argument is enkel weerlegbaar omdat het gebaseerd is op een formele perceptie van gelijkheid. Hierbij zijn er drie factoren die ervoor zorgen dat antidiscriminatiewetgeving op formeel gebied niet legitiem is en als gevolg niet te verrechtvaardigen valt. 1. Ten eerste veronderstelt formele gelijkheid dat het gerecht op een abstracte, universele manier werkt en dus niet kan verschillen om een bepaalde groep te bevoordelen. Gelijkheid moet volgens deze stelling daarom altijd symmetrisch zijn. 2. De tweede veronderstelling van formele gelijkheid waardoor omgekeerde discriminatie intern tegenstrijdig is, is het individualisme. Omgekeerde discriminatie zou immers niet alleen oneerlijk zijn, maar ook inefficiënt. Individuen zijn alleen verantwoordelijk voor hun eigen acties. De stelling betreft dat sommige individuen nu eenmaal sterker zijn dan andere. 3. Formele gelijkheid brengt, ten derde, gelijkheid voor de wet met zich mee. De staat moet neutraal zijn tegenover haar burgers en mag niemand boven een ander plaatsen en/of beter behandelen. (Fredman, 2011)
47
5.2.2 Materiële gelijkheid Uitgaan van - en dus vertrouwen op - materiële gelijkheid zorgt voor een heel andere kijk op omgekeerde discriminatie: 1. De materiële benadering van omgekeerde discriminatie verwerpt namelijk de abstracte kijk van justitie en staat er bovendien op dat justitie enkel betekenisvol is in zijn interactie met de maatschappij. Het is nu eenmaal zo dat holebi’s vaak te maken krijgen met homofoob geweld. Het is nu eenmaal zo dat vrouwen meer te maken krijgen met seksediscriminatie, het is nu eenmaal zo dat iemand met een donkere huid meer te maken krijgt met racisme. Dit moet erkend en aanvaard worden. Eens we hiervan bewust zijn en dit aanvaarden, wordt duidelijk dat wanneer we een symmetrische benadering aannemen, de echte maatschappelijke betekenis van het gelijkheidsbeginsel leeg wordt. Het gelijkheidsbeginsel verliest uiteindelijk zijn ware betekenis en wordt nutteloos. Het is dus belangrijk om die banden met de samenleving te behouden en het gelijkheidsbeginsel aan te passen aan de noden van de maatschappij. (Fredman, 2011) Ten slotte kunnen we een citaat van Dworkin overnemen: “The difference between general racial classification that causes further disadvantage to those who have suffered from prejudice, and a classification framed to help them, is morally significant.” (Dworkin, 1985) 2. Gelijklopend verwerpt de materiele benadering de stelling van de aspiraties van het individualisme. In het kader van deze masterproef is deze tweede stelling echter niet voldoende relevant om verder uit te diepen. 3. Tot slot verwerpt de materiële benadering de mogelijkheid van een neutrale staat die zich niets aantrekt van de samenleving en enkel banden heeft met machtige relaties. De moderne staat speelt een centrale rol in het verdelen van de kansen en middelen in de samenleving. De staat, de overheid, kan en mag niet neutraal zijn. Als de overheid geen actieve rol opneemt, dan steunt het eigenlijk zelfs (on)rechtstreeks de bestaande dominante groepen. Op die manier kunnen deze machtige groepen hun superieure positie behouden ten opzichte van de groepen die lijden onder discriminatie en bovendien een gebrek aan kansen en middelen hebben. (Fredman, 2011)
48
Omgekeerde discriminatie kan met deze materiele kijk dus volledig legitiem beschouwd worden. Maar zelfs dan blijven nog enkele belangrijke vragen zoals wat de definitie nu eigenlijk precies is van een benadeelde. Een andere vraag is hoe de eisen van de verschillende benadeelde groepen tegenover elkaar afgewogen moeten worden. (Fredman, 2011) Dit probleem wordt steeds groter, zeker nu deze nieuwe strafverzwaring heel wat categorieën inhoudt. Dit evenwicht kwam ook ter sprake tijdens het holebidebat in Gent, waar De Backer (Katholiek Vlaams Studentenverbond) stelde dat het homofoob geweld een onderdeel is van een breder maatschappelijk probleem. Volgens hem zijn er verschillende minderheidsgroepen die elkaar nu tegenkomen, wat zou leiden tot deze spanningen. (De Backer, 2013) Het concept ‘hate crime’ of ‘haatmisdrijven’ blijft echter heel complex. In Amerika behoren leeftijd en geslachtsgerelateerde misdrijven zelfs niet tot dit begrip omdat ze gezien worden als misdrijven van een andere orde. Het beleid rond haatmisdrijven gaat altijd over het zenden van een symbolisch bericht aan de slachtoffers. Maar dat bericht gaat in beide richtingen. Je bent het ofwel waard ofwel niet waard om geïntegreerd te worden in het concept ‘hate crime’. Daarom zal dit dilemma waarschijnlijk steeds een uitdaging blijven. (Mason-Bish, 2010)
5.3
Conclusie
Op formeel vlak is er een duidelijke asymmetrie. Deze strafverzwaring zal er immers voor zorgen dat de ene dader strenger gestraft zal worden dan de ander, namelijk door het strafverzwarende motief. Dit betekent dat het ene slachtoffer eventueel meer het gevoel krijgt beschermd te worden dan de ander. Er bestaat (formele) ongelijkheid. Maar bij materieel strafrecht kan je zeggen dat er meer is dan gelijkheid, we moeten namelijk kijken naar de uitgangspositie. We moeten kijken naar de aanleiding, het ontstaan, de wortels van hoe en waarom deze strafverzwaring tot stand is gekomen. (Timmer, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013) We kunnen dus stellen dat omgekeerde of positieve discriminatie geen inbreuk en zelfs geen uitzondering is van gelijkheid. Het is daarentegen een middel om gelijkheid te bereiken. (Fredman, 2011)
49
Hoofdstuk 6
Focusverschuiving naar allochtonen
6.1
Allochtonen verantwoordelijk voor homofoob geweld?
Homofoob geweld wordt tegenwoordig uitgebreid in de media besproken. Verwonderlijk was het ook niet dat het thema meermaals onderwerp was van tv-programma’s. Zo sneden Volt (Volt, 2012) en Panorama (Panorama, 2012) kort na elkaar de problematiek aan. In beide programma’s werd heel nadrukkelijk stilgestaan bij het feit dat allochtonen toch heel vaak om niet te zeggen ‘meestal’ - als dader aangestipt worden. Volgens velen is het helemaal niet de bedoeling om plots met de vinger beschuldigend te wijzen richting allochtonen als oorzaak van homofoob geweld. Toch rijst de vraag of er hierdoor geen focusverschuiving plaatsvindt van ‘de homo’ naar ‘de allochtoon’. (Idrissi, et al., 2012) Ook dient opgemerkt te worden dat sommigen op het politieke niveau hier handig op lijken in te spelen. De rechtse partijen N-VA en Vlaams Belang zullen maar al te graag extra argumenten ontvangen om hun standpunten over te brengen aan de bevolking. Vanuit dit oogpunt is het bijzonder interessant om deze partijen te bevragen omtrent de strafverzwaring van homofoob geweld. Om dieper in te gaan op deze eventuele focusverschuiving, maken we een splitsing van twee onderdelen, daderprofiel en compromis, die rechtstreeks verband hebben met de focusverschuivende stelling.
6.2
Daderprofiel
Er is veel minder bekend over de daders van haatmisdrijven dan over de karakteristieken van het misdrijf zelf en dan over de impact op de slachtoffers. Er is een groot gebrek aan data waardoor we niet echt inzicht kunnen verwerven in de karakteristieken van de dader van homofoob geweld. Ook is het mogelijk dat deze specifieke karakteristieken veranderen of evolueren doorheen de tijd. Dit kan bijvoorbeeld door historische of door culturele omstandigheden. (McDevitt, Levin, Nolan, & Bennett, 2010)
50
Uiteindelijk kunnen we stellen dat het identificeren en reageren op misdrijven met haatmotieven toch de belangrijkste taken blijven bij het bestrijden van gestelde gedragingen en uitingen van haat in de samenleving. (Idrissi, et al., 2012) Om deze reden is het belangrijk om een zo goed mogelijk beeld te vormen van het fenomeen, en dus ook van het daderprofiel. Ook al is het erg moeilijk om een daderprofiel op te stellen, toch zijn er twee factoren die dikwijls vernoemd worden als achterliggende karakteristieken die verantwoordelijk zijn voor het homofoob geweld: godsdienst en mannelijkheid. (Hooghe, 2011) 6.2.1 Godsdienst Professor Hooghe van de KU Leuven oppert dat het geen zin heeft om dit fenomeen te willen ontkennen: Het gebrek aan tolerantie heeft wel degelijk te maken met godsdienstige achtergrond. Zelfs als je controleert voor alle mogelijke factoren (opleidingsniveau, werkloosheid, uitsluiting, armoede...), dan nog zie je dat mensen met een islamitische achtergrond beduidend
negatiever
oordelen
over
homoseksualiteit
dan
alle
andere
bevolkingsgroepen. Als we hieraan iets willen doen, dan is de eerste opdracht toch dat we het probleem correct benoemen, en niet kiezen voor een soort omzwachteld taalgebruik. (Hooghe, 2011) Toch wil Hooghe niet beweren dat het een hopeloze zaak is. Hoewel er een relatie is met godsdienstige opvattingen, mogen we volgens de professor niet vergeten dat ook in de grondteksten van het christendom en het jodendom heel negatieve dingen over homoseksualiteit geschreven staan. Deze religies zijn echter reeds veel toleranter geworden tegenover homoseksualiteit. Hooghe gelooft er dus in dat ook de islamgemeenschap een evolutie kan ondergaan. (Hooghe, 2011) 6.2.2 Mannelijkheid Mannen zouden wereldwijd, in alle culturen, negatiever staan ten opzichte van homoseksualiteit dan vrouwen. Het gevoel van mannelijkheid is hier immers een heel belangrijke factor. Negatief staan tegenover homoseksualiteit zou namelijk een gemakkelijke 51
manier zijn om dit gevoel van stoerheid te versterken. Het is opvallend dat dit voornamelijk voorkomt in groepen die enkel bestaan uit mannen. Wanneer er eveneens vrouwen aanwezig blijken te zijn, zou dit mannelijk, stoer gevoel veel minder tot uiting komen. (Hooghe, 2011)
6.3
Compromis
Tegenwoordig zijn er heel wat minderheidsgroepen in onze samenleving. Zo bestaat er geweld tegen holebi’s, racisme, intimidatie tegenover vrouwen en vele andere fenomenen. We leven nu eenmaal in een cultureel diverse samenleving en deze diversiteit vraagt om compromissen. Respect en erkenning van de uiteenlopende culturen en religies is noodzakelijk in onze samenleving. Dit respect is uiteindelijk een basisvereiste van onze rechtstaat, waarin minderheden beschermd worden. (Hooghe, 2011) Hooghe verklaart: “Net zoals een islamitische of joodse gelovige het recht heeft zijn of haar religie te belijden, heeft een homokoppel het recht op te flaneren in de hoofdstad van Europa. We moeten dus wel degelijk intolerant zijn ten opzichte van diegenen die zelf niet tolerant zijn.” (Hooghe, 2011)
6.4
Conclusie
We kunnen besluiten dat er nog steeds zeer weinig gekend is over zogenaamde daderprofielen van homofoob geweld. Toch gelooft professor Hooghe dat zowel godsdiensten als het gevoel van mannelijkheid de achterliggende oorzaak kunnen zijn van homofoob geweld. Dit klinkt vrij aannemelijk, hoewel het gebrek aan onderzoek ons parten blijft spelen. We moeten ons bovendien bewust zijn van de enorme diversiteit in onze samenleving en van de problemen die deze diversiteit met zich meebrengt. Respect en compromissen zijn een noodzakelijke voorwaarde om een tolerantere sfeer te creëren. (Hooghe, 2011) Of de strafverzwaring van homofoob geweld bijdraagt tot een eventuele focusverschuiving naar allochtonen, kunnen we aan de hand van de theorie niet met zekerheid zeggen. Daarom zullen we dit thema verder uitdiepen aan de hand van empirisch onderzoek.
52
Hoofdstuk 7
Steekvlampolitiek en strafpopulisme
7.1
Steekvlampolitiek
De politieke handelingen van Annemie Turtelboom en andere hedendaagse politici worden maar al te vaak omschreven als ‘steekvlampolitiek’. Steekvlampolitiek betekent niet meer dan incidentenpolitiek, waarbij politici onmiddellijk reageren op een incident dat uitgebreid in de media besproken wordt. Vaak wordt echter te weinig aandacht geschonken aan de mogelijke gevolgen. (De Wit, Over strafverzwaring, 2012) Strafrecht heeft steeds een belangrijke rol gespeeld binnen het wetgevende kader en dat zal het ook altijd blijven doen. Het stellen van grenzen aan burgers is dan ook een dagelijks onderwerp in de debatten. Het is de uitdaging van de overheid om steeds inspanningen te verrichten om het strafrecht zo goed mogelijk aan te passen aan de steeds evoluerende samenleving. Het strafrecht zal echter nooit helemaal aansluiten op de noden en wensen van de bevolking, waardoor er altijd noodsituaties zullen plaatsvinden. Dit zijn momenten waarop de regels en prioriteiten kunnen worden gewijzigd. (Armstrong & McAra, 2006) Homofoob geweld kan in dit kader geplaatst worden: het is een fenomeen dat steeds vaker aan het licht komt, wat ervoor zorgt dat de roep om actie steeds luider wordt.
7.2
‘Punitive turn’
Daems heeft het bovendien over een ‘punitive turn’ of een penale verandering. Hij stelt dat sommigen geloven dat we in een nieuwe tijd terechtgekomen zijn, waar gesproken kan worden over een nieuw soort penologie of een nieuwe cultuur van intolerantie. Anderen geven aandacht aan hoe de penale praktijk en de gedachten errond van richting veranderd zijn. Er wordt zelfs gesproken over een positieve verandering. (Daems, 2008) Volgens Young werd de stijging van bestraffing het nieuwste probleem van de criminologie in het laatste decennium van de twintigste eeuw. (Young, 2003) Zo wordt hierbij onder meer de vraag gesteld waarom er een enorme bevolkingstoename in de gevangenis is, of met andere woorden waarom er een punitieve verandering is. (Daems, 2008) 53
7.3
Strafpopulisme
De vraag kan gesteld worden of in het geval van deze strafverzwaring eventueel sprake is van strafpopulisme. Straffen voor slagen en verwondingen worden namelijk algemeen te licht bevonden. Toch is hierbij enige kritische blik vereist. “Is het niet dubbelzinnig dat de publieke opinie in eigen land vraagt om strengere straffen, maar snel meevoelt met gevangen Belgen in het buitenland?”, is de vraag die Rudi Veestraeten (journalist in De Standaard) zich stelt. (Veestraeten, 2004) Heel wat politici, magistraten en media gaan er maar al te graag van uit dat de bevolking strengere straffen wil, maar blijkbaar is het oordeel van de bevolking op dat vlak helemaal niet zo duidelijk, laat staan eensgezind. (Verfaillie, 2010) Onderzoek van Hutton wees echter uit dat de publieke interesse in het strafrecht groot is, maar de kennis erover heel laag. (Hutton, 2005) De meeste mensen halen hun kennis uit de media die ze op de voet volgen. Daarom denken ze vaak dat ze voldoende kennis bezitten om te kunnen oordelen over schuld en onschuld. (Roberts & Hough, 2005) In het kader van deze theorie zal empirisch onderzocht worden of strafverzwaring van homofoob geweld eventueel ook een afgeleide vormt van deze gedachtegang. Daarnaast is het ook van belang om de percepties van de diverse partijen te vergelijken en aan te stippen. Strafpopulisme wordt aangeduid als één van de oorzaken van een meer punitief strafrechtelijk beleid. Daarbij hopen politici zich populair te maken en electoraal succes te boeken door een punitief beleid te voeren. Zij gaan er daarbij namelijk van uit dat de bevolking strengere straffen wil. (Verfaillie, 2010) Maar of een strenger strafbeleid nu werkelijk wenselijk is in het geval van homofoob geweld, is (nog) niet duidelijk. Zonder twijfel kunnen we ervan uitgaan dat een linkse partij als Groen heel wat andere uitgangspunten, motivaties en achterliggende ideeën zal hebben voor het instemmen met de strafverzwaring van homofoob geweld dan een rechtse partij zoals NVA. Toch stemden beide partijen verbazend genoeg in met deze nieuwe wet. Hoewel hiervoor de theoretische verklaring kan gegeven worden dat mensen de wereld interpreteren vanuit hun eigen persoonlijk visie en positie. Punitiviteit staat met andere woorden voor een attitude. Verder kunnen we natuurlijk benadrukken dat politieke partijen nu eenmaal andere gedachtegangen hebben. Al moet in het achterhoofd gehouden worden dat politieke partijen maar al te vaak een beleid als legitiem aanschouwen als deze gebaseerd is op wat de publieke opinie wil. (Verfaillie, 2010) 54
7.4
Conclusie
Door diverse theoretici is reeds aangekaart dat er een punitiever beleid gevoerd wordt. Deze penale evolutie zou echter een aantal negatieve gevolgen met zich meebrengen zoals een stijgende gevangenispopulatie. Hierbij wordt tevens gesproken over een nieuwe cultuur van intolerantie. Deze cultuur zou misschien de oorzaak kunnen zijn van de steekvlampolitiek die eventueel gevoerd wordt in het kader van homofoob geweld. Politici worden er namelijk van verdacht te snel te reageren op incidenten die zich voordoen in de samenleving. Bij deze noodsituaties zou de mogelijkheid gecreëerd worden om regels en prioriteiten aan te passen. Als dit echter niet voldoende doordacht gebeurd, kan dit negatieve gevolgen met zich meebrengen. Strafpopulisme is vervolgens ook een belangrijke factor die in deze context meespeelt. Het is namelijk mogelijk dat de politici geloven dat de bevolking strengere straffen wil voor, onder andere, homofoob geweld. We kunnen ons overigens de vraag stellen of het wel werkelijk zo is dat de bevolking dit wil. Onderzoek zal uitwijzen wat de precieze achterliggende motivaties van de politici zijn.
55
Hoofdstuk 8
Eenheid van het strafrecht
Wat de eenheid van het strafrecht betreft, kunnen we ons twee vragen stellen. Ten eerste stellen we ons de vraag waar de concrete grens ligt van de strafverzwaring van homofoob geweld. Vervolgens leiden we uit deze eerste vraag een tweede af, namelijk of het strafrecht door deze strafverzwaring niet enorm onduidelijk en log wordt. Deze vragen worden gesteld om dieper in te gaan op eventuele negatieve gevolgen die de nieuwe strafwet heeft op het Belgisch
strafrecht.
In
dit
theoretisch
hoofdstuk
zullen
we
daarom
de
term
‘overcriminalization’, het legaliteitsbeginsel en de bewijslast van dichterbij bekijken.
8.1
Waar ligt de concrete grens van de strafverzwaring?
Een opvallend element dat het onderzoeken waard lijkt, is het feit dat er zoveel specifieke groepen zijn die onder deze strafverzwaring vallen. Maar waar trek je uiteindelijk de grens? Is het wel nodig om zoveel specifieke deelgroepen te maken? Een dader die handelt omdat hij vindt dat het slachtoffer veel te rijk is, kan dan ook geïnterpreteerd worden als een discriminerende handeling. Het slachtoffer werd immers aangevallen omdat hij te rijk is. Holebi’s worden aangevallen omdat ze holebi zijn. Maar wat als een hetero wordt aangevallen omdat hij hetero is? En wanneer valt het te bewijzen dat iemand gehandeld heeft om die reden? Stond het op iemands voorhoofd? Gaat hier geen misbruik van gemaakt worden? Misschien was het helemaal niet de bedoeling van de dader en wilde hij simpelweg zijn frustraties kwijt op een lukraak persoon. Al deze vragen leiden vervolgens tot een volgende, meer specifieke vraag.
8.2
Wordt het strafrecht niet enorm onduidelijk en log?
8.2.1 Overcriminalization Wat het theoretisch kader betreft, situeren we de vooropgestelde probleemstelling tevens in het Belgisch strafrecht. Er wordt namelijk maar al te vaak gesteld dat het huidige Belgisch strafrecht enorm log, ingewikkeld, onoverzichtelijk en onlogisch is. Er kan hierbij de term ‘overcriminalization’ aangenomen worden: 56
Overcriminalization is the act of imposing unbalanced penalties with no relation to the gravity of the offense committed or the culpability of the wrong doer. It is the imposition of excessive punishment or sentences without adequate justification. Overcriminalization can be considered as an abuse of the criminal justice system. (USLegal, 2012) We kunnen kortom stellen dat er overbodig gebruik kan gemaakt worden van het strafrecht en dus van het bestraffen. Zo kunnen er overdreven strafmaten gehanteerd worden die niet meer in evenwicht zijn met het misdrijf. Het rechtvaardigheids- en proportionaliteitsbeginsel dreigen hier als gevolg in het gedrang te komen. De hoeveelheid strafwetgeving in de USA wordt door Husak omschreven door een ‘theory of criminalization’. Deze theorie omvat een normatief kader om de gerechtvaardigde strafwetgeving te onderscheiden van die die niet gerechtvaardigd is. De massale stijging van straffen zou één van de belangrijkste redenen zijn van deze theorie. “Overcriminalization is objectionable mainly because it produces too much punishment.”, verklaart Husak. (Husak, 2008) Dat er in België heel wat straffen bestaan, zal iedereen kunnen beamen. Maar op de vraag of er te veel straffen bestaan, zal er misschien heel wat minder eensgezindheid bestaan. Het is erg moeilijk om te bepalen wat nu precies wel of niet gerechtvaardigd is. Wat rechtvaardig lijkt voor de één, kan dan weer erg onrechtvaardig lijken voor de ander. Het is en blijft een kwestie van opinies. 8.2.2 Legaliteitsbeginsel Het is erg belangrijk dat de burgers op het strafrechtssysteem kunnen vertrouwen. Zeker in deze tijd wanneer het hele systeem op diverse niveaus in twijfel wordt getrokken en onderwerp is van felle discussies. (Claes, 2003) Nieuwe elementen die discussies en kritiek doen opwaaien, kan het strafrechtssysteem dus best missen. Daarom is het van groot belang om vooraf voldoende stil te staan bij een nieuwe wetgeving en te reflecteren over de mogelijke gevolgen. De inhoud van een strafwet ligt namelijk vast eens deze in gebruik wordt genomen, na publicatie in het Staatsblad. Dit vaststaand gegeven is een element van de wettelijke strafbaarstelling, afgeleid van het klassieke legaliteitsbeginsel dat stelt dat iemand pas veroordeeld kan worden als dit zo in de wet neergeschreven staat. Deze wettelijke strafbaarstelling veronderstelt daarnaast dat een wet geldt voor ieder concreet geval, waardoor gelijkaardige misdrijven op een gelijkaardige wijze bestraft worden. Vooraleer hier sprake van kan zijn, lijkt het duidelijk dat er geen discussies mogelijk mogen zijn over de wet. Deze 57
moet namelijk op een strikte wijze geïnterpreteerd worden volgens het legaliteitsbeginsel. (Troch, 2010) Het strafrecht is echter allesbehalve vrij van onduidelijke en vage wetten, het wordt almaar ingewikkelder gemaakt volgens De Wit. In vergelijking met het klassieke strafrecht van de negentiende eeuw zijn er al heel wat uitzonderingen en omstandigheden toegevoegd aan het strafrecht. Als blijkt dat de strafverzwaring van homofoob geweld tevens bij dit rijtje aansluit, moet ook deze via de rechtspraak verhelderd worden. Want dit veroorzaakt immers rechtsonzekerheid. (De Wit, Over strafverzwaring, 2012) De uitdaging waar wetgeving, en dus ook deze strafverzwaring, mee te kampen heeft, is de steeds evoluerende maatschappij. De heersende maatschappelijke context op het ogenblik van de toepassing van de strafwet is namelijk erg bepalend voor een concreet geval. Homofoob geweld is een erg actueel thema en de tolerantie tegenover holebi’s lijkt tegenwoordig erg hoog te liggen bij de meerderheid van de bevolking. Maar deze situatie is niet standvastig, waarmee we bedoelen dat deze veranderlijk is. De draagwijdte van een strafwet komt immers mede tot stand door de rechterlijke opinie of attitude. Rechters zijn ook maar mensen, met gevoelens en ervaringen. Net deze ervaringen kunnen bepalend zijn voor de straftoemeting. (Troch, 2010) Om deze reden lijkt het aangewezen en interessant om ook naar de opinie van magistraten te peilen. 8.2.3 Uitvoering van straffen Niet-uitvoering van korte straffen zou misschien ook tot één van de redenen kunnen behoren van instelling van deze strafverzwaring. Straffen onder de drie jaar worden namelijk niet meer uitgevoerd. Daarom verzwaart men maar al te graag straffen om er dus zeker van te zijn dat ze wel degelijk uitgevoerd zullen worden. Kritieken steken op dit vlak als gevolg vaak de kop op. Zo lazen we in de inleiding reeds een uitspraak van Torfs: “Steekvlampolitiek. Opeens zijn zwaardere straffen voor homofoob geweld nodig. Ondertussen worden uitgesproken straffen niet uitgevoerd.” (Torfs, 2012) Velen klagen deze niet-uitvoering van straffen eveneens aan op het discussieplatform van De Redactie. (De Redactie, 2012) Ondertussen werkte onze huidige minister van Justitie hard aan een oplossing voor dit jammerlijk feit. Op 12 april 2013 konden we in de krant lezen: “Alle korte straffen zullen 58
worden uitgevoerd”. Minister Turtelboom verkort namelijk de wachttijd van elektronisch toezicht naar drie weken. Ze wil dat alle straffen tussen de zes maanden en drie jaar uitgevoerd worden. Hiervoor zijn 46 extra justitieassistenten aangeworven die de overlaad aan veroordeelden moet opvangen. Het blijft echter zoals het gezegde: “Wait and see”. We zullen de evaluatie van deze goede voornemens immers moeten afwachten. (De Buck, 2013) Hiermee komt Turtelboom alvast deels tegemoet aan de kritische opmerking die Rik Torfs gaf in dit tweet-bericht. (Torfs, 2012)
8.2.4 Bewijslast Haatmisdrijven hebben een heel uniek karakter. De strafwetten zijn namelijk de enige soort wetten waarbij het motief een belangrijk element is van het misdrijf. Motief en intentie zijn echter twee verschillende concepten die uit elkaar gehouden moeten worden. Intentie refereert naar de graad waarmee een persoon een bepaald gedrag wil stellen of een bepaald resultaat wil bekomen. Een motief refereert daarentegen naar de reden waarom een persoon een bepaald gedrag stelt. (Gerstenfeld, 2011) Dat motief is een erg opvallend en belangrijk element van deze strafwet want dit moet uiteindelijk bewezen worden. Een dader stelde dat gedrag omdat het slachtoffer tot een bepaalde groep behoort of zou behoren. De dader pleegde het misdrijf omwille van die specifieke reden. (Franklin, 2004) Gerstenfeld verklaart dit belang aan de hand van een voorbeeld: Als iemand een bank overvalt voor geld voor pornografie of voor geld voor een zieke oma, het belangrijkste is dat die bank werd overvallen. Maar precies op dat gebied verschillen haatmisdrijven heel hard van andere geweldsmisdrijven. Als je een persoon aanvalt omdat hij supportert voor een andere voetbalclub, spreken we van ‘doodgewone’ slagen en verwondingen. Maar als je iemand aanvalt omdat hij homo is, is er sprake van een haatmisdrijf en zal je als gevolg zwaarder bestraft worden. Hoewel bij beiden je intentie hetzelfde is, namelijk het bewust en gewild neerslaan van een persoon, is het motief, de reden waarom je dat gedaan hebt, toch anders. Maar het bepalen van dat specifieke motief is ontzettend moeilijk en dus ook erg moeilijk te bewijzen. (Gerstenfeld, 2011) Het motief moet dus bepaald worden aan de hand van bewijs. Dit bewijs kan op diverse manieren verkregen worden. Er kan bijvoorbeeld aangetoond worden dat er geen sprake is van een ander motief. Ook kan het bewijs voortkomen uit het feit dat de dader laster geuit 59
heeft rond de tijd van het misdrijf. Als de dader aangesloten was bij een haatgroep, kan dit logischerwijs ook als bewijs gezien worden. (Gerstenfeld, 2011) Toch moeten we ons bewust zijn dat de moeilijkheid van deze bewijslast een van de belangrijkste beperkingen waarmee het strafrechtssysteem in dit kader te maken krijgt. (Franklin, 2004)
8.3
Conclusie
We hebben in deze masterproef reeds enkele morele argumenten bekeken tegen de strafverzwaring van homofoob geweld. Maar in dit hoofdstuk stelden we ons de vraag wat deze strafverzwaring nu precies betekent voor ons Belgisch strafrecht. Ons strafrecht heeft immers al heel wat te kampen met vooroordelen en malfuncties. Deze nieuwe strafwet zou hier misschien wel nog eens een schepje bovenop kunnen doen. Zo kan er in het kader van deze strafverzwaring een overdreven gebruik van bestraffing worden aangestipt, wat omschreven wordt door de term ‘overcriminalization’. Er bestaan ontzettend veel straffen maar de vraag kan gesteld worden of ze allen (en in het bijzonder deze strafverzwaring) wel gerechtvaardigd zijn. Dit fenomeen kan immers leiden tot problemen met het rechtvaardigings- en proportionaliteitsbeginsel. Daarnaast kan ook het legaliteitsbeginsel in het gedrang komen. Er mogen geen discussies ontstaan door een wet en deze mag evenmin vatbaar zijn voor interpretaties. Wat is de wet staat moet daarentegen duidelijk en klaar zijn, zodat de bevolking begrijpt wat het precies betekent. Dit legaliteitsbeginsel heeft echter te kampen met een voortdurend veranderende maatschappij waarin de bevolking zwaar kan doorwegen op prioriteiten. Bovendien zijn rechters ook slechts mensen, met gevoelens die weleens beïnvloed kunnen worden. Vervolgens wordt ook aangeklaagd dat straffen niet uitgevoerd worden. In het kader van deze strafverzwaring zou dit echter een groot probleem zijn, want dit zou betekenen dat de strafwet geen enkel nut heeft en geen enkele verandering met zich mee zou brengen. Gelukkig tracht de minister van Justitie hieraan te werken en werd beloofd dat deze straffen in de toekomst wel degelijk uitgevoerd zullen worden. We zullen dit uiteraard nog moeten afwachten.
60
Tenslotte kunnen we besluiten dat ons strafrecht het erg lastig heeft met de bewijslast van deze specifieke haatmisdrijven. De strafverzwaring van homofoob geweld veronderstelt namelijk dat het haatmotief bewezen wordt en dus mee in rekening kan genomen worden. Het bewijzen van dit motief is jammer genoeg ontzettend moeilijk en kan vervolgens als beperking van deze nieuwe strafwet gezien worden. Ons Belgisch strafrecht was reeds vrij ingewikkeld en onderwerp van discussie, en deze nieuwe strafverzwaring lijkt het er zeker niet eenvoudiger op te maken, integendeel.
