In een staat van geweld De Wehrmacht in de Onafhankelijke Staat Kroatië, 1941-‘42
Lennaert Heine 5838274
Inhoudsopgave Inleiding....................................................................................................................... 2 Hoofdstuk 1: De vervolging van de Serviërs, 1941-'42 ............................................... 12 De Ustashe en hun slachtoffers ................................................................................ 12 Het Ustashegeweld in Wehrmachtdocumenten......................................................... 24 De reactie van de Wehrmacht op de massamoorden ................................................. 37 De partizanenoorlog als dekmantel .......................................................................... 45 Een afname van de vervolgingen?............................................................................ 48 Hoofdstuk 2: De represailles van de Wehrmacht in Kroatië......................................... 58 Het Duitse leger en partizanenbestrijding................................................................. 58 De werkwijze van de Wehrmacht............................................................................. 60 Kritiek binnen de Wehrmacht .................................................................................. 66 De represailles in Wehrmachtdocumenten................................................................ 70 Hoofdstuk 3: De vervolging van de Kroatische Joden................................................. 79 Antisemitisme binnen het Duitse leger..................................................................... 79 Executies van Kroatische Joden door de Wehrmacht................................................ 83 Een onverwachte beschermer................................................................................... 89 Het beeld van Joden in Wehrmachtdocumenten ....................................................... 94 Conclusie ................................................................................................................. 100 Dankwoord............................................................................................................... 109 Literatuurlijst............................................................................................................ 110 Primaire bronnen ...................................................................................................... 112
1
Inleiding Tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef een anonieme Kroaat een brief aan het Duitse leger, dat daar een bezettingsmacht had, over de Kroatische regering. Deze werd op dat moment geleid door de Ustashe, een Kroatische fascistische partij die met steun van de Duitsers en Italianen in 1941 aan de macht was gekomen. De Ustashe waren volgens de schrijver moralisch verkommenen Bande von Tagedieben und auch gemensten Verbrechern […] und eben diesen Ustašen, haben im ganzen Lande fürchtbare Verbrechen begangen, dh. Zurst die wehrlose grichorientl. [Servisch-orthodoxe] Bevölkerug ohne Unterschied, ob Weib, Kind oder Greis, gemordet und beraubt und dadurch eine Reaktion herausgefordert, welche jetzt in offenen Aufstand ausgeartet ist und wie bekannt, auch viele Opfer deutschen Militärs gefordet hat.”1 Waarom begingen de Ustashe deze massamoorden op de Servische minderheid in hun staat? De schrijver protesteerde bij de Wehrmacht (het leger van Nazi-Duitsland) tegen deze misdaden en wilde dat de Kroatische regering door hen vervangen zou worden, maar ondernam de Wehrmacht actie tegen de Ustashe? Was zij bovendien zelf moreel gezien wel helemaal zuiver, of beging ze zelf ook misdaden in Kroatië? Voor we deze vragen kunnen beantwoorden, moet er eerst dieper worden ingegaan op het ontstaan van de zogenaamde ‘Onafhankelijke Staat Kroatië’, die door de Ustashe werd geleid. In december 1918, na de nederlaag van de Centrale Mogendheden in de Eerste Wereldoorlog, werd het 'Koninkrijk van Serviërs, Kroaten en Slovenen' opgericht. Het was één van de nieuwe staten in Oost-Europa die uit de Eerste Wereldoorlog voortkwam en verenigde verschillende etnische en religieuze groepen. Deze twee scheidslijnen gingen hand in hand: onder de Kroaten was het katholicisme dominant en onder de Serviërs het orthodoxe christendom. Hiernaast kreeg de nieuwe staat ook nog een aanzienlijke groep moslims onder haar bestuur, doordat ook Bosnië en Herzegovina onder haar grondgebied kwamen te vallen. De Serviërs kregen een 1
Ba-Ma, RH 31 III 12, brief van een anonieme Kroaat aan generaal Glaise von Horstenau, zonder datum.
2
dominante positie in het koninkrijk. Zij vormden een meerderheid in de nieuwe staat en hadden in het grote Europese conflict met de geallieerden meegevochten. Hun dominantie wekte echter veel onvrede wekte bij de niet-Servische bevolking van Joegoslavië. De Servische politici wilden vooral de macht in Belgrado concentreren, terwijl veel van hun Kroatische collega's juist meer heil zagen in een federale staatsvorm, met meer autonomie voor Kroatië. Dit leidde tot veel onrust en politieke instabiliteit in het land. In 1929 trok koning Alexander I de macht naar zich toe en veranderde hij, om de eenheid te benadrukken, de naam naar het 'Koninkrijk Joegoslavië'. De democratische vrijheden werden beknot en de staat werd meer autoritair, een trend die in deze periode ook in andere Oost-Europese landen te zien was. De spanningen tussen de verschillende groepen bleven echter voortbestaan, met name tussen Kroaten en Serviërs. Beide groepen wilden zoveel mogelijk invloed in Joegoslavië en sommige Kroaten streefden zelfs naar een eigen staat. De meest extreme van deze Kroatische bewegingen, opgericht in 1929, werd de Ustashe, wat rebel betekent. De Ustashe was een extreem-nationalistische beweging en uit op een onafhankelijk Kroatië, dat ook Bosnië-Herzegovina zou moeten omvatten. Ze stond onder leiding van Ante Pavelić en werd sterk beïnvloed door het fascisme en nazisme. Zo benadrukten ze het belang van nationale eenheid en een sterke leider en de raciale superioriteit van de Kroaten ten opzichte van met name de Joden en Roma. In 1934 waren ze betrokken bij de moord op Alexander I en de Franse minister van Buitenlandse Zaken in Marseille. Alexander werd opgevolgd door prinsregent Paul. Prins Paul probeerde de spanningen tussen de Kroaten en Serviërs te verminderen, maar slaagde hier niet in. De instabiliteit van het land verslechterde door de inmenging van de Asmogendheden. Italië was uit op delen van Joegoslavië waarvan zij vond dat die aan Italië toebehoorden, zoals de Dalmatische kust. Zij probeerde Joegoslavië te destabiliseren en steunde dan ook de Ustashe, die op haar grondgebied (en ook in Hongarije) een trainingskamp hadden. Joegoslavië hield zich echter zo veel mogelijk afzijdig van de oplopende spanningen in Europa. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak op 1 september 1939 bleef het land neutraal. De legers van Nazi-Duitsland versloegen schijnbaar met gemak Polen, Denemarken, Noorwegen, Nederland, België en Frankrijk, hoewel een invasie van Engeland werd afgeblazen door het verzet van de Royal Air Force. Mussolini was jaloers op de militaire successen van zijn Duitse bondgenoot en probeerde deze 3
zelfstandig te evenaren. Hij viel in 1940 de Engelsen aan in Noord-Afrika en de Grieken vanuit Albanië, dat toen door de Italianen werd bezet. Mussolini dacht hiermee gemakkelijke overwinningen te behalen, maar kwam bedrogen uit. De Engelsen gingen in Noord-Afrika uiteindelijk in de tegenaanval en hij zag zich gedwongen Hitler om hulp te vragen, die daarop het befaamde Afrikakorps stuurde. Ook de Grieken bleken, ondanks hun beperkte middelen, een moeilijkere tegenstander dan verwacht. Zij hielden de Italianen tegen en dreven hen in de laatste maanden van 1940 zelfs terug over de Albanese grens. Italië dreigde ook Albanië kwijt te raken en ook hier moest Hitler zijn zwakkere bondgenoot te hulp komen. De Duitsers waren bovendien bang dat de Britse luchtmacht vanuit Griekenland de Roemeense olievelden bij Ploesti zou bombarderen, de enige grote olievelden waarover Duitsland beschikte en daarom cruciaal voor haar oorlogsinspanning. Ondanks het feit dat operatie Barbarossa, het grote offensief tegen de Sovjet-Unie, al gepland stond voor de zomer van 1941, werd een grote militaire operatie tegen Griekenland georganiseerd. Duitse troepen moesten daarvoor echter wel over het grondgebied van Joegoslavië kunnen trekken. Duitsland oefende daarom zware druk uit op het land. Prins Paul wilde geen oorlog met Hitler en tekende daarom het Driemogendhedenpact, waarmee hij zich bij de As voegde. Hij werd hierna echter snel afgezet door Servische legerofficieren, die met grote steun onder in ieder geval de Servische bevolking de ondertekening van het pact teniet deden. Hitler was woedend en vastbesloten dit 'verraad' te straffen (de aanval op Joegoslavië heette niet voor niets operatie Gericht). Op 6 april 1941 werd Joegoslavië aangevallen door de legers van de As, waarbij de Duitse Wehrmacht de belangrijkste rol speelde. De Ustashe, die zich grotendeels in het buitenland bevonden, zagen hun kans en riepen vier dagen later de Onafhankelijke Staat Kroatië (Nezavisna Država Hrvatska - NDH) uit. Mede door de interne verdeeldheid en de muiterij van Kroatische troepen was Joegoslavië niet in staat tot het organiseren van een sterke verdediging. Belgrado werd zwaar gebombardeerd door de Luftwaffe en het land capituleerde elf dagen na het begin van de aanval. Griekenland deed twee weken later hetzelfde en werd door de Duitsers bezet. Hitler had bevolen dat Joegoslavië moest ophouden te bestaan, en het land werd dan ook opgedeeld tussen de Nazi-Duitsland en haar bondgenoten. Kleine grensgebieden werden aan Hongarije en Bulgarije toegewezen, Bulgarije en Italië namen daarnaast Macedonië over. Een deel van Slovenië werd door Nazi-Duitsland geannexeerd, de rest werd door Hongarije en Italië bezet. Montenegro werd een Italiaans protectoraat en kwam daarmee onder haar 4
invloedssfeer te vallen. In Servië werd een Servische regering geïnstalleerd onder leiding van Milan Nedić. Deze regering was echter machteloos, Servië stond in de praktijk onder direct bestuur van de Duitsers.2 De Asmogendheden zagen zich tenslotte voor de vraag gesteld wat zij met het overige grondgebied van Joegoslavië moesten doen. De Ustashe waren eigenhandig overgegaan tot het uitroepen van hun nieuwe Kroatische staat en meenden dat ook Bosnië en Herzegovina hieronder moesten vallen. De staat van de Ustashe werd echter al snel erkend door Duitsland en Italië, zeker toen bleek dat er geen alternatieven waren. Vladko Maček, de leider van de conservatieve Kroatische Boerenpartij (Hrvatska seljačka stranka – HSS), was voor de Duitsers eventueel ook acceptabel geweest maar hij bleek niet bereid een Kroatische staat onder Duitse curatele te besturen. Pavelić werd als leider van de Ustashe ook de Poglavnik (leider) van de NDH en belangrijke Ustashe werden als ministers aangesteld. De Italiaanse hertog van Spoleto werd tot Kroatisch koning benoemd, maar hij zette nooit voet op het grondgebied van de NDH en deze benoeming was dan ook een dode letter. In feite was de NDH vanaf het begin een marionettenstaat van Duitsland en Italië, die gedeeltelijk door hen werd bezet. Zij stond delen van haar grondgebied af aan Italië (de zone langs de Dalmatische kust), Duitsland en Hongarije. Ook werd een grote zone in het noordoosten bezet door een kleine macht van Duitse troepen.3 Het land bestreek echter nog altijd een aanzienlijke oppervlakte, waaronder Bosnië en Herzegovina (zie kaart 1). De aanwezigheid van Duitse en Italiaanse militairen weerhield de Ustashe4 er niet van bijna onmiddellijk na hun machtsovername een golf van geweld uit te storten over het Servische deel van de bevolking van de NDH, maar hierover meer in het eerste hoofdstuk. Reeds vanaf de oprichting van de NDH waren er Duitse troepen op haar grondgebied aanwezig, die vooral bestonden uit lichte infanteriedivisies. Deze waren relatief licht bewapend en slecht voorzien van artillerie en pantservoertuigen. De Wehrmacht5 wilde eigenlijk zo min mogelijk troepen in het voormalige Joegoslavië 2 3 4 5
E. Paris, Genocide in satellite Croatia, 1941-1945. A record of racial and religious persecutions and massacres (Stuttgart 1961), 49. S. Friedländer, Nazi-Duitsland en de Joden. Deel 2: de jaren van vernietiging 1939-1945 (Amsterdam 2007), 236. De term Ustashe kan zowel worden gebruikt voor de beweging als haar gewapende partijmilitie. Naast de Ustashe beschikte de NDH ook nog over een conventioneel leger, de Domobrani. De term Wehrmacht verwijst eigenlijk naar de Duitse strijdkrachten tijdens de Tweede Wereldoorlog; zij omvatte zowel het landleger (Heer) als de Kriegsmarine en de Luftwaffe. Een algemeen Duits opperbevel bestond tijdens de Tweede Wereldoorlog in de praktijk niet behalve in de persoon van
5
gestationeerd houden. Deze waren namelijk hard nodig tegen haar sterkste militaire tegenstander, de Sovjet-Unie, die op 22 juni 1941 door Nazi-Duitsland aangevallen werd. Het grondgebied van Joegoslavië leverde echter enkele belangrijke grondstoffen als bauxiet (de grondstof voor aluminium) en steenkool, die nodig waren voor de Duitse oorlogsinspanning. De Wehrmacht zag zich al snel gedwongen haar bezettingsmacht in het gebied te handhaven door de toenemende partizanenactiviteit, die haar verbindingslijnen bedreigde en daardoor de toevoer van deze grondstoffen in gevaar bracht. Bovendien hielden de Duitsers ook rekening met een landing van de westelijke geallieerden op de Balkan. Pas aan het einde van de oorlog trok de Wehrmacht zich terug uit Joegoslavië.
Kaart 1: de NDH. De groene gebieden werden door Italië bezet, het blauwe gebied door Duitsland en het bruine door Hongarije. De NDH kreeg in theorie het grootste deel van de Italiaanse gebieden terug toen Italië in september 1943 capituleerde, maar door de sterke partizanenactiviteit daar was deze teruggave van weinig belang.
Hitler; het Oberkommando des Heeres (OKH) leidde de oorlog aan het Oostfront en het Oberkommando der Wehrmacht (OKW) de oorlog daarbuiten. In deze scriptie zal de term Wehrmacht vooral verwijzen naar de component van het landleger, aangezien de belangrijkste Duitse eenheden in de NDH infanteriedivisies waren.
6
De afgelopen decennia zijn de misdaden van de Wehrmacht steeds meer aan het licht gekomen door grondig onderzoek. Vooral de behandeling van ‘Russische’ krijgsgevangenen, represailles tegen de burgerbevolking in het kader van de partizanenoorlogen en de massamoord op de Europese Joden staan hierbij centraal. Aan de mythe van de ‘zuivere Wehrmacht’, een professioneel leger dat zich niet schuldig zou hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden, kwam door dit onderzoek een einde. Een groot deel van het onderzoek richtte (en richt zich nog steeds) voornamelijk op de misdaden van de Wehrmacht in de oorlog tegen de Sovjet-Unie. Hier vocht dan ook het leeuwendeel van haar troepen en werden de grootste oorlogsmisdaden begaan. Het aantal Duitse troepen op het grondgebied van de NDH valt hiermee vergeleken in het niet. Ondanks de duur van de Duitse militaire aanwezigheid hier is mede hierdoor nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de rol van de Wehrmacht in de NDH, in het bijzonder haar eigen misdaden tegen zowel de Joodse als de niet-Joodse burgerbevolking. Met deze scriptie wil ik deze lacune proberen op te vullen. Mijn interesse voor het onderwerp werd gewekt door het artikel van Jonathan Gumz in The historical journal, getiteld ‘Wehrmacht perceptions of mass violence in Croatia, 1941-1942’, waarin hij de terminologie die de Wehrmacht gebruikte voor haar eigen geweld en het geweld van de Ustashe met elkaar vergelijkt.6 Gumz gaat in zijn artikel in op de represailles van de Wehrmacht en de Ustashe tegen de burgerbevolking, die uitgevoerd werden in het kader van de partizanenoorlog. Hiernaast komt ook de vervolging van de Serviërs door de Ustashe en de manier waarop deze door de Wehrmacht werd beschreven aan bod. Gumz ziet een fundamenteel verschil tussen de beschrijvingen van de Wehrmacht van haar eigen geweld en het geweld van de Ustashe. Het eigen geweld tegen de burgerbevolking werd volgens Gumz voorgesteld als berekenend en effectief; de executies waren ‘iets dat moest gebeuren’, zodat de partizanenoorlog kon worden gewonnen. Het geweld van de Ustashe tegen de Servische bevolking was volgens de Wehrmacht daarentegen barbaars in al haar wreedheid en contraproductief. Het excessieve geweld van de Ustashe veroorzaakte volgens de Wehrmacht een groei van de communistische opstand, die onder leiding stond van Josip Broz Tito, in plaats van een indamming daarvan. In deze scriptie zal nader onderzoek worden gedaan naar het taalgebruik dat de Wehrmacht hanteerde met betrekking tot haar eigen geweld en dat van de Ustashe in de 6
J.E. Gumz, 'Wehrmacht perceptions of mass violence in Croatia, 1941-1942' in: The historical journal 44, afl. 4. (2001).
7
NDH. Ten eerste wilde ik nagaan of het contrast tussen de beschrijvingen in de Wehrmachtdocumenten van het eigen geweld en het Ustashegeweld wel zo sterk is als Gumz beweert; ik vond zijn argumentatie namelijk niet op alle punten even overtuigend. Ten tweede vond ik het opvallend dat Gumz de vervolging van de Kroatische Joden (door zowel de Wehrmacht als de Ustashe) geheel buiten beschouwing laat. Deze lacune wilde ik met mijn eigen archiefonderzoek proberen op te vullen. Tijdens en na het archiefonderzoek werd duidelijk dat een onderverdeling naar de verschillende slachtoffergroepen binnen de NDH het meest praktisch was. Deze verschillende massamoorden zullen dan ook elk in hun eigen hoofdstuk behandeld worden. De vervolging en vernietiging van de Roma in de NDH moest helaas wegens een gebrek aan archiefmateriaal buiten beschouwing worden gelaten. Hierdoor bleven de massamoorden op drie verschillende categorieën slachtoffers over: 1. De executies van Serviërs door de Ustashe; 2. De executies van gevangen genomen partizanen en burgers door de Wehrmacht in het kader van de partizanenoorlog; 3. De executies van Kroatische Joden door de Wehrmacht. Net als Gumz zal ik mij beperken tot de periode van de oprichting van de NDH tot het einde van 1942. Deze tijdsbegrenzing werd niet alleen gekozen om het archiefonderzoek uitvoerbaar te houden; ook werd de moordcampagne van de Ustashe tegen de Serviërs aan het einde van 1942 minder systematisch. Het leek mij het beste mij te beperken tot de periode van systematische vervolging van de Serviërs door de Ustashe, omdat deze moorden een meer sporadisch karakter kregen in de loop van 1942, waardoor een vergelijking tussen de verschillende massamoorden wordt bemoeilijkt. In het geweld van de Wehrmacht tegen de burgerbevolking, gevangenen en Joden kwam daarentegen niet veel verandering. Dit onderzoek zal zich vooral bezig houden met de vraag hoe de Wehrmacht de verschillende slachtoffergroepen en het geweld dat tegen hen gebruikt werd, beschreef in haar documenten en hoe zich dit tot elkaar verhield. Ik wil met deze scriptie hoe het beeld dat de Wehrmacht had van de drie verschillende massamoorden verschilde en overeen kwam en waarop zij dit beeld baseerde. Veranderde de terminologie die de Wehrmacht gebruikte voor de massamoorden en de slachtoffers daarvan? Wat voor termen gebruikte de Wehrmacht voor de massamoorden, welke lading gaf dit aan de beschrijvingen in haar documenten en zijn er hierin belangrijke verschillen te ontdekken? Hoe zag de Wehrmacht de slachtoffers van de massamoorden en het 8
geweld dat tegen hen werd gebruikt? Waren de slachtoffers schuldig en was het geweld gerechtvaardigd en noodzakelijk of niet? De hoofdvraag van deze scriptie zal zich dus vooral richten op het taalgebruik in de documenten van de Wehrmacht en wat dit zegt over haar perceptie van het massale geweld en de slachtoffers hiervan in de NDH. Uit de hoofdvraag vloeit echter een andere vraag voort, namelijk of het beeld dat de Wehrmacht had van de slachtoffergroepen en het geweld dat tegen hen werd gebruikt ook gevolgen had voor haar handelen. In elk hoofdstuk zal dan ook worden ingegaan op het beleid van de Wehrmacht ten aanzien van de vervolging die aan de orde is. Veranderde bijvoorbeeld haar beeld van haar eigen represailles tegen de burgerbevolking, die uitgevoerd werden in het kader van de partizanenoorlog? Zo ja, had dit invloed op haar represaillebeleid? Voor deze scriptie heb ik in totaal zes weken doorgebracht in het Duitse militaire archief in Freiburg (Bundesarchiv-Militärarchiv, afgekort Ba-Ma). De documenten die ik heb ingezien behoorden onder andere tot de archieven van de Wehrmachtdivisies die in de NDH en het naburige Servië tegen de partizanen vochten. De documenten uit deze divisiearchieven bevatten vaak de meest directe informatie, omdat deze eenheden getuigen of uitvoerders waren van de vervolgingen. Hiernaast was het archief van de Wehrmachtbevelhebber waaronder
het
voor
voormalige
Zuidoost-Europa, Joegoslavische
grondgebied viel, voor mij van belang. Ook het archief van de bevelvoerende Duitse generaal in Servië bevatte nuttige stukken, omdat deze zich ook regelmatig bezig hield met de militaire situatie in Foto 1: Glaise von Horstenau
de
naburige
NDH.
De
communistische
en
nationalistische partizanenbewegingen trokken zich immers weinig aan van de opdeling van het land en de Servisch-Kroatische grens werd door hen regelmatig overschreden. De archieven van de Duitse gevolmachtigde generaal in Kroatië, Edmund Glaise von Horstenau (1882-1946) waren voor dit onderzoek van groot belang. Glaise von Horstenau was in deze functie een soort militaire attaché die uit naam van de Wehrmacht moest samenwerken met de regering van de NDH en moest rapporteren over de militaire situatie. Hij heeft een omvangrijk archief achtergelaten waarin vooral 9
veel informatie over de vervolging van de Serviërs en de represailles van de Wehrmacht te vinden was. Ook liet Glaise von Horstenau goed merken wat hij van zowel de moorden van de Ustashe als die van de Wehrmacht vond. Glaise von Horstenau was een tegenstander van de massamoorden van de Ustashe en dit stak hij niet onder stoelen of banken, ook niet tegenover hoge Ustashe. Hij kwam toevallig genoeg uit dezelfde stad als Hitler, maar bewoog zich in heel andere kringen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij stafofficier bij het Oostenrijkse leger en hierna leidde hij het Oostenrijkse militaire archief. Hij had dus een leidende positie vervuld bij het leger van een multietnische staat. Hij vond dan ook dat de Ustashe moesten accepteren dat ze het beheer hadden gekregen over een ‘nationaliteitenstaat’, en niet over een ‘nationale staat’.7 Het moorddadige beleid van de Ustashe ten aanzien van de Serviërs, ongeveer een derde van de bevolking van de NDH, was volgens hem gedoemd te mislukken.8 Hij had echter ook een mening over de represailles van de Wehrmacht en, meer impliciet, de vervolging van de Joden. Dit biedt ons een interessante vergelijking op het niveau van een Duitse generaal die uitstekend was geïnformeerd over de massamoorden in de NDH door zowel de Ustashe als het leger waar hij zelf toe behoorde. In het eerste hoofdstuk zal de vervolging van de Serviërs door de Ustashe behandeld worden. De Wehrmacht stond zeer kritisch tegenover de massamoorden van hun Kroatische bondgenoot en liet dit in haar taalgebruik in de documenten duidelijk merken. Werd deze kritiek echter ingegeven door humanitaire overwegingen of was de houding van de Wehrmacht meer pragmatisch? In dit hoofdstuk zal ook de reactie van de Wehrmacht aan de orde worden gesteld. Ondernam zij actie tegen de Ustashe? De represailles van de Wehrmacht zijn het onderwerp van het tweede hoofdstuk. Zowel de executies van gevangenen door de Wehrmacht als haar ‘vergeldingsmaatregelen’ tegen de burgerbevolking zullen in dit hoofdstuk worden behandeld. Hoe schreef de Wehrmacht over deze executies? Er was wel enige kritiek op deze moorden binnen de Wehrmacht maar veel effect had deze kritiek niet op het beleid. De kritiek beperkte zich namelijk tot specifieke gevallen. De Wehrmacht was ervan overtuigd dat de executies effectief waren in de partizanenbestrijding en het beleid in het algemeen kwam niet in het geding. Het laatste hoofdstuk zal ingaan op de vervolging van de Kroatische Joden. Het archiefmateriaal was met betrekking tot dit onderwerp het meest beperkt. Er waren niet veel documenten te vinden waarin de Wehrmacht expliciet vermeld dat er Joden 7 8
Gumz, ‘Wehrmacht perceptions’, 1027-1028. T. Dulic, Utopias of nation. Local mass killing in Bosnia and Hercegovina 1941-'42 (Uppsala 2005), 283.
10
geëxecuteerd werden. In dit hoofdstuk zal daarom vooral ingegaan worden op het beeld dat de Wehrmacht had van de Joden in Kroatië. Zij zag de Joden in de NDH als een gevaarlijke, subversieve groep en liet zich in haar handelen leidden door dit vijandbeeld.
11
1 De vervolging van de Serviërs, 1941-'42 In dit hoofdstuk zal de vervolging van de Serviërs in de NDH door het Ustashe-regime worden behandeld, met name hoe deze naar voren komt in de documenten van de Wehrmacht. Het hoofdstuk zal worden ingeleid met een een geschiedenis van het begin van de moorden op de Servische bevolking in 1941. Hierna zal het archiefonderzoek centraal staan. In dit tweede deel van het hoofdstuk zal worden nagegaan hoe de Wehrmacht de vervolging van de Serviërs beschreef, hoe ze hierop reageerde en hoe dit in april 1942 mede leidde tot een matiging van de vervolging door de Ustashe, die echter nooit geheel ophield. De massamoorden gingen, vaak onder het mom van represailles tegen partizanen, ook in 1942 door. In totaal werden tijdens het bestaan van de NDH ongeveer driehonderdduizend Serviërs door de Ustashe vermoord.9
De Ustashe en hun slachtoffers De Ustashe streefden naar een 'zuivere' Kroatische staat, die vrij zou zijn van raciale en religieuze vijanden. Hun ideologie ging terug tot het Kroatische nationalisme van Ante Starčević uit de negentiende eeuw, waarbij ze elementen van nazisme en fascisme voegden.10 Zo benadrukten ze het belang van nationale eenheid en een sterke leider en de raciale superioriteit van de Kroaten ten opzichte van met name de Joden en Roma. Ze zagen de Kroaten als de oude verdedigers van het katholicisme tegen de moslims, die tegen de tijd dat de Ustashe aan de macht kwamen echter werden gezien als een deel van de Kroatische natie. De belangrijkste historische vijand waren volgens de Ustashe namelijk de Serviërs, die volgens hen tijdens de Ottomaanse periode naar Bosnië en Herzegovina kwamen, een gebied dat tijdens de Tweede Wereldoorlog deel
9
10
T. Dulić, 'Mass killing in the Independent State of Croatia, 1941-1945: a case for comparative research', Journal of genocide research 8, afl. 3 (2006), 273. Dulić wijst erop dat het aantal Servische slachtoffers van de Ustashe moeilijk is vast te stellen, aangezien Serviërs ook het slachtoffer werden van Wehrmachtrepresailles en de Chetniks. E.G. Balić, 'When Croatia needed Serbs: nationalism and genocide in Sarajevo, 1941-1942' Slavic Review 68, afl. 1 (2009), 120.
12
uitmaakte van de NDH.11 Ze hadden volgens de Ustashe nooit geleerd dankbaar te zijn voor de hulp en gastvrijheid die ze ontvangen hadden. De dominantie van de Serviërs in Joegoslavië maakte de anti-Servische houding van de Ustashe nog veel sterker. Zij wilden Kroatië losmaken van Joegoslavië, dat hen in hun ogen was opgelegd door de grote mogendheden in Versailles. Zolang de Kroatische staat ook 'vreemde elementen' bevatte, zou zij niet echt Kroatisch en dus ook niet echt autonoom zijn. Met name de Serviërs, die werden gezien als de onderdrukkers van het Kroatische volk, moesten het hierbij ontgelden. De NDH moest gezuiverd worden van Serviërs en hun cultuur en religie; dit was essentieel voor de opbouw van de natiestaat.12 Deze haat nam volgens Redžić een centrale plek in de ideologie in: “Anti-Serb sentiment was the essence of the Ustasha doctrine, its raison d'etre and ceterum censeo.”13 Op 10 april 1941 werd de NDH uitgeroepen door Slavko Kvaternik, een hoge Ustashe die later minister van Defensie zou worden en een van de belangrijkste mannen in het vervolgingsapparaat. Na de erkenning door Italië en Duitsland werd er snel een staatsapparaat opgezet. De politieke organisatie van de staat deed sterk denken aan Nazi-Duitsland, met name wat betreft het veiligheidsapparaat.14 De Ustashe kregen van Duitsland en Italië een staat onder hun beheer met ongeveer zes miljoen inwoners, waarvan slechts ongeveer de helft katholiek was. De grootste minderheid werd gevormd door de Servische orthodoxen, zij waren met ongeveer 1,9 miljoen mensen. Daarna kwamen de moslims, Joden en Roma.15 De haat tegen de Serviërs kende een lange traditie onder de Kroaten, die terugging tot voor de oprichting van Joegoslavië. Een van de belangrijkste 'denkers' van deze traditie was Ante Starčević, die zeer dreigende dingen zei over de Serviërs. Hij beschouwde hen als minder dan dieren16 en zei bijvoorbeeld dat hij ze het liefst aan de wilgen zag hangen.17 De haat van de Ustashe tegenover de Serviërs kende dus wortels die teruggingen tot de opkomst van het nationalisme in de negentiende eeuw. Ze waren in dit opzicht net zo min als de Duitse nazi's een vernieuwende beweging, hoogstens waren ze radicaler dan hun voorgangers. Het was tevens een beweging die al ervaring had met geweld voor ze aan de macht kwam. Ik noemde reeds de moord op Alexander I, maar 11 12 13 14 15 16 17
Dulić, 'Mass killing in the Independent State of Croatia', 261. Balić, 'When Croatia needed Serbs', 123. E. Redžić, Bosnia and Herzegovina in the Second World War (New York 2005), 73. Dulić, Utopias of nation, 81-82. Ibidem,79. Gumz, 'Wehrmacht perceptions', 1025. Paris, Genocide in satellite Croatia, 11.
13
in de jaren dertig pleegden de Ustashe nog meer aanslagen in Joegoslavië zelf. Naast Pavelić en Kvaternik had met name Artuković, de minister van Binnenlandse Zaken, veel invloed op de toekomstige vervolgingen. Onder zijn ministerie viel de Dienst voor Openbare Orde en Veiligheid (RAVSIGUR), waar de sadistische zoon van Kvaternik, Eugen 'Dido' Kvaternik, veel invloed had. Deze dienst beheerde later onder andere de concentratiekampen. De ideologie van de Ustashe was nogal vaag gebaseerd op bloed en afkomst, niet expliciet op religie. Een Kroatische burger werd gedefinieerd als iemand die behoorde tot “het Arische ras, door zijn houding laat zien dat hij niet tegen de onafhankelijkheid van de Kroatische natie is en bereid is de Kroatische natie en de Onafhankelijke Staat Kroatië te dienen”.18 Het werd nooit geheel duidelijk waarom Serviërs dan niet 'Arisch' waren en Kroaten wel, hoewel de Ustashe enige moeite deden om het Kroatische volk te herleiden tot de Goten, die de Balkan in de Romeinse tijd waren binnengevallen. Hier probeerden ze ook Hitler van te overtuigen, zonder succes. Desondanks werden de Serviërs in de NDH gezien als vreemdelingen en een bedreiging voor de staat.19 Ze werden geassocieerd met een oosterse, barbaarse cultuur die al eeuwen een bedreiging vormde voor de Kroaten. Hier is duidelijk sprake van een mythevorming die wel vaker kan worden gezien bij genocides en etnische zuiveringen, waarin een eeuwenlange aartsvijand voor eens en altijd moet worden verslagen. De moslims, die met name in Bosnië en Herzegovina woonden, werden daarentegen gezien als Kroaten, vaak zelfs als de 'beste' die er waren, de bloem van de Kroatische natie. Zo konden de Ustashe de 'Kroaten' beschouwen als een meerderheid in de NDH (ongeveer tweederde van de bevolking).20 Deze dubbelzinnige houding was gericht op assimilatie van de moslims in de NDH. De verstandhouding tussen de Ustashe en de moslimbevolking verslechterde later in de oorlog. De moslims werden als groep echter nooit het doelwit van de vervolgingen van de Ustashe. De houding van de Ustashe tegenover de moslims werd waarschijnlijk in ieder geval gedeeltelijk ingegeven door pragmatisme. Als zij de moslims als Kroaten bestempelden, vormden ze immers een grotere meerderheid tegenover de Serviërs. Na de oprichting van de NDH wilden de Ustashe af van de groepen die er in hun ogen niet thuis hoorden en daardoor een gevaar vormden voor de jonge staat. Dit waren 18 19 20
Balić, 'When Croatia needed Serbs', 122. Dulić, Utopias of nation, 88. Gumz, 'Wehrmacht perceptions', 1026.
14
de orthodoxe Serviërs, de Joden en de Roma. Vrijwel onmiddellijk na de stichting van de NDH werden er discriminerende wetten doorgevoerd, die tegen de Serviërs waren gericht. Op 25 april, twee weken na de oprichting van de NDH, werd het Cyrillische schrift verboden, dat gebruikt werd door de Serviërs. Vijf dagen later kwam er een raciale definitie van burgers van de NDH. Zij waren de enigen die de volledige rechten en bescherming van de staat genoten. Ook kwam er deze dag een wet ter 'bescherming van Kroatisch bloed en eer'. Deze wetten waren vrijwel precies overgenomen van de Neurenberger rassenwetten van 1935 en lieten overduidelijk zien, dat de Ustashe zich lieten inspireren door Nazi-Duitsland. Dit bespaarde hen daarnaast waarschijnlijk tijd bij het opstellen en implementeren van deze wetten. De Serviërs werden ontslagen uit overheidsdienst en gedwongen een blauwe armband te dragen met de letter P erop (voor Pravoslav, wat orthodox betekent).21 Een echte definitie van wie er Servisch was werd echter nooit opgesteld. Het Ustashe-regime in Zagreb maakte een onderscheid tussen de Serviërs die in Kroatië waren geboren en degenen uit Servië zelf maar liet de definitie opzettelijk vaag omdat sommige hoge Ustashe, waaronder Pavelić zelf, Servische collega's en vrienden wilden beschermen.22 Deze onduidelijkheid liet ruimte voor de vervolging van bijvoorbeeld moslims die de Ustashe zagen als te Servisch georiënteerd; ze konden dan als 'Serviërs' worden bestempeld.23 Een raciale definitie van Serviërs ontbrak dus, maar toch omschreven de Ustashe hen soms in zeer racistische termen. Ze spraken bijvoorbeeld over het ontaarde Servische ras, dat niet in staat was tot productief werk en een dodelijk gevaar vormde voor het voortbestaan van de Kroatische natie. De propaganda van de Ustashe benadrukte daarnaast het conflict tussen de Kroatische cultuur en de cultuur van de Serviërs, 'het vuil van de Balkan', die door hun traditie van 'Byzantinisme' en orthodox christendom nooit met de Kroaten in een staat zouden kunnen samenleven.24 De Serviërs voelden zich door deze propaganda uiteraard bedreigd. De Servische bevolking van het stadje Nova Varos maakte zich eind mei 1941 zorgen over de Kroatische troepen, die zich schuldig maakten aan huiszoekingen en plunderingen. Ze dreigden zelfs met het doodschieten van vijftig Serviërs, als een 21 22 23 24
Paris, Genocide in satellite Croatia, 62. Balić, 'When Croatia needed Serbs', 123-124. Ibidem, 126. Dulić, 'Mass killing in the Independent State of Croatia', 262. De beschuldiging van 'Byzantinisme' verwees uiteraard naar het Grote Schisma, het uiteenvallen van de christelijke kerk in de Roomskatholieke kerk en de Orthodoxe kerk in Constantinopel in 1054. In de ogen van de katholieke Ustashe was dit een zeer relevante gebeurtenis, omdat de orthodoxe Serviërs door het Schisma behoorden tot een 'oosterse' cultuur, die niet in Kroatië thuis hoorde.
