De omvang van huiselijk geweld in Haarlem Een schatting met de vangst-hervangst analysemethode, toegepast op de gegevens uit een registratieproject van acht ketenpartners binnen het Haarlemse project Geweld in het gezin
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
1
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem Een schatting met de vangst-hervangst analysemethode, toegepast op de gegevens uit een registratieproject van acht ketenpartners binnen het Haarlemse project Geweld in het gezin
A. Oosterlee, R.M. Vink GGD Kennemerland Haarlem, februari 2006
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
2
Colofon De omvang van huiselijk geweld in Haarlem, een schatting met de vangst-hervangst analysemethode, toegepast op de gegevens uit een registratieproject van acht ketenpartners binnen het Haarlemse project Geweld in het gezin. Onderzoek en rapportage: Arie Oosterlee, epidemioloog Projectleiding (voormalig): Remy Vink, socioloog In samenwerking met: Trimbos-instituut Utrecht, F. Smit Gefinancierd door: Gemeente Haarlem Met dank aan alle adviseurs, meelezers en regionale ketenpartners. Bijzondere dank gaat uit naar alle huidige en voormalige leden van de Begeleidingscommissie: Janet van Bavel, Anneke Bijl, Irma Hoen, Medi Hoes, Tineke Jansen, Annemarie van Leent, Aart Lohmann, Els Rijnbeek en Marga van Slooten.
GGD Kennemerland Postbus 5514 2000 GM Haarlem www.hdk.nl
[email protected] 023 – 5115930
© GGD Kennemerland, februari 2006 Overname van delen van het rapport is toegestaan, mits met bronvermelding.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
3
Inhoudsopgave Leeswijzer en verantwoording
6
Samenvatting
7
Rapportage – korte versie 1. Inleiding 2. Onderzoeksopzet en methode 3. Belangrijkste uitkomsten 4. Bespreking van de uitkomsten 5. Conclusies en aanbevelingen
9 10 12 14 16 18
Rapportage – uitgebreide versie
20
1.
Inleiding
21
2.
Methoden van onderzoek 2.1 Voorbereiding 2.2 Uitvoering van het onderzoek 2.3 Verwerking van de gegevens 2.4 Statistische methoden omvangschattingen 2.5 Vooronderstellingen vangst-hervangst analysemethode 2.6 Wat wordt gemeten? Prevalentie, incidentie, bereik en categorieën
22 22 24 24 25 27 29
3.
Volledige resultaten 3.1 Inleiding 3.2 Registratieperiode 3.3 Overzicht beschikbare registraties 3.4 Resultaten volwassenen 3.5 Resultaten jeugd 3.6 Samenvatting omvangschattingen volwassenen en jeugdigen 3.7 Gegevens dubbel geregistreerden politie 3.8 Uitkomsten van achtereenvolgende maanden van registreren
36 36 36 36 37 48 60 61 61
4.
Bespreking resultaten 4.1 Inleiding 4.2 Case-definitie en registratieformulier 4.3 Statistische vooronderstellingen vangst-hervangstmethode 4.4 Het percentage bekend en het bereik van hulpverlening en politie 4.5 Representativiteit naar leeftijd 4.6 Extrapolatie van 7 maanden naar 1 jaar 4.7 Vergelijking met andere gegevensbronnen 4.8 Conclusies betrouwbaarheid en nauwkeurigheid 4.9 Interpretatie en betekenis van de uitkomsten 4.10 Beperkingen en sterke punten van het onderzoek 4.11 Samenvatting en eindconclusie 4.12 Aanbevelingen
63 63 64 66 68 69 70 71 75 78 79 80 82
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
4
5.
Onderzoek naar huiselijk geweld in Nederland 5.1 Inleiding en verantwoording 5.2 Samenhang epidemiologische uitkomstmaten 5.3 Algemene kanttekeningen bij eerder onderzoek in Nederland 5.4 Beschrijving enkele onderzoeken 5.5 Samenhang tussen de gegevens
84 84 85 87 89 93
Geraadpleegde bronnen
100
Bijlagen 1. Venn-diagrammen 2. Tabellen 3. Gevoeligheidsanalyses 4. Extrapolatie dubbel geregistreerden politie 5. Case-definitie met lijst van voorbeelden huiselijk geweld 6. Registratieformulier 7. Evaluatie van project, case-definitie en registratieformulier
102 112 117 121 123 135 136
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
5
Leeswijzer en verantwoording Leeswijzer Dit rapport bestaat uit een korte versie en een uitgebreide versie. De versies kunnen onafhankelijk van elkaar worden gelezen. Op sommige plaatsen bevatten de twee versies dezelfde tekst. In de uitgebreide versie wordt dit dan telkens aangegeven. De korte versie wordt voorafgegaan door een samenvatting van het onderzoek. In de uitgebreide versie begint elk hoofdstuk met een inhoudsopgave. In het hoofdstuk Resultaten van de uitgebreide versie worden de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek weergegeven. Niet alle tabellen, diagrammen en Venn-diagrammen zijn hier bij de tekst opgenomen. Deze zijn wel volledig in de bijlagen te vinden, evenals het registratieformulier en de gehanteerde case-definitie. Wetenschappelijke verantwoording Het onderzoek is begeleid door drs. F. Smit, statisticus van het Trimbos-instituut in Utrecht. De heer Smit en het Trimbos-instituut hebben ruime ervaring met het uitvoeren van een vangst-hervangst onderzoek. Omdat het de eerste keer is dat deze methode is toegepast op huiselijk geweld, is het rapport of delen daarvan ook ter beoordeling voorgelegd aan enkele externe deskundigen. Dit zijn: Prof.dr. R.A. Hirasing, hoogleraar Jeugdgezondheidszorg, Vrije Universiteit Amsterdam. Dr. W.A. van Stiphout, sociaal-geneeskundige en epidemioloog. Prof.dr. H.C.W. de Vet, hoogleraar Epidemiologie, EMGO-instituut Vrije Universiteit Amsterdam. Ook is over enkele vragen overleg gevoerd met deskundigen van het RIVM in Bilthoven.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
6
Samenvatting Inleiding Huiselijk geweld is een ernstig maatschappelijk en volksgezondheidsprobleem met grote gevolgen voor de slachtoffers, vaak nog vele jaren nadat de gebeurtenissen plaatsvonden. Vooral kinderen hebben hierin, onder andere als getuige van partnergeweld, een kwetsbare positie. Huiselijk geweld komt veel voor maar de werkelijke omvang van het probleem is niet goed bekend. Wat bij hulpverlening of politie terechtkomt is het topje van de ijsberg. Ook is onbekend welk percentage bekend is bij hulpverlening en politie. Onderzoek Sinds enkele jaren bestaat in Haarlem een samenwerkingsverband gericht op huiselijk geweld, het project Geweld in het gezin. Vanaf het begin was er behoefte aan het op uniforme wijze gaan registreren van huiselijk geweld en aan meer inzicht in de omvang van het probleem. De laatste jaren is in Nederland ervaring opgedaan met een onderzoeksmethode voor de omvangschatting van moeilijk bereikbare groepen zoals dak- en thuislozen, de zogenaamde vangsthervangst analysemethode van registratiegegevens. Acht organisaties van het project Geweld in het gezin besloten in 2003 om deze onderzoeksmethode toe te gaan passen op huiselijk geweld. Dit werd het Registratieproject Huiselijk geweld Haarlem, een deelproject van Geweld in het gezin. De deelnemende organisaties waren de politie Kennemerland en zeven hulpverleningsinstellingen: de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Zuid-Kennemerland, De Geestgronden (regionale GGZinstelling: afdeling ambulante zorg voor volwassenen), Bureau Jeugdzorg, Jeugdriagg Noord-Holland Zuid, GGD Kennemerland afdeling Jeugdgezondheidszorg, het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld, en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Het doel van het onderzoek was het nagaan van de totale omvang van huiselijk geweld in de gemeente Haarlem en het bepalen welk deel daarvan bij hulpverlening en politie terechtkomt. Daarmee werd tevens nagegaan of het mogelijk was om een betrouwbare, uniforme wijze van registreren toe te passen. Het onderzoek is uitgevoerd onder leiding van de GGD Kennemerland in samenwerking met het in Trimbosinstituut in Utrecht, en is gefinancierd door de gemeente Haarlem. Definitie huiselijk geweld Onder huiselijk geweld wordt verstaan: geweld dat door iemand uit de huiselijke kring wordt gepleegd. Geweld is de aantasting van de persoonlijke integriteit. Het kan daarbij gaan om lichamelijk en seksueel geweld en om psychisch geweld zoals bedreiging en belaging (‘stalking’). Huiselijk geweld kan de vorm aannemen van kindermishandeling en seksueel kindermisbruik, partnerrelatiegeweld in alle denkbare verschijningsvormen, en mishandeling of verwaarlozing van ouderen. De huiselijke kring is de kring die bestaat uit (ex)partners, gezins- en familieleden en huisvrienden. Slachtoffers (en plegers) kunnen vrouwen en mannen maar ook ouderen en kinderen zijn. Kinderen die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld worden ook gezien als slachtoffer. Onderzoeksmethode Voor het onderzoek is dus gebruik gemaakt van de vangst-hervangst analysemethode van registratiegegevens. Gedurende zeven maanden in 2003 / 2004 hebben de acht participerende instanties een uniforme registratie bijgehouden van alle gevallen van huiselijk geweld bij volwassenen en jeugdigen. Hiertoe is een zorgvuldige casedefinitie vastgesteld en een kort registratieformulier ontworpen. Het ging om zowel actueel geweld als geweld in het verleden en om zowel directe als indirecte slachtoffers (‘getuigen’). De persoonsgegevens zijn door een onafhankelijke partij versleuteld tot een unieke code die voor de onderzoekers niet herleidbaar was tot personen (afdeling
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
7
Onderzoek en Statistiek gemeente Haarlem). Op de verkregen data is de vangst-hervangst analysemethode toegepast, die gebruik maakt van de overlap in geregistreerden tussen twee of drie instellingen. Met deze methode kan het aantal personen worden geschat dat daadwerkelijk bij de hulpverlening en politie bekend is en kan in beeld worden gebracht welk deel van de bevolking jaarlijks met gelijke problematiek geconfronteerd wordt en daar (statistisch toevalligerwijs) niet terechtkomt. Uitkomsten van het onderzoek Geanalyseerd werd dat op jaarbasis (1-jaars prevalentie) 2-3% (400-700 personen) van de jeugd tot 18 jaar in Haarlem direct slachtoffer van huiselijk geweld is. Daarvan was 16% bekend bij hulpverlening of politie. Nog eens 2 % (600 personen) van de jeugdigen was indirect slachtoffer (‘getuige’) van huiselijk geweld. Jaarlijks is 2% (2400 personen) van de volwassen Haarlemse bevolking slachtoffer van huiselijk geweld en komt een kwart daarvan bij hulpverlening of politie terecht. Ieder jaar is 1% (1300 personen) van de volwassen bevolking in Haarlem pleger van huiselijk geweld en komt 28% daarvan bij de hulpverlening of politie. Conclusies De uitkomsten waren onderling voldoende consistent. Deze konden verder worden onderbouwd door vergelijking met een tweede in het onderzoek gebruikte methode van omvangschatting met gegevens van de politie. Ook waren de uitkomsten in lijn met de resultaten van eerder onderzoek in Nederland zoals het vragenlijstonderzoek van het Ministerie van Justitie in 1997. Bij de uitkomsten bij de jeugd moet nog een voorbehoud worden gemaakt wegens de kleine aantallen gegevens waar deze op gebaseerd zijn. Het onderzoek in Haarlem geeft aan dat de gebruikte vangst-hervangst methode geschikt is om de omvang van dit deels verborgen probleem in te schatten. Het is voor het eerst dat deze methode met betrekking tot huiselijk-geweldproblematiek in Nederland is toegepast. De gegevens over de jeugd en over volwassen plegers, en de percentages bekend bij politie of hulpverlening, zijn vooralsnog uniek voor Nederland. Aanbevelingen De aanbevelingen in dit onderzoek pleiten voor verdere verbetering van de signalering van huiselijk geweld door professionals. Er is onder meer aan behoefte aan de ontwikkeling en invoering van nog betere en bewezen effectieve signaleringsinstrumenten en deskundigheidsbevordering, en intensievere samenwerking en afstemming rond de hulpverlening. Tevens zijn aanbevelingen gedaan over de onderzoeksmethode, herhaling van het onderzoek en invoering van de registratie op een grotere schaal.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
8
RAPPORTAGE KORTE VERSIE
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
9
1.