61
Hoofdstuk 9
Registratie
9.1
Het belang van registratie
Laten we maar direct met de deur in huis vallen: registratie van homofoob geweld is ontzettend belangrijk. Haatmisdrijven, en dus ook homofoob geweld, zijn immers verwerpelijk. (Holebifederatie, 2009) Dit betekent dat haatmisdrijven door de maatschappij afgekeurd worden en zelfs onaanvaardbaar zijn. (Van Dale, 2013) Sinds 1 november 2006 wordt bij politie en parket rekening gehouden met het haatmotief. Deze instellingen zijn, met andere woorden, verplicht om nadrukkelijk te registreren dat er sprake is van homofoob geweld, wanneer dit door het slachtoffer aangegeven wordt. (Holebifederatie, 2009) De nieuwe strafverzwaring van homofoob geweld veronderstelt als gevolg dat het haatmotief steeds nauwkeurig geregistreerd wordt. Er is namelijk een omzendbrief voorzien voor de procureurs waarin omschreven staat hoe men met deze delicten dient om te gaan. Als men deze strafverzwaring wil doorvoeren, moet daarom ook gehamerd worden op de aangiftebereidheid. Hoe kan men anders deze specifieke groep beschermen? Instellingen hebben volgens Christmann en Wong overigens intelligente strategieën nodig om met algemene
haatmisdrijven
om
te
gaan.
Uit
bevindingen
stellen
ze
dat
lokale
publiciteitscampagnes blijkbaar niet werken, of toch alleszins niet zo effectief werken als gedacht. (Christmann & Wong, 2010) Het is daarentegen belangrijk dat deze specifieke geweldsdelicten een beleidsprioriteit blijven. Het verhaal van de slachtoffers moet op een correcte manier erkend worden en het is van belang dat de maatschappij zich bewust wordt van dit criminaliteitsfenomeen. Een goede rapportage blijkt bijvoorbeeld niet te werken als politiediensten zich niet voldoende bewust zijn van het misdrijf. Daarom is het volgens Christmann en Wong zelfs beter om tijdelijk nietpolitionele rapportagecentra te hebben, terwijl de politie aan haar reactie op haatmisdrijven sleutelt. (Christmann & Wong, 2010) De Belgische regering erkent echter het grote probleem van registratie van homofoob geweld. Daarom werden de holebigroepen aangespoord om hun achterban op te roepen om wel
62
degelijk aangifte te doen wanneer ze slachtoffer worden. Ook in het Wetsontwerp wordt deze problematiek besproken: Het parket en de politie beschikken over cijfers betreffende geweld tegen holebi’s. Zij geven aan dat dit soort geweld sinds 2009 een stijgende trend vertoont, maar ze zijn nog ondergewaardeerd omdat tal van slachtoffers geen klacht durven indienen. (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) Uit deze omschrijving in het Wetsontwerp kunnen we echter twee diverse stellingen halen die extra uitleg verdienen. Als eerste wordt gesteld dat de cijfers ondergewaardeerd zijn, wat eveneens door het CGKR opgemerkt wordt. De cijfers van homofobe geweldsincidenten waarvan de politie melding maakt en aantallen die het CGKR registreert, lijken op het eerste zicht erg laag. (Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, 2013) Vervolgens wordt beweerd dat homofoob geweld sinds 2009 een stijgende trend zou vertonen. Of dit werkelijk zo is, is echter moeilijk uit te maken. Deze twee onduidelijke, maar erg interessante thema’s zullen hieronder verder besproken worden. 9.1.1 Onderrapportering We moeten ons heel erg bewust zijn van de onderrapportering die met homofoob geweld verbonden is. Het is volgens Chrismann en Wong gewoonweg onrealistisch dat slachtoffers van haatmisdrijven een lichte vorm van geweld komen melden. (Christmann & Wong, 2010) Ons buikgevoel zou hen hierbij wel eens makkelijk gelijk kunnen geven, maar wetenschappelijk bewijs is uiteraard noodzakelijk. Er bestaan studies over registratie van discriminatie en haatmisdrijven, maar deze zijn in België - helaas - zeer zeldzaam. (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013) Uit een studie van van Donselaar en Rodrigues blijkt dat weinig slachtoffers van haatmisdrijven hun zaak uiteindelijk voor de rechtbank zullen of kunnen brengen. (Rodriques & van Donselaar, 2010) Het melden van homofoob geweld lijkt bovendien veel hoogdrempeliger te zijn dan andere vormen van geweld. Zoals ieder andere melding kost het aangeven van homofoob geweld tijd, geld en veel moeite. Maar eveneens draagt homofoob geweld heel wat psychologische argumenten met zich mee om het misdrijf niet te rapporteren. Zo is er weigering van victimisatie, schaamte en/of zelfs angst voor een coming-out. (Belgische Federale 63
Overheidsdiensten, 2013) Al deze factoren zorgen ervoor dat we kunnen besluiten dat er zonder twijfel sprake is van onderrapportering. 9.1.2 Toename van aangiftes Het tweede onderdeel van de stelling waar we iets dieper op in zullen gaan, betreft de bewering dat homofoob geweld sinds 2009 een stijgende trend zou vertonen. Deze stelling hebben we regelmatig als argument gelezen in bovenstaande onderdelen en ook bij het empirisch onderzoek zullen we deze bewering tegenkomen. Voornamelijk rechtvaardigt deze bewering het overgaan tot globaal bestrijden van dit geweld. Maar we moeten echter de kanttekening maken dat er eigenlijk geen betrouwbaar cijfermateriaal voorhanden is om werkelijk te kunnen bevestigen dat er een stijging is van homofoob geweld. De stijging in registratie kunnen we immers voornamelijk toewijzen aan de toenemende media-aandacht voor het fenomeen. Het is mogelijk dat homoseksuele slachtoffers hierdoor de weg sneller vinden naar politiediensten of het CGKR. (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013) Vervolgens dienen we overigens aan te vullen dat het aantal aangiftes kan toenemen, gezien de regering de opdracht gegeven heeft aan de holebigroepen om haar achterban op te roepen om te rapporteren. (Roegiers, 2013) Ook de strafverzwaring kan eventueel aanzetten tot meer meldingen. Wat registratieprocessen betreft, zullen we vervolgens in het kader van homofoob geweld twee rechtstreekse actoren vermelden, namelijk politiediensten en het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding. Hoewel er nog een aantal andere instanties zijn die aangiftes van homofoob geweld ontvangen, focussen we slechts op deze twee aangezien deze toch wel de grootste en belangrijkste meldpunten zijn voor homofoob geweld.
9.2
Politiediensten
Sinds 2006 moeten politiediensten homofoob geweld registreren. De registratieplicht is voorgeschreven door een omzendbrief van het College van Procureurs-generaal uit april 2006. De strafverzwaring veronderstelt dat er een goeie registratieplicht heerst bij de politiediensten, aangezien het haatmotief cruciaal is. Maar eind november verscheen in de krant dat de Gentse politie nog maar sinds 2012 over een dergelijk aangepast registratiesysteem beschikt. Voordien werd dit element gewoon niet voldoende opgenomen, waardoor met het 64
haatelement niet steeds rekening werd gehouden. Sinds de volwaardige werking van de registratie in 2012, zijn er reeds 12 meldingen van homofoob geweld in Gent. (Adriaen, 2012) Het is echter de vraag of iedere politiedienst op een correcte manier omgaat met meldingen van homofoob geweld. Hoewel politiediensten gestimuleerd worden om de problematiek op te nemen in de opleidingen, is er onduidelijkheid over de vraag of dit overal wel gebeurt. Verder onderzoek zou hier op zijn plaats zijn. Het immers belangrijk dat politiediensten op een correcte manier omgaan met slachtoffers. Wanneer een slachtoffer goed opgevangen wordt en niet uitgelachen wordt door politie, dan zal het vertrouwen in de politie stijgen, wat de rapportage kan doen stijgen. Maar het omgekeerde is echter ook waar. Als het slachtoffer te horen krijgt dat hij op een slechte wijze behandeld zal worden wanneer hij een misdrijf wil aangeven, dan zal de rapportage logischerwijs dalen. (Christmann & Wong, 2010) Er zijn dus een aantal discussies rond haatmisdrijven. En deze discussies zorgen voor belangrijkrijke implicaties voor het vertrouwen in de strafrechtelijke instellingen. Uiteindelijk zijn slachtoffers afhankelijk van een organisatie die beïnvloed wordt door individuele en situationele percepties en prioriteiten. Het vertrouwen en geloof dat de burger in het beleid en politie heeft, is enorm belangrijk. Daarom moet belang gehecht worden aan de relatie tussen de burger en politie. (Hall, 2010) Er zijn vervolgens twee vragen die gesteld kunnen worden omtrent haatmisdrijven. Heeft politie ten eerste de mogelijkheid om op een effectieve wijze te reageren op haatmisdrijven? En heeft politie ten tweede de wens om op een effectieve wijze te reageren op haatmisdrijven? Deze wens is cruciaal, want om effectief te werken, moet de politie de sociale en politieke basis van zijn autoriteiten beschermen. Ze moeten dan ook kunnen aantonen dat ze wel degelijk moeite doen en successen boeken in die taak. (Hall, 2010) 9.2.1 Referentieambtenaren en -magistraten Naast de strafverzwaring van homofoob geweld, bevat het actieplan tegen homofoob geweld tevens een omzendbrief van het College van Procureurs-generaal. Het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake racisme, discriminatie en negationisme zou door middel van deze omzendbrief gelijk uniformer moeten gemaakt worden. Zo is het de bedoeling om de taken van referentiemagistraten te verduidelijken. Deze specifieke magistraten bij het parket en bij het arbeidsauditoraat moeten in staat zijn om slachtoffers van homofoob geweld beter op te vangen. Met hetzelfde idee werd ook een bepaling opgenomen met betrekking tot 65
referentieambtenaren bij de politie. De registratie van homofoob geweld zou hierdoor overal op een eenvormige wijze moeten gebeuren en ook wordt gefocust op vorming en sensibilisering van de betrokken personen. (Milquet, 2012) Wat de vorming van politie betreft, worden in Brussel bijvoorbeeld reeds sinds 2011 opleidingen georganiseerd waarbij geleerd wordt om met slachtoffers van homofoob en transfoob geweld om te gaan. Tevens worden sessies gegeven over hoe een proces-verbaal bij zo’n situatie correct opgesteld wordt. (De Lille, Opleidingen voor politie rond geweld tegen de LGBT-gemeenschap, 2012)
9.3
Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding
Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding (CGKR) werd opgericht naar aanleiding van de talrijke klachten over het bestaan van vrouwenhandel. De Commissie Mensenhandel (1993-1994) voerde onderzoek met het oog op de bestraffing en uitroeiing van de mensenhandel. Het wetsontwerp van de Commissie leidde in 1995 tot het ontstaan van de Mensenhandelwet, een nieuwe wet die op zijn beurt leidde tot de oprichting van het CGKR. (De Ruyver, 2012) Zoals de wettekst bepaalt, heeft het Centrum tot opdracht: het bevorderen van de gelijkheid van kansen en het bestrijden van elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van: nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming; leeftijd, seksuele geaardheid, handicap, geloof of levensbeschouwing, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, politieke overtuiging, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een fysieke of genetische eigenschap, en sociale afkomst. (Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding) Naast politiediensten staat ook dit federaal Centrum in voor de registratie van homofoob geweld. Gezien het actuele karakter van de strafverzwaring, lijkt het interessant om ook het CGKR te bevragen naar hun bevindingen over de nieuwe wet. In het rapport dat het Centrum publiceerde betreffende cijfers over discriminatie op grond van seksuele discriminatie voor 2012, staat dat 82 van de 1315 dossiers betrekking hadden tot seksuele geaardheid, ofwel 6,2%. In 2011 zouden er daarentegen 89 gevallen geweest zijn, waaruit we kunnen besluiten dat deze cijfers toch wel vergelijkbaar zijn. (Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor 66
Racismebestrijding, 2013) Een duidelijk(er) verschil is echter de stijging van de dossiers betreffende homofoob geweld. Er waren immers van die 82 dossiers over seksuele geaardheid, 13 gewelddadige incidenten geregistreerd. Verder was er sprake van pesterijen, (publieke) haatboodschappen en discriminatie in het kader van arbeidsbetrekkingen of huisvesting. (Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, 2013) Maar zoals we reeds vermeld hebben, moeten we erg voorzichtig zijn met de interpretatie van deze toename. (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2013) Ten slotte blijkt uit deze cijfers van het Centrum dat lesbische vrouwen nog minder discriminatie melden dan andere kwetsbare groepen. Aansluitend wordt eveneens het aantal gewelddadige delicten door deze groep minder aangegeven. Het is volgens het Centrum mogelijk dat geweld tegen lesbische vrouwen vaak de vorm aanneemt van seksueel geweld, zo blijft het homofoob motief achterwege bij registratie. (Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Rasicmebestrijding, 2010)
9.4
Conclusie
Sinds 2006 wordt reeds rekening gehouden met het haatmotief bij homofoob geweld. Dit motief dient dan ook nauwkeurig geregistreerd te worden bij een melding. Hoewel aan deze registratie gewerkt wordt en de regering opnieuw energie steekt in het correct omgaan met homofoob geweld, zoals door middel van de nieuwe omzendbrief voor het parket, blijken er toch nog heel wat strubbelingen te zijn bij deze registratie. Ten eerste dient opgemerkt te worden dat er nog steeds sprake is van een enorme onderrapportering omwille van diverse psychologische redenen voor het slachtoffers. De drempel blijkt nu eenmaal hoger te zijn voor slachtoffers van homofoob geweld dan voor slachtoffers van andere vormen van geweld. Toch heeft een toenemende aandacht voor de problematiek gezorgd voor een stijging van aangiftes, waar we uiteraard reeds heel tevreden mogen over zijn. Maar toch moet de holebigroep gestimuleerd blijven worden en moeten politiediensten blijven laten zien dat ze er op een correcte manier mee omgaan. Enkel door een goede relatie met de burgers kan politie het vertrouwen van de burger winnen. Referentieambtenaren en -magistraten zorgen voor een lagere drempel bij een aangifte van homofoob geweld. Het slachtoffer kan beter opgevangen 67
worden, waardoor een secundaire victimisering vermeden kan worden. Opleidingen kunnen bovendien voor een uniforme werkwijze zorgen waardoor politie op een correctie manier kan omgaan met slachtoffers en het opstellen van een proces-verbaal. Tevens werd in dit hoofdstuk opgemerkt dat we erg voorzichtig moeten omgaan met de interpretaties van de aangiftecijfers. Deze zouden voornamelijk het gevolg zijn van de toenemende media-aandacht en niet zozeer het gevolg van een stijgend aantal incidenten van homofoob geweld. Toch zijn we, wat registratie betreft, op de goede weg. Al moet er blijvend gefocust worden op de onderrapportage van dit specifieke geweld.
68
Hoofdstuk 10
Methode
In dit methodologische hoofdstuk zullen we uitgebreid stilstaan bij de methoden die gehanteerd
werden
bij
deze
masterproef.
Achtereenvolgens
bespreken
we
de
onderzoeksstrategieën, het type onderzoeksmateriaal en bijhorende databronnen, de onderzoekstechnieken en ten slotte gaan we dieper in op het empirisch onderzoek dat gevoerd werd in het kader van deze masterproef.
10.1
Onderzoeksstrategieën
De onderzoekstrategie die zal gehanteerd worden, is de casestudie of de gevalstudie. De casestudy is een onderzoek waarbij de onderzoeker probeert om een diepgaand en integraal inzicht te krijgen in één of enkele tijdruimtelijke begrensde objecten of processen. Deze strategie werd gekozen omwille van diepgang, kwalitatief onderzoek, empirisch onderzoek. (Decorte, Tieberghien, & Petintseva, Methoden van onderzoek: ontwerp en dataverzameling, 2011) 10.1.1 Diepgang Bewust heb ik in het kader van deze probleemstelling gekozen om gegevens in de diepte te onderzoeken. Het betreft namelijk een dubieus en complex thema vol discussie, waarvan ik heel graag zoveel mogelijk argumenten wil aanhalen. Ik ben mij er dan ook zeer van bewust dat een perceptieonderzoek vraagt om heel veel gegevens van zoveel mogelijk bronnen te verzamelen. Dit omdat meningen nu eenmaal erg uiteenlopend en ook erg persoonlijk zijn. Om pragmatische redenen heb ik deze doelstelling echter vrij snel ingeperkt tot het verzamelen van belangrijke en interessante gegevens door het bevragen van actoren en belanghebbenden die het dichtst bij het thema staan. Ook verwachtte ik dat meestal dezelfde punten naar boven zouden komen. Daarom trachtte ik via diepteonderzoek naar deze punten te peilen en deze ook zo goed mogelijk uit te diepen. Deze diepgang werd bereikt door te werken met diverse arbeidsintensieve vormen van dataverzameling, hoofdzakelijk door interviews. (Beyens & Tournel, 2010)
69
10.1.2 Kwalitatief onderzoek Uit de beslissing om diepgang de voorkeur te geven op breedteonderzoek, kwam als logisch gevolg de beslissing om kwalitatief onderzoek te voeren naar de strafverzwaring van homofoob geweld. Naast pragmatische redenen zoals duurtijd en budget, lijkt dit de beste keuze voor het thema. Dit omdat er een aantal personen zijn wiens mening van erg groot belang is. Deze sleutelpersonen spreken namelijk in naam van een volledig team of bevolkingsgroep. Een klein aantal onderzoekseenheden is uiteindelijk een kenmerk van de casestudy. (Beyens & Tournel, 2010) 10.1.3 Empirisch onderzoek Deze vorm van onderzoek wordt gekozen omwille van het actuele karakter van het onderwerp. Specifieke literatuur is nauwelijks te vinden, waardoor ik vanzelfsprekend het terrein opgeduwd wordt. Het empirisch luik wordt verder in dit hoofdstuk uiteengezet.
10.2
Type onderzoeksmateriaal en bijhorende databronnen
Het type onderzoeksmateriaal dat ik trachtte te verzamelen zijn de diverse percepties rond de strafverzwaring van homofoob geweld. Deze probeerde ik te verzamelen aan de hand van personen, maar ook media, documenten en literatuur kregen hun aandeel in het onderzoek. Daarom kan hier gesproken worden van bronnentriangulatie. (Decorte, Tieberghien, & Petintseva, 2011) Bij de uitvoering van dit onderzoek werden namelijk meerdere bronnen gebruikt om gegevens te verkrijgen. Alle vernoemde bronnen hebben immers hun eigen sterke, maar ook zwakke punten. Achtereenvolgens worden de gebruikte bronnen besproken: personen, media, documenten en literatuur. 10.2.1 Personen Deze bron vormt de belangrijkste en veruit de interessantste voor het onderzoek. Dit omwille van drie redenen: diversiteit, snelheid en stuurbaarheid. (Decorte, Tieberghien, & Petintseva, 2011)
70
1. Diversiteit Personen kunnen, individueel of in groepsverband een zeer grote diversiteit van informatie verschaffen. (Decorte, Tieberghien, & Petintseva, 2011) In dit onderzoek kan niet zozeer een onderscheid gemaakt worden tussen respondenten, informanten en deskundigen, net omwille van die persoonlijke toets die aan het onderzoek gegeven wordt. De invalshoek waaruit de respondent spreekt, zal bepalend zijn voor de graad van deskundigheid. Zo zal een woordvoerder van Çavaria (Koepel van de Vlaamse en Brusselse homo-lesbische groepen) vanuit een heel ander oogpunt kijken dan een politicus of rechter, die kennis vergaard heeft vanuit zijn of haar deskundigheid. Personen kunnen als gevolg in dit onderzoek zowel als databron als kennisbron gebruikt worden. (Decorte, Tieberghien, & Petintseva, 2011) 2. Snelheid Deze informatie kan vergeleken met de andere bronnen op een relatief snelle wijze tot stand komen. Informatie kan direct worden verzameld via een gerichte stimulusresponstechniek. Door vragen en uitspraken kan een persoon gestimuleerd worden om precies die informatie te geven die nodig is voor het onderzoek. (Decorte, Tieberghien, & Petintseva, 2011) 3. Stuurbaarheid Personen kunnen – zoals eerder gezegd – gestimuleerd worden om informatie te geven. Daarbij is het ook mogelijk om enige zekerheid te krijgen dat de vraag beantwoord zal worden. (Decorte, Tieberghien, & Petintseva, 2011) 4. Conclusie Net deze drie voordelen vormen de kern bij dit perceptieonderzoek. Het gaat hierbij namelijk over het peilen naar opinies van personen. Bovendien zijn personen ideale bronnen om in bepaalde typen evaluatieonderzoek te hanteren. (Decorte, Tieberghien, & Petintseva, 2011) In dit geval ondervragen we mensen om te weten of strafverzwaring van homofoob geweld in hun ogen nodig lijkt. Toch kunnen naast voordelen ook nadelen opgemerkt worden. Personen blijven namelijk onvoorspelbare bronnen. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat mensen wenselijk gaan antwoorden 71
en bepaalde (interessante) opinies achterhouden. Dit zou natuurlijk een groot gevaar kunnen inhouden voor dit onderzoek, aangezien het net belangrijk is om ieder element van zowel positieve als negatieve kritiek op te helderen. (Decorte, Tieberghien, & Petintseva, 2011) 10.2.2 Media Media is een tweede bron die kan aangestipt worden. Door het actuele, maar tevens slechts piepjonge thema is erg weinig wetenschappelijke literatuur te vinden. De enige literaire bronnen die tot nu toe in ruime mate te vinden zijn, zijn de mediatieke. Zowel in de gedrukte als in elektronische media valt veel te lezen over de strafverzwaring van homofoob geweld. Zo zal ik in deze masterproef gebruik maken van de discussies die opgezet worden op de nieuwssite ‘De redactie’ (De Redactie, 2012) en op het holebiforum van Wel Jong Niet Hetero (Wel Jong Niet Hetero, 2012). Internet is onder media verreweg de belangrijkste databron. Mensen (en zeker holebi’s) voelen zich vrijer en veiliger om online hun mening te verkondigen. (Drushel, 2010) Het internet is tevens om pragmatische redenen een uiterst interessante bron, aangezien het een zeer snelle, gemakkelijke en goedkope manier is om gegevens te verzamelen. Toch ben ik mij bewust van de lage validiteit die internet met zich meebrengt. (Decorte, Tieberghien, & Petintseva, 2011) Zo lijkt het logisch dat slechts diegenen met een uitgesproken mening zullen reageren op eventuele discussies die opgezet worden. Ook houd ik in het achterhoofd dat – zelfs in deze moderne tijden - niet iedere Belgische burger over internet beschikt. 10.2.3 Documenten en literatuur Naast personen en media vormen ook documenten een bron van gegevens. (Decorte, Tieberghien, & Petintseva, 2011) Zo kunnen federale en Vlaamse nota’s of voorstellen aangestipt worden als bronnen van informatie. Ook in rapporten en verslagen van organisaties zijn vaak interessante gegevens te vinden over dit thema. Deze zijn voornamelijk belangrijk voor de basis van deze masterproef, ze zijn immers verantwoordelijk voor de feitelijke kennis, zonder beïnvloeding van meningen en percepties.
72
10.3
Onderzoekstechnieken
De onderzoekstechniek die in deze masterproef zal gehanteerd worden, betreft het interview. Deze specifieke techniek wordt onderverdeeld in twee verschillende vormen van het interview. Zowel het half-gestructureerde interview als het volledig ongestructureerde interview zal als onderzoekstechniek aan bod komen in deze masterproef. 10.3.1 Het half-gestructureerd interview Het half-gestructureerd (semigestructureerd of halfopen) interview maakt gebruik van een topiclijst ofwel een interviewschema (guide) met een logisch opgebouwde lijst met vragen of thema’s die aan bod moeten komen tijdens het gesprek. (Beyens & Tournel, 2010) Deze topics zullen peilen naar de diverse onderzoeksvragen. Het interessante aan dit soort interview is dat ik als interviewer vrij ben om af te wijken van deze structuur. De volgorde van de behandeling van deze topics wordt namelijk grotendeels bepaald door de gedachtegang van de respondent. Het is daarom belangrijk dat er voldoende ruimte is voor spontaniteit bij de respondent. Daarnaast is het ook vereist dat er een min of meer gedetailleerde voorbereiding aan te pas komt. In het interview kan gebruik gemaakt worden van een guide, een soort checklist met reeds
vooraf
doordachte
vraagformuleringen,
introducties
en
omschrijvingen
van
onderwerpen. (Beyens & Tournel, 2010) Belangrijk bij deze vorm van interview is dat de vragenlijst of checklist in de loop van het onderzoek kan bijgesteld worden. Het is namelijk zo dat veelal dezelfde elementen kunnen terugkeren tijdens interviews, maar toch is het steeds mogelijk om nieuwe gedachtegangen te ontdekken. Deze kunnen dan ook onderwerp worden van bevraging in het verdere onderzoek. 10.3.2 Het open interview Naast voorgaand omschreven type interview is het in dit onderzoek belangrijk dat er voldoende diepteonderzoek is. Daarom kan het semigestructureerd interview soms doorspekt worden met elementen van een open interview of volledig ongestructureerd interview, waar er slechts sprake is van een minimale sturing. (Beyens & Tournel, 2010) Deze vorm zal voornamelijk bij de eerste interviews aan bod komen aangezien nieuwe kennis aangereikt zal 73
worden. Het is daarom belangrijk om voldoende ruimte te laten om deze kennis naar boven te laten rijzen. De respondenten spreken allen vanuit hun eigen domein, een domein waar ik als studentonderzoeker weinig van afweet. Ook vraagt perceptieonderzoek nu eenmaal om een voldoende ruim interviewkader. Opinies zijn zo persoonlijk en gevarieerd dat deze moeilijk in een checklist te vatten zijn. Hierbij is doorvragen of probing van belang. (Beyens & Tournel, 2010) Door in te gaan op wat de respondent vertelt, kan ik toch een zekere richting aan het gesprek geven. Toch zal ik ter voorbereiding van interviews steeds een semigestructureerd interview voor ogen houden om enige structuur te behouden en om iedere onderzoeksvraag zeker goed behandeld te hebben. In het interview maakte ik om bovenstaande redenen voornamelijk gebruik van open vragen, omdat de kennis van de respondent zelf moest komen. De respondent moest in zijn eigen woorden kunnen antwoorden. Deze wordt namelijk beschouwd als een knowledgeable agent, een handelende kundige actor die in staat is om te spreken over het waarom van zijn handelen. (Beyens & Tournel, 2010)
10.4
Empirisch onderzoek
Omwille van het actuele karakter van de probleemstelling, werd besloten gegevens te zoeken aan de hand van empirisch onderzoek. 10.4.1 Wijze van steekproeftrekking 1. Selectieve steekproeftrekking Een selectieve ofwel strategische steekproef (theoretical sampling of purposive sampling) is een karakteristiek van de casestudy. (Beyens & Tournel, 2010) Bij de keuze van onderzoekseenheden liet ik mij als onderzoeker namelijk bewust leiden door het conceptueel ontwerp en door datgene wat ik eigenlijk over het thema te weten wilde komen. Het was niet aangewezen om hierbij te baseren op toeval, aangezien het belangrijk is om diverse onderzoekseenheden te bevragen. Zo zou het zinloos zijn om alleen maar politici van één bepaalde partij te bevragen, aangezien dit slechts een fragment van het verhaal zou inhouden. Het was daarentegen belangrijk om zoveel mogelijk verschillende invalshoeken te 74
onderzoeken, zodat de diverse argumenten voldoende aan bod konden komen. (Beyens & Tournel, 2010) 2. Gate-keeper Een specifieke onderzoekstechniek die ik hanteerde is de techniek van de gate-keeper. “Een gate-keeper is een persoon die bij een etnografie zorgt voor toegang tot de te bestuderen groep en die soms ook meedenkt over de beste manier om data te verzamelen en de verkregen data te analyseren.” (Boeije, 2005) Zo werd steeds na ieder interview gevraagd of de respondent nog andere personen kon voorstellen die interessant zouden zijn in het kader van dit onderzoek. Tevens zorgde het secretariaat van diverse partijen of organisaties ervoor dat een geschikte persoon wou deelnemen aan het onderzoek, waardoor zij ook (on)bewust de rol van gate-keeper op zich namen. 3. Snowball sampling Daarnaast heeft ook snowball samping een vorm van steekproefstrekking gevormd. Hierbij selecteerde ik de onderzoekseenheden één voor één. Op basis van de gegevens die ik verkreeg bij de ene persoon, werd een tweede persoon gecontacteerd. (Beyens & Tournel, 2010) Deze techniek werd gehanteerd omdat ik in het begin nog heel weinig wist van het terrein en omdat ik ervan overtuigd was dat steeds nieuwe invalshoeken boven water zouden konden komen en gebruikt konden worden in verder onderzoek. Ook beschikte ik niet meteen over een beeld van de volledige interessante onderzoekspopulatie. Ik hoopte dit bijgevolg te verkrijgen naargelang het onderzoek vorderde. (Beyens & Tournel, 2010) 10.4.2 Keuze voor een bepaalde onderzoekspopulatie Om de voorgaande vermelde reden werden diverse onderzoekseenheden onderzocht: politici, rechters en verschillende organisaties zoals Cavaria en het Centrum voor Gelijke Kansen en racismebestrijding. Pragmatische redenen speelden soms mee bij de keuze van een bepaalde onderzoekspopulatie en de selectie van onderzoekseenheden. Personen die ik persoonlijk ken waren uiteraard eenvoudiger te bereiken en konden bovendien als gate-keeper fungeren. Ook
75
is de onderzoekspopulatie, naarmate het onderzoek vorderde, aangepast omwille van pragmatische redenen. Deze beperkingen zullen dan ook uitvoerig omgeschreven worden. 1. Politici Het was belangrijk dat politici van zowel rechtse als linkse partijen deel uitmaakten van de bevraging, dit omwille van de diverse argumenten die zich achter de partijen schuilhouden. Zo werden in het kader van deze masterproef interviews afgenomen met personen van (bijna) iedere politieke partij: Hermans Liesbet (CD&V), Stefaan Van Hecke (Groen), Bruno De Lille (Groen), Piet De Bruyn (NV-A), Jan Roegiers (sp.a) en Maarten Seynaeve (Vlaams Belang). De goed oplettende lezer zal onmiddellijk gemerkt hebben dat er eentje in de rij ontbreekt en dat deze doelstelling dus ook niet volledig bereikt is. De liberale partij Open VLD kon als enige niet op tijd bereikt worden en is dus ook niet in dit onderzoek opgenomen. Dit kan als gevolg gezien worden als een ernstige beperking in dit onderzoek. Toch kunnen we dit gemis voor een deel opvangen door het feit dat Open VLD zich naar alle waarschijnlijkheid achter de opinie van kopstuk Turtelboom zal scharen. De argumenten van Open VLD zijn dus – volgens deze gedachtegang – openlijk te vinden in het Wetsontwerp en in de media. 2. Magistraten Zowel staande als zittende magistraten werden geïnterviewd over de strafverzwaring van homofoob geweld. Meer precies waren twee zittende magistraten, André Simons en Nicolas Simoens, en de procureur des Konings, Geert Merchiers, van de rechtbank van het arrondissement Oudenaarde bereid om mee te werken aan dit onderzoek. Zij werden voornamelijk bevraagd voor onderzoeksvragen omtrent het Belgisch strafrecht. 3. Belanghebbenden en betrokken organisaties Dit onderdeel van de onderzoekspopulatie mocht in deze masterproef absoluut niet ontbreken. Zo werd Ingrid Aendenboom, de juridisch adviseur van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding (CGKR), gesproken omtrent dit thema. Als federale organisatie hebben zij uiteindelijk een belangrijke functie en bijgevolg ook een mening over deze strafverzwaring. 76
Çavaria vormt de Koepel van de Vlaamse en Brusselse homo-lesbische groepen (Çavaria, 2013), waardoor ze als spreekbuis kunnen dienen voor de belanghebbende holebi’s. Naar aanleiding van dit onderzoek werd contact opgenomen met Kaj Poelman. 4. Beperkingen Naast het gemis van de politieke partij Open VLD, is er nog een grote beperking aan dit onderzoek. Een andere doelstelling die namelijk vooropgesteld werd, betrof politiediensten te bevragen naar hun beleving van de nieuwe strafverzwaring. Deze doelstelling is gedurende het onderzoek achterwege gebleven. De voornaamste reden hiervan is het gebrek aan tijd. Ook zou dit het onderzoek te ver geleid hebben, waarvoor ik de middelen niet had om op korte tijd uit te werken. Daarom heb ik ervoor gekozen om de andere elementen op een goede manier uit te werken, zodat deze een meerwaarde kunnen vormen voor de praktijk en theorie. Toch erken ik het gemis van erg interessante data in deze masterproef. 10.4.3 Validiteit en betrouwbaarheid Wat de betrouwbaarheid betreft, werd hoofdzakelijk rekening gehouden met wenselijke antwoorden. (Beyens & Tournel, 2010) Zeker op politiek vlak konden antwoorden in de lijn liggen van de achterliggende standpunten van een politieke partij. Ook was ik me ervan bewust dat de interne validiteit groter is dan de externe validiteit, dit als gevolg van de keuze van strategie en onderzoeksmethode. Toch wordt met dit diepgaand onderzoek getracht een nuttige bijdrage te leveren gezien de focus gelegd wordt op belanghebbenden en rechtstreeks betrokken actoren. 10.4.4 Ethische aspecten Indien de respondent dit wenste, zou rekening gehouden worden met de anonimiteit. Maar op dit vlak verwachtte ik weinig tegenstand gezien de respondenten reeds regelmatig openlijk hun mening uitten in de media. Er was eveneens sprake van een mondelinge informed consent. Zo werd in het begin van ieder onderzoek werd gevraagd of het gesprek opgenomen mocht worden. Op het einde van ieder interview werd aan de respondenten de vraag gesteld of ze graag een uitgetypte versie van het interview wilden ontvangen, alvorens deze verwerkt werd in deze masterproef. Deze informed consent was echter niet aanwezig bij de politieke partijen Vlaams Belang en CD&V 77
aangezien zij liever deelnamen aan het onderzoek via het schriftelijk beantwoorden van de vragen per e-mail. Tot slot werd aan iedere respondent de mogelijkheid gegeven om de volledige uitgewerkte masterproef te ontvangen op digitale wijze.