15
Kroaat of moslim iets zou overkomen. De Serviërs leefden in angst en schreven een brief aan de Duitse generaal in Servië, waarin ze hem verzochten het gebied weer onder bestuur van de Wehrmacht te plaatsen en de bevolking tegen de Kroaten te beschermen.25 Van massamoord is in de brief nog geen sprake, maar de schrijvers van de brief wilden het voor zijn en zagen Duitse militairen als degenen die verergering van de situatie konden verhinderen. De Ustashe zetten al snel een beleid in gang dat op de homogenisering van de NDH gericht was. Het doel was, in de woorden van Dulić, het laten samenvallen van de politieke en etnische grenzen op de kaart.26 Massamoord was niet het enige middel waarmee de staat kon worden 'gezuiverd' van Serviërs; zij konden ook naar Servië worden verjaagd gedeporteerd of worden bekeerd tot het katholicisme. Ik zal me in deze scriptie echter vooral op de massamoorden van de Ustashe richten, met name omdat deze het sterkst naar voren kwamen in het archiefmateriaal van de Wehrmacht. In zijn boek The dark side of democracy betoogt Michael Mann dat daders over het algemeen niet meteen tot moorddadige zuiveringen overgaan, maar eerst twee eerdere alternatieven uitproberen, die wel repressief kunnen zijn maar niet moorddadig. Pas als deze opties in de ogen van de daders niet werken, gaan zij over tot massamoord. Maar in het geval van de Ustashe lijkt deze theorie slechts gedeeltelijk op te gaan, zoals ook Dulić aangeeft: “[...] the idea of ethnic purification was – contrary to Mann's hypothesis – the initial aim of the Ustashe, and one cannot speak of a gradual radicalisation (unless, perhaps, one wishes to go back long before they were in power). The persecutions were set in motion almost immediately upon their arrival to power, and the first mass killings in Croatia proper occurred already in late April.”27 Over dit punt zijn alle auteurs die geschreven hebben over de vervolging van de Serviërs het eens: de moorden begonnen vrijwel onmiddellijk nadat de Ustashe aan de macht kwamen en het was dus al vroeg onderdeel van hun anti-Servische politiek. Al in april 1941 werden Serviërs opgepakt en geëxecuteerd. Redžić schrijft dat Ustashe ambtenaren op centraal niveau in geheime bijeenkomsten plannen maakten voor de uitroeiing van het Servische volk.28 Dit lijkt me enigszins overdreven, aangezien ook deportatie en bekering door de Ustashe als acceptabel werden gezien. Of er in het geval van de vervolging van de Serviërs sprake is geweest van genocide, is namelijk 25 26 27 28
Ba-Ma, RW 40-1, ‘Bittschrift der Einwohner von Nova Varos vom 31.5.1941’. Dulić, Utopias of nation, 81-82. Ibidem, 330. Redžić, Bosnia and Herzegovina, 74.
16
omstreden. Naast moord maakten immers ook verjaging en deportatie uit de NDH en bekering een belangrijk deel uit van het beleid. Joden en Roma kregen deze uitweg echter niet, in hun geval kan dus beter gesproken worden van genocide. Het beleid van de Ustashe ten aanzien van de Servische bevolking kan daarentegen beter worden gezien als moorddadige etnische zuivering. Maar Redžić komt hier even later dan ook op terug, als hij schrijft:“Whoever was not ready to become a Catholic or cross the River Drina in fact chose to die.”29 De Drina was de oude grens tussen Bosnië, nu deel van de NDH, en Servië. De Ustashe zagen de rivier bovendien als de grens tussen de beschaving van het oosten en die van het westen. Zij waren dus niet uit op de dood van elke Serviër ten westen van deze rivier, maar wel op de kroatisering van het grondgebied van hun staat. Massamoord was vanaf het begin een van de manieren om deze utopie te bereiken. In het begin vonden de moorden nog relatief sporadisch en op kleine schaal plaats, maar ze namen al snel in omvang en aantal toe. Edmond Paris gaat in zijn boek Genocide in satellite Croatia, dat in 1961 uitkwam, gedetailleerd in op de misdaden van de Ustashe. Het boek heeft zeker zijn gebreken; het is soms te veel een opsomming van moordpartijen zonder een overkoepelende context te bieden. Bovendien is Paris naar mijn mening te kritisch over de rol van de Kroatische katholieke kerk en het Vaticaan, die door Paris allebei worden gezien als collaborerend. Het is zeker waar dat sommige katholieke geestelijken aanwezig waren bij de moorden en sommigen deden zelfs actief mee30, maar Paris legde de nadruk hierop te sterk door zijn antikatholieke houding. In zijn veroordeling van individuele geestelijken heeft hij gedeeltelijk gelijk, maar het Vaticaan valt vooral een ineffectief en bevooroordeeld beleid te verwijten, dat niet zo kwaadaardig was als hij denkt.31 Het boek bevat echter nuttige feiten, die een goed beeld geven van de voortgang van de massamoorden. Reeds eind april werden Serviërs opgepakt in het district Bjelovar en levend begraven. De Ustashe hadden het tijdens deze eerste moorden vooral gemunt op bekende leden van de Servische elites, politici en orthodoxe geestelijken. Niet alleen waren zij onder de eerste dodelijke slachtoffers, ook moesten ze vaak onvoorstelbare martelingen en vernederingen doorstaan.32 Zij waren het 29 30 31 32
Redžić, Bosnia and Herzegovina, 74. Ibidem. M. Shelah, 'The catholic church in Croatia, the Vatican and the murder of the Croatian Jews', Holocaust and Genocide Studies 4, afl. 3 (1989), 336-337. Paris, Genocide in satellite Croatia, 59.
17
doelwit van hevige anti-Servische haat, maar waarschijnlijk hadden sommige daders van bescheiden afkomst plezier in het vernederen van slachtoffers uit de elites. De Servische elites werden bovendien gezien als de belangrijkste dragers van de Servische identiteit en moesten daarom het eerste uit de weg worden geruimd. Zij kregen dan ook niet de kans hun levens te redden door zich te bekeren tot het katholicisme.33 In deze zin waren de moorden in dit eerste stadium vaak, ondanks alle wreedheden, nog vrij selectief; het ging in de meeste gevallen om 'slechts' enkele tientallen slachtoffers. Al vanaf het begin waren de moorden op de Serviërs extreem gewelddadig, met martelingen, verminkingen en het gebruik van wapens als messen en hamers. Bij sommige massamoorden ging het volgens Paris om honderden slachtoffers tegelijk, hoewel het niet altijd duidelijk is hoe betrouwbaar deze aantallen zijn, aangezien zijn schatting van een totaalaantal van 700.000 doden ook veel te hoog is. Een interessant aspect is de aanvankelijke reactie van de slachtoffers op de discriminatie, toen ze nog niet wisten (of niet wilden weten) waar de vervolging door de Ustashe toe zou leiden. De Serviërs probeerden zich op de vlakte te houden en niet onbetrouwbaar te lijken in de ogen van de Ustashe, hopend dat de dreigende woorden bij intimidatie zouden blijven. Zij gaven bijvoorbeeld grotendeels gehoor aan de oproep hun wapens in te leveren. In dit opzicht verschilde hun reactie niet van die van andere toekomstige slachtoffers, ze lieten zich misleiden door hun toekomstige moordenaars (of misleidden zichzelf) tot het te laat was. Ze zagen niet dat de afloop fataal zou zijn, of wilden dit niet zien. Dulić gaat in op het verloop van deze fase in de Karst, een streek in Herzegovina, waar (op natuurlijke wijze ontstane) grotten of putten in het landschap werden gebruikt als graven voor de slachtoffers. Zij werden vaak doodgeschoten of geslagen voor ze hierin werden gegooid, soms met tientallen tegelijk. In een toespraak van een van de Ustashe leiders in dit gebied, Tongl, werd duidelijk dat hij zeer radicaal was. Openlijk betoogde hij bijvoorbeeld dat de Serviërs in de NDH allemaal moesten worden gedood, waaruit duidelijk wordt dat niet iedereen in de beweging op een lijn zat. De meest radicale Ustashe waren wel degelijk voorstanders van een totale vernietiging.34 In de regio onder het bevel van Tongl werden Servische dorpelingen gevangen gezet, waarna ze per vrachtwagen naar een van de gaten werden gebracht. Daar werden ze in kleine groepen gedood door vuurwapens, hamers, bijlen en 33 34
Dulić, Utopias of nation, 95. Ibidem, 127.
18
houwelen. Een van hen overleefde het door zich dood te houden.35 Bij deze executie kwamen ongeveer 140 mensen om het leven. Dergelijke executies vonden vanaf juni talloze malen plaats in deze regio. Hierbij werden soms overigens ook fouten gemaakt, bij een dergelijke executie ontkwamen ongeveer vijftig slachtoffers doordat de daders de controle over de executie tijdelijk verloren.36 In juni en juli 1941 waren vooral Servische mannen het slachtoffer van deze massamoorden, die uit werden gevoerd bij de genoemde gaten, bij massagraven, in gevangenissen en soms zelfs in huizen of op straat. Servische vrouwen en kinderen werden in deze periode nog niet in grote aantallen door de Ustashe gedood, hoewel dit niet lang meer zou duren. Eind juni werd er tijdelijk een halt toegeroepen aan de moordpartijen door de hoogste leiding van de NDH, onder druk van de Italianen en de Duitsers.37 De Ustashe probeerden de Serviërs die gevlucht waren ervan te overtuigen dat het veilig was om terug te keren naar huis. Het werd inderdaad even rustiger, maar dit was maar tijdelijk, de agenda van Pavelić was niet veranderd. Het is belangrijk te benadrukken dat dit niet betekende dat er helemaal geen slachtoffers meer vielen, de terreur kreeg op lokaal niveau een eigen dynamiek en sommige eenheden waren moeilijk in de hand te houden en gingen voor een belangrijk deel hun eigen gang.38 Deze 'wilde Ustashe' werden in augustus 1941 formeel ontbonden door Pavelić, maar ze bleven de gehele oorlog actief. De Kroatische regering lijkt bovendien alleen maar te hebben gewacht tot de ergste kritiek over was gewaaid en het goede moment was aangebroken om de moorden te hervatten. Vanaf de tweede helft van juli vonden er in de NDH massale arrestaties plaats van Joden en Serviërs, die voor een deel naar concentratiekampen werden gevoerd. Op 23 juli stuurde het hoofdkwartier van de Ustashe een order naar elke regio om te beginnen met de arrestatie en deportatie van Joden, Serviërs en communisten naar het Gospić concentratiekamp.39 In veel gevallen waren de omstandigheden in dergelijke kampen zo slecht, dat dit in feite gelijk stond aan een langzamer doodsvonnis. Op deze kampen zal ik hieronder gedetailleerder ingaan. Tegelijkertijd met deze deportaties naar de kampen werd er een tweede golf van massamoorden begonnen waarvan het zwaartepunt lag in juli en augustus 1941, waarbij ook Servische vrouwen en kinderen 35 36 37 38 39
Dulić, Utopias of nation, 129. Ibidem, 137-138. Ibidem, 146-149. Ibidem, 151. Redžić, Bosnia and Herzegovina, 73.
19
het slachtoffer werden. Deze tweede golf was dus veelomvattender. Ondertussen kreeg het ministerie van Binnenlandse Zaken van Artuković controle over verschillende politie- en veiligheidstroepen en werden er speciale 'gerechtshoven' ingesteld, die de terreur moesten ondersteunen en alleen doodstraffen uitspraken.40 In hoeverre deze rechtbanken werden gebruikt werd niet geheel duidelijk, aangezien de meeste slachtoffers vielen bij massa-executies die zonder enige vorm van juridisch proces werden uitgevoerd. Hoe het ook zij, tot juni 1941 waren de moorden vrij sporadisch en daardoor niet overal in de NDH even hevig, maar met name de uitbreiding van de autoriteit van het ministerie van Artuković leidde tot een centralisering van de vervolgingen.41 Het regime stuitte in slechts geringe mate op verzet door interne of externe actoren die zich verzetten tegen de vervolgingen. De Duitsers (die mogelijk waren afgeleid door het groeiende partizanenprobleem) of de katholieke kerk hadden het Kroatische regime sterk kunnen beinvloeden, maar sterke protesten tegen de vervolgingen van hun kant bleven uit. Het Kroatische regime was daardoor geneigd verder te gaan om hun doel te bereiken. Hierdoor kwamen de vervolgingen in een nieuw stadium, dat 'efficiënter' was en waarin een groter deel van de slachtoffergroep in aanmerking kwam voor vernietiging. Op een meer totale en systematische manier voerden de Ustashe de moorddadige component van hun oplossing voor het 'Servische vraagstuk' uit. Tijdens de tweede moordgolf zwaaide de radicale Viktor Gutić de scepter in de regio Vrbaska Banovina, midden in de NDH. Volgens Redžić wilde hij alle Serviërs ouder dan vijftien laten ombrengen en de kinderen in kloosters laten opvoeden tot 'goede katholieken'.42 De Serviërs vormden in deze regio een meerderheid, wat de Ustashe een doorn in het oog was. Tijdens een gesprek met twee orthodoxe geestelijken, die hem kwamen verzoeken om uitstel van deportatie, zei hij het volgende: “Het is zowel ons als jullie ongeluk dat jullie [de Serviërs] in het hart van Kroatië een meerderheid vormen [...] en als het hart ziek is, lijdt het hele organisme. Het is onze plicht om het hart te behandelen en te genezen.”43 Deze manier van denken lijkt erg op die van veel nazi's, die de Duitse natie zagen als een organisme dat geplaagd werd door de Joodse 'ziekte', die verwijderd moest worden. De moordenaar werd als het omgekeerde afgebeeld, een chirurg. Ook Dulić wijst in zijn artikel op deze 40 41 42 43
Paris, Genocide in satellite Croatia, 70-71. Ibidem, 88. Ibidem. Dulić, Utopias of Nation, 217.
20
opvallende overeenkomst, die aansluit op het concept van de 'tuinierders' of 'dokters' van de samenleving van Zygmunt Bauman.44 Volgens Dulić werd het geweld niet ingegeven door haat maar door de beredenering dat de staat door middel van een operatie van een ziekte moest worden genezen. Hij gaat echter te snel voorbij aan het anti-Servische racisme van de Ustashe. Er was weliswaar geen raciale definitie van Serviërs, maar dit betekent niet dat de Ustasche de Serviërs slechts als een culturele en religieuze groep zagen. Zij gebruikten regelmatig zeer racistische retoriek om de Serviërs te beschrijven. Het is niet voor niets dat bekering tot het katholicisme hen niet per definitie bescherming bood tegen de massamoorden. Gutić organiseerde de massamoorden in de regio Vrbaska Banovina. Na de eerste moorden op de Servische elites, waarbij ze soms voor een speciale 'rechtbank' werden gesleept, en de confiscatie of vernietiging van Servische bezittingen en kerken volgde de tweede moordgolf in augustus. Op grote schaal werden mannen, vrouwen en kinderen omgebracht. In Sanski Most werden bijvoorbeeld honderden doodgeschoten bij reeds gegraven massagraven.45 Ook bij deze golf werden ook weer slagwapens gebruikt zoals hamers, om de schedels van slachtoffers in te slaan. De massaliteit en wreedheid van deze tweede fase van de massamoorden leek soms bijna geen grenzen te kennen, als men de beschrijvingen leest in het boek van Dulić. De moorden vonden plaats in huizen, achtertuinen en op straat. Hele families werden uitgeroeid, inclusief baby's en bejaarden. Omdat mensen goed konden zien wat de Ustashe aan het doen waren, vluchtten veel van hen de bossen in. Ouders werden voor de ogen van hun kinderen vermoord en vice versa. De huizen en eigendommen van de slachtoffers werden door hun moordenaars geplunderd, waardoor er onenigheid ontstond over wie de rijksten mocht doden. Tijdens de moorden werd door de daders veel alcohol gedronken. In sommige regio's die al werden getroffen door de beginnende partizanenstrijd werden de moorden op Serviërs gerechtvaardigd als represailles. Zo werd er door de autoriteiten een maatregel afgekondigd, dat er voor iedere Kroaat die werd gedood door de rebellen honderd Serviërs zouden worden geëxecuteerd.46 Dergelijke maatregelen waren echter in ieder geval gedeeltelijk een militaire dekmantel voor het politieke streven naar een zuivere Kroatische staat. In naam van dit doel waren de ergste 44 45 46
Dulić, 'Mass killing in the Independent State of Croatia', 262. Dulić, Utopias of Nation, 222. Ibidem, 126 en 183.
21
wreedheden blijkbaar geoorloofd. Martelingen en verminkingen waren verre van ongewoon bij de massa-executies. Respect voor de lichamen kon natuurlijk van deze daders niet verwacht worden; velen werden verbrand of in rivieren gegooid.47 De vreselijk toegetakelde lichamen kwamen soms met de stroming mee naar Servië, waar ze werden gevonden met plakkaten eraan vast met 'Richting Servië' erop geschreven.48 Deze tweede moordgolf kan worden beschouwd als de uiteindelijke uitkomst van de moorddadige ideologie van de Ustashe, het laatste stadium waarin de daders geen onderscheid meer maakten tussen mannen, vrouwen en kinderen. Of dit vanaf het begin al de bedoeling was van de daders, is moeilijk te zeggen, hoewel ik neig naar een bevestigend antwoord op deze vraag. Als er hier echter een radicaliseringsproces aan het werk was, vergelijkbaar als die bij de nazi's met betrekking tot de moord op de Europese Joden, dan is dit wel erg snel gegaan. Slechts drie maanden na de machtsovername waren de Serviërs in de NDH geen van allen hun leven zeker. Lokale factoren bleven echter van invloed op dit proces. In een regio van Bosnië die naast Servië lag, was deportatie naar Servië bijvoorbeeld gemakkelijker uit te voeren, zelfs als er een gebrek was aan vervoer.49 Bovendien was het massaal executeren van Serviërs lastiger als zij lokaal in de meerderheid waren, hulp kregen van omstanders zoals de Kroaten of de moslims of hechte gemeenschappen vormden. De openheid waarmee de massamoorden op de Serviërs door de Ustashe werden begaan is opvallend, zeker tijdens de tweede moordgolf. De Ustashe deden wel enige moeite om hun slachtoffers te misleiden, door ze bijvoorbeeld de indruk te geven dat ze bekeerd gingen worden terwijl ze in werkelijkheid naar een executieplaats werden geleid50, maar veel minder dan de nazi's deden bij de Joden. In mei 1941 had de Franciscaanse broeder Simic een gesprek met de commandant van een Italiaanse divisie, waarbij hij openlijk te kennen gaf dat ze van plan waren zoveel mogelijk Serviërs te vermoorden in een korte tijd. Hij herhaalde het nog eens, toen de Italiaan dacht dat hij het niet goed verstaan had.51 De Ustashe deden niet veel moeite om hun ware intenties te verbergen. Misschien werd dit op lokaal niveau veroorzaakt door hun slechte discipline, maar vaak wilden ze ook dat de Serviërs dit wisten, zodat ze zich zouden bekeren of zouden vluchten. De meest radicale Ustashe waren echter 47 48 49 50 51
Paris, Genocide in satellite Croatia, 188. Ibidem, 129. Dulić, Utopias of Nation, 186. Paris, Genocide in satellite Croatia, 104-105. Ibidem, 109.
22
voorstanders van totale uitroeiing, zoals Herman Tongl in Herzegovina, waar hij een eigen afdeling Ustashe probeerde te organiseren. Tijdens een toespraak voor enkele lokale moslims in de zomer van 1941 zei hij dat de Ustashe niet tevreden zouden zijn tot de laatste Serviër op het grondgebied van de NDH gedood was met de laatste kogel.52 De Ustashe maakten ook gebruik van concentratiekampen bij de vervolging van de Serviërs. In deze kampen werden ook Joden, Roma, Kroaten en moslims vastgezet. De gevangenen van de laatste twee groepen behoorden met name tot de politieke tegenstanders van de Ustashe. De kampen waren georganiseerd naar Duits model.53 Het tegen elkaar uitspelen van verschillende groepen gevangenen speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol. In deze kampen zijn zeker tienduizenden mensen omgekomen door dwangarbeid, honger, ontberingen, ziektes, systematische mishandeling en executies.54 De kampen vielen zoals gezegd onder RAVSIGUR, wat op haar beurt weer onder het bewind van Artuković stond. Sommige kampen waren weinig meer dan een prikkeldraadomheining. Ze waren in ieder geval deels bedoeld voor de vernietiging van de etnische vijanden van de staat en in meerdere waren executies niet ongewoon. Toen de Italianen bijvoorbeeld het eiland Pag overnamen van de NDH, vonden ze in het kamp daar alleen nog maar lijken.55 De gevangenen waren gedood toen de Ustashe hoorden dat ze moesten vertrekken. Met name het kampcomplex Jasenovac is berucht. Het kamp was gedeeltelijk een vernietigingskamp, waar massaal gevangenen om het leven werden gebracht, hoewel niet op de schaal van een kamp als Sobibor. Actieve moord en opzettelijke verwaarlozing waren de middelen die hiervoor werden gebruikt. Met name kinderen en ouderen hadden weinig kans om te overleven.56 Joden en Roma waren bestemd voor de vernietiging en mochten het kamp dus ook niet overleven. Martelingen en verminkingen waren hier, net als in sommige andere kampen, niet ongewoon; in het kamp konden de Ustashe vrijwel alle wreedheden straffeloos begaan. Het kamp had een capaciteit van ongeveer drieduizend gevangenen, dus als er een nieuw transport arriveerde, moest er vaak plaats gemaakt worden. Dit werd gedaan door middel van
52 53 54 55 56
Dulić, Utopias of Nation, 127. Ibidem, 255. Ibidem, 243. Paris, Genocide in satellite Croatia, 129. Dulić, Utopias of Nation, 250.
23
executies.57 De laatste bezittingen van de doden, waaronder gouden tanden, werden in beslag genomen en ze werden begraven door een speciale groep gevangenen, die na een tijd zelf werden gedood, een organisatie van het moorden die doet denken aan de Sonderkommando's in de Duitse vernietigingskampen. Het kamp kostte uiteindelijk aan ongeveer 100.000 mensen het leven.58
Het Ustashegeweld in Wehrmachtdocumenten In zijn artikel Wehrmacht perceptions of mass violence in Croatia, 1941-1942 betoogt Jonathan Gumz dat de Wehrmacht een fundamenteel onderscheid maakte tussen haar eigen geweld in het kader van de partizanenoorlog en het geweld van de Ustashe tegen de Servische bevolking in de NDH. Het geweld van de Ustashe had volgens hen, in tegenstelling tot het geweld van de Wehrmacht, geen militair nut; het was immers gericht op de etnische zuivering van de NDH, die moest worden omgevormd tot een Kroatische, katholieke natiestaat.59 Het Duitse leger maakte daarentegen geen onderscheid tussen de verschillende etnische groepen (met name Serviërs, Kroaten en moslims) tijdens de operaties tegen de partizanen, zij konden allen het slachtoffer worden van represailles. Het eigen geweld werd daarentegen in klinische, technocratische termen omschreven; maar daarover meer in het hoofdstuk over de partizanenoorlog. De Wehrmacht was het niet eens met de anti-Servische politiek van de Ustashe en gebruikte dan ook moreel beladen termen om het geweld van de Kroatische bondgenoot te omschrijven. De Ustashe waren fanatiek en maakten zich schuldig aan 'terreur', 'slachtingen' en 'plunderingen'. Sommige Duitsers, zoals generaal Edmund Glaise von Horstenau, de vertegenwoordiger van de Wehrmacht in de NDH, realiseerden zich dat het geweld van de Ustashe was gericht op de eliminatie van de Servische bevolking en stonden hier zeer kritisch tegenover. De Serviërs maakten immers bijna eenderde van de bevolking uit en deze Duitsers vonden dat de Ustashe moesten accepteren dat ze het bestuur van een staat hadden gekregen, waarin verschillende nationaliteiten met elkaar samen leefden.60 Het Duitse leger probeerde de orde en veiligheid in het land te herstellen, 57 58 59 60
Dulić, Utopias of Nation, 258 Ibidem, 281 Gumz, 'Wehrmacht perceptions',1019. Ibidem, 1028.
24
maar het geweld van de Ustashe tegen de Serviërs ondermijnde dit en droeg bij aan de groei van de partizanenbewegingen.61 Volgens de Duitsers werkte hun eigen geweld dus pacificerend, terwijl het geweld van de Ustashe excessief, primitief en wreed was. Het geweld van de Ustashe werd door hen beschreven in dierlijke of criminele metaforen, waardoor benadrukt werd dat haat en wreedheid en niet militaire noodzaak de daders motiveerden.62 De slachtoffers werden door het gebruik van deze termen impliciet als onschuldigen aangeduid.63 Het geweld kenmerkte zich volgens de Duitsers door een hoge mate van willekeur en paste zo in het beeld dat ze hadden van de NDH als een staat in chaos, een situatie waaraan de Ustashe volgens hen mede schuldig aan waren. Hun terreur en slachtingen dreven mensen immers in de handen van de partizanen.64 Gumz gebruikte voor zijn artikel Duitse archieven die aan het einde van de Tweede Wereldoorlog door de geallieerden buit waren gemaakt en waarvan nu kopieën liggen in Washington. Tijdens het archiefonderzoek voor deze scriptie kwamen er vele stukken langs waarin de Wehrmacht de massamoorden van de Ustashe op deze negatieve manier beschrijft. De Wehrmacht gebruikte zeer beladen termen als het ging om de vervolging van de Serviërs. De berichten van Arthur Haeffner zijn in dit verband van groot belang. Haeffner was een Volksduitser die werkzaam was bij de Abwehr, de inlichtingendienst van de Wehrmacht.65 Hij woonde naar eigen zeggen al 32 jaar in Kroatië66 en moet dus zeer vertrouwd zijn geweest met het land. Hij lijkt dan ook goed geinformeerd te zijn geweest, hoewel zijn berichten sterk zijn gekleurd door zijn nazistische overtuigingen. Op 14 juni 1941, ongeveer twee maanden na de oprichting van de NDH, stuurde hij een bericht aan generaal Glaise von Horstenau over de problemen van de nieuwe Kroatische staat. Net als in zijn latere berichten veroordeelde hij de vervolging van de Serviërs scherp. Volgens hem stelden zowel lage als hoge Ustashe zich op het standpunt dat de Serviërs in de NDH vogelvrij waren en dachten ze niet na over de gevolgen van hun gedrag: “Wie unzählige Berichte aus allen Teilen des Landes verkünden, haben die Ustascha eine moralische Schrankenlosigkeit bewiesen, die in wenigen Tagen, durch Raub, Plünderung und Totschlag alles in den Schatten stellte, was sich das serbische Regime im Verlauf von zwei Jahrzehnten in Kroatien 61 62 63 64 65 66
Gumz, ‘Wehrmacht perceptions’, 1024. Ibidem, 1031-1032. Ibidem, 1033. Ibidem, 1035. Dulić, Utopias of nation 146. Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner van 18 juli.
25
leistete.”67 De Serviërs werden ontslagen uit overheidsdienst en men legde hen beperkingen op, die volgens Haeffner er alleen toe dienden om hen tot wanhoopsdaden te drijven, die de Ustashe een voorwendsel konden bieden om hen uit de weg te ruimen. Het is niet helemaal duidelijk op wat voor beperkingen hij hier doelde, maar mogelijk gaat het om discriminerende maatregelen als uitgaansverboden en het weren uit openbare gelegenheden. Haeffner citeerde hierna een toespraak van de minister Milovan Žanić van het ministerie van Wetgeving van 2 mei 1941 voor de bevolking van Velika Gorica, waarin hij betoogde dat Kroatië moest worden omgevormd tot een Kroatische natiestaat, waarin geen plaats was voor Serviërs. Met name de gebeurtenissen van de laatste twintig jaar, met andere woorden de Joegoslavische periode, hadden volgens hem Žanić bewezen dat er op dit punt geen compromis mogelijk was: “Dies muss das Land der Kroaten und niemandes anderen sein und gibt es die Methode nicht, die wir als Ustascha nicht anwenden werden, um dieses Land tatsächlich kroatisch zu machen und von den Serben zu reinigen, die uns Jahrhunderte bedrohen und die uns bei nächster Gelegenheit wieder bedrohen werden.”68 Haeffner pleitte daarentegen voor een meer constructieve oplossing van het 'Servische probleem', zoals de kroatisering van de Servische orthodoxe kerk in de NDH, een uitwisseling van bevolkingen in de grensgebieden een een einde aan gedwongen bekeringen tot het katholicisme. Hij gaf in dit schrijven impliciet de schuld van deze radicale gedachten aan de Joodse invloeden binnen de Ustashe-beweging. Hij schreef namelijk dat Žanić getrouwd was met een Joodse vrouw, Alma Stoeger. Dit denken, waarin Joodse en communistische invloeden volgens de nazistische traditie vereenzelfigd werden, zou ook in zijn latere berichten terugkomen, zoals die van 23 juni 1941. Onder de Ustashe bevond zich volgens Haeffner een groot deel van de Kroatische communisten, wat ook te zien was aan de manier waarop ze de Serviërs vervolgden. Volgens Haeffner waren namelijk alleen Joods-bolsjewistische elementen in staat tot de “dierlijke wreedheden” die door kolonnes Ustashe werden begaan tegen de Servische bevolking in de omgeving van Bihać, een plaats in het noordwesten van Bosnië-Herzegovina. Geholpen door vrijgelaten criminelen terroriseerden zij de bevolking. De Serviërs werden afgeperst en wie weigerde geld of levensmiddelen af te geven, werd 67 68
Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner van 14 juni 1941. Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner van 14 juni 1941. De onderstreping is van Haeffners hand.
26
mishandeld en als Chetnik bestempeld. Deze mensen werden met een vrachtwagen naar een kloof gebracht, verder mishandeld, doodgeschoten en in de kloof gegooid. Er zouden daar reeds meer dan tweehonderd lichamen liggen en de hele omgeving zou daar naar ruiken. Ondanks een aangekondigd onderzoek gingen de massamoorden door. Het bericht illustreert de mate waarin het taalgebruik van Haeffner van nazisme is doortrokken: “In der Art, wie man gegen die Serben als politische Gegner vorgeht, sind unschwer die berüchtigen Methoden der GPU zu erkennen, denn Grausamkeit widerspricht dem Wesen des kroatischen Volkscharakters und sind Atrizitäten, wie sie die Ustascha hier zuschuldenkommenlassen, nur charakteristische Merkmale jenes Untermenschentums, das sich in aller Welt in
den
Reihen
Verbrechertums
des
internationalen,
zusammengerottet
hat.
jüdisch-bolschewistischen Auch
dies
müsste
den
verantwortlichen Männern im Reich Veranlassung geben hier schleunigst einzuschreiten, denn dies ist ein Gebot der Stunde, in der das deutsche Volk in Waffen angetreten ist die Menschheit von der bolschewistischen Pest zu befreien.”69 De termen die Haeffner gebruikte om de vervolgingen te omschrijven werden in latere berichten nog radicaler. Op 18 juli 1941 schreef hij bijvoorbeeld over de 'barbaarse manier' waarop Serviërs werden verdreven uit Kroatië, waardoor generaties lang haat zou blijven bestaan tussen de Kroaten en de Serviërs, hoewel hij besefte dat het merendeel van de Kroaten afkeurend stond tegenover deze gebeurtenissen.70 Haeffner wees er in zijn berichten herhaaldelijk op dat de anti-Servische politiek van de Ustashe onhoudbaar was, omdat de Serviërs een grote minderheid vormden van ongeveer dertig procent. Zij konden daardoor onmogelijk allemaal worden gedood, verdreven of bekeerd. Desondanks gingen de moorden in de zomer van 1941 door, tot grote ergernis van Haeffner. Ondanks dat er door de Kroatische regering een proclamatie werd uitgevaardigd waarin iedere Servische opstandeling die de wapens neerlegde zekerheid van leven en bezit werd gegarandeerd, werden degenen die hieraan
69 70
Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner van 23 juni 1941. Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner van 18 juli 1941.
27
gehoor gaven door de Ustashe “afgeslacht”.71 Eind augustus stuurde hij twee berichten naar generaal Glaise von Horstenau, waarin hij pleitte voor Duitse interventie. De Wehrmacht zou het hele land moeten bezetten en een militair bestuur instellen. Hij betoogde dat de gevolgen van de politiek van de Ustashe rampzalig waren. Men zei dat al 200.000 Serviërs slachtoffer waren geworden van de “dierlijke instincten” die door de leiders van de Ustashe waren ontketend. In dit taalgebruik zien we de dierlijke metaforen, die ook al door Gumz werden gesignaleerd. In steden in Bosnië en Herzegovina waren de Servische mannen door de Ustashe vermoord. In de Bosnische Krajina zette de Ustashe-leider Viktor Gutić de bevolking aan tot roof en moord op de Serviërs en degenen die niet konden ontkomen werden “meedogenloos afgeslacht”.72 Ook vrouwen en kinderen werden daarbij niet gespaard en de ontvolkte en uitgebrande dorpen waren de stille getuigen van de misdaden van Viktor en diens broer Blaž. Haeffner probeerde Viktor Gutić zwart te maken door te beweren dat hij homoseksueel was, niet in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien en, wat volgens een nazi waarschijnlijk het ergste was, dat hij Joden veel milder behandelde. Tegen betaling liet hij hen ontkomen naar de veilige Italiaanse zone. Het gevolg van de vervolgingen was dat Servische opstandelingen inmiddels soortgelijke misdaden begingen tegen Kroaten en moslims. Bovendien werd het communisme volgens Haeffner steeds populairder onder de Serviërs, aangezien de wreedheden uitstekend propagandamateriaal waren voor de verzetsbewegingen. Ook Duitse soldaten werden hierdoor in gevaar gebracht. Haeffner ziet hier dus al een verband met het groeiende partizanenprobleem, waarop ik hieronder verder zal ingaan. Hij wilde hiermee zeggen dat de vervolgingen niet alleen meer de interne aangelegenheid waren van de Kroatische staat, maar dat de Wehrmacht iets moest doen om deze politiek een halt toe te roepen, aangezien het de militaire situatie negatief beinvloedde. Haeffner was niet de enige die zich zeer kritisch uitliet over de vervolging van de Serviërs, ook in andere documenten van de Wehrmacht kwam deze kritiek vaak voor. Op 8 juli 1941 schreef de Duitse kapitein Hoppe aan de 704de Infanteriedivisie over de mishandeling, marteling en afpersing van Serviërs door de Ustashe. Hoppe schreef dat dit in de late avond in Zvorik was gebeurd, een plaats in Bosnië die tegen de Servische grens aan ligt. De daders waren jonge mannen van tussen de 18 en 22 jaar 71 72
Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner van 27 augustus 1941. Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner van 31 augustus 1941.
28
en zij mishandelden de zoon van een bankdirecteur zo erg, dat hij meerdere dagen in bed moest blijven. De bevolking zei dat er in een van de huizen een kamer was met een valluik naar de kelder, waar de Serviërs “beestachtig werden behandeld” waarna ze 's ochtends weer werden vrijgelaten. Anderen zeiden dat er in de Drina lichamen dreven van mensen die op de “gruwelijkste wijze” waren gedood.73 In dit gebied werden waarschijnlijk veel Serviërs verdreven in plaats van gedood, aangezien Servië al zo dichtbij lag, maar ook de vluchtelingen werden door de Ustashe slecht behandeld: “Eine
ähnliche
unmenschliche
Behandlungsweise
zeigten
die
Kroaten
den
ausgewiesenen Serben gegenüber, indem den Flüchtlingen noch auf kroat. Gebiet die Schuhe ausgezogen wurden.”74 Volgens een rapport van de 714de Infanteriedivisie van april 1942 was er tussen de Kroaten en de Serviërs zelfs sprake van een uitroeiingsstrijd (Ausrottungskämpfe) die elk besef van beschaving tartte. De Ustashe vermoordden zonder uitzondering mannen, vrouwen en kinderen en gooiden hun lijken in de Drina. Grote aantallen Servische vluchtelingen staken de Drina over naar Servië en dit stelde de divisie voor een moeilijk probleem: ze hadden duidelijke bevelen gekregen niemand toe te laten maar konden dit “onnoemelijk leed” ook niet negeren.75 Deze laatste opmerking kwam nogal vreemd over in een stuk van een leger dat geen moeite had met massale represailles tegen burgers, maar het is niet uitgesloten dat zij oprecht was. Deze vluchtelingen waren het slachtoffer geworden van een regime dat ook in de ogen van de Wehrmacht barbaarse en misdadige trekken had. De 718de Infanteriedivisie schreef eveneens ongeveer twee maanden later dat de Ustashe dachten dat ze het recht bezaten om de Serviërs uit te roeien (“alles Pravoslavische auszurotten”). In meerdere plaatsen maakten ze zich schuldig aan het “beestachtig vermoorden” van de Servische bevolking.76 Een compagnie Ustashe die zich hieraan schuldig had gemaakt, werd door Duitse gendarmes ontwapend en aan de Ustashe ter berechting uitgeleverd. Dat deze berechting plaats heeft gevonden lijkt zeer onwaarschijnlijk, maar over deze kwestie werd tijdens het archiefonderzoek verder geen berichtgeving gevonden. De twee divisies bleven zich gedurende de rest van 1942 op een negatieve manier uitlaten over de Ustashe. De 718de Infanteriedivisie schreef op 7 juli dat de 73 74 75 76
Ba-Ma, RH 26-104/8, bijlage 114, bericht van de Standortkommandantur Koviljaca van 8 juli 1941. Ibidem. Ba-Ma, RH 26-114/7, Tätigkeitsbericht für die Monat April 1942, zonder datum, 714de Infanteriedivisie. Ba-Ma, RH 26-118/21, situatiebericht voor de eerste helft van juni 1942, 20 juni 1942, 718de Infanteriedivisie.