Inleiding
Onderzoek naar huiselijk geweld Huiselijk geweld is, kort gezegd, het seksueel, lichamelijk of geestelijk geweld dat plaatsvindt in de huiselijke sfeer. Hieronder vallen vrouwenmishandeling, kindermishandeling, incest en ouderenmishandeling. Andere begrippen hiervoor zijn geweld in het gezin, privé geweld of de Engelse term 'domestic violence'. Huiselijk geweld is een ernstig maatschappelijk en volksgezondheidsprobleem met grote gevolgen voor welzijn en gezondheid van de betrokken slachtoffers, vaak nog vele jaren na de gebeurtenissen zelf. Ook kinderen die getuige zijn van geweld tussen hun ouders of van de mishandeling van een broertje of zusje ondervinden hiervan vaak grote nadelige gevolgen en zijn daarmee ook te beschouwen als (indirect) slachtoffer van huiselijk geweld. Hoe omvangrijk huiselijk geweld precies is, is nog steeds moeilijk te zeggen. Bij volwassenen in Nederland is vrij veel onderzoek gedaan, overwegend vragenlijstonderzoek. De uitkomsten zijn wisselend en variëren sterk. Nadeel van dit type onderzoek is onder andere het vaak lage responspercentage. Dit kan voor een deel de verklaring zijn voor de wisselende uitkomsten. Ook bij hoge deelnamepercentages blijft echter onzekerheid bestaan of niet juist de slachtoffers van huiselijk geweld in het onderzoek ontbraken – of juist oververtegenwoordigd waren. Van kinderen en jeugdigen zijn in Nederland alleen retrospectieve gegevens bekend, dat wil zeggen dat aan adolescenten of volwassenen is gevraagd of zij tijdens hun kindertijd slachtoffer waren van huiselijk geweld. Ook dat onderzoek betreft vragenlijstonderzoek, met meestal de bovengenoemde bezwaren. Daarnaast zijn schattingen gemaakt op basis van extrapolatie van buitenlands onderzoek en op basis van het aantal meldingen bij de Advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK) of het aantal aangiften en meldingen bij de politie. Welk gedeelte van de slachtoffers van huiselijk geweld door de hulpverlening bereikt wordt, is eveneens onbekend in Nederland. Over de omvang van de groep plegers van huiselijk geweld zijn voor zover bekend tot dusver geen onderzoeksgegevens beschikbaar in Nederland. In verschillende vragenlijstonderzoeken is gevraagd of het gerapporteerde huiselijk geweld ook aangegeven of gemeld was bij de politie. Dit laat ook wisselende uitkomsten zien. Geweld in het gezin Haarlem en deelproject Registratie In Haarlem bestaat onder regie van de gemeente en coördinatie van de GGD, sinds 1998 het samenwerkingsverband Geweld in het gezin, een samenwerking tussen ruim twintig instanties op het gebied van hulpverlening en justitie. Deze hebben hun krachten gebundeld, de samenwerking verbeterd en diverse initiatieven ontplooid om de preventie, signalering, hulpverlening en zorg voor slachtoffers en aanpak van plegers van huiselijk geweld te verbeteren. Eén van de deelprojecten heeft betrekking op de registratie van huiselijk geweld. Slechts enkele van alle ketenpartnerinstellingen binnen Geweld in het gezin registreren huiselijk geweld min of meer systematisch bij hun cliënten. Bij een aantal instellingen bestond de vraag of er op een meer uniforme en dus vergelijkbare wijze geregistreerd kon worden. Tevens was een vraag of met een gezamenlijke registratie de omvang van huiselijk geweld in Haarlem kon worden bepaald. In Haarlem was via de gemeentelijke Omnibusenquête al diverse keren vragenlijstonderzoek uitgevoerd naar huiselijk geweld, maar het deelnamepercentage was telkens laag en het was om de eerder genoemde redenen onduidelijk hoe de uitkomsten geïnterpreteerd moesten worden. Het was de deelnemers aan het registratieproject duidelijk dat ook een zo volledig mogelijke registratie van cliënten slechts het topje van de ijsberg zou laten zien. Er bestond behoefte aan een methode om inzicht te krijgen in de werkelijke omvang van het probleem, onder meer om te weten hoe groot het gedeelte is van de cliënten dat niet bereikt wordt door de hulpverlening, en om te weten in hoeverre de signalering verbeterd moet. De laatste jaren is in Nederland bij verschillende andere maatschappelijke problemen enige ervaring opgedaan met een geschikte onderzoeksmethode hiervoor. Dit zijn omvangschattingen met de zogenaamde vangst-hervangst- of capture-recapture methode. Door gebruik te maken van de
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
10
registraties van een aantal relevante instanties, kan het aantal personen worden geschat dat nergens geregistreerd staat. Bij huiselijk geweld was deze methode nog niet eerder toegepast. Bij het Trimbos-instituut was wel ervaring met de methode opgedaan bij andere populaties. In gezamenlijk overleg is het onderzoek gestart waarover in deze publicatie wordt gerapporteerd. De deelnemende instanties aan dit project onder leiding van de GGD, waren: - Politie Kennemerland district Haarlem - Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Zuid-Kennemerland - De Geestgronden (regionale GGZ-instelling, afdeling ambulante zorg voor volwassenen) - Bureau Jeugdzorg - Jeugdriagg Noord-Holland Zuid - Afdeling Jeugdgezondheidszorg GGD Kennemerland - Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld (AMHG) - Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK – toen nog niet bij Bureau Jeugdzorg) De doelstelling was om een gestandaardiseerd vragenformulier te ontwerpen, inclusief de bijbehorende afspraken wanneer en hoe dit in te vullen (case-definitie), en om hiermee enige tijd te gaan registreren. Vervolgens was het plan om met de resultaten een omvangschatting van huiselijk geweld te maken volgens de vangst-hervangst methode. Daarmee zou tevens bekend kunnen worden welk deel van de totale populatie bereikt wordt door de betrokken instanties -en welk deel niet. Ook kon met de registratie inzicht verkregen worden in de aard en achtergronden van de cliënten. En tot slot zou na afloop van de registratieperiode kunnen worden beoordeeld of bestaande registraties moeten worden aangepast en of uniforme registratie haalbaar is. Vraagstellingen De voortvloeiende vraagstellingen die in dit rapport aan de orde komen, zijn als volgt: 1. 2. 3. 4.
Wat is de omvang van de totale groep slachtoffers en plegers van huiselijk geweld in Haarlem? Welk gedeelte van deze groep wordt bereikt door hulpverlening en politie? Wat zijn de aard en achtergrond van het huiselijk geweld bij de geregistreerde cliënten? Wat kan worden aanbevolen als voorwaarden voor het kunnen doen van een omvangschatting van huiselijk geweld met de vangst-hervangst methode, met behulp van registratie door hulpverlening en politie? 5. Welke aanbevelingen kunnen in het algemeen worden gedaan ten aanzien van de registratiemethoden van de deelnemende instellingen?