10.5
Conclusie
Wat we moeten onthouden over dit methodologisch hoofdstuk, is voornamelijk dat deze masterproef niet zozeer tracht om de globale opinie van de bevolking weer te geven, maar dat de diverse standpunten van belanghebbende personen over de strafverzwaring van homofoob geweld getoetst worden aan elkaar en aan de reeds bestaande theorie rond haatmisdrijven. De gegevens, ofwel de opinies, werden verzameld aan de hand van interviews met de respondenten, waardoor deze masterproef gezien kan worden als een casestudie. De gegevensverzameling gebeurde met andere woorden door middel van empirisch onderzoek, en dit om diverse redenen zoals snelheid, diepgang en het actuele karakter van de case. De bevraagde respondenten bestaan uit politici, zittende magistraten, een staande magistraat, deskundigen en personen van belanghebbende organisaties zoals Çavaria en het CGKR. Deze werden uitgekozen omwille van hun ervaring en/of deskundigheid over het onderwerp, wat betekent dat er dus sprake is van een selecte steekproeftrekking. Bovendien moet vermeld worden dat tijdens de interviews grotendeels dezelfde open vragen gesteld werden, maar dat geen enkel interview uiteindelijk dezelfde structuur bevatte. Het was belangrijk dat de mogelijkheid opengelaten werd om nieuwe onderwerpen toe te laten zodat uiteindelijk ieder aandachtspunt van de strafverzwaring aangekaart kon worden in deze masterproef. Naast de gekozen respondenten hebben we eveneens de tekortkomingen van deze masterproef aangestipt. Zo werd geen interview afgenomen met Open VLD en met politiediensten. Dit gemis is erg jammer voor deze masterproef, maar doet daarentegen geen afbreuk aan de bereikte resultaten. Het werken met interviews betekent dat een informed consent voorzien werd, waar de nodige informatie aan de respondenten werd meegedeeld. Daarnaast moeten we echter ook rekening houden met de beperking van de externe validiteit en betrouwbaarheid. Wenselijke antwoorden zijn namelijk niet zo vreemd in het kader van de strafverzwarend van homofoob geweld. We moeten tenslotte steeds in het achterhoofd houden dat we ons op wetgevend domein bevinden. 78
Deel 2
Empirisch onderzoek
Hoofdstuk 11
Juridisch versus maatschappelijk
Doorheen het volledige onderzoek werd snel duidelijk dat we in deze masterproef te maken hebben met een (volledige) tegenstrijdigheid tussen het juridisch belang en het maatschappelijk belang. Tijdens interviews haalden respondenten vrijwel allemaal beide belangen aan op een al dan niet rechtstreekse manier. Het is duidelijk dat de respondenten in dit onderzoek zich allen bewust zijn van beide belangen. Toch blijkt dat de één al wat duidelijker naar één van de twee belangen neigt dan de ander. De tendens is erg interessant voor dit onderzoek, gezien er nadrukkelijk naar de opinies van belanghebbenden gepeild wordt. Om deze reden is het niet zo onlogisch dat er diverse argumenten aangehaald werden, naargelang het belang dat respondenten het meest onderschrijven en/of waar ze het meest achter staan en zelfs eventueel voor strijden. Deze inhoudelijke strijd tussen juridisch en maatschappelijk belang moet in het kader van deze masterproef steeds in het achterhoofd gehouden worden en kan zelfs gezien worden als het grootste oorzaak van de hele discussie rond het thema van de strafverzwaring van homofoob geweld. De volgende hoofdstukken betreffen de onderzoeksgegevens die voortgekomen zijn uit het empirisch onderzoek en worden aan de hand van dezelfde structuur behandeld als het theoretisch kader. Zo kan de lezer makkelijker zijn weg vinden in deze masterproef.
79
Hoofdstuk 12
Het doel van de strafverzwaring
Een vraag die aan alle respondenten gesteld werd, is welk doel die strafverzwaring van homofoob geweld nu eigenlijk heeft. Daarbij werd duidelijk dat een strafrechtelijk doel geassocieerd wordt met diverse argumenten. We kunnen de gegevens uit het onderzoek opdelen in de drie categorieën zoals Gerstenfeld oplijstte: vergelding, afschrikking en symbolische werking.
12.1
Vergelding
Dat vergelding een duidelijk doel is van de strafverzwaring, lijkt niemand aan te twijfelen. Het is belangrijk dat een dader van homofoob geweld gestraft wordt. Als het misdrijf heel duidelijk aangetoond is (verwijzend naar de bewijslast), is het niet zo dat iemand er zomaar met een berisping of een waarschuwing van af zal komen. En dit kan volgens Poelman als het belangrijkste punt aanzien worden voor wat de vergeldingsfunctie betreft. (Poelman K. , 2013) Hoewel niemand eraan twijfelt dat deze delicten bestraft moeten worden, is er daarentegen wel discussie over de manier waaróp er nu precies bestraft wordt. Het gaat hier immers over een strafverzwaring, wat betekent dat straffen op homofoob geweld zelfs verdubbeld worden. Het rechtvaardigen van de bestraffing op zich, vormt geen enkel probleem, die van de strafverzwaring daarentegen, vormt wel onderwerp van discussie. Zo kunnen we binnen deze vergeldingsfunctie de opdeling maken tussen enkele onderdelen: homofoob geweld zou een grotere impact hebben, er zijn diverse strafrechtelijke reacties mogelijk en uiteindelijk kan deze strafverzwaring ook gezien worden als een sluitstuk. 12.1.1 Grotere impact Net zoals Gerstenfeld naar voren schuift (Gerstenfeld, 2011), zoals in het Wetsontwerp geschreven staat (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) en zoals het CGKR eveneens stelde (Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Rasicmebestrijding, 2010), is Poelman ervan overtuigd dat homofoob geweld een enorme impact heeft op de omgeving. (Poelman K. , 80
2013) De Bruyn vindt dit een valabel argument, maar heeft het echter nog nooit eerder gebruikt in zijn verdediging. (De Bruyn, 2013) Ook rechter Simoens is het eens met deze stelling en vult aan dat elk van die wetswijzigingen en strafverzwaringen wel ergens zijn rechtvaardigingen heeft. Maar hij vraagt zich af of een specifieke strafverzwaring daartoe de oplossing is. Van Hecke twijfelt eveneens over de manier waarop de strafverzwaring tot uiting gekomen is. Hij zou er namelijk eerder voor pleiten dat men eerder naar het verhogen van de minimumstraffen zou kijken, in plaats van die maximumstraffen te verhogen. 1. Terugbeweging Die enorme impact kan je volgens Poelman echter afleiden van de situatie waarbij homoseksuele koppels niet meer hand in hand over straat durven lopen. Dit is overigens een groter probleem dan op het eerste zicht lijkt, want uiteindelijk zorgt dit voor een soort terugbeweging waar een jaar lang voor gevochten is. Je hoort om je heen dat er onder die achterban toch wel angst ontstaat. En als je daar dan niet op ingaat, dan kan het zijn dat er een stuk van het werk dat je levert naar openheid toe, weer achteruit gaat. Daar is zoveel jaren voor gestreden en dat is nog altijd iedere dag voor veel mensen een strijd. (Poelman K. , 2013) Een vergeldingsfunctie kwam evenwel nauwelijks aan bod tijdens het holebidebat. Enkel Laurens Himpe van Jong N-VA bevestigde dat de wetgeving er onder andere gekomen is omdat het nu eenmaal om een zwaarder feit gaat, waarmee hij de algemene stelling van de theorie van Gerstenfeld in één zin bevestigd. (Himpe, 2013) Verder barstte even een felle discussie los rond het hand in hand lopen, zoals Poelman hierboven reeds aankaartte. Sommige holebi’s blijken namelijk vrede te nemen met de situatie en passen zich bijgevolg aan door bijvoorbeeld niet meer hand in hand te lopen. Himpe benadrukte echter dat dit er net voor zorgt dat mensen denken dat er helemaal geen probleem is. Holebi’s moeten namelijk zichtbaarder worden zodat de maatschappij hun aanwezigheid erkent. (Himpe, 2013)
81
2. Aanval op identiteit Een ander opvallend element dat we dienen aan te stippen betreft de aanval op de identiteit van holebi’s. Bij homofoob geweld wordt deze kwetsbare groepen immers aangevallen vanwege de persoon die ze zijn. Het betreft geen keuze, wat reeds door de regering erkend wordt en eveneens in het Wetsontwerp is opgenomen. (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) Precies dit feit zorgt voor een rechtvaardiging van het zwaarder bestraffen van het misdrijf. De Lille verklaart dit aan de hand van het voorbeeld met geweld omwille van het feit dat iemand voor een andere voetbalploeg supportert. Dit acht hij minder zwaar omdat het een keuze betreft, terwijl seksuele geaardheid helemaal geen keuze is. (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013) Dit argument zagen we reeds in hoofdstuk 8 verschijnen in de theorie van Gerstenfeld omtrent de bewijslast van haatmisdrijven. (Gerstenfeld, 2011) Dat er geen volledige eensgezindheid heerst over de nieuwe strafverzwaring, blijkt ook uit een kort onderzoek op het forum van Wel Jong Niet Hetero (Wel Jong Niet Hetero, 2012). Op het forum werd namelijk de vraag gelanceerd wat de percepties omtrent de strafverzwaring zijn. Sommigen lijken er geen aandacht aan te besteden, net zoals dit waarschijnlijk onder het merendeel van de Belgische populatie het geval is. Maar anderen lijken daarentegen een goedgevormde opinie te hebben over de nieuwe strafwet. Hoewel de één de wet gerechtvaardigd vindt, vindt de ander het onnodig. Toch kan opgemerkt worden dat er niemand echt tegen lijkt te zijn. (Wel Jong Niet Hetero, 2012) Hierbij kunnen we ook verwijzen naar de uitspraak van Ingrid Aendenboom van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding: “Niemand kan er echt tegen zijn. En ik ben er ook niet tegen”. (Aendenboom, 2013) 12.1.2 Verschillende strafrechtelijke reacties Vergelding kan uiteindelijk ook in verschillende vormen tot uiting komen, verklaart Merchiers. Het Openbaar Ministerie heeft namelijk verschillende manieren om te reageren op een misdrijf. Zo kan er een minnelijke schikking of een dagvaarding volgen, maar dit is steeds sterk afhankelijk van de elementen van het desbetreffende dossier en tevens afhankelijk van het verleden van de dader. (Merchiers, 2013) 82
Merchiers benadrukt bovendien dat die strafverzwaring er niet per se voor zorgt dat alle dossiers betreffende homofoob geweld naar de rechtbank gaan. Misdrijven zoals doodslag en slagen en verwondingen zijn zaken die in het verleden ook al in de richting van de rechtbank gingen, dus dat maakt uiteraard niet veel verschil. (Merchiers, 2013) Poelman vult eveneens aan dat de strafverzwaring dan ook maar een tool is. Het is niet zo dat elke dader opgesloten zou moeten worden, want dat is volgens hem immers een andere kwestie. (Poelman K. , 2013) Toch treedt procureur Merchiers bij dat de strafverzwaring iets meer slagkracht geeft aan het Openbaar Ministerie. Het is namelijk een aansporing om daar toch iets strenger in op te treden dan voorheen. Ook creëert de strafverzwaring een extra duwtje naar de rechters toe, die het signaal krijgen om deze problematiek met iets meer prioriteit te behandelen. (Merchiers, 2013) Maar volgens Merchiers mogen we niet te ver op de feiten vooruitlopen. Hij is van mening dat we een beetje moeten afwachten wat het precieze effect op lange termijn zal zijn. (Merchiers, 2013) 12.1.3 Sluitstuk Een ander veelgehoorde opmerking is dat het strafrecht, en dus deze strafverzwaring, als sluitstuk dient gehanteerd te worden. Merchiers verklaart deze bewering door te stellen dat justitie en politie niet de oplossing zijn van dit soort geweld. Als zij moeten tussenkomen is het immers eigenlijk al te laat. (Merchiers, 2013) Ook Roegiers (sp.a) is het hier mee eens en verduidelijkt dit aan de hand van de vergelijking met het te snel rijden: “Als alle preventie niet helpt en er is een overtreding, dan moet je dit gedrag wel bestraffen.” (Roegiers, 2013) Toch blijkt deze doelstelling van de strafverzwaring niet voldoende aangestipt te zijn, want Van Hecke vult aan dat Groen veel sneller ingestemd zou hebben met deze nieuwe strafwet als men deze strafverzwaring had geïntegreerd als een sluitstuk. (Van Hecke, 2013)
83
12.2
Afschrikkende werking
Een eventuele afschrikkende werking van de strafverzwaring van homofoob geweld is een element waar een hele avond over gediscussieerd kan worden. Ook respondenten merken dit dubieuze punt op en vrezen dat de afschrikkende kracht van zo’n strafwet wel eens overschat kan worden. Geen één van de respondenten durft te beweren dat de nieuwe strafwet mensen zal afschrikken om holebi’s aan te vallen omwille van hun geaardheid. Integendeel, veel respondenten twijfelen zelfs aan dit strafrechtelijk doel in het kader van dit thema: “In welke mate gaat het effectief bijbrengen, gaat dat voldoende afschrikken?”, vraagt Aendenboom zich net al vele anderen af. 12.2.1 Veronderstellingen van afschrikking Bij het analyseren van de diverse meningen over een eventuele afschrikkende werking, werd snel duidelijk dat deze argumenten rechtstreeks toegepast kunnen worden op de theoretische karakteristieken die afschrikking veronderstelt volgens Gerstenfeld (Gerstenfeld, 2011) en Robinson (Robinson, 2008). Volgens Merchiers wordt niemand afgeschrikt door een theoretisch iets dat ooit in het Staatsblad verschenen is. (Merchiers, 2013) We kunnen de lijn overigens doortrekken naar de veronderstellingen waarbij de dader geacht wordt de strafwet te kennen, de strafwet te begrijpen en bovendien de strafwet mee in rekening te nemen bij het afwegen van de kosten en baten van zijn gedrag. 1. Strafverzwaring Beide rechters geloven totaal niet in een afschrikkende werking van de strafverzwaring van homofoob geweld. Rechter Simons verklaart: “Ik denk niet dat een zwaardere theoretische straf enig verschil maakt. Uiteindelijk heeft geen enkele strafverzwaring in dit kader of in een ander kader er ooit toe geleid dat er minder feiten werden gepleegd.” (Simons, 2013) Deze stellingen kunnen we volledig koppelen aan de theorie van Franklin die beargumenteert dat er nog geen enkel bewijs gevonden is dat een strafverzwaring een efficiënte strategie is om criminaliteit tegen te gaan. (Franklin, 2004) Ook Roegiers vermoedt dat een dader zich niet zal inhouden omdat zijn straf nu vijf jaar is in plaats van vier jaar. “Vier jaar, bijvoorbeeld, is 84
uiteindelijk ook al de moeite”, vult hij aan. (Roegiers, 2013) Van Hecke treedt deze stelling bij: “Wat is het effect van een verzwarende straf op het gedrag? Naar mijn aanvoelen is dat zeer miniem.” (Van Hecke, 2013) 2. Kosten-batenafweging Ook procureur Merchiers denkt niet dat iemand gaat nadenken welke straf er op zijn gesteld gedrag staat, wat overeenkomt met de kosten-batenafweging die daders maken waar zowel Gerstenfeld (Gerstenfeld, 2011) als Robinson (Robinson, 2008) over spreken bij het beschrijven van hun veronderstellingen van afschrikking. 3. Pakkans De Lille focust ontzettend hard op het pakken van de daders en ziet dit als de belangrijkste factor om door middel van deze strafverzwaring afschrikking te creëren: “Zolang dat je de daders niet te pakken krijgt en dat de wet dus eigenlijk voor een stuk dode letter blijft, heeft dit geen afschrikkende werking.” (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013) Bovendien moet er ook veel korter op de bal gespeeld worden volgens Van Hecke: “Je moet niet wachten tot er vijf feiten zijn, maar je moet bij het minste feit een duidelijk signaal geven.” Dit betekent echter niet dat we daders onmiddellijk in de gevangenis moeten plaatsen, waarmee Van Hecke eventueel toch een kleine verwijzing maakt naar andere strafrechtelijke alternatieven en/of doelen zoals elektronisch toezicht, resocialisering
en/of
herstel.
(Van
Hecke,
2013)
Bovendien
moeten
we
de
overbevolkingsproblematiek in de gevangenis in gedachte houden. De strafuitvoering komt door deze problematiek immers in het gedrang. 12.2.2 Strafuitvoering Een volledig nieuw argument dat in de context van deze strafverzwaring gegeven wordt, is het typisch Belgisch juridisch probleem van de strafuitvoering. Vlaams Belang verklaart: Daarbij moet ook gezegd worden dat de vooropgestelde strafverzwaring vooral afschrikkend zou moeten zijn en potentiële daders ervan zou moeten weerhouden over te gaan tot dergelijke misdrijven. Maar gezien de strafuitvoering in ons land ernstig hapert en effectieve gevangenisstraffen niet of zeker niet volledig worden uitgezeten, 85
kan men vragen stellen of deze doelstelling daadwerkelijk bereikt kan worden. (Seynaeve, 2013) Een evaluatie van deze wetswijziging zou later meer duidelijkheid moeten brengen over het effect ervan. Maar wat we momenteel uit het onderzoek halen, is dat de perceptie bestaat dat daders niet afgeschrikt worden omdat de kans op strafuitvoering erg klein is. Dit houdt uiteraard ook verband met de kosten-batenafweging (zoals hierboven vermeld) die de dader kan maken alvorens het misdrijf te plegen. Toch stelt Van Hecke dat het parket de strafverzwaring zal toepassen, maar hij heeft eveneens enkele bedenkingen rond de afschrikking: “Als men zwaardere straffen gaat eisen, zal een magistraat daar inderdaad gebruik van moeten maken. Dat zal een evaluatie in de toekomst moeten uitwijzen.” Van Hecke vraagt zich af of daders zich gaan laten afschrikken door een strenge wet, als ze doelbewust of in een vlaag van frustraties zulke feiten plegen. 12.2.3 Onderzoek Een afschrikkende werking kan volgens CD&V ook moeilijk bewezen worden (Hermans, 2013), wat we ook in de theorie terugvonden bij Kennedy. Hij stelde namelijk dat afschrikking op zich al erg moeilijk te meten valt en dat we bovendien te maken hebben met een enorme onderrapportering van slachtoffers van deze kwetsbare groep. (Kennedy, 2009) Maar als uit onderzoek toch zou blijken dat er sprake is van een afschrikkende werking, zal deze volgens CD&V echter minimaal zijn. (Hermans, 2013) 12.2.4 De doodstraf De Bruyn gelooft evenmin in de afschrikkende werking: “Ik geloof sowieso niet in een gruwelijke straf als een afschrikmiddel.” Hij verduidelijkt zijn stelling door te verwijzen naar de doodstraf in Amerika, waar volgens hem niet meer moorden gepleegd zouden worden als morgen de doodstraf wordt afgeschaft. (De Bruyn, 2013) Dit lazen we eerder in hoofdstuk 8, waarin Van den Wyngaert deze bewering reeds neerschreef. Ook Van Hecke haalt dit Amerikaans voorbeeld aan ter verduidelijking en stelt bovendien dat er veel meer moorden zijn in Amerika dan in België, waar de doodstraf niet (meer) bestaat. (Van Hecke, 2013)
86
De volgende uitspraak van CD&V vat heel wat argumenten in het kader van de afschrikking in één zin samen: “Het misdrijf op zich is nu al strafbaar, maar dat houdt daders duidelijk niet tegen. Een theoretische strafverzwaring doorvoeren die in de praktijk niet veel verschil zal teweegbrengen, zal daar waarschijnlijk weinig aan veranderen.” (Hermans, 2013) 12.2.5 Abolitionisme In het theoretisch kader hadden we het even over het abolitionisme, een radicale stroming in de criminologie. We moeten echter opmerken dat hoewel de respondenten er niet van overtuigd zijn dat deze strafverzwaring zal werken, ze toch niet zo ver gaan als de abolitionistische benadering. Het lijkt immers vanzelfsprekend te zijn dat de daders van homofoob geweld bestraft worden, enkel is er discussie over de strafmaat. Dat kunnen we overigens niet meer koppelen aan het abolitionisme, waarbij de aanhangers zich volledig kanten tegen het strafrecht en dit systeem graag hervormd zien naar een meer humanitaire en preventieve werking. (Blad, 1996) Toch komt de roep om preventieve maatregelen dichter bij deze radicale stelling. Want het strafrecht kan volgens velen niet gezien worden als een oplossing, maar eerder als een sluitstuk. (De Bruyn, 2013) Daarentegen moet eerder ingezet worden op het preventieve luik, op het veranderen van gedrag en minder op het bestraffen wanneer het eigenlijk al te laat is. (Merchiers, 2013)
12.3
Symbolische werking
Op het eerste zicht lijkt het alsof we helemaal niet naast de symboliek van de strafverzwaring van homofoob geweld kunnen kijken. Maar we kunnen evenmin blind zijn voor het gespannen sfeertje dat rond dit thema hangt, wat ook opgemerkt wordt door respondenten. 12.3.1 Symbool versus signaal Eerst en vooral dienen we in het kader van deze masterproef een conceptueel wrevelpunt aan te stippen en te verklaren. Op de vraag of de strafverzwaring een belangrijke symbolische functie heeft, kregen we dikwijls dezelfde opmerking te horen. Het woord ‘symbool’ zou in feite niet erg op zijn plaats zijn.
87
Van Dale omschrijft het woord symbool als volgt: “een waarneembaar teken of voorwerp dat iets abstracts uitbeeldt; een zinnebeeld.” (Van Dale Uitgevers, 2013) Aendenboom wijst ons erop dat de symboliek inderdaad belangrijk is, maar dat we moeten opletten met het gebruiken van het woord symbolisch in de context van strafrecht. Ze verklaart dit met een voorbeeld: “Als men de wet van 23 maart 1995, betreffende de bestraffing van het ontkennen van de holocaust, gestemd heeft, was dat ook zogezegd een symboolwet. Maar nu zijn er toch wel veroordelingen op basis van deze wet.” (Aendenboom, 2013) Ook Roegiers (sp.a) treedt deze stelling bij. Ook hij zegt dat de strafverzwaring niet symbolisch is, maar daarentegen wel een duidelijk signaal vormt: “Moest het een symbool zijn, zou het een holle wet zijn. Ik ga er van uit dat het geen holle wet wordt, maar dat het effectief zal toegepast worden als het kan bewezen worden.” (Roegiers, 2013) Dat kunnen we vrijwel onmiddellijk aanvullen met de argumenten van De Bruyn, die stelt dat het meer moet zijn dan louter symbolisch: Als het louter symbolisch is, dan trek je je helemaal niets aan van het feit of een of andere rechter daar ooit naar teruggrijpt en dat is duidelijk niet de bedoeling. Dan ben je puur een symboolstrijd aan het voeren en daar wordt ook niemand beter van. Dit heeft ook als gevolg dat zowel politie als justitie gebruik maakt van deze wetgeving en ook de alertheid krijgt om na te gaan of er hier sprake is van een of ander element waardoor strafverzwaring aangewezen is. En in dit opzicht is het toch meer dan dat symbolische, het is toch effectief een instrument dat je inzet om een maatschappelijk fenomeen te helpen indijken. (De Bruyn, 2013) We moeten dus erg opletten als we het woord ‘symbool’ gebruiken, want als het instrument er is dan kan het en dan moet het natuurlijk gebruikt worden. (Aendenboom, 2013) Maar verder zijn alle respondenten het er over eens dat het zogenoemde signaal dat de overheid geeft, momenteel het belangrijkste is aan de strafverzwaring. En dit is precies wat Gerstenfeld besluit in haar theorie. Zij gelooft namelijk dat het symbolische doel van de strafwetten waarschijnlijk het sterkste argument is om de strafwetten goed te keuren. (Gerstenfeld, 2011) Hoewel De Lille zoals De Bruyn en Aendenboom stelt dat de strafverzwaring niet helemaal symbolisch is, gezien het wel een effect zal hebben en rechters het kunnen gebruiken, zit het belang van de wet volgens De Lille toch eerder in de symboliek dan in de echte effecten ervan. Dit lijkt overeen te komen met de stelling van De Bruyn, met 88
als enige verschil dat De Bruyn liever de term ‘signaal’ in de mond neemt dan ‘symbool’. (De Bruyn, 2013) Bij het holebidebat in Gent zagen we diezelfde trend naar voren komen. Alle partijen waren er namelijk van overtuigd dat deze wetgeving als doel heeft een symbool te maken. Op het woordgebruik werd daarentegen niet dieper ingegaan. De concepten symbool en signaal werden veeleer door elkaar gebruikt en aan beide werd dus diezelfde betekenis gegeven. Het doel van de strafverzwaring is namelijk dat de overheid toont dat homofoob geweld niet getolereerd wordt. Als gevolg van voorgaand besproken termenprobleem behandelen we de onderzoeksvraag in verband met het symbolisch doel aan de hand van het woord signaal. Een signaal wordt door Van Dale beschreven als een teken, een sein en bevat dus een neutralere betekenis dan het containerbegrip ‘symbool’. (Van Dale Uitgevers, 2013) 12.3.2 Signaal Algemeen benaderd vindt procureur Merchiers - en ieder andere respondent - dat men met deze strafverzwaring als samenleving het signaal geeft dat dit een ernstig misdrijf is. Als gevolg daarvan staan daar dus ook zware of zwaardere straffen op dan wanneer datzelfde gedrag gesteld zou worden in andere omstandigheden. (Merchiers, 2013) In deze zin vinden respondenten de strafverzwaring goed. We kunnen vervolgens een opdeling maken tussen een signaal naar de slachtoffers toe, in dit geval holebi’s, en een signaal naar de algemene bevolking toe. 1. Holebi’s Cavaria is zeer tevreden met de strafverzwaring omdat het een duidelijk signaal geeft, namelijk dat dit geweld niet kan. Het belangrijkste voor hen is dat de strafwet aan de holebi’s toont dat het geweld weldegelijk serieus genomen wordt. (Poelman K. , 2013) Het geeft aan dat slachtoffers het kunnen melden en dat ze weten dat er toch wel iets tegenover staat als ze het geweld melden. Want het maken van een melding kan volgens Poelman voor veel mensen een drempel zijn. Daarom is deze strafverzwaring zo belangrijk. “Het komt er inderdaad 89
gewoon op neer dat het een goed symbool is, een goed signaal is. En dat het dan een strafverzwaring is, ja dan is dat maar zo.” (Poelman K. , 2013) Ook De Lille stipt aan dat er met deze strafverzwaring een krachtig signaal gegeven wordt aan holebi’s. We mogen volgens hem het belang van zo’n signaal bovendien niet onderschatten. “Als mensen zich extra kwetsbaar voelen en het gevoel hebben dat hun probleem niet serieus genomen wordt, is het soms goed om te zeggen dat we wel luisteren en om te zeggen wat we eraan gaan doen.” (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013) 2. Algemene bevolking Aendenboom stelt duidelijk: “Strafverzwaring alleen is an sich niet genoeg om bepaalde fenomenen in te dijken, maar ik denk wel dat het een heel belangrijk signaal is naar de publieke opinie.” En al is het maar dat dat bereikt wordt, al is het maar dat signaal, dan is het voor Aendenboom heel belangrijk. “Dat is overigens ook het doel van de strafverzwaring, want letterlijk betekent het: dit pikt de samenleving niet”. (Aendenboom, 2013) Ook volgens Hermans (Hermans, 2013) en Roegiers (Roegiers, 2013) geeft men voornamelijk een duidelijk signaal aan de samenleving, en dus ook aan de daders, dat dergelijk gedrag echt niet getolereerd kan worden en dat men die vormen van geweld ernstig neemt. Het maatschappelijk signaal dat je geeft, zegt dus dat het echt menens is, dat het niet kan en dat de maatschappelijke waardigheid van holebi’s en hetero’s voor de maatschappij absoluut is. Daar valt volgens De Bruyn niet op af te dingen, ook niet een klein beetje. “Wie daar niet naar luisteren wil, die zal moeten voelen.” (De Bruyn, 2013) In dit maatschappelijk signaal zit volgens hem de grootste betekenis. (De Bruyn, 2013) Evenals Van Hecke die vindt het signaal dat de mensen krijgen de essentie is van de strafverzwaring: “Dit is voor de maatschappij onaanvaardbaar en we gaan heel snel reageren. Voor politie is dat prioriteit, voor parket is dat prioriteit en voor de rechtbank is dat prioriteit.” (Van Hecke, 2013) Dat signaal is tenslotte de reden waarom de partij Groen de wet goedkeurde, ondanks de interne onenigheid over de strafverzwaring.