29
militaire kwaliteiten van de Ustashe zeer te wensen over lieten. Het ontbrak hen aan training en discipline en de divisie merkte sarcastisch op dat ze zich slechts 'dapper' gedroegen als het aankwam op het aanvallen van zwakke vijandelijke formaties of onbewapende burgers.77 Op 31 augustus schreef de divisie dat de Servische dorpelingen die rond Rogatica woonden, een plaats in Oost-Bosnië, de bossen in werden gedreven door de plunderingen en moordpartijen van de beweging.78 De 714de Infanteriedivisie
schreef
in
september
dat
de
“Ustaschenterror
und
Massenabschlachtungen” in Syrmië, in het noorden van Kroatië, een bron waren van onrust en haat, die elke poging tot pacificatie ondermijnde en de partizanen in de kaart speelde.79 In de stad Mitrovica, die in ditzelfde gebied lag, werden in het tuchthuis volgens de divisie Servische gijzelaars door de Ustashe “op de meest onmenselijke wijze” gemarteld en vermoord.80 Ook in de hogere echelons van de Wehrmacht had men dit beeld van de vervolging van de Serviërs, dat natuurlijk ook voor een groot deel werd ingegeven door de rapporten van de eenheden als de 714de en 718de Infanteriedivisie, die in Kroatië actief waren. Generaal Glaise von Horstenau stond kritisch tegenover de pogingen van de Ustashe de NDH om te vormen tot een Kroatische natiestaat. Hij was een stafofficier geweest in het leger van Oostenrijk-Hongarije en had dus ervaring met multi-etnische staten. Hij was er vanaf het begin van het geweld tegen de Serviërs van overtuigd dat de Ustashe moesten accepteren dat de NDH een staat was waarin meerdere nationaliteiten leefden, een 'Völkerstaat'.81 Hij vond daarom dat ze moesten ophouden met hun anti-Servische politiek, die volgens hem tegen een groep die eenderde van de bevolking uitmaakte gedoemd was te mislukken.82 Op 9 augustus 1941 schreef hij het opperbevel van de Duitse strijdkrachten over de negatieve effecten van het geweld tegen de Servische bevolking, die uit angst voor de “bloedige razernij” van de Ustashe de bossen invluchtten. Deze 'opstandelingen' beschikten nauwelijks over vuurwapens, de meesten hadden geimproviseerde wapens als bijlen en zeisen. Ze waren bereid terug te keren naar hun woning en werk, maar stonden wantrouwend tegenover nieuwe beloftes, 77 78 79 80 81 82
Ba-Ma, RH 26-118/12, melding van 7 juli 1942, 718de Infanteriedivisie. Ba-Ma, RH 26-118/12, melding van 31 augustus 1942, 718de Infanteriedivisie. Ba-Ma, RH 26-114/12, ‘Tätigkeitsbericht für September 1942’, 714de Infanteriedivisie. Ba-Ma, RH 26-114/12, situatiebericht voor de periode 11-20 september 1942, 714de Infanteriedivisie, 20 september 1942. Gumz, 'Wehrmacht perceptions' 1027-1028. Ba-Ma, RH 31 III 10, bericht van Glaise von Horstenau, 10 juli 1941.
30
omdat ze de Kroatische regering niet in staat achtten om de lokale Ustashe in toom te houden. Door alle onrust die door de vervolgingen werd veroorzaakt, stond de gehele bevolking afwijzend tegenover de Ustashe, de jonge Kvaternik was door zijn sadistische gedrag volgens Glaise von Horstenau de meest gehate man van de NDH geworden.83 Twee maanden later stuurde de Duitse generaal een bericht aan zijn superieuren, waarin hij zich wederom kritisch uitliet over de manier waarop de Ustashe omgingen met het “Servische vraagstuk”. Het beleid van deze “radikalen Serbenfeinde” was volgens hem volkomen onhoudbaar en werd ook door de meerderheid van de Kroaten afgewezen.84 Generaal Glaise von Horstenau was goed op de hoogte van de misdaden van de Ustashe. Eind oktober 1942 stuurde het Duitse gezantschap in Zagreb, die daar de rol van een ambassade vervulden, hem een uitgebreid bericht met bijlagen, waarin zeer beeldend massamoorden van de Ustashe werden beschreven. De Ustashe dachten volgens de schrijver van dit bericht dat ze het recht bezaten, alle Serviërs uit te roeien.85 Het bericht ging terug tot massamoorden die de Ustashe begingen in de lente van 1941. In rivieren in de NDH zoals de Vrbas werden werden regelmatig lijken aangetroffen, die meestal verminkt waren of tekenen vertoonden van zware mishandeling. In een rivier in Noord-Bosnië vond men in mei 1941 bijvoorbeeld een vermoord Servisch gezin met twee kinderen dat aan elkaar was gebonden; een van de lijken had een plakkaat om de nek met 'goede reis naar Belgrado' erop geschreven. Op 28 mei 1941 hield Viktor Gutić een toespraak in Sanski Most, waarin hij volgens dit bericht het volgende over de Serviërs zei: “Ich habe drastische Anweisungen gegeben zu ihrer wirtschaftlichen Vernichtung und es folgen neue Anweisungen zu ihrer völligen Ausrottung. Werdet gegenüber keinem weich. Denkt immer daran, dass sie unsere Totengräber waren und vernichtet sie, wo immer ihr ihnen begenet und der Segen des Poglavnik sowie mein Segen seien euch gewiss”.86 Begin februari 1942 richtte een afdeling Ustashe van ongeveer honderd man een “Blutbad” aan onder honderden Servische inwoners van drie dorpen. Het bericht benadrukte met sterk taalgebruik dat de Ustashe drastisch en sadistisch te werk gingen. Door een “betrouwbare ooggetuige” waren de Duitsers ook op de hoogte van het 83 84 85 86
Ba-Ma, RH 31 III 10, bericht van Glaise von Horstenau, 9 augustus 1941. Ba-Ma, RH 31 III 1, bericht van Glaise von Horstenau, 13 september 1941. Ba-Ma, RH 31 III 7, Bijlage 1 bij het bericht van het Duitse gezantschap aan Glaise von Horstenau, 26 oktober 1942. Ba-Ma, RH 31 III 7, Bijlage 2 bij het bericht van het gezantschap aan Glaise von Horstenau, 26 oktober 1942.
31
gedrag van de Ustashe in een van de concentratiekampen van de Ustashe in NoordKroatië.87 De kampcommandant was Klajic, een voormalige katholieke pastoor. Op 27 augustus 1941 werden 378 Bosnische Serviërs het kamp binnen gebracht; ze waren tijdens hun transport zwaar mishandeld en bedekt met bloed. De Servische gevangenen werden meerdere keren per dag door de Ustashe geslagen met geweerkolven. Van hogerop kwam een bevel dat er elke dag twintig gevangenen moesten worden omgebracht. Vanaf toen werden elke dag twintig gevangenen naar de binnenplaats gevoerd: “Dort wurden 10 sofort erschlagen. Die übrigen mussten Gräben ausheben, die leichen in die Gräben werfen und sich selbst hinstellen, worauf sie erschossen wurden. Anlässlich einer der üblichen Misshandlungen versuchte einer der Gefangenen seinem Peiniger das Gewehr zu entreissen. Als dem Lagerführer Klajic dieser Vorfall gemeldet wurde, gab er den Befehl, durch MG-Feuer [vuur van een mitrailleur] mit Dum-Dum-Geschossen alle Insassen des Lagers umzubringen. Eine Stunde lang wurden die Baracken des Lagers von den Eingängen aus unter MG-Feuer genommen. Der Anblick der Baracken nach dieser Schiesserei ist nicht zu beschreiben. Die Wände der Unterkünfte waren mit Fleischfetzen, Gehirn und Blut bespritzt, der Boden mit unkenntlichen Körperteilen überdeckt. Die Unterkunfte blieben 2 Tage bis zum Eintreffen eines neuen Transportes Gefangener, die die Baracken reinigen mussten, in diesem Zustand.”88 In de werkplaats werden gevangenen gemarteld om een bekentenis af te dwingen, waarvoor onder andere de bankschroef werd gebruikt. Zelfs degenen die niet bekenden, werden meestal doodgeschoten zodat ze geen getuigenis kunnen afleggen over deze martelingen. Het werd uit het archiefstuk niet duidelijk om wat voor bekentenissen het hier ging, maar mogelijk probeerden de Ustashe de gevangenen te laten bekennen dat ze lid van de communistische partizanen waren. De ooggetuige wist dat op deze manier in de laatste twee weken circa 50 personen ’s nachts gedood werden. Op de binnenplaats zag hij 's morgens de plekken met net aangestampte aarde, waar de 87 88
Ba-Ma, RH 31 III 7, bijlage 2a bij het bericht van het gezantschap aan Glaise von Horstenau, 26 oktober 1942. Ibidem.
32
doodgeschoten gevangenen begraven waren. De bijlage van het bericht van het Duitse gezantschap in Zagreb aan Glaise von Horstenau, over een “grote slachting” die een bataljon Ustashe aanrichtte in de dorpen Drakulići, Motika en Sargovac op 6 februari 1942, bevatte eveneens gruwelijke details. De gehele Servische bevolking werd op deze dag door de Ustashe “geschlachtet”, zonder te letten op leeftijd of geslacht. Zelfs de kleinste kinderen werden met bajonetten doodgestoken.89 De dag voor deze “Massakrierung” hadden de Ustashe een bespreking gehouden in een naburig klooster, waarbij onder andere Viktor Gutić, dr. Stilinović (voorzitter van de militaire rechtbank) en meerdere geestelijken aanwezig waren. Onder de laatsten bevond zich Filipovic, een fanatieke Ustashe die ook bij de 'actie' van de volgende dag aanwezig was. Kukujevac, een grotendeels Servisch dorp in Noord-Kroatië, onderging op 11 oktober een vergelijkbaar lot. De Serviërs werden in een kamp opgesloten of vermoord en hun huizen werden geplunderd of verwoest en vertoonden kogelgaten, “was sofort den Eindruck vermittelt, dass die Ustascha hier mit brutaler Gewalt vorgegangen ist.”90 De dronken burgermeester schatte het aantal doden op ongeveer veertig mannen, vrouwen en kinderen, maar een betrouwbare ooggetuige dacht dat deze schatting veel te laag was. Dit lijkt erg waarschijnlijk, aangezien het massagraf dat de Duitsers vlakbij de kerk vonden ongeveer 120 vierkante meter groot was. De Duitse luitenant-kolonel die het bevel had liet twee lijken blootleggen. Een van de lijken had een hoofdwond, die duidelijk door een zware klap was toegebracht. Een bericht aan de staf van de 'Kampfgruppe Bader', die in Oost-Bosnië actief was, gaf een idee van hoe sommige Duitsers dachten over deze regio, hoewel het niet duidelijk was wie de afzender was. Volgens de schrijver waren de verwarrende verhoudingen in het gebied alleen te begrijpen met kennis van de gebeurtenissen van de afgelopen twintig jaar. Het gebied werd vooral door Serviërs en moslims bewoond; Kroaten vormden er maar een klein deel van de bevolking. Het was volgens de schrijver al jaren het toneel van “bestialischer Racheakte und gegenseitiger Ausrottungsversuche”.91 De Serviërs hadden zich volgens hem in het interbellum misdragen tegenover de moslims, waarna de laatsten zich wroken toen de Ustashe aan de macht kwamen. Dit beeld is sterk gekleurd; de Serviërs hadden immers tijdens het 89 90 91
Ba-Ma, RH 31 III 7, bijlage 2b bij het bericht van het gezantschap aan Glaise von Horstenau, 26 oktober 1942. Ba-Ma, RH 31 III 7, bijlage 2d bij het bericht van het gezantschap aan Glaise von Horstenau, 26 oktober 1942. Ba-Ma, RW 40-46, afsluitend bericht betreffende “Säuberung des Raumes um Rogatica”, 4 mei 1942.
33
interbellum nooit geprobeerd bevolkingsgroepen uit te moorden, terwijl de Ustashe vrijwel onmiddellijk na hun machtsovername hiermee begonnen. Volgens de schrijver van dit bericht was Oost-Bosnië echter een gebied van etnische haat, waarin verschillende groepen probeerden elkaar uit te roeien. De Kroatische regering probeerde volgens hem de scheve etnische verhouding recht te zetten door de “radikale Ausrottung der Serben” en keurde elke anti-Servische actie goed. Net als Glaise von Horstenau pleitte deze schrijver voor een meer constructieve oplossing van het 'Servische vraagstuk'. De Kroatische regering moest vrijheid van religie garanderen, de rechtszekerheid herstellen door de inzet van een eerlijke gendarmerie en aanvallen van de Ustashe verhinderen. Deze moesten desnoods bestraft worden om een voorbeeld te stellen.92 De Wehrmacht gebruikte in haar beschrijvingen van het geweld van de Ustashe tegen de Serviërs termen die ze nooit zou gebruiken voor haar eigen geweld, zoals “bestialisch”, “Grausamkeiten”, “abschlachten” en “ausrotten”. Ze leverden bovendien vele, soms gruwelijke details over de moorden, nog iets dat ze in stukken over hun eigen represailles nooit zouden doen. Het geweld werd met dergelijke termen en details vrijwel unaniem door hen veroordeeld in de stukken die ik heb gevonden. De Wehrmacht zag daarnaast in dat de Serviërvervolging nadelige gevolgen had voor hun reputatie onder de bevolking, die met name onder de Kroaten aanvankelijk erg goed was. Generaal Glaise von Horstenau kreeg reeds in de zomer van 1941 berichten dat het aanzien van de Wehrmacht geschaad werd door het gedrag van de Ustashe. De meeste Kroaten zouden hopen op een Duitse interventie; de Duitse generaal sloot niet uit dat dit ooit nodig zou zijn maar achtte dat op dit moment onverstandig. Kroatië was, in ieder geval in naam, een onafhankelijke staat en de Wehrmacht was er niet sterk genoeg om in haar eentje de orde en veiligheid te kunnen garanderen.93 Systematische pogingen van de Wehrmacht om de vervolging van de Serviërs te stoppen bleven uit. Hierdoor werd de aanwezigheid van Duitse troepen volgens Haeffner door de bevolking niet meer gezien als een garantie voor orde en veiligheid.94 Zelfs Kroaten voelden zich door de vervolgingen niet meer veilig. De Ustashe schijnen zelfs geprobeerd te hebben de Duitsers te betrekken bij hun misdaden. Vier Kroatisch-Servische vrouwen kwamen in juli 1941 bij Glaise von Horstenau om na te 92 93 94
Ba-Ma, RW 40-46, afsluitend bericht betreffende “Säuberung des Raumes um Rogatica”, 4 mei 1942. Ba-Ma, RH 31 III 10, bericht van Glaise von Horstenau, 10 juli 1941. Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner, 18 juli 1941.
34
vragen waar hun mannen waren. De Ustashe hadden tegen hen gezegd dat alleen het Duitse leger daarover uitsluitsel kon geven.95 De 714de Infanteriedivisie schreef een jaar later dat Serviërs vijandig stonden tegenover de Wehrmacht doordat de Ustashe het deden voorkomen alsof de Duitsers achter de vervolgingen zaten. De Serviërs geloofden steeds minder dat de Wehrmacht in zou grijpen.96 In Servië liep het aanzien van de Wehrmacht ook schade op door de grote aantallen vluchtelingen, die konden vertellen wat de Ustashe hadden gedaan. De Wehrmachtbevelhebber voor ZuidoostEuropa schreef in de zomer van 1942 dat zich in Servië 450.000 vluchtelingen uit Kroatië bevonden, waaronder 84.000 weeskinderen.97 Zoals Gumz echter al laat zien, maakte zich Wehrmacht zich vooral zorgen dat de vervolging van de Ustashe Serviërs in de handen dreef van de Chetniks en de partizanen, de verzetsbewegingen die zij probeerden te onderdrukken. De Duitsers gaven in veel stukken de schuld voor de chaotische militaire situatie in de NDH aan de Ustashe.98 Door hun vervolging van de Serviërs werd de jonge Kroatische staat verlamd en waren grote delen in handen van de partizanen gevallen. De pogingen van het Duitse leger de partizanengebieden te pacificeren werden volgens deze redenatie in gevaar gebracht door de radicale anti-Servische overtuigingen en acties van de Ustashe. Door de stroom van vluchtelingen die hierdoor op gang werd gebracht, werden de partizanen steeds weer voorzien van nieuwe manschappen, waardoor ze weer actief werden in gebieden die door de Wehrmacht waren 'gezuiverd'.99 Dit denken kwam ik ook tijdens mijn archiefonderzoek tegen. Generaal Glaise von Horstenau schreef in de zomer van 1941 al over gewapende Servische vluchtelingen die hun woonplaatsen waren onvlucht voor de Ustashe, hoewel ze soms zo slecht bewapend waren dat de wapens voor weinig anders dan zelfverdediging konden worden gebruikt. Hij legde echter zeker een deel van de verantwoordelijkheid bij de “blutige Wüten” van de Ustashe.100 De binnenlandse politiek van de Ustashe stond in direct verband met de uitbreiding van de 'opstand' tegen de Asmogendheden (Duitsland, Italië en hun bondgenoten), ook in het naburige Servië, waar vluchtelingen, vaak in een ellendige 95 96 97 98 99 100
Ba-Ma, RH 20-12/454, bericht van Glaise von Horstenau, 19 juli 1941. Ba-Ma, RH 26-114/12, situatiebericht voor de periode 11-20 september 1942, 714de Infanteriedivisie, 20 september 1942. Ba-Ma, RW 40-32, melding van 29 augustus 1942. Gumz, 'Wehrmacht perceptions' 1034. Ibidem, 1035. Ba-Ma, RH 31 III 1, bericht van Glaise von Horstenau, 9 augustus 1941.
35
toestand, binnenstroomden uit de NDH.101 Dit veroorzaakte veel onrust onder de bevolking van Servië. De Duitsers waren echter ook bang dat veel van deze vluchtelingen, die geen onderdak konden vinden, zich aan zouden sluiten bij “kommunistische Banden”. De 704de Infanteriedivisie verzocht de Wehrmachtgeneraal die in Servië het bevel voerde de vluchtelingenstroom te stoppen door aan te dringen op maatregelen in de NDH of versterking van de grensposten.102 De repercussies waren dus ook buiten de NDH te voelen! Tijdens een bespreking in september 1942 met Wehrmachtgeneraal Löhr, die verantwoordelijk was voor Zuidoost-Europa, bracht Glaise von Horstenau dit probleem ter sprake. Het was volgens hem belangrijk dat het “Serbenproblem” op een andere manier werd opgelost. Hij wees erop dat de Ustashe onmogelijk eenderde van hun bevolking konden ombrengen en dat Servische burgers bovendien in de handen van de vijand gedreven werden.103 Generaal Glaise von Horstenau was niet de enige die ervan overtuigd was dat de Ustashe voor een belangrijk deel verantwoordelijk waren voor de verheviging van de partizanenoorlog. Haeffner schreef de Duitse generaal in augustus 1941 een brief waarin hij beweerde dat het communisme onder Servische boeren populairder werd, doordat de communisten de wreedheden van de Ustashe uitstekend konden uitbuiten in hun propaganda.104 Het is opvallend dat Haeffner in dit bericht niet meer schreef over de communistische invloeden binnen de Ustashe, maar de twee groepen nu gescheiden hield. De divisies klaagden eveneens regelmatig over de militaire gevolgen van het “gewaltsames und gewalttätiges Vorgehen” van de Ustashe.105 Het leidde volgens een van de berichten tot grote onzekerheid onder de burgers, die nooit zeker wisten of ze op een kwade dag zelf het slachtoffer zouden worden.106 De Duitsers ergerden zich aan het geweld van de Ustashe, dat de pogingen van de Wehrmacht gebieden te “bevrijden” van partizanen tenietdeed.107 Volgens de 714de Infanteriedivisie: “Der Ustaschenterror und die Massenabschlachtungen in Syrmien haben eine Welle der Unruhe und des Hasses hervorgerufen, der gegenüber alle Befriedungsversuche in Frage gestellt wurden.”108 Toen Vlasenica, een plaats in Oost-Bosnië, in de zomer van 1942 werd aangevallen door partizanen, gaven de Duitsers de schuld aan de Ustashe die zich er 101
Ba-Ma, RH 31 III 10, bericht van Glaise von Horstenau, 9 februari 1942. Ba-Ma, RH 26-104/9, bijlage 194, 704de Infanteriedivisie, 15 augustus 1941. 103 Ba-Ma, RH 31 III 12, bespreking met generaal Löhr in Sofia, 17 september 1942. 104 Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner, 27 augustus 1941. 105 Ba-Ma, RH 26-118/3, bericht van de 718de Infanteriedivisie, 9 augustus 1941. 106 Ba-Ma, RH 26-118/5, bijlage 111 bij het bovenstaande bericht van 9 augustus 1941. 107 Ba-Ma, RH 26-118/21, Lagebericht für die Zeit vom 1.-15. Juni 1942, 20 juni 1942. 108 Ba-Ma, RH 26-114/12, Tätigkeitsbericht voor september 1942, 714de Infanteriedivisie. 102
36
eerder schuldig hadden gemaakt aan plunderingen en “Greueltaten”.109 Volgens de Duitsers waren de aanvallers waarschijnlijk lokale boeren; twee dagen later meldde de divisie dat deze mensen doorgaans gewapende Chetniks waren, die zeiden dat ze zich tegen de Ustashe moesten verdedigen.110 De divisie wilde het liefst de middelen en de autoriteit om op te treden tegen de Ustashe als dat nodig was, zodat ze konden voorkomen dat er een nieuwe opstand werd veroorzaakt door het nogal eufemistisch aangeduide “ongedisciplineerde gedrag” van hun Kroatische bondgenoot.111 De Wehrmachteenheden die tegen de communisten en de Chetniks vochten waren zich er dus maar al te goed van bewust dat de wreedheden van de Ustashe uiteindelijk de tegenstanders in de kaart speelden; de misdaden vormden goed propagandamateriaal en zorgden voor een stroom van nieuwe 'rekruten' voor hun bewegingen. Het kan worden aangenomen dat dit inderdaad het geval is geweest, het is echter opvallend dat de Wehrmacht de schuld zo eenzijdig legde bij Ustashe en geen oog had voor hun eigen bijdrage. Haar eigen represailles zullen immers eveneens dit gevolg hebben gehad. De massamoorden van de Ustashe waren echter in de ogen van de Wehrmacht barbaars, willekeurig en contraproductief (het leidde tot een verheviging van de partizanenoorlog), in tegenstelling tot hun eigen executies, die - in ieder geval volgens hen - gericht waren tegen partizanen en hun helpers.112
De reactie van de Wehrmacht op de massamoorden Als machtigere bondgenoot die afkeurend stond tegenover de vervolgingen, heeft de Wehrmacht de kwestie herhaaldelijk met de Ustashe opgenomen. Generaal Glaise von Horstenau stak zijn kritiek tijdens besprekingen met hoge Ustashe niet onder stoelen of banken. Zijn afkeer van de vervolging van de Serviërs lijkt oprecht te zijn geweest; als voormalige soldaat van het Habsburgse rijk was hij ervan overtuigd dat de Ustashe moesten leren omgaan met het bestuur van een 'Völkerstaat'. Tijdens een bespreking over de militaire situatie in juli 1941 met Slavko Kvaternik, de Kroatische minister van defensie, zei hij onder vier ogen dat de Kroatische revolutie de meest harde en wrede 109
Ba-Ma, RH 26-118/12, melding van de 718de Infanteriedivisie, 16 juli 1942. Ba-Ma, RH 26-118/12, melding van de 718de Infanteriedivisie, 18 juli 1942. 111 Ba-Ma, RH 26-118/12, melding van de 718de Infanteriedivisie, 21 juli 1942. 112 Gumz, 'Wehrmacht perceptions', 1034-1035. 110
37
revolutie was die hij sinds 1918 had gezien. Hij gaf toe dat revolutionairen soms hard moesten zijn, maar men kon zich niet aan elk onrecht schuldig maken en “als een olifant in een porseleinkast om zich heen slaan”.113 Door de tactloze aanpak van het 'Servische probleem' voelden zelfs Kroaten zich niet meer veilig. Zuiveringen moesten volgens bepaalde principes worden doorgevoerd en niet dienen tot de “bevrediging van dierlijke instincten.”114 Kvaternik gaf hem in principe gelijk, maar zei dat Kroatië door het scherpe optreden gered was van een Servische revolutie. Glaise von Horstenau zei dat hij hoopte dat hij hierin gelijk had, maar geloofde hier niet in. De positie van de Ustashe was vrij kwetsbaar en ze waren in hoge mate afhankelijk waren van de steun van de Duitsers. Ze gingen dan ook niet direct in tegen de Duitse kritiek, maar reageerden juist ontkennend en probeerden tijd te winnen, terwijl de massamoorden echter wel gewoon doorgingen. Tijdens een bespreking in september 1941 met Glaise von Horstenau liet Kvaternik zich echter wel gaan in een tirade over het Servische probleem, waarbij hij een toon aansloeg die zo radicaal was dat de Duitse generaal opmerkte: “Lieber Slavko, ich bin froh, dass du überhaupt mich noch am Leben lässt.”115 Ante Pavelić deelde echter (in ieder geval in het openbaar) de mening van Glaise von Horstenau dat ongeveer tweederde van de Kroatische Serviërs gewonnen moest worden voor de Kroatische staat. Zij hadden lange tijd onder de heerschappij van de Habsburgers geleefd en onderscheidden zich daardoor van de Serviërs die zich met Servië verbonden voelden. Dulić wijst er echter al op dat Pavelić waarschijnlijk veel radicaler was dan hij tegenover de Duitsers deed voorkomen.116 De Kroatische leider ontweek de kritiek van de Duitse generaal, toen ze twee maanden later spraken over de situatie in het concentratiekamp Jasenovac. De kampcommandant, Francetic, had volgens hem slechts vier mensen laten executeren en van hen stond de schuld zonder enige twijfel vast. De gevangenen maakten het volgens Pavelić uitstekend: “Jasenovac ist ein Paradies! Ein Pfarrer ist dort eines natürlichen Todes gestorben, alle anderen erfreuen sich bester Gesundheit.”117 De volgende dag stuurde Arthur Haeffner de Duitse generaal echter een bericht over dit beruchte concentratiekamp. De Ustashe hadden er vertegenwoordigers van het 113
Ba-Ma, RH 20-12/454, bericht van Glaise von Horstenau, 19 juli 1941. Ibidem. 115 Ba-Ma, RH 31 III 10, bericht van Glaise von Horstenau, 23 september 1941. 116 Dulić, Utopias of nation, 291. 117 Ba-Ma, RH 31 III 9, “Ergebnis der Besprechung des General mit Poglavnik”, 17 november 1942. 114
38
Duitse gezantschap, de Wehrmacht en de pers rondgeleid. Hij schreef dat alleen de mensen van de Wehrmacht zich niet lieten misleiden door de Ustashe, die tijdelijk de levensomstandigheden hadden verbeterd in het deel van Jasenovac waarin de bezoekers werden rondgeleid. Dit deed mij sterk denken aan bezoeken van bijvoorbeeld het Rode Kruis in Duitse concentratiekampen zoals Theresienstadt, waarbij de Duitsers hetzelfde deden. Haeffner wilde voorkomen dat men zich liet misleiden door de Ustashe, hij wist dat de omstandigheden in dergelijke kampen in werkelijkheid verschrikkelijk waren: “Tatsächlich ist unter dem Begriff: Konzentrationslager Jasenovac ein Komplex von mehreren Lagern zu verstehen, die mehrere Kilometer von einander entfernt um Jasenovac gruppiert sind. Von dem Propaganda-Lager abgesehen, handelt es sich da um Lager übelster Sorte, die mit Dantes “Inferno” vergleichen werden. Eines derselben war ehemals eine Ziegelei, wo die Internierten über den Winter in den seitlich offenen Trockenschuppen untergebracht waren. Ein anderes Lager befindet sich mitten im Inudationsgebiet der Save und müssen die Internierten auch während der kalten Jahreszeit, solange keine Eisdecke vorhanden ist, zur Arbeitsstätte und zurück bis an die Brust im Wasser waten, während das Aufsichtspersonal Kähne benützt. Auch die restlichen 2-3 Lager sollen nicht besser sein.”118 Ook bij de massamoorden wilden de Ustashe de Duitsers niet voor het hoofd stoten. Zeker in 1942 probeerden zij de massamoorden zoveel mogelijk uit te voeren op plekken waar de Duitsers niet aanwezig waren. Ze probeerden bijvoorbeeld Serviërs te dwingen te vertrekken naar het platteland door hun woningen te confisceren.119 Hier waren meer afgelegen plekken en minder Duitsers en konden ze, zo hoopten ze, hun slachtoffers ongestoord executeren of gevangen zetten in kampen. Toen de Ustashe in februari 1942 naar Sekulinci kwamen, een plaats in Noord-Kroatië, vielen ze de weerloze burgerbevolking aan. De doden lagen op straat en toen de Duitsers vertrokken, werden ongeveer twaalf Serviërs in een school gedreven. De begeleider van de Duitse officier vroeg aan een Ustashe-officier wat er met hen zou gebeuren. De officier antwoordde dat deze mensen Chetniks waren en haalde lachend zijn hand over 118 119
Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner, 18 november 1942. Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner, 18 oktober 1942.
39
zijn keel, “was heisst, dass auch diese Leute abgeschlachtet werden”.120 Deze mensen waren waarschijnlijk echter onschuldig: “Aus einwandfreien Äusserungen von Sekulinci ist festzustellen, dass die Leute mit den Četniken nichts zu tun hatten, im Dorfe ihrer Arbeit nachgingen. Wir hatten den Eindruck, dass unsere Anwesenheit den Ustašas sehr unangenehm war und dass sie mit der Abschlachtung bis auf unser Weggehen warteten.”121 Als de Duitsers er toch bij waren en er iets van zeiden, zochten de Ustashe een excuus, om te voorkomen dat de Duitsers zouden ingrijpen. De 718de Infanteriedivisie schreef op 1 september 1942 dat de overvallen van de Ustashe op dorpen weer toenamen; het was moeilijk hen in de hand te houden door het gebrek aan discipline en goede leiders binnen de beweging. Als de Ustashe verschenen, vluchtten de mensen zo snel mogelijk de bossen in. Als de leiders van de Ustashe werden aangesproken op het gedrag van hun manschappen, antwoordden ze dat het hier “bandieten in Ustasheuniform” betrof, die niet tot de echte Ustashe behoorden.122 Deze uitleg moet de Duitsers nogal onwaarschijnlijk voor zijn gekomen, maar kon misschien niet geheel verworpen worden tot het tegendeel bewezen was. In de vorige paragraaf werd reeds het incident in juni 1942 genoemd, waarbij een compagnie Ustashe door de Duitse 718de Infanteriedivisie gevangen werd genomen en ter berechting aan de Ustashe overgedragen. Eerder die maand grepen de Duitsers ook al in, hoewel het niet duidelijk was door welke eenheid dit gebeurde. Twee compagnieën Ustashe werden wegens moord en verminking van enkele mannen en vrouwen door de Duitsers ontwapend en vastgenomen. De twee compagnieën, die tot het regiment van een zekere Francetić behoorden, hadden zich tevens schuldig gemaakt aan plundering en diefstal. Onder hun slachtoffers bevond zich een zwangere vrouw.123 De Duitsers schreven dat de rust in het gebied, die recentelijk door hen hersteld was, door deze misdaad weer in gevaar was gebracht. Na afsluiting van het onderzoek door de Feldgendarmerie (de Duitse militaire politie) zouden de compagniecommandanten en de schuldigen aan een Ustashe-rechtbank in Sarajevo worden overgedragen. In een bericht uit het archief van de Duitse generaal die verantwoordelijk was voor Zuidoost-Europa werd echter geadviseerd dat er ook een 120
Ba-Ma, RH 31 III 7, bijlage 2c bij het bericht van 26 oktober 1942. Ibidem. 122 Ba-Ma, RH 26-118/41,situatiebericht voor de periode 21-31 augustus 1942, 718de Infanteriedivisie, 1 september 1942. 123 Ba-Ma, RW 40-20, bericht van 9 juni 1942. 121
40
Duitse militaire rechter bij het proces aanwezig was. De Duitsers hadden er blijkbaar niet veel vertrouwen in dat het proces eerlijk zou verlopen als het aan de Kroaten werd overgelaten. Het OKW (Oberkommando der Wehrmacht, het opperbevel van de Duitse strijdkrachten) schreef echter dat Hitler zelf vond dat de Wehrmacht geen maatregelen mocht treffen, die tot de verantwoordelijkheid behoorden van de Kroatische regering. Het is dus niet waarschijnlijk dat er daadwerkelijk een Duitse rechter aan het proces heeft deelgenomen. Glaise von Horstenau schreef op 12 juni 1942 een bericht aan generaal Warlimont van het OKW, waarin hij er op aandrong dat er, in het belang van de veiligheidssituatie, meer toezicht moest komen op het gedrag van de Kroaten in Bosnië. Als de Duitsers dit niet zouden doen, zouden de Ustashe volgens hem weer wreedheden begaan tegen de duizenden “aufständischen Nationalisten” die terugkeerden uit de bossen en hoopten op de bescherming van de Wehrmacht.124 In de operatiegebieden waar tegen de partizanen werd gevochten hadden de Italianen en de Duitsers militaire rechtspraak tot hun beschikking om dit soort misdaden te kunnen bestraffen. De Italianen maakten hier volgens het bericht veelvuldig gebruik van; de Duitse generaal beargumenteerde dat zij dit ook zouden moeten doen. Kroatische eenheden onder hun bevel zouden nauwlettend in de gaten moeten worden gehouden. Het wantrouwen van de Duitsers tegenover de rechtspraak van de Ustashe bleek gerechtvaardigd. Een Ustashe-compagnie (mogelijk een van de compagnieën die hierboven werd genoemd) werd wegens misdaden tegen de orthodoxe bevolking in juni 1942 door de Duitsers gearresteerd en aan de Ustashe ter berechting overgedragen. Toen ze op 23 oktober nagingen wat er met de daders was gebeurd, bleek dat zij waren vrijgesproken of dat het proces was gestaakt. Het is dus niet vreemd dat de Wehrmacht minstens een maal heeft geprobeerd toezicht te houden op een dergelijk proces, want de Kroatische rechtbank wilde of durfde de schuldigen niet te veroordelen. Het arresteren en uitleveren van leden van de Ustashe-milities door de Wehrmacht lijkt echter vrij zeldzaam te zijn geweest, hier werden verder geen gevallen van gevonden tijdens het archiefonderzoek. Ze probeerde wel massamoorden te voorkomen door disciplinaire maatregelen op te leggen aan Ustashe-eenheden die onder hun bevel stonden tijdens operaties tegen partizanen. Tijdens deze operaties werden vaak gemengde gevechtsgroepen samengesteld, zoals ook Gumz al laat zien in
124
Ba-Ma, RH 31 III 12, bericht van 12 juni 1942.
41
zijn artikel. Kampfgruppe Westbosnien bestond bijvoorbeeld in mei 1942 slechts gedeeltelijk
uit
Duitse
troepen.
De
Wehrmacht
leverde
slechts
twee
infanterieregimenten, een kleine hoeveelheid artillerie en tanks en de commandant en staf, het Kroatische leger (Domobrani) leverde echter 15.000 man en de Ustashemilities droegen 2500 man bij.125 De Ustashe-milities opereerden regelmatig onder Duits bevel en de Wehrmacht trachtte hen dan ook onder controle te houden door middel van disciplinaire maatregelen. De Kroatische formaties konden namelijk, in ieder geval in theorie, veroordeeld worden door een Duitse militaire rechtbank als zij misdaden begingen tijdens deze offensieven tegen de partizanen, zoals de Wehrmachtbevelhebber in Servië ook al opmerkte in een bericht aan Glaise von Horstenau.126 Tijdens de operaties 'Trio' en 'Foca' tegen Tito's partizanen, in de lente van 1942, schreef de 718de Infanteriedivisie bijvoorbeeld dat misdaden van de Ustashe moesten worden tegengegaan: “Verübte und versuchte Greueltaten von Angehörigen der verbundeten Truppen sind mit den schärfsten Mitteln an Ort und Stelle zu ahnden. 718. J.D. ahndet auch die von Angehörigen der unterstellten kroat. Verbände verübten oder versuchten Greueltaten.”127 De moslims, Serviërs en Kroaten moesten normaal samen leven en wie het leven van een ander bedreigde, moest streng worden gestrafd.128 De Kroatische regering bleef verantwoordelijk voor het bestuur, maar de Wehrmacht probeerde wel een zekere rechtszekerheid te herstellen, wat uiteraard in hun eigen belang was. Als de bevolking veilig in een gebied kon blijven wonen, zouden ze niet overgaan naar de partizanen en zou het daar rustig blijven, zo redeneerden de Duitsers. Met name van de Ustashe moest gehoorzaamheid en discipline worden geëist.129 De Wehrmacht probeerde hen tijdens de operaties die onder hun bevel werden uitgevoerd om te vormen tot een meer gedisciplineerde gevechtseenheid die zich zou inhouden tegenover de Servische bevolking. De Serviërs bleven echter volgens de bevelvoerende generaal in Servië bang dat de Ustashe hen weer zou aanvallen als de Duitsers zich zouden terugtrekken. Hij adviseerde dan ook de Ustashe te weren uit gebieden die door Serviërs werden bewoond.130 Dit advies lijkt mij echter onuitvoerbaar te zijn geweest; de Duitsers hadden de Kroatische troepen te hard nodig 125
Gumz, 'Wehrmacht perceptions', 1021-1022. Ba-Ma, RW 40-30, bericht van Bader aan Glaise von Horstenau, 5 juni 1942. 127 Ba-Ma, RH 26-118/22, bijlage 743, 718de Infanteriedivisie, zonder datum. 128 Ba-Ma, RH 26-118/15, bericht van 18 februari 1942. 129 Ba-Ma, RW 40-26, bericht van 5 maart 1942. 130 Ba-Ma, RH 20-12/140, bericht van 25 januari 1942. 126
42
tegen de partizanen en bovendien leefden er door de gehele NDH heen Serviërs. Generaal Glaise von Horstenau was voorstander van verdere maatregelen tegen de Ustashe. Hij protesteerde bijvoorbeeld in een bericht aan generaal Bader, de Duitse generaal in Servië, tegen een represaille van de Wehrmacht tegen een dorp in de in de NDH die uitgevoerd werd in het kader van de partizanenoorlog en waarbij 257 Serviërs omkwamen. Hij was niet principieel tegen gerichte vergeldingsacties, maar volgens hem waren deze mensen voor het grootste deel onschuldig en werkte de actie in het voordeel van de Ustashe. De Duitsers leken door deze represaille immers de moorden van de Ustashe op de Serviërs te steunen en dit bood de vijand uitstekend propagandamateriaal.131 Het bericht heeft echter weinig effect gehad; de Wehrmacht ging door met represailles in de NDH, zoals ik in het volgende hoofdstuk zal laten zien. Enkele maanden later pleitte Glaise von Horstenau tegenover het OKW voor het uitoefenen van zware druk op de Kroatische regering ten einde de Serbenterror van de Ustashe te laten ophouden, die slechts de opstand steunde, en de partij, milities en regering te zuiveren van degenen die zich hieraan schuldig hadden gemaakt.132 De Wehrmacht was echter te afhankelijk van de Ustashe, waardoor haar pogingen om de vervolging van de Serviërs tegen te gaan al vanaf het begin halfslachtig waren. De Duitsers waren weliswaar de dominante partner in dit bondgenootschap, maar zij hadden de Ustashe ook nodig en de Kroaten waren zich hiervan ongetwijfeld bewust. Tot een krachtig, systematisch optreden van de Wehrmacht tegen de misdaden van de Ustashe is het dan ook nooit gekomen. Het bleef voornamelijk bij de disciplinaire maatregelen tegen Kroatische eenheden onder Duits bevel en het uitoefenen van druk. De Wehrmacht was in Joegoslavië te zwak om op eigenmachtig de partizanen te bestrijden en de Ustashe konden dan ook niet aan de kant worden gezet. Glaise von Horstenau wees hier al op in een bericht aan het Duitse opperbevel van juli 1941, drie maanden na de oprichting van de NDH. Hij sloot niet uit dat militair optreden tegen de Ustashe in de toekomst nodig zou zijn, maar het bleef voorlopig bij protesten. De Wehrmacht had op dat moment slechts zes ongemotoriseerde bataljons in de NDH, veel te weinig om in haar eentje de orde in het land te kunnen waarborgen. Ze moesten met de Ustashe samenwerken en de Duitse generaal raadde ingrijpen bij Ustashe-misdaden dan ook af, tenzij Duitse troepen zelf “moralisch oder physisch bedroht oder die öffentliche Sicherheit und Ordnung ware in 131 132
Ba-Ma, RH 31 III 3, bericht van Glaise von Horstenau, 8 juni 1942. Ba-Ma, RH 31 III 3, bericht van Glaise von Horstenau, 18 september 1942.