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
11
2. Onderzoeksopzet en methode Het principe van de omvangschatting Huiselijk geweld is een complex probleem waar meestal meerdere personen (slachtoffers, pleger en omstanders) bij betrokken zijn en vaak ook meerdere hulpverleners en instellingen. Wanneer deze instellingen al hun cliënten met huiselijk-geweldproblematiek op uniforme wijze registreren, zullen sommige cliënten (statistisch gezien) toevallig bij meerdere instanties geregistreerd staan en een overlap vormen. De vangst-hervangstmethode maakt daar gebruik van. Met het relatieve aandeel van deze overlap ten opzichte van het geheel van registraties kan met bepaalde rekenformules op basis van de waarschijnlijkheidsleer worden geschat hoe groot het aantal personen is dat nergens geregistreerd staat, en kan ook de totale groep worden geschat. Wanneer bijvoorbeeld de overlap groot is, kan worden berekend dat het aantal cliënten dat nergens geregistreerd is, klein is. Omgekeerd, wanneer het gedeelte nergens-geregistreerden groot is, dan is de kans kleiner om überhaupt geregistreerd te worden. De kans om dubbel geregistreerd te worden is dan naar verhouding nog kleiner, wat gepaard gaat met een relatief kleine overlap. Om hiermee betrouwbare uitkomsten te verkrijgen, moet aan een aantal vooronderstellingen zijn voldaan. Ook moet natuurlijk de registratie zelf betrouwbaar zijn. Projectgroep Voor het onderzoek is een projectgroep geformeerd bestaande uit vertegenwoordigers van de acht deelnemende instanties, de projectleider van het project Geweld in het gezin en de coördinerend en uitvoerend onderzoeker van de GGD. Een begeleidend onderzoeker van het Trimbosinstituut was adviseur. In gezamenlijk overleg zijn de definities en afbakening vastgesteld, is het registratieformulier ontworpen en is de privacyprocedure vastgesteld. Daarnaast heeft de projectgroep het draagvlak bij de hulpverleners van de betrokken instellingen voor dit registratieproject onderzocht. Definities Definities en afbakening zijn belangrijk om te beslissen wanneer een registratieformulier moet worden ingevuld c.q. een cliënt als slachtoffer of pleger van huiselijk geweld moet worden geregistreerd (case-definitie). In eerste instantie is daarbij uitgegaan van de definitie van huiselijk geweld van het Ministerie van Justitie (1997). Deze luidt als volgt: Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer gepleegd is. Onder geweld wordt verstaan een aantasting van de persoonlijke integriteit. Hierbij onderscheiden we geestelijk en lichamelijk geweld (waaronder seksueel geweld). Er is sprake van huiselijk geweld als de pleger afkomstig is uit de ' huiselijke kring' van het slachtoffer. De huiselijke kring bestaat uit (ex-)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. Als huisvrienden worden beschouwd personen die een vriendschappelijke band onderhouden met het slachtoffer of met iemand uit de onmiddellijke omgeving van het slachtoffer en die het slachtoffer in huiselijke sfeer ontmoeten. Bron: Huiselijk geweld: aard, omvang en hulpverlening. Van Dijk e.a., Intomart i.o.v. Ministerie van Justitie, 1997
Om deze definitie te kunnen operationaliseren, heeft het Ministerie van Justitie (1997) een lijst met voorbeelden van huiselijk geweld gemaakt, die ook in dit onderzoek is gebruikt. Omdat het onderscheid in de praktijk moeilijk is, is aan de definitie ook verwaarlozing toegevoegd, volgens de definitie van het NIZW (2002). Daarnaast is uit onderzoek bekend dat bij kinderen alleen al het getuige zijn van huiselijk geweld tussen andere leden van het gezin of gezinssysteem, bijvoorbeeld geweld tussen de ouders onderling, vaak gepaard gaat met nadelige psychische gevolgen. Zij zijn daarmee ook (indirect) slachtoffer van huiselijk geweld.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
12
Onder de casedefinitie vallen dus: seksueel geweld waaronder incest; geestelijke en lichamelijke mishandeling waaronder vrouwenmishandeling; ouderenmishandeling en -verwaarlozing; kindermishandeling; bij kinderen het getuige zijn van huiselijk geweld binnen het gezin; en lichamelijke en psychische verwaarlozing bij kinderen. Voor de verdere operationalisatie voor dit registratieproject is afgesproken dat het alleen gaat om huiselijk geweld wanneer dit ter sprake wordt gebracht door de cliënt zelf, en/of wanneer sprake is van een zodanig vermoeden dat daadwerkelijk actie ondernomen is of wordt (op grond van tenminste één van de vier vormen van geweld en verwaarlozing). Een actie betreft hierbij alle soorten handelingen om de hulpverlening op gang te krijgen, bespreken van vermoedens, overleggen of verwijzen, of alle andere handelingen die buiten het cliëntcontact in dit kader plaatsvinden, waaronder het maken van een vervolgafspraak. Tenslotte is afgesproken dat het moet gaan om 'nieuwe gevallen' (cliënten, probleemgezinnen), inclusief nieuwe situaties of nieuwe episodes bij reeds bekende cliënten. Met de politie, de Geestgronden en de Jeugdgezondheidszorg van de GGD zijn nog verdere operationalisaties afgesproken. Registratieformulier De vragen uit het registratieformulier (zie bijlage) zijn noodzakelijk om de verschillende categorieën van huiselijk geweld te kunnen onderscheiden: volwassen slachtoffers, volwassen plegers, jeugdige slachtoffer en plegers, evenals het onderscheid tussen (directe) slachtoffers versus indirecte slachtoffers/getuigen, en tussen actueel geweld (feitelijk geweld of bedreigende situatie) en overig geweld (hulpvragen over geweld in het verleden). Daarnaast levert het registratieformulier informatie over aard en achtergronden van de cliënten. Voor de manier waarop de vragen moesten worden ingevuld, zijn definities en afspraken gemaakt. Privacy Om de vangst-hervangst methode te kunnen gebruiken in het onderzoek moesten afzonderlijke cliënten en personen goed kunnen worden geïdentificeerd, zodat zo nauwkeurig mogelijk kon worden bepaald welke cliënten ook in andere registraties voorkwamen. Daartoe zijn telkens een aantal persoonsgegevens vastgelegd op het registratieformulier. Om de privacy te waarborgen en om te voldoen aan de privacywetgeving zijn deze persoonsgegevens eerst gecodeerd (versleuteld) voordat zij ter beschikking zijn gesteld aan de onderzoeker van de GGD. Deze versleuteling is gedaan door een derde onafhankelijke rechtspersoon (afdeling Onderzoek & Statistiek gemeente Haarlem).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
13
3. Belangrijkste uitkomsten Registratie vond plaats van 1 oktober 2003 tot 1 mei 2004. In deze periode zijn 1030 bruikbare registraties beschikbaar gekomen, betrekking hebbend op 826 personen. In onderstaande tabel zijn de schattingen weergegeven van de aantallen en percentages van de volwassen en jeugdige Haarlemse bevolking die, omgerekend naar een jaar, geconfronteerd worden met nieuwe situaties of nieuwe episodes van huiselijk geweld (te beschouwen als een benadering van de zogenaamde 1-jaars-prevalentie van huiselijk geweld). Bij de jeugdige slachtoffers kon nog een splitsing worden gemaakt in slachtoffers zelf (directe slachtoffers) en de 'getuigen' van huiselijk geweld (indirecte slachtoffers). In de rechterkolom is weergegeven welk percentage van het geschatte aantal daadwerkelijk geregistreerd was bij een of meer van de acht registrerende instanties. Dit is het 'percentage bekend', ook te beschouwen als het percentage slachtoffers of plegers dat bereikt wordt door hulpverlening of politie.
Omvangschattingen huiselijk geweld Haarlem - samenvattende tabel 1-jaars-prevalentie * percentage van de bevolking, per jaar
% bekend bij registrerende geschat absoluut instanties aantal per jaar
Volwassen slachtoffers
2%
2400
23%
Volwassen plegers
1%
1300
28%
Jeugdigen – directe + indirecte slachtoffers **
4 - 6%
1000 - 1600
13 - 16%
Jeugdigen – directe slachtoffers
2 - 3%
400 - 700
16%
2%
600
9 - 16%
Jeugdigen - indirecte slachtoffers ('getuigen')
* (benadering van de) 1-jaars-prevalentie: het vóórkomen op jaarbasis: het aantal en het percentage mensen dat in de loop van een jaar geconfronteerd is met nieuwe situaties of episodes van huiselijk geweld ** indirecte schatting op basis verschillende gegevens
Hulpvragen over geweld in het verleden De bovenstaande omvangschattingen zijn gebaseerd op registraties gekarakteriseerd als 'actueel geweld', een feitelijke situatie van huiselijk geweld of een situatie die naar het oordeel van de hulpverlener/de politie op het moment van registreren nog steeds bedreigend was voor het slachtoffer. Een kleiner deel van de registraties had betrekking op 'geweld in het verleden', dat wil zeggen cliënten met hulpvragen waarbij huiselijk geweld in het verleden aan de orde was, dan wel gevallen van huiselijk geweld waarbij er niet langer sprake was van een bedreigende situatie. Er waren echter onvoldoende gegevens om daarmee rechtstreekse omvangschattingen te kunnen doen.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
14