90
12.3.3 Belangrijker dan strafuitvoering Hoewel Vlaams Belang bekritiseert dat er wat scheelt aan de strafuitvoering (Seynaeve, 2013), stelt De Bruyn dat het maatschappelijk signaal dat men geeft via de strafverzwaring, zelf belangrijker is voor hem dan het feit dat deze nu op jaarbasis één of vijftig keer wordt toegepast: “Men geeft duidelijk aan dat heel wat dingen niet kunnen, maar dit kan ècht niet.” (De Bruyn, 2013) 12.3.4 Kritiek Dat het woordgebruik erg belangrijk is in het kader van deze onderzoeksvraag, halen we uit de diverse argumenten die met dat woordgebruik gepaard gaan. De termen ‘symbool’ en ‘signaal’ lijken door enkele respondenten door elkaar gebruikt te worden. Zo erkent CD&V bijvoorbeeld dat de strafverzwaring voornamelijk een symboolfunctie heeft, terwijl nadien gesproken wordt over een signaal (Hermans, 2013) en gebruikt Poelman de twee woorden zelfs in dezelfde zin (Poelman K. , 2013). Maar ondanks het door elkaar gebruiken van de twee woorden, valt toch op dat de term ‘symbool’ eerder in een negatieve context geplaatst wordt. De term ‘signaal’ daarentegen wordt als een volwaardig doel beschouwd door het merendeel van de respondenten, terwijl de term ‘symbool’ eerder gebruikt wordt om de strafverzwaring te bekritiseren. Beide rechters zijn het er, bijvoorbeeld, over eens dat deze wet een symbolische waarde heeft. Maar verder koppelen ze deze stelling aan de steekvlampolitiek die tegenwoordig volgens hen gevoerd wordt. (Simoens, 2013) Deze trend zien we eveneens duidelijk bij Vlaams Belang. Ook daar heerst de opinie dat er zonder twijfel sprake is van een symbolische werking van de strafverzwaring: Vooreerst ontbreekt het de wetgevende macht aan cijfermateriaal en statistieken over geweldplegingen met homofobe drijfveer. Hierdoor is het onmogelijk om bijvoorbeeld na
te
gaan
of
de
eerder
doorgevoerde
strafverzwaring
(verdubbeling
minimumstraffen) een kentering heeft teweeggebracht. De minister geeft toe dat het gebrek aan cijfers een heikel punt is. (Seynaeve, 2013)
91
Daarnaast beargumenteert Vlaams Belang dat de voorgestelde strafverzwaring vooral afschrikkend zou moeten zijn, maar de strafuitvoering zou ernstig haperen in België. (Seynaeve, 2013) Dit werd echter reeds uitvoerig besproken in het onderdeel van de afschrikkende werking van de strafverzwaring van homofoob geweld.
12.4
Totaalpakket
“Het enige belangrijke is dat het geweld bestraft moet worden.” (Simons, 2013) Bestraffing is dus wel degelijk belangrijk, maar toch wordt getwijfeld aan het belang van de strafverzwaring. Wetswijzigingen hebben volgens rechter Simoens zin in het kader van een totaalpakket waar er ook wel degelijk middelen worden vrijgemaakt om dat totaalprobleem te gaan aanpakken. (Simoens, 2013) Volgens De Bruyn moeten we overigens beseffen dat het repressieve niet het enige is wat we kunnen doen, maar wel een element is. “Die grote gedragsverandering kan je immers niet via afschrikking bewerkstelligen, maar het moet daarentegen een en-en-en-verhaal zijn. Er moet zowel op het repressieve als op het preventieve luik gewerkt worden.” (De Bruyn, 2013) Dat men veel meer moeten inzetten op de hele ketting, bevestigt ook Van Hecke, die evenmin gelooft dat deze strafverzwaring ertoe zal leiden dat er minder homofoob geweld is.
12.5
Conclusie
Wanneer we alle percepties overlopen, kunnen we besluiten dat iedere respondent zich wel bewust is van de diverse functies die de strafverzwaring met zich meedraagt. Toch werd in dit onderzoek duidelijk dat er op alle drie enige kritiek rust. Zo is iedereen het er wel over eens dat homofoob geweld bestraft dient te worden, maar wordt de strafverzwaring daarentegen door sommigen in twijfel getrokken. De grotere impact mag dan wel een rechtvaardiging zijn van het zwaarder bestraffen van het gewelddadig delict, toch lijkt de verhoging van de straffen daar niet door iedereen de geschikte oplossing voor te zijn. Er zijn immers diverse strafrechtelijke reacties mogelijk en het werkelijk bestraffen van homofoob geweld dient eigenlijk eerder als een sluitstuk gezien te worden en minder als een doel op zich.
92
Een afschrikkende werking van de strafverzwaring wordt vervolgens bijna volledig afgebroken. Niemand gelooft dat een strafverzwaring de kracht heeft om potentiele daders af te schrikken. Niet alleen wordt hieraan getwijfeld doordat het misdrijf reeds bestraft werd, maar ook wordt er getwijfeld aan de uitvoering van de bestraffing. Strafuitvoering is in ons Belgisch strafrecht immers een heikel punt en daders zouden deze malfunctie eventueel kunnen opnemen bij hun keuze (als er al niet impulsief gehandeld wordt) om over te gaan tot het stellen van het homofoob gedrag. Het signaal dat de strafverzwaring uitdraagt naar de volledige bevolking lijkt echter voor iedereen het belangrijkste doel te zijn. Homofoob geweld valt niet goed te keuren en wordt in onze maatschappij niet getolereerd. En wie zich ondanks deze boodschap waagt aan het plegen van het onaanvaarde gedrag, zal (hard) gestraft worden. Tevens vormt deze strafverzwaring een signaal naar de holebigemeenschap. Ze tracht namelijk te tonen dat het misdrijf werkelijk serieus genomen wordt en wel degelijk aangepakt zal worden. Op die manier kan vervolgens ook tegemoet gekomen worden aan de onderrapportering van homofoob geweld. Hoewel iedereen zich bewust is van het belang van deze symbolische functie, wordt de strafverzwaring bekritiseerd vanwege deze functie. Een strafverzwaring zou niet enkel gebaseerd mogen zijn op een symbolisch element, gezien zo’n drastische ingreep diverse negatieve gevolgen met zich meebrengt. Ten slotte moet er gehamerd worden op het werken aan een totaalpakket, in de plaats van enkel te vertrouwen op een strafverzwaring. Hier lijkt de regering zich echter wel bewust van te zijn gezien een Nationaal Actieplan ter bestrijding van homofoob geweld werd voorgesteld door minister Milquet. Dit is belangrijk omdat verondersteld wordt dat de strafverzwaring an sich niet zal werken. Ze moeten daarentegen een onderdeel zijn van een veel breder geheel waarbij op elk onderdeel van de ketting stevig gewerkt wordt, zowel op het preventie- als op het repressieluik.
93
Hoofdstuk 13
Nieuwe discriminatie
Bij de bespreking van de strafrechtelijke doelen van de strafverzwaring van homofoob geweld, werd de vraag gesteld of het wel te rechtvaardigen valt om bepaalde groepen meer te beschermen dan anderen. Hierbij dienen we echter nog een bijkomende discussie op te starten, namelijk: Is er in het kader van deze strafverzwaring dan eventueel sprake van een nieuwe discriminatie? De discussie rond een eventuele nieuwe discriminatie kunnen we het best analyseren door een opdeling te maken tussen juridische en maatschappelijke argumenten. Het is echter zo, zoals in hoofdstuk 12 reeds omschreven staat, dat het moreel gevoel niet altijd nauw aansluit bij de juridische feiten. Om de diverse opinies beter te plaatsen en te begrijpen, bekijken we eerst het juridische en nadien het maatschappelijke luik.
13.1
Juridisch
Op juridisch vlak wordt immers snel duidelijk dat hier geen sprake kan zijn van een nieuwe discriminatie. Zo stelt Merchiers dat de wetgever bepaalde gedragingen strafbaar gesteld heeft en dat de hoedanigheid van het slachtoffer bepalend kan zijn om de straf zwaarder te laten wegen. De procureur verklaart dit aan de hand van zedenfeiten: “De leeftijd van het slachtoffer brengt bij bepaalde feiten dus een zwaardere straf met zich mee. Dus ik denk dat dat perfect mogelijk moet zijn en dus eigenlijk niet discriminerend moet zijn.” (Merchiers, 2013) De bevraagde zittende magistraten behandelen deze vraag echter vanuit een ander oogpunt. Zij bevestigen namelijk dat er een onderscheid moet zijn tussen de straf die theoretisch voorzien is en de straf die uitgesproken wordt. De waaier mag dan wel breder zijn voor bepaalde categorieën, maar uiteindelijk zal er een bestraffing plaatsvinden. Theoretisch zal de ene dader vervolgens een zwaardere straf kunnen krijgen dan de ander, maar ook de andere die zogenaamd gediscrimineerd zouden worden, worden bestraft. Rechter Simoens verklaart: “Als rechter ga je hoe dan ook je eigen strafmaat wel creëren in verhouding tot de ernst van de feiten. Als ze zeer ernstig zijn, zullen we ze ook ernstig bestraffen. Je hebt nog altijd een grote vrijheid.” (Simoens, 2013)
94
In theorie bestaat de mogelijkheid dat daders van homofoob geweld zwaarder gestraft zullen worden maar in de praktijk wordt rekening gehouden met de ernst van het misdrijf. Toch wordt gevreesd dat het gelijkheidsbeginsel door deze strafverzwaring in gevaar komt. 13.1.1 Gelijkheidsbeginsel Vlaams Belang haalt aan dat de Raad van State in haar advies 51.602 de vraag behandelt of personen die niet behoren tot een van de discriminatiecategorieën die vermeld staan onder art. 405quater, wel gelijk worden behandeld en of het proportionaliteitsbeginsel dan nog wel wordt gerespecteerd. Ook CD&V verwijst naar dit advies en stelt dat de gelijke behandeling van personen in het gedrang komen met deze strafverzwaringen. Daarnaast wordt door Aendenboom verwezen naar het Grondwettelijk Hof. Ook het Hof zou namelijk reeds een uitspraak gedaan hebben over deze kwestie. We zullen vervolgens dieper ingaan op beide instanties en bijhorende argumenten. Zo kunnen we een eventuele schending van het gelijkheidsbeginsel beter begrijpen. 1. De Raad van State Als we kijken naar het advies dat opgenomen is in het wetsontwerp van 30 oktober 2012 betreffende de strafverzwaring (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012), moet volgens de Raad van State de vraag gesteld worden of het verantwoord is dat de ene persoon in deze context zwaarder gestraft wordt dan de andere: De Raad van State verwijst naar het advies nr. 51.602/1/v-2/v van 19 juli 2012 en 23 juli 2012 over een voorontwerp van wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie en vraagt of, in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, personen die niet behoren tot de in artikel 405quater van het Strafwet- boek genoemde categorieën gelijk worden behandeld en of het proportionaliteitsbeginsel in strafzaken wordt gerespecteerd. Zo moet volgens de Raad van State nader worden bepaald waarom een persoon die feiten van opzettelijk doden of van opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen heeft gepleegd uit haat tegen, misprijzen van of vijandigheid tegen een persoon wegens diens bijzondere eigenschappen zwaarder wordt gestraft dan een persoon die dezelfde feiten zonder discriminerende drijfveer heeft gepleegd. 95
(Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) Met andere woorden heeft de Raad van State haar ongerustheid over dit thema geuit. Er werd echter op dit advies geantwoord met diezelfde argumenten die aan bod kwamen bij respondenten. Geweld tegen holebi’s zou namelijk veel grotere gevolgen hebben dan andere vormen van geweld. Vervolgens wordt niet enkel de identiteit van het slachtoffer geschonden maar ook de groep die de bijzondere eigenschappen deelt. Bovendien wordt in het Wetsontwerp benadrukt dat de strafverzwaring betrekking heeft op alle discriminerende drijfveren, ook al gaat er in de omschrijvingen bijzondere aandacht naar homofobie. (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) Als er een maatschappelijke tendens is en de maatschappij zegt dat zij dit belangrijk vindt. En als iemand vanwege zijn seksuele identiteit, vanwege wie dat hij is als een soort kernzaak in zijn ‘zijn’ wordt in elkaar geslagen. Dan is dat net iets extra zwaarder omdat je echt iemand in zijn kern daarmee kan raken. (Poelman K. , 2013) 2. Het Grondwettelijk Hof Aendenboom wijst ons, naast het advies van de Raad van State, op de arresten van het Grondwettelijk Hof. Een eventuele nieuwe discriminatie is immers eveneens ter sprake gekomen bij de verzoekschriften ingediend tegen de antidiscriminatiewetten en werd reeds weerlegd door het Hof. Ongetwijfeld beschikt de wetgever, inzake verzwarende omstandigheden, over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Hij kan, steunend op verscheidene gegevens (…) oordelen dat de agressie jegens een welbepaalde categorie van personen strenger moet worden gestraft dan die jegens ene andere welbepaalde categorie. (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) Ook werd bepaald dat de memorie van toelichting moest worden aangevuld met een specifieke verantwoording waaruit blijkt waarom de wetgever (…) van oordeel is dat de 96
agressie jegens personen op grond van haat, misprijzen of vijandigheid wegens bepaalde onderscheidende eigenschappen, strenger moet worden gestraft dan die jegens andere personen waarbij die haat, dat misprijzen of die vijandigheid niet voorligt. (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) De Lille stelt bovendien dat iemand naar het Grondwettelijk Hof zou kunnen stappen, hoewel hij niet weet of iemand dit werkelijk zou doen. “Die persoon moet dan alle belang erbij aantonen. Zo kan hij bijvoorbeeld zeggen dat hij graag op homo’s en holebi’s klopt, wat in theorie zou kunnen. Ook is het mogelijk dat iemand een judiciële vraag stelt wanneer hij voor de rechtbank komt. Hierbij wordt de rechter gevraagd om dit te toetsen.” (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013) In zo een situatie lijkt het De Lille erg interessant om te bekijken of het Grondwettelijk Hof dit zou aanvaarden. Een verhoging van de maximumstraf is uiteindelijk een ander paar mouwen dan de verhoging van de minimumstraf, dus deze discriminatieproblematiek is volgens De Lille een terechte vraag die overblijft. (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013) Aendenboom stelt echter dat dit discriminatie-element juridisch getoetst is en dus op juridisch vlak niet meer in twijfel wordt getrokken. (Aendenboom, 2013) Maar toch stellen we vast dat er inderdaad wel mensen zijn die het hier toch niet helemaal mee eens zijn. Maatschappelijk gronden zijn immers toch net iets anders dan juridische, gezien moraliteit toch steeds meespeelt.
13.2
Maatschappelijk
Naast het juridisch luik, kunnen we dus ook een eerder maatschappelijk luik beschrijven. De veelbesproken problematiek kan dan wel juridisch getoetst zijn, toch blijven er een aantal wrevelpunten over die leiden tot de idee dat er wel degelijk sprake is van een nieuwe discriminatie. Daarnaast is het evenzeer zo dat enkele respondenten zich volledig baseren op morele principes en een discriminatie ontkennen, ook al wordt het op juridisch vlak niet meer in twijfel getrokken. We kunnen overigens uitgaan van de opdeling van een formele en materiële perceptie, waarbij elke respondent zijn eigen redenen heeft om de ene of andere benadering te volgen. 97
Ook moeten we rekening houden met de twee diverse gevoelens van secundaire victimisering. Het is namelijk zo dat de gewone burger zich gediscrimineerd kan voelen doordat zijn dader minder zwaar gestraft kan worden. Maar daarnaast is het ook mogelijk dat een homoseksueel slachtoffer van homofoob geweld door deze strafverzwaring zich extra slachtoffer gaat voelen. Dit kan bijvoorbeeld door de extra aandacht die aan de hele kwestie geschonken wordt. Bovendien kan dit slachtoffer zich extra gekwetst voelen omdat hij/zij nog maar eens in een speciale categorie gestoken wordt terwijl dat nu precies is wat holebi’s niet willen. (Hari, 2007) Deze twee verschillende vormen van secundaire victimisering zullen we daarom ook apart behandelen. 13.2.1 ‘Gewone’ burger 1. “Discriminatie!” Hoewel juridisch een eventuele secundaire victimisering niet meer in twijfel wordt getrokken, gezien de juridische toetsing, haalt Aendenboom aan dat het mensen vrij staat om dit te vinden of niet te vinden. (Aendenboom, 2013) En dat er mensen zijn die dit niet vinden, kan niet weerlegd worden. Zo kunnen we op politiek niveau Bruno De Lille citeren als voorbeeld: Het probleem in heel de discussie was dat het op een bepaald moment leek alsof die verzwaring er alleen maar was voor mensen die holebi zijn. Dat is niet zo. Die regel is breder dan alleen voor holebi’s. Je moet daar ook niet in gaan overdrijven, je moet het niet te breed maken, want anders zijn er enkel maar uitzonderingen meer voor wie het niet geldt. En dat is niet goed. Ik heb het liefst dat een wet voor iedereen op dezelfde manier geldt. Dat zorgt voor duidelijkheid en dat zorgt ook voor een gevoel van eerlijkheid. Mensen snappen niet dat een aanval op hun buur, die homo is, zwaarder bestraft wordt dan een aanval op zijzelf. (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013) Op maatschappelijk niveau dreigen er dus frustraties te ontstaan bij mensen. Vlaams Belang treedt deze stelling bij door een voorbeeld dat hun volksvertegenwoordiger Bert Schoofs in de commissie gaf:
98
Twee dames, waarvan een hetero en een lesbisch, worden tegelijkertijd gemolesteerd. Hierbij loopt de eerste dame vrij zware verwondingen op, de tweede dame wordt licht geblesseerd. In het licht van het ontwerp bestaat de mogelijkheid dat het verwonden van de tweede vrouw strenger wordt gestraft. (Seynaeve, 2013) Bert Schoofs is dan ook van oordeel dat elke vorm van geweld tegen personen bestraft moet worden. Ook volgens CD&V is een nieuwe discriminatie zeker een ongewenst gevolg: “Door al deze aparte regelingen voor NMBS-chauffeurs, homo’s, parlementsleden, scheidsrechters, minderjarigen, enzovoort komt de doorsneeburger, die niet onder deze categorieën valt, er bekaaid vanaf. Verdient deze persoon dan niet ook (dezelfde?) bescherming tegen gewelddaden?” Volgens CD&V wel. Diezelfde stelling wordt ook ingenomen door correctionele rechters van de rechtbank van eerste aanleg in Oudenaarde. Want ook rechter Nicolas Simoens stipt de problematiek graag aan met een voorbeeld: Twee weken geleden moest ik een vonnis maken. Het waren jonge gasten die regelmatig geweldsdelicten plegen en slagen toebrachten. Onder andere was er een feit bij van een jongeman die gewoon van het station kwam met een rugzak en drie van die personen tegenkwam die hem zonder enige reden slagen toebrachten. En de substituut geloofde blijkbaar niet dat ze hem zomaar slagen toebrachten en gaf de opdracht aan de politie om aan het slachtoffer te vragen of de feiten mogelijks te maken hadden met zijn seksuele geaardheid. De man antwoordde dat hij hetero was. (Simoens, 2013) De rechter vraagt zich vervolgens af waarom die feiten dan minder bestraft worden of waarom die feiten minder erg zijn, terwijl die jongen ook niets gedaan heeft. (Simoens, 2013) De strafverzwaring creëert een situatie waarbij sommige mensen meer waard zijn dan andere mensen en dat is eigenlijk hetgeen wat Groen niet goed vindt. (Van Hecke, 2013) Ook volgens De Lille is dit de centrale vraag. De Raad van State heeft immers de opmerking gemaakt dat we toch wel moeten opletten met het gelijkheidsbeginsel. (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013)
99
2. Geen discriminatie! De argumenten die bovengehaald worden om te bekrachtigen dat er geen sprake is van discriminatie, zijn zowat dezelfde argumenten die gebruikt worden om de strafverzwaring in de eerste plaats in te stellen. Er wordt namelijk vastgesteld dat er een toename is van geweld en men wil daar graag op reageren en laten zien dat het niet getolereerd wordt. Dit is een argument dat door de meerderheid van de respondenten aangehaald wordt, ondanks het feit dat CD&V opmerkt dat hier eigenlijk (te) weinig cijfermateriaal voor bestaat. We kunnen dit vervolgens plaatsen in de theoretische context van Fredman die zegt dat gelijkheid in verhouding met de samenleving die gezien te worden. Het is belangrijk om de banden met de samenleving te behouden en wanneer we zien dat er nu eenmaal meer geweld is ten aanzien van holebi’s, dan moeten we daarop reageren. En dit zou in geen enkele zin betekenen dat er ongelijkheid optreedt, althans toch niet in materiele zin. Er wordt op die manier daarentegen getracht om gelijkheid in de samenleving te bewerkstellingen. (Fredman, 2011) Roegiers stelt dat we de strijd moeten aangaan met alle vormen van geweld, maar vult aan dat er redenen zijn om voor strafverzwaringen te pleiten ten aanzien van holebi’s als de daad ingegeven is door homohaat, net zoals dit gebeurd is voor gewelddelicten die ingegeven zijn door racisme. Hij vindt niet dat dit een nieuwe vorm van discriminatie is: “We stellen alleen vast dat het geweld ten aanzien van holebi’s toenam en dat dit daadwerkelijk was ingegeven uit homohaat. Ik vind het belangrijk dat een straf die ingegeven wordt omwille van homohaat, een verzwarend feit is ten aanzien van alle daden.” (Roegiers, 2013) Een opvallende opmerking wordt gegeven door De Bruyn: “Het maakt geen onderscheid, het legt een klemtoon.” (De Bruyn, 2013) We moeten er volgens hem zeer zorgzaam mee omgaan want het is niet zozeer vanuit het idee dat het ene misdrijf erger is of zwaarder gestraft moet worden dan het ander. En hier lijkt nu net de hele discussie rond te draaien en De Bruyn vindt dit een terechte bekommernis. “De maatschappij moet er heel zorgvuldig mee omgaan omdat er geen effect meer is als alles onder strafverzwaring valt. Je bent dan eigenlijk weer terug bij een neutrale situatie. Je moet er heel uitzonderlijk gebruik van maken.” (De Bruyn, 2013) “We hadden toch wel te maken met een fenomeen dat in aantal toenam. De impact schatten wij toch intenser, vandaar een rechtvaardiging.” (De Bruyn, 2013)
100
Hoewel hierboven aangegeven wordt dat mensen het niet zouden begrijpen dat bepaalde groepen extra beschermd worden door middel van deze strafverzwaring, gelooft Timmer niet dat mensen zich gediscrimineerd zouden voelen omdat hun gebroken neus minder zwaar gestraft zou worden dan die van een ander. (Timmer, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013) 13.2.2 Holebi’s Secundaire victimisering bij holebi’s is een thema dat verrassend weinig besproken werd tijdens interviews. Bij een eventuele nieuwe discriminatie wordt uiteraard vrijwel rechtstreeks gedacht aan de gewone burger die niet beschermd zou worden door deze nieuwe strafwet. Toch heeft De Lille aandacht voor de stigmatisering die deze strafverzwaring met zich mee kan brengen en dus voor een gevoel van secundaire victimisering kan zorgen bij holebi’s als slachtoffer. Volgens De Lille moeten we namelijk opletten met dit soort signalen van bescherming te geven: “Mensen begrijpen het niet dat de dader van homofoob geweld een zwaardere straf krijgt. En dit heeft dan misschien ook andere gevolgen, dit heeft dan misschien tot gevolg dat die homo’s dan nog eens een extra stempel gaan krijgen.” (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013)
13.3
Conclusie
We kunnen besluiten dat deze discussie eigenlijk gevoed wordt door de twee verschillende percepties die door Fredman beschreven werden. Waar de één een formele perceptie heeft en dus als gevolg een discriminatie uit deze strafverzwaring afleidt, neemt de ander eerder een materiele benadering voor ogen. Deze laatste zal vastberaden stellen dat er geen sprake is van discriminatie, maar dat het gewoon een terechte reactie van de staat betreft, die overigens niet neutraal kan en mag zijn. Toch kunnen we stellen dat er erg voorzichtig moet omgesprongen worden met deze strafverzwaring. Zo wordt regelmatig verwezen naar de terechte advies die de Raad van State en het Grondwettelijk Hof gegeven hebben. Bovendien mogen we niet vergeten dat deze 101
strafverzwaring niet alleen voor een gevoel van secundaire victimisering kan zorgen bij de gewone burger, maar dat ook holebi’s een tweede maal slachtoffer kunnen worden wanneer er sprake is van stigmatisering. Strafverzwaring van homofoob geweld kan dus een aantal neveneffecten met zich meebrengen. Uiteindelijk moeten we besluiten dat de strafverzwaring hoe dan ook geen nieuwe discriminatie met zich meebrengt. Zowel op juridisch als op maatschappelijk vlak werd duidelijk dat het gerechtvaardigd is om bepaalde vormen van geweld zwaarder te bestraffen. De maatschappij is nu eenmaal steeds in beweging en soms is het nodig om via bepaalde strafwetten gelijkheid na te streven. Of een strafverzwaring van homofoob geweld hiervoor de geschikte oplossing is, is uiteraard een andere kwestie.
102
Hoofdstuk 14
Focusverschuiving naar allochtonen
Aan de respondenten werd de vraag gesteld of er, naar hun mening, sprake was van een focusverschuiving van holebi’s naar allochtonen en of de recente strafverzwaring hiertoe bijdraagt. Hoewel Vlaams Belang oppert dat de focus vooral verschoven is van de hoedanigheid van de feiten gepleegd door de dader, naar de hoedanigheid van het slachtoffer, vullen ze daarnaast aan dat wat het daderprofiel betreft, ze inderdaad opmerken dat er nogal ‘ns allochtonen bij deze misdrijven betrokken zijn. (Seynaeve, 2013) Maar welke rol allochtonen nu precies in dit verhaal van homofoob geweld innemen, blijkt een erg moeilijke discussie te zijn. Eerst en vooral wordt door het merendeel van de respondenten aangekaart dat het gebrek aan onderzoek (eveneens) op dit gebied een ernstige tekortkoming is. Bovendien ontstaat er een discussie over de werkelijke oorzaak van homofoob geweld. Niet iedereen lijkt het er immers over eens te zijn dat religie de voornaamste boosdoener is.
14.1
Gebrek aan onderzoek
De rode draad die doorheen deze uiteenlopende discussie kan getrokken worden, is het gebrek aan onderzoek. Diverse respondenten wijzen op deze serieuze tekortkoming, zoals Poelman zegt: “Dan ga je ook gaan kijken naar het potentiële daderprofiel en daar is helaas niet zo heel veel onderzoek naar.” Toch verwijst Poelman naar het meest duidelijke en/of meest gebruikte onderzoek in Amsterdam. Daar werd namelijk een onderzoek opgezet waaruit blijkt dat er een oververtegenwoordiging is van Marokkaanse daders. (Buijs, Hekma, & Duyvendak, 2009) Hoewel vaak naar dit onderzoek teruggegrepen wordt, kunnen en mogen we deze bevindingen toch niet zomaar toepassen op de Belgische situatie. In België hebben we dus (nog) geen voldoende data voorhanden om de geschikte conclusies te trekken. Maar De Bruyn voegt hieraan toe dat men er nu eindelijk ook bij ons werk van gaat maken. (De Bruyn, 2013) Vlaanderen is namelijk ook bezig met een daderonderzoek. (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013)
103
14.2
Daderprofiel
Hoewel er momenteel nog een gebrek is aan onderzoek naar daderprofielen, kunnen we ervan uitgaan dat - eens er voldoende onderzoek is - er wel een aantal resultaten zullen uitkomen. Maar het zal niet zo eenduidig zijn, weet De Bruyn: “Als dan al zou blijken dat dit onderzoek een daderprofiel zou opleveren, dan kan je natuurlijk nog niet gaan zeggen dat heel die groep homofoob is. Want dan ga je natuurlijk zwaar in de fout.” (De Bruyn, 2013) Ook De Lille benadrukt dat we moeten opletten dat we ons hier niet bij vergissen: “Het is niet omdat je vaststelt dat veel daders uit de allochtone groep komen, dat het feit dat ze allochtoon zijn de reden zou zijn waarom ze dat doen. Dat is iets anders.” Poelman stelt bovendien vast dat het vaak om een relatief kleine groep mensen gaat. (Poelman K. , 2013) We kunnen dus besluiten met een citaat van De Bruyn: “Je mag nooit veralgemenen!” (De Bruyn, 2013) We moeten ons met andere woorden steeds bewust zijn van deze valkuilen. Maar ondanks het gebrek aan onderzoek, hebben respondenten toch elk een eigen mening over de daders van homofoob geweld en meer bepaald over de specifieke karakteristieken van de daders. Deze opinies kunnen we onderverdelen in de volgende categorieën: allochtoon, godsdienst en mannelijkheid. 14.2.1 Allochtoon Ook al is er een ernstig tekort aan deftig onderzoek, we moeten de zaken bij naam durven noemen volgens Roegiers: “Als effectief blijkt dat minstens het gevoel bestaat dat de daders heel vaak jongens zijn, jonge jongeren met een migratieachtergrond, dan moet je dat ook durven zeggen.” Dit doet ons denken aan de uitspraak van professor Hooghe die ons vertelt dat we het probleem moeten durven benoemen. (Hooghe, 2011) Wanneer dit bestempeld zou worden als het viseren van die groep, dan stelt Roegiers de vraag waarom hij dan de indruk zou geven om ze te viseren. Maar alweer is het grote probleem dat de cijfers niet helemaal duidelijk zijn. Toch zou hun aandeel in gewelddelicten ten aanzien van holebi’s groter zijn dan het aandeel van de bevolking. (Roegiers, 2013) CD&V kan daarentegen, gezien het gebrek aan cijfers, niet beamen dat het gros van de daders van homofoob geweld van allochtone afkomst zou zijn. Wel willen ze benadrukken dat de wetgever allochtone daders zeker niet viseert. Ook Roegiers treedt deze stelling bij. Als er al 104
een focusverschuiving naar allochtonen zou zijn, voelt hij zich hier alleszins niet verantwoordelijk voor en stelt hij verder dat hij nooit één groep heeft willen viseren en dat ook nooit zal doen. De daders in Aalst waren bijvoorbeeld geen dader met een migratieachtergrond, verklaart Roegiers. Lemmens (Groen) wijst er eveneens op dat we niet mogen denken dat homofoob geweld exclusief een integratieprobleem is. Ook hij verwijst hiervoor namelijk naar het voorval in Aalst, waar de daders immers autochtoon waren. Een brede, preventieve sensibilisatie bij alle bevolkingsgroepen is volgens hem dan ook noodzakelijk. (Lemmens, 2012) Hoewel Van Hecke eveneens hoorde waaien dat allochtonen voornamelijk verantwoordelijk zijn voor homofoob geweld, besluit ook hij dat het gebrek aan cijfers hier voor onduidelijkheid blijft zorgen. Toch stelt Van Hecke dat iedereen gelijk behandeld moet worden, wie het ook is: “Ik ben er ook echt voorstander van om er absoluut prioriteit van te maken, streng op te treden enzovoort, ongeacht de nationaliteit. “En zijn het meer allochtonen, dan zijn het meer allochtonen. Maar dit is hetzelfde voor autochtonen, we mogen daar geen enkel onderscheid in maken.” (Van Hecke, 2013) 14.2.2 Godsdienst Ondanks de onduidelijkheid van de rol van allochtonen, blijkt er bij veel respondenten enige eensgezindheid te bestaan over een ander aspect: “Wat heel vaak naar voor komt is dat er een verband is tussen religie en tolerantie naar holebi’s of naar man-vrouwverhoudingen en dergelijke. Hoe meer men religiebeleving heeft, hoe meer men in een bepaald denkstramien denkt.”, stelt Poelman. Godsdiensten spelen een niet onbelangrijke rol volgens Roegiers: “Geweld wordt blijkbaar heel vaak onder het mom van godsdienstargumenten gerechtvaardigd door de dader. En dat zie je dan vooral bij Moslimjongeren” (Roegiers, 2013) Een recente studie van professor Hooghe zou er inderdaad op wijzen dat homofobie nog steeds sterk aanwezig is bij moslimjongeren. (Belga, 2012) Maar Roegiers vult aan dat ook Leonard zich in het verleden niet bepaald in de meest positieve bewoordingen heeft uitgelaten over holebi’s. Van Hecke heeft diezelfde opmerking: “Pas op, in de oerkatholieke maatschappij heb je misschien hetzelfde probleem. Misschien ga 105
je niet hetzelfde geweld hebben, maar ook het onbegrip voor het ‘anders zijn’ is even groot.” (Van Hecke, 2013) Maar ook de gemeenschap zelf, zoals de Islamgemeenschap, kan een grote rol spelen in dit hele verhaal. Ze kunnen namelijk voorkomen dat het stigmatiserend gaat werken. Het is volgens De Bruyn bovendien erg aanvaardbaar dat ze het homohuwelijk niet goedkeuren omdat het gewoon niet in hun religieus patroon past. We moeten respect hebben voor die keuze, mensen hebben het volste recht om dat te vinden. Maar dit neemt niet weg dat je wel verantwoordelijk hebt als religieuze gemeenschap, als geloofsgemeenschap, om te zeggen dat dit er nooit toe kan leiden dat mensen - zich beroepend op dit standpunt - het recht in eigen handen nemen en mensen (die een andere opinie hebben en die ook uiten en zich zo gedragen) te gaan verwijten of fysiek aan te vallen. (De Bruyn, 2013) Volgens De Bruyn kan dit en moet dit duidelijker gebeuren, want dan neem je voor een groot stuk die stigmatisering weg. Ook Van Hecke stelt dat je best van twee kanten werkt. Ook de migrantenorganisaties moeten volgens hem namelijk ingeschakeld worden. 14.2.3 Mannelijkheid Toch moeten we wellicht benadrukken dat het belangrijk is om te beseffen dat homofobe gedachten uiteraard helemaal niet hetzelfde is als het werkelijk plegen van homofoob geweld. Het geloof zorgt er volgens Poelman wel voor dat mensen homofoob zijn: “Dat staat vast en is al heel veel naar voor gekomen. Maar dat stapje naar geweld toe, dat hangt van veel meer redenen af.” (Poelman K. , 2013) Een stelling waar zowel Poelman (Poelman K. , 2013) als De Lille (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013) zich in kunnen vinden, is dat homofoob geweld veeleer te maken heeft met opvoeding en machogedrag dan religie. Mensen kunnen homofoob zijn omwille van hun religie, maar de stap verder zetten naar geweld vraagt heel wat meer, want dit is nog maar een gedachte. Deze argumenten kunnen we rechtstreeks koppelen aan de stelling van professor Hooghe, die verklaart dat mannelijkheid zorgt voor intolerantie tegenover homoseksualiteit. (Hooghe, 2011) 106
En dit is erg moeilijk volgens Poelman: “Ergens heeft het wel verband, maar niet helemaal”. Want moest het wel volledig rond religie draaien, dan zou volgens Poelman een veel grotere groep mensen echt tot gewelddadige daden overgaan. En dat is niet het geval. (Poelman K. , 2013) De Lille is er eveneens van overtuigd dat als religie aan de basis zou liggen, we veel meer zouden te maken krijgen met jacht op holebi’s. Dit is echter niet zo, of dit is althans niet zo in België. Hier hebben we veeleer te maken met occasioneel geweld. (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013)
14.3
Minderheidsgroepen
Uiteindelijk gaat het om twee verschillende minderheidsgroepen. En Poelman is zich bewust van deze realiteit en stelt dat Çavaria daar ook altijd heel genuanceerd tracht mee om te gaan omdat het uiteindelijk om samenwerking draait. Het is niet de bedoeling dat het een strijd tussen de twee groepen gaat worden. Want dit is volgens Poelman het gevaar: “Dat je aan de ene kant allochtone gemeenschappen zou hebben en aan de andere kant holebi’s. Ja, dan gaat iedereen hakken in het zand en dan kom je nergens meer. En dat is uiteindelijk niet de bedoeling.” (Poelman K. , 2013) Deze stelling is gelijkaardig aan de compromis-gedachte van professor Hooghe. Hij omschreef namelijk de moeilijkheid van de diversiteit in een samenleving, waarbij uiteenlopende culturen en religies erkend dienen te worden en respect moeten genieten. (Hooghe, 2011)
14.4
Holebidebat
Ook op het holebidebat laaide diezelfde discussie op. Terwijl Jan De Backer van het KVHV vermoedt (want ook hij beklemtoont dat onderzoek op dit gebied ontbreekt) dat er correlaties zijn tussen godsdienst en homofoob geweld (De Backer, 2013), stelt Jochen Devlieghere van het CDS Gent dat er eerder sprake is van een cultureel probleem. (Devlieghere, 2013) Laurens Himpe van Jong N-VA UGent bekritiseert deze stelling door te verwijzen naar het Vaticaan. “Je mag het dus niet op godsdiensten steken”, vervolledigt hij. (Himpe, 2013)
107
Er moet ook een moeilijke afweging gemaakt worden bij de vraag of er dan eigenlijk ook sprake is van een sociaal probleem. Lauren Oplinus van Animo UGent verduidelijkt dit met een voorbeeld: “Dit zien we gebeuren in Griekenland, waar een economische crisis aan de gang is en dit uiteindelijk ook meer armoede met zich meebrengt. Vervolgens zien we ook een stijgende graad van homofoob geweld.” (Oplinus, 2013) Volgens diezelfde Devlieghere hangt dit sociaal probleem onlosmakelijk samen met dat cultuur probleem. En net dit maakt dat het volgens hem erg moeilijk is om een oplossing te vinden. (Devlieghere, 2013) Volgens De Backer hebben we veeleer te maken met een algemeen maatschappelijk probleem: “Er zijn verschillende minderheidsgroepen die elkaar nu tegenkomen”. Dit werd eerder ook al opgemerkt door Poelman, wat we hierboven vermeldden. Verder beaamt De Backer deze stelling door te wijzen op de algemene geweldsproblematiek in Brussel, waarbij zowel holebi’s als ouderen en buschauffeurs te maken krijgen met soort van geweld. Hij concludeert dat het dus om een breder maatschappelijk probleem gaat. (De Backer, 2013) Deze opmerking zien we regelmatig terugkomen in kritieken op de strafverzwaring, waarbij namelijk de mening naar voren geschoven wordt dat elke vorm van geweld even zwaar gestraft dient te worden. Deze kritiek zien we in hoofdstuk 19 terugkomen in de vorm van de term ‘zinloos geweld’.