43
grossem Umfange gefährdet.”133 In deze situatie was een jaar later nog niet veel verandering gekomen. De Duitsers hadden toen weliswaar meer troepen in de NDH, maar het partizanenprobleem was ook groter geworden. In mei 1942 werd er een bespreking gehouden in Sarajevo, waarbij onder andere de generaals Glaise von Horstenau, Bader (bevelhebber van de militaire formatie Kampfgruppe Bader en generaal in Servië), Warlimont van het OKW en Foertsch (vertegenwoordiger van de bevelhebber van het Twaalfde Leger, die eveneens verantwoordelijk was voor de regio Zuidoost-Europa) aanwezig waren. Het verslag van deze bespreking laat zien hoe deze hoge Duitse officieren dachten over wat er gedaan moest worden aan de moorden van de Ustashe: “Gen. Bader: Kroaten wollten Serben ausrotten. Dan Einlenken, siehe Aufruf der Regierung. Trotzdem nog Ustaschengreuel. Wenn keine Besserung dann Befehl an deutsche Truppe auf Übertäter scharf zu schießen. Gen.Lt. Warlimont soll bei Marschall Kvaternik auf diese Tatsache hinweisen, da Friede gefährdet. Ustaschen aus Ostbosnien herauszunehmen wird von Kroaten scharf abgelehnt. Gen. Warlimont: Serben und Ustaschenfrage innerpolitische kroat. Angelegenheit. Gen. Glaise: Serbische Frage ist eine politische und eine militärische Frage, ebenso Ustaschenfrage. Gen. Bader: Frage Drinaabsperrung zur Beruhigung der Lage. Hier Einsatz von Ustaschen. Ruhe aber nur, wenn Zugestandnisse an Serben. Gen. Glaise: Festigung des kroat.Staates noch nicht fortgeschritten. Kann ohne fremde Hilfe Probleme nicht bewältigen. Trotz allem kann kroat. Staatsführung auf Ustaschen nicht verzichten. Gen. Förtsch: Auch wir sind auf Ustaschen angewiesen.”134 De Duitse officieren waren het niet geheel met elkaar eens, generaal Warlimont schijnt bijvoorbeeld minder geneigd te zijn dan Glaise von Horstenau iets te doen aan de massamoorden. Generaal Foertsch bracht tijdens de bespreking echter het belangrijkste punt naar voren: ook jaar na de oprichting van de NDH waren de Duitsers te zwak om 133 134
Ba-Ma, RH 31 III 10, bericht van Glaise von Horstenau, 10 juli 1941. Ba-Ma, RW 40-26, Protokoll der Besprechung am 6.5.42 9.00-11.15 im Sarajevo.
44
de Ustashe aan de kant te zetten en te vervangen door een Duits militair bestuur of een andere Kroatische regering. Zij hadden de Ustashe nodig doordat ze in Kroatië zo weinig troepen hadden, die vooral nodig waren aan het Oostfront. Dit was de belangrijkste reden dat de Ustashe tot het eind van de oorlog hun staat konden behouden, ondanks de aanhoudende vervolgingen en de zeer kritische houding die de Wehrmacht ten opzichte van hen had.
De partizanenoorlog als dekmantel Naast de relatief zwakke positie van hun Duitse bondgenoot was er nog een factor die in het voordeel van de Ustashe werkte bij hun vervolging van de Serviërs. De partizanenoorlog in de NDH, die steeds heviger werd, leek hen namelijk een dekmantel te bieden voor hun moorden. Ze konden het doen voorkomen alsof hun slachtoffers partizanen of Chetniks waren en zo legitimatie verlenen aan hun aanvallen op weerloze burgers. Het executeren van krijgsgevangenen is natuurlijk geenszins legitiem, maar in de ogen van de Wehrmacht was dit wel een geoorloofde maatregel in de NDH. Dit kwam niet alleen door het anti-Servische racisme, dat binnen de Wehrmacht sterk was135, maar ook omdat de twee verzetsbewegingen door de Wehrmacht niet werden gezien als officiële vijandelijke legers maar als opstandelingen en bandieten. In de ogen van de Wehrmacht werd de opstand vaak door het gedrag van de Ustashe veroorzaakt, maar dit weerhield de Ustashe er niet van deze situatie ten volle uit te buiten voor hun eigen ideaal van een zuivere Kroatische natiestaat. De Duitsers waren zich bewust van deze list van de Ustashe. Reeds in juni 1941 schreef Arthur Haeffner aan generaal Glaise von Horstenau dat de Ustashe in het noorden van Bosnië rondtrokken en daar ook “beestachtige wreedheden” beging tegen de vreedzame Servische bevolking, onder het voorwendsel dat ze het gebied wilden “zuiveren van Chetniks”.136 Zij werden hierbij volgens Haeffner geholpen door plaatselijke moslims van de Ustashe, veelal bekende criminelen. De Serviërs werden geterroriseerd en afgeperst; wie weigerde iets af te staan werd als Chetnik aan de Ustashe uitgeleverd en vermoord. Anderhalve maand later schreef hij weer een bericht aan de Duitse generaal, waarin hij benadrukte dat de 'opstand' in de Bosnische Krajina
135 136
Gumz, 'Wehrmacht perceptions', 1017-1018. Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner, 23 juni 1941.
45
door het gedrag van de Ustashe was veroorzaakt. Door hun dodelijke nachtelijke overvallen op Servische dorpen waren de Serviërs gedwongen de bossen in te vluchten en zich te verdedigen, vaak met de meest primitieve wapens zoals knuppels. Ze beschikten maar over weinig vuurwapens of explosieven. Zij waren geen Chetniks of communisten maar slechts opgejaagde mensen die “zur Verzweiflung getrieben, nun lieber mit einer Waffe in der Hand [...] sterben wollen, als sich Nacht für Nacht wie Vieh hinschlachten zu lassen, oder in den Wäldern vor Hunger zu verrecken.”137 De Ustashe reageerden echter fel op deze 'opstand'. In de plaats Krupa, gelegen in de Bosnische Krajina, waar ongeveer zestig procent van de bevolking Servisch was, werden alle Servische mannen boven de veertien die niet gevlucht waren vermoord, hetzelfde lot trof zelfs baby's. Een honderdtal Serviërs die eigenlijk gespaard zouden worden, werden later omgebracht. De Servische vrouwen en kinderen werden door de Ustashe in een concentratiekamp gedreven, waar ze volgens Haeffner zeker zouden sterven als er geen wonder gebeurde. Bevelen van Pavelić dat veiligheid van persoon en bezit moest worden gegarandeerd, bleven zonder effect. Haeffner schreef dat de opstand, die door de misdaden van de Ustashe werd geprovoceerd, de radicalen onder de leiding van deze beweging erg goed uitkwam, het maakte het immers mogelijk de Serviërs aan te wijzen als een opstandige bevolkingsgroep, die hard moest worden aangepakt: “Für die Extremisten in der Führung der Ustascha, die in Wort und Schrift, ja selbst in der offiziellen Tagespresse, unausgesetzt die restlose Vertilgung der zwei Millionen Serben in diesem Lande, also nahezu eines Drittels der Bevölkerung, fordern, bieten die provozierten Wiederstände der Serben in Bosnien, wie auch den übrigen Landesteilen, nur eine willkommene Gelegenheit diesen ebenso irrsinnigen, wie verbrecherischen Plan zu verwirklichen.”138 Al vanaf het begin wisten de meest radicale Serviërhaters dus de militaire situatie in hun voordeel te gebruiken. Het minste teken van partizanenactiviteit grepen zij aan om over te gaan tot 'zuivering' van een gebied. In het archief van Glaise von Horstenau vond ik bijvoorbeeld een in het Duits vertaald Kroatisch politiebericht van een zekere Nevečerel Viktor, een Kroatische politieofficier, aan diens superieuren in Zagreb en Banja Luka. Hij schreef dat de commandant van een bataljon in Prijedor (Noord-Bosnië) had laten weten dat er zich in een dorp vlakbij drieduizend Chetniks bevonden. Er werden maatregelen genomen om te voorkomen dat de Chetniks verder 137 138
Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner, 7 augustus 1941. Ibidem. De onderstreping is van Haeffners hand.
46
zouden komen en men ging op onderzoek uit. Daar aangekomen was van de Chetniks geen spoor, maar de Ustashe hadden er intussen ook van gehoord. Ze hadden gebruik gemaakt van de verwarde situatie en hadden in een nabijgelegen dorp een massamoord begaan:“Im Dorfe Suvaja gab es auf allen Seiten Leichen von Bauern, Frauen und Kindern auf den Wegen und an den Zäunen, erschossen auf Gewehren und Pistolen, der Zahl nach etwa 200 und war das Dorf von allen Seiten angezunden worden.”139 De verstandhouding tussen de Ustashe en het Kroatische leger verslechterde door deze misdaden. Een vriend uit de Kroatische generale staf vertelde Glaise von Horstenau vertrouwelijk over een incident in november 1941, waarbij een compagnie Ustashe bij Petrinja (ten zuidoosten van Zagreb) in een hinderlaag was gelopen en enkele verliezen had geleden, waarna ze door de Feldgendarmerie werden gered. De volgende dag kwamen er afdelingen Ustashe uit Zagreb en Kostajnica om het gebied te 'zuiveren'. Ze vermoordden ongeveer achthonderd mannen, vrouwen en kinderen, voerden het vee naar Zagreb en staken meerdere dorpen in de brand. Volgens de Ustashe waren de slachtoffers Chetniks, maar de Kroatische legerleiding, die het bevel had over het reguliere leger van Kroatië, was het hier niet mee eens.140 Zij waren meestal recentelijk tot het katholicisme bekeerd; waaruit weer blijkt dat bekering niet altijd veiligheid bood tegen dit soort aanvallen. Glaise von Horstenau merkte op dat in dit gebied al duizenden mensen begraven waren. Enige tijd later voerden de Ustashe in samenwerking met enige Duitse bataljons een aanval uit tegen de partizanen. In hun sector rapporteerden de Ustashe zeshonderd gedode vijanden, terwijl ze slechts een paar geweren hadden buitgemaakt en zelf maar een paar gewonden hadden.141 Er ging volgens de Duitse generaal begin 1942 geen week voorbij waarin de Ustashe geen “Säuberungsaktion” uitvoerden, waarbij complete Servische dorpsbevolkingen werden gedood. Zij gaven deze slachtoffers op als 'vijandelijke verliezen' terwijl er vrijwel geen wapens werden buitgemaakt, maar kwamen wel 'zegevierend' en zwaar beladen met buit terug.142 Onder alle etnische groepen nam de afkeer van de Ustashe toe wegens hun corruptie, willekeur en roofzucht. De Ustashe bleven de partizanenoorlog gedurende 1942 aanvoeren als excuus voor hun massamoorden. Door hun geweld creëerden ze een vicieuze cirkel. Hun 139
Ba-Ma, RH 31 III 13. Duitse vertaling van het bericht van Nevečerel Viktor, 1 juli 1941. Ba-Ma, RH 31 III 1, bericht van Glaise von Horstenau aan de Duitse gezanten, 3 december 1941. 141 Ba-Ma, RH 31 III 2, bericht van Glaise von Horstenau van 14 december 1941. 142 Ba-Ma, RH 31 III 3, situatiebericht over de tweede helft van februari 1942, 25 februari 1942. 140
47
aanvallen op de Serviërs zorgden ervoor dat nog meer van hen de dorpen uitvluchtten en zich gingen verzetten. Dit stelde de Ustashe in staat hen nog vaker te stigmatiseren als een opstandige bevolkingsgroep en, onder het mom van represailles tegen de partizanen, door te gaan met hun massamoorden. Ze lijken hierbij zelden direct te zijn tegengehouden door de Wehrmacht. Zij had de Ustashe te hard nodig en oefende daarom vooral druk uit op de Kroatische regering, zoals ik in de volgende paragraaf zal laten zien.
Een afname van de vervolgingen? Hoewel de vervolgingen van de Joden en Roma door zowel de Ustashe als de Duitsers niet ophielden tot deze groepen vrijwel geheel waren vernietigd (er bleven slechts enkele duizenden Joden over), kwam er al eerder een eind aan de meest extreme fase van de Serviërvervolging. Waarom gingen de Ustashe niet door tot hun natie-utopie werkelijkheid was? Er waren immers medio 1942 nog minstens een miljoen Serviërs over in de NDH, die zich niet hadden bekeerd. Het antwoord op deze vraag ligt bovenal bij een pragmatisch besluit om het moorden te verminderen. Dit besluit werd ingegeven door de verslechterende militaire situatie en de toenemende druk van Duitsland en Italië. De Ustashe kregen al snel te maken met een enorm partizanenprobleem. Een deel van de opstandelingen bestond uit Chetniks, Servische nationalisten die streefden naar een heroprichting van Joegoslavië. Een duidelijk geformuleerde ideologie hadden ze niet, maar ze wilden een groot en machtig Servië binnen dit nieuwe Joegoslavië en begingen misdaden tegen de Kroatische en (met name) de islamitische bevolking, deels als wraak voor de misdaden van deze groepen tegen de Serviërs. Een klein deel van de moslims had zich namelijk ingelaten met de Ustashe en was betrokken geraakt bij de moorden op de Serviërs. Misschien nog wel een belangrijker motief was dat de Chetniks geen Kroaten of moslims wilden in het naoorlogse Servië, dat geheel van de Serviërs zou moeten worden. Een ander deel van de opstandelingen bestond uit de communistische partizanen, geleid door Tito. Zij waren niet naar etniciteit ingedeeld (Tito zelf was een Kroatische Sloveen) en veroordeelden de etnische zuiveringen van de anderen. Ze hadden een nieuw, socialistisch Joegoslavië voor ogen, opgezet als een federale staat. In het begin werkten de communistische partizanen van Tito en de Chetniks samen, 48
maar al aan het einde van 1941 kwam hieraan een einde. Het kwam zelfs tot open oorlogvoering, doordat de toekomstvisies en idealen van de twee partijen niet te verenigen waren. In het begin stonden echter beide partijen vijandig tegenover de NDH en al snel verloren de Ustashe de controle over de meer afgelegen, bergachtige gebieden in Bosnië en Herzegovina.143 Voor een belangrijk deel had de snelle opkomst van de nationalistische Chetniks en communistische partizanen te maken met de vervolgingen van de Ustashe. Doordat ze over het algemeen weinig moeite deden hun slachtoffers te misleiden, konden veel van hen vluchten en zich bij deze verzetsbewegingen aansluiten. Door de negatieve effecten van de terreur, zoals de opkomst en wreedheden van de Chetniks, waartegen de NDH de moslims en Kroaten niet goed kon beschermen, verloren de Ustashe steun onder de bevolking. De eersten voelden zich bovendien gediscrimineerd en waren bang dat zij aan de beurt zijn als de Ustashe klaar waren met de Serviërs.144 Dit is vergelijkbaar met de sentimenten onder delen van de Poolse bevolking, die soms dezelfde houding hadden tegenover de jodenvervolging in hun land. Vanaf de herfst van 1941 werd de terugslag van de etnische zuiveringen zichtbaar. Slechts zes maanden na de oprichting van de NDH waren de eerste breuken tussen Kroaten en moslims te zien; de partizanenstrijd was begonnen, de staat raakte gedestabiliseerd en de Duitse en Italiaanse bondgenoten van de Ustashe begonnen zich te verzetten tegen de moorden vanwege de negatieve effecten op de militaire situatie. De meeste Duitsers stonden onveranderd kritisch tegenover een beleid dat volgens hen een onhaalbare utopie voor ogen had. Ze begrepen dat de vervolgde groep veel te groot was en dat de vervolgingen daardoor leidden tot grote onrust en onzekerheid in de NDH. Haeffner van de Duitse militaire inlichtingendienst pleitte bijvoorbeeld voor een milder beleid dat meer op assimilatie was gericht. Zijn kritiek op de Ustashe werd door andere Duitse autoriteiten gedeeld.145 Zelfs de Duitse gezant Siegfried Kasche, die bekend stond als een bewonderaar van Pavelić, schreef dat de Ustasche werd bezeten door een “blinde vernietigingsdrang”, waardoor de opbouw van de staat en het vertrouwen van de bevolking ernstig waren geschaad. Hij adviseerde Hitler zelf met de meer gematigde Ustashe samen te werken en te proberen de radicalen uit de beweging
143
Redžić, Bosnia and Herzegovina, 76. Ibidem, 78. 145 Dulić, Utopias of Nation, 146. 144
49
te verwijderen.146 Hierbij moet echter opgemerkt worden dat deze kritiek niet werd ingegeven door humanitaire gevoelens maar puur pragmatisch was. De Wehrmacht zag dat de terreur van de Ustashe de opstand in de NDH in de hand werkte en was zich ervan bewust dat dit ook de schaarse Duitse troepen in gevaar bracht. Ze werd door de groeiende partizanenoorlog gedwongen meer troepen in te zetten in Kroatië, wat ze eigenlijk helemaal niet wilde, omdat deze hard nodig waren aan andere fronten, met name tegen de Sovjetunie. Het liefst trok ze zich geheel terug uit Joegoslavië, maar dit kon niet omdat de partizanen belangrijke verbindingen bedreigden, die de Duitse oorlogseconomie onder andere voorzagen van aanzienlijke hoeveelheden steenkool en bauxiet. Italië breidde in september 1941 haar bezettingszone langs de Dalmatische kust uit naar het oosten, een zet die vooral werd ingegeven door machtspolitiek (de Italianen wilden meer invloed binnen de NDH) maar wel de levens van talloze Serviërs, Joden en Roma redde.147 De Ustashe konden met name de druk van de Duitsers niet negeren en reeds in augustus 1941 schreef Glaise von Horstenau aan de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa dat Pavelić een einde wilde maken aan de “Ustasche-Exzessen”, waarbij uiteraard werd geimpliceerd dat het hier niet ging om een beleid dat van hem uitging.148 Later die maand schreef de Duitse generaal dat enige misdaden van de Ustashe met de dood waren bestrafd.149 Aan de andere kant gaf hij een half jaar later aan dat de meeste moorden nog onbestrafd bleven.150 Volgens de generaal groeide echter het besef onder de hoge Ustashe dat het 'Servische vraagstuk' niet slechts met geweld kon worden opgelost maar een meer constructieve aanpak vereiste. De radicale jonge Kvaternik werd als onhoudbaar gezien en zelfs zijn vader werd kreeg zijn twijfels.151 Afgezien van de meest radicale Serviërhaters beseften de hoge Ustashe volgens de generaal dat de anti-Servische politiek had gefaald.152 Naast de druk van hun bondgenoten was er ook nog de verslechterende militaire situatie, waaraan de
146
Ba-Ma, RH 31 III 7, bericht van Kasche, 1 oktober 1942. Dulić, Utopias of nation, 168-172. 148 Ba-Ma, RH 20-12/203, bericht van Glaise von Horstenau, 10 augustus 1941. 149 Ba-Ma, RH 20-12/203, bericht van Glaise von Horstenau, 22 augustus 1941. 150 Ba-Ma, RH 31 III 3, situatiebericht over de tweede helft van februari, 25 februari 1942. 151 Ba-Ma, RH 31 III 10, bericht van Glaise von Horstenau, 2 september 1941. Dulić schrijft dat de oude Kvaternik vaak wordt gezien als een gematigde generaal, die de politieke ideeën van de Ustashe niet deelde en tegen de massamoorden op de Servische bevolking was. Glaise von Horstenau noemt hem in dit bericht echter een aanhanger van het meest radicale anti-Servische kamp. 152 Ba-Ma, RH 31 III 3, bericht van Glaise von Horstenau, 31 maart 1942. 147
50
vervolgingen bijdroegen. Een van de problemen was dat veel mannen van militaire leeftijd hun woonplaatsen ontvluchtten en bij het verzet gingen, terwijl degenen die niet konden vluchten en/of militair gezien minder bedreigend waren voor de NDH (vrouwen, kinderen en ouderen) het slachtoffer werden.153 Door deze externe factoren kwamen er gematigder standpunten op binnen de Ustashe-beweging, hoewel de voorstanders hiervan aanvankelijk nog niet sterk genoeg waren om het moorden binnen en buiten de concentratiekampen van de Ustashe te stoppen.154 Deze nieuwe standpunten wonnen slechts langzaam terrein in dit radicale klimaat, waarin veel Ustashe reeds betrokken waren bij de moorddadige zuiveringen. Om puur pragmatische redenen werden de vervolgingen geleidelijk echter ingetoomd. Vanaf ongeveer september 1941 begon Glaise von Horstenau positiever te worden over het Serviërbeleid van de Ustashe. Hij schreef aan zijn superieuren dat de Ustashe enigszins beteugeld waren, hoewel er nog veel geweld was en de Ustashe nog niet wisten hoe ze het 'Servische vraagstuk' dan wel moesten aanpakken.155 De sterk anticommunistische houding van de Ustashe (en hun bondgenoten) is hierbij van groot belang geweest. Toen de Ustashe zagen dat ze de strijd tegen de twee verzetsbewegingen niet konden winnen, sloten ze aan het einde van april 1942 een overeenkomst met de Servische Chetniks. De communistische partizanen werden als een groter gevaar gezien en moesten eerst worden verslagen. De NDH beloofde de Servische bevolking te beschermen en vernielde orthodoxe kerken opnieuw op te bouwen. De Chetniks op hun beurt erkenden de NDH en werden zelfs door haar bewapend.156 Dit was overduidelijk een verbond tussen twee vijanden. Geen van de beide partijen betuigde spijt over de misdaden die ze begaan hadden. De Ustashe waren niet opeens tolerant geworden ten opzichte van de Serviërs, maar door het verlies van steeds meer grondgebied kwam het voortbestaan van de staat in gevaar en waren ze gedwongen een compromis te sluiten. Vanaf april 1942 hielden de meest moorddadige vervolgingen van de Servische bevolking op. De Ustashe zagen dat de 'zuiveringen' in ieder geval voorlopig waren mislukt en moesten zich concentreren op het redden van hun staat. De overeenkomst met de Chetniks was wankel en verraad kwam soms voor, maar toch hield hij stand. In dezelfde maand werd de Kroatische orthodoxe kerk 153
Dulić, Utopias of nation, 224. Redžić, Bosnia and Herzegovina, 79. 155 Ba-Ma, RH 31 III 10, bericht van Glaise von Horstenau, 6 september 1941. 156 Redžić, Bosnia and Herzegovina, 87. 154
51
opgericht, die de Serviërs in de NDH een nationale kerk moest bieden. Deze kerk was niet verbonden aan de staat Servië en vormde dus geen 'vreemd element' in Kroatië. Pavelić hield een toespraak bij deze gelegenheid, waarbij hij de verantwoordelijkheid van de staat voor het anti-Servische geweld impliciet ontkende: “Niemand zal het orthodoxe geloof kwaad doen, maar in Kroatië kan geen Servische orthodoxe kerk bestaan. Ik herhaal, er kan hier geen Servische of Griekse orthodoxe kerk bestaan! Waarom niet? Omdat de orthodoxe kerken over de gehele wereld nationale kerken zijn. De Servische orthodoxe kerk is een integraal deel van de Servische staat, van Servië.”157 De Ustashe accepteerden in april 1942 dus het advies van onder andere Haeffner. Het was nu in de ogen van de Ustashe belangrijk de orthodoxe Serviërs te binden aan de Kroatische staat door middel van een nationale kerk. Het was tevens een impliciete erkenning dat het beleid van gedwongen bekeringen gefaald had. Het leek, zoals Dulić al schrijft, de enige realistische oplossing van het 'Servische probleem'.158 Glaise von Horstenau wees er van tevoren wel op dat de oprichting van de kerk niet gemakkelijk zou zijn, aangezien de meeste orthodoxe geestelijken vermoord waren en veel kerken waren vernietigd.159 De Ustashe hadden het tijdens de vervolging namelijk in het bijzonder op de orthodoxe kerk voorzien, die zij zagen als drager van de Servische cultuur. De meest destructieve fase van de Serviërvervolging was met de oprichting van de Kroatische orthodoxe kerk echter voorbij. Dulić schrijft dat de moorden sterk afnamen toen de politieke elite in Zagreb ingreep, hoewel hij toegeeft dat incidentele moorden nog steeds konden voorkomen.160 Deze elite had immers ook de directe leiding over de Ustashe-partij en haar milities. Ongedisciplineerde eenheden 'wilde Ustashe' maakten zich nog wel steeds schuldig aan willekeurige plundering en moord.161 De leiders van de Ustashe waren niet in staat om hen te onderdrukken, of wilden dit niet, ondanks de Duitse druk hier iets aan te doen.162 Volgens Dulić werden de moorden na april 1942 steeds sporadischer, wat erop wijst dat in de eerste plaats de Ustashe-leiding de mate waarin werd gemoord bepaalde. 157
Dulić, Utopias of Nation, 285. Ibidem, 343. 159 Ba-Ma, RH 31 III 3, situatiebericht over de tweede helft van februari, 25 februari 1942. 160 Dulić, Utopias of nation, 348. 161 Ibidem, 350. 162 Ibidem, 339. 158
52
Dit is zeker waar, maar ook na april 1942 kwamen er nog vele Servische mannen, vrouwen en kinderen om bij massamoorden van de Ustashe. De moorden waren weliswaar kleiner geworden in omvang, maar wreedheden van Ustashe-eenheden tegen de Serviërs gingen in verminderde mate wel gewoon door.163 De meest radicale elementen luisterden misschien niet naar de leiders van de NDH. Het is echter ook goed mogelijk, en in mijn ogen zelfs aannemelijk, dat de Ustashe-leiders hen gewoon hun gang lieten gaan, aangezien ze toch van plan waren naar hun oude beleid terug te keren, als zich hiervoor de gelegenheid weer zou voordoen. Hier zijn ook enige aanwijzingen voor. Een maand na de oprichting van de Kroatische orthodoxe kerk vermoedde Glaise von Horstenau dat de vernietiging van de Serviërs in ieder geval voor veel Ustashe uit de lage en middelste rangen het einddoel bleef.164 Onder de beweging waren ongetwijfeld nog steeds veel radicalen, die hoopten dat de destructie van de Serviërs ooit zouden worden hervat. De Duitse generaal schreef in een rapport van september 1942 dat de oude Kvaternik in een gesprek met een vriend had gezegd dat de anderhalf miljoen overgebleven Serviërs ook nog wel door de Ustashe gedood zouden worden, inclusief vrouwen en kinderen.165 Ook Pavelić zei nog in augustus 1941 dat hij eigenlijk vond dat ze allemaal moesten worden gedood166. De Duitsers bleven gedurende de rest van 1942 klagen over de aanhoudende moordpartijen van de Ustashe, hoewel deze klachten wel minder frequent waren dan op het hoogtepunt van de vervolgingen in de zomer van 1941. De 718de Infanteriedivisie berichtte op 6 oktober 1942 dat de Grossgespan in Brod, dr. Subolić, de Serviërs dwong zich te bekeren tot het katholicisme, terwijl de Kroatische kerk toen al een half jaar bestond. Hij bedreigde hen met transport naar een concentratiekamp als ze dit niet deden. Klachten bij de leiders van de beweging (er werden geen namen genoemd, maar mogelijk Pavelić en/of Kvaternik) hadden geen zin en ze hadden de indruk, dat zelfs de Kroatische legerleiding niet tegen de Ustashe durfde op te treden.167 Tot verontwaardiging van de Servische bevolking werden bovendien de inwoners van zestien dorpen “geëvacueerd” en in een concentratiekamp vastgezet; de Kroaten zeiden dat ze dit deden omdat de Chetniks van dat gebied zich niet aan een afspraak over een wapenlevering hadden gehouden. 163
Redžić, Bosnia and Herzegovina, 94. Ba-Ma, RH 31 III 3, situatiebericht over de tweede helft van mei, 19 mei 1942. 165 Dulić, Utopias of nation, 100. 166 Ibidem, 291. 167 Ba-Ma, RH 26-118/41, situatiebericht voor de periode 21 september-6 oktober 1942, 718de Infanteriedivisie. 164
53
In augustus en september 1942 beging de jonge Eugen Kvaternik massamoorden in de regio Syrmië in het noordoosten van Kroatië. Hij probeerde daarbij de partizanenoorlog als rechtvaardiging voor zijn misdaden te gebruiken. Haeffner stuurde een uitgebreid rapport hierover naar Glaise von Horstenau, die veel informatie geeft over de werkwijze van een dergelijke actie tegen 'partizanen'. Kvaternik werd vergezeld door de “als bloedhond bekend staande” Ustashe-majoor Viktor Tomić, enkele tientallen Ustasche-soldaten en gendarmes en een 'mobiele rechtbank', die de onderneming een schijn van legaliteit moest geven. De groep verbleef in Vukovar en verscheen op 14 augustus in Mitrovica, waar ze van de plaatselijke Ustasche-leider een lijst vroegen van verdachte personen. Het werd echter al snel duidelijk dat Kvaternik hiervoor niet was gekomen: “Der Ortsleiter überreichte eine solche Liste mit etwa 30 Namen, unter Denen sich nebst Pravoslaven auch Kroaten und einige Deutsche befanden. Nachdem Tomić die Liste durchgesehen hatte, schrie er den Ortsleiter mit den Worten an: “Was nur 30 Verdächtige soll es in Mitrovica geben?” Worauf er die Liste entzweiriss und dem Ortsleiter den Auftrag erteilte ihm sofort
eine
Liste
der
pravoslaven
Hauseigentümer
in
Mitrovica
anzufertigen.”168 De inwoners van Mitrovica moesten na acht uur thuis blijven en die nacht werden de 160 meest vooraanstaande Serviërs gearresteerd en naar Vukovar gevoerd. De komende dagen werden zij vrijwel allemaal zo erg mishandeld dat ze overleden of in een concentratiekamp gegooid. Nog eens zeventig Serviërs werden na een vonnis van deze 'rechtbank' doodgeschoten. Haeffner benadrukte dat de aangevoerde reden slechts een dekmantel was om belangrijke Serviërs uit de weg te ruimen. Hier bleef het echter niet bij, op de begraafplaats van Mitrovica werden dagelijks Serviërs doodgeschoten. Ze werden gedwongen zich tot op het ondergoed uit te kleden, naar de executieplaats gebracht, gedood en begraven, zonder dat er werd gekeken of de slachtoffers wel dood waren. De uitvoerders, waaronder Tomić en Kvaternik, gingen zich te buiten aan alcohol voor en tijdens dit alles. De Grossgespan van Vukovar, een Volksduitser, ging met Tomić erover in gesprek en er vielen harde woorden, maar de 168
Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner, 27 september 1942. De onderstreping is van Haeffners hand.
54
mishandelingen en executies gingen toch door. Bij deze executies werden tot 4 september nog eens ongeveer 180 Serviërs gedood. Servische kinderen en ouderen werden gedwongen de graven te graven en al het bezit van de slachtoffers dat de Ustashe konden meenemen werd geplunderd. Op 19 september werd de actie voltooid verklaard en trok de groep naar Bjelovar, waar ze twee dagen later verder gingen. Deze actie betekende het einde van de carrière van de jonge Kvaternik. Glaise von Horstenau protesteerde bij Pavelić en vroeg om de verwijdering van Kvaternik. De Kroatische leider besloot Kvaternik te gebruiken als zondebok, die hij de schuld kon geven van alle terreur in de NDH, en hij werd op 10 oktober 1942 uit zijn functie gezet. Ook zijn vader werd twee weken later afgezet; Pavelić kon zo aan de Duitsers laten zien dat hij oprecht streefde naar veranderingen binnen de beweging en matiging in het Serviërbeleid.169 Tegenover Glaise von Horstenau ontkende hij in december dat hij uit was op de uitroeiing van de Serviërs.170 Of we deze uitspraak moeten geloven is maar zeer de vraag. De Ustashe stopten immers nooit geheel met de moorden en gingen pas tot het dubbele compromis (het verbond met de Chetniks en de oprichting van de Kroatische orthodoxe kerk) over toen het voortbestaan van hun staat in gevaar was en ze niet anders konden. De Ustashe waren echter, zoals Dulić ook al schrijft, nooit in staat hun moordcampagne te hervatten: “Regardless of his future intentions, Pavelić would never again be in a position to carry out another systematic campaign of mass killing. The growth of the communist movement, which occurred simultaneously with the gradual destruction of the Italian and German armies throughout Europe, deprived the Ustashe of the means by which to destroy the remainder of their enemies.”171 Zelfs in de laatste maanden van 1942 waren Serviërs hun leven echter niet geheel zeker. De oprichting van de Kroatische kerk en het monsterverbond met de Chetniks vormden weliswaar een keerpunt, maar aan de moorden op de Servische bevolking kwam nooit geheel een einde. Hierboven werd al aangetoond dat de Ustashe in oktober 1942 in Zagreb probeerden Serviërs te dwingen naar het platteland te vertrekken, door hen hun woningen af te nemen. Ze durfden hen niet onder de ogen van de Duitsers te vermoorden en probeerden hen daarom naar meer afgelegen plekken in het land te drijven. Later die maand schreef de 718de Infanteriedivisie dat de Ustashe in de omgeving van Rogatica (Oost-Bosnië) door hun massamoorden opnieuw in 169
Dulić, Utopias of nation, 289. Ibidem, 290. 171 Ibidem, 292. 170
55
conflict waren gekomen met Chetniks.172 Gedurende dezelfde maand werden ongeveer honderd Servische vrouwen en kinderen, die tijdens een militaire operatie naar achteren waren gestuurd, door een compagnie Ustashe vermoord. Zij stonden onder het bevel van de Wehrmacht, maar lieten zich hierdoor niet afschrikken.173 Generaal Glaise von Horstenau zei tijdens een bespreking met de Wehrmachtbevelhebber voor ZuidoostEuropa dat hij dacht dat de regering het oude beleid nooit had verlaten en dat de radicalen, zoals Eugen Kvaternik, achter de schermen nog steeds aan de macht waren. Ik heb hier verder geen bewijs voor gevonden. De “zinloze moorden en plunderingen” van de Ustashe gingen intussen wel door en riepen nieuwe opstanden op onder de bevolking.174 Het blijft onduidelijk in hoeverre de Kroatische regering controle had over de acties van deze 'wilde Ustashe', die op kleinere schaal doorgingen met hun wreedheden ondanks de officiële verandering in het regeringsbeleid. Een ding is echter vrijwel zeker: de regering van de NDH was niet geneigd in te grijpen om humanitaire redenen. Ze hadden hun beleid aangepast om pragmatische redenen, niet omdat ze tot inkeer waren gekomen. De Ustashe zagen de Servische bevolking nog steeds als een gevaarlijke minderheid binnen hun staat. Glaise von Horstenau adviseerde tijdens de bespreking in Saloniki in de NDH een stabiele regering op te bouwen of de Ustashe zelfs te vervangen. Zo ver is het nooit gekomen; de Ustashe bleven aan de macht tot het eind van de oorlog en zo lang deze duurde, kwamen moorden door hun eenheden op Servische burgers voor. De Kroatische regering weigerde hier de verantwoordelijkheid voor te nemen maar of ze werkelijk vrij waren van schuld, is moeilijk vast te stellen. Het nieuwe beleid van de Ustashe slaagde er niet in een sterk front te creëren tegen de partizanen van Tito, die erin slaagde met zijn beweging een aantrekkelijk alternatief te vormen, waarin alle etnische groepen welkom waren. De Duitsers hadden de Ustashestaat nodig tegen de communistische partizanen en dit is de belangrijkste reden dat ze hen nooit hebben vervangen door een andere regering of een Duits militair bestuur. Hoe twijfelachtig de discipline van de Ustashe-eenheden ook was, ze waren bij veel operaties tegen partizanen in de NDH onmisbaar omdat de Wehrmacht in Joegoslavië 172
Ba-Ma, RH 26-118/41, situatiebericht voor de periode 17-26 oktober, 718de Infanteriedivisie, 26 oktober 1942. 173 Ba-Ma, RH 31 III 14, brief van Lorentz aan Kasche, 29 oktober 1942. 174 Ba-Ma, RW 40-34, Vorträge bei der Besprechung Saloniki 31.10./1.11.42 beim AOK.12. De 718de Infanteriedivisie deelde deze overtuiging: roof en moord door de Ustashe waren in de ‘Servische gebieden’ van de NDH volgens hen aan de orde van de dag, wat steeds weer voor onrust zorgde. Het is uit de Duitse documenten echter niet altijd duidelijk om wat voor opstanden dit ging (communistisch, nationalistisch of mogelijk een mengeling hiervan).