Ouderenmishandeling Een klein percentage van de registraties had betrekking op ouderen van 65 jaar en ouder. Het was daardoor niet mogelijk om omvangschattingen te doen. Er waren ook geen andere, meer indirecte methoden beschikbaar voor een betrouwbare inschatting van het percentage ouderen dat mishandeld wordt. Gezinnen Het is bekend dat in sommige gezinnen zowel de moeder als de kinderen door de vader of stiefvader mishandeld worden. Door de opzet van het onderzoek en de waarborgen voor de privacy die daarbij nodig waren, was het echter niet mogelijk om na te gaan welke van de geregistreerde personen tot een en hetzelfde gezin behoorden. Uit de gegevens kan echter worden afgeleid dat er waarschijnlijk bij 1-2% van gezinnen/huishoudens in Haarlem sprake was van huiselijk geweld. Voor zover dat gezinnen met kinderen waren, was bij een groot deel van deze gezinnen één of meer van deze kinderen zelf slachtoffer en/of getuige van het huiselijk geweld bij hun ouders. Vrouwen Van de geregistreerde volwassen slachtoffers was ruim 80% een vrouw. Er zijn geen aparte omvangschattingen voor alleen vrouwen gedaan. Aard van het geweld Er konden geen omvangschattingen worden gemaakt over de aard van het huiselijk geweld. Van de geregistreerde slachtoffers was bij volwassenen ongeveer: - 5% slachtoffer van seksueel geweld - 44% (ook) slachtoffer van lichamelijk geweld - 71% (daarnaast) slachtoffer van geestelijk geweld (53% was uitsluitend slachtoffer van geestelijk geweld) Bij de jeugd waren deze percentages: - 9% slachtoffer van seksueel geweld - 47% (ook) slachtoffer van lichamelijk geweld - 50% (ook) slachtoffer van geestelijk geweld - 31% uitsluitend slachtoffer van geestelijk geweld - 15% uitsluitend slachtoffer van verwaarlozing Verwaarlozing In feite is bij alle vormen van huiselijk geweld per definitie ook sprake van verwaarlozing. Uitsluitend verwaarlozing werd alleen gevonden bij de jeugd: bij 15% van de registraties. Een omvangschatting van verwaarlozing was niet mogelijk.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
15
4. Bespreking van de uitkomsten Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid Voordat conclusies uit de resultaten worden getrokken, moet een inschatting zijn gemaakt van de betrouwbaarheid van deze uitkomsten. Samengevat gaat het om de geldigheid van de benodigde statistische vooronderstellingen, de betrouwbaarheid van definities en het registratieformulier, en om de nauwkeurigheid van de schattingen. De belangrijkste statistische vooronderstellingen zijn getoetst met gevoeligheidsanalyses. De overige aannames lijken geen grote rol te spelen. De betrouwbaarheid van de uitkomsten en van definities (case-definitie) en registratieformulier zijn verder getoetst door vergelijking van de uitkomsten onderling, door vergelijking met de omvangschattingen gebaseerd op de dubbel geregistreerden bij de politie, en door vergelijking met de uitkomsten van eerder onderzoek in Nederland. Deze vergelijkingen blijken de uitkomsten te onderbouwen. Bij de jeugdigen zijn de uitkomsten gebaseerd op relatief kleine aantallen gegevens, wat uiteraard enigszins nadelig is voor de nauwkeurigheid van de uitkomsten. Door de goede vergelijkbaarheid met de uitkomsten bij volwassenen en met de resultaten van eerder onderzoek in Nederland, lijkt ook dit aspect echter geen grote rol te spelen. Wel moeten de uitkomsten nog voorzichtig worden geïnterpreteerd. Door het nagenoeg ontbreken van registraties in de leeftijd van 0-4 jaar bij directe slachtoffers van geweld is het onzeker of de uitkomsten ook representatief zijn voor deze jongste leeftijdsgroep. Het vóórkomen van huiselijk geweld Er zijn verschillende manieren om de mate van voorkomen van huiselijk geweld te beschrijven. De belangrijkste zijn: - de lifetime-prevalentie: het percentage personen dat in haar / zijn leven huiselijk geweld heeft meegemaakt (huiselijk geweld 'ooit') - de (persoons-) incidentie: het jaarlijks aantal personen dat voor het eerst te maken krijgt met (episodes van) huiselijk geweld - de (punt-) prevalentie: het aantal personen dat op een bepaald gegeven moment slachtoffer is (op dat moment reeds bestaande situaties) - de 1-jaars-prevalentie: het aantal personen dat in de loop van een jaar geconfronteerd is of wordt met huiselijk geweld (een optelsom van nieuwe en reeds bestaande situaties). In het onderzoek in Haarlem is de uitkomst een benadering van de 1-jaars-prevalentie (tussen incidentie en 1-jaars-prevalentie in). Van twee van deze vier maten worden de resultaten van het tot dusver bekende onderzoek in Nederland in de tabel op de volgende bladzijde weergegeven. Daarbij moet worden bedacht dat deze uitkomsten van eerder onderzoek vaak nog onderschattingen zijn. In de tabel zijn ook de uitkomsten van het registratieproject in Haarlem verwerkt. Naar de incidentie en de (punt-) prevalentie is nog nooit onderzoek gedaan in Nederland. Hoewel de twee onderzoeksmaten uit de tabel onderling niet direct vergelijkbaar zijn, is met verdere analyse ingeschat dat de verschillende gegevens in grote lijnen goed bij elkaar passen. Er zijn tot nu toe geen of weinig gegevens bekend over de duur van het huiselijk geweld: hoe lang de situatie van mishandeling voortduurt bij slachtoffers van huiselijk geweld. Uit de verhouding tussen de lifetime-prevalentie en de 1-jaars prevalentie kan echter worden opgemaakt dat dit vaak ten minste enkele jaren zal zijn. Ook zijn er nog geen precieze gegevens bekend over het voorkomen van huiselijk geweld op een bepaald moment, de (punt-) prevalentie, noch over de incidentie, het aantal nieuwe gevallen in een jaar. Omdat situaties van huiselijk geweld vaak langere tijd duren, zal de punt-prevalentie echter slechts iets lager zijn dan de 1-jaars prevalentie. De incidentie zal een fractie zijn van de lifetimeprevalentie.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
16
Het voorkomen van huiselijk geweld samenvatting van eerder onderzoek in Nederland (benadering van) 1-jaars-prevalentie
lifetime-prevalentie
Volwassen slachtoffers
2%
14 - 15%
Volwassen plegers
1%
onbekend
2-3%
7% *
2%
onbekend
Jeugdigen - directe slachtoffers Jeugdigen – indirecte slachtoffers (getuigen)
* Dit betreft de 'lifetime-prevalentie' aan het eind van de jeugd: hoeveel jeugdigen hebben huiselijk geweld meegemaakt? Betekenis van de uitkomsten De uitkomsten komen goed overeen met de schatting die gemaakt is van de omvang van huiselijk geweld bij de jeugd op basis van een vertaling van Amerikaans onderzoek naar de Nederlandse situatie. Het registratieproject in Haarlem is daarnaast het eerste onderzoek in Nederland dat gegevens levert over de omvang van de groep plegers van huiselijk geweld. Ook zijn voor het eerst gegevens bekend over het gedeelte van het huiselijk geweld dat (niet) bekend wordt bij de politie of bereikt wordt door de hulpverlening. Het onderzoek heeft inzicht gegeven in de aantallen en percentages van de jeugdige en volwassen bevolking van Haarlem die in een jaar tijd geconfronteerd worden met nieuwe episoden van huiselijk geweld of nieuwe situaties bij reeds bestaand huiselijk geweld. - Naar schatting één op elke vijftig personen in Haarlem wordt jaarlijks (opnieuw) slachtoffer van huiselijk geweld. - Nog eens ongeveer een op elke vijftig kinderen is getuige en indirect slachtoffer van huiselijk geweld in haar of zijn gezin. Uit eerder onderzoek in Nederland is gebleken dat uiteindelijk tenminste 1 op elke 7 volwassenen slachtoffer wordt van huiselijk geweld (minimaal 14-15%). Ongeveer de helft hiervan heeft plaatsgevonden tijdens de jeugd, ongeveer de helft van het huiselijk geweld betreft geweld tegen volwassenen. Een groot deel van dit laatste geweld is gericht tegen vrouwen. Deze getallen illustreren de grote omvang van deze problematiek. - Slechts ongeveer een vijfde van al dit huiselijk geweld wordt opgemerkt of gesignaleerd door politie of hulpverlening.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
17
5. Conclusies en aanbevelingen Algemeen In 2003 en 2004 hebben acht instellingen in Haarlem gedurende zeven maanden een gestandaardiseerde uniforme registratie bijgehouden van hun contacten met slachtoffers en plegers van huiselijk geweld. De uitkomsten zijn gebruikt voor een schatting van de omvang van de totale groep mensen met deze problematiek. De deelnemende instellingen waren: Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld, Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, Politie Kennemerland district Haarlem, Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Zuid-Kennemerland, De Geestgronden, Bureau Jeugdzorg, de Jeugdriagg NH-Z, en de Jeugdgezondheidszorg van de GGD Kennemerland. Dit Registratieproject van Geweld in het gezin Haarlem kende een degelijke voorbereiding met veel aandacht voor definities en afbakening, voor het registratieformulier en de privacy-aspecten, en voor het vinden van draagvlak bij registrerende medewerkers. In de praktijk kostte het desondanks moeite om het registreren te blijven volhouden, en na zeven maanden is daarmee gestopt, hoewel het op dat moment niet helemaal zeker was of er voldoende gegevens waren. Het is echter gebleken dat ook met de relatief geringe aantallen verkregen gegevens betrouwbare en betekenisvolle uitkomsten zijn verkregen van de meeste relevante categorieën van het geweld. Dit pleit voor de betrouwbaarheid van de onderzoeksopzet en de vangst-hervangst analysemethode. De methode is vooral geschikt voor het schatten van de omvang van 'actueel geweld': nieuwe situaties en nieuwe episoden van huiselijk geweld waarmee slachtoffers en plegers gedurende de registratieperiode c.q. in de loop van een jaar daadwerkelijk geconfronteerd worden. Ook kan enigermate zicht worden verkregen op hoe vaak huiselijk geweld, dat zich in het verleden heeft afgespeeld, leidt tot hulpvragen op latere leeftijd. De methode is niet geschikt om te schatten welk percentage uit de bevolking ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld (life-time prevalentie). Resultaten In Haarlem blijkt, volgens het onderhavige registratieproject: -
ieder jaar naar schatting 2400 personen (2% van de volwassen bevolking) als slachtoffer geconfronteerd te zijn met nieuwe episoden of situaties van huiselijk geweld;
-
ieder jaar naar schatting 400-700 jeugdigen (2-3% van de jeugdigen) direct slachtoffer te zijn geworden van huiselijk geweld, en daarbij nog eens ongeveer 600 (2% van de jeugdigen) als indirecte slachtoffers (getuigen);
-
ieder jaar naar schatting het aantal (volwassen) plegers ongeveer 1300 te zijn, dat wil zeggen 1% van de volwassen bevolking;
-
naar schatting ongeveer vergelijkbare percentages van de bevolking actuele hulpvragen te hebben over huiselijk geweld waarmee ze in het verleden zijn geconfronteerd;
-
rond een kwart van de volwassen slachtoffers en plegers en 13 - 16% van de jeugdige directe en indirecte slachtoffers bij de hulpverlening of politie terecht te komen.