14.5
Conclusie
Meermaals werd het grote gebrek aan onderzoek aangekaart, waardoor bevindingen in verband met het daderprofiel van homofoob geweld onduidelijk blijven. Hoewel er studies zijn die uitwijzen dat dit specifieke geweld een gevolg is van religies, blijkt toch niet iedereen het hierover eens te zijn. Opvoeding en machogedrag zouden misschien zelfs nog een grotere rol spelen in deze problematiek. Maar in afwachting van verder onderzoek in Vlaanderen, kunnen we volgens Lemmens het best focussen op het sensibiliseren van de hele bevolking. (Lemmens, 2012) Er zijn diverse bevolkingsgroepen die nu met elkaar te lijken botsen. Er moet een vorm van compromis gesloten worden waarbij beide groepen elkaar erkennen en respect hebben voor de aanwezigheid van de ander. Bovendien wordt gesteld dat de strafverzwaring van homofoob geweld niet bijdraagt tot een focusverschuiving naar allochtonen, wat in het kader van deze masterproef misschien wel het belangrijkste besluit is.
108
Hoofdstuk 15
Steekvlampolitiek en strafpopulisme
15.1
Steekvlampolitiek
Verschillende begrippen worden gehanteerd om steekvlampolitiek te omschrijven. Zo werd in de interviews meestal uitdrukkelijk gevraagd naar de term ‘steekvlampolitiek’ in het kader van deze strafverzwaring. Of soms werd dit element ook door de respondenten zelf aangehaald. Daarnaast wordt ook het begrip ‘fenomeenpolitiek’ gebruikt als gelijkaardige term om die vorm van politiek te omschrijven. Poelman daarentegen, van Nederlandse oorsprong, neemt daarvoor eerder het woord ‘statementpolitiek’ in de mond. Of de strafverzwaring van homofoob geweld een voorbeeld is van steekvlampolitiek, is een vraag waar wellicht geen uitsluitend antwoord op bestaat. Bij het interviewen van de respondenten heerst alvast geen eensgezind antwoord. Er lijkt ook niet echt een overhelling te zijn naar de ene of de andere kant, de meningen lijken daarentegen vrijwel verdeeld te zijn over een continuüm. Het is wel duidelijk dat iedere respondent zijn eigen argumenten heeft om de strafverzwaring al dan niet als steekvlampolitiek te benoemen. Dit is ook verklaarbaar door de persoonlijke, unieke visie en achtergrond die ieder van hen geniet. Elkeen bekijkt dit element uiteindelijk vanuit diens eigen ervaring en overtuiging. 15.1.1 “Wel steekvlampolitiek!” Respondenten die de strafverzwaring als steekvlampolitiek bestempelen, doen dit aan de hand van diverse argumenten. Voornamelijk Vlaams Belang en CD&V blijken erg overtuigd te zijn van dit standpunt en staven die mening op basis van de memorie van toelichting van het voorontwerp. (Hermans, 2013) Daaruit kan immers afgeleid worden dat het wetgevend initiatief er is gekomen naar aanleiding van het overlijden van een jonge homoseksueel eind april 2012 in Luik, Jarfi genaamd. Volgens de twee partijen lijdt het geen dat dit voorval de directe aanleiding was van de strafverzwaring en dus als steekvlampolitiek bestempeld kan worden. (Seynaeve, 2013) Wanneer we het Wetsontwerp onder de loep nemen, staat er inderdaad helemaal vooraan in de samenvatting letterlijk te lezen: 109
Na het overlijden van een jonge homoseksueel, die eind april 2012 werd doodgeslagen in de regio Luik, heeft de regering beslist het strafinstrumentarium te versterken door het niveau van de straffen op te trekken wat de verzwarende omstandigheid betreft (…). (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) Daarnaast bekrachtigt Vlaams Belang zijn stelling door te beargumenteren dat het naar verluidt de eerste homofobe misdaad was met dodelijke afloop. Bovendien werd reeds eerder een strafverzwaring voor dergelijk geweld in de strafwet ingeschreven, in de vorm van het optrekken van de minimumstraf. Ten slotte wijst de politieke partij ook op de snelheid waarmee deze wetswijziging is gekomen. Dit alles leidt volgens Vlaams Belang in de richting van steekvlampolitiek. (Seynaeve, 2013) Naast de directe aanleiding die in het Wetsontwerp van de nieuwe wet staat omschreven, wijst CD&V ook op het gebrek aan cijfermateriaal. Er zou namelijk onvoldoende cijfermateriaal ter beschikking zijn om de bewering te staven dat cijfers een stijgende trend zouden tonen van homofoob geweld. Volgens CD&V gaat het dan ook eerder om de perceptie: men heeft minstens de indruk dat er zich meer gevallen van homofoob geweld voordoen. De media zou hier, volgens hen, onder andere een rol in spelen. (Hermans, 2013) Ook de bevraagde magistraten zien de strafverzwaring eerder verschijnen als een vorm van steekvlampolitiek, zij het wel vanuit een andere invalshoek dan het politieke niveau. Zij zien namelijk simpelweg verschillende wetswijzigingen passeren die steeds een gevolg zijn van nieuwe fenomenen die de kop opsteken. Daarom spreken zij ook veel eerder over fenomeenpolitiek dan echt steekvlampolitiek. Zo erkent procureur Merchiers het feit dat de wetgever zijn rol te spelen heeft, maar toch denk hij dat men de laatste jaren een beetje aan fenomeenpolitiek of fenomeenstrafbaarstelling doet: Er is een bepaald iets dat zich voordoet en ja, dan moeten we daar toch iets aan doen. Er is een busbegeleider of scheidsrechter die wordt aangevallen en dan wordt dit fenomeen weer zwaarder bestraft. Dus het is fenomeenpolitiek en op den duur krijg je de situatie waar er bijna geen uitzonderingen meer zijn. (Merchiers, 2013)
110
Rechter Simoens beaamt dit: “Er worden eigenlijk altijd maar subcategorieën toegevoegd, beetje naargelang van de mode, als ik zo stout mag zijn.” (Simoens, 2013) Zijn collega Simons treedt deze opinie bij en zegt dat de modetendensen zodanig zijn dat men springt op een aantal dingen waar men nu een uitgebreid kader heeft, in de plaats van die wet te behouden of algemeen te maken. “Die enorme strafverzwaring is enkel gemaakt door het gezonde volksgevoel. Door mensen, politici voornamelijk,” besluit Simons. (Simons, 2013) Bovenstaande argumenten zoals de directe aanleiding, de snelheid en het gebrek aan cijfermateriaal, wijzen in de richting van steekvlampolitiek. Toch lijken de meningen verdeeld te zijn, want ook argumenten tegen steekvlampolitiek werden overvloedig gegeven. 15.1.2 “Geen steekvlampolitiek!” Poelman erkent dat politiek inderdaad een spel is van een wet ingesteld krijgen, maar in feite doet dat er allemaal volgens hem er niet toe: “Als het zaken zijn die gewoon opgepikt moeten worden en waar ze mensen hard voor moeten maken, dan is dat in mijn ogen geen statementpolitiek. Dan is dat gewoon je job doen als desbetreffende politici.” (Poelman, 2013) Ook Aendenboom kan zich in deze stelling vinden: “Wanneer er wantoestanden zijn dan moeten er maatregelen genomen worden. Dan is het goed dat de politiek daarop reageert. De strafverzwaring betekent in feite dat er een signaal uitgedragen wordt dat de samenleving dit homofoob geweld niet pikt. En als dat de bedoeling is, dan zitten de politici volledig in hun job.” (Aendenboom, 2013) Bovendien stelt Aendenboom dat als de nieuwe strafwet slecht in elkaar zit, dat er nog steeds de controle mogelijk is van de Raad van State. En als iemand niet akkoord is met deze controle en/of met deze strafverzwaring, kan die persoon nog steeds naar het Grondwettelijk Hof stappen. Maar Aendenboom vertrouwt er echter op dat juristen wel een oogje in het zeil zullen houden om ervoor te zorgen dat het technisch haalbaar is. (Aendenboom, 2013) Waar Vlaams Belang de wet als steekvlampolitiek bestempelt omdat ze er vrij snel gekomen is, legt De Bruyn uit dat het voor de regering iets relatief gemakkelijk was. Het is namelijk iets wat je vrij snel kan. De andere actiemiddelen die de overheid wil inzetten om het homofoob en transfoob geweld in te dijken, die vragen volgens De Bruyn veel vaker een
111
verandering van de manier hoe mensen naar dingen kijken, een verandering van gedrag, opinie en attitude. (De Bruyn, 2013) Ook Roegiers ontkracht de toegewezen term ‘steekvlampolitiek’ volledig en benadrukt dat de strafverzwaring er helemaal niet zo plots gekomen is: Ik zit al twaalf jaar in de politiek en in het parlement. En ik probeer al twaalf jaar aandacht te hebben voor de hele thematiek van holebi’s. (…) Dus dat men mij in elk geval niet verwijt dat ik er pas het laatste jaar mee bezig geweest ben, dat is één. Twee, mocht het een geïsoleerd feit van geweld geweest zijn en dat daar reactie op gegeven wordt, dan zou ik zeggen ‘Oké, het is een vorm van steekvlampolitie’. Maar we stellen vast dat het eigenlijk al een tijdje was, dat er met de regelmaat van de klok, en niet alleen in Brussel, Antwerpen en Gent, maar dus ook Leuven en nadien Aalst, dat er vormen waren van geweld ten aanzien van holebi’s. En als je dan vaststelt dat er toch wel een structuur in zit, dan vind ik dat geen steekvlampolitiek meer. En dan vind ik het goed dat de politiek daar ook wel aandacht aan geeft. (Roegiers, 2013) De Bruyn (NV-A) treedt Roegiers bij: “Als je zou gaan kijken naar de parlementaire stukken hoe vaak en hoe lang geleden daar al op geïnsisteerd is, dan ging dat eigenlijk vooraf aan de piek van geweld die je hebt gehad. Er is al langer voor gepleit.” (De Bruyn, 2013) Bovendien staaft De Bruyn zijn stelling door een ander voorbeeld van steekvlampolitiek te geven. De verstrenging van de wapenwet die na van Themsche is ingevoerd zou namelijk veel meer weghouden van steekvlampolitiek. (De Bruyn, 2013) 15.1.3 Neutraal Het is duidelijk dat elke respondent deze problematiek vanuit zijn of haar eigen ervaring bekijkt en tevens ook evalueert. Hoewel sommigen er rotsvast van overtuigd zijn dat deze strafverzwaring van homofoob geweld (g)een vorm van steekvlampolitiek is, zijn er ook anderen die hun mening op dit vlak wikken en wegen. Zo is De Lille niet helemaal overtuigd om de strafwet als steekvlampolitiek te bestempelen, maar vult hij aan dat het er niet ver van zal zijn gezien men op korte termijn ook wil tonen dat men iets gedaan heeft. (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013) 112
Ook zijn collega Van Hecke kaart aan dat men graag wou laten zien dat de straffen onmiddellijk verhoogd zijn en dat dit dus wel als steekvlampolitiek gezien kan worden. Maar of dit nu al dan niet zo is, is volgens Van Hecke hoe dan ook een brede aanpak erg belangrijk want als je de straffen verhoogt en je niets verandert aan je vervolgingsbeleid, dan heeft het ook geen effect. (Van Hecke, 2013)
15.2
Strafpopulisme
Of er in dit kader dan sprake is van strafpopulisme, is niet volledig duidelijk. Maar De Bruyn stelt wel dat het onder druk van de publieke opinie is en dat de holebibeweging erin slaagt om, goedgeorganiseerd zoals ze is, te wegen op dat publieke debat. (De Bruyn, 2013) Deze druk van de bevolking werd in het theoretische kader reeds aangestipt als oorzaak van strafpopulisme. Politici kunnen zich echter genoodzaakt voelen om te reageren op deze druk. (Verfaillie, 2010) Bovendien merkt Poelman op dat je natuurlijk nooit de precieze agenda weet: “En het is een bijkomstig voordeel ook dat politici in de media komen want natuurlijk zijn ze afhankelijk van stemgedrag. Maar ja dan zit je natuurlijk in politiek spel.” (Poelman, 2013) Dus als deze strafverzwaring er gekomen is door de druk van de bevolking, die eventueel zwaardere straffen wou, kon dit natuurlijk door politici opgepikt worden om sympathie te winnen en in een later stadium zelfs electorale successen te boeken. (Verfaillie, 2010) In het theoretische kader zagen we reeds dat Daems een punitieve verandering beschreef. Er zijn steeds meer en zwaardere straffen en gevangenissen raken vol. (Daems, 2008) Dit kunnen we misschien verklaren door het fenomeen van strafpopulisme, waarbij politiekers (terecht?) denken dat de bevolking strengere straffen wil. Of dit in dit kader zo is, is niet helemaal duidelijk. Dit wordt echter nog diepgaander besproken in het hoofdstuk van de eenheid van het strafrecht, waar de hogere straffen verder bestudeerd worden. Toch kan het zijn dat politici voelen dat ze eigenlijk met de rug tegen de muur worden gezet en niet anders kunnen dan zwichten onder de druk van de bevolking die zwaardere straffen eist. Zo verklaart Poelman: “Soms worden echt acties ondernomen op een korte tijd en de politici pakken door. Dan is het statement soms statementpolitiek. Als de ministers niet door 113
zouden pakken op een bepaald moment dan worden ze beticht van er niets aan gedaan te hebben, dus ik denk dat het een moeilijke afweging is.” (Poelman, 2013) Algemeen kunnen we deze laatste uitspraak als tijdelijk besluit nemen in verband met dit thema. Want het is inderdaad een erg moeilijke afweging die gemaakt dient te worden door de wetgevers.
15.3
Conclusie
Het in de mond nemen van de term ‘steekvlampolitiek’, lijkt enorm af te hangen van de persoonlijke ervaringen. Zowel de argumenten voor als tegen deze bewering lijken erg aannemelijk te zijn, maar deze moeten echter geplaatst worden in het licht van de visie van de persoon. Iemand die jarenlang bezig is met de problematiek van holebi’s, zal deze strafverzwaring niet graag bestempeld zien als steekvlampolitiek. Magistraten die op korte tijd een aantal strafverzwaringen in werking zien treden, en daarbij verplicht worden om met deze nieuwe wetten te werken, zien de strafverzwaring van homofoob geweld daarentegen vrij snel als steekvlampolitiek. Er is namelijk sprake van diverse belangen waarbij de een te weinig rekening houdt met de intenties van en gevolgen voor de ander. Politici trachten de gemoederen van de bevolking te bedaren door tegemoet te komen aan eisen. Magistraten proberen echter rechtvaardigheid na te streven en een gemoedelijke en discussievrije sfeer te creëren in hun rechtszaal. Eens we ons bewust zijn van deze verschillende insteken, kunnen we de volledige discussie beter begrijpen. Steekvlampolitiek en strafpopulisme, het blijven echter twee heel beladen termen. Er dient erg voorzichtig mee omgesprongen te worden. Politici luisteren naar de vraag van de bevolking, maar eigenlijk zijn het slechts de voorstanders die het luidst zullen roepen. Als we een blik werpen op fora, valt op dat er heel wat mensen zijn die de strafverzwaring niet begrijpen. (De Redactie, 2012) Het idee achter de nieuwe strafwet is uitstekend en misschien moet er langer stilgestaan worden bij de gevolgen. Enkel met een doordachte strategie zal de bevolking het nut van deze wet begrijpen en politici niet langer betichten van steekvlampolitiek.
114
Hoofdstuk 16
Eenheid van het strafrecht
16.1
Waar ligt de grens van de strafverzwaring?
Er staan heel wat discriminerende omstandigheden in deze nieuwe strafwet en dat merken ook de respondenten op. “Op den duur ben je altijd in kleine kotjes bezig”, zegt rechter Simons. (Simons, 2013) Zijn collega vult aan: “Op den duur moet je gaan kijken wie er niet onder die categorieën valt.” Het heeft volgens Simoens bovendien weinig zin om allerlei categorieën toe te voegen. “Het gaat namelijk niet enkel om homofoob geweld, het gaat over van alles en nog wat.” (Simoens, 2013) Dat er heel wat categorieën in de nieuwe strafverzwaring zijn, kan uiteindelijk niemand ontkennen. Om de vraag te beantwoorden waar nu eigenlijk de grens ligt van strafverzwaring, zijn er uiteenlopende factoren die onderzocht dienen te worden. Deze factoren worden onderzocht in onderstaande deel, waarbij de vraag gesteld wordt of het strafrecht niet enorm onduidelijk en log wordt.
16.2
Wordt het strafrecht niet enorm onduidelijk en log?
Achtereenvolgens zullen de volgende zes factoren aan bod komen en uitvoerig besproken worden: coherentie, correctionalisering, moord, bewijslast, te zware straffen en uitvoering. 16.2.1 Coherentie Het is volgens Aendenboom erg belangrijk dat wanneer men overweegt om (terecht) te reageren op situaties, men effectief moet zorgen voor de coherentie van het strafrecht. Het is erg belangrijk dat dit niet uit evenwicht gebracht wordt en dat hier niet aan geschaad wordt. Verder is het volgens haar niet abnormaal dat mensen zich gaan afvragen wat men nu precies gaat toepassen, gezien er zodanig veel bijzondere maatregelen zijn. Maar het belangrijkste is dat uw systeem coherent blijft. Wel vindt Aendenboom dat we hier met het optrekken van de straffen binnen een bepaald systeem blijven. (Aendenboom, 2013)
115
Toch benadrukt ze dat we erg moeten opletten met al deze bijzondere maatregelen. Zo kunnen we als voorbeeld de strafbaarstelling van pesterijen nemen. Hierbij zou het strafrecht toch wel wat te onduidelijk worden. “Hou een oog op het geheel als je een voorstel formuleert”, besluit Aendenboom. (Aendenboom, 2013) 1. Onduidelijk en log Rechters Simons en Simoens zijn er van overtuigd dat het strafrecht door al deze adhocwetsveranderingen veel vermoeilijkt is. Je moet namelijk voortdurend gaan kijken of het slachtoffer onder een of andere categorie valt. Het is zelfs in die mate dat het een beetje de omgekeerde wereld wordt, want je kan het echt gaan zoeken: “Het is toch niet zo dat het eventueel iets zou te maken hebben met homofoob geweld of whatever…?!” (Simoens, 2013) 2. Evolutie Toch mogen we niet blind zijn voor een evolutie van het strafrecht. Ons Belgisch strafrecht dateert namelijk al van 1867 (Van den Wyngaert, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, 2006) Aendenboom beklemtoont dat het normaal is dat het strafrecht evolueert. Ze maakt zich er ook niet al te veel zorgen in en kijkt, bij wijze van voorbeeld, naar het sociaal recht. In het sociaal recht heeft men namelijk het wetboek gecodificeerd en alles in één tekst verzameld. “Kortom,” besluit Aendenboom, “het is allemaal een normale evolutie in het recht.” (Aendenboom, 2013) Rechters Simoens en Simons gaan iets verder en bevestigen de nood aan een nieuw coherent Strafwetboek: “En misschien is het nodig dat iemand eens de moeite doet om ons strafwetboek van A tot Z te herschrijven. En een keer vanuit gezonde principes vertrekken.” Ze zijn namelijk beide van mening dat er misschien beter vanuit heel nieuwe principes vertrokken wordt en dat men, zoals in het nieuw Sociaal Strafwetboek, werkt met categorieën van straffen in plaats van voor elk feit een andere straf te bepalen. Dit lijkt hen een veel eenvoudiger systeem. Ook Van Hecke kaart de codificatie van het Sociaal Strafwetboek aan als voorbeeld van een eventueel nieuw Strafwetboek: “Misschien moet je ook met zoiets werken en beslissen om een aantal misdrijven in te delen volgens categorieën. Dat vind ik op zich niet slecht omdat de rechter nog altijd een appreciatiemarge heeft.” (Van Hecke, 2013)
116
Beide rechters blijven echter realistisch: “Maar ja, daar zijn we nog niet aan toe vrees ik.” (Simoens, 2013) Hoewel we er misschien nog niet aan toe zijn, wordt deze problematiek wel degelijk ook opgemerkt op het politieke niveau. CD&V maakt zich onder andere zorgen over de gevolgen die deze strafverzwaringen hebben voor de verhouding tussen de verschillende strafmaten in het Strafwetboek: Ze komt de coherentie van het Strafwetboek zeker niet ten goede. Door fragmentarisch in te grijpen in het Strafwetboek creëert men natuurlijk bepaalde onevenwichten. Wij hebben aan de minister van Justitie dan ook gevraagd een studie te laten uitvoeren naar de verhouding tussen de strafmaten. Zij is tot op heden nog niet op dit verzoek ingegaan. (Hermans, 2013) Dit houdt bovendien rechtstreeks verband met de nood aan wetenschappelijk onderzoek en data rond dit gehele thema, wat later besproken wordt. 16.2.2 Correctionalisering Aendenboom beklemtoont dat je erg moet opletten met het verhogen van straffen. “Want als je je straffen te hoog zet, dan kun je niet meer correctionaliseren. Dan zou je telkens naar Assisen moeten. Men heeft daar dan een mouw aan gepast door ook de wet op verzachtende omstandigheden aan te passen.” (Aendenboom, 2013) Dit houdt namelijk het tweede deel in wet de nieuwe wet van 14 januari 2013, namelijk de wijziging van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden. (Turtelboom, 14 januari 2013. - Wet tot wijziging van artikel 405quater van het Strafwetboek en artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden., 2013) CD&V bevestigt het belang van deze correctionalisering. Ze hebben er namelijk op toegezien dat deze mogelijkheid voor alle misdrijven waarvoor de strafverzwaring geldt mogelijk bleef: “Dit heeft zich dan vertaald in een amendement van de regering waarbij bepaalde misdrijven die vergeten waren, ook expliciet vermeld werden in de Wet op de Verzachtende Omstandigheden.”. (Hermans, 2013)
117
16.2.3 ‘Moord’ Wat niet meer in aanmerking komt in deze strafverzwaring, is de categorie van de moord. (Aendenboom, 2013) Wanneer we de wet tot wijziging van artikel 405quater bij de hand nemen, zien we immers dat artikel 394 van het Strafwetboek ontbreekt. Aendenboom verduidelijkt: “Wanneer je iemand met opzet vermoordt, bijvoorbeeld omwille van seksuele geaardheid, dan komt dat niet meer tot uiting. De redenering is dat het toch al de zwaarste straf is.”. (Aendenboom, 2013) Ook de rechters halen dit probleempunt aan: “De straf voor opzettelijke slagen met de dood te gevolg wordt nu gelijkgesteld met de straf op moord, dat creëert problemen. Want als je het gelijkstelt met moord, dan moet je waarschijnlijk naar Assisen.” (Simoens, 2013) Maar via de wet op de verzachtende omstandigheden wordt hier dus een mouw aan gepast. Op die manier wordt de correctionele rechter al bevoegd om gigantische straffen op te leggen. Beide rechters zijn het erover eens dat dit nergens voor nodig is: “Door de vermindering van verzachtende omstandigheden zal de straf toch niet die zijn die in het Strafwetboek staat. Het zal toch geen levenslang zijn, waarom heeft het dan zin om die straf te gaan verzwaren? Laat dat dan correctioneel, maar geef voldoende ruime marges.” (Simoens, 2013) Toch is dit wellicht slechts een theoretisch aandachtspunt. Het beoordelen van een dossier kan volgens procureur Merchiers natuurlijk altijd zijn gevolgen hebben naar de strafuitvoering toe. Maar hij denkt dat die beoordeling altijd in zijn volledigheid gebeurt en dat alle elementen die erin zitten in een assisenzaak voldoende aan bod komen: “Ik denk dat het op die manier wel gegarandeerd is en dat de verschillende facetten van het dossier belicht worden”. (Merchiers, 2013) 16.2.4 Bewijslast 1. Onderzoeksdaden Dat de bewijslast een erg moeilijke situatie is, daar blijken de respondenten het allen wel over eens te zijn. En uiteindelijk is het ook een situatie waarbij het gerecht haar werk moet doen. “Zijn daar getuigen van? Wat speelt er mee? Wat is er gebeurd? Hoe zwaar is de overtreding 118
geweest? Dat moet individueel bekeken worden.” (Poelman, 2013) Het zal alleszins moeilijker zijn wanneer de dader volledig gaat ontkennen en er geen getuigen zijn. Maar Roegiers blijft optimistisch: “Daarvoor heb je nu eenmaal onderzoeksdaden die kunnen gesteld worden. Daarvoor heb je politiediensten en juridische diensten. De rechter moet uiteindelijk oordelen of de bewijslast zwaar genoeg is om die strafverzwaring uit te spreken.” (Roegiers, 2013) Maar in dit kader is het heel erg belangrijk dat de politie weet waar ze mee bezig zijn. Een klacht moet steeds serieus genomen worden. Pas als ze dichter betrokken zijn bij de zaak, zullen ze beter met deze bewijslast kunnen omgaan. “Het komt er op neer dat het bij de politie al serieus genomen moet worden en dan heb ik er wel vertrouwen in dat het goed komt.” (Poelman K. , 2013) 2. Haalbaarheid Strikt juridisch zal het volgens De Bruyn (N-VA) echter heel moeilijk zijn: “Hoe bewijs je in godsnaam dat je een pak slaag hebt gekregen omdat je homo bent, omdat dat een element was dat meespeelde?” (De Bruyn, 2013) Toch mag dit geen onoverkomelijk probleem zijn, want De Bruyn vult aan dat dit natuurlijk ook geldt voor al die andere categorieën waar het nu al bestond, welke stelling eveneens gedeeld wordt door De Lille (Groen). (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013) Tevens neemt De Bruyn aan dat er door de prominente juristen reeds voldoende is over nagedacht of dit ooit bewijsbaar is. (De Bruyn, 2013) Dit wordt ook bevestigd door procureur Merchiers: “Dat komt er wel uit. Meestal zijn er ook verwijten die met het geweld samengaan. Op basis van het verwijt weet je wel wat er aan de hand is.” Toch is hij zich ook bewust van de moeilijkheid die de bewijslast soms met zich meebrengt. Hij beklemtoont dat het niet is omdat er geweld tegen een holebi plaatsvindt, dat het dan automatisch zal of kan resulteren in vervolging. “Je moet een bekentenis of getuigenis hebben. Want als het verklaring tegen verklaring is, dan wordt het wel een moeilijk verhaal”. (Merchiers, 2013)
119
3. Problemen! Van Hecke kaart eveneens aan dat deze bewijslast op het terrein een probleem kan vormen: “Je gaat moeten bewijzen als parket, als OM, dat iemand die feiten heeft begaan omwille van die homohaat of discriminatie op basis van heel die serie. Wanneer er geen sprake is van een getuige, welk bewijs heb je dan dat dat de drijfveer was?” (Van Hecke, 2013) Daarenboven duidt Van Hecke ons op een nog moeilijker geval aan de hand van een voorbeeld dat een journalist die de debatten volgde, zei. Als je namelijk als dader telkens de portefeuille meeneemt nadat je een homo in elkaar hebt geslagen, kan je - wanneer je gepakt wordt perfect zeggen dat het diefstal betreft. Volgens Van Hecke zullen dus politiediensten en het parket waarschijnlijk geconfronteerd worden met echte bewijsproblemen om te kunnen aantonen of het hier wel een verzwarende omstandigheid is. Bovendien stelt Van Hecke: De verzwarende omstandigheid zal pas duidelijk zijn als het motief heel duidelijk is. Dit is mogelijk als er getuigen zijn, er zaken geroepen worden en een aantal vermoedens zijn. Op basis van die omstandigheden kan men dat motief wel hard maken. Maar ik denk dat dit heel uitzonderlijk zal zijn. En als je die elementen niet hebt, zal dat heel moeilijk zijn. (Van Hecke, 2013) Dat het een moeilijk verhaal is, erkennen ook rechters Simons en Simoens. Naar hun ervaring gaan daders de feiten zelf niet gaan betwisten, dus de slagen en verwondingen, maar gaan ze wel die verzwarende omstandigheden betwisten, dus die specifieke motieven. Regelmatig krijgt Simoens met dit vraagstuk te maken in het kader van racisme, wat hij ook als voorbeeld gebruikt om het probleem in het kader van homofoob geweld te verklaren: “In hoeverre is dat uit racistische motieven of in hoeverre is dat vanuit een bepaalde frustratie die zich gaat enten op mensen die om een of andere reden een beetje anders zijn of iets gaan opvallen? Dat is natuurlijk moeilijk uit te maken.” Om deze reden zijn beide rechters ook voorstander van de algemene term ‘zinloos geweld’, wat later in deze masterproef aan bod komt. (Simoens, 2013) Het is duidelijk dat eens het feit bewezen is, dat je de wet kan en moet toepassen. Maar het heikel punt blijft voor de rechters dus die bewijslast. Je creëert er namelijk weer een discussie mee in de rechtszaal. (Simoens, 2013)
120
4. Reeds bestaand probleem? Hoewel Vlaams Belang de bewijslast van deze strafverzwaring eveneens als de grote moeilijkheid ziet voor ons strafrecht, wijzen ze ons ook op het feit dat dit probleem eigenlijk al veel langer bestond: Volgens ons schuilt de moeilijkheid juist in het feit dat het in vele gevallen niet eenvoudig is om te oordelen of een misdrijf al dan niet werd gepleegd met een discriminerend motief. Maar gezien artikel 405quater sowieso al langer omstandigheden bevat waarbij een discriminerende drijfveer moest worden aangetoond, dus ook in geval van homofobie, bestaat deze moeilijkheid al langer. Deze bijkomende strafverzwaring zal ons inziens dit probleem niet fundamenteel versterken. (Seynaeve, 2013) Ook CD&V is het met deze stelling eens. (Hermans, 2013) De nieuwe discriminatiecategorie daarentegen, geslachtsverandering, kan volgens Vlaams Belang echter wel aanleiding geven tot moeilijkheden. Zeker wat de aantoonbaarheid betreft, zien ze deze uitbreiding van discriminerende motieven als een bijkomend, moeilijk probleem. (Seynaeve, 2013) Dit nieuwe element van de strafverzwaring wordt later in deze masterproef besproken. 5. Conclusie Hoewel we hier reeds hoofdzakelijk te maken hadden met een eerder probleem van bewijslast, kunnen we stellen dat de strafverzwaring toch wel (nog steeds) aanleiding geeft tot moeilijkheden. Niet alleen de nieuwe discriminatiecategorie geslachtsverandering zorgt voor moeilijkheden, maar tevens ook alle andere categorieën. Enkel met een goeie samenwerking van de diverse instanties en de correcte behandeling van incidenten van homofoob geweld kan men aan dit probleem tegemoet komen. We moeten ons er echter van bewust zijn dat de bewijslast in sommige situaties, bijvoorbeeld bij het ontbreken van getuigen, - net zoals in andere situaties - een verloren zaak kan zijn. Een persoon is tenslotte onschuldig tot wanneer het tegendeel bevonden is.