56
het met relatief weinig troepen en materieel moest stellen. Ze konden de Ustashe daarom nooit geheel laten vallen. Het pragmatische besluit van de Kroatische regering veranderde uiteindelijk weinig aan de militaire situatie. Steeds meer moslims en Kroaten, ontevreden met de wreedheden en onzekerheid in de NDH, sloten zich bij hem aan. De steun voor de Ustashe onder de bevolking relatief klein was relatief gering.175 De meeste Kroaten stonden onverschillig en vaak zelfs afkeurend tegenover hen, zeker toen de moorden begonnen. De stap naar de communisten was dan ook niet altijd even groot. Het inclusieve beleid van Tito stond in schril contrast met de nationalistische Ustashe en Chetnik bewegingen en was uiteindelijk het meest succesvol. Tito's partizanen speelden een effectief kat en muis spel met hun tegenstanders en lieten zich ondanks alle tegenslagen niet omsingelen, omdat ze dan ongetwijfeld verslagen zouden worden. In plaats daarvan voerden ze een guerrillastrijd, die de Duitsers, Italianen, Chetniks en Ustashe ook samen niet konden winnen, ondanks meerdere grote offensieven en omvangrijke represailles tegen de burgerbevolking.
175
Paris, Genocide in satellite Croatia, 124.
57
2 De represailles van de Wehrmacht in Kroatië Het Duitse leger en partizanenbestrijding In dit hoofdstuk zullen de represailles van de Wehrmacht in Kroatië worden behandeld, die uitgevoerd werden in het kader van de partizanenoorlog. Zowel de executeries van gevangen genomen partizanen, hun helpers en verdachten als die van gijzelaars, de laatsten uitgevoerd na aanvallen van partizanen, zullen aan de orde komen. Na het einde van de oorlog ontstond er een mythe dat de Wehrmacht zich altijd verre had gehouden van de misdaden van het naziregime. Volgens deze mythe, die onder andere door voormalige Duitse generaals werd gecreëerd, had de Wehrmacht zich gedragen als een professioneel leger. Misdaden als de vervolging van de Europese Joden, de behandeling van Russische krijgsgevangenen en represailles tegen de burgerbevolking in het bezette Europa moesten geheel aan de SS en andere nationaal-socialistische organisaties worden toegeschreven. De mythe was een groot succes, zowel binnen Duitsland en Oostenrijk (begrijpelijkerwijs, gezien de enorme aantallen veteranen) als daarbuiten. Gedeeltelijk was het succes van de mythe te wijten aan het klimaat van de Koude Oorlog, waarin men zeker in het Westen niet was geneigd de misdaden van de Duitse bondgenoot uitgebreid aan de orde te stellen. Pas vanaf de tweede helft van de jaren tachtig begon de afbraak van deze mythe op gang te komen, door onderzoek van onder andere de Israeliër Omer Bartov, maar ook door een aanzienlijk aantal Duitse historici.176 Philip Blood laat in zijn boek over de partizanenbestrijding in het bezette Europa zien dat de wortels hiervan liggen in de negentiende eeuw. In de Frans-Duitse oorlog van 1870-'71 kreeg het Pruisische leger tijdens de bezetting van Frankrijk te maken met francs-tireurs. Zij werden door de Duitsers illegaal verklaard en als ze levend gevangen werden genomen, wat lang niet altijd gebeurde, konden ze door een militaire rechtbank worden veroordeeld tot minstens tien jaar dwangarbeid.177 Tijdens deze oorlog werden 176 177
W. Wette, The Wehrmacht. History,myth, reality (Harvard 2006) 195-196. P.W. Blood, Hitler's bandit hunters. The SS and the Nazi occupation of Europe (Dulles 2008) 7.
58
ook represailles gebruikt, ten einde deze guerilla-activiteit af te schrikken.178 Vanaf de negentiende eeuw werden deze irreguliere eenheden door het Duitse leger vaak bestempeld als bendes bandieten. Deze benoeming kwam bijvoorbeeld voor in Duitse militaire operaties in China en Afrika.179 Deze terminologie werd zeer consequent tot in de naziperiode gehandhaafd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vochten er ook partizanen tegen het Duitse leger, hoewel op veel kleinere schaal dan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tijdens dit conflict werden duizenden Franse en Belgische burgers als gijzelaars door het Duitse leger geëxecuteerd bij wijze van represaille. Volgens Blood kende de bestrijding van 'bandieten' een vervolg in Duitsland zelf na de oorlog, toen de revolutie in Beieren onderdrukt werd door rechtse milities (Freikorpsen), waarbij ook gebruik werd gemaakt van executies.180 De bestrijding van 'bandieten' kende dus een lange traditie binnen het Duitse leger en was reeds ingezet in zowel Europese als koloniale conflicten. Onder het naziregime zou de Bandenbekämpfung nog radicalere vormen aannemen, met name in Oost-Europa, waar de partizanenoorlog het hevigst was. Grote operaties werden uitgevoerd om partizanenbewegingen te vernietigen en de burgerbevolking werd hierbij niet ontzien. In zowel Kroatië als Servië kreeg de Wehrmacht al in 1941 te maken met een groeiend partizanenprobleem, dat volgens hen vooral vanaf het begin van de oorlog tegen de Sovjetunie op 22 juni merkbaar werd. In dit hoofdstuk staan de misdaden van de Wehrmacht in Kroatië, die zij beging tegen gevangenen en de burgerbevolking in het kader van deze partizanenoorlog, centraal. Tijdens het archiefonderzoek werden slechts enkele documenten gevonden over de strijd tegen de Servisch-nationalistische Chetniks, met wie de Wehrmacht in de loop van 1942 steeds meer samenwerkte. Hier zal dan ook de oorlog tegen de communistische partizanen van Tito centraal staan. In de eerste paragraaf zal aan de hand van de documenten van de Wehrmacht worden nagegaan welke mensen er in Kroatië door de Wehrmacht werden gedood. In de tweede paragraaf zal de kritiek binnen de Wehrmacht op de executies aan de orde komen en de invloed die dit had op het beleid binnen de NDH. In de derde en laatste paragraaf van dit hoofdstuk zal worden nagegaan hoe de Wehrmacht de partizanen in haar documenten beschreef. Ook de beschrijvingen van haar eigen geweld tegen de burgerbevolking zullen in deze paragraaf naar voren komen, waarbij het verschil met de beschrijvingen 178 179 180
Blood, Hitler's bandit hunters, 11. Ibidem, 15-17. Ibidem, 27-28.
59
van het geweld van de Ustashe opvallend zijn.
De werkwijze van de Wehrmacht De represailles die de Wehrmacht uitvoerde in de NDH vallen in twee categorieën, die elkaar gedeeltelijk overlappen. Ten eerste executeerde de Wehrmacht burgers na aanvallen van partizanen, terwijl de slachtoffers niet direct betrokken waren geweest bij deze gevechten. Het voornaamste doel van de Wehrmacht was het intimideren van de burgerbevolking, zodat zij niet (meer) zouden durven de partizanen te helpen. Hierbij werden vaak gijzelaars gebruikt, die meestal in de ogen van de Wehrmacht ‘verdacht’ waren. Ten tweede executeerde de Wehrmacht gevangen genomen partizanen, met name degenen die ‘met het wapen in de hand’ werden aangetroffen, en personen die in haar ogen ‘verdacht’ waren. De twee categorieën overlappen elkaar gedeeltelijk, omdat helpers van de partizanen en ‘verdachte personen’ die gevangen werden genomen, later alsnog als gijzelaars door de Wehrmacht konden worden geëxecuteerd bij een represaille. Ondanks deze overlapping werd er in de Wehrmachtdocumenten een onderscheid gemaakt tussen deze twee categorieën. Het doodschieten van gevangen genomen partizanen viel namelijk niet onder Sühnemassnahmen. Ik zal eerst deze vergeldingsexecuties van de Wehrmacht behandelen en daarna ingaan op het executeren van gevangenen. Sühnemassnahmen werden al snel na de opdeling van Joegoslavië ingezet. Nadat een Duitse vrachtwagen vlakbij Zagreb was beschoten, waarbij de chauffeur gewond raakte, werden ‘na afsluiting van het onderzoek’ op 12 mei 1941 acht Serviërs geëxecuteerd en opgehangen.181 Twee dagen later volgden er nog drie executies; daarnaast werden er tien gijzelaars genomen.182 In Servië maakte de Wehrmacht gebruik van strenge represailles, in een poging de verzetsbewegingen de steun van de bevolking te ontzeggen. Bij deze Vergeltungsmassnahmen werden voor elke gewonde Duitse soldaat vijftig gijzelaars geëxecuteerd en voor elke gedode honderd. Als gijzelaars kwamen communisten, democraten, nationalisten en Joden in aanmerking.183 De reden van de executie moest aan de slachtoffers en hun familie worden medegedeeld. De slachtoffers moesten op afgelegen plekken worden begraven en de graven mochten niet 181 182 183
Ba-Ma, RH 20-2/143, bericht van het Tweede Leger, 12 mei 1941. Ba-Ma, RH 20-2/143, bericht van het Tweede Leger, 14 mei 1941. Ba-Ma, RH 26-104/4, melding van de 704de Infanteriedivisie, 13 oktober 1941.
60
worden versierd. De Wehrmacht probeerde namelijk te voorkomen dat op deze plekken de slachtoffers zouden worden vereerd.184 De gijzelaars stonden met hun leven in voor de orde en veiligheid in de regio waarin ze werden gearresteerd. In eerste instantie kwamen als gijzelaars mannen vanaf zestien jaar in aanmerking. De Wehrmacht probeerde zo de bevolking ertoe te bewegen mee te werken aan het verhinderen van “Sabotage- und Terrorakten”.185 Men probeerde dan ook de namen van de slachtoffers achteraf bekend te maken, zodat de bevolking wist dat de Wehrmacht acties van de partizanen in hun regio onmiddellijk zou bestraffen.186 Uit verschillende documenten blijkt dat de represailles waarmee de Wehrmacht in Servië dreigde ook werden uitgevoerd. Eind oktober 1941 werd door de 704de Infanteriedivisie begonnen met het executeren van 2200 Joden en Roma in Belgrado, nadat tien Duitse soldaten waren gedood en 24 verwond. Er werd begonnen met een honderdtal gijzelaars; de rest van de gijzelaars zou worden doodgeschoten naarmate ze beschikbaar kwamen.187 Men hield zich dus aan de bovengenoemde verhouding van honderd gijzelaars voor elke Duitse soldaat die sneuvelde en vijftig voor degenen die werden verwond. Deze verhouding lijkt later wel bijgesteld te zijn, mogelijk omdat er voor een systematische uitvoering niet genoeg gijzelaars beschikbaar waren. Op 24 december 1942 werden er bij Mladenovac, ten zuidoosten van Belgrado, twee Duitse officieren zwaar verwond door pistoolschoten van een ‘Kommunistin’. Dit keer werd de executie bevolen van ‘slechts’ 25 gijzelaars, die allen werden gezien als ‘communistische verdachten’.188 Nadat een van de officieren in het ziekenhuis overleed, kwamen hier nog eens 25 gijzelaars bij.189 De geëxecuteerden waren mannen tussen de achttien en 51 jaar oud.190 De verhouding die in dit geval door de Wehrmacht werd gehanteerd, was echter milder dan een jaar daarvoor. De Duitse legerleiding besefte dat de verhoudingen in de NDH anders lagen dan in Servië. Het ging hier immers om een staat die, in ieder geval in naam, onafhankelijk was. De Kroatische regering moest de Duitse represailles tegen de burgerbevolking, waarvoor zij verantwoordelijk was, goedkeuren. Het represaillebeleid zoals dat in 184 185 186 187 188 189 190
Ba-Ma, RH 26-104/15, bijlage 424, 704de Infanteriedivisie,van 20 oktober 1941. Ba-Ma, RH 26-104/52, bericht van de bevelvoerende generaal in Servië aan de 704de Infanteriedivisie, 20 februari 1942. Ba-Ma, RH 26-104/52, bericht van de 704de Infanteriedivisie aan de bevelvoerende generaal in Servië, 27 november 1941. Ba-Ma, RH 26-104/4, bericht van de 704de Infanteriedivisie, 27 oktober 1941. Ba-Ma, RW 40-36, bijlage 86 van 25 december 1942, Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa. Ba-Ma, RW 40-36, bijlage 90 van 26 december 1942, Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa. Ba-Ma, RW 40-36, bijlage 94 van 27 december 1942, Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa.
61
Servië werd gehanteerd, was hierdoor niet toepasbaar in Kroatië. De Kroatische regering had een decreet verkondigd, volgens welke er tien gijzelaars “aus den Reihen der polizeilich festgestellten führenden Kommunisten” voor elke persoon die bij een aanval van partizanen omkwam, als de daders niet binnen tien dagen waren gepakt.191 In speciale gebieden, die tot operatiegebied waren verklaard, mochten ‘verdergaande maatregelen’ worden genomen, maar deze moesten wel worden overlegd met de vertegenwoordiger van de Kroatische regering, minister van Landbouw Dumandžić. De Wehrmacht probeerde legitimiteit te verlenen aan haar represailles in de NDH door ze te laten uitvoeren volgens de wetten en decreten van de Kroatische regering, die mogelijk op aandringen van de Wehrmacht zelf waren uitgevaardigd. De verhouding van tien gijzelaars voor elk slachtoffer van de partizanen (zowel Duitse militairen als ambtenaren van de NDH) kwam ook in andere documenten van de Wehrmacht terug.192 Omdat de Wehrmacht de discipline van haar troepen wilde bewaren, mochten executies alleen op bevel van een Duitse officier worden uitgevoerd en moesten overtredingen van Duitse soldaten worden bestraft.193 De Wehrmacht probeerde bij het nemen van vergeldingsmaatregelen loyale burgers te ontzien. Hiermee wilde de Wehrmacht voorkomen dat deze mensen vijandig zouden komen te staan tegenover de Wehrmacht en de NDH, aangezien steun voor de nieuwe Kroatische staat onder de bevolking al vanaf het begin nooit breed gedragen was. Het leven en eigendom van loyale burgers, die de partizanen niet steunden, moesten daarom door de Wehrmacht worden gegarandeerd.194 Mannen vanaf zestien jaar waarvan kon worden vastgesteld dat ze de partizanen gunstig waren gezind, werden gevangen genomen, hoewel ‘Greise und Gebrechliche’ hiervan waren uitgezonderd. Hoe de Wehrmacht dit vaststelde werd hierbij helaas niet vermeld, maar uit deze groep, die volgens de Wehrmacht vijandig stond tegenover de NDH en haar bondgenoten, kwamen over het algemeen de gijzelaars voor de executies. Onder de helpers van de partizanen werden onder andere Joden en politieke gevangenen gerekend: “Geiselererschiessungen aus der Reihen der bis jetzt ruhig gebliebenen Zivilbevölkerung ist abzulehnen. Als Geiseln kommen Juden, schon in Haft 191 192 193 194
Ba-Ma, RH 31 III 10, bericht van Glaise von Horstenau, 16 oktober 1941. Zie bijvoorbeeld Ba-Ma, RW 40-31, bijlage 5, oorlogsdagboek van de Wehrmachtbevelhebber Zuidoost-Europa, 27 juli 1942. Ba-Ma, RH 20-12/140, ‘Richtlinien für die Bekämpfung der Aufständischen in Serbien und Kroatien’, Twaalfde Leger, zonder datum. Ba-Ma, RW 40-46, bericht van de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa, 3 augustus 1942.
62
befindliche politische Verbrecher aller Art und solche Personen in Frage, welche durch ihr Verhalten klar die Parteinahme für die Aufständischen haben erkennen lassen. Die Zahl der jeweils zu Erschiessenden ist zweckmässig dem Kroatischen Gesetz – 10 Geiseln für einen Gefallenen – anzupassen. Schärferes Vorgehen je nach Lage.”195 Deze executies mochten van het opperbevel niet worden gefotografeerd, om te voorkomen dat de tegenstander van propagandamateriaal werd voorzien.196 Om dezelfde reden moest worden voorkomen dat er bij de executies burgers aanwezig waren.197 Tijdens sommige operaties tegen de partizanen werd het beleid van de Wehrmacht ten aanzien van de burgerbevolking aangescherpt. De definitie van wie als vijand kon worden gezien en ter plekke moest worden geëxecuteerd, werd dan breder getrokken. Op 8 januari 1942 was er in Belgrado een bespreking tussen hoge Duitse militairen en functionarissen, waaronder generaal Bader (De Duitse militaire bevelhebber voor Servië, die echter ook hierbuiten betrokken was bij operaties hierbuiten), generaal Glaise von Horstenau en de gezant Kasche, en enkele hoge Kroaten, waaronder generaalluitenant Laxa (chefstaf van het Kroatische leger) en minister Dumandžić. Hierbij werd een geplande gezamenlijke actie tegen de partizanen in Zuid-Kroatië besproken. De behandeling van de burgerbevolking was een heikel punt, aangezien een deel van hen tot de partizanen behoorde en weer naar de wapens greep zodra de Wehrmacht vertrok uit een gebied. De troepen konden echter niet worden belast met ‘langdurige onderzoeken’ naar wie er tot de partizanen behoorde. Daarom werden ‘verdachte elementen’, die in deze regio ‘rondhingen’ (herumtreiben) of uit een andere plaats kwamen (Ortsfremde) als vijand gezien en ‘overeenkomstig behandeld’.198 Dit was hoogstwaarschijnlijk een eufemisme voor standrechtelijke executie, aangezien gevangen genomen partizanen met wapens ter plekke moesten worden doodgeschoten, zoals ik hieronder zal laten zien. De Kroaten stemden hiermee in. Tijdens een andere operatie in Syrmië, een regio in het noorden van Kroatië, kwamen de Wehrmacht en de Kroaten overeen dat burgers die de partizanen hielpen, 195 196 197 198
Ba-Ma, RH 31 III 7, geheim bericht van Glaise von Horstenau, 30 december 1942. Ba-Ma, RH 26-104/52, bericht van het OKH aan de 704de Infanteriedivisie, 28 november 1941. Ba-Ma, RH 26-104/52, bericht van de bevelvoerende generaal in Servië aan de 704de Infanteriedivisie, 22 januari 1942. Ba-Ma, RW 40-32, bericht betreffende ' Besprechung über Sühnemassnahmen in Kroatien', Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa, 27 juli 1942.
63
‘als partizanen’ mochten worden behandeld. Hieronder werden onder andere mensen gerekend die valse informatie over partizanen gaven, nalieten de Wehrmacht te informeren over de locatie van een partizaan, een actie van de partizanen konden verhinderen maar dit niet deden of partizanen informeerden over op handen zijnde operaties van de Wehrmacht. Naast de executies van gijzelaars, die werden uitgevoerd als vergelding voor acties van partizanen, doodde de Wehrmacht ook ter plekke burgers die volgens haar de partizanen hadden geholpen. Dit hoefde niet onomstotelijk bewezen te worden, want verdenking was vaak al genoeg. In april 1942 werden bijvoorbeeld voor de 718de Infanteriedivisie in Oost-Bosnië vijf ‘verdachte burgers’ ter plekke geëxecuteerd.199 Verdachte personen mochten ook door de Wehrmacht gevangen worden genomen, om later als gijzelaars te kunnen worden gebruikt. Volgens richtlijnen voor de bestrijding van partizanen in Servië en Kroatië, uitgegeven door de bevelhebber voor ZuidoostEuropa, mochten er ook represailles worden uitgevoerd tegen de lokale bevolking als er partizanenactiviteit was geweest, of als de bevolking ervan werd verdacht de partizanen te hebben geholpen. De volgende maatregelen werden hiervoor geschikt geacht: Häuser,
Gehöfte
usw.,
Ausrüstungsgegenstände
in
denen
gefunden
Waffen
werden
oder
abbrennen,
militärische männliche
Einwohner erschießen, ebenso Dörfer usw. wenn in der Nähe Überfälle, Zerstörungen, Sprengungen oder sonstige Sabotageakte stattgefunden haben, oder die stark verdächtig sind den Aufständischen als Rückhalt gedient zu haben. Auch abschieben der Bevölkerung in Konzentrationslager kann zweckmaßig sein.200 In hoeverre dit soort represailles in Kroatië werden gebruikt door de Wehrmacht, werd echter niet duidelijk, maar het is mogelijk dat ze in operatiegebieden, waarin partizanen zeer actief waren, hiervoor de toestemming van de Kroatische regering kregen. De Wehrmacht maakte zich tenslotte schuldig aan het standrechtelijk executeren van gevangen genomen partizanen, die door haar niet werden gezien als reguliere tegenstanders en dus geen recht hadden op een behandeling als krijgsgevangene. Zij 199 200
Ba-Ma, RH 26-118/23, melding van de 718de Infanteriedivisie, 17 april 1942. Ba-Ma, RH 20-12/140, ‘Richtlinien für die Bekämpfung der Aufständischen in Serbien und Kroatien’, Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa, zonder datum.
64
waren volgens de Wehrmacht bandieten en werden dan ook zo behandeld. Personen die deel hadden genomen aan gevechten tegen de Wehrmacht konden niet rekenen op genade. Zij werden eventueel kort verhoord maar moesten daarna worden geëxecuteerd. De 718de Infanteriedivisie beval haar troepen in mei 1942 gewapende personen te executeren, die tijdens gevechten of ‘auf der Flucht’ gevangen werden genomen.201 Degenen die zich vrijwillig met wapens en munitie opgaven, zonder dat ze hiervoor tegen de Wehrmacht hadden gevochten, mochten worden ontwapend en vrijgelaten, maar hoe dit onderscheid in de praktijk moest worden gemaakt, werd uit de documenten niet duidelijk. Personen die ervan werden verdacht voor hun overgave tegen de Wehrmacht te hebben gevochten of anderszins te hebben tegengewerkt, moesten gevangen worden genomen. Zij werden mogelijk later als gijzelaars voor represailles gebruikt. Ook de helpers van de partizanen, zoals degenen die hen van informatie hadden voorzien, moesten gedood worden.202 De Wehrmacht kwam tijdens een bespreking met de Kroatische generale staf in mei 1942 met de Kroaten overeen, dat ook degenen van wie ‘actieve deelname’ aan de opstand bewezen was, geëxecuteerd zouden worden.203 Kampfgruppe Westbosnien executeerde in juli 1942 dan ook zowel gevangen genomen partizanen als hun helpers.204 Geheel eenduidig was het beleid van de Wehrmacht ten aanzien van deze groep echter niet. Op 22 oktober 1942 schreef de 718de Infanteriedivisie bijvoorbeeld dat alleen personen (dus zowel mannen als vrouwen) die direct deel hadden genomen aan gevechten, geëxecuteerd moesten worden. Hun helpers, zoals degenen die hadden gezorgd voor de bevoorrading van partizanen, moesten echter gevangen worden genomen. Het is mogelijk dat dit slechts uitstel van hun executie betekende, maar het laat wel zien dat het beleid van de Wehrmacht soms werd aangepast. Het Duitse leger begreep dat er soms ook milder moest worden opgetreden. Eind april 1942 werd de bevolking in Oost-Bosnië bijvoorbeeld opgeroepen wapens, munitie en explosieven die in haar bezit waren, in te leveren bij Duitse troepen. Wie later nog met deze dingen werd aangetroffen, werd wel
201 202 203 204
Ba-Ma, RH 26-118/27, 'Besondere Anordnungen zum Div. Befehl Nr. 11 für Kampfführung und Behandlung Aufständischer', 718de Infanteriedivisie, 29 mei 1942. Ba-Ma, RH 26-114/4, ‘Kampfanweisung’ van de 714de Infanteriedivisie, 6 januari 1942. Zie ook het bericht van generaal Stahl aan deze divisie van 15 februari 1942, RH 26 114 5. Ba-Ma, RH 31 III 9, bericht van Glaise von Horstenau over bespreking met de Kroatische generale staf op 26-27 mei 1942, 28 mei 1942. Ba-Ma, RW 40-46, Operatieplan van Kampfgruppe Westbosnien, 14 juli 1942.
65
doodgeschoten.205 In een gelijksoortige poging partizanen ertoe te bewegen zich op te geven, kondigde de Wehrmacht in juli 1942 een amnestie af voor degenen die zich voor 4 augustus meldden bij de autoriteiten om hun wapens in te leveren.206 Desondanks bleef één aspect van het beleid hetzelfde. Degenen die volgens de Wehrmacht hun wapens tegen Duitse troepen hadden gebruikt en door hen gevangen werden genomen, kregen de kogel.
Kritiek binnen de Wehrmacht Zoals ook Gumz al schreef, gingen er binnen de Wehrmacht wel degelijk kritische stemmen op tegen de represailles. Generaal Glaise von Horstenau was een van deze critici. In een bericht van 9 december 1941 aan de Duitse gezanten in Zagreb schreef hij dat generaal-majoor Fortner, de commandant van de 718de Infanteriedivisie, van de bevelvoerende generaal in Servië bevel had gekregen represailles uit te voeren in en rond Sarajevo. Als vergelding voor gedode en verwonde Duitse soldaten moesten 650 gijzelaars worden geëxecuteerd. Glaise voegde eraan toe dat hij persoonlijk kritisch stond tegenover deze represailles, omdat deze gijzelaars uit concentratiekampen in Servië moesten worden gehaald en dus niets te maken hadden gehad met de aanvallen op de Wehrmacht in deze regio. Hij vreesde dat het een slechte indruk zou maken op de bevolking van Sarajevo en betwijfelde ten zeerste, of dit soort vergeldingsmaatregelen op de Balkan zin hadden.207 Bijna een jaar later werd er na een telefonisch overleg met Glaise von Horstenau door zijn superieur geconcludeerd dat Sühnemassnahmen in Syrmië 'ongewenst' waren.208 Generaal Glaise von Horstenau was niet de enige die kritisch stond tegenover de represailles. Het beleid werd ook door Duitse militairen in Servië bekritiseerd. Op 23 augustus 1941 schreef een generaal van de artillerie een bericht aan de bevelhebber voor Zuidoost-Europa, waarin hij protesteerde tegen willekeurige represailles tegen de lokale burgerbevolking na aanvallen op Duitse eenheden. Hij wees erop dat de schuldigen na deze aanvallen zo snel mogelijk vertrokken, waardoor over het algemeen onschuldige burgers het slachtoffer werden van deze represailles. Uit angst of 205 206 207 208
Ba-Ma, RH 26-118/26, ‘Befehl für die Befriedung von Ostbosnien’, 718de Infanteriedivisie, 30 april 1942. Ba-Ma, RW 40-32, bijlage 5, oorlogsdagboek van de Wehrmachtbevelhebber Zuidoost-Europa, 27 juli 1942. Ba-Ma, RH 31 III 1, bericht van Glaise von Horstenau aan de Duitse gezanten, 9 december 1941. Ba-Ma, RW 40-35, melding van 9 november 1942, Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa.
66
verbittering gingen hierdoor voorheen loyale burgers over naar de partizanen. Om te voorkomen dat de verkeerde mensen werden geëxecuteerd, moesten er door de lokale Servische gendarmerie lijsten worden opgesteld van loyale burgers en communisten in hun plaats. Deze lijsten moesten worden verstrekt aan Duitse commandanten, die hierdoor in staat zouden worden gesteld de juiste mensen te selecteren voor de executies.209 De kritiek van deze generaal werd door pragmatische overwegingen ingegeven, niet door humanitaire gevoelens, de schrijver wees immers op de negatieve gevolgen van deze willekeurige executies en de noodzaak lokale communisten dood te schieten in plaats van onschuldigen. Joromir Diakow, een Duitse officier die ook Servisch sprak, was meer begaan met de gevolgen voor de burgerbevolking. Niet alleen lag de economie voor een groot deel stil door de dood van talloze vakarbeiders, ook wees Diakow erop dat er zelden schuldigen waren onder de slachtoffers, omdat deze na hun aanvallen op de Wehrmacht de bossen in vluchtten. Tijdens een bezoek aan de stad Kraljevo zag hij hoe de stad in rouw was, nadat duizenden inwoners door de Wehrmacht tijdens represailles waren geëxecuteerd: “Kraljevo ist zur Zeit eine Stadt in Trauer. Von etwa 9000 bis 10.000 Einwohnern wurden als Strafe für den letzten Angriff der Kommunisten Ende 1941 auf Kraljevo 2300 Männer (darunter auch Frauen) des Ortes von den deutschen Truppen erschossen. [...] Keine Frau in Kraljevo die nicht durch den Tod ihres Manes oder eines Anverwandten getroffen ist; sie alle gehen in Schwarz. Verzweifelt, wenn auch resigniert sieht die Bevölkerung Kraljevos den kommenden Frühjahr wie dem sicheren Tod entgegen. Sie sagen “Machen wir nichts, erschießen uns die Kommunisten. Die Deutschen wieder erschießen uns, weil die Kommunisten im Frühjahr sicherlich wieder rege werden.””210 De kritiek binnen het Duitse leger lijkt niet geheel zonder effect te zijn geweest. De Wehrmacht matigde in 1942 in Kroatië namelijk het beleid ten opzichte van gevangen genomen partizanen. Tijdens een bespreking tussen Duitse, Italiaanse en Kroatische militairen op 3 maart 1942 over de 'zuivering' van het Kroatische 209 210
Ba-Ma, RW 40-5, bericht aan de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa, 23 augustus 1941. Ba-Ma, RH 31 III 6, bericht van Joromir Diakow aan Glaise von Horstenau, 2 februari 1942.
67
grondgebied kwam men overeen dat gewapende partizanen en degenen die hen vergezelden of ondersteunden, moesten worden doodgeschoten.211 Twee weken later gaf generaal Bader (de Duitse generaal die verantwoordelijk was voor Servië maar ook het bevel voerde over een eigen Kampfgruppe in Kroatië) echter aan dat de richtlijnen waren veranderd. In tegenstelling tot wat eerder was bevolen, moesten partizanen die zich onvoorwaardelijk overgaven niet worden doodgeschoten maar gevangen worden genomen. Ze konden hierna naar concentratiekampen in Servië worden overgebracht. Op deze manier probeerde men meer opstandelingen ertoe te bewegen zich over te geven: “Soweit Aufständische zur bedingungslose Übergabe bereit sind, können sie verständigt werden, daß sie nicht wie bisher mit dem Tode bestraft werden. Im Interesse der allgemeinen Beruhigung liegt es, daß die Aufständischen von dieser Möglichkeit Kenntnis erhalten.”212 De Wehrmacht besefte zich dat ze met haar beperkte middelen niet overal op hetzelfde moment kon zijn. Het was dus noodzakelijk geworden partizanen die zich vrijwillig overgaven aan de Wehrmacht met hun wapens, milder te behandelen dan voorheen. De Wehrmacht probeerde zo het aantal partizanen terug te dringen. Enkele dagen later schreef generaal Stahl, de bevelhebber van Kampfgruppe Westbosnien, aan dat gevangenen hadden aangegeven dat het merendeel van de opstandelingen bereid waren zich over te geven, als ze hierna gevangen zouden worden genomen in plaats van geëxecuteerd. Ze werden hierna kort verhoord en daarna naar een concentratiekamp in Servië gebracht, om later als dwangarbeiders voor Duitsland te kunnen worden gebracht.213 De omstandigheden waaronder ze te werk zouden worden gesteld, zullen vaak zeer slecht zijn geweest en het is niet onwaarschijnlijk dat velen het einde van de oorlog niet zouden halen. Ze zouden echter niet als gijzelaars worden gebruikt bij latere represailles.214 De nieuwe richtlijnen golden alleen voor de partizanen die zich vrijwillig meldden bij de Wehrmacht en daarbij hun wapens en munitie meebrachten en inleverden. De behandeling van de partizanen die tijdens gevechten gevangen werden genomen en hierdoor volgens de Duitsers hun wapens tegen de Wehrmacht hadden gebruikt of anderszins het gewapend verzet van hun kameraden mogelijk hadden gemaakt, veranderde dus niet. Zij moesten net als voorheen door de Duitse troepen 211
212 213 214
Ba-Ma, RW 40-26, 'Protokoll über die am 3.3.1942 in Abbazia erfolgte Besprechung über die Zusammenarbeit zwischen den ital., deutschen und kroat. Kräften zur restlosen Säuberung Kroatiens von den Rebellen', Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa. Ba-Ma, RH 26-118/21, bericht van generaal Bader, 718de Infanteriedivisie, 18 maart 1942. Ba-Ma, RH 26-114/6, bericht van generaal Stahl, 714de Infanteriedivisie, 23 maart 1942. Ba-Ma, RH 26-114/6, Bericht van de 714de Infanteriedivisie, 30 maart 1942.
68
worden
geëxecuteerd:
“Bei
Kampfhandlungen
gefangene Aufständische
sind
grundsätzlich zu erhängen oder zu erschiessen. Bandenführer, politische Kommissare und Kuriere sind vorher möglichst unter Hinzuziehung des SD kurz zu vernehmen.”215 Er zijn tijdens het archiefonderzoek geen aanwijzingen gevonden dat de protesten van bijvoorbeeld Glaise von Horstenau tegen represailles in Kroatië enig effect hadden . Hier waren twee redenen voor. Ten eerste gingen de Duitse troepen soms op eigen initiatief over tot represailles. Volgens een bericht in het archief van de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa van 9 juni 1942 hadden zij tijdens de gevechten de vrije hand. Er was dus plaats voor initiatief van lokale eenheden. Er moest bovendien in dit bericht 'nogmaals' op worden gewezen dat vergeldingsmaatregelen na afloop van de gevechten 'uitgesloten' waren.216 Dit wijst erop dat dit dus wel degelijk gebeurde. Omer Bartov toont in zijn boek The eastern front, 1941-'45 aan dat dit eigenmachtig optreden ook in de oorlog tegen de Sovjetunie voorkwam, hoewel het daar waarschijnlijk nog systematischer gebeurde. Aan het Oostfront moesten eenheden er herhaaldelijk op gewezen worden dat represailles niet op eigen initiatief mochten worden uitgevoerd.217 Ten tweede overschatte de Wehrmacht het positieve effect van represailles tegen de burgerbevolking, en had zij weinig oog voor de negatieve gevolgen. In maart 1942 schreef de 714de Infanteriedivisie dat de represailles ervoor hadden gezorgd dat de bevolking actief meewerkte aan de bestrijding van de partizanen: “Die
Bevölkerung
beteiligte
sich
in
zunehmendem
Masse
durch
Nachrichtenübermittlung an der Fahndung nach Banditen. Die Festsetzung von gesuchten Kommunisten wurde hierdurch erleichert.”218 Dezelfde divisie gaf eind 1942 toe dat de bevolking nog steeds sympathiseerde met de partizanen, maar de oorzaak hiervan was de effectieve propaganda van de vijand. De vergeldingsmaatregelen van de Wehrmacht maakten namelijk nog steeds veel indruk op de burgerbevolking.219 Zij durfden volgens de divisie de partizanen niet te helpen. De legerleiding in Berlijn stond nog verder van de realiteit af. Ze drongen aan op het gebruik van executies, die volgens hen een zeer effectief middel waren in de partizanenoorlog. Het opperbevel van de Wehrmacht belde op 26 juli 1942 de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa en merkte op dat er in Syrmië 'te veel 215 216 217 218 219
Ba-Ma, RH 26-114/6, Bericht van de 714de Infanteriedivisie, 30 maart 1942. Ba-Ma, RW 40-20, bericht van de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa, 9 juni 1942. Omer Bartov, The eastern front, 1941-'45. German troops and the barbarisation of warfare (Londen 1985) 125-126. Ba-Ma, RH 26-114/6, bericht van de 714de Infanteriedivisie, 21 maart 1942. Ba-Ma, RH 26-114/15, bericht van de 714de Infanteriedivisie, 30 december 1942.