Het betreft in alle gevallen geweld dat zodanig ernstig is dat een deel van deze groep mensen bij politie of hulpverlening terechtkomt. 70% - 90% van deze groep komt daar echter niet terecht, en wordt dus niet bereikt of gesignaleerd (hidden population of dark number). Verreweg het grootste deel van de plegers of slachtoffers van huiselijk geweld wordt dus niet bereikt of gesignaleerd door politie of hulpverlening.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
18
Het is bekend dat huiselijk geweld vaak gepaard gaat met (ernstige) psychische en/of lichamelijke klachten en ernstige gevolgen kan hebben op latere leeftijd, of bij kinderen de ontwikkeling een leven lang op achterstand brengt. Het is daarom van groot belang om de signalering van huiselijk geweld door hulpverlening, politie en publiek verder te verbeteren. De uitkomsten van de omvangschattingen zijn in lijn met de resultaten van onderzoek elders in Nederland. Ook in Haarlem is al eerder vragenlijstonderzoek gedaan naar de omvang van huiselijk geweld (Omnibusenquête). Dat onderzoek gaf lagere uitkomsten dan andere onderzoeken in Nederland en de betrouwbaarheid lijkt onzeker te zijn, wat mogelijk samenhangt met de lage respons. Het is nu voor het eerst dat in Haarlem de omvang van de groep mensen met ernstige actuele problematiek op het gebied van huiselijk geweld bekend is geworden, met een methode die vertrouwen biedt. Voor een deel betreft het onderzoeksresultaten die tot dusver uniek zijn in Nederland. Aanbevelingen 1. Het verdient sterke aanbeveling om de signalering van huiselijk geweld door professionals verder te verbeteren. Onder meer bestaat behoefte aan de ontwikkeling en invoering van nog betere c.q. bewezen effectieve signaleringsinstrumenten en -methoden, zoals gesprekstechnieken en andere onderdelen van de deskundigheidsbevordering. Ook kunnen de samenwerking en de verwijzingen tussen instellingen waarschijnlijk verder worden verbeterd, evenals het zogenaamde outreachend werken. 2. Omdat het voor een deel het eerste onderzoek van deze aard in Nederland betreft, en gezien de kleine aantallen gegevens bij de jeugd, wordt aanbevolen het onderzoek te herhalen en de uitkomsten te bevestigen. 3. De snelste en meest doeltreffende manier om dit te bereiken, is door in meerdere regio's bij de instanties werkzaam op het gebied van huiselijk geweld de gestandaardiseerde registratie van huiselijk geweld in te voeren op dezelfde wijze als in dit Haarlemse registratieproject. Daarmee kan de vangst-hervangst analysemethode worden toegepast, en kunnen de omvang van de problematiek en het bereik van de hulpverlening worden geschat. De resultaten van meerdere regio’s kunnen onderling en met Haarlem worden vergeleken. Als definitief blijkt dat de methode betrouwbaar en succesvol is, verdient het aanbeveling de registratie een structureel onderdeel te maken van registratiesystemen van de betreffende instanties. Daarmee kan vervolgens worden gemonitored of de signalering verbetert en het bereik van de hulpverlening wordt vergroot. Ook kan de omvang van de problematiek worden gevolgd in de tijd. 4. Het in dit onderzoek gebruikte registratiesysteem wordt aanbevolen als uitgangspunt voor een minimale uniforme basisset van te registreren gegevens op het vlak van huiselijk geweld. 5. De onderzoeksmethode, omvangschatting met de vangst-hervangst methode, wordt aanbevolen als een waardevolle aanvulling op andere methoden van onderzoek naar huiselijk geweld zoals vragenlijstonderzoek. Voor het verkrijgen van een goed en betrouwbaar inzicht in huiselijk geweld bij de jeugd en bij plegers van huiselijk geweld is het mogelijk zelfs de beste methode. Voor de toepassing ervan moet echter wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Voor enkele technische aanbevelingen wordt verwezen naar bijlage 7.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
19
RAPPORTAGE UITGEBREIDE VERSIE
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
20
1.
INLEIDING
Voor de voorgeschiedenis en achtergronden van het onderzoeksproject wordt verwezen naar de inleiding van de korte versie van deze rapportage. Hier worden de vraagstellingen nog eens herhaald: Vraagstellingen 1. Wat is de omvang van de totale groep slachtoffers en plegers van huiselijk geweld in Haarlem? 2. Welk gedeelte van deze groep wordt bereikt door hulpverlening en politie? 3. Wat zijn de aard en achtergrond van het huiselijk geweld bij de geregistreerde cliënten? 4. Wat kan worden aanbevolen als voorwaarden voor het kunnen doen van een omvangschatting van huiselijk geweld met de vangst-hervangst methode, met behulp van registratie door hulpverlening en politie? 5. Welke aanbevelingen kunnen in het algemeen worden gedaan ten aanzien van de registratiemethoden van de deelnemende instellingen? De eerste drie vraagstellingen hebben betrekking op het onderzoek zelf. In deze uitgebreide versie van de rapportage wordt hier uitvoerig op ingegaan. De vierde en vijfde vraagstelling zijn vragen over de uitvoering van het registratieproject en het onderzoek. Naar deze uitvoering is op zichzelf geen wetenschappelijk onderzoek gedaan. Het oordeel is gebaseerd op de ervaring van de onderzoekers en andere betrokkenen. De weergave van deze ervaringskennis is vooral te vinden in bijlage 7 Evaluatie van het proces. In de rapportage zelf wordt slechts summier ingegaan op deze aspecten. Wel heeft uiteraard een deel van de aanbevelingen betrekking op de laatste twee vraagstellingen. De uitgebreide versie van de rapportage bevat hoofdstukken over de methoden van onderzoek, de resultaten, en de bespreking van de resultaten inclusief de aanbevelingen. Het laatste hoofdstuk is een bespreking van eerder onderzoek in Nederland naar huiselijk geweld. Waar nodig wordt verwezen naar de bijlagen.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
21
2.
METHODEN VAN ONDERZOEK
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Voorbereiding Uitvoering van het onderzoek Verwerking van de gegevens Statistische methoden omvangschattingen Vooronderstellingen vangst-hervangst analysemethode Wat wordt gemeten? Prevalentie, incidentie, bereik en categorieën
2.1
Voorbereiding
De eerste gedeeltes van deze paragraaf zijn praktisch identiek aan het betreffende gedeelte van de korte versie van het rapport Projectgroep Voor het onderzoek is een projectgroep geformeerd bestaande uit vertegenwoordigers van de acht deelnemende instanties, de projectleider van het project Geweld in het gezin, en de coördinerend en uitvoerend onderzoeker van de GGD. Een begeleidend onderzoeker van het Trimbosinstituut was adviseur. In gezamenlijk overleg zijn de definities en afbakening vastgesteld, is het vragenformulier ontworpen en is de privacyprocedure vastgesteld. Daarnaast heeft de projectgroep het draagvlak bij de hulpverleners van de betrokken instellingen voor dit registratieproject onderzocht. Formuleren casedefinitie Definities en afbakening zijn belangrijk om te kunnen beslissen wanneer precies een registratieformulier moet worden ingevuld c.q. een cliënt als slachtoffer of pleger van huiselijk geweld moet worden geregistreerd (casedefinitie). In eerste instantie is daarbij uitgegaan van de definitie van huiselijk geweld van het Ministerie van Justitie (Van Dijk 1997). Deze luidt als volgt: Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer gepleegd is. Onder geweld wordt verstaan een aantasting van de persoonlijke integriteit. Hierbij onderscheiden we geestelijk en lichamelijk geweld (waaronder seksueel geweld). Er is sprake van huiselijk geweld als de pleger afkomstig is uit de 'huiselijke kring' van het slachtoffer. De huiselijke kring bestaat uit (ex-)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. Als huisvrienden worden beschouwd personen die een vriendschappelijke band onderhouden met het slachtoffer of met iemand uit de onmiddellijke omgeving van het slachtoffer en die het slachtoffer in huiselijke sfeer ontmoeten. Bron: Huiselijk geweld: aard, omvang en hulpverlening. Van Dijk e.a., Intomart i.o.v. Ministerie van Justitie, 1997
Om deze definitie te kunnen operationaliseren, heeft het Ministerie van Justitie (Van Dijk 1997) een lijst met voorbeelden van huiselijk geweld gemaakt, die ook in dit onderzoek is gebruikt. Omdat het onderscheid in de praktijk moeilijk zou zijn, is aan de definitie ook verwaarlozing toegevoegd, volgens de definitie van het NIZW (2002). Daarnaast is uit onderzoek bekend dat bij kinderen alleen al het getuige zijn van huiselijk geweld tussen andere leden van het gezin of gezinssysteem, bijvoorbeeld geweld tussen de ouders onderling, vaak gepaard gaat met nadelige psychische gevolgen. Zij zijn daarmee ook (indirect) slachtoffer van huiselijk geweld. Onder de casedefinitie vallen dus: seksueel geweld waaronder incest; geestelijke en lichamelijke mishandeling waaronder vrouwenmishandeling; ouderenmishandeling en -verwaarlozing;
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
22