121
16.2.5 Te zware straffen? De straffen zijn verdubbeld, ook de celstraffen zijn verdubbeld. Procureur des Konings Merchiers denk zelfs dat deze straffen nu automatisch aanleiding geven tot de voorleiding. Er zijn geen verzwarende omstandigheden meer nodig en er kan onmiddellijk naar de onderzoeksrechter worden gestapt. Maar het is nog altijd de rechter die bepaalt welke straf hij oplegt, met behulp van de minima en maxima die er zijn. En die vork is zeer breed voor een rechter. (Merchiers, 2013) Rechter Simoens is van mening dat de oude straffen doorgaans meer dan zwaar genoeg waren, behalve misschien bij gewone opzettelijke slagen, daar hadden ze misschien een iets ruimer kader mogen zijn. Ook Aendenboom stelt dat de straffen toch wel vrij licht waren. Maar voor de rest denkt Simoens dat de straffen meer dan zwaar genoeg zijn: “Zeker wanneer er
bepaalde
gevolgen
voor
het
slachtoffer
zijn
zoals
tijdelijke
of
blijvende
arbeidsongeschiktheid. Dan gaan de minima al serieus naar omhoog.”. (Simoens, 2013) Het verzoek dat CD&V indiende aan de minister van Justitie om een studie te laten invoeren naar de verhouding tussen de strafmaten, was ook een gevolg van het feit dat ons Belgisch Strafwetboek in vergelijking met andere buurlanden bijzonder hoge strafmaten kent. (Hermans, 2013) 16.2.6 Uitvoering De uitvoering van straffen is in België reeds lange tijd een heikel punt. Korte straffen worden nauwelijks uitgevoerd. Ook in dit kader kan men de discussie doortrekken naar deze strafverzwaring. Torfs kaartte de problematiek reeds aan in de Senaat: In plaats van telkens weer voor strafverhoging te gaan, is het misschien belangrijk beter op te sporen wat er daadwerkelijk gaande is, zodat daders minder makkelijk wegkomen. Hier ontstaat een potentieel probleem door het feit dat de bevolking telkens weer het signaal krijgt dat zaken harder moeten worden aangepakt, terwijl de huidige wetgeving reeds niet wordt afgedwongen. Als er straffen worden uitgesproken, worden ze niet uitgevoerd. Soortgelijke wetgeving creëert aldus een verdere malaise van Justitie. (Talhaoui, 2012) 122
Aendenboom stelt zich de vraag of men die straffen uiteindelijk ook wel gaat toepassen, gezien ze overal zeer hoog gegaan zijn in de straffen. “Wanneer de straf zo zwaar is dat het risico bestaat dat men ze niet meer in aanneming neemt, omdat de rechter vindt dat dit zeer zwaar is”. (Aendenboom, 2013) De strafmaat die op een misdrijf staat, en in dit geval de strafverzwaring, speelt volgens Merchiers toch voor een stuk mee. “Het is ook een indicatie voor de rechter wat er maatschappelijk aangevoerd wordt. Maar dat is zo afhankelijk van de concrete inhoud van een dossier, (…) dat daar nog altijd naar een lichte of lichtere straf kan gegaan worden.” De rechter kan ervan uitgaan dat daar meer prioriteit ligt. Dit verklaart Merchiers aan de hand van de omschrijving van de twee verschillende manieren om een dossier te seponeren: Waar je vroeger de mogelijkheid had om een dossier te seponeren op opportuniteitsgronden (bijvoorbeeld een beperkte maatschappelijke weerslag of toevallige feiten in specifieke omstandigheden), is dit een seponeringsgrond waar in de toekomst moeilijker naar toe gegaan kan worden. Want je moet bijvoorbeeld al naar onvoldoende bewijs gaan om dat dossier te kunnen seponeren. (Merchiers, 2013) Ook tijdens het holebidebat kwam de discussie rond uitvoering van de straffen op gang. Alle partijen waren er namelijk van overtuigd dat de uitvoering van straffen nodig is vooraleer men tot strafverzwaring overgaat. Oplinus van Animo Gent stelt zelfs dat er in Brussel GASboetes ingesteld zijn om homofoob geweld tegen te gaan, omdat de straffen anders niet uitgevoerd werden. Dit was volgens haar overigens een geval van overmacht. (Oplinus, 2013)
16.3
Conclusie
Ons Belgisch strafrecht kent sedert lange tijd enkele fervente tegenstanders die kritiek hebben. We moeten nu eenmaal vaststellen dat ons strafrecht reeds dateert van 1867 en dus heden ten dage wat verouderd is. Toch staat het strafrecht niet stil en evolueert het mee met de steeds veranderende samenleving. Zo kan de strafverzwaring van homofoob geweld gezien worden als een reactie op de evoluerende maatschappij. We kunnen ons echter de vraag stellen of deze verschillende strafwetten niet zorgen voor incoherentie binnen het Belgisch strafrecht. Toch lijken we met deze strafverzwaring binnen een bepaald systeem te blijven 123
waardoor de coherentie gewaarborgd blijft. Maar enige voorzichtigheid en attentie is in deze context geboden. De strafverzwaring blijkt namelijk toch voor enkele problemen en moeilijkheden te zorgen. Zo hadden we het in dit hoofdstuk over de correctionalisering, het element ‘moord’, de bewijslast, de hoge straffen en de strafuitvoering. De strafverzwaring zorgde er namelijk voor dat daders vrij snel voor het Hof van Assisen moesten verschijnen. Hier werd echter een mouw werd aangepast zodat correctionalisering mogelijk blijft en zaken voor de correctionele rechtbank behandeld kunnen worden. Correctionele rechters krijgen overigens de bevoegdheid om hoge straffen uit te spreken, waarbij we ons vragen kunnen stellen. Vervolgens bespraken we het opvallend afwezig element ‘moord’ in deze context. Dit element komt namelijk niet voor in de strafverzwaring aangezien dit reeds met levenslang bestraft wordt. Ook doodslag wordt nu bestraft met een levenslange vrijheidsstraf, waardoor het element van de moord toch wat naar de achtergrond verschoven wordt. Maar we dienen hier aan te vullen dat dit in de praktijk wel voldoende aan bod zal komen en dus niet zomaar in de doofketel belandt. De bewijslast kan gezien worden als het grootste discussiepunt betreffende de eenheid van het strafrecht. Het haatmotief is immers hetgene dat zorgt voor een zwaardere bestraffing, maar tevens is dit motief erg moeilijk om te bewijzen. Toch blijkt in de praktijk dat er vaak woorden geroepen worden en getuigen aanwezig zijn, waardoor het motief wel duidelijk in beeld komt. We moeten ons echter bewust zijn dat wanneer getuigen en bekentenissen ontbreken, het al heel wat moeilijker wordt om homofoob geweld te bewijzen. Maar dit geldt evenzeer voor alle andere categorieën zoals rassenhaat. Een volgend onderdeel waar niet iedereen het eens over lijkt te zijn, betreft de zwaarte van de straffen. Volgens enkelen zouden straffen erg laag geweest zijn en voornamelijk het misdrijf slagen en verwondingen mocht zwaarder bestraft worden. Anderen vinden de straffen wel erg hoog nu, zeker nu ze leiden tot het Hof van Assisen (maar in de praktijk door correctionalisering in de correctionele rechtbank behandeld worden). Uiteindelijk heeft de rechter nog steeds enige speelruimte met behulp van de minima en maxima. CD&V stelde overigens voor om een studie te laten uitvoeren, gezien de hoge strafmaten in ons Belgisch strafrecht. 124
Bovendien moeten we ons de vraag stellen of deze hoge strafmaten niet leiden tot het niet uitvoeren van de straffen. De bevolking klaagt geregeld over deze problematiek want weet dat straffen onder de drie jaar nauwelijks uitgevoerd werden. Turtelboom heeft echter onlangs beloofd om alle straffen effectief uit te voeren. We zullen moeten afwachten wat dit in de praktijk geeft. De toenemende aandacht en huidige strafverzwaring zorgen tenslotte reeds voor het prioritair behandelen van homofoob geweld, waardoor rechter zich wel degelijk bewust zijn van het belang van de bestraffing. We kunnen uiteindelijk besluiten dat de strafverzwaring voor een aantal moeilijkheden in het strafrecht zorgt, maar velen zullen we slechts na enkele maanden of zelfs jaren dieper kunnen bekijken en analyseren. Het blijft echter interessant om deze wetgeving in de praktijk verder in het oog te houden.
125
Hoofdstuk 17
Registratie
Uit het theoretisch kader bleek reeds dat registratie van homofoob geweld heel erg belangrijk is. Aangifte kan je doen bij politie of bij het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding. Deze registratie van een homofoob motief is niet vrijblijvend. Concreet betekent dit dat de politie verplicht is om het slachtoffer van een haatmisdrijf op gepaste wijze op te vangen. De politie moet het verhaal ernstig nemen, de klacht noteren en het haatmotief registreren. (Holebifederatie, 2009) Registeren is niet enkel belangrijk voor het slachtoffer, maar er kan aan de hand van deze registraties eventueel criminaliteitspatronen gevormd worden waarmee andere slachtoffers geholpen worden. Hoe meer cijfermateriaal ter beschikking is, hoe beter een beeld kan gevormd worden van het werkelijke criminaliteitsfenomeen. (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) Bij het neerleggen van de eisen om homofoob geweld tegen te gaan, werd om deze reden verwacht dat de achterban eveneens moeite doet en opkomt voor zichzelf en voor de gemeenschap. (Roegiers, 2013) Enkel wanneer slachtoffers werkelijk aangifte doen, kunnen deze delicten beter bestreden worden. In dit hoofdstuk bekijken we de diverse percepties die de respondenten van dit onderzoek hebben in verband met de registratie van homofoob geweld. Vooreerst wordt uiteraard de problematiek van de onderrapportering behandeld, waarna we dieper ingaan op de nieuwe richtlijnen die in het kader van de strafverzwaring van homofoob geweld ontstaan zijn.
17.1
Onderrapportering
Net zoals in het Wetsontwerp te lezen is en zoals het CGKR vaststelde, zijn ook de respondenten zich bewust van de onderrapportering van homofoob geweld. Er worden uiteenlopende redenen gegeven voor dit probleem. Zo wijten slachtoffers hun slachtofferschap soms simpelweg aan pech. Ze zouden namelijk op het verkeerde moment op de verkeerde plaats terecht gekomen zijn. (Poelman K. , 2013) Dit is eigenlijk een beetje het ontkennen van victimisatie, zoals in het theoretisch kader reeds door het CGKR omschreven staat. (Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Rasicmebestrijding, 2010)
126
Daarnaast is het voor een slachtoffer zeker niet evident om de stap te zetten naar aangifte. Als het slachtoffer zich nog niet ge-out heeft, is het alvast problematisch. Maar ook als het slachtoffer zich wel reeds ge-out heeft, kan dit een hoge drempel zijn. Ze stellen zich de vraag of ze ernstig gaan genomen worden op het politiekantoor, of ze niet uitgelachen gaan worden. Dit is immers in het verleden vaak gebeurd volgens Van Hecke. (Van Hecke, 2013) Dit kunnen we overigens vergelijken met seksueel misbruik, waar de schroom vroeger ook enorm groot was. (Van Hecke, 2013) Het heeft ook heel lang geduurd voor een vrouw het gevoel had dat ze in een beschermde omgeving aangifte kon doen van een verkrachting. Vrouwen hadden vroeger ook het gevoel dat ze niet geloofd werden, uitgelachen werden of dat het verhaal geminimaliseerd werd. Of dit werkelijk zo was, doet eigenlijk zelfs niet ter zake want het was wel degelijk het gevoel dat ze vaak hadden. En dit gevoel is precies wat holebi’s en transgenders nog heel vaak hebben. (De Bruyn, 2013) 17.1.1 Toename van aangifte In het kader van de strafverzwaring, kunnen we ons de vraag stellen of deze strafrechtelijke ingreep zal leiden tot een toename van aangifte. Merchiers gelooft wel dat deze strafverzwaring een toename van aangiftes kan veroorzaken, maar toch denk hij dat er misschien ook wel andere elementen spelen om geen aangifte te doen. (Merchiers, 2013) Een toename van aangifte hebben we reeds vaag besproken bij het symbolisch doel van de strafverzwaring. Door deze symbolische werking zou de strafwet aan holebi’s tonen dat de maatschappij het serieus neemt en er bovendien wel degelijk iets aan doet. Dit zou de holebigemeenschap vertrouwen moeten geven in de diverse instellingen, waaronder ook politie. Het eerste contact met de politie is overigens heel belangrijk, waarmee we kunnen verwijzen naar de relatie tussen de burger en politie. De politie moet namelijk een grote openheid hebben, zoals in de plannen rond vorming en bewustmaking omschreven opgenomen is. Als dit correct wordt uitgevoerd, gelooft De Bruyn wel in een stijging. (De Bruyn, 2013) Verder gelooft Van Hecke niet zozeer dat de strafverzwaring zelf tot meer aangiftes zal leiden, maar dat de aandacht die er rond de problematiek is, motiverend kan werken om aangifte te doen. Hoe meer aandacht er is, hoe makkelijker het volgens hem zal zijn voor mensen om de stap te zetten. Ook bij seksueel geweld hebben we dit gezien dat de drempel 127
verlaagd is door de aandacht in de media, door initiatieven van helpdesk enzovoort. Maar Van Hecke denkt dat er voor homofoob geweld nog een zeer hoge drempel is om aangifte te doen en om daarover te spreken. (Van Hecke, 2013) Daarnaast kan deze toenemende aandacht ook een tegengesteld effect hebben. Volgens Poelman zou er veel onvrede en angst heersen bij bepaalde leden van de achterban van holebi’s. Holebi’s zouden toch meer schrik hebben en Poelman stelt zich de vraag of holebi’s een groter angstgevoel krijgen omdat het meer in de media komt. Dit is echter een heel andere discussie waar Çavaria zich ook heel bewust van is en ook heel genuanceerd wil mee omgaan. (Poelman K. , 2013) 17.1.2 Wederzijds engagement De Bruyn is echter van mening dat je altijd de verantwoordelijkheid moet delen. In deze context ligt er dus ook een taak weg voor de holebigemeenschap, want zij moet haar publiek blijven sensibiliseren. De gemeenschap moet zich bewust zijn dat de overheid een geste doet en investeert in een betere opleiding zodanig dat mensen weten hoe gevoelig homofoob geweld ligt en hoe moeilijk dat is voor slachtoffers. Dit is het geval bij holebi’s, maar zeker ook bij transgenders, want die hebben nu nog heel erg het gevoel dat ze niet begrepen worden. (De Bruyn, 2013) Maar als de overheid deze geste doet, dan vindt De Bruyn ook dat de holebigemeenschap moet insisteren op aangifte bij haar achterban. De overheid wil hier bovendien ook in faciliteren en er zijn ook aanspreekpunten waar deze gemeenschap terecht kan voor tips en steun. Wanneer er sprake is van dit wederzijds engagement, denkt De Bruyn dat die aangiftecijfers wel omhoog zullen gaan. (De Bruyn, 2013)
17.2
Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding
Er zijn sowieso lage cijfers wat aangifte van homofoob geweld betreft. Aendenboom stelt zich echter de vraag of dit dan te wijten is aan het feit dat het middenveld meer gesensibiliseerd is. De cijfers van het CGKR zijn slechts een deel van de cijfers. Niet alle zaken komen immers bij hen terecht. (Aendenboom, 2013)
128
17.3
Richtlijnen
Met deze nieuwe wetgeving gaan een aantal richtlijnen gepaard. Wetgeving veronderstelt namelijk dat er eveneens een goeie vervolging volgt, zoals reeds besproken werd in het theoretisch kader. Dit heeft namelijk onder meer te maken met een eventuele afschrikwekkende werking. Wanneer er geen sprake is van vervolging of een aanzienlijke pakkans, zal een strafverzwaring weinig tot geen effect hebben en dus uiteindelijk nutteloos zijn. Het is echter niet de bedoeling dat deze wet enkel en alleen een symbool met zich uitdraagt. Het gaat om een duidelijk signaal, maar brengt ook met zich mee dat er wel degelijk tot bestraffing dient over te gaan. Maar om deze stap te bereiken, moet er ook wel degelijk sprake zijn van een goeie vervolging. Hiervoor zijn er op het politieke niveau richtlijnen samengesteld die doorgegeven worden aan het Openbare Ministerie. Op die manier kan duidelijk aangegeven worden waar zij dienen op te letten en wat precies met artikel 405quater bedoelt wordt en hoe deze in praktijk dient omgezet te worden. (Milquet, 2012) 17.3.1 Openbaar ministerie De zogenaamde COL’s of ministeriële omzendbrieven die voorgesteld werden in het theoretisch kader zijn tijdens van het schrijven van deze masterproef nog niet voor handen. (Milquet, 2012) Ook Merchiers had tijdens het onderzoek nog geen omzendbrieven gezien. Hij verklaarde dat het allemaal nog redelijk recent is, namelijk van 10 februari 2013. (Merchiers, 2013) Bovendien is homofoob geweld in het arrondissement Oudenaarde eerder uitzonderlijk: “Als we vijf dossiers op een jaar gaan hebben, zal het veel zijn.” (Merchiers, 2013) Aendenboom vult aan dat er nog bijkomend overleg nodig was wat de richtlijnen betreft. Er wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe COL ‘discriminatie en hate speech’, die zowel voor parketten, arbeidsauditoraten als politie van kracht zal zijn. Het Centrum heeft vervolgens een lexicon bij deze COL geschreven met voorbeelden en rechtspraak. Deze lexicon zal op de website van het CGKR komen zodat elke magistraat of politieman daarnaar kan teruggrijpen als hij bijvoorbeeld met een bepaald begrip dwarszit. Op deze manier is er toch enige vorm van houvast. (Aendenboom, 2013)
129
Deze richtlijnen maken overigens deel uit van een plan specifieke naar registratie, maar ook naar communicatie. Er wordt namelijk in vermeld hoe je het best omgaat met een slachtoffer die met homofoob geweld te maken gekregen heeft. Als je enkel een strafverzwaring voorziet en in het begin van de keten geen initiatieven neemt zoals deze communicatie, dan heeft deze strafverzwaring weinig effect. Dus ook hier hebben we te maken met een totaalpakket. (De Bruyn, 2013) Bovendien gaat deze omzendbrief van het College van Procureurs-generaal zeggen wat er in een proces-verbaal allemaal opgenomen moet worden opdat men kan vervolgen. (Roegiers, 2013) 17.3.2 Politiediensten Naast deze van het parket, zijn er eveneens richtlijnen voorzien voor politiediensten, dewelke (deels) overlappen met deze van het parket. Toch bestaat over deze richtlijnen voor politie heel wat minder duidelijkheid. Uit tijdsgebrek behoren politiediensten niet tot het onderzoek van deze masterproef. Wij erkennen het gemis van deze informatie en dus het gebrek aan volledigheid. Poelman stelt echter dat er nog heel wat werk is bij politiediensten. Het is een hele grote organisatie die gesplitst is in verschillende politiedistricten, dus het hangt af van hoe de commissarissen ermee omgaan. Er is in ieder geval bij de politie al de duidelijkheid dat het heel belangrijk is. Maar dat moet volgens Poelman nog doorsijpelen naar de verschillende korpsen. Çavaria hoort heel vaak dat dat nog niet gebeurt. Strafverzwaring is één element. Dit zegt niet hoe politiezones met dit geweld om moeten gaan. Om hiertoe te komen, gaat het er voornamelijk om hoe dat actieplan tegen geweld wordt opgenomen. Vandaag speelt de politie met haar trainingen toch een belangrijke rol en op dit moment is dat versnippert. Bij de één ga je meerdere trainingen hebben, terwijl een andere politiezone er totaal gaan aandacht aan besteedt. (Poelman K. , 2013) Volgens Poelman bestaat er overigens nog geen standaardprocedure rond deze opleidingen. Politiediensten kunnen dus erg van elkaar verschillen wat opleidingen betreft gezien ze vrij zijn in het bepalen van hun trainingen. (Poelman K. , 2013)
130
Van Hecke treedt bij dat er veel werk is bij de politie op vlak van registratie. Mensen moeten opgeleid worden als slachtoffers met een klacht komen. Deze slachtoffers moeten spreken over wat in hun hoofd traumatiserend is. Deze oefening zou in de basisopleiding moeten zitten, want veel misdrijven zijn traumatiserend. “Maar het is toch iets specifieks, het is iets anders dan een aangifte van een gestolen fiets. Het is dus belangrijk om in die politieorganisatie en -opleiding daar aandacht aan te besteden.” Van Hecke maakt overigens de verwijzing naar referentieambtenaren bij de politie. (Van Hecke, 2013) Dit is bovendien makkelijker te bereiken in grote zones dan in kleine. Je kan immers makkelijker differentiëren en specialiseren. In kleinere zones is dat iets moeilijker, maar het geweld zal er misschien ook iets minder vaak voorkomen. Uiteindelijk besluit Van Hecke: “Als men er binnen de politie mee bezig is, is dat zeer goed. Maar de echo’s die wij hadden van de laatste jaren was niet altijd zo positief, ook wat seksuele delinquentie betreft. (Van Hecke, 2013)
17.4 Conclusie Dit zeventiende hoofdstuk draait volledig rond de registratie van homofoob geweld. We trachtten namelijk na te gaan of de strafverzwaring van homofoob geweld gevolgen heeft voor deze registratie en in het bijzonder voor parket, politiediensten en het CGKR. Het eerste besluit dat we moeten trekken is misschien wel het meest opmerkelijke en tevens meest belangrijke in dit kader. Net zoals we in het theoretische deel namelijk hebben gezien, moeten we benadrukken dat we te maken hebben met een enorme onderrapportering. Dit verschijnsel is niet zozeer onlogisch en wordt daarom ook door de meeste respondenten aangestipt. Zo is het mogelijk dat slachtoffers het homofoob motief (bewust) weigeren te erkennen, maar meer voorkomend is het dat slachtoffers geen aangifte doen van het geweld door angst- en/of schaamtegevoelens. Verder heerst het idee nog steeds dat hun verhaal niet serieus genomen zal worden. Bovendien moeten we opmerken dat vooral transgenders met dit gevoel te kampen hebben. Hoewel we wellicht altijd met een onderrapportering te maken zullen hebben, zijn sommigen er toch van overtuigd dat de strafverzwaring kan zorgen voor een toename van aangiftes van homofoob geweld. Wel moeten we toevoegen dat de strafverzwaring op zich hier misschien 131
niet toe bijdraagt, maar wel de globale aandacht dat de strafwet met zich meebrengt. Daarnaast is het natuurlijk ook belangrijk dat de burger vertrouwen heeft in de politie en in het vervolgingsbeleid. Nu deze strafverzwaring duidelijk het signaal geeft dat het geweld niet getolereerd wordt, dat de overheid het gedrag wel degelijk bestraft en dat de politie het verhaal bovendien serieus neemt. Er is echter nog heel wat werk op dit laatstgenoemde vlak. Opleidingen en trainingen blijken nog steeds erg verschillend te zijn. In grotere zones, zoals Brussel, lijken politiediensten reeds beter tot goed geïnformeerd te zijn. Daarnaast is er zelfs al sprake van referentieambtenaren die gespecialiseerd zouden zijn in het opvangen van slachtoffers van die specifieke geweld. In kleine zones daarentegen is er veel minder over bekend. Besluiten kunnen we hier overigens niet over trekken, gezien deze masterproef niet de nodige pragmatische middelen had om dit interessante thema verder uit te diepen. Wel kunnen we in deze masterproef reeds vermelden dat er richtlijnen voorzien zijn voor politie, parket en arbeidsauditoraten in de omzendbrief van het College van Procureurs-generaal. Aan de hand van deze richtlijnen moet het mogelijk zijn om op een correcte manier om te gaan met slachtoffers en om op een correctie manier het proces-verbaal te behandelen. Op deze uniforme manier zou registratie van homofoob geweld eveneens bevorderd moeten worden. Het is interessant om in de toekomst in de gaten te houden hoe deze registratie van en omgang met slachtoffers van homofoob geweld bewerkstelligd wordt. Naast politiediensten is er uiteraard nog een andere belangrijke actor in het registratieproces: het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding. Het CGKR bevestigt het volledige verhaal van de onderrapportering en vult aan de interpretatie van deze cijfers bovendien heel moeilijk zijn, bovendien bevat het CGKR maar een deel van de aangiftecijfers. Met andere woorden kunnen we stellen dat er heel wat factoren verbonden zijn met een eventuele stijging of daling van het aangiftecijfer. Bij interpretatie van deze cijfers dient men zich hier dan ook bewust van te zijn. Ten slotte moeten we nog een laatste besluit trekken in het kader van deze aangifte van homofoob geweld. Om dit tragisch laag cijfer te laten stijgen, moet immers niet alleen politie gesensibiliseerd worden, maar moet eveneens de holebigroep zelf gesensibiliseerd worden. De overheid doet moeite om de drempel zo veel mogelijk te verlagen en ook politie tracht in de toekomst via referentiemagistraten op een correctie manier om te gaan met homofoob 132
geweld. Maar zo lang de holebigemeenschap zelf bang blijft, is dit alles tevergeefs. Daarom heeft de holebikoepel (en haar holebigroepen) de taak om de boodschap te verspreiden om aangifte te doen, ondanks de angst en ondanks alle moeilijkheden die dit met zich meebrengen. Niet alleen moeten de slachtoffers dit voor zichzelf doen, maar uiteindelijk moeten ze dit doen in naam van de samenleving en in het bijzonder voor andere (potentiële) slachtoffers. Alleen met een goede beeldvorming kan het geweld op de meest geschikte manier aangepakt worden. Er dient met andere woorden samengewerkt te worden en vertrouwen te zijn op alle niveaus. En dit vertrouwen begint met respect.
133
Hoofdstuk 18
Andere opvallende elementen
Naast de voorgaande elementen die duidelijk vooropgezet worden in dit onderzoek van de strafverzwaring van homofoob geweld, zijn er nog enkele andere opvallende elementen die hier aangestipt dienen te worden. Het betreft kleine opmerkingen die door sommige respondenten gemaakt werden en die in deze masterproef dus zeker niet vergeten mogen worden. Het ene argument kwam al wat meer ter ore dan het andere, maar toch was het mijn keuze, zoals voordien reeds beschreven, om ieder argument in rekening te brengen. De bijkomende
elementen
die
hieronder
beschreven
worden
zijn
extra
overleg,
geslachtsverandering, zinloos geweld en gebrek aan onderzoek.