69
gevangen werd genoemen en te weinig werd geëxecuteerd'.220 Hitler berispte een half jaar later hoogstpersoonlijk de Wehrmacht, dat ze te mild optraden tegen de burgerbevolking. Er moesten van hem in Kroatië meer doodstraffen worden uitgevoerd!221 Het beleid van de Wehrmacht bleef grotendeels ongewijzigd door de eis van het opperbevel van strenge represailles en door de autonomie van de militaire eenheden ter plekke. De Duitse militairen die zich kritisch uitlieten over de represailles, al was het maar om praktische redenen, waren met te weinig en stonden machteloos tegenover de bevelen van de legerleiding. De voornaamste wijziging in het beleid, namelijk de behandeling van partizanen die zich vrijwillig overgaven voordat ze hun wapens tegen de Wehrmacht hadden gebruikt, werd ingegeven door praktische overwegingen. De Wehrmacht was in Kroatië te zwak om de partizanen te vernietigen en probeerde daarom hen op deze manier te verzwakken. Afgezien hiervan bleef de manier waarop de Wehrmacht de haar Bandenbekämpfung uitvoerde grotendeels ongewijzigd. De Duitsers bleven ervan overtuigd dat de represailles effectief waren en dat er andere redenen waren voor het voortduren van de oorlog tegen de partizanen.
De represailles in Wehrmachtdocumenten Jonathan Gumz stelt in zijn artikel Wehrmacht perceptions of mass violence in Croatia, 1941-1942 de beschrijvingen van de Wehrmacht van het geweld van de Ustashe aan de ene kant, en het eigen geweld tegen de burgerbevolking aan de andere kant, tegenover elkaar. In het vorige hoofdstuk werd aangetoond dat het geweld van de Ustashe in zeer beladen termen werd veroordeeld. De vervolging van de Servische bevolking was volgens de Wehrmacht barbaars en contraproductief. Volgens Gumz was de manier waarop de Wehrmacht haar eigen geweld beschreef fundamenteel anders. Termen die wezen op willekeur, barbarisme of fanatisme (bijvoorbeeld 'afslachten' of 'beestachtig') werden hier niet meer gebruikt.222 Volgens hem wezen echter ook de termen die door de Wehrmacht voor de eigen represailles tegen de burgerbevolking werden gebruikt Sühnemassnahmen of Vergeltungsmassnahmen (boete- of vergeldingsmaatregelen) - te
220 221 222
Ba-Ma, RW 40-31, melding van 26 juli 1942, Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa. Ba-Ma, RH 31 III 12, algemeen bericht van Glaise von Horstenau, 2 oktober 1942. Gumz, 'Wehrmacht perceptions', 1019-1020.
70
zeer op een bloeddorstig en wraakzuchtig motief.223 Deze eigenschappen behoorden volgens de Wehrmacht tot het domein van het Ustashe-geweld en Gumz denkt dat dit een deel van de reden is dat de Wehrmacht in 1942 minder gebruik maakte van represailles dan in 1941. De Wehrmacht beschreef haar eigen geweld op een technocratische manier, die de het efficiëntie ervan benadrukte. Partizanen werden 'geëlimineerd' en regio's werden 'gezuiverd', 'doorgekamd' of 'gepacificeerd'. Deze termen verborgen het massale geweld die de operaties teweeg brachten en hielden de schijn op dat er hier geen sprake was van haat of willekeur, zoals bij de massamoorden van de Ustashe wel het geval was.224 Het was gewoon iets dat moest gebeuren. Het stond volgens de Wehrmacht vast dat haar slachtoffers behoorden tot de partizanen of hun actieve helpers en zelfs als dit niet zo was, hadden de executies in ieder geval een afschrikwekkende werking. De Wehrmacht was er volgens Gumz namelijk van overtuigd dat haar geweld tegen de burgerbevolking de orde herstelde in gebieden die door activiteit van de partizanen werden geteisterd.225 De burgers die overbleven durfden volgens het Duitse leger na de represailles de partizanen niet meer te steunen. De Wehrmacht zag haar eigen geweld, in tegenstelling tot dat van de Ustashe, als zeer effectief. Gebieden werden door haar 'gezuiverd' en de rust keerde er terug.226 Deze tegenstelling werd volgens Gumz nog eens versterkt doordat de Wehrmacht aantallen bijhield van haar eigen slachtoffers, maar niet van de slachtoffers van de Ustashe. Dit versterkte de indruk dat het eigen geweld veel gerichter en professioneler was dan dat van hun Kroatische bondgenoten.227 Generaal Glaise stond als een van de weinigen kritisch tegenover de beweerde effectiviteit van het geweld van het Duitse leger tegen de burgerbevolking. Gumz wijst er echter ook al op dat we door de beschrijvingen van de Duitsers heen moeten lezen. Het geweld van de Wehrmacht had regelmatig verschrikkelijke gevolgen voor de burgerbevolking van gebieden waarin partizanen actief waren. Tijdens grote offensieven tegen de partizanen werden de burgers in een deel van West-Bosnië bijvoorbeeld verklaard tot een 'vijandige bevolking'. Deze bevolking werd tijdens de 'zuivering' en 'pacificatie' van dit gebied bijna geheel vernietigd, door middel van het geweld tijdens de operatie en de deportaties naar kampen binnen en buiten Kroatië 223 224 225 226 227
Gumz, ‘Wehrmacht perceptions’, 1030. Ibidem, 1028 Ibidem, 1020. Ibidem, 1016. Ibidem, 1031.
71
(soms zo ver als het noorden van Noorwegen) die erop volgden.228 Het geweld van de Wehrmacht tegen de burgerbevolking in de NDH ging in 1942 onverminderd door, terwijl het inmiddels duidelijk was dat de partizanen telkens weer terugkwamen in gebieden die zogenaamd door de Duitsers waren 'gezuiverd'. Gumz betoogt dat dit vooral werd veroorzaakt door het feit dat de vervolgingen van de Ustashe de Wehrmacht een goed excuus boden voor dit falen. De Wehrmacht zag haar eigen geweld als succesvol, maar dit succes werd volgens haar consequent ondermijnd door de Ustashe. Door het 'barbaarse' geweld van haar Kroatische bondgenoten keerde de onrust terug in gebieden waarin door de Wehrmacht de orde was hersteld. Hun beleid bleef daardoor volgens Gumz hetzelfde, omdat ze altijd hun Kroatische bondgenoten de schuld konden geven van het feit dat de partizanen actief bleven en eerder sterker dan zwakker werden. Het archiefonderzoek dat de basis vormt voor dit hoofdstuk ondersteunt voor een belangrijk deel het betoog van Gumz. Er is inderdaad een opvallend verschil tussen de beschrijvingen van het geweld van de Wehrmacht en de Ustashe. Dit was te verwachten, gezien de zeer negatieve manier waarop het geweld van de Ustashe werd beschreven. Voor het eigen geweld tegen de burgerbevolking werden daarentegen over het algemeen eufemismen gebruikt als zuiveringsactie (Säuberungsaktion) of pacificatie (Befriedungsaktion), die het gewelddadige karakter van de represailles die daarmee gepaard gingen, verborgen.229 Slachtoffers van de represailles van de Wehrmacht, zoals honderd gijzelaars in Zagreb in augustus 1941, werden natuurlijk niet ‘afgeslacht’ maar geëxecuteerd (erschossen).230 De represailles werden in de documenten van de Wehrmacht ook wel vergeldingsmaatregelen genoemd (Sühnemassnahmen of Vergeltungsmassnahmen). Hieronder vielen niet slechts executies van gijzelaars of burgers, die uitgevoerd werden na aanvallen op Duitse militairen. In november 1941 stuitte de 718de Infanteriedivisie op verzet tijdens een aanval op de partizanen in Bosnië. De burgers waren vrijwel allemaal gevlucht maar het haardvuur in veel van de verlaten huizen brandde nog. De divisie achtte het bewezen dat in ieder geval de mannelijke bevolking deel had genomen aan het vuurgevecht. Ze schoten paarden en lastdieren dood en staken de huizen in brand.231 Van executies lijkt in dit geval geen sprake te zijn geweest, waarschijnlijk omdat er geen mannen aanwezig waren om te executeren. Het 228 229 230 231
Gumz, ‘Wehrmacht perceptions’, 1021-1023. Ba-Ma, RH 26-104/24a, bericht van de 704de Infanteriedivisie aan de generaal in Servië, 23 mei 1942. Ba-Ma, RH 20-12/62b, dagmelding van 6 augustus 1941. Ba-Ma, RH 26-118/10, bijlage 463 bij het bericht van 14 november 1941.
72
kwam blijkbaar niet bij de Duitsers op, dat de burgers mogelijk waren gevlucht uit angst voor represailles, niet omdat ze behoorden tot de partizanen. De positieve waardering door de Wehrmacht van het eigen geweld, waar Gumz ook al op wijst, staat in sterk contrast met de veroordeling van de vervolgingen van de Ustashe. Het doel van de Wehrmacht in Kroatië was de vernietiging van de verzetsbewegingen, met name de partizanen van Tito, de pacificatie van het land door het herstel van openbare orde en veiligheid en het weer in gang zetten van de economie, met name de sectoren die voor Duitsland van belang waren, zoals het winnen van bauxiet en ijzererts.232 Generaal Stahl, de bevelhebber van Kampfgruppe Westbosnien, schreef in februari 1942 dat represailles na sabotage of aanvallen op Duitse troepen effectief waren, zeker als men er in slaagde de ‘werkelijk schuldige personen’ te treffen. Alle personen die zich aan sabotage of aanvallen op Duitse troepen schuldig maakten moesten worden geëxecuteerd, tenzij het belangrijk was ze te ondervragen. Ophanging in de plaats waar het was gebeurd, werkte volgens Stahl bijzonder afschrikwekkend.233 Hoe men er achter kwam wie zich aan sabotage schuldig had gemaakt, werd helaas niet vermeld. Volgens een situatiebericht van generaal Glaise von Horstenau van 19 mei 1942 verliepen de acties van de Kampfgruppe van generaal Bader eveneens succesvol: “General Bader hat sich stark in die Befriedungsaktion eingeschaltet, sein und seiner Truppe Auftreten haben in der Bevölkerung vielfach ein Gefühl der Geborgenheit hervorgerufen, das hoffentlich durch die kroat. Politiek nicht gestört wird.”234 Tijdens het archiefonderzoek werden verder weinig documenten gevonden waarin de Wehrmacht zich zo positief uitliet over de uitwerking van haar represailles. Dat ze dit beleid doorzette in 1942 wijst er echter op dat ze wel verwachtte dat de executies verder verzet zouden ontmoedigen en zo zouden bijdragen aan het verslaan van de partizanen. De Wehrmacht kampte in Joegoslavië bovendien met een chronisch gebrek aan mankracht en materieel. Ze moest er dus naar streven zo veel mogelijk te doen met weinig, wat het gebruik van represailles mogelijk in de hand heeft gewerkt. Dit was ook in het naburige Servië het geval. Ondanks het feit dat in 1941 het niet gelukt was de partizanen te verslaan, bleef de Wehrmacht proberen door represailles het verzet in de kiem te smoren:
232 233 234
Ba-Ma, RH 26-118/22, ‘Richtlinien für die Operationen in Westbosnien’, 4 juni 1942. Ba-Ma, RH 26-114/5, bericht van Stahl betreffende 'Sühnemassnahmen bei Sabotage und Ueberfällen', 15 februari 1942. Ba-Ma, RH 31 III 3, situatiebericht van Glaise von Horstenau, 19 mei 1942.
73
“Das wirksamste Mittel ist durch ein weitverzweigtes Spitzelsystem, durch brutale polizeiliche und geheimpolizeiliche Maßnahmen die Bildung von Aufständischen schon im Entstehen zu erkenen und auszubrenne. Diese Methoden müssen nach der Einsetzung eines Höheren SS.- und Polizeiführers im größten Umfang Platz greifen. Der Chef OKW. weist erneut
und
eindringlich
darauf
hin,
daß
der
W.-Bfh.Südost
[Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa] auch im kommenden Jahr mit den ihm verbleibenden Kräften auskommen muß und daß es seine Aufgabe
ist,
diejenigen
Methoden
anzuwenden,
die
den
Erfolg
garantieren.”235 Het taalgebruik van de Wehrmacht is echter niet zo technocratisch en vrij van fanatisme als Gumz beargumenteerd, als het aankomt op het beschrijven van de tegenstander en het eigen geweld. Gumz heeft te weinig oog voor het criminaliseren van de tegenstander en de gevolgen die dit heeft voor het taalgebruik in Wehrmachtdocumenten.
De
Duitsers
gaven
soms
weliswaar
toe
dat
de
verzetsbewegingen goed georganiseerd waren, maar zagen hen toch vooral als communistische bendes (Banden) en bandieten, die niet het respect verdienden van een normaal leger. Het grondgebied van de NDH moest radicaal gezuiverd worden van ‘kommunistischen und Rebellenbanden’.236 In een document van de 714de Infanteriedivisie over de strijd rondom de berk Kozara van Kriegsberichter Kurt Neher, dat
niet
gedateerd
was,
werd
de
communistische
tegenstander
eveneens
gecriminaliseerd: “Dort hat sich die “erste Volksbefreiungsarmee”, wie sich die Vereinigung von balkannomadischen Räubern und Mördern nennt, zusammendrängen lassen, des Angriffs gewärtig, der sie zertrümmern wird. […]Man spürte eine feste Hand, die diese Banden zusammenhielt. Man spürte aber auch den fürchterlichen Terror, unter dem die vielen tausend von ihnen gepreßten, südslawischen Bauern arbeiten mußten. Sie waren es, die die Panzergräben durch Wälder und Strassen zogen, sie mußten auch die zahlreichen 235 236
Ba-Ma, RH 20-12/139, 'Tätigkeitsbericht' van de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa, 1 februari 1942. Ba-Ma, RH 31 III 3, bericht van Glaise von Horstenau, 27 maart 1942.
74
Baumsperren anlegen.”237 Ondanks dat in dit bericht ook werd toegegeven dat de tegenstander goed was georganiseerd (ze drukten bijvoorbeeld hun eigen krant en hadden werkplaatsen), overheerste het beeld van een groep die zich schuldig maakte aan moord, roof en terreur. Ook in andere berichten werden de partizanen beschuldigd van het terroriseren van de bevolking op het platteland.238 In gebieden die door hen werden bezet, leed de bevolking volgens de Wehrmacht onder gedwongen rekruteringen en plunderingen. Ze zag het als haar taak de bevolking die bereid was te werken, tegen deze terreur te beschermen.239 Het beleid van de Wehrmacht tegenover de bevolking in Kroatië lijkt dus tweeledig te zijn geweest. Aan de ene kant moest de bevolking die loyaal was en de economie op gang hield, wat uiteraard in het belang van Duitsland was, beschermd worden. Aan de andere kant zette het Duitse leger zware represailles in tegen de burgers die de partizanen hielpen of daarvan verdacht werden. Het beeld dat de Wehrmacht had van de partizanen was zeer negatief en ze zag zichzelf als een bevrijder, die de bevolking moest redden van de terreur van de partizanen. Het archief van de 714de Infanteriedivisie bevat een officiële geschiedenis van de divisie, waaronder een vreemde ‘Divisionsgeschichte in Versen’. Hierin worden de Banden beschuldigd van plundering en moord. Ze waren hierdoor volgens de divisie zeer ongeliefd onder de bevolking, die het ingrijpen van de Wehrmacht dan ook verwelkomde: “Nun aber genug – Schluss mit dem Spaß! Auch die Serben erfüllt Partisanenhaß. Doch nichts geschah im Serbenland weiter rasten Mord und Brand. Wenn die Not am größten ist die Hilf' am nächsten. Rettung dem bedrängten Land in unserer Division erstand. Eines Tages sprach der Kommandeur: 237 238 239
Ba-Ma, RH 26-114/61, ‘Kampf in der Kozara’, 714de Infanteriedivisie, zonder datum. Zie bijvoorbeeld Ba-Ma, RH 20-12/62b, dagmelding van het Twaalfde Leger, 17 september 1941. Ba-Ma, RW 40-47, Feindnachrichtenblatt nr. 1, Führungsstab Westbosnien, 4 juni 1942.
75
Soldaten, wir setzen uns zur Wehr! Fruchtlos war das viele Mahnen vernichtet werden die Partisanen! Die Division ist kampfbereit von den Banden wird das Land befreit.”240 De Wehrmacht zag de partizanen als een criminele plaag, waarvan zowel Servië als de NDH moest worden verlost. De belangrijkste drijfveer voor de Wehrmacht hierin was het veiligstellen van grondstoffen als bauxiet, ijzererts en steenkool, die voor de Duitse oorlogseconomie van groot belang waren. De partizanen waren volgens de redenering van de Wehrmacht degenen die zich aan terreur schuldig maakten, niet zij zelf. De meest radicale middelen waren geoorloofd bij het onderdrukken van de partizanen, die vitale verbindingslijnen bedreigden. Door dit zeer negatieve beeld van de tegenstander was de technocratische toon in de berichten van de Wehrmacht soms ver te zoeken. In ‘richtlijnen voor de bestrijding van opstandelingen in Servië en Kroatië, uitgegeven door de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa, stond dat de Duitse soldaten nog sluwer en meedogenlozer moesten zijn dan hun vijanden. Op het document staat geen datum, maar het is gezien de map waarin het zich bevond waarschijnlijk van begin 1942. Er was volgens deze richtlijnen geen ruimte voor emotie of compromis, omdat dit door de bevolking als een zwakte zou worden gezien: “Der deutsche Soldat muß deshalb noch verschlagener und noch rücksichtsloser sein und alle Mittel anwenden, die zum Erfolg führen. Der Versuch die Serben durch Zugeständnisse oder Entgegenkommen zu gewinnen ist falsch, da er stets als Schwäche ausgelegt wird. Schon bei der geringsten Anmaßungen, Wiederwilligkeiten oder Vergehen gegen das Waffenverbod ist sofort mit den abschreckendsten Mitteln zu bestrafen. Die Truppe muß hierzu zu unbedingter Härte erzogen sein, Gefühl und Weichheit
sind
fehl
am
Platze.
Je
eindeutiger
und
härter
die
Sühnemaßnahmen von Anfang an angewendet werden, desto weniger werden sie später notig sein.”241 240 241
Ba-Ma, RH 26-114/61, ‘Die stählerne Division’, 714de Infanteriedivisie, zonder datum. Ba-Ma, RH 20-12/140, 'Richtlinien für die Bekämpfung der Aufständischen in Serbien und Kroatien',
76
De Wehrmacht geloofde dat haar geweld afschrikwekkend werkte. Hoe harder ze nu zou optreden, hoe meer indruk het zou maken en hoe minder represailles er in de toekomst nodig zouden zijn. Huizen waarin wapens waren gevonden mochten worden platgebrand, mannelijke bewoners doodgeschoten. Hetzelfde mocht worden gedaan met dorpen in wiens omgeving vernielingen of aanslagen waren geweest of die ervan werden verdacht de partizanen te helpen. Het deporteren van de bevolking naar een concentratiekamp kon volgens deze richtlijnen effectief zijn, maar het was onder bepaalde omstandigheden ook toegestaan voor elke Duitse gewonde of dode een aantal willekeurige mannen uit nabijgelegen dorpen te executeren. Als ratio werd in de richtlijnen vijftig voor elke gewonde en honderd voor elke gedode Duitse soldaat als voorbeeld genoemd. De Wehrmacht geloofde zelfs dat ze door intimidatie de bevolking zo ver kon krijgen haar te helpen bij het opsporen en onschadelijk maken van de partizanen: “Die aufrührerischen Elemente müssen sich dauernd beunruhigt, unsicher, unterlegen und verfolgt fühlen; die Bevölkerung muß mehr Angst vor den deutschen Soldaten als vor den Aufständischen haben, um sie dahin zu bringen, das Auftreten von Banden den deutschen Dienststellen anzuzeigen und sonst bei der Unschädlichmachung der Unruheherde mitzuwirken.”242 In een ander bericht van het Twaalfde Leger over de bestrijding van de partizanen in Servië en Kroatië, vermoedelijk uit 1942, was de toon van de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa nog radicaler. Ook hier beval hij strenge vergeldingsmaatregelen in Servië en Kroatië. Het laat zien hoe weinig waarde de Wehrmacht hechtte aan een onschuldig mensenleven in deze regio: ““Drakonische Sühnemaßnahmen! Keine Gefühlsduselei! Es ist besser, daß 50 Unschuldige liquidiert werden, als daß 1 deutscher Soldat zugrunde geht. Durch brutale polizeiliche und geheimpolizeiliche Maßnahme ist die Bildung von Aufständischen schon im Entstehen zu erkennen und auszubrennen. Gefangene Aufständische sind grundsätzlich zu erschießen, werden sie als Geiseln oder zu sonstigen Zwecken verwendet, bedeutet dies nur einen kurzen Aufschub ihres Todes. Mit den Meldungen über Überfälle,
242
Twaalfde Leger, zonder datum. Ba-Ma, RH 20-12/140, 'Richtlinien für die Bekämpfung der Aufständischen in Serbien und Kroatien', Twaalfde Leger, zonder datum.
77
Sabotageakte usw. ist grundsätzlich zu melden, welche Sühnemaßnahmen ergriffen wurden oder ergriffen werden.”243 Samenvattend kan gesteld worden dat de tegenstelling die Gumz zag tussen de perceptie van de Wehrmacht van haar eigen geweld en het geweld van de Ustashe zeker aanwezig was. Termen als ‘Grausamkeiten’, ‘abschlachten’ en ‘bestialisch’ heeft de Wehrmacht natuurlijk nooit gebruikt om haar eigen geweld te beschrijven. Dit betekent echter niet dat de Wehrmacht geheel vrij is van fanatisme als het ging om haar beeld van de vijand en haar eigen represailles. De tegenstander werd gezien als een bende criminelen, die de bevolking terroriseerde en zich aan allerlei misdaden schuldig maakte. De Wehrmacht moest alle middelen inzetten om Kroatië (en Servië) van hen te bevrijden. Medelijden en compromis werden ontmoedigd met het argument dat dit alleen maar averechts zou werken. Men moest hard optreden om te voorkomen dat de opstand uit de hand zou lopen, iets wat de Wehrmacht zich niet kon veroorloven gezien de beperkte middelen waarover zij beschikte in Joegoslavië. Ze zag haar eigen geweld weliswaar als effectief, maar het moet ook zeer frustrerend zijn geweest om te zien hoe de partizanen er steeds weer in slaagden terug te keren in gebieden die door de Wehrmacht waren ‘gezuiverd’. Onder andere de Wehrmachtbevelhebber voor ZuidoostEuropa bleef echter in fanatieke bewoordingen aandringen op strenge represailles. Voor de bewering van Gumz dat er in door de Wehrmacht in 1942 veel minder gebruik maakte van represailles dan in 1941, werd tijdens dit archiefonderzoek echter geen bewijs gevonden. Ook laat in 1942 werden Sühnemassnahmen nog gezien als een effectieve manier om de steun van de burgerbevolking aan de partizanen tegen te gaan. Het doel hierbij bleef de bevolking zo veel angst aan te jagen, dat niet meer zouden durven de partizanen te helpen. Verhullende termen als ‘pacificatie’ en ‘zuivering’ hadden zeker een plaats in de vocabulaire van de Wehrmacht, maar dat neemt niet weg dat er in een deel van de documenten een fanatieke ondertoon is te zien, met name in de beschrijvingen van de tegenstander en de orders waarin werd aangedrongen op meedogenloos optreden tegen de burgerbevolking. Dit fanatisme werd vooral veroorzaakt door het beeld dat de Wehrmacht had van de partizanen. Zij werden gezien als een plaag die moest worden verdelgd, en hierbij waren alle middelen geoorloofd. 243
Ba-Ma, RH 20-12/140, 'Richtlinien für die Bekämpfung der Aufständischen in Serbien und Kroatien', Twaalfde Leger, zonder datum. Het document heeft dezelfde titel als de vorige en is eveneens zonder datum, maar het betreft een ander stuk.
78
3 De vervolging van de Kroatische Joden Antisemitisme binnen het Duitse leger In tegenstelling tot wat met name in de eerste decennia na het einde van de oorlog werd aangenomen door zowel Duitse als niet-Duitse historici, was de Wehrmacht in hoge mate betrokken bij de vernietiging van de Europese Joden. Dit hing sterk samen met de antisemitische ideeën, die binnen het Duitse leger vrij sterk waren. We weten hier nog niet erg veel van, maar dit antisemitisme gaat zeker terug tot de periode van het Duitse keizerrijk. Zo werden Joden door het overwegend Pruisische officierskorps niet vertrouwd en werden ze vrijwel nooit tot officier benoemd.244 Daarnaast werd in 1916 een onderzoek ingesteld naar aanleiding van geruchten dat Duitse Joden minder vaak sneuvelden aan het front. Dit bleek niet zo te zijn, maar het onderzoek was koren op de molen van antisemieten binnen en buiten het leger. Het antisemitisme binnen het Duitse leger werd voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog steeds heviger en transformeerde gedeeltelijk ook in de moderne, ‘wetenschappelijke’ racistische variant. Met name vanaf de Russische Revolutie werden de Joden bovendien steeds meer in verband gebracht met het bolsjewisme, dat door het conservatieve officierenkorps werd gezien als het voornaamste gevaar voor Duitsland. Vanaf het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog werd steeds vaker gesproken over de ‘Joodse bolsjewieken’.245 De Weimarrepubliek bleek niet in staat deze sentimenten binnen het leger te onderdrukken. Zo werden ook tijdens het Interbellum Joden geweerd uit het officierskorps en bestonden
er
bovendien
zeer
antisemitische
veteranenorganisaties.246
Hitlers
machtsovername gaf het antisemitisme binnen het Duitse leger een verdere impuls, aangezien het de officiële ideologie werd van de staat en er steeds meer soldaten in het leger kwamen die gevormd waren door nationaalsocialistische organisaties als de Hitlerjugend. Antisemitisme werd steeds meer het officiële beleid, het hoefde niet langer 244 245 246
Wette, The Wehrmacht, 31-33. Ibidem, 42-43. Ibidem, 67-68.
79
toegedekt te worden. Joden mochten nu bijvoorbeeld verwijderd worden uit het leger omdat ze ‘niet-Arisch’ waren. In hoeverre de soldaten van de Wehrmacht aan het Oostfront procentueel gezien betrokken waren bij misdaden, inclusief de massamoord op de Europese Joden, is moeilijk na te gaan. In de bundel Verbrechen der Wehrmacht worden echter een aantal belangrijke thema’s behandeld die in het debat over de Wehrmacht spelen. Christian Hartmann schrijft in de bundel dat vooral troepen achter het front zich schuldig maakten aan volkerenmoord, roof en represailles tegen de burgerbevolking. Hoewel de Wehrmacht in hoge mate was betrokken bij de bezettingspolitiek, hadden vooral de soldaten die zich achter het front bevonden (reservetroepen, ondersteunende eenheden en dergelijke) tijd voor deze misdaden.247 Volgens Hartmann was het percentage van de Duitse troepen dat zich aan massamoord schuldig maakte minder groot dan eerder werd gedacht, maar het was dan ook niet nodig iedere eenheid hierbij te betrekken.248 Christoph Rass schrijft in dezelfde bundel over de Duitse 253ste Infanteriedivisie, die tot het einde van de oorlog aan het Oostfront dienst deed. Deze frontdivisie maakte zich schuldig aan vele oorlogsmisdaden, waaronder het doden van gevangen genomen partizanen en soldaten. De divisie interneerde of doodde tijdens zuiveringsacties de ‘verdachte elementen’ die zij gevangen nam. Daarnaast kregen burgers en krijgsgevangenen door de divisie dwangarbeid opgelegd; zij moesten onder andere versterkingen aanleggen. Toen de divisie zich terugtrok, werden deze Arbeitskommandos meegenomen. Tijdens de terugtocht naar het westen werd zoveel mogelijk de tactiek van de verschroeide aarde toegepast. Ook Rass laat zien dat vooral soldaten die zich (tijdelijk) niet aan het front bevonden zich hieraan schuldig maakten. De misdaden werden gedeeltelijk begaan tijdens operaties die gericht waren op ‘zuivering van het achterland’.249 Fronttroepen waren echter in mindere mate ook betrokken bij deze ‘zuiveringsacties’ en er bestond een rotatiesysteem, waardoor de kans dat men bij deze acties werd ingezet werd vergroot. Rass wijst erop dat de troepen in de praktijk vaak de speelruimte hadden om de ergste excessen te voorkomen, zeker als er geen expliciete bevelen 247
248 249
maar aanmoedigingen
of aanwijzingen
werden
gegeven door hun
C. Hartmann, ‘Wie verbrecherisch war die Wehrmacht? Zur beteiligung von Wehrmachtsangehörigen an Kriegs- und NS-verbrechen’ in: C. Hartmann, J. Hürter en U. Jureit red., Verbrechen der Wehrmacht. Bilanz einer debatte (München 2005) 72-74. Ibidem, 77. C. Rass, 'Verbrecherische Kriegführung an der Front. Eine Infanteriedivision und ihre Soldaten' in: Hartmann, Hürter en Jureit red., Verbrechen der Wehrmacht 82.
80
superieuren.250 Door de hevigheid van de oorlog tegen de Sovjetunie en de indoctrinatie door het naziregime voor en tijdens de oorlog waren ze regelmatig echter geneigd tot het plegen van oorlogsmisdaden. Voor de meeste soldaten waren deze misdaden ongetwijfeld ondenkbaar geweest buiten de context van de strijd aan het Oostfront. Hier werd de vernietigingsoorlog echter een alledaagse aangelegenheid, hoewel individuele soldaten er niet elke dag en niet altijd even hevig bij betrokken waren.251 Rass schrijft dat de 253ste Infanteriedivisie samenwerkte met de SD.252 De Wehrmacht had tijdens de Tweede Wereldoorlog met name in Oost-Europa geen moeite met de nauwe samenwerking met het vernietigingsapparaat van de SS. De Wehrmacht kreeg in de Sovjetunie opdracht de Einsatzgruppen, die in haar kielzog de taak hadden politieke en 'raciale' vijanden te executeren, bij te staan. In de ogen van de nazi's kwamen deze groepen deels op hetzelfde neer, aangezien de Sovjetunie en haar ideologie volgens hen het product van de Joden waren, de raciale aartsvijanden van het Duitse volk. Deze antisemitische ideeën vonden al meer dan twintig jaar ook binnen het Duitse leger sterke aanhang, zoals ook Bartov aantoont in een van zijn boeken over het Oostfront.253 Door zowel gewone soldaten als officieren werden Joden en communisten met elkaar vereenzelvigd. Zij waren zowel politiek als raciaal gezien volgens hen het grootste gevaar voor het Duitse volk. Deze overtuigingen komen in hun brieven die ze naar huis stuurden expliciet naar voren. Aan het begin van operatie Barbarossa, de aanval op de Sovjetunie die begon op 22 juni 1941, schreef een Duitse korporaal: “Alleen een Jood kan een bolsjewiek zijn, want voor deze bloedzuiger kan er niets meer aangenaam zijn […] Waar man ook spuugt, vind men een Jood […] Voor zover ik weet, heeft er geen enkele Jood gewerkt in dit arbeidersparadijs, iedereen, zelfs de kleinste bloedzuiger, heeft een post waarbij hij natuurlijk grote privileges geniet.”254 De haat en verachting jegens de Joden in de Sovjetunie nam alleen maar toe naarmate de campagne vorderde. De pogroms in Litouwen, die werden aangemoedigd door de Einsatzgruppen en door de Wehrmacht gade werden geslagen, werden gezien als een 250 251 252 253 254
Rass, ‘Verbrecherische Kriegführung’, 87. Ibidem, 89. Ibidem, 84. O. Bartov, Hitler's army. Soldiers, nazis and war in the Third Reich (New York 1991), 159-163. Ibidem, 160.
81
gerechtvaardigde wraakoefening tegen de Joden. Deze groep was in de ogen van de nazi's immers primair verantwoordelijk geweest voor het repressieve apparaat van de Sovjetunie en alle wreedheden die daaruit voort waren gekomen. Dat ze nu werden getroffen door de woede van de Litouwse bevolking, was dus niet meer dan terecht. De Joden werden door vele Duitse soldaten die dienden aan het Oostfront gezien als een plaag, die voor alle ellende verantwoordelijk was. Genocidale overtuigingen waren onder deze mannen niet zeldzaam, veel waren ervan overtuigd dat “deze plaag met wortel en tak moet worden uitgeroeid”.255 Dit was volgens hen de enige manier waarop de ideologische oorlog tegen de Sovjetunie kon worden gewonnen. Ondanks het feit dat Duitsland de Sovjetunie had aangevallen en niet andersom, werden de Joden verantwoordelijk geacht voor de escalatie van de oorlog en hier moesten zij voor boeten. Naarmate de oorlog minder gunstig verliep voor de Wehrmacht, namen de frustraties voor Duitse troepen toe. De partizanenoorlog achter het front in de Sovjetunie speelde hierbij een belangrijke rol, omdat deze betekende dat zij ook in het Hinterland niet veilig waren. Deze frustraties leidden tot een nog heviger antisemitisme.256 Zij hadden er dan ook geen enkele moeite mee overgebleven Joden te selecteren voor de executies, die als represaille werden uitgevoerd na aanvallen van partizanen op Duitse troepen. Zij waren in de ogen van de Wehrmacht immers in ieder geval impliciet schuldig aan het voortdurende verzet van de communistische tegenstander. Omdat Joden direct verantwoordelijk werden geacht voor het groeiende aantal “terroristische” guerilla aanvallen op Duitse troepen, waren ze geschikte slachtoffers voor deze executies. Hannes Heer beschrijft in een artikel de wreedheid en het sadisme waarmee deze executies gepaard gingen in Wit-Rusland.257 De Wehrmacht was hier nauw betrokken bij de vernietiging van de Joden, die gelijk werden gesteld met partizanen. Antisemitisme en militaire rechtvaardiging gingen hand in hand. Heer vond opvallend genoeg geen gevallen van verzet of weigering bevelen op te volgen onder de Duitse troepen. Zij waren het over het algemeen eens met de opvatting dat deze executies moesten worden uitgevoerd en namen vaak er zelfs vrijwillig aan deel.258 In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de behandeling van Kroatische Joden door de Wehrmacht, dat sterk samenhing met het zeer negatieve beeld dat zij van deze groep 255 256 257 258
Bartov, Hitler's army, 161. Ibidem, 162. H. Heer, 'Killing Fields. Die Wehrmacht und der Holocaust' in: H. Heer en K. Naumann red., Vernichtungskrieg. Verbrechen der Wehrmacht 1941-1944 (Hamburg 1995), 62-64. Ibidem, 74
82
had. In de eerste paragraaf zullen de executies van Joden door de Wehrmacht worden behandeld zoals deze in de Duitse documenten naar voren komen. Het onderwerp van de tweede paragraaf wordt gevormd door de protesten van de Wehrmacht tegen de bescherming van Joden door het Italiaanse leger. In de laatste paragraaf zal ik dieper ingaan op het beeld dat de Wehrmacht had van de Joden in Kroatië, dat in hoge mate hun behandeling van deze groep bepaalde.
Executies van Kroatische Joden door de Wehrmacht De antisemitische ideeën binnen de Wehrmacht, waarbij Joden de schuld kregen van het communistische verzet, zijn ook te zien in Servië. Ook hier leidde dit direct tot de executies van Joden, als vergelding voor aanslagen op Duitse troepen. Op 25 juli 1941 probeerden 'Joden' in Belgrado Duitse voertuigen in brand te zetten. De Wehrmacht selecteerde hierop Joden voor de represaille: “25.7. jüdische Versuche in Belgrad deutsche Kraftfahrzeuge in Brand zu setzen. 100 Juden werden erschossen.”259 Dat de Joodse bevolking in het bijzonder werd getroffen door de vergeldingsmaatregelen van de Wehrmacht blijkt uit een bericht van de 704de Infanteriedivisie, die ten tijde van dit bericht (september 1941) in Servië was gelegerd. Nadat de opstand in de omgeving van Uzice heviger was geworden, werd een deel van de mannelijke Joodse bevolking gevangen genomen en naar het doorgangskamp in Belgrado gestuurd, waarna ze vermoedelijk als slachtoffer voor executies werden gebruikt.260 De divisie kreeg namelijk in oktober 1941 bevel voor elke verwonde of gedode Duitse soldaat vijftig respectievelijk honderd gijzelaars te executeren. Er moesten als voorbereiding alvast zoveel mogelijk communisten, democraten, nationalisten en Joden gevangen worden genomen. Zij waren namelijk in de ogen van de Wehrmacht degenen van wie vast stond dat ze vijandig stonden tegenover Duitsland en konden dan ook gebruikt worden bij de represailles. Het doel van deze arrestaties moest aan de gevangenen en hun families worden medegedeeld.261 De executies werden volgens dezelfde ratio uitgevoerd als er in Servië Volksduitsers omkwamen of gewond raakten door aanvallen van partizanen. De executies moesten door Duitse troepen worden uitgevoerd en de slachtoffers werden op 259 260 261
Ba-Ma, RH 20-12/62b, Kriegstagebuch van de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa, melding van 29 juli 1941. Ba-Ma, RH 20-12/62b, Kriegstagebuch van de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa, melding van 17 september 1941. Ba-Ma, RH 26-104/4., Tätigkeitsbericht van de 704de Infanteriedivisie, melding van 13 oktober 1941.