kindermishandeling; bij kinderen het getuige zijn van huiselijk geweld binnen het gezin; en lichamelijke en psychische verwaarlozing bij kinderen. Voor de verdere operationalisatie voor dit registratieproject is afgesproken dat het alleen gaat om huiselijk geweld wanneer dit ter sprake wordt gebracht door de cliënt zelf, en/of wanneer sprake is van een zodanig vermoeden dat daadwerkelijk actie ondernomen is of wordt (op grond van tenminste één van de vier vormen van geweld en verwaarlozing). Een actie betreft hierbij alle soorten handelingen om de hulpverlening op gang te krijgen, bespreken van vermoedens, overleggen of verwijzen, of alle andere handelingen die buiten het cliëntcontact in dit kader plaatsvinden, waaronder het maken van een vervolgafspraak. Tenslotte is afgesproken dat het moet gaan om 'nieuwe gevallen' (cliënten, probleemgezinnen), inclusief nieuwe situaties of nieuwe episodes bij reeds bekende cliënten. Met de politie, de Geestgronden en de Jeugdgezondheidszorg van de GGD was het noodzakelijk om nog verder uitgewerkte operationalisaties af te spreken. Voor de volledige definities, lijst met voorbeelden, en operationalisaties, zie bijlage 5. Ontwikkelen registratieformulier De vragen uit het registratieformulier zijn noodzakelijk om de verschillende categorieën van huiselijk geweld te kunnen onderscheiden bij de bewerking van de gegevens: volwassen slachtoffers, volwassen plegers, jeugdige slachtoffer en plegers, evenals het onderscheid tussen (directe) slachtoffers versus indirecte slachtoffers/getuigen, en tussen actueel geweld (feitelijk geweld of bedreigende situaties) en over geweld (hulpvragen over geweld in het verleden). Daarnaast levert het registratieformulier informatie over aard en achtergronden van de cliënten. Zie bijlage 6 voor het registratieformulier. Voor de manier waarop de vragen moesten worden ingevuld, heeft de projectgroep definities en afspraken gemaakt. Zie daarvoor bijlage 5. Waarborgen privacy van persoonsgegevens Om de vangst-hervangst methode te kunnen gebruiken in het onderzoek moesten afzonderlijke cliënten en personen goed kunnen worden geïdentificeerd, zodat zo nauwkeurig mogelijk kon worden bepaald welke cliënten ook in andere registraties voorkwamen. Daartoe zijn telkens een aantal persoonsgegevens vastgelegd op het registratieformulier. Om de privacy te waarborgen en om te voldoen aan de privacy-wetgeving zijn deze persoonsgegevens eerst gecodeerd (versleuteld) voordat zij ter beschikking zijn gesteld aan de onderzoeker van de GGD. Deze versleuteling is gedaan door een derde onafhankelijke rechtspersoon (afdeling Onderzoek & Statistiek, gemeente Haarlem). De hoofdzaken van de privacy-procedure zijn tijdens de voorbereiding uitvoerig besproken in de projectgroep en vastgelegd in een protocol. Instructie van medewerkers Bij instellingen met meerdere registrerende medewerkers is een voorbereidingsbijeenkomst gehouden of werkoverleg geweest met instructie en uitleg over het onderzoek, de casedefinitie en het registratieformulier. Elke medewerker kreeg een persoonlijk exemplaar van alle relevante stukken. In september 2003 is er een proefperiode geweest van twee weken om de bruikbaarheid van casedefinitie en registratieformulier uit te testen.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
23
2.2
Uitvoering van het onderzoek
Op 1 oktober 2003 is gestart met het registreren. Gedurende de registratieperiode is de onderzoeker van de GGD continu bereikbaar geweest voor vragen van de uitvoerende medewerkers (helpdeskfunctie). Bij instellingen met meerdere registrerende medewerkers hebben de betreffende afdelingshoofden (tevens de vertegenwoordigers in de projectgroep van het onderzoek) continu geprobeerd hun medewerkers te motiveren. Er is tijdens de registratieperiode twee keren een Nieuwsbrief uitgebracht door de GGD voor de feedback richting de registrerende medewerkers. Na drie maanden is een tussentijdse evaluatie uitgevoerd met op dat moment beschikbare gegevens. Daarmee was al een eerste, voorlopige omvangschatting mogelijk van volwassen slachtoffers. Op basis daarvan is besloten om door te gaan met registreren. In het voorjaar van 2004 kwamen er signalen dat het registreren moeizamer ging en de motivatie aan het teruglopen was. Om die reden is besloten de registratieperiode te beëindigen op 1 mei 2004. Er is dus gedurende 7 maanden achtereen op uniforme wijze door de acht deelnemende instanties geregistreerd. 2.3
Verwerking van de gegevens
Versleuteling Bij elke deelnemende instantie zijn de gegevens van de registratieformulieren ingevoerd in een spreadsheetbestand door een medewerker van de betreffende instantie. De geregistreerde persoonsgegevens waren geslacht, geboortedatum en volledige postcode. De versleuteling is uitgevoerd door twee medewerkers van de afdeling Onderzoek & Statistiek van de gemeente Haarlem. De versleuteling is gedaan door van het geslacht, het geboortejaar en de cijfers van de postcode een code te berekenen (sleutel), volgens een formule die alleen aan deze medewerkers bekend was ((x*geslacht) + (y * geboortejaar) + (postcodecijfers/z)). Bij het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld (AMHG) was het een aantal malen niet mogelijk om de geboortedatum te weten te komen, maar wel de leeftijd. In die gevallen zijn twee sleutels berekend. De geboortedatum en de cijfers van de postcode zijn vervolgens door de medewerkers van de afdeling Onderzoek & Statistiek van de gemeente Haarlem verwijderd uit de gegevensbestanden, waarna deze gegevensbestanden bij de GGD zijn aangeleverd. Voorbewerking van de gegevens Na ontvangst van de gegevensbestanden zijn eerst de registraties verwijderd met een onjuiste postcode (niet de gemeente Haarlem) of een onjuiste registratiedatum (voor of na de afgesproken registratieperiode). Ook enkele registraties met onvolledige persoonsgegevens zijn verwijderd. Nadere bestudering van de beschikbare gegevens liet zien dat de code (sleutel) gemaakt van geslacht, geboortejaar en cijfers van de postcode toch niet uniek bleek te zijn, wat bevestigd werd met een theoretische berekening. Vervolgens is een nieuwe sleutel gemaakt van de oude sleutel aangevuld met de in een getal omgezette letters van de postcode. (Dat laatste is gedaan met de functie Autorecode van SPSS. Deze bewerking kan pas worden uitgevoerd bij een compleet en volledig totaalbestand, omdat met deze functie niet achteraf 'tussenliggende waarden' kunnen worden berekend.) Voor het identificeren van cliënten en personen die dubbel geregistreerd waren (meerdere keren geregistreerd bij één instantie, dan wel geregistreerd bij meerdere instanties tegelijk) is telkens gebruik gemaakt van de procedure Identify Duplicate Cases van SPSS. Het voordeel van deze automatische procedure is dat daarmee fouten worden voorkomen. Bij het AMHG werd deze procedure telkens twee keer toegepast, voor elk van de twee sleutels (twee mogelijke geboortejaren).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
24
De gegevens van elke afzonderlijke instelling/instantie werden gesplitst in de vier (hoofd-)categorieën volwassen slachtoffers, volwassen plegers, jeugdige slachtoffers en jeugdige plegers. 'Jeugd' was daarbij om praktische redenen gedefinieerd als een leeftijd tot 18 jaar. Bij elke instantie werd daaraan voorafgaand eerst nagegaan of de bij deze instelling dubbel geregistreerden misschien tegelijkertijd pleger en slachtoffer waren. Bij 5 registraties van volwassenen bleek dit inderdaad het geval. Deze registraties zijn vervolgens toebedeeld aan beide categorieën. De gegevensbestanden van de politie bleken zoveel dubbelen en meervoudig geregistreerden te bevatten, dat deze geschikt waren voor een 1-sample omvangschatting met een truncated Poisson regressie (zie verderop). Deze bestanden zijn daartoe apart bewaard en geanalyseerd. Vervolgens zijn van alle afzonderlijke bestanden van de verschillende instanties de binnen een instantie dubbel geregistreerden uit de bestanden verwijderd, zodat de bestanden van afzonderlijke instanties uitsluitend nog registraties van unieke personen bevatten. Daarna zijn voor elke van de vier (hoofd-) categorieën volwassen slachtoffers, volwassen plegers, jeugdige slachtoffers en jeugdige plegers de gegevensbestanden van de afzonderlijke instanties samengevoegd. Voor de omvangschattingen is voor elk van de vier genoemde categorieën vervolgens de procedure Identify Duplicate Cases uitgevoerd om de overlap tussen instellingen te bepalen. De uitkomsten, de aantallen enkelvoudig geregistreerden en dubbel of driedubbel geregistreerden (overlap), zijn weergegeven in zogenaamde Venn-diagrammen (zie bijlage 1), en gebruikt als invoer voor de statistische analyses voor het maken van de omvangschattingen. Hetzelfde is gedaan voor de verdere uitsplitsingen in deelcategorieën, zoals 'actueel geweld' en 'geweld in het verleden', en bij jeugdigen: het onderscheid tussen (directe) slachtoffers en 'getuigen' (indirecte slachtoffers). Actueel geweld is gedefinieerd als feitelijk bestaand geweld of een voor het slachtoffer nog steeds bedreigende situatie. De overige deelcategorieën worden in paragraaf 2.6 nader uitgelegd. Om de kenmerken van de cliënten en geregistreerde personen te beschrijven, zijn uit de bestanden van de verschillende categorieën eerst de dubbel geregistreerden verwijderd, waarna rechte tellingen zijn uitgevoerd. 2.4
Statistische methoden omvangschattingen
Het principe van de vangst-hervangst methode Huiselijk geweld is een complex probleem waar meestal meerdere personen bij betrokken zijn (slachtoffers, pleger en omstanders) en vaak ook meerdere hulpverleners en instellingen. Wanneer deze instellingen al hun cliënten met huiselijk geweld -problematiek op uniforme wijze registreren, zullen sommige cliënten op een gegeven moment (statistisch gezien toevallig) bij meerdere instanties geregistreerd staan en een overlap vormen. De vangst-hervangst methode maakt daar gebruik van. Met het relatieve aandeel van deze overlap ten opzichte van het geheel van registraties kan met rekenformules op basis van de waarschijnlijkheidsleer worden geschat hoe groot het aantal personen is dat nergens geregistreerd staat, en kan dus ook de totale groep worden geschat. Wanneer bijvoorbeeld de overlap groot is, kan worden berekend dat het aantal cliënten dat nergens geregistreerd is, klein zal zijn. Omgekeerd, wanneer het gedeelte nergens-geregistreerden groot is, dan is de kans kleiner om überhaupt geregistreerd te worden, en de kans om dubbel geregistreerd te worden is dan naar verhouding nog kleiner. Het aantal wel-geregistreerden gedeeld door het totale aantal inclusief de niet-geregistreerden, geeft het percentage geregistreerden. Dit is daarmee het percentage bekend, het percentage dat bekend is bij de hulpverlening en/of de politie. In dit geval en onder bepaalde voorwaarden is dit te beschouwen als een benadering van het percentage slachtoffers c.q. plegers dat bereikt wordt door de hulpverlening.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
25