18.1
Extra overleg
Stefaan Van Hecke (Groen) wilde, vooraleer het ontwerp goedgekeurd werd, hoorzittingen houden met het CGKR en holebigroepen om een echt beleid tegen homofoob geweld uit te werken. De Kamercommissie Justitie verwierp echter het voorstel, waardoor er geen extra hoorzittingen gekomen zijn. Vlaams Belang en NV-A waren nochtans eveneens voorstander van dit voorstel, hoewel NV-A het wetsvoorstel sowieso zou goedkeuren. (De Wit, Meerderheid wil geen hoorzittingen over homofoob geweld, 2012) Wanneer we dit element aankaartten, viel op dat niemand hier eigenlijk echt veel aandacht aan besteedde. Voor iedereen bleek het al een uitgemaakte zaak te zijn. Sommigen waren zelfs helemaal niet op de hoogte van deze aanvraag tot een extra overleg. Maar dit had dan ook uiteindelijk weinig belang. Zo stelt Poelman dat hij zeker voorstander is van zoveel mogelijk overleg, hoewel dat in dit geval misschien niet zo aangewezen was: Het is zo dat er natuurlijk nog eens opnieuw rond de tafel kon gezeten worden. Maar dan krijg je voornamelijk de extreme partijen die het meest aan het onderwerp gaan trekken, waardoor het allemaal erg lang gaat duren en eigenlijk ook het gevaar bestaat dat het onderwerp naar een extreme kant zal hellen. (Poelman K. , 2013)
134
Poelman is er dan ook van overtuigd dat het verloop goed geweest is. “Çavaria is ten slotte ook erg tevreden met het uiteindelijke resultaat. Dus veel verschil zou het vanuit dit oogpunt alvast niet gemaakt hebben.” (Poelman K. , 2013) Aendenboom was eveneens niet op de hoogte van een eventueel extra overleg. Het CGKR is zelfs helemaal niet gevraagd geweest bij één overleg, er is met andere woorden nooit een vraag tot advies geweest. Maar moest het CGKR gevraagd geweest zijn om een advies te geven, zouden ze het zelfde meegegeven hebben als de Raad van State, namelijk: “Als je te ver gaat in de strafverzwaring kan je niet meer correctionaliseren en het misdrijf ‘moord’ zou in de wettekst moeten blijven staan.” (Aendenboom, 2013) Nadat ook NV-A niet op de hoogte bleek te zijn van de aanvraag tot een extra overleg, werd dit element onbewust wat naar de achtergrond geschoven. (De Bruyn, 2013) Tegelijkertijd waren er namelijk ook nieuwe punten die boven water kwamen en waarop vervolgens verder gebaseerd werd. Bij nader inzien is het jammer dat niet elke respondent de kans heeft gehad om zijn mening te geven over dit vraagstuk. Maar aan de andere kant kunnen we algemeen besluiten dat er duidelijk niet voldoende redenen waren om door te gaan met een extra overleg, gezien slechts enkel Groen hier echt van overtuigd bleek te zijn. Het lijkt bovendien logisch te zijn dat de interne onenigheid (Van Hecke, 2013) bij Groen misschien tot deze vraag van een extra overleg geleid heeft, hoewel hier geen zekerheid over bestaat. De officiële reden die echter gegeven wordt, is dat Groen de strafverzwaring te verregaand vindt. (Van Hecke, 2013)
18.2
Geslachtsverandering
Het artikel 405quater brengt niet alleen een strafverzwaring met zich mee. Het bevat ook een nieuw discriminatiecriterium: het begrip geslachtsverandering. Dat is er gekomen omdat er geen enkel wettelijk instrument op federaal niveau was dat specifiek de bestrijding betreft van transgenders in de ruime zin van het woord. Dat de toevoeging van dit nieuw concept dus een goede zaak is, kunnen we dus al vrij snel besluiten. Maar dat dit nieuw concept meer discussie met zich meebrengt dan aanvankelijk gedacht, was pas uit onderzoek af te leiden.
135
18.2.1 Positief Iedereen is ervan overtuigd dat het een erg goeie zaak is om het element ‘geslachtverandering’ in de nieuwe strafwet op te nemen. Transgenders zijn een groep mensen die maar al te vaak vergeten worden in de wetgeving, maar ook in de volksmond. Ze behoren niet tot de holebigemeenschap en hebben er uiteindelijk ook erg weinig mee te maken. Het feit dat iemand transgender is, wil immers helemaal niet zeggen dat hij/zij daarom eveneens homoseksueel is. Dit zijn uiteraard twee verschillende aspecten die dan ook afzonderlijk erkend dienen te worden. Het opnemen van het concept ‘geslachtsverandering’ moest tegemoet komen aan dit gebrek en ervoor zorgden dat ook deze bevolkingsgroep voldoende bescherming geniet. Poelman vult aan dat Çavaria ontzettend hard gepleit heeft om deze geslachtverandering op te nemen: “Dit najaar zijn de eerste cijfers bekendgemaakt tegenover geweld tegen de transgendergemeenschap en dat waren schrikbare cijfers, veel erger dan binnen de holebigemeenschap. Zo erg zelfs… ik vond dat hallucinant”. Verder vindt Poelman het erg jammer dat dit niet opgepikt werd door de media. Dit kan wijzen op het feit dat de transgendergemeenschap inderdaad nog niet voldoende ingeburgerd is en als gevolg nog niet voldoende aantrekkelijk is voor de media. De Lille en Poelman zijn heel erg verheugd met het nieuwe element geslachtsverandering. Er werd nog te weinig rekening gehouden met deze bevolkingscategorie. Meer nog, ze bleek zelfs overal tussen te vallen, zoals De Lille stelt: Het is nu eenmaal zo dat je het op de één of andere manier wel ziet of hoort aan transgenders. En zij worden ook heel vaak met zeer negatieve reactie geconfronteerd. Mensen vinden dit raar en reageren soms heel onbeschoft en gewelddadig. En de transgenders hadden het gevoel dat zijn overal een beetje tussen vielen. De reden waarom ze aangevallen worden, heeft te maken met het feit dat ze transgender zijn, niet omdat ze homo zijn, want er zijn heel veel heterotransgenders. Dus dat leek mij eigenlijk niet zo’n vreemde categorie. (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013)
136
18.2.2 Kritiek Naast het feit dat het nieuwe element toch wel een goede zaak is, kunnen ook enkele opmerkingen opgesomd worden. Zo wordt de ruime zin van het woord aangekaart door Aendenboom, wat problemen zou opleveren voor de bewijsvoering en als gevolg ook voor het legaliteitsbeginsel. 1. Bewijslast De stelling wordt naar voren geschoven dat deze term heel breed zou zijn. (Aendenboom, 2013) Dit wordt ook bevestigd door Poelman die het omschrijft als een parapluterm: Onder ‘geslachtsverandering’ vallen allerlei transgendertermen. Dit gaat van travestie, wat heel vaak verdoken is in de slaapkamer (er zijn er maar een aantal die op die manier naar buiten zullen treden), tot aan showtravestie, wat puur performing is. En alles wat daartussenin zit, heeft met die gendernormen te maken. En dat maakt het soms heel moeilijk om die term te vatten. (Poelman K. , 2013) Maar Poelman gelooft wel dat als de term goed is, dat die voldoende basis geeft. Dit in tegenstelling Aendenboom, die toch wat twijfels heeft. Volgens Aendenboom stond namelijk in de voorbereidende werkzaamheden van de strafwet: “de geslachtsverandering die ondergaan is, die aan de gang is, die voorzien is, maar ook zij die het niet in overweging nemen om gezondheidsredenen of omdat de behandeling hen geweigerd werd.” Als gevolg stelt ze zich de vraag: “Hoe ga je een verwerpelijke beweegreden bewijzen wanneer iemand wel van geslacht wil veranderen maar het niet kan omwille van gezondheidsredenen of omdat de behandeling geweigerd is? Hoe ga je daar een verwerpelijke beweegreden bewijzen? Maar dat is een puur technische vraag natuurlijk.” (Aendenboom, 2013) Vlaams Belang wees eerder ook al op de bijkomende bewijslast die dit element met zich meebrengt. (Seynaeve, 2013) Ook Poelman is echter niet blind voor de moeilijkheden in bewijsvoering, maar toch nuanceert hij deze kritiek: “Inderdaad, ga naar bewijsvoering toe gaan kijken, dan zit je in dezelfde discussie van iemand die wordt aangevallen omdat hij homo of lesbisch is.”
137
2. Legaliteitsbeginsel Aendenboom erkent dat deze bewijslast een puur technische vraag is, maar benadrukt dat dit toch problemen geeft met het legaliteitsbeginsel. (Aendenboom, 2013) Als we het Wetsontwerp onder de loep nemen, lezen we dat een wijziging voorgesteld wordt die aan de federale wetgeving aangebracht zou kunnen worden om de transgenders in de strikte zin, met name de transseksuelen, te beschermen op strafrechtelijk niveau: Op basis van het legaliteitsbeginsel in het strafrecht wordt immers vereist dat de strafwet moet worden geformuleerd in bewoordingen op grond waarvan eenieder, op het ogenblik waarop hij een gedrag aanneemt, kan uitmaken of dat gedrag al dan niet strafbaar is. Dit vereist dat de wetgever in voldoende nauwkeurige, duidelijke en rechtszekerheid biedende bewoordingen bepaalt welke feiten strafbaar worden gesteld, zodat, enerzijds, diegene die een gedrag aanneemt, vooraf op voldoende wijze kan inschatten wat het strafrechtelijke gevolg van dat gedrag zal zijn en, anderzijds, aan de rechter geen al te grote beoordelingsbevoegdheid wordt gelaten. (Turtelboom, Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, 2012) Om deze reden werd uiteindelijk het begrip ‘geslachtverandering’ toegevoegd aan de discriminatiecriteriums. 18.2.3 Conclusie Verbazend genoeg kunnen we besluiten dat zelfs de beste bedoelingen neveneffecten met zich mee kunnen brengen. Het instellen van de nieuwe categorie ‘geslachtsverandering’ was noodzakelijk om transgenders voldoende bescherming te geven in verhouding met, onder andere homoseksuelen en mensen met een migratieachtergrond. Toch werden we erop gewezen dat termen en hun bijhorende uitleg van het grootste belang zijn om het legaliteitsbeginsel niet te schenden. Op zijn minst is hier dus enige voorzichtigheid op zijn plaats. Toch kunnen we besluiten dat ondanks de bijkomende opmerkingen en moeilijkheden die dit concept met zich meebrengen, de voordelen deze toch overklassen. Er is misschien wel 138
sprake van een bijkomende moeilijkheid op het vlak van bewijsvoering, maar de bewijslast is uiteindelijk een heikel punt dat voor alle categorieën geldt en deze nieuwe categorie is daar geen uitzondering op.
18.3
Zinloos geweld
De strafverzwaring van homofoob geweld doet heel wat stof oplaaien. Zoals we gezien hebben, zijn er een heleboel elementen die voor discussies zorgen. Zo staat de log- en onoverzichtelijkheid van het Strafwetboek zwaar onder vuur en rijst de vraag of er een eventuele nieuwe discriminatie ontstaat. Naar aanleiding van al deze opmerkingen trad de vraag op of het geen oplossing zou zijn om alles onder een gezamenlijke noemer te brengen, namelijk: zinloos geweld. Deze vraag werd gesteld aan enkele respondenten, maar ook werd dit element zelf aangekaart door de bevraagde rechters, die hier bovendien sterke voorstander van blijken te zijn. Maar waar de zittende magistraten sterke voorstander van zijn, is de Procureur des Konings van datzelfde arrondissement sterk tegen. We hebben dus alweer te maken met uiteenlopende meningen waarbij ieder zijn eigen argumenten heeft om zijn stelling te bekrachtigen. 18.3.1 Tegenstanders Hoewel alle bevraagde magistraten uit hetzelfde arrondissement komen, kunnen we toch een tegenstrijdige opinie terugvinden onder hen. Procureur Merchiers is namelijk niet zo te vinden voor de term ‘zinloos geweld’: “Want alle geweld is zinloos natuurlijk. Het is een beetje een adjectief dat ervoor geplakt wordt dat eigenlijk overbodig is, want geweld is sowieso ontoelaatbaar of kan niet aanvaard worden. Is er ander geweld dan zinloos geweld?”. (Merchiers, 2013) Naast het bekritiseren van de term zelf, zijn er ook nog andere argumenten tegen het globaliseren van ‘zinloos geweld’. Bruno De Lille vindt het bijvoorbeeld belangrijk dat er wel degelijk een onderscheid gemaakt wordt. Elk geval is volgens hem immers anders. (De Lille, Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek, 2013)
139
18.3.2 Voorstanders De twee rechters van het arrondissement van Oudenaarde halen het thema vrij direct naar boven: “Eigenlijk zitten we met een algemeen probleem van zinloos geweld en zou men misschien beter dat kader wat breder maken en op dat vlak wat meer mogelijkheden geven dan enkel maar strafverzwaring.” Ze zijn van mening dat de globale norm van zinloos geweld meer dan voldoende is. Een argument waarmee ze hun stelling hard maken is dat die specifieke wetgeving voor oeverloze discussies zorgt in de rechtszaal: “Daar waar je het heel eenvoudig kon maken en kon zeggen ‘Geef toe, het was toch zinloos geweld, daar kun je toch niet aan uit?’ Met andere woorden sluit je een aantal discussies uit als je het algemeen laat.” (Simoens, 2013) Ook Van Hecke herkent het probleem, maar stelt dat het eigenlijk een deel is van de bredere discussie. Het Strafwetboek bestaat tenslotte al erg lang (1867) en is verouderd. Van Hecke verklaart dat de verhoudingen van de strafmaat van toen gekozen zijn in de context van toen. Bovendien zorgen die wetswijzigingen volgens hem (en eveneens volgens CD&V en de zittende magistraten) voor enorme verschillen en denkt hij dat we dan beter de brede oefening doen. Maar dit doen we, volgens hem, niet op een paar maanden. Meermaals wordt de codificatie van het sociaal strafwet hierbij als voorbeeld genomen. Zoals we eerder in deze masterproef omschreven hebben, wordt daar namelijk met categorieën gewerkt. Dit zou eventueel als voorbeeld kunnen dienen voor het strafwetboek. Maar zoals Van Hecke aangeeft, is dit een werk van lange duur. (Van Hecke, 2013) 18.3.3 Conclusie Er zijn heel wat argumenten die pleiten voor de instelling van de algemene benadering van zinloos geweld. Zo zou de algemene term veel discussies kunnen vermijden en zou het strafrecht coherenter worden. Maar evenzeer zijn er argumenten om de opdeling van al deze categorieën te behouden. Het belangrijkste is waarschijnlijk dat er geen algemene term mag komen omdat elke vorm van geweld uiteindelijk anders is en we die diversiteit ook moeten erkennen. Daarnaast zou de verwoording ook erg ongelukkig gekozen zijn omdat iedere vorm van geweld als zinloos kan worden aanzien. Toch moeten we hier misschien de vraag bij stellen hoe we dan moeten aankijken tegenover geweld bij zelfverdediging.
140
We zullen echter moeten afwachten wat er in de toekomst met het Strafwetboek gebeurt, al blijkt de roep om codificatie steeds luider te klinken. De strafverzwaring van homofoob geweld draagt hier immers net zoals de andere strafverzwaringen, zonder twijfel, toe bij.
18.4
Gebrek aan onderzoek
Dat er een gebrek aan onderzoek is, is iedereen op het politieke level en zelfs ver daarbuiten wel bewust van. Deze bekommernis is eveneens doorheen deze hele masterproef naar boven gekomen en werd regelmatig, bij diverse elementen, als argument gebruikt tegen de strafverzwaring van homofoob geweld. Een goede beeldvorming van een fenomeen is immers ontzettend belangrijk en vormt de noodzakelijke basis om een probleem aan te pakken. (European Union Agency for Fundamental Rights, 2012) Dat er een tekort is aan cijfermateriaal over homofoob geweld, kan dus zelfs gezien worden als de grootste tekortkoming van dit hele plaatje. Regelmatig verwezen de respondenten naar het Amsterdamse onderzoek, dat wel enkele goede en interessante resultaten bevat. (Buijs, Hekma, & Duyvendak, 2009) Daarnaast zijn er nog twee andere onderzoeken die in het kader van deze masterproef relevant zijn, namelijk in Brussel (Poelman & Smits, 2007) en eentje in Utrecht (Schuyf, 2009). Het gebrek aan onderzoek wordt dan misschien wel als allerlaatste punt behandeld in deze masterproef, maar blijft hopelijk dan ook het meest hangen bij het lezen. Het is namelijk de bedoeling om nog even ieder gebrek aan data op te sommen, zodat er in de toekomst aan deze tekortkomingen gewerkt kan worden. Achtereenvolgens kunnen we de volgende thema’s aanbrengen: daderprofiel, aangifte en strafverzwaring. 18.4.1 Daderprofiel Zoals reeds uitvoerig beschreven werd in het onderdeel over een eventuele focusverschuiving naar allochtonen, wordt in deze context vaak doorverwezen naar Nederland. In Amsterdam werd namelijk een onderzoek op poten gezet rond daderprofielen van homofoob geweld. Het resultaat van dit onderzoek is dat voornamelijk jongens van Marokkaanse origine zouden daders zijn van homofoob geweld. (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009)
141
18.4.2 Aangifte Naast een gebrek aan onderzoek van daderprofielen, is er ook een gebrek aan info omtrent rapportage. Dit heeft uiteraard tevens te maken met de enorme onderrapportering van homofoob geweld. (European Union Agency for Fundamental Rights, 2012) Er is geen sprake van een nulmeting, zoals CD&V stelt. Om deze reden kan er dus uiteindelijk ook geen goeie evaluatie plaatsvinden. We zullen dus eigenlijk nooit met zekerheid weten of de strafverzwaring nu eigenlijk effect heeft en/of welk effect deze precies heeft. 18.4.3 Strafverzwaring Vervolgens ontbreekt wetenschappelijk bewijs om aan te tonen dat een strafverzwaring enig effect heeft op het gedrag. Turtelboom benadrukte in de Senaat dat een strafverzwaring het probleem niet zal oplossen, maar eerder het signaal geeft dat homofoob geweld onaanvaardbaar is. Ze kaart vervolgens aan dat het optrekken van de minimumstraf geen effect heeft op het gedrag, in tegenstelling tot het optrekken van de maximumstraf, wat wel een effect zou hebben. Maar deze zogenaamd analyse, en als gevolg het voorstel om de maximumstraf te verhogen, vloeit voort uit de opmerkingen die het CGKR in zijn jaarverslagen gemaakt heeft. De huidige sancties zouden niet ontradend genoeg werken. Toch moeten we realistisch blijven en besluiten we dat deze bewering enkel gestaafd kan worden met cijfermateriaal. Deze cijfergegevens zijn echter niet beschikbaar. Mevrouw Faes, senator voor de N-VA, stipt aan dat ook in de Kamer aan de minister werd gevraagd of zij over cijfers beschikte met betrekking tot de bestaande strafverzwaringen. Dit bleek niet het geval. De spreekster besloot dan ook dat de minister wetsontwerpen indient zonder te beschikken over cijfers die aangeven hoe de bestaande wetgeving functioneert. (Talhaoui, 2012) Rik Torfs, senator voor CD&V, stelde de vraag of het NICC (Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie) een studie zou kunnen uitvoeren over de effecten van alle strafverzwaringen die de voorbije maanden doorgevoerd geweest zijn. In het verleden werd immers reeds de minimumstraf van haatmisdrijven verhoogd. Als blijkt dat een strafverzwaring geen enkel effect heeft op het gedrag van potentiele daders, kunnen we concluderen dat dit werkelijk enkel een symbolisch nut heeft. De discussie betreft niet het moreel verwerpelijk karakter van de beoogde daden, maar wel de nood aan effectief, niet symbolisch optreden met wetten die ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Mevrouw 142
Stevens, senator voor de N-VA, beaamt dit en vreest dat de strafverzwaring in praktijk weinig verandering zal brengen. Homofoob geweld werd namelijk voorheen reeds zwaar gestraft en toch nam het geweld toe. Het betreft hier volgens haar dus voornamelijk een strafverzwaring met symbolische waarde. (Talhaoui, 2012) Bovendien moeten we terugdenken aan wat reeds in het theoretisch kader vermeld staat, over wat een eventuele afschrikkende werking van strafverzwaring betreft. Hierbij werd namelijk reeds besloten dat het bijzonder moeilijk is om via een verzwaring van een straf enige invloed uit te oefenen op het gedrag. (Franklin, 2004) Turtelboom verklaart dat de strafverzwaring echter maar één onderdeel is van een veel groter actieplan, waarbij ook sensibilisering in het onderwijs aan bod komt. Maar volgens Stevens mogen we ons niet achter de wetgeving verschuilen om het echte probleem op het terrein niet te moeten aanpakken. Volgens haar zorgt niet de strafwet op zich, maar wel de uitvoering van de strafwet voor problemen. (Talhaoui, 2012)
18.5
Conclusie
In hoofdstuk 9 hebben we gewezen op enkele nieuwe elementen die uit onderzoek gebleken zijn. Extra overleg, geslachtsverandering, zinloos geweld en gebrek aan onderzoek zijn de thema die hierboven werden behandeld. Zo was er voor de goedkeuring van de nieuwe wet het voorstel om hoorzittingen te houden met holebigroepen en het CGKR. Dit voorstel werd echter afgekeurd. We kunnen besluiten dat deze hoorzittingen op dat moment waarschijnlijk niets uitgehaald zouden hebben. De problemen rond de strafverzwaringen kunnen niet in een vingerknip opgelost worden en de meerderheid was er bovendien van overtuigd dat er een krachtig signaal aan de buitenwereld gegeven moest worden. Extra overleg zou met andere woorden geen verschil hebben uitgemaakt. Tevens hebben we in dit hoofdstuk een nieuwe categorie, geslachtsverandering, van de wetgeving besproken. Op het eerste zicht lijkt dit een enorme vooruitgang gezien de transgendergemeenschap in het strafrecht (en in de samenleving) nogal vaak over het hoofd gezien wordt, terwijl deze groep met hele hoge cijfers van geweld te maken krijgt. Toch
143
leerden we uit onderzoek dat dit nieuwe element ook niet vrij is van kritiek. Ze zorgt vanwege haar brede parapluterm voor extra moeilijkheden in het strafrecht wat de bewijslast betreft. De strafverzwaring van homofoob geweld is slechts een onderdeel van de vele strafverzwaringen die de voorbije maanden ingevoerd zijn. Als gevolg bestaan er heel wat categorieën die extra beschermd worden door een strafverzwaring. Deze ad hoc wetgeving brengt echter heel wat moeilijkheden mee wat coherentie en duidelijkheid van het strafrecht betreft. Ook het gevoel van rechtvaardigheid en gelijkheid komt in het gedrang. Daarom wordt voorgesteld om de algemene noemer ‘zinloos geweld’ te hanteren in de plaats van al deze verschillende categorieën. Hoewel de intenties van deze nieuwe algemene term goed zijn en de term ongetwijfeld voor heel wat duidelijkheid zou zorgen, botst dit voorstel ook op hevige kritiek. Zo kan iedere vorm van geweld als zinloos gezien worden en is het woordgebruik dus erg ongelukkig gekozen. Daarnaast wordt ook geopperd dat het gewoonweg om verschillende vormen van geweld gaat en dat deze verschillende vormen dan ook anders benoemd en aangepakt moeten worden. Deze morele argumenten zijn erg aanvaardbaar, maar toch zullen we in de toekomst meer moeten kijken naar het Sociaal Strafwetboek als goeie voorbeeld, willen we niet verdrinken in alle bestaande strafwetgeving. Het laatste thema dat we in dit hoofdstuk besproken hebben, betreft het globale probleem van deze hele strafverzwaring, namelijk het gebrek aan onderzoek. Er is immers geen cijfermateriaal voor handen over het daderprofiel, aangiftes van homofoob geweld en strafverzwaring. Hoewel in Nederland een goed onderzoek is gevoerd naar homofoob geweld, hebben we ook in België nood aan deftig onderzoek. Er zijn veel vooroordelen en men heeft minstens het gevoel dat jonge allochtonen vaak de daders zijn van homofoob geweld. Toch kunnen we dit nog steeds niet met zekerheid zeggen, waardoor preventie ten opzichte van specifieke doelgroepen moeilijk tot zelfs onbestaand is. Mede doordat politie en justitie een slechte naam krijgt wat het opvangen van slachtoffers van homofoob geweld betreft, blijft het aangiftecijfer laag. Daarnaast spelen ook nog tal van andere factoren mee zoals angst, schaamte, energie en tijd. Er is sensibilisering nodig bij zowel politiediensten als bij holebigroepen. Het inschakelen van referentiepersonen kan de enorme drempel enigszins verlagen, maar toch zal er altijd sprake blijven van een redelijke onderrapportering.
144
Onderzoek naar strafverzwaring is al evenmin duidelijk. Buitenlands onderzoek geeft niet onmiddellijk een uitsluitsel, hoewel Franklin er van overtuigd blijkt te zijn dat een aanpassing van het strafrecht niet inwerkt op het gedrag. Hier blijken ook tal van politici van overtuigd te zijn, gezien de eerdere strafverzwaring, namelijk de verhoging van het minimum, ook al niet bleek te werken. Toch moeten we hier kritisch zijn; want we zullen nooit weten of deze vorige strafverzwaring al dan niet werkte, gezien dit nooit werd onderzocht. Uiteindelijk kunnen we ons echter de vraag stellen waarom potentiële daders zich zouden laten afschrikken door deze verzwarende straft terwijl de straf op zich al zwaar was. Onderzoek naar deze elementen is noodzakelijk en behoorlijk prangend.
145
Deel 3
Conclusie
Hoofdstuk 19
Was de strafverzwaring nodig?