83
afgelegen plaatsen begraven, om te voorkomen dat er 'bedevaartplaatsen' zouden ontstaan.262 De represailles vormden in werkelijkheid echter een dekmantel voor de vernietiging van de Servische Joden door de Wehrmacht vanaf de herfst van 1941. Al zes weken na het begin van de bezetting werd gedefinieerd wie de Joden waren. Op bevel van generaal Ludwig Schröder, de Wehrmachtbevelhebber in Servië, werden de Joden geregistreerd en moesten zij net als de zigeuners gele armbanden dragen. Ze werden ontslagen uit overheidsdienst en bedrijven en hun bezittingen werden 'geariseerd'. Zij kregen hiernaast dwangarbeid opgelegd door de Wehrmacht.263 Binnen slechts twee maanden werden de Joden in Servië geregistreerd, geisoleerd en beroofd.264 De gettofase werd overgeslagen, in plaats daarvan werd een regionale 'oplossing van het Joden- en zigeunervraagstuk' ontwikkeld. Al vanaf het begin van de bezetting selecteerde de Wehrmacht gijzelaars, waaronder Joden, als haar troepen werden aangevallen door partizanen. Joden vormden hiervoor geschikte slachtoffers, aangezien zij toch al verdacht waren. In de propaganda werden zij voorgesteld als de dragers (Drahtzieher) van het verzet en zij vormden voor de Wehrmacht vanaf het begin dan ook een reservoir van gijzelaars (Geiselreservoir)265. De executies werden toen echter nog uitgevoerd door de SD en politie-eenheden; de Wehrmacht was hier nog niet direct bij betrokken.266 De Wehrmacht nam deze taak echter over en begon in de herfst van 1941 met de systematische executies van mannelijke Joden, zonder een bevel van Berlijn te hebben gehad. Voor een groot deel waren zij al gevangen gezet op initiatief van de Duitse gezant in Belgrado, Felix Benzler, en diens 'Jodenexpert', Edmund Veesenmayer. Ook in Servië zagen de Duitsers hen als de belangrijkste component van het 'Joodsbolsjewistische gevaar' en de drijvende kracht achter het opkomende verzet.267 De executies konden dus militair worden gerechtvaardigd en werden vanaf september 1941, toen Franz Böhme de verantwoordelijke generaal voor Servië werd, grootschaliger gepland en uitgevoerd door de Wehrmacht. De Wehrmacht merkte dat de executies militair gezien niet effectief waren, maar ging er toch mee door. Zij stond namelijk 262 263 264 265 266 267
Ba-Ma, RH 26-104/15, bijlage 424, 704de Infanteriedivisie, 20 oktober 1941. W. Manoschek, ‘“Gehst mit Juden erschießen?”’ Die Vernichtung der Juden in Serbien' in: Heer en Naumann red., Vernichtungskrieg, 39. W. Manoschek, “Serbien ist judenfrei”. Militärische Besatzungspolitik und Judenvernichtung in Serbien 1941/42 (München 1993), 39. Manoschek, ‘“Gehst mit Juden erschießen?”’, 40. Ibidem, 42. Manoschek, “Serbien ist judenfrei”, 45-46.
84
achter de vernietiging van de Joden en zag bovendien de praktische voordelen ervan in, er kwamen bijvoorbeeld huizen vrij waarin haar troepen konden worden ondergebracht.268 Terwijl de partizanenoorlog verhardde en Duitse represailles steeds heviger werden, werd de mannelijke Joodse bevolking in Servië door de Wehrmacht uitgeroeid. De meesten van hen waren aan het einde van het jaar dood.269 Nazistische rassenpolitiek en represailles van de Wehrmacht gingen in Servië hand in hand. Historische vijandbeelden, raciale stereotypes, beroepen op kameraadschap en dreigingen met het krijgsgerecht werden allemaal gebruikt om ervoor te zorgen dat de troepen deze executies uitvoerden.270 Het motiveren van de troepen lijkt echter niet cruciaal te zijn geweest. Manoschek laat in zijn artikel in de bundel Vernichtungskrieg zien dat veel Wehrmachtsoldaten de executies van Joden en zigeuners zagen als legitieme oorlogshandelingen. De executiecommando's werden vaak samengesteld uit vrijwilligers, die vaak kwamen uit eenheden die verliezen hadden geleden tegen de partizanen. Zij lijken weinig problemen gehad te hebben met de executies, die gedetailleerd werden beschreven in brieven aan de families in Duitsland.271 Hierbij werden ook foto's meegestuurd. De Wehrmacht was hierdoor gealarmeerd en probeerde te voorkomen dat dit gebeurde. De Joodse bejaarden, vrouwen en kinderen en een kleiner aantal zigeuners, die in het concentratiekamp Semlin gevangen zaten en niet in aanmerking kwamen voor de 'represailles', werden in de lente van 1942 gedood door middel van gaswagens.272 Het initiatief verschoof bij deze massamoord weer naar de SD en de politie, maar de massamoord werd wel door de Wehrmacht gerechtvaardigd. Volgens de Abwehr waren deze vrouwen, kinderen en bejaarden namelijk “nachweislich die Träger des Nachrichtendienstes der Aufständischen”273. Na een jaar was de operatie compleet; hulp van de moordcommando’s van de SS was niet nodig geweest, in ieder geval niet bij de moord op de mannelijke Joden.274 De Wehrmacht rechtvaardigde ook de moord op de Joodse vrouwen en kinderen in 1942 met absurde militaire motieven, door hen als vijandelijke agenten te bestempelen. De moeiteloze samenwerking tussen de Wehrmacht en andere instellingen als het Duitse gezantschap in Belgrado, de SD en de politie 268 269 270 271 272 273 274
Manoschek, ‘“Gehst mit Juden erschießen?”’, 40-41. Manoschek, “Serbien ist judenfrei”, 107. Manoschek, ‘“Gehst mit Juden erschießen?”’, 44. Ibidem, 51. Manoschek, “Serbien ist judenfrei”, 178-183. Manoschek, ‘“Gehst mit Juden erschießen?”’, 51. Wette, The Wehrmacht 103-104.
85
zorgde voor een snel vernietigingsproces, waarin de Wehrmacht een centrale rol speelde.275 Tijdens het archiefonderzoek voor deze scriptie werden meldingen gevonden van Duitse troepen die in Servië en Kroatië waren gelegerd, waarin zij schreven dat Joden werden geëxecuteerd door de Wehrmacht. Als vergelding voor de aanval op een legertrein op 20 oktober 1941 bij Iverac, waarbij Duitse soldaten gewond raakten, werden vijftig 'Joden en communisten' geëxecuteerd door een regiment van de 704de Infanteriedivisie.276 Enkele dagen later werden Joden en zigeuners in Belgrado door dezelfde divisie geëxecuteerd als Sühnemaßnahme voor gedode en verwonde Duitse soldaten, hoewel in dit bericht niet werd vermeld om hoeveel slachtoffers het dit keer ging.277 De 704de Infanteriedivisie was zich er volledig van bewust waarom Joden voor deze executies moesten worden gebruikt. Aan hun 'instelling en gedrag' was immers te zien dat ze anti-Duits gezind waren. Ze hoefden niet eens gewapend te zijn om dit te kunnen bewijzen: “Personen, die aus Grund ihrer Einstellung und ihres Verhaltens zur Sühne für deutsche Menschenleben bestimmt sind, z.B. Gegebenenfalls die unter b)Genannten [de vorige categorie van 'verdachte personen'], nicht mit der Waffe betroffene Kommunisten, Zigeuner, Juden, Verbrecher udgl. (Sühnegefangene).”278 Jonathan Gumz beweert dat de Wehrmacht in Kroatië de Joden niet in direct verband bracht met de partizanenoorlog, in tegenstelling tot in Servië en de Sovjetunie. Volgens hem ontbrak dit beeld met betrekking tot de NDH “gezien het kleine aantal Joden binnen de Duitse invloedssfeer”.279 Toen de Joden die zich in de Italiaanse invloedssfeer bevonden door de SS werden gedeporteerd, hielp de Wehrmacht daar weliswaar bij, maar volgens Gumz refereerde zij daarbij nauwelijks naar de partizanenoorlog. Dit beeld is echter niet juist. De manier waarop de Joodse bevolking in de NDH werd behandeld door de Wehrmacht verschilde namelijk niet wezenlijk van het beleid in Servië, aangezien zij ook hier de Joden zag als de vijanden van Duitsland. 275 276 277 278 279
Manoschek, ‘“Gehst mit Juden erschießen?”’, 53. Ba-Ma, RH 26-104/4, Tätigkeitsbericht van de 704de Infanteriedivisie, bericht van 22 oktober 1941. Ba-Ma, RH 26-104/4, Tätigkeitsbericht van de 704de Infanteriedivisie, bericht van 27 oktober 1941. Ba-Ma, RH 26-104/29, bericht over “Sühnemaßnahmen bei Sabotage und Überfallen”, 704de Infanteriedivisie, 16 februari 1942. Onderstreping is van de hand van de schrijver van het bericht. Gumz, Wehrmacht perceptions, 1027.
86
Dit werd door hen a priori aangenomen en hoefde niet rationeel te worden bewezen. Ook in de NDH werden Joden daarom gebruikt door de Wehrmacht als slachtoffers voor hun vergeldingsexecuties. Er werden tijdens het archiefonderzoek geen stukken gevonden die erop wezen dat hier expliciete bevelen van Berlijn voor nodig waren. De executies stuitten niet op verzet van de Ustashe, die de Joden immers zagen als vijanden van hun Kroatische staat die verdelgd moesten worden. De Duitsers en de Ustashe vonden elkaar in ideologisch opzicht in hun radicale antisemitisme. In Servië namen de Duitsers het initiatief bij de moord op de Joden, hoewel er ook Servische daders bij betrokken waren. In de NDH hadden echter zowel de Wehrmacht als de Ustashe een leidende rol. In Sarajevo executeerden de Ustashe bijvoorbeeld bij wijze van vergelding twintig Servische en Joodse gijzelaars, nadat de spoorbaan door partizanen was aangevallen.280 Na een aanval door 'Servische communisten' op een afdeling jonge Ustashe in Zagreb in augustus 1941 werden 98 gijzelaars, 'meistens Juden', geëxecuteerd, hoogstwaarschijnlijk door de Ustashe.281 Het is opvallend dat generaal Glaise von Horstenau, die zeer kritisch stond tegenover de vervolging van de Serviërs, in zijn bericht geen kritiek uitte op deze represaille. Het is mogelijk dat ook hij de Joden verantwoordelijk achtte voor deze aanslag van 'Servische communisten'. Bij represailles van de Wehrmacht in de NDH werden eveneens Joden geselecteerd als slachtoffers. In augustus 1941 werden door Duitse troepen in Zagreb 104 'daders, communisten en Joden' geëxecuteerd.282 Nadat een Duitse legerauto was beschoten, waarbij twee Duitse militairen gewond raakten, werden in de Kroatische hoofdstad op 6 augustus nog eens 87 “kommunistische und jüdische Geiseln erschossen”.283 De 718de Infanteriedivisie voerde eind oktober 1942 een 'Aktion' uit tegen de Joden in Sarajevo die nog in leven waren.284 Er werd niet vermeld welk doel deze operatie precies diende, maar aangenomen mag worden dat het niet goed afliep met degenen die werden opgepakt. Het is goed mogelijk dat zij later als gijzelaars omkwamen bij represailles van de Wehrmacht. Het beleid van de Wehrmacht ten aanzien van de Joden in de NDH bleef in 1942 280 281 282 283 284
Ba-Ma, RH 26-118/3, Kriegstagebuch van de 718de Infanteriedivisie, melding van 3 augustus 1941. Ba-Ma, RH 31 III 1, bericht van generaal Glaise von Horstenau, 5 augustus 1941. Ba-Ma, RH 20-12/62b, Kriegstagebuch van de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa, 6 augustus 1941. Ba-Ma, RH 20-12/62b, Kriegstagebuch van de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa, 7 augustus 1941. Ba-Ma, RH 26-118/3, Kriegstagebuch van de 718de Infanteriedivisie, melding van 26 oktober 1942.
87
ongewijzigd. Generaal Glaise von Horstenau schreef op 30 december 1942 in een geheim bericht hoe de Wehrmacht in Kroatië te werk moest gaan bij haar represailles. Uit het bericht wordt duidelijk dat Joden samen met politieke gevangenen voor de Wehrmacht een reservoir vormden van potentiële slachtoffers voor haar represailles. Het executeren van onschuldige burgers moest in de ogen van Glaise von Horstenau zoveel mogelijk worden vermeden. Hij was er echter van overtuigd dat Joden en 'politieke misdadigers' aan de kant van de partizanen stonden: “Geiselererschiessungen aus den Reihen der bis jetzt ruhig gebliebenen Zivilbevölkerung ist abzulehnen. Als Geiseln kommen Juden, schon in Haft befindliche politische Verbrecher aller Art und solche Personen in Frage, welche durch ihr Verhalten klar die Parteinahme für die Aufständischen haben erkennen lassen. Die Zahl der jeweils zu Erschiessenden ist zweckmässig dem kroatischen Gesetz – 10 Geiseln für einen Gefallenen – anzupassen. Schärferes Vorgehen je nach Lage.”285 Doordat de antisemitische overtuigingen binnen de Wehrmacht, waarbij Joden in verband werden gebracht met de steeds heviger wordende partizanenoorlog, niet veranderden, bleef zij de Kroatische Joden zien als geschikte slachtoffers voor haar represailles. Hun schuld hoefde in haar ogen niet bewezen te worden, deze stond vast. Tijdens het archiefonderzoek werden echter relatief weinig documenten gevonden over de executie van Kroatische Joden door de Wehrmacht gevonden. Hiervoor zijn drie belangrijke redenen te bedenken. Ten eerste zijn waarschijnlijk veel documenten aan het einde van de oorlog vernietigd. Ten tweede werden veel Kroatische Joden niet het slachtoffer van de Wehrmacht, maar gedood door de Ustashe binnen en buiten hun concentratiekampen. Een ander deel werd daarnaast gedeporteerd naar Duitse concentratiekampen, waaronder Auschwitz. Op 5 mei 1943 bezocht Himmler Zagreb; in de zomer van dat jaar begonnen de deportaties van de laatste Kroatische Joden die men nog te pakken kon krijgen.286 Tenslotte vond een deel van de Kroatische Joden bescherming bij het Italiaanse leger, dat een deel van de NDH bezette. Op deze opmerkelijke rol van de voornaamste bondgenoot van Nazi-Duitsland zal ik nu verder ingaan. 285 286
Ba-Ma, RH 31 III 7, geheim bericht van Glaise von Horstenau, 30 december 1942. Friedländer, Nazi-Duitsland en de Joden, deel 2, 238.
88
Een onverwachte beschermer Bij de oprichting van de NDH in april 1941 verdeelden Duitsland en Italië het land tussen hen beiden in twee invloedssferen, door middel van een demarcatielijn die van het noordwesten naar het zuidoosten liep. Het land was in naam onafhankelijk, maar deze regeling betekende wel dat er troepen van haar 'beschermers' op haar grondgebied aanwezig waren. Het fascistische Italië annexeerde een groot deel van de Dalmatische kust, dat in hun ogen historisch gezien Italiaans gebied was omdat het ooit deel had uitgemaakt van de Venetiaanse republiek. In september 1941 breidden de Italianen hun bezettingszone om militaire redenen uit.287 Zij kregen door de vervolgingen van de Ustashe al snel te maken met een stroom van Servische en Joodse vluchtelingen naar hun bezettingszone. Kroatische Joden zochten en vonden bescherming bij het Italiaanse leger, de voornaamste bondgenoot van Nazi-Duitsland. Door hun bescherming van Joodse en Servische vluchtelingen namen de spanningen tussen het Italiaanse leger en de Ustashe toe. Door de uitbreiding van de Italiaanse bezettingszone kwamen er nog meer Servische en Joodse burgers onder de bescherming van het Italiaanse leger te vallen, tot frustratie van de Ustashe. Op aandringen van de Duitsers trok het Italiaanse leger nog verder Kroatië in, tot ze op papier de helft van het Kroatische grondgebied bezetten, hoewel ze in de praktijk een permanent gebrek hadden aan troepen en met moeite de steden en belangrijkste verbindingswegen probeerden te controleren.288 Het Italiaanse leger proclameerde dat iedereen die gevlucht was maar naar haar bezettingszone terug zou keren, onder haar bescherming zou komen te vallen. Deze verklaring van 7 september 1941 vormde de basis voor de voortdurende bescherming van de Kroatische Joden door het Italiaanse leger, ondanks de toenemende druk van de Duitsers deze mensen uit te leveren. Italiaanse militairen verwezen herhaaldelijk naar de verklaring, die werd gezien als een belofte die berustte op militaire eer, om hun bescherming van Kroatische Joden te rechtvaardigen. Het Italiaanse Tweede Leger verklaarde in 1942 dat het uitleveren van Kroatische Joden aan de Duitsers ondanks alle beloftes 'oneervol' zou zijn en zou leidden tot een verlies van prestige.289 Kroatische milities in haar bezettingszones werden ontwapend en Italiaanse militairen onderhielden 287 288 289
J. Steinberg, All or nothing. The axis and the Holocaust (Londen/New York 1990), 38. Ibidem, 40. Ibidem, 46.
89
vriendschappelijke contacten met Joodse burgers, tot afgrijzen van de Duitsers. De Kroatische regering klaagde bij de Duitse gezant Kasche dat de Italianen de arrestatie van Joden in hun bezettingszone verhinderden, zelfs van twee Joden die Pavelić in het openbaar beledigd hadden.290 Zij namen vaak aan dat de Italianen de Joden beschermden omdat zij daarvoor betaald werden. Hoewel dit in individuele gevallen ongetwijfeld een rol zal hebben gespeeld, gebeurde dit minder vaak dan zij aannamen, veel Joodse vluchtelingen kwamen immers berooid aan maar zij werden door de Italianen nooit teruggestuurd. Een Duitse luitenant schreef in december 1941 over de situatie in Dubrovnik: “Het bestaan van betrekkingen tussen Italiaanse officieren, Joden en Serviërs staat onomstotelijk vast. Italiaanse officieren owrden vaak gezien met Joodse vrouwen in het café Grodska […] In Dubrovnik bevinden zich ongeveer vijfhonderd Joden. De meesten komen uit Sarajevo en zijn er met Italiaanse hulp gekomen. 10.000 tot 50.000 kune is de normale prijs voor het oversteken van de grens met valse papieren. […] In Mostar is de situatie nog wranger. De Italianen herroepen simpelweg alle Kroatische bevelen en laten de stad overspoeld worden met Joden […] De directeur van de Duitse Academie in Dubrovnik, de heer Arnold, werd met enige Kroatische functionarissen uitgenodigd voor een receptie en was woedend over de arrogantie van de Italiaanse generaal Amico […] Met betrekking tot Kroatië zei hij [Amico] dat de Italianen hier waren om de armen en vervolgden – Joden en Serviërs – tegen wreedheid en terreur te beschermen.”291 Het fascistische Italië was na enkele gevoelige militaire nederlagen vanaf begin 1941 al geen militaire macht van betekenis meer en de Duitsers moesten herhaaldelijk ingrijpen om te voorkomen dat ze verder zou verzwakken. Het is dan ook opmerkelijk dat Italiaanse militairen en ambtenaren de druk van hun superieuren en de Duitsers weerstonden en consequent weigerden hun bescherming van zowel Italiaanse als buitenlandse Joden op te geven. Dit wil niet zeggen dat het Italiaanse leger zich altijd zo 290 291
Ba-Ma, RH 31 III 8, bericht van het Kroatische ministerie van Defensie aan Siegfried Kasche, 4 december 1941. Steinberg, All or nothing, 46-47.
90
humanitair opstelde, zo maakten ook zij zich schuldig aan represailles tegen de burgerbevolking in hun bezettingszone, hoewel de Wehrmacht systematischer was in het toepassen van een dergelijk beleid dan de Italianen.292 Het uitleveren van Joden, die in haar ogen geen gevaar vormden, ging voor veel Italiaanse officieren en civiele functionarissen echter te ver, hoewel sommigen ontstemd waren over het groeiende aantal vluchtelingen. Mussolini had 'geen bezwaar' en beval hen dus aan de Duitse verzoeken te voldoen, maar op lager niveau was men vastbesloten bezig met een 'stille muiterij' (zoals Steinberg het noemt in zijn boek All or nothing) met sterke humanitaire motieven, waardoor hier niets van terecht kwam.293 Het besef dat hun Duitse bondgenoot bezig was met de uitroeiing van de Europese Joden, waarbij ze werden geholpen door de Ustashe, drong steeds meer tot de Italianen door, ondanks het feit dit nooit met hen overlegd was. Vanaf het einde van 1941 moesten de Kroatische Joden tegen zowel de Ustashe als de Duitsers worden beschermd. In 1942 werd de druk van de Duitsers op de Italianen steeds sterker, zeker nadat ze in augustus 1942 de resterende Joden in Sarajevo hadden gedeporteerd. Himmler bracht zelfs op 11 oktober een hoogstpersoonlijk een bezoek aan Mussolini in Rome en drong daarbij aan op de uitlevering van de Kroatische Joden. De Duitsers zagen deze mensen, die in de Italiaanse bezettingszone vrij rondliepen, als een groot gevaar. Door de bescherming van de Italianen konden ze hun 'verraderlijke activiteiten' voortzetten, die waren 'gericht tegen onze oorlogsinspanning'.294 Desondanks bleven de Italianen de Joden in hun bezettingszone beschermen tegen de Endlösung van hun bondgenoot. Hierbij onderscheidden ze zich de regeringen van andere bondgenoten van Nazi-Duitsland als Hongarije en Bulgarije, die weliswaar weigerden 'hun' Joden te deporteren naar de vernietigingskampen, maar geen enkele moeite hadden met de deportatie van de Joden die een buitenlands paspoort hadden. Italiaanse militairen en ambtenaren beschermden echter niet alleen Joden met de Italiaanse nationaliteit; ook de deportatie van Kroatische, Griekse en Franse Joden werd door hen geblokkeerd. Dit beleid werd steeds logischer naarmate de oorlog minder gunstig verliep voor de Asmogendheden, met name na de nederlagen bij El Alamein en Stalingrad aan het einde van 1942. Mussolini werd er aan het einde van 1942
292 293 294
Steinberg, All or nothing, 35. Ibidem, 58-59. Ibidem, 69.
91
uiteindelijk van overtuigd in te stemmen met de bescherming van Joden.295 Een Duitse nederlaag werd immers steeds waarschijnlijker en het was dan ook niet verstandig zich nu nog medeplichtig te maken aan de moord op de Europese Joden. Het was immers goed mogelijk dat men daarvoor na de oorlog voor een rechtbank zou moeten verschijnen. Tot de capitulatie van Italië in september 1943 werden geen Joden die onder bescherming stonden van het Italiaanse leger aan de Duitsers uitgeleverd. Steinberg schrijft dat hij tijdens zijn onderzoek geen enkel bewijs vond van sympathie binnen de Wehrmacht voor het gedrag van de Italianen.296 Deze bewering werd tijdens het archiefonderzoek voor deze scriptie bevestigd. De reactie van de Wehrmacht bestond vooral uit onbegrip en verontwaardiging, die werd ingegeven door haar zeer negatieve beeld van Joden. Het Italiaanse leger zorgde er volgens Kasche, de Duitse gezant in Kroatië, generaal Glaise von Horstenau en generaal Löhr (Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa) voor dat de Joden hun 'staatsfeindliche Arbeit' voort konden zetten.297 In hun bericht brachten ze Hitler van dit gedrag op de hoogte, dat immers de 'gemeenschappelijke oorlogsdoelen' ernstig schaadde. De vriendschappelijke omgang tussen Kroatische Joden en Italiaanse militairen was voor de Wehrmacht dan ook onbegrijpelijk. Een Duitse luitenant schreef in een bericht van december 1941, die ook al door Steinberg werd aangehaald, dat dit in Mostar het geval was ondanks de zwarte handel, waarmee de Joden volgens hem veel geld verdienden: “Alle von der kroat. Behörde gestellten Kommissare für die jüdische Geschäfte wurden ihres Amtes enthoben, und von den Italienern unterstützt, betrieben die Juden einen schwunghaften Schleichhandel mit Lebensmitteln. Hotel Neretva, wieder durch ital. Hilfe in jüdischen Besitz wird von Serben, Juden und ital. Offizieren besucht. Ital. Offiziere und Juden leben in einem sehr herzlichen Einverständnis. Es wurde wiederholt gesehen, dass ital. Offiziere und Juden sich bei der Begrüssung geküsst haben.”298 De bescherming van Joden was volgens de Wehrmacht in strijd met de 295 296 297 298
Steinberg, All or nothing, 84. Ibidem, 8. Ba-Ma, RH 31 III 7, bericht over de situatie in Kroatië, 1 oktober 1941. Het bericht is door de genoemde drie ondertekend. Ba-Ma, RH 31 III 8, bericht van Oberleutnant Weis, 22 december 1941
92
oorlogsdoelen van de Asmogendheden en zij protesteerde hier dan ook herhaaldelijk tegen. In haar ogen waren de Joden een gevaarlijke groep. Doordat Joden in Mostar vrij rondliepen, bestond volgens de Duitse gezant Kasche het gevaar dat de opstand in het geheim door hen werd ondersteund.299 Zoals blijkt uit een bericht van een attaché van het gezantschap, waren de Italianen zich ervan bewust wat de Joden te wachten stond als zij aan de Kroaten of de Duitsers uitgeleverd zouden worden: “Bezeichnend für die judenfreundliche Einstellung der Italiener ist eine Ausserung, die der italienische General Amico kürzlich machte. Er sagte wörtlich: “Die Gesetze der Kroaten gegen die Juden sind streng, die der Deutschen noch strenger. Die armen nach Ragusa geflüchteten Juden nach Sarajevo zurückschicken, hiesse ja die Juden in den Tod schicken.”300 De Wehrmacht zag de Joden echter als een gevaarlijke groep, die de opstand in de NDH ondersteunde. Om redenen die in haar ogen militair gerechtvaardigd waren, wilde zij een einde brengen aan de Italiaanse bescherming van de Joden. Ondanks kritische houding ten opzichte van de vervolging van de Serviërs en, tot op zekere hoogte, de represailles van de Wehrmacht zelf, was ook generaal Glaise von Horstenau ervan overtuigd dat de Kroatische Joden gedeporteerd moesten worden. Tijdens een bespreking in oktober 1942 met de Italiaanse generaal Roatta, de bevelhebber van het Tweede Leger en een van de tegenstanders van uitlevering, sneed hij dit onderwerp dan ook aan. De Italiaanse generaal liet openlijk zijn oppositie blijken, ondanks bevelen uit Rome Kroatische Joden aan de Wehrmacht te overhandigen: “Bei dieser Gelegenheit wurde mit Roatta aug [sic] Judenfrage besprochen. Roatta soll dabei dem Poglavnik erklärt haben: Er habe erst in den letzten Tagen von Rom Weisung erhalten, sich vorzubereiten, die Juden der zweiten Zone demnächst der Deutschen Wehrmacht auszuliefern. Roatta habe dann in Rom angefragd, da nach seiner Auffassung die Deutsche Wehrmacht dafür nicht zuständig sei. Zur Zeit wertete er noch auf Weisung
299 300
Ba-Ma, RW 40-26, bericht van het Duitse gezantschap aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, waarschijnlijk van maart 1942. Ba-Ma, RH 31 III 8, bericht van de Duitse politieattaché, 30 mei 1942.
93
aus Rom.”301 Ondanks alle druk die de Wehrmacht en andere Duitse instanties op de Italianen uitoefenden, waren ze niet in staat de Italianen tot deportatie van 'hun' Joden te bewegen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de Italianen na september 1943 niet meer in staat waren Joden in Kroatië, Slovenië, Griekenland, Zuid-Frankrijk en Italië zelf te beschermen. Het Italiaanse leger werd toen door de Duitsers ontwapend en Italië, voor zover het niet door de geallieerden bevrijd was, werd in feite een Duitse martionettenstaat. Het Italiaanse verzet tegen de deportatie van Joden hield op te bestaan en Italiaanse antisemieten en opportunisten begonnen zelfs de Duitsers hierbij te helpen. Tot september 1943 waren Joden in de Italiaanse bezettingszone voor de Duitsers echter onbereikbaar, waardoor in ieder geval een deel van hen de oorlog overleefde. Ik zal nu nader ingaan op het beeld dat de Wehrmacht van Joden had. Dit zeer negatieve beeld verklaart waarom ook de Wehrmacht, naast andere Duitse instituties als de SS en het ministerie van Buitenlandse Zaken, zo veel moeite deed de Kroatische Joden, inclusief degenen die door de Italianen werden beschermd, te elimineren door executies of deportatie.
Het beeld van Joden in Wehrmachtdocumenten Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het beeld dat de nazi’s van Joden hadden nog radicaler. Zij werden nog meer dan daarvoor voorgesteld als degenen die voor het ongeluk van Duitsland verantwoordelijk waren. Zij waren in de Sovjetunie volgens deze redenering degenen die verantwoordelijk waren voor het repressieve communistische systeem met al haar wreedheden. Als de drijvende kracht van het bolsjewisme vormden ze het grootste gevaar voor Nazi-Duitsland en alles wat zij had opgebouwd. Joegoslavië was volgens de nazi's niet het zwaartepunt van de macht van de Joden, maar dat nam niet weg dat de Joden hier in hun ogen een gevaarlijke rol speelden. In zowel Servië als Kroatië
achtte
de
Wehrmacht
hen
verantwoordelijk
voor
de
verhevigende
partizanenoorlog. Tijdens het archiefonderzoek werd geen enkele aanwijzing gevonden van ook maar de meest voorzichtige protesten tegen de executie van Servische of Kroatische Joden. Het idee dat de schuld van de Joden al vast stond, lijkt door weinigen 301
Ba-Ma, RH 31 III 11, bericht van Glaise von Horstenau, 17 oktober 1942.
94
binnen de Wehrmacht te zijn betwijfeld. De Wehrmacht was er dan ook op gebrand de Joden in Servië en Kroatië te elimineren. Ik zal nu wat dieper ingaan op het beeld dat de Wehrmacht had van Joden in Kroatië. Vooral vanaf het begin van de oorlog tegen de Sovjetunie ging de Wehrmacht zich zorgen maken om de aanwezigheid van Joden binnen de NDH. Nazi-Duitsland was nu verwikkeld in een strijd op leven en dood met het communisme en de partizanenoorlog in Kroatië maakte in haar ogen deel uit van dezelfde strijd. Ook in Kroatië waren de Joden volgens haar de drijvende kracht achter het communistische verzet. Enkele dagen na het begin van operatie Barbarossa schreef generaal Glaise von Horstenau dat de Joden 'uiteraard' sterk betrokken waren bij de heviger wordende partizanenoorlog in de NDH, waarbij duizenden partizanen 'met rode vanen' aanvielen.302 De harde kern van de partizanen in Syrmië en Slavonië werd volgens hem gevormd door de Joden. Zij vormden volgens de generaal weliswaar slechts een tiende van de partizanen, maar hielden de opstand wel bij elkaar: “ca. 10 der Partisanen sind tatsächlich Kommunisten. Diese 10 % sind vor allem Juden, die fast sämtliche Kommissärstellen innehaben, weiters Serben, Kroaten, Slowenen, Ungarn und vereinzelt Deutsche. Vor einiger Zeit wurde auch ein Emigrant aus dem Deutschen Reich als Partisanenführer erschossen. Weitere 5 bis 10 % sind kriminelle Elemente, die gezwungen sind, auf Grund ihres Konfliktes mit dem Staate und seiner Gesetze in den Wald zu gehen und vom Raube zu leben. Die übrigen 80% sind Mitläufer, d.h.Menschen, die aus Angst vor Terrormaßnahmen, vor allem der Ustaša, oder aus Verzweiflung über ihre wirtschaftliche Notlage in den Wald gegangen sind und nun nicht mehr zurückkommen können.”303 Generaal Glaise von Horstenau was erg realistisch als het aankwam op de negatieve uitwerking van de vervolging van de Serviërs door de Ustashe. Hij was ervan overtuigd dat de overgrote meerderheid van de partizanen ervan kon worden overtuigd zich over te geven, als hun veiligheid tegen aanvallen van de Ustashe kon worden gegarandeerd. Het is dan ook opvallend dat hij zonder meer aannam dat de Joden een leidende rol hadden binnen het verzet. De Joden waren volgens hem onverbeterlijke 302 303
Ba-Ma, RH 31 III 1, bericht van generaal Glaise von Horstenau, 28 juni 1941. Ba-Ma, RH 31 III 6, bericht van Glaise von Horstenau, 6 november 1942.
95
vijanden van Nazi-Duitsland en hun rol binnen het verzet behoefde geen verdere verklaring. Het 'Joodse vraagstuk' in de NDH moest dan ook zo snel mogelijk worden 'opgelost'. Glaise von Horstenau stelde in augustus 1941 vast dat de 'oplossing van het Joodse vraagstuk' in Zagreb vrij grondig was doorgevoerd, maar dat in Sarajevo nog vele Joden vrij rondliepen.304 Arthur Haeffner schreef met enige frustratie aan het einde van deze maand aan de Duitse generaal dat de Ustashe-leider Viktor Gutić in de Bosnische Krajina Joden tegen betaling liet ontsnappen naar de veiligheid van de Italiaanse bezettingszone.305 Dat het aandeel van Joden binnen de partizanenbeweging voor de Wehrmacht al vast stond, blijkt uit het feit dat zij niet gewapend gevangen hoefden te worden genomen om verdacht te zijn. Ook ongewapende Joden waren verdacht genoeg om te kunnen worden geëxecuteerd bij een represaille.306 De Wehrmacht was er daarnaast van overtuigd dat Kroatische Joden ook betrokken waren bij de oorlog tegen Engeland in de Middellandse Zee. Het was voor het Duitse leger vanzelfsprekend dat de Joodse bevolking de Engelsen hielp bij het afzetten van agenten en militaire uitrusting. Zonder enig bewijs beweerde generaal Glaise von Horstenau in mei 1942 dat de Joden in de Italiaanse bezettingszone aan de Adriatische kust daarom een veiligheidsrisico vormden: “Mit englisch-russischen Einflüssen ist in nächster Zeit zweifellos stärker zu rechnen /Lage im Osten/. Helfer sind britische Uboote, die an der Adriaküste Agenten und auch Gerat ans Ufer setzen, und Flugzeuge, die Propagandamaterial, Fallschirmspringer, auch einigen Nachschub abwerfen und Denen illegale Flugplätze manche Landungsmöglichkeit bieten. Die Juden, deren es in Mostar, Spalato und anderen von Italienern besetzten Städten noch recht viele gibt, leisten selbsverständlich wertvollen Vorschub.”307 Dat de laatste bewering onwaarschijnlijk is, hoeft bijna niet te worden vermeld. De meeste hulp aan de Engelsen bij het afzetten van agenten en uitrusting werd ongetwijfeld door niet-Joodse partizanen verstrekt. De Wehrmacht had echter geen 304 305 306 307
Ba-Ma, RH 31 III 10, bericht van Glaise von Horstenau, 9 augustus 1941. Ba-Ma, RH 31 III 13, bericht van Haeffner aan Glaise von Horstenau, 31 augustus 1941. Ba-Ma, RH 26-104/29, bericht over “Sühnemaßnahmen bei Sabotage und Überfallen”, 704de Infanteriedivisie, 16 februari 1942. Ba-Ma, RH 31 III 3, situatiebericht over de tweede helft van mei 1942 van Glaise von Horstenau, 19 mei 1942.
96
bewijs nodig om deze bewering te staven, de rol van de Joden binnen het verzet was voor hen van tevoren al duidelijk. De feiten deden er voor haar niet toe, haar voornaamste zorg was de eliminatie van de partizanenbeweging. De eliminatie van de Joodse bevolking, door moord of deportatie, was hier een onlosmakelijk deel van. De Wehrmacht deed dan ook haar uiterste best de Italianen ertoe te bewegen de Joden in haar bezettingszone uit te leveren, hoewel de laatsten hier niet toe geneigd waren. De partizanenoorlog vormde vooral een gevaar voor de economische exploitatie door de Duitsers van het voormalige Joegoslavische grondgebied. Het veiligstellen van grondstoffen die van groot belang waren voor de Duitse oorlogseconomie, met name bauxiet, olie, ijzererts en steenkool, was misschien wel de voornaamste reden voor de aanwezigheid van de Wehrmacht in deze regio. De partizanen bedreigden de aanvoer van deze grondstoffen. Aangezien de Joden door de Wehrmacht werden gezien als de kern van de partizanenbeweging, ergerde zij zich steeds meer aan hun aanwezigheid in de Italiaanse bezettingszone. Ook in Berlijn maakte men zich hierover zorgen, zo blijkt uit een bericht van het ministerie van Bewapening aan het ministerie van Buitenlandse Zaken: “Im Zusammenhang mit der Behandlung der Frage der Sicherheit im Raum Mostar hat der Unterzeichnete darauf hingewiesen, dass als die gefährlichste Quelle der Unruhen besonders der nach der jetzt geschaffenen Lage zu befürchtenden neuen Situation die Juden in Mostar sein dürften. Ich hatte gebeten, dies bei den noch laufenden deutsch-italienischen Verhandlungen über den Bau des Hafens Ploce und die damit zusammenhängenden Sicherheitsfragen in Betracht zu ziehen. Die aufrührerische Tätigkeit der Juden in Mostar ist eine allgemein anerkannte Tatsache und hat bereits zu Schritten des Deutschen Gesandten in Agram [Siegfried Kasche] geführt.”308 De Wehrmacht zag de Joden in Kroatië als een veiligheidsrisico, die door hun beweerde rol binnen de partizanenbeweging een groot gevaar vormden voor de economische exploitatie van het gebied door Nazi-Duitsland. De Joodse aanwezigheid, 308
Ba-Ma, RH 31 III 8, bericht van ‘Ministerialrates Schnell im Reichsministerium für Bewaffnung und Munition an das Auswärtige Amt’ aan de gezant Martius en ‘Hernn Legationsrat Junker o.V.i.A.’ in Berlijn, betreffende het ‘Mostar-Bauxit’, 18 juli 1942.