Om met de vangst-hervangst methode betrouwbare uitkomsten te verkrijgen, moet aan een aantal vooronderstellingen zijn voldaan. Ook moet natuurlijk de registratie zelf betrouwbaar zijn. De nauwkeurigheid van de uitkomsten (precisie) wordt bepaald door de aantallen registraties. In principe wordt deze nauwkeurigheid weergegeven in de statistische onzekerheidsmarges (betrouwbaarheidsintervallen), die berekend worden op basis van de gegevens over de aantallen. De precieze berekening is afhankelijk van de analysemethode. Omvangschatting met 3-sample vangst-hervangst analysemethode Bij de vangst-hervangst methode heeft het de voorkeur om gebruik te maken van de overlap tussen drie registrerende instanties (3-sample vangst-hervangst analysemethode). Waar dat niet mogelijk was, is gebruik gemaakt van de methode met twee instanties (2-sample methode). De reden hiervoor is als volgt. Een omvangschatting met vier of meer registrerende instanties tegelijk is onnodig complex. Bij een omvangschatting met twee registrerende instanties is de kans groter op vertekening van de uitkomsten doordat niet statistisch gecorrigeerd kan worden voor de vooronderstelling van onafhankelijkheid tussen de gegevens. Bij de keuze van de instellingen waarmee de vangst-hervangst analyse werd uitgevoerd, is de volgende procedure gevolgd. Er werd telkens uitgegaan van de vier verschillende hoofdcategorieën. Deze bevatten per definitie de grootste aantallen registraties (de 'totale groep', nog niet uitgesplitst in deelcategorieën). Bij elk van deze vier hoofdcategorieën is het bijbehorende venn-diagram bestudeerd om na te gaan tussen welke instellingen er overlap was. Indien mogelijk, werd de situatie uitgekozen met de overlap tussen drie instellingen, als er daar meerdere van waren deze met de grootst mogelijke aantallen. Wanneer bij uitsplitsing in deelcategorieën de overlap was afgenomen, is gekozen voor dezelfde drie instellingen als bij de totale groep. Met de gegevens van deze drie overlappende instellingen kon een 3-sample vangst-hervangst berekening worden uitgevoerd met loglineaire analyse voor incomplete data, zoals beschreven door Smit et al (1996). De gegevens van de drie betreffende instellingen worden daartoe op een bepaalde wijze ingevoerd in een gegevensbestandje. Vervolgens wordt de procedure 'hierarchical loglinear analysis' van SPSS daarop uitgevoerd om het meest spaarzame, voldoende passende model voor deze gegevens te berekenen, met de bijbehorende eventuele interactietermen tussen de drie instanties. Daarna wordt de procedure 'generalized loglinear models' van SPSS gebruikt. De coëfficiënt van de constante is de natuurlijke logaritme van het onbekende aantal (exp(constante) = onbekende aantal). Met de boven- en ondergrens van het betrouwbaarheidsinterval van de coëfficiënt van de constante kan het betrouwbaarheidsinterval van de schatting van het onbekende aantal personen worden berekend. De optelsom van het onbekende aantal met het bekende, geregistreerde aantal personen, geeft de schatting van het totaal aantal personen in de betreffende categorie van huiselijk geweld, inclusief betrouwbaarheidsinterval. Omvangschatting met 2-sample vangst-hervangst analysemethode Als een 3-sample vangst-hervangst berekening niet mogelijk is, kan een 2-sample methode worden geprobeerd. Dit gebeurt met de overlap tussen twee registrerende instanties. Daarbij moet er wel zekerheid over zijn dat er geen afhankelijkheid is tussen deze twee instanties. Er kan positieve afhankelijkheid zijn: de instanties verwijzen naar elkaar. Ook bestaat de mogelijkheid van negatieve afhankelijkheid: het geregistreerd zijn bij één van de instanties verkleint de kans op geregistreerd worden bij de andere. Zie verder paragraaf 2.7 voor een bespreking hiervan. Hieronder volgen de toegepaste formules. Voor verdere details van deze methode, zie Smit et al (1996).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
26
Omvangschatting (puntschatting):
est(N) = (n1 * n2) / f2
Betrouwbaarheidsinterval met ondergrens (L) en bovengrens (U):
L = est(N) – 1,96 √ V U = est(N) + 1,96 √ V
waarbij: est (N): de te schatten totale omvang van de onderzoeksgroep n1 en n2: de omvang van de twee respectievelijke deelpopulaties s1 en s2 f2: de overlap tussen s1 en s2 V = ((n1 +1) * (n2+1) * (n1-f2) * (n2-f2)) / ((f2+1) * (f2+1) * (f2+2))
Omvangschatting met 1-sample analysemethode Zoals hiervoor al vermeld, konden met de bestanden van de politie ook afzonderlijke omvangschattingen worden gemaakt. Wanneer het aantal malen dat een persoon geregistreerd is, afgezet wordt tegen de frequentie waarmee dit gebeurt, ontstaat een curve die bij benadering een truncated Poisson regressie is. Extrapolatie naar de situatie van nul keren geregistreerd, geeft de schatting van het onbekende aantal in de populatie. Voor de berekening hiervan inclusief betrouwbaarheidsintervallen wordt verwezen naar een statisticus. 2.5
Vooronderstellingen vangst-hervangst analysemethode
Tenzij anders vermeld, is de onderstaande bespreking van de vooronderstellingen voor de vangsthervangst methode toegespitst op het actuele huiselijk geweld bij volwassenen en jeugdigen, omdat dat relevanter is en beter te interpreteren dan het huiselijk geweld 'in het verleden' en/of het huiselijk geweld 'totaal'. Op zichzelf moeten de vooronderstellingen natuurlijk geldig zijn voor alle gemeten categorieën van huiselijk geweld, en grosso modo zijn de onderstaande redeneringen daarom ook van toepassing op geweld in het verleden en het huiselijk geweld totaal. De bespreking van de vooronderstellingen is gebaseerd op Smit (1996) en Van der Heyden (2001). Homogeniteit Een belangrijke vooronderstelling wat betreft de validiteit van de uitkomsten is dat binnen de drie categorieën 'volwassen slachtoffers', 'volwassen plegers' en 'jeugdige slachtoffers' elk slachtoffer en elke pleger voor elke afzonderlijke registratie dezelfde kans heeft om geregistreerd te worden. Dit is de vooronderstelling van homogeniteit. Er zijn verschillende mogelijkheden dat niet aan deze vooronderstelling wordt voldaan en dat er sprake is van heterogeniteit. 1. De eerste mogelijkheid is dat de kans om binnen een bepaalde tijdsperiode geregistreerd te worden, verschilt tussen personen binnen een categorie, en tussen groepen in de bevolking (denk aan de invloed van de sociaal-economische status). Er kunnen dan dus slachtoffers/plegers zijn die snel worden geregistreerd, terwijl bij anderen de kans klein is om überhaupt geregistreerd te worden. Op zichzelf hoeft dit fenomeen geen bezwaar te zijn, maar dit vermindert wel ook de kans om dubbel geregistreerd te worden. Als de registratieperiode wat dit betreft relatief kort is, zou dit tot overschatting van de uitkomsten kunnen leiden. Overigens staat dit methodologisch gezien los van de mogelijkheid dat slachtoffers of plegers nooit geregistreerd worden, dus dat de kans om geregistreerd te worden nul is. Deze laatste slachtoffers/plegers vallen buiten hetgeen met dit onderzoek gemeten kan worden, bijvoorbeeld doordat de ernst en intensiteit van het huiselijk geweld te gering zijn voor een (potentiële) registratie. Dit laatste fenomeen leidt tot onderschatting van de omvang van huiselijk geweld. Bij volwassenen is het goed voorstelbaar dat er inderdaad een groep is die nooit geregistreerd zal worden; bij kinderen is het daarentegen aannemelijk dat het overgrote deel altijd wel een keer geregistreerd wordt door politie of JGZ.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
27
2. De tweede belangrijke mogelijkheid dat niet voldaan wordt aan de vooronderstelling van homogeniteit is een verschil in de kans om geregistreerd te worden tussen de deelnemende instellingen. Dit betreft dus de mogelijkheid dat de diverse instellingen telkens verschillende deelpopulaties 'bedienen', waarbij bij elke deelpopulatie de kans geregistreerd te worden groter is bij de ene instelling dan bij de andere instelling en vice versa. Dit fenomeen zou vooral de kans om dubbel geregistreerd worden verkleinen, wat dan zou leiden tot overschatting van de uitkomsten. Vooral wanneer bij eventuele verschillen tussen instellingen deze getalsmatig een grote bijdrage leveren aan de omvangschattingen, is er een gerede kans op vertekening. De vooronderstelling waar hier in concreto aan moet zijn voldaan is dat de kans om bij een bepaalde instelling geregistreerd te worden voor alle personen even groot is. Hetzelfde geldt voor registratie bij een andere instelling, hoewel de kans daar per persoon kleiner of groter kan zijn. De kansverdeling, de kans die een persoon heeft bij de ene instelling op registratie, versus de kans die hij/zij heeft bij een andere instelling enzovoort, is in een homogene groep voor elke persoon hetzelfde. Met andere woorden, bij de aanwezigheid van verschillende groepen zijn deze samengevoegd alleen homogeen als voor de verschillende groepen de kansverdeling over de registrerende instellingen hetzelfde is. Als dat niet het geval is, zijn de groepen heterogeen. Wanneer het deelpopulaties betreft die gekarakteriseerd zijn door geregistreerde kenmerken, dan is deze heterogeniteit gemakkelijk inzichtelijk te maken door de getalsmatige verdeling in het onderzoek van deze deelpopulaties over de verschillende instellingen. Als het deelpopulaties betreft met niet-geregistreerde kenmerken, dan kan de mate van homogeniteit dan wel heterogeniteit alleen op grond van ervaringsdeskundigheid uit het veld of op basis van ander onderzoek worden ingeschat. Onafhankelijkheid De kans om bij de ene instelling geregistreerd te worden, mag niet afhankelijk zijn van de kans om bij een andere instelling geregistreerd te zijn. Dit is de vooronderstelling van onafhankelijkheid. Het meest voor de hand ligt de mogelijkheid dat instanties naar elkaar verwijzen. Dat is dan een vorm van positieve afhankelijkheid. Het leidt tot relatief te veel dubbele registraties (te grote overlap) met daardoor een onderschatting van de uitkomsten. Een andere mogelijkheid is dat het geregistreerd worden bij een instelling de kans juist vermindert om ook bij een andere instelling geregistreerd te worden. De reden daarvoor zou kunnen zijn dat na registratie en intake de hulpverlening door de betreffende instellingen in gang is gezet, zodat het huiselijk geweld vermindert en er minder 'reden' is om ook bij een andere instantie terecht te komen. Dit is dan een vorm van negatieve afhankelijkheid, leidend tot overschatting van de uitkomsten. In een 3-weganalyse, met de gegevens van drie registrerende instanties gecombineerd, kunnen deze afhankelijkheden tot op zekere hoogte worden opgespoord en statistisch gecorrigeerd. Het is echter niet mogelijk om goed te corrigeren voor de eventuele situatie dat alle drie de instellingen onderling afhankelijk zijn, en ook niet voor situaties dat er tegelijkertijd sprake is van positieve en negatieve afhankelijkheid. Daarom is het in elk geval belangrijk om de uitkomsten uit de analyses te vergelijken met wat de partijen in het veld vertellen over de afhankelijkheidsrelaties. Overigens zijn de vooronderstellingen van onafhankelijkheid en homogeniteit nauw aan elkaar verwant. Geslotenheid De vooronderstelling van geslotenheid luidt dat de populatie waarvan de omvang bepaald wordt, niet van omvang mag veranderen tijdens de periode van onderzoek (Van der Heyden 2001). Dit heeft dus betrekking op migratie, geboorte en overlijden.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