Specifieke strafverzwaring zou het Belgisch strafrechtsysteem misschien niet ten goede komen. Daarentegen zou de strafverzwaring een hoge symbolische waarde hebben voor de holebigemeenschap. Deze twee theorieën kunnen met andere woorden naast elkaar geplaatst worden, deze veroorzaken namelijk een spanningsveld. Een spanningsveld dat uiteindelijk de hele discussie voedt en dus tot de vooropgestelde vraagstelling leidt: Is die strafverzwaring nu eigenlijk nodig? Na het bestuderen van de diverse discussieonderwerpen die deze strafverzwaring van homofoob geweld met zich mee brengt, zal het niemand verbazen waarom er precies onenigheid is rond de strafwet. Er zijn heel wat argumenten die gebruikt kunnen worden om de nieuwe wet de hemel in te prijzen, maar we vinden evenveel tegenargumenten die de strafverzwaring met de grond gelijk maken. Welke opinie nu precies overheerst, is erg moeilijk te zeggen. We kunnen er bovendien zelfs van uitgaan dat er vrijwel een evenwicht is aan beide kanten. In deze masterproef verdiepten we ons eerst in het theoretisch kader, waardoor we de feitelijke probleemstelling beter kunnen plaatsen en begrijpen. Na deze eerste verregaande kennismaking met het thema, bekeken we welke percepties er tegenwoordig heersen bij de belanghebbende actoren. In dit empirische luik bespraken we achtereenvolgens het doel van de strafverzwaring, een eventuele nieuwe discriminatie, de focusverschuiving naar allochtonen, steekvlampolitiek en strafpopulisme, de eenheid van het strafrecht, registratie en tenslotte een viertal nieuwe elementen die tijdens het onderzoek aan het licht gekomen zijn: extra overleg, zinloos geweld, geslachtsverandering en het gebrek aan onderzoek. Aan deze strafverzwaring van homofoob geweld zouden drie verschillende, maar toch licht overlappende, doelen verbonden zijn. Eerst en vooral draait deze strafwet uiteraard om het daadwerkelijk bestraffen van daders van homofoob geweld. We gaan eigenlijk nog een stapje verder door te stellen dat geweld tegen holebi’s fundamenteel anders is dan bijvoorbeeld geweld dat bij een diefstal gebruikt wordt. Voor dit verschil zijn er een aantal argumenten die 146
stellen dat het geweld gewoonweg erger is. Zo zou de impact van homofoob geweld veel zwaarder zijn. Het slachtoffer wordt immers aangevallen omwille van de persoon die hij is. Het betreft geen keuze, maar het gaat hier simpelweg om de identiteit van de persoon. Daarnaast heeft het geweld een impact op de omgeving en meer bepaald op de volledige holebigemeenschap. Zij identificeren zich namelijk met het slachtoffer, waardoor dit hen eveneens raakt en angst inboezemt. Hoewel dit allemaal gerechtvaardigde argumenten zijn, wordt toch getwijfeld aan de strafverzwaring. Er zijn immers uiteenlopende (strafrechtelijke) reacties mogelijk en een zwaardere straf is hier misschien niet meteen de meest ideale oplossing. Er wordt heel hard getwijfeld aan de tweede strafrechtelijke functie die de strafverzwaring zou mogen hebben, namelijk een afschrikkende kracht. Afschrikking is mogelijk door middel van het strafrecht, maar het zwaarder bestraffen van een misdrijf dat in de eerste plaats reeds zwaarder bestraft werd, zal volgens velen niet veel uithalen. Er zijn diverse factoren betrokken bij een eventuele afschrikkende werking en we weten te weinig over de effectiviteit van strafverzwaring om hier een concrete uitspraak over te doen. Bovendien speelt de strafuitvoering in België ons parten, waardoor het belangrijkste doel van deze strafverzwaring de symboliek lijkt te zijn. Het signaal dat de samenleving geeft, luidt dat homofoob geweld ontoelaatbaar is en dat blijkt uiteindelijk het allerbelangrijkste doel van de strafverzwaring te zijn. Discussies laaien op over een eventuele nieuwe discriminatie die deze wet met zich meebrengt. De strafverzwaring betreft immers slechts een deel van de maatschappij, een kwetsbare groep. Hierdoor lijkt het alsof deze groep meer beschermd wordt door de overheid dan de ‘gewone’ burger. In deze discussie moeten we echter verder kijken dan onze neus lang is. Het is een terechte discussie en het is goed dat er onrust heerst over deze problematiek. Zo uitten de Raad van State en het Grondwettelijk Hof reeds hun ongerustheid over het thema. Maar uiteindelijk moeten we inzien dat deze strafverzwaring helemaal geen ongelijkheid creëert, maar daarentegen gelijkheid tracht te bereiken. Het is slechts een interpretatieverschil waarbij we in deze context eerder moeten uitgaan van een materiële benadering dan van een formele. De strafverzwaring van homofoob geweld lijkt misschien een nieuwe discriminatie in te stellen, maar doet het in feite helemaal niet. Eveneens heerst er ongerustheid over een eventuele focusverschuiving naar allochtonen. Het hele fenomeen van homofoob geweld lijkt voor de bevolking voornamelijk de schuld te zijn van allochtonen. Hoewel de daders van homofoob geweld vaak allochtonen blijken te zijn, 147
kunnen we niet zeggen dat allochtonen hier ook werkelijk verantwoordelijk voor zijn. Ten eerste kunnen we een volledige groep niet verantwoordelijk stellen voor het gedrag van slechts een klein deel van deze groep. De strafverzwaring van homofoob geweld zorgt alvast niet voor een focusverschuiving naar allochtonen, maar als blijkt dat deze groep verantwoordelijk is voor homofoob geweld, zullen we dit ook bij naam moeten durven noemen. Al moeten we dus steeds in ons achterhoofd houden dat het geweld slechts door een kleine groep gepleegd wordt en niet door deze hele gemeenschap. Ten tweede ontbreekt ons het nodige cijfermateriaal om werkelijk aan te tonen dat allochtonen tot het daderprofiel zouden behoren. Enig realisme en relativering is hier dus op zijn plaats. Bovendien moeten we ons bewust zijn dat ook veel autochtonen homofoob zijn en sommigen (een kleine groep!) zelfs tot geweld kunnen overgaan. Daarom is momenteel sensibilisering naar de volledige bevolking nodig en pas specifieke sensibilisering wanneer er complete duidelijkheid is over het daderprofiel. Steekvlampolitiek lijkt tegenwoordig nooit ver weg te zijn. Ook deze strafverzwaring ontkwam niet aan het stigma van deze incidenten- of fenomeenpolitiek. Of deze nieuwe strafwet een voorbeeld is van deze sneue vorm van politiek, lijkt om een ernstige afweging te vragen. We moeten ons namelijk in de plaats stellen van de vele belanghebbende personen. Sommigen hebben immers jarenlang werk verricht in de strijd om holebi’s meer rechten te schenken en te beschermen. Nu homofoob geweld voor heel wat spanning en frustratie onder de bevolking zorgde, wilden politici natuurlijk snel reageren. Hoewel alles wijst in de richting van steekvlampolitiek, kan niet iedere politici hiervan beticht worden. Op het politieke niveau was men namelijk al langer bezig aan een kader ter bestrijding van het holebigeweld. Dat het dodelijk incident van mei 2012 de doorslag betekende, zorgt uiteindelijk voor het stigma van steekvlampolitiek. De strafverzwaring op zich kan waarschijnlijk wel als een vorm van deze fenomeenpolitiek gezien worden, aangezien deze op korte tijd in werking is getreden terwijl cijfermateriaal ontbreekt om dit te bekrachtigen. Maar het moet duidelijk zijn dat het bredere kader, het Nationaal Actieplan, wel degelijk gebaseerd is op menig overleg en een langetermijnvisie bevat. Het algemeen bestrijden van homofoob geweld kan en mag dus niet gezien worden als steekvlampolitiek, maar eerder een noodzakelijke en terechte reactie op een jammerlijke maatschappelijk toestand. Het lijdt geen twijfel dat politici van deze situatie gebruik maken om sympathie te winnen van de bevolking, waarmee we in het strafpopulisme belanden. Strafpopulisme zal echter steeds aanwezig zijn, al moeten politici zich ervan bewust zijn dat de bevolking niet altijd strengere straffen verkiest, maar in feite gewoon 148
rechtvaardigheid wil. Dat moet momenteel in de eerste plaats bereikt worden door strafuitvoering. Het betreft hier echter een moeilijke situatie, want wanneer politici weigeren in te stemmen met dergelijke strafverzwaring, dreigen ze als onverschillig of in dit geval misschien zelfs homofoob bestempeld te worden. De hele discussie rond deze strafverzwaring lijkt uiteindelijk het gevolg van een combinatie van te snel handelen, te weinig informatie verzamelen en te weinig samenwerken, en dit door het volledige politieke kader. De strafverzwaring is uiteraard een onderdeel van het veel bredere strafrecht en we kunnen het als gevolg terugvinden in ons huidige Strafwetboek. Maar zoals iedere burger weet, staat het Belgisch strafrecht evenmin vrij van discussie en kent het, door veroudering, een aantal lacunes en onduidelijkheden. Er worden steeds meer specifieke wetten met specifieke categorieën ingevoerd en daar is deze strafverzwaring een van. Hoewel de strafverzwaring enige coherentie van het strafrecht beoogt en in een bepaald stramien blijft, kunnen we opmerken dat het strafrecht er alvast niet op zal vergemakkelijken. Zo spraken we in deze masterproef over de correctionalisering van homofoob geweld, het opvallend afwezig element ‘moord’ in de strafverzwaring, de bewijslast van een haatmotief, de (te) hogere straffen en ten slotte ook de problematiek van de niet-uitvoering van straffen in België. De nieuwe strafwet brengt uiteraard ook een aantal gevolgen met zich mee voor de registratie van homofoob geweld. Gezien de bewijslast, is het noodzakelijk dat slachtoffers van homofoob geweld wel degelijk aangifte doen. Deze holebigemeenschap moet dus gesensibiliseerd worden en gestimuleerd worden om ondanks de angst, het verdriet en andere redenen het geweld toch te melden. Er heerst namelijk op dit gebied een enorme onderrapportering, wat natuurlijk niet onlogisch is. Daarom moet ook de politie inspanningen leveren om deze slachtoffers op een correcte manier op te vangen en moet men tevens moeite doen om het geweld nauwkeurig te registreren. Dat kan het best bereikt worden aan de hand van referentieambtenaren. Vervolgens moet elk voorval erkend worden door het volledige vervolgingssysteem en dus ook door het parket. De omzendbrief van het College van Procureurs-generaal dient voor een uniforme en correcte werkwijze te zorgen. Bovendien moeten referentiemagistraten ter beschikking zijn om nog beter om te gaan met deze vorm van geweld. Er zijn dus veel goede intenties en we kunnen alleen maar hopen dat deze voornemens in de toekomst wel degelijk ook in praktijk omgezet zullen worden. Alleen met een wederzijds engagement en vertrouwen zal het aangiftecijfer stijgen en kunnen we tenslotte ook een beter beeld krijgen van het homofoob misdrijf. 149
Hierbij kunnen we onmiddellijk verwijzen naar het gebrek aan onderzoek, dat nog steeds een grote boosdoener is in het hele verhaal van de strafverzwaring van homofoob geweld. Er is nog steeds onvoldoende cijfermateriaal beschikbaar betreffende aangiftecijfers, daderprofiel en strafverzwaring. We weten namelijk niet of een strafverzwaring effectief wel werkt in het kader van homofoob geweld. Gezien het gebrek aan een nulmeting lijkt het ook moeilijk om deze werking na te gaan. Het is noodzakelijk dat enkelen zich over deze gebreken buigen, zodat homofoob geweld op een geschikte manier bestreden kan worden. Naast dit gebrek aan onderzoek hebben we eveneens enkele nieuwe elementen aangestipt die tijdens het empirisch onderzoek aan het licht kwamen. Zo had een extra overleg voor de goedkeuring van de nieuwe strafwet geen enkele zin, gezien de opinies vrijwel hetzelfde zouden gebleven zijn. Daarnaast wordt geopperd om de algemene term van ‘zinloos geweld’ in gebruik te nemen in plaats van de diverse categorieën die nu aanwezig zijn in strafverzwaringen. Hoewel het woordgebruik niet ideaal gekozen is, gezien elk geweld zinloos is, kunnen we toch stellen dat deze algemene term het strafrecht eenvoudiger en duidelijker zou maken. Dit zou natuurlijk wel betekenen dat er geen fundamentele verschillen meer zijn tussen de soorten geweld, wat nu precies onderwerp van discussie is. De strafverzwaring is immers ingesteld omwille van dit fundamentele verschil en omwille van een grotere impact op de samenleving. Het eenvoudiger en coherenter maken van het Strafwetboek zit er nog niet meteen aan te komen, maar misschien kan het Sociaal Strafwetboek als voorbeeld gebruikt worden. In de toekomst zullen enkelen de uitdaging moeten aangaan om ons verouderde Strafwetboek onder handen te nemen en misschien kan de algemene term ‘zinloos geweld’ hierbij wel in het achterhoofd gehouden worden. Vervolgens waren we verbaasd dat zelfs het – in onze ogen – meest onschuldige element van een strafwet aanleiding kan zijn van discussie. De nieuwe categorie ‘geslachtsverandering’ zorgt immers voor een enorme stap voorwaarts voor de transgendergemeenschap. Deze bevolkingsgroep wordt nog te vaak vergeten en ook in deze masterproef is het woord ‘transgender’ zelfs te weinig gevallen. Het is echter een groep die met hallucinante cijfers van geweld te maken krijgt en daarnaast ongetwijfeld nog meer discriminatie te verduren krijgt. Dat deze term opgenomen wordt in de strafverzwaring kan dus gezien worden als een groot pluspunt. Toch moeten we vaststellen dat de term erg breed is en dat deze breedte voor onduidelijkheid kan zorgen op vlak van bewijsvoering. Hoewel de bewijslast voor homofoob geweld reeds bestond en dus niet voor een extra moeilijkheid zorgt door deze strafverzwaring, 150
betekent deze nieuwe categorie ‘geslachtsverandering’ daarentegen wel dat het strafrecht moeilijker wordt. We kunnen deze groep hier echter niet op afrekenen aangezien de discussies ook voor alle andere categorieën gelden zoals seksuele geaardheid, ras, religie enzovoort. Dat strafverzwaring een interessant onderwerp is om te bestuderen, werd aan de hand van deze masterproef hopelijk wel duidelijk gemaakt. Maar of deze strafwet nu eigenlijk wel nodig was, is een erg moeilijke vraag om te beantwoorden. We moeten immers rekening houden met de diverse tegenstellingen zoals een formele tegenover een materiele benadering en een juridisch tegenover een maatschappelijk of moreel belang. Maatschappelijk gezien was het nodig om een signaal te geven naar de volledige Belgische bevolking. Zowel potentiële daders, holebi’s als de ‘gewone’ burgers moeten weten dat homofoob geweld niet getolereerd wordt en dat er actie ondernomen wordt om dit geweld tegen te gaan. Maar na het interviewen van belanghebbende personen ben ik van mening dat een strafverzwaring misschien niet de meest geschikte manier is om dit te bereiken. Het was een snelle en makkelijke manier om de noodzakelijke reactie te geven, maar op lange termijn kan deze beslissing echter voor heel wat moeilijkheden zorgen. Er zou daarentegen beter op preventie ingezet worden, gezien het effect van repressie in deze context onduidelijk blijft. Het Nationaal Actieplan is zeker een stap in de goede richting, maar we stellen vast dat het gebrek aan onderzoek de allergrootste tekortkoming blijft. Strafverzwaring van homofoob geweld. De titel alleen al wijst op een progressief land met aandacht voor minderheidsgroepen en dat kunnen we tot slot alleen maar toejuichen. We zullen dan ook reikhalzend uitkijken naar wat deze strafwet in de nabije toekomst zal geven.
151
Bibliografie
Handboeken, artikels en rapporten Apel, R., & Nagin, D. S. (2001). General deterrence: a review of Recent Evidence. In J. Q. Wilson, & J. Peterselia, Crime and public policy (pp. 411-436). Oxford: Oxford University Press. Armstrong, S., & McAra, L. (2006). Perspectives on punishment. Oxford: Oxford University Press. Amnesty International. (1997). Breaking the silence: human rights based on sexual orientation. London: Amnesty International United Kingdom. Balthazar, T. (2008). Beleidsnota holebi 2008-2013. Gent: Stad Gent. Barnes, A., & Ephross, P. H. (1994). The Impact of Hate Violence on Victims. Social Work , 247-251. Beyens, K., & Tournel, H. (2010). Mijnwerkers of ontdekkingsreizigers? Het kwalitatieve interview. In T. Decorte, & D. Zaitch, Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp.200-232). Leuven: Acco. Blad, J. R. (1996). Abolitionisme als strafrechtstheorie: theoretische beschouwingen over het abolitionisme van L.H.C. Hulsman. Rotterdam: Johnny Rudolf . Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Amsterdam: Cetraal Boekhuis. Borghs, P. (2003). Van strijd naar beleid. Antwerpen: Onderzoekscel holebi's. Borghs, P., & Hintjens, A. (2000). Holebi-beleid en de gemeente. Brussel: Politeia. Bottoms, A. (2008). The relationship between theory and empirical observations in criminology. In R. King & E. Wincup, Doing research on crime and justice (pp.194208). Oxford: Oxford University Press. Buijs, L., Hekma, G., & Duyvendak, J. W. (2009). Als ze maar van me afblijven. Amsterdam: Amsterdam University Press. Cambell, R., & Raja, S. (1999). Secondary victimization of rape victims: Insights from mental health professionals treat of violence. Violence and victims , 14 (3), 261-275. Christmann, K., & Wong, K. (2010). Hate crime victims and hate crime reporting: some impertinent questions. In N. Chakraborti, Hate crime: concepts, policy, future directions (pp. 194-208). Cullompton: Willan Publishing. 152
Claes, E. (2003). Legaliteit en rechtsvinding in het strafrecht. Leuven: Universitaire Pers Leuven. Daems, T. (2008). Making sense of penal change. Oxford: Oxford University Press. De Ruyver, B. (2012). De impact van de parlementaire onderzoekscommissies op de ontwikkeling van het strafrechtelijk beleid in België. In B. De Ruyver, (Grondige Studie) Strafrechtelijk Beleid (pp. 132-154). Gent: Topcopy. Decorte, T., Tieberghien, J., & Petintseva, O. (2011). Methoden van onderzoek: ontwerp en dataverzameling. Gent: Academia Press. Dewaele, A., & Motmans, A. (2003). Holebi's voor het voetlicht: holebi's bekeken door beleid, samenleving en onderzoek. In M. Michielsens, J. Breda, M. Van Haegendoren, & J. Vranken, Jaarboek 1: steunpunt gelijkekansenbeleid (pp. 165-192). Antwerpen: Garant. Dewaele, A., Herbrand, C., & Paternotte, D. (2005). Etudes gayes et lesbiennes/holebistudies: état des savoirs critique et regards croisés entre la Flandre et la Communauté française de Belgique. Sophia Colloquium 2005 : Genderstudies/een genre apart? Savoir de genre/quel genre de savoir? Proceedings (pp. 154-171). Bruxelles: Sophia. Drushel, B. E. (2010). Virtually supportive: Self-Disclosure of Minority Sexualities through Online Social Networking Sites. In C. Pullen, & M. Cooper, LGBT Identity and Online New Media (pp. 62-74). New York: Routledge. Duggan, M. (2010). Homophobic hate crime in Northern Ireland. In N. Chakraborti, Hate crime: concepts, policy, future directions (pp. 78-98). Cullompton: Willan Publishing. Dworkin, R. (1985). Reverse discrimination. In R. Dworkin, A matter of principle (p. 314). Cambridge: Harvard University Press. Ephross, P. H., Barnes, A., Ehrlich, H. J., Sandnes, K. R., & Weiss, J. C. (1986). The ethnoviolence project: Pilot study. . Baltimore: National Institute Against Prejudice and Violence. European Union Agency for Fundamental Rights. (2012). Making hate crime visible in the European Union: acknowledging victim' rights. Luxembourg: Publications Office of the European Union . European Union Agency for Fundamental Rights. (2012). Inzicht geven in het aantal nietgemelde haatmisdrijven in de EU. European Union Agency for Fundamental Rights. Franklin, K. (2004). Good intentions: The enforcement of hate crime penalty-enhancement statutes. In P. B. Gerstenfeld, & D. R. Grant, Crimes of hate: Selected readings (pp. 7992). Thousand Oaks: SAGE Publications. 153
Fredman, S. (2011). Discrimination Law (2e editie ed.). New York: Oxford University Press. Gerstenfeld, P. B. (2011). Hate crimes: causes, controls and controversies (2e editie ed.). Thousand Oaks, California: SAGE Publications, Inc. Hall, N. (2010). Law enforcement and hate crime: theoretical perspectives on the complexities of policing 'hatred'. In N. Chakraborti, Hate crime: concepts, policy, future directions. (pp. 149-168). Cullompton: Willan Publishing. Holebifederatie. (2009). Haatmisdrijven met (vermeende) homoseksualiteit als motief. In Holebifederatie, Discriminatie van holebi's: wat is het en wat doe je eraan? Praktische info en tips (pp. 27-30). Brussel: Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding . Hulsman, L. H., Van Veen, T. W., Allewijn, P., Kloek, J., Noach, W. M., & Langemeijer, G. E. (1969). Heeft het strafrecht nog zin? Nijmegen: Krino. Husak, D. (2008). Overcriminalization: The Limits of the Criminal Law. Oxford: Oxford University Press. Hutton, N. (2005). Beyond populist punitiveness? Punishment and Society , 243-258. Kennedy, D. M. (2009). Deterrence and crime prevention. New York: Routledge. Lemmen P., Heylen, B., Vandeven, E., & Vrielink, J. (2008). Legal Study on Homophobia and Discrimination on Grounds of Sexual Orientation. Country Report Belgium. Vienna: European Union Agency for Fundamental Rights. Mason-Bish, H. (2010). Future challendes for hate crime policy: lessons from the past. In N. Chakraborti, Hate crime: concepts, policy, future directions (p. 74). Cullompton: Willan Publishing. Matthews, R., & Young, J. (2003). The new politics of crime and punishment. Cullompton: Willan Publishing. McDevitt, J., Levin, J., Nolan, J., & Bennett, S. (2010). Hate crime offenders. In N. Chakraborti, Hate crime: concepts, policy, future directions (pp. 124-145). Cullompton: Willan Publishing. National Institute Against Prejudice and Violence. (1990). Federal Hate Crime Statistics Act signed into law. Baltimore: NIAPV. Nutley, S., & Davies, H. (2000). Criminal justice: using evidence to reduce crime. In H. T. Davies, S. M. Nutley, & P. C. Smith, What Works? Evidence-based policy and practice in public services (pp. 93-116). Bristol: The Policy Press. Poelman, M., & Smits, D. (2007). Agressie tegen holebi's in Brussel-Stad. Antwerpen: Maklu. 154
Roberts, J. V., & Hough, M. (2005). Understanding public attitudes to criminal justice. Maidenhead: Open University Press. Robinson, P. H. (2008). Distribituve principles of criminal law: Who should be punished how much? Oxford: Oxford University Press. Rodriques, P. R., & van Donselaar, J. (2010). Monitor Racisme en Extremisme. Amsterdam: Amsterdam University Press. Schuyf, J. (2009). Geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Een literatuuronderzoek naar praktijk en bestrijding. Utrecht: WODC. Timmer, A. (2012). Mensrechtenhof tolereert geen hate speech tegen holebi's. De Juristenkrant , 3-3. Troch, F. (2010). Hinderpalen bij de zoektocht naar ene passende straftoemeting. In I. Aertsen, K. Beyens, T. Daems, & E. Author Maes, Hoe punitief is België? (pp. 159167). Antwerpen: Maklu. Van den Wyngaert, C. (2006). De sanctie. In C. Van den Wyngaert, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht (pp. 353-500). Antwerpen/Apeldoorn: Maklu. Verfaillie, K. (2010). Punitieve behoeften, samenleving en publieke opinie. In I. Aertsen, K. Beyens, T. Daems, & E. Maes, Hoe punitief is België? (pp. 85-106). Gent: Maklu. Young, J. (2003). Merton with Energy, Katz with Structure: The Sociology of Vindictiveness and the Criminology of Transgression. Theoretical Criminology , 388-414.
Wetgeving Federaal Parlement. (2003, Februari 25). Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie. Brussel, België: Federaal Parlement. Talhaoui, F. (2012). Wetsontwerp tot wijziging van artikel 405quater van het Strafwetboek en artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden: Evocatieprocedure. Belgische Senaat. Brussel: Commissie voor de Justitie. Turtelboom, A. (2013, Januari 31). 14 januari 2013. - Wet tot wijziging van artikel 405quater van het Strafwetboek en artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden. Opgeroepen op Februari 3, 2013, van Federale Overheidsdienst Justitie: http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm Turtelboom, A. (2012, Oktober 30). Wetsontwerp tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek. Brussel, België. 155
Interviews Aendenboom,
I.
(2013,
Februari
12).
Strafverzwaring
van
homofoob
geweld:
Perceptieonderzoek. (A. Darragas, Interviewer) Blair, T. (1993, Juli 4). On the record: Tony Blair interview. (J. Dimbleby, Interviewer) BBC2. De
Bruyn,
P.
(2013,
Februari
21).
Strafverzwaring
van
homofoob
geweld:
Perceptieonderzoek. (A. Darragas, Interviewer) De Lille, B. (2013, Maart 13). Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek. (A. Darragas, Interviewer) Hermans, L. (2013, Maart 19). Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek. (A. Darragas, Interviewer) Merchiers, G. (2013, Maart 26). Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek. (A. Darragas, Interviewer) Poelman,
K.
(2013,
Februari
14).
Strafverzwaring
van
homofoob
geweld:
Perceptieonderzoek. (A. Darragas, Interviewer) Roegiers, J. (2013, Maart 11). Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek. (A. Darragas, Interviewer) Seynaeve, M. (2013, Maart 5). Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek. (A. Darragas, Interviewer) Simoens, N. (2013, Maart 7). Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek. (A. Darragas, Interviewer) Simons, A. (2013, Maart 7). Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek. (A. Darragas, Interviewer) Timmer, A. (2013, Februari 28). Strafverzwaring van homofoob geweld: Perceptieonderzoek. (A. Darragas, Interviewer) Van Hecke, S. (2013, Maart 14). Strafverzwaring van homofoob geweld: perceptieonderzoek. (A. Darragas, Interviewer)
Websites Adriaen, H. (2012, November 26). Twaalf registraties van homofoob geweld in Gent. Opgeroepen
op
November
27,
2012,
van
Het
Laatste
Nieuws:
156
http://www.hln.be/hln/nl/957/Binnenland/article/detail/1540206/2012/11/26/Twaalfregistraties-van-homofoob-geweld-in-Gent.dhtml Belga. (2012, Juli 5). Homofobie vooral probleem bij moslimjongeren. Opgeroepen op April 16, 2013, van De Standaard: http://www.standaard.be/cnt/DMF20120705_010 Belgische Federale Overheidsdiensten. (2013, Maart 14). Stijging van de dossiers over homofoob geweld in 2012. Opgeroepen op Maart 29, 2013, van Portaal Belgium.be: Informatie
en
diensten
van
de
overheid:
http://www.belgium.be/nl/nieuws/2013/news_homofobie_2012.jsp Borghs, P. (2012, Juli 23). Strafverzwaring voor homo- en transfoob geweld. Wat verandert er? Opgeroepen op November 27, 2012, van Zizo: http://zizo-online.be/node/1152 Çavaria.
(2013).
Çavaria.
Opgeroepen
op
Februari
26,
2013,
van
Çavaria:
http://www.cavaria.be Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding. (1013, Maart 13). Discriminatie op grond van seksuele geaardheid: de cijfers van 2012. Opgeroepen op April 20, 1013, van Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding: http://www.diversiteit.be/index.php?action=artikel_detail&artikel=865 Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding. (sd). Werking van het Centrum. Opgeroepen op November 27, 2012, van Centrum voor Gelijkheid van Kansen
en
voor
Racismebestrijding:
http://www.diversiteit.be/?action=onderdeel&onderdeel=49&titel=Werking+van+het+C entrum Centrum voor gelijkheid van kansen en voor rasicmebestrijding. (2010). De strijd tegen discriminatie op grond van seksuele geaardheid. Opgeroepen op April 20, 1013, van Centrum
voor
Gelijkheid
van
Kansen
en
voor
Racismebestrijding:
http://www.diversiteit.be/?action=onderdeel&onderdeel=289&titel=De+strijd+tegen+di scriminatie+op+grond+van+seksuele+geaardheid De Lille, B. (2012, September 17). Opleidingen voor politie rond geweld tegen de LGBTgemeenschap. Opgeroepen op November 27, 2012, van Bruno De Lille: http://brunodelille2012.be/opleidingen-voor-politie-rond-geweld-tegen-de-lgbtgemeenschap/ De Lille, B. (2012, Mei 10). Vuile flikker en smerige makak. Eén strijd? . Opgeroepen op November 27, 2012, van Bruno De Lille: http://brunodelille2012.be/vuile-flikker-ensmerige-makak-een-strijd/ 157
De Redactie. (2012, Juli 20). Strengere straffen voor zogenoemde haatmisdrijven terecht? Opgeroepen
op
November
16,
2012,
van
De
Redactie:
http://discussie.deredactie.be/2012/07/20/strengere-straffen-zogenoemdehaatmisdrijven-terecht/ De Wit, J. (2012, Juni 21). Het CGKR en de homohaat. Opgeroepen op September 28, 2012, van
Gazet
van
Antwerpen:
http://www.gva.be/nieuws/experts/johndewit/aid1057784/het-cgkr-en-dehomohaat.aspx De Wit, J. (2012, December 14). Meerderheid wil geen hoorzittingen over homofoob geweld. Opgeroepen
op
December
16,
2012,
van
Gazet
van
Antwerpen:
http://www.gva.be/nieuws/binnenland/aid1282517/meerderheid-wil-geen-hoorzittingenover-homofoob-geweld.aspx De Wit, J. (2012, Mei 11). Over homofoob geweld. Opgeroepen op September 28, 2012, van Gazet van Antwerpen: http://www.gva.be/nieuws/experts/johndewit/aid1170969/overhomofoob-geweld.aspx De Wit, J. (2012, Juli 24). Over strafverzwaring. Opgeroepen op September 28, 2012, van Gazet van Antwerpen: http://www.gva.be/nieuws/experts/johndewit/aid1211788/overstrafverzwaring.aspx European Union Agency for Fundamental Rights. (2012, November 27). Hate crime is a reality in the EU, two new FRA reports show. Opgeroepen op November 27, 2012, van European Union Agency for Fundamental Rights: http://fra.europa.eu/en/pressrelease/2012/hate-crime-reality-eu-two-new-fra-reports-show Hari, J. (2007, Oktober 11). Gay-bashing should not be a hate crime: Leave gay people out of hate-crime
law.
Opgeroepen
op
April
20,
2013,
van
http://www.independent.ie/opinion/analysis/johann-hari-gaybashing-should-not-be-ahate-crime-26445458.html Hooghe, M. (2011, Juli 23). Marc Hooghe over homofobie en grenzen aan de tolerantie. Opgeroepen
op
April
16,
2013,
van
KU
Leuven:
https://www.kuleuven.be/metaforum/page.php?FILE=opiniestuk&ID=246 Idrissi, Y., Bahri, R., Benhelima, C., El Kaouakibi, S., Kör, M., Ben Chikha, C., et al. (2012, Maart 3). Stop met etiketten op te kleven. Opgeroepen op November 27, 2012, van De Standaard: http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=0M3MVNK2
158
Lemmens, P.-W. (2012, Juli 20). Homofoob geweld: een niet te onderschatten probleem. Opgeroepen
op
November
16,
2012,
van
www.evabrems.be:
http://www.evabrems.be/homofoob_geweld_een_niet_te_onderschatten_probleem Milquet, Joëlle. (2012, November 7). Strijd tegen homofobie en geweld tegen holebi’s wordt concreet.
Opgeroepen
op
Februari
26,
2013,
van
Joëlle
Miquet:
http://www.milquet.belgium.be/nl/strijd-tegen-homofobie-en-geweld-tegen-holebi’swordt-concreet Offord University Press. (2013). Dictionary. Opgeroepen op April 24, 2013, van Oxford Dictionairies: http://oxforddictionaries.com/definition/english/retribution Panorama. (2012, November 8). Panorama: Aflevering 35: Gaybashing. Opgeroepen op November
16,
2012,
van
Canvas:
http://www.canvas.be/programmas/panorama/server13251916a:13a96de7ae0:-7f3d Torfs, R. (2012, Juli 20). Rik Torfs on Twitter. Opgeroepen op December 16, 2012, van Twitter: https://twitter.com/torfsrik USLegal. (2012). Over Criminalization Law & Legal Definition. Opgeroepen op November 27, 2012, van USLegal: http://definitions.uslegal.com/o/over-criminalization/ Van Dale Uitgevers. (2013). Online woordenboek: verwerpelijk. Opgeroepen op April 28, 2013, van Van Dale: http://www.vandale.be/opzoeken?pattern=verwerpelijk&lang=nn#.UYd-ypUkXR0 Van Dale Uitgevers. (2013). Online woordenboek: signaal. Opgeroepen op Mei 3, 2013, van Van Dale: http://www.vandale.be/opzoeken?pattern=signaal&lang=nn#.UYkxQpUkVO0 Van Dale Uitgevers. (2013). Online woordenboek: symbool. Opgeroepen op April 23, 2013, van Van Dale: http://www.vandale.be/opzoeken?pattern=symbool&lang=nn#.UXjyur8kX-Y Van den Bossche, F. (2012, Juli 20). Freya Van denBossche on Twitter. Opgeroepen op December 16, 2012, van Twitter: https://twitter.com/freyabos VDAB Steundienst. (2009). Allochtonen op de Vlaamse arbeidsmarkt . VDAB Steundienst. Veestraeten, R. (2004, Oktober 16). Belgen in buitenlandse gevangenissen. Opgeroepen op Februari 23, 2013, van De Standaard: http://www.standaard.be/cnt/G0D9I1JR Volt. (2012, November 7). Undercover: geweld tegen homo's. Opgeroepen op November 16, 2012, van Een: http://www.een.be/programmas/volt/undercover-geweld-tegen-homos
159
Wel Jong Niet Hetero. (2012, December 4). Strafverzwaring van homofoob geweld. Opgeroepen
op
Februari
26,
2013,
van
Wel
Jong
Niet
Hetero:
http://www.weljongniethetero.be/forum/viewtopic.php?f=24&t=28703
Andere De Backer, J. (2013, April 16). Holebidebat. De Buck, W. (2013, April 12). Alle korte straffen zullen worden uitgevoerd. Het Nieuwsblad , p. 8. Devlieghere, J. (2013, April 16). Holebidebat. El Mabrouk, F. (2012, Decemer 5). Di Rupo ten strijde tegen homofobie. Het Nieuwsblad , p. 8. Himpe, L. (2013, April 16). Holebidebat. Oplinus, L. (2013, April 16). Holebidebat.
160
Bijlage Wet tot wijziging van artikel 405quater van het Strafwetboek en artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden
FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE
14 JANUARI 2013. - Wet tot wijziging van artikel <405quater> van het Strafwetboek en artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Art. 2. Artikel 405quater van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 25 februari 2003, vervangen bij de wet van 10 mei 2007 en gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 405quater. Wanneer een van de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn geslachtsverandering, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, zijn syndicale overtuiging, een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst, zijn de straffen de volgende : 1° in de in artikel 393 bedoelde gevallen is de straf levenslange opsluiting; 2° in de in de artikelen 398, 399, 405 en 405bis, 1° tot 3°, bedoelde gevallen wordt de in voornoemde artikelen bedoelde maximale gevangenisstraf verdubbeld met een maximum van vijf jaar en de maximale geldboete verdubbeld met een maximum van vijfhonderd euro; 3° in de in de artikelen 400, eerste lid, 402 en 405bis, 4°, bedoelde gevallen is de straf opsluiting van vijf jaar tot tien jaar; 4° in de in de artikelen 400, tweede lid, 401, eerste lid, 403, 405bis, 5° en 9°, bedoelde gevallen is de straf opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar; 5° in de in de artikelen 401, tweede lid, 405bis, 6°, 7° en 10°, bedoelde gevallen is de straf opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar; 6° in de in de artikelen 404, 405bis, 8° en 11°, bedoelde gevallen is de straf opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar. ». Art. 3. In artikel 2, derde lid, van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, vervangen bij de wet van 21 december 2009, wordt een 5° /1 ingevoegd, luidende : « 5° /1. als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 405quater, 6°, van het Strafwetboek; ». Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Gegeven te Brussel, 14 januari 2013.
I
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Zie : Kamer van Volksvertegenwoordigers : Parlementaire bescheiden 53-2473- 2012/2013 - Nr. 1 : Wetsontwerp. - Nr. 2 : Amendementen. - Nr. 3 : Verslag namens de Commissie voor de Justitie. - Nr. 4 : Tekst aangenomen door de Commissie voor de Justitie. - Nr. 5 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat. Integraal verslag: 13 december 2012. Senaat : Parlementaire bescheiden 5-1888- 2012/2013 - Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat. - Nr. 2 : Verslag namens de Commissie voor de Justitie. - Nr. 3 : Beslissing om niet te amenderen. Overgenomen uit het Belgisch Staatsblad: http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm
II