97
die in de ogen van de Wehrmacht een gevaar was, moest zo snel mogelijk worden verwijderd. Enkele dagen na het begin van operatie Barbarossa stelde de Wehrmacht in Servië met enige bevreemding vast dat zich in onderkomens van Duitse militairen in Servië Joden bevonden. Dit kon niet getolereerd worden, Duitse militairen waren strafbaar als ze er niet voor zorgden dat hun kwartieren “von Juden frei bleiben oder frei gemacht werden”.309 Men probeerde hiermee te verhinderen dat Duitse soldaten menselijk contact zouden maken met Joden. Ze waren dan ook erg alert op de mogelijkheid dat Joden zich bevonden binnen de Wehrmacht zelf. In 1942 beweerde een Kozak in dienst van de Duitsers dat zijn generaal (waarschijnlijk ook een Kozak) een Jood was. De kwestie doet nogal absurd aan. De generaal moest de meest banale argumenten aanvoeren om tegenover de Duitsers te bewijzen dat hij niet Joods was: “Naumenko behauptet, General Steifon sei Jude (Vater und Mutter getauft). General Steifon berichtet über seine Tätigkeit und seine Verdienste um die Werkschutzgruppe. [Steifon] bestreitet Jude zu sein, seine Vorfahren in Russland lägen alle auf orthodoxen Friedhöfen, die allein schon sei Beweis, dass er nicht Jude sei, da es für Juden unmöglich war auf orthodoxen Friedhöfen bestattet zu werden.”310 De bewering van Gumz dat de Wehrmacht de Kroatische Joden niet betrokken achtte bij de partizanenoorlog is niet correct. Tijdens het archiefonderzoek werden vooral bewijzen gevonden voor het tegenovergestelde. De Wehrmacht bracht de Kroatische Joden wel degelijk in verband met de hevige partizanenoorlog; zij nam zonder over enig concreet bewijs te beschikken aan dat deze groep 'uiteraard' de harde kern vormde van de communistische partizanenbeweging en bovendien hulp verleende aan de Engelsen. Gumz wijst er weliswaar op dat het aantal Joden in Kroatië zeer gering was, maar dit vond de Wehrmacht niet relevant. De Joden hadden volgens haar een leidende rol binnen de partizanenbeweging en hielden deze bij elkaar, ondanks hun kleine aantallen. Zij vormden in de ogen van de Wehrmacht een veiligheidsrisico, dat zo snel mogelijk uit de weg moest worden geruimd. Hierin vonden ze een medestander in de Ustashe, die ook het liefst van de Joden 'verlost' wilden zijn. Vele Kroatische Joden vonden dan ook reeds in 1941 de dood door een van deze twee vervolgers. 309 310
Ba-Ma, RW 40-1. bijlage 40, Kriegstagebuch van de bevelvoerende generaal in Servië, 28 juni 1941. Ba-Ma, RW 40-34. Kriegstagebuch van de bevelvoerende generaal in Servië, melding van 14 oktober 1942.
98
De Jodenvervolging in Kroatië is een bijzonder geval doordat er sprake is van twee actieve vervolgers, maar het beeld dat de Wehrmacht had van Kroatische Joden verschilde niet wezenlijk van het beeld dat zij had van Joden in bijvoorbeeld Servië of de bezette delen van de Sovjetunie. Het Italiaanse leger doorkruisde echter de plannen van de twee vervolgers, door hun bescherming van Kroatische Joden. De Wehrmacht ergerde zich hier mateloos aan, om redenen die in haar ogen van militaire aard waren. De vermeende rol van de Joden in de partizanenoorlog hoefde voor haar niet bewezen te worden. Zij was ervan overtuigd dat deze oorlog niet kon worden gewonnen zo lang er nog Joden vrij rond liepen. Er werd dan ook zware druk uitgeoefend op de Italianen om de resterende Joden uit te leveren. De Wehrmacht was blind voor de realiteit van de partizanenoorlog. Zij was er niet alleen van overtuigd dat haar represailles effectief waren, ook liet zij zich misleiden door antisemitische waanideeën, die de (overigens zeer kleine) Joodse bevolking in direct verband brachten met het communistische verzet.
99
Conclusie De Wehrmacht en de Ustashe bleven in samenwerking met de Chetniks proberen de partizanen van Tito te vernietigen, maar zonder succes. De partizanen ontsnapten herhaaldelijk aan omsingeling en steeds grotere stukken van de NDH werden door hen bezet. Het grondgebied dat daadwerkelijk door de Ustashe werd gecontroleerd werd steeds kleiner en in 1945 viel tenslotte het doek voor hun staat. In de laatste fase van de Tweede Wereldoorlog maakten de partizanen zich zelf schuldig aan massamoorden op groepen vluchtelingen, waarbij zowel Ustashe als onschuldige burgers om werden gebracht. Ante Pavelić ontkwam naar Zuid-Amerika, maar raakte in Buenos Aires gewond bij een moordaanslag en overleed later in Spanje aan zijn verwondingen. Slavko Kvaternik werd in Joegoslavië berecht door het nieuwe communistische regime van Tito, ter dood veroordeeld en in 1947 geëxecuteerd. Zijn zoon, Eugen ‘Dido’ Kvaternik, ontkwam net als Pavelić naar Zuid-Amerika maar kwam in 1957 met zijn twee dochters om bij een auto-ongeluk. Generaal Glaise von Horstenau pleegde zelfmoord in 1946 terwijl hij in Duitsland gevangen zat, mogelijk was hij bang dat hij aan Joegoslavië uitgeleverd zou worden. Dit was wat er gebeurde met de hoofdrolspelers in het verhaal van de Wehrmacht in de ‘Onafhankelijke Staat Kroatië’. In de afgelopen hoofdstukken werd een onderscheid gemaakt tussen drie verschillende massamoorden in de NDH, die werden uitgevoerd door de Ustashe en de Wehrmacht. De Ustashe vervolgden de Servische bevolking van hun staat. De Wehrmacht executeerde in het kader van de partizanenoorlog burgers en gevangen genomen partizanen en ‘verdachte personen’. De Kroatische Joden werden door beide partijen vermoord. In deze scriptie vroeg ik mij hoofdzakelijk af hoe Wehrmacht deze drie verschillende categorieën moorden en de slachtoffers, die deze maakten in de NDH, beschreef. Daarnaast werd ook onderzocht wat de rol van de Wehrmacht was bij deze moorden. Ik wilde namelijk ook nagaan of het beeld dat de Wehrmacht had van het geweld en de slachtoffers invloed kan hebben gehad op haar handelen. Bij het massale dodelijke geweld in de NDH in de periode 1941-'42 moet een onderscheid gemaakt worden tussen de massamoorden op de Serviërs, die door de Ustashe werden uitgevoerd, en de moorden van de Wehrmacht. De Wehrmacht maakte zich in het kader van de partizanenoorlog schuldig aan represailles tegen de burgerbevolking en het 100
doodschieten van gevangen genomen partizanen. Daarnaast werkte zij ook mee aan de vernietiging van de Kroatische Joden. Hoewel niet te achterhalen was hoeveel van deze mensen door haar werden geëxecuteerd, staat vast dat Joden in de NDH, net als in Servië, door de Wehrmacht geselecteerd werden voor haar executies. Het is mogelijk dat een expliciet bevel uit Berlijn hiervoor niet nodig was. Dit was namelijk het geval in het naburige Servië, waar de Wehrmacht op eigen initiatief begon met de vernietiging van de Joden. In het eerste hoofdstuk werd de vervolging van de Serviërs door de Ustashe behandeld, waarbij de nadruk lag op het dodelijke geweld. De Wehrmacht stond zeer kritisch tegenover deze massamoorden. Goed geïnformeerde personen binnen de Wehrmacht, met name generaal Glaise von Horstenau en Arthur Haeffner van de Abwehr, realiseerden zich dat de Ustashe met hun geweld probeerden de NDH om te vormen tot een Kroatische natiestaat. Zij zagen echter dat de Serviërs, die ongeveer eenderde van de bevolking van de NDH uitmaakten, een veel te grote minderheid vormden en pleitten voor een milder beleid. De vervolging van de Ustashe dreigde volgens de Wehrmacht de jonge Kroatische staat te destabiliseren. Het taalgebruik van de Wehrmacht laat duidelijk zien dat men het geweld van de Ustashe zag als wreed, willekeurig en contraproductief. Het geweld van de Ustashe tegen de Serviërs was volgens de Wehrmacht wreed en excessief. De slachtoffers waren in de ogen van de Wehrmacht vooral onschuldige burgers, die niets gedaan hadden dat de massamoorden van de Ustashe kon rechtvaardigen. Het geweld diende dus geen militair nut en speelde de communistische en Servischnationalistische verzetsbewegingen in de kaart. De Ustashe deden niet veel moeite hun misdaden te verbergen. Dit leidde tot gevoelens van verontwaardiging, verbittering, angst en onveiligheid onder de bevolking, ook het niet-Servische deel. De Wehrmacht besefte zich dat haar reputatie in de NDH en Servië hier negatief door werd beïnvloed, aangezien zij weinig tegen de misdaden van de Ustashe leek te doen. Zij maakte zich echter nog meer zorgen over de verheviging van de partizanenoorlog. De Ustashe dreven met hun massamoorden mensen in de handen van de partizanen. Een groot deel van deze mensen was Servisch en sloot zich aan nadat ze moest vluchten voor de Ustashe, maar ook onder Kroaten en moslims riepen de wrede moorden verzet op. De Wehrmacht was erg realistisch in haar beeld van de massamoorden van de Ustashe en de gevolgen die deze hadden. De Ustashe probeerde haar misdaden soms te rechtvaardigen door te stellen dat haar slachtoffers Chetniks of partizanen waren, maar 101
de Wehrmacht liet zich hierdoor niet misleiden. Ze realiseerde zich dat de Ustashe de NDH wilden 'zuiveren' van de Serviërs en de partizanenoorlog vaak als legitimatie voor hun etnische zuiveringen gebruikten. Het negatieve beeld dat zij van de vervolging van de Serviërs werd vooral door pragmatische redenen ingegeven. De Ustashe droegen met hun moorden namelijk bij aan de escalatie van de partizanenoorlog. Dit bracht ook de levens van Duitse militairen in gevaar en betekende bovendien dat de Wehrmacht meer troepen in Kroatië moest inzetten, terwijl zij haar militaire aanwezigheid het liefst zo minimaal mogelijk had gehouden. Tegenstanders van de massamoorden, zoals generaal Glaise von Horstenau, protesteerden dan ook herhaaldelijk bij hoge Ustashe als Pavelić. Een enkele keer werd een eenheid Ustashe, die zich aan moorden op Serviërs schuldig hadden gemaakt, door de Ustashe ontwapend en gearresteerd. Pogingen hen te laten berechten door een Kroatische rechtbank lijken echter op niets uit te zijn gelopen. Directe interventie van de Wehrmacht kwam niet veel voor, zij oefende vooral druk uit op Pavelić en andere hoge Kroaten om de massamoorden te stoppen. Het beleid van de Wehrmacht ten aanzien van de moorden van de Ustashe op de Servische minderheid bleef nogal halfslachtig. Zij probeerde disciplinaire maatregelen op te leggen aan eenheden van de Ustashe die onder haar bevel opereerden maar trad zelden actief op tegen de massamoorden. De NDH was weliswaar een marionettenstaat van Nazi-Duitsland, maar de Wehrmacht had de Ustashe en haar gelijknamige militie nodig tegen de partizanen. De partizanenoorlog in Servië en de NDH werd steeds heviger en de Wehrmacht stond onder zware druk. Zij had de hulp van het Kroatische leger en de bewapende Ustashe hard nodig in haar oorlog tegen Tito, waarin zij probeerde de verbindingslijnen open te houden en de partizanen te omsingelen. De Ustashe hadden met hun massamoorden direct bijgedragen aan de escalatie van deze oorlog en zichzelf daardoor onmisbaar gemaakt. De Wehrmacht ging daarom niet veel verder dan het uitoefenen van druk. Het vervangen van de Ustashe met een Duits militair bestuur, zoals in Servië, kon ze zich eenvoudigweg niet veroorloven. Dit zou immers betekenen dat de last voor de Wehrmacht nog groter werd en zij had in Kroatië de middelen niet om op eigen kracht effectief de partizanen te bestrijden. Het zeer negatieve beeld dat de Wehrmacht had van de massamoorden van de Ustashe, dat dus door pragmatisme werd ingegeven, leidde daardoor niet tot een effectieve interventie tegen de Ustashe. De Ustashe waren uiteindelijk door de militaire situatie wel gedwongen een compromis te sluiten met de Servisch-nationalistische Chetniks. De massamoorden op de Serviërs namen hierdoor sterk af. Op kleinere schaal 102
bleven eenheden van de Ustashe echter wel doorgaan met het vermoorden van Servische burgers en de Kroatische regering lijkt niet geneigd te zijn geweest hiertegen krachtdadig op te treden. De Ustashe bleven tot het einde van de oorlog aan de macht in de NDH, hoewel het gebied waarin zij het voor het zeggen had wel steeds kleiner werd door de toenemende kracht van de partizanen. Moorden op Serviërs door eenheden van de Ustashe kwamen de hele oorlog nog voor. De Ustashe werden echter tot het einde gesteund door de Wehrmacht. De strategische situatie van Nazi-Duitsland, die zich op een enorm strijdtoneel geconfronteerd zag tegenover een steeds sterker wordende geallieerde coalitie, werd steeds hachelijker. Duitsland kon elke bondgenoot gebruiken die het had en hoe zwak de NDH ook was in militair en politiek opzicht, zij leverde wel onmisbare troepen voor de partizanenoorlog. In dit opzicht doet het denken aan de relatie tussen Zuid-Vietnam en de Verenigde Staten tijdens de Vietnamoorlog. Zuid-Vietnam was net als de NDH de zwakkere bondgenoot van een militaire grootmacht en stond ook onder zware militaire druk. Zij maakte zich weliswaar niet schuldig aan massamoorden op grote schaal, zoals de Ustashe, maar kampte wel met corruptie en politieke instabiliteit. De Verenigde Staten hadden hen echter te hard nodig in de oorlog tegen Noord-Vietnam en grepen dan ook nooit effectief in. De Duitsers hadden de Ustashe te hard nodig en hebben hen daarom nooit laten vallen. De Wehrmacht had oog voor de negatieve gevolgen van de moordcampagne van de Ustashe, maar ging in de praktijk niet veel verder dan het uitoefenen van druk op haar Kroatische bondgenoot. De Wehrmacht hanteerde een heel andere terminologie als het ging om haar eigen geweld, zoals Gumz ook al opmerkt. Binnen het dodelijke geweld dat de Wehrmacht beging in het kader van de partizanenoorlog zijn twee categorieën te onderscheiden. Ten eerste executeerde de Wehrmacht burgers en gijzelaars als represaille na aanvallen op Duitse militairen. Ten tweede executeerde zij partizanen, hun helpers en 'verdachte personen' die gevangen werden genomen. De laatste categorie was nogal vaag en gaf veel ruimte voor interpretatie. Soms werden zelfs burgers die rondliepen in een regio waar ze niet vandaan kwamen, 'als partizanen behandeld', een eufemisme voor standrechtelijke executie. Ook de definitie van partizanenhelper was niet erg duidelijk. In ieder geval viel hier actieve helpers als koeriers en personen die de partizanen logistiek ondersteunden onder. Zelfs mensen die de Wehrmacht niet informeerden over de locatie van partizanen konden er echter van beschuldigd worden de partizanen te helpen. 103
Gumz merkte al op dat zeer negatieve termen die werden gebruikt om het geweld van de Ustashe te beschrijven, zoals 'beestachtig' en 'wreedheden', niet werden gebruikt om het eigen geweld aan te duiden. Verhullende termen als 'zuiveringsactie' en 'pacificatie' waren hier echter deel van de standaardvocabulaire van de Wehrmacht. Hiermee werden de executies van gevangenen en gijzelaars enigszins toegedekt en de illusie gewekt dat het geweld, in tegenstelling tot de massamoorden van de Ustashe, militair noodzakelijk was. Daarnaast werd benadrukt dat het geweld met berekening en vrij van emotie werd uitgevoerd, in tegenstelling tot de moorden van de Ustashe, die volgens de Wehrmacht ingegeven waren door blinde haat tegen de Serviërs. De executies dienden in de ogen van de Wehrmacht een militair nut en waren dus gerechtvaardigd. Toch zijn de bewoordingen die de Wehrmacht gebruikte met betrekking tot haar represailles niet geheel vrij van een wraakzuchtige ondertoon. De represailles werden in de documenten regelmatig 'vergeldingsmaatregelen' genoemd en in sommige berichten werd een zeer fanatieke toon aangeslagen. De Wehrmacht probeerde wel loyale burgers te ontzien bij haar executies, omdat ze zich realiseerde dat dit een negatief effect kon hebben. Zij bleef er echter van overtuigd dat haar geweld effectief was in het voorkomen of stopzetten van de steun van de burgerbevolking aan de partizanen. Zij ging daarom door met het uitvoeren van de executies. Het was bovendien in haar ogen legitiem enkele onschuldige burgers te executeren, als hiermee voorkomen kon worden dat Duitse militairen werden gedood of verwond. Het leven van een Duitse soldaat was belangrijker dan dat van een burger van de NDH. Er werd tijdens het archiefonderzoek geen bewijs gevonden voor de bewering van Gumz dat de Wehrmacht in 1942 in de NDH minder represailles gebruikte. De represailles gingen ook in dat jaar gewoon door en de Wehrmacht handhaafde volgens mijn bevindingen met betrekking tot haar eigen executies dezelfde terminologie. De executies van burgers en gevangenen werden vooral door de Wehrmacht als legitiem gezien door het beeld dat zij had van de partizanen. Zij waren in de ogen van de Wehrmacht geen volwaardige militaire tegenstanders en vielen daardoor niet onder het oorlogsrecht, dat krijgsgevangenen normaal gesproken hoort te beschermen. De Wehrmacht zag hen als bendes bandieten, die zich aan roof, moord en andere misdaden schuldig maakten. De partizanen waren volgens haar een plaag, waarvan het land 'gezuiverd' moest worden. De Wehrmacht zag zichzelf als de bevrijder, die de rust en orde in het door bandieten geteisterde land moest herstellen. Dit zeer negatieve beeld 104
van de tegenstander werkte fanatisme in het taalgebruik van de Wehrmacht soms in de hand. De Wehrmacht had door haar beeld van de vijand bovendien geen principieel bezwaar tegen het executeren van gevangenen. In de ogen van de Wehrmacht waren executies van burgers en gevangenen geoorloofd, als deze zouden leiden tot de nederlaag van de 'communistische bendes'. Er werd binnen de Wehrmacht enige kritiek geuit op de executies van burgers na aanvallen op Duitse militairen. Deze kritiek werd echter vooral ingegeven door pragmatische overwegingen. De critici, waaronder generaal Glaise von Horstenau, vonden dat de represailles tegen de burgerbevolking vooral de onschuldigen troffen. Uit angst of verbittering zouden voorheen loyale burgers naar de partizanen overgaan. De kritiek beperkte zich vooral tot specifieke represailles, het nut van represailles in het algemeen kwam eigenlijk niet ter sprake. De kritiek was bovendien nogal marginaal en lijkt dan ook weinig effect te hebben gehad op het beleid van de Wehrmacht. De Wehrmacht, zowel het opperbevel als de bevelhebbers op lager niveau, zoals de bevelhebber voor Zuidoost-Europa, bleven ervan overtuigd dat de represailles een effectief middel waren in de partizanenoorlog. Er werd van hogerop zelfs aangedrongen op de inzet van represailles bij offensieven tegen de partizanen. Eenheden hadden daarnaast ruimte voor lokaal initiatief, waardoor represailles waarschijnlijk soms werden uitgevoerd zonder dat daar expliciete bevelen voor waren gegeven. In het beleid van de Wehrmacht ten aanzien van gevangen genomen partizanen, hun helpers en 'verdachte personen' kwam in 1942 enige verandering. De Wehrmacht besefte dat zij niet overal tegelijk kon zijn en dat de partizanen verzwakt moesten worden. Zij probeerde hen ertoe te bewegen zich vaker over te geven. Partizanen die zich onvoorwaardelijk overgaven voordat ze met de Wehrmacht hadden gevochten en gevangen genomen helpers werden daarom later niet meer geëxecuteerd maar als dwangarbeider voor Duitsland gedeporteerd. De kans dat zij dit niet zouden overleven was aanzienlijk, maar ze werden in ieder geval niet langer doodgeschoten of als gijzelaar voor een latere represaille gevangen gehouden. Deze verandering in het beleid werd niet ingegeven door humanitaire overwegingen. De Wehrmacht zag slechts de praktische voordelen van een iets milder beleid en probeerde hiermee de partizanen te verzwakken. Voor partizanen die gevangen werden genomen tijdens of na vuurgevechten was echter nooit genade, zij werden door de Wehrmacht doodgeschoten. Een verhoor was slechts een uitstel van hun executie. De Wehrmacht probeerde met de executie van gevangenen en burgers de 105
partizanen en de burgerbevolking te terroriseren en daarmee het verzet te breken. Zij bleef ervan overtuigd dat deze executies een legitiem en effectief middel waren in de partizanenoorlog en was blind voor de negatieve gevolgen. Represailles hebben in guerrillaoorlogen immers vaak onbedoeld geleid tot een versterking van de guerrillabeweging. Burgers voelen zich bedreigd door de represailles en gaan toevlucht zoeken in meer afgelegen gebieden, waar guerrillabewegingen actief zijn. Bovendien leiden de executies tot verbittering en woede jegens de daders onder de burgerbevolking, zeker als familieleden en vrienden het slachtoffer zijn geworden, wat mensen ertoe kan brengen zich bij de guerrilla’s aan te sluiten. De Wehrmacht had echter weinig oog voor het nadelige effect van haar executies en ging er ook in 1942 mee door. De Wehrmacht was in Kroatië ook betrokken bij de moord op de Joden. Deze massamoord was volgens haar militair gezien volkomen gerechtvaardigd. Gumz beweert dat de Wehrmacht de Kroatische Joden niet in verband bracht met de communistische partizanen. Deze bewering is naar mijn mening niet correct. De Joden vormden volgens de Wehrmacht namelijk de harde kern van het communistische verzet, hoe gering hun aantallen ook waren. Ze waren weliswaar een minderheid binnen de partizanenbeweging van Tito, maar deze werd volgens deze redenering van de Wehrmacht door hen wel bij elkaar gehouden. Zij hielpen bovendien de Engelsen bij het aan land zetten materieel en agenten. De schuld van de Joden stond voor de Wehrmacht van tevoren al vast, deze hoefde niet bewezen te worden. De Joden vormden in haar ogen een groot veiligheidsrisico, dat geëlimineerd moest worden. In ideologisch opzicht vonden de Ustashe en de Wehrmacht elkaar in hun antisemitisme; zij wilden beiden de Kroatische Joden vernietigen. De Wehrmacht vond het dan ook onbegrijpelijk dat deze groep door de Italianen werd beschermd en oefende zware druk uit op deze bondgenoot, deze bescherming op te geven. Zoals Steinberg al schreef was er binnen de Wehrmacht geen enkele kritiek op de vervolging van de Kroatische Joden. De represailles tegen de burgerbevolking werden soms bekritiseerd om pragmatische redenen, maar niemand binnen de Wehrmacht lijkt de legitimiteit van de moord op de Kroatische Joden in twijfel te hebben getrokken. Zelfs Glaise von Horstenau, die tot op zekere hoogte kritisch stond tegenover de represailles van de Wehrmacht, had geen probleem met de 'oplossing van het Joodse probleem' in de NDH. Hij moet goed hebben geweten dat dit massamoord betekende, maar ook in zijn ogen waren Joden bij voorbaat al verdacht. Voor de 106
Wehrmacht stond vast dat de Joden de vijanden waren van Nazi-Duitsland en ze kwamen dan ook als eersten in aanmerking voor represaille-executies. Doordat de Wehrmacht Joden in de NDH zag als een groot gevaar had zij geen enkele moeite met hun vernietiging. Haar antisemitische vijandbeeld was zo sterk dat deze massamoord mogelijk op eigen initiatief werd uitgevoerd, zonder een dat zij hiervoor een bevel uit Berlijn nodig had. Het ontbrak de Wehrmacht aan de nodige reflectie als het aankwam op haar eigen geweld. Zij was het meest realistisch over de massamoorden van de Ustashe en de gevolgen die deze hadden voor haar eigen reputatie en de partizanenoorlog. Op de terechte kritiek die zij had op de vervolging van de Serviërs volgde door haar cynische realisme echter weinig actie. Het zeer negatieve beeld dat de Wehrmacht had van het geweld van de Ustashe was daarnaast hypocriet, aangezien ze zich zelf in de NDH ook schuldig maakte aan massaal geweld tegen onschuldige en weerloze mensen. Hoewel er binnen de Wehrmacht wel enige kritiek was op de 'vergeldingsmaatregelen' tegen burgers en gevangenen, beperkte deze zich tot specifieke gevallen. Op het gebruik van represailles werd van hogerhand aangedrongen en het beleid in het algemeen kwam niet onder vuur. De Wehrmacht misleidde zichzelf door haar terminologie en het beeld dat zij had van de vijand. De partizanen waren in haar ogen geen legitieme militaire tegenstanders en de Wehrmacht was ervan overtuigd dat elk middel geoorloofd was om het land van hen te ‘bevrijden’. Het meest blind voor de realiteit was de Wehrmacht met betrekking tot de rol van de Joden. Zij waren volgens de Wehrmacht een gevaarlijke, subversieve groep die vernietigd moest worden. Zij werd hierin geleid door een blind antisemitisme, dat de Joden in verband bracht met het communisme en hen bestempelde tot de gevaarlijkste vijand van Duitsland. De consensus hierover was zo groot dat er geen enkele kritiek werd geuit over de vernietiging van de Kroatische Joden door de Wehrmacht en de Ustashe. Het fanatieke vijandbeeld dat binnen de Wehrmacht heerste over de partizanen en de Joden voorkwam fundamentele kritiek binnen de Wehrmacht en maakte haar blind voor de negatieve gevolgen van haar eigen geweld. Er is nog weinig onderzoek gedaan door historici naar de Wehrmacht en haar misdaden in de NDH, terwijl het debat over haar misdaden elders wel zeer actief is. In deze scriptie is een onderscheid gemaakt tussen de vernietiging van de Kroatische Joden en de executie van burgers, gevangen genomen partizanen en 'verdachte personen'. In de ogen van de Wehrmacht was het onderscheid tussen deze executies 107
echter niet zo duidelijk. Zij was er namelijk van overtuigd dat ook de moord op de Kroatische Joden deel uitmaakte van de partizanenoorlog en militair te rechtvaardigen was. De Joden vormden een gevaar voor de veiligheid van Duitse militairen en de Wehrmacht had dan ook geen bezwaar tegen hun vernietiging. De misdaden van de Wehrmacht verschillen niet veel van hun misdaden elders in Oost-Europa. Ook in Servië maakte zij zich bijvoorbeeld schuldig aan massale represailles en de moord op de Joden. De situatie in Kroatië was vooral uniek door de aanwezigheid van een bondgenoot, ,de Ustashe, die in feite weliswaar aan Nazi-Duitsland ondergeschikt waren maar toch hun eigen gang gingen en op eigen houtje een moordcampagne organiseerden tegen de Servische bevolking van hun staat. Dit onderzoek naar de rol van de Wehrmacht in Kroatië ondersteunt eigenlijk wat we de afgelopen decennia te weten zijn gekomen over haar misdaden in de Tweede Wereldoorlog in het algemeen, met name in Oost-Europa. De mythe van de ‘zuivere Wehrmacht’, die haar handen schoon zou hebben gehouden van de misdaden van NaziDuitsland, is door grondig wetenschappelijk onderzoek geruime tijd geleden gelukkig opgeblazen. Zij voerde de meest extreme wensen van het naziregime, met name met betrekking tot partizanenbestrijding en Jodenvervolging, met volle overtuiging uit. De bevindingen van dit onderzoek kunnen naar mijn mening worden opgevat als een waarschuwing voor wat er kan gebeuren als een leger, waarin sommige radicale ideeën reeds voedingsbodem hadden gevonden, in een tijd van oorlog het instrument wordt van een extreem nationalistisch en racistisch regime.
108
Dankwoord Deze scriptie was zonder de hulp van een aantal mensen niet tot stand gekomen. Tijdens mijn archiefonderzoek in Duitsland ben ik veel geholpen door de medewerkers van het militaire archief te Freiburg im Breisgau. Zij maakten mij wegwijs in het archief en stelden mij in staat snel de stukken te raadplegen die ik nodig had. De mensen van het Black Forest Hostel maakten mijn verblijf in Freiburg erg aangenaam. Mijn zus Merel, die ervaring heeft met het schrijven van masterscripties, las een groot deel van deze scriptie reeds door. Ze deed een aantal suggesties waar ik veel aan had. Hanna van Rijssel, een vriendin van haar, gaf een aantal tips die het schrijfproces vergemakkelijkten. Tot slot wil ik graag mijn begeleider, Karel Berkhoff, bedanken voor alle tijd die hij in de begeleiding van deze scriptie heeft gestoken en mijn tweede lezer, Ton Zwaan, voor het lezen van het eindproduct.
109
Literatuurlijst Balić, Emily G., 'When Croatia needed Serbs: nationalism and genocide in Sarajevo, 1941-1942' in: Slavic Review 68, afl. 1 (2009). Bartov, Omer, Hitler's army. Soldiers, nazis and war in the Third Reich (New York 1991). Bartov, Omer, The eastern front, 1941-'45. German troops and the barbarisation of warfare (Londen 1985). Blood, Philip W., Hitler's bandit hunters. The SS and the Nazi occupation of Europe (Dulles 2008). Dulić, Tomislav, 'Mass killing in the Independent State of Croatia, 1941-1945: a case for comparative research' in: Journal of genocide research 8, afl. 3 (2006). Dulić, Tomislav, Utopias of nation. Local mass killing in Bosnia and Hercegovina 1941-'42 (Uppsala 2005). Friedländer, Saul, Nazi-Duitsland en de Joden. Deel 2: de jaren van vernietiging 19391945 (Amsterdam 2007). Gumz, Jonathan E., 'Wehrmacht perceptions of mass violence in Croatia, 1941-1942' in: The historical journal 44, afl. 4. (2001). C. Hartmann, Christian, ‘Wie verbrecherisch war die Wehrmacht? Zur beteiligung von Wehrmachtsangehörigen an Kriegs- und NS-verbrechen’ in: C. Hartmann, J. Hürter en U. Jureit red., Verbrechen der Wehrmacht. Bilanz einer debatte (München 2005). Heer, Hannes, 'Killing Fields. Die Wehrmacht und der Holocaust' in: H. Heer en K. Naumann red., Vernichtungskrieg. Verbrechen der Wehrmacht 1941-1944 (Hamburg 110
1995). Mann, Michael, The dark side of democracy. Explaining ethnic cleansing (New York 2005). Manoschek, Walter, '“Gehst mit Juden erschießen?” Die Vernichtung der Juden in Serbien’ in: H. Heer en K. Naumann red., Vernichtungskrieg. Verbrechen der Wehrmacht 1941-1944 (Hamburg 1995). Manoschek, Walter, “Serbien ist judenfrei”. Militärische Besatzungspolitik und Judenvernichtung in Serbien 1941/42 (München 1993). Paris, Edmond, Genocide in satellite Croatia, 1941-1945. A record of racial and religious persecutions and massacres (Stuttgart 1961). Rass, Christoph, 'Verbrecherische Kriegführung an der Front. Eine Infanteriedivision und ihre Soldaten' in: C. Hartmann, J. Hürter en U. Jureit red., Verbrechen der Wehrmacht. Bilanz einer debatte (München 2005). Redžić, Enver, Bosnia and Herzegovina in the Second World War (New York 2005). Shelah, Menachem, 'The catholic church in Croatia, the Vatican and the murder of the Croatian Jews' in: Holocaust and Genocide Studies 4, afl. 3 (1989). Steinberg, Jonathan, All or nothing. The axis and the Holocaust (Londen/New York1990) Wette, Wolfram, The Wehrmacht. History,myth, reality (Harvard 2006).
111
Primaire bronnen De primaire bronnen zijn allemaal afkomstig uit de Duitse federale militaire archieven te Freiburg im Breisgau (Bundesarchiv-Militärarchiv, in deze scriptie afgekort als BaMa). De gebruikte archieven waren allen van de Wehrmacht. Voor het overzicht is hier een onderverdeling gemaakt naar de specifieke archieven die voor het onderzoek gebruikt zijn. Waar mogelijk heb ik bij de archieven een korte beschrijving gegeven van de inhoud.
De gevolmachtigde generaal in Kroatië RH 31 III 1. Berichten over de beginperiode van de NDH en het begin van de partizanenoorlog, april tot en met december 1941. RH 31 III 2. Berichten over onder andere de rol van de Italianen in de NDH en hun verstandhouding met de Ustashe, 1941-’42. RH 31 III 3. Berichten over de Italiaanse militaire politiek en de situatie in de NDH, 1942-‘43. RH 31 III 6. Berichten en correspondentie, 1942-’44. RH 31 III 7 Berichten over onder andere het eigenmachtig optreden van de Ustashe en besprekingen tussen hoge Duitsers en Kroaten, 1941-’44. RH 31 III 8. Correspondentie met het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken en Kroatische instellingen over de Italiaanse politiek met betrekking tot de Chetniks en de Joden, 1941-’44. RH 31 III 9. Besprekingen van Glaise von Horstenau met Pavelić en andere Kroaten en overleg tussen Duitse en Kroatische officieren, 1942-’44.
112
RH 31 III 10. Meldingen en berichten aan OKW, OKH en de Wehrmachtbevelhebber voor Zuidoost-Europa, 1941-’42. RH 31 III 11. Gaat onder andere over de inzet van Duitse politietroepen en de moorden van de Chetniks, 1942-’44. RH 31 III 12. Correspondentie van Glaise von Horstenau, 1941-’44. RH 31 III 13. Berichten en vertrouwelijke mededelingen, 1941-’44. RH 31 III 14. Correspondentie van Glaise von Horstenau, 1942-’44.
Het Tweede Leger RH 20-2/143. Oorlogsdagboek voor de periode 25 april tot en met 20 juni 1941.
Het Twaalfde Leger RH 20-12/62b. Oorlogsdagboek voor de periode 1 juni tot en met 31 december 1941. RH 20-12/139. Activiteitsberichten. RH 20-12/140. Documenten behorende bij de activiteitsberichten. RH 20-12/454.
De bevelhebber voor Zuidoost-Europa RW 40-1. Oorlogsdagboek voor april-juni 1941. RW 40-5. Oorlogsdagboek voor augustus 1941. 113
RW 40-20. Verzamelde documenten over onder andere de represaillemaatregelen in Kroatië. RW 40-26. Verzamelde documenten over onder andere de partizanenbestrijding in Zuidoost-Bosnië. RW 40-30. Oorlogsdagboek voor juni 1942. RW 40-31. Oorlogsdagboek voor juli 1942. RW 40-32. Oorlogsdagboek voor augustus 1942. RW 40-34. Oorlogsdagboek voor oktober 1942. RW 40-35 Oorlogsdagboek voor november 1942. RW 40-36. Oorlogsdagboek voor december 1942. RW 40-46. De partizanenoorlog in Bosnië, deel 1. RW 40-47. De partizanenoorlog in Bosnië, deel 2.
De 704de Infanteriedivisie RH 26-104/4. Activiteitenberichten voor de periode 1 oktober-31 december 1941. RH 26-104/8. RH 26-104/9. RH 26-104/15. Bijlagen bij activiteitenberichten van map RH 26-104/4.
114
RH 26-104/24a. Map met bijlagen, deel 4. RH 26-104/29. Map met bijlagen, deel 10. RH 26-104/52. Bevelen voor de periode 3 januari-19 december 1942.
De 714de Infanteriedivisie RH 26-114/4. Activiteitenberichten voor januari 1942. RH 26-114/5. Activiteitenberichten voor februari 1942. RH 26-114/6. Activiteitenberichten voor maart 1942. RH 26-114/7. Activiteitenberichten voor april 1942. RH 26-114/12. Activiteitenberichten voor september 1942. RH 26-114/15. Activiteitenberichten voor december 1942. RH 26-114/61. Officiële geschiedenis van de 714de Infanteriedivisie.
De 718de Infanteriedivisie RH 26-118/3. Oorlogsdagboek voor de periode 14 mei-31 december 1941. RH 26-118/5. Bijlagen bij het bovengenoemde oorlogsdagboek. RH 26-118/10. Bijlagen bij het bovengenoemde oorlogsdagboek. RH 26-118/12. Deel van het oorlogsdagboek voor het jaar 1942. RH 26-118/15. Bijlagen bij het oorlogsdagboek voor het jaar 1942. 115
RH 26-118/21. Bijlagen bij het oorlogsdagboek voor het jaar 1942. RH 26-118/22. Deel van het oorlogsdagboek voor het jaar 1942. RH 26-118/23. Deel van het oorlogsdagboek voor het jaar 1942. RH 26-118/26. Deel van het oorlogsdagboek voor het jaar 1942. RH 26-118/27. Deel van het oorlogsdagboek voor het jaar 1942. RH 26-118/41. Activiteitenberichten voor de periode 6 juli-31 december 1942.
116