28
Perfecte 'record linkage' Er moet met zekerheid vastgesteld kunnen worden of een persoon geregistreerd bij de ene instantie wel of niet dezelfde is als een persoon geregistreerd bij een andere instantie. Met andere woorden, personen moeten uniek geïdentificeerd kunnen worden (Smit 1996). Fouten hierin leiden tot een te groot of een te klein aantal dubbel geregistreerden, en dus tot een onder- of overschatting van de uitkomsten. 2.6
Wat wordt gemeten? Prevalentie, incidentie, bereik en categorieën
Inleiding Voor een goed begrip van de materie is het van belang om telkens drie zaken te blijven onderscheiden. In de eerste plaats betreft dit de systematiek van de vangst-hervangst methode. Het tweede aspect wat goed moet worden onderscheiden, betreft de vraag wat er statistisch gezien gemeten wordt met de vangst-hervangstmethode en hoe de te onderzoeken fenomenen zich statistisch gedragen in de tijd. In de derde plaats moet de vraag beantwoord worden hoe de uitkomsten van de omvangschatting epidemiologisch geïnterpreteerd moeten worden. Deze drie aspecten worden achtereenvolgens in de onderstaande paragrafen besproken. Daarna komen aan de orde het bereik van hulpverlening en politie, de verschillende categorieën van huiselijk geweld, en de extrapolatie van de uitkomsten naar de 1-jaars-prevalentie. Het zal blijken dat vooral voor deze extrapolatie de statistische aspecten van groot belang zijn. Systematiek van de vangst-hervangst methode In een vangst-hervangstonderzoek wordt per definitie een schatting gemaakt van àlle personen in de bevolking die voldoen aan de case-definitie, of deze personen nu daadwerkelijk geregistreerd worden of niet. Het enige verschil met de niet-geregistreerden (in elk geval in theorie) is dat de welgeregistreerden als het ware ‘toevalligerwijs’ op een bepaald moment geregistreerd zijn. Het te onderzoeken fenomeen in dit onderzoek betreft nieuwe gevallen, nieuwe episodes en nieuwe situaties van huiselijk geweld ('nieuwe gebeurtenissen'). De omvangschatting heeft met andere woorden betrekking op àlle gebeurtenissen die zodanig zijn dat deze potentieel op een bepaald moment tot registratie leiden. Als voorbeeld: bij een zelfde mate van geluidsoverlast zullen de buren de ene keer wel de politie bellen en de andere keer niet. Wat wordt statistisch gezien gemeten met de vangst-hervangst methode? Met de vangst-hervangst methode kunnen hoofdzakelijk twee soorten kenmerken c.q. frequenties worden gemeten. Deze worden hierna met een voorbeeld toegelicht. Ten eerste is er de meting van bestaande toestanden: de zogenaamde prevalente cases. Een voorbeeld is het aantal bakkers in Nederland, dat gemeten wordt met de registratie van het Centraal Bureau Rijbewijzen en de registratie voor het verlenen van een paspoort (even in de veronderstelling dat deze registraties ook het beroep vastleggen). Hierbij wordt aangenomen dat alle bakkers rijbewijzen en paspoorten hebben, en dat elke bakker deze allebei een keer moet verlengen. Op het moment dat een bakker zich aanmeldt voor het verlengen van rijbewijs of paspoort, wordt dat geregistreerd voor het vangst-hervangst onderzoek. In het begin van het onderzoek zal de overlap klein zijn, maar wanneer iedereen zijn rijbewijs en zijn paspoort heeft verlengd, is de overlap 100%. Alle omvangschattingen vanaf het moment dat de vangsthervangst methode mogelijk is (dus zodra er overlap is), geven ongeveer dezelfde uitkomst, het ‘percentage bekend’ neemt toe van bijna nul naar 100%. Visueel kan dit worden gerepresenteerd met een rechthoek met een gegeven aantal punten daarin. Elk punt representeert een (potentiële) registratie c.q. een geregistreerde case. In het begin van het onderzoek bevinden zich in de rechthoek twee kleine, elkaar nauwelijks overlappende cirkels die de twee registratiesystemen representeren. De omvang van deze cirkels neemt gedurende het onderzoek
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
29
gestaag toe, de overlap neemt relatief het sterkst toe. Aan het einde van het onderzoek nemen beide cirkels de gehele rechthoek in beslag (de cirkels zijn zelf een rechthoek geworden). De populatie waar het hier om gaat zijn de bakkers zelf. Er wordt verondersteld dat de prevalentie niet verandert tijdens de registratieperiode door bijvoorbeeld het overlijden van bakkers. Als dat inderdaad niet het geval is, wordt voldaan aan de vooronderstelling van geslotenheid. De tweede soort frequentiemeting betreft nieuwe, incidente gebeurtenissen in een bepaalde omschreven populatie. Een voorbeeld is het (jaarlijkse) aantal aanrijdingen in Nederland waarbij een auto betrokken is, gemeten met de registraties van politie en verzekeringsmaatschappijen. Voor het voorbeeld wordt er van uitgegaan dat de populatie automobilisten gedurende het onderzoek niet verandert. De visuele representatie hierbij is eveneens een rechthoek, de punten stellen de aanrijdingen voor. In de rechthoek bevindt zich bij aanvang van het onderzoek nog geen enkele punt (er heeft nog geen aanrijding plaatsgevonden). De rechthoek vult zich geleidelijk met steeds meer punten, op homogene wijze verspreid, tot in het oneindige als het onderzoek oneindig lang zou duren. In de rechthoek bevinden zich de twee elkaar overlappende cirkels van politie en verzekering, die zelf niet van omvang veranderen. Ook deze twee cirkels worden dus geleidelijk met punten gevuld. (Hierbij wordt dus aangenomen dat niet alle aanrijdingen worden geregistreerd door politie of verzekering, en dat de kans om door één van beiden geregistreerd te worden niet verandert in de tijd.) De schatting van het aantal aanrijdingen neemt in een rechte lijn toe met de tijd, het ‘percentage bekend’ is aldoor constant. De populatie waar het hier om gaat is de verzameling personen die minimaal één aanrijding hebben meegemaakt. Achteraf gezien, aan het eind van de registratieperiode, is dit een welomschreven populatie. Daarmee wordt eveneens voldaan aan de vooronderstelling van geslotenheid. Een speciale variant van deze meting van incidente gebeurtenissen is het onderzoek waarbij alleen de eerste keer dat een lid van de populatie een gebeurtenis meemaakt, wordt geregistreerd (tweede en latere aanrijdingen van één en dezelfde automobilist worden niet geregistreerd). De omvang van de populatie 'at risk' om geregistreerd te worden, neemt daardoor geleidelijk af. De curve van de omvang uitgezet tegen de tijd neemt logaritmisch af tot hij horizontaal geworden is. Dit kan verder worden verduidelijkt wanneer we ons realiseren dat het aantal (potentieel tot registratie leidende) nieuwe gebeurtenissen niet voor alle personen precies hetzelfde zal zijn, maar bijvoorbeeld normaal verdeeld zal zijn over de verzameling personen. In deze speciale variant worden eerst gemiddeld veel gebeurtenissen geregistreerd van die personen die relatief vaak gebeurtenissen 'hebben'. Als deze verzameling opraakt, komen relatief vaak gebeurtenissen aan bod van personen die zelden een gebeurtenis meemaken. Het 'percentage bekend' bij deze speciale variant zal steeds constant blijven, ook wanneer de curve van de omvangschatting zelf gaat afbuigen, zolang de kans op het bekend/geregistreerd worden afhangt van de persoon en niet samenhangt met (de kans op het optreden van) de gebeurtenis bij een persoon (met andere woorden: als 'later' optredende gebeurtenissen niet ook 'ernstiger' zijn, met daardoor een grotere kans op registratie.), Het is onaannemelijk dat dit laatste het geval is bij huiselijk geweld. Welke van de hier besproken soorten metingen van toepassing is in het onderzoek, wordt besproken in de volgende paragraaf. Epidemiologische interpretatie van de uitkomsten van vangst-hervangst onderzoek Wat is de betekenis van wat met de vangst-hervangst methode onderzocht is? Hoe moeten we de uitkomsten van de omvangschatting epidemiologisch interpreteren? De omvang, het optreden en voorkomen van huiselijk geweld kunnen in epidemiologische termen als volgt worden beschreven. In het onderzoek was de definitie van huiselijk geweld een situatie van feitelijk plaatsvindend geweld, of een situatie die naar het oordeel van de hulpverlener (nog steeds) bedreigend was voor het slachtoffer. De meting van deze situatie is gecategoriseerd als 'actueel geweld', de meting van een dergelijke situatie in het verleden als 'geweld in het verleden'. Het
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
30
onderstaande heeft voornamelijk betrekking op dit 'actueel geweld'. De tegenovergestelde categorie, 'geweld in het verleden', wordt besproken in de subparagraaf 'Categorieën'. Op deze manier gedefinieerd huiselijk geweld komt voor in episoden met een begin, een bepaalde duur en een einde. Bij volwassenen wordt in onderzoek een gemiddelde duur van episoden gerapporteerd van ongeveer 3 jaar, bij jeugdigen is dat minder duidelijk (zie hoofdstuk 5). Tijdens een episode kunnen allerlei veranderingen en verergeringen optreden. Een persoon kan op elk (willekeurig) moment tijdens zo'n episode in contact komen met hulpverlening of politie, dat hoeft lang niet altijd aan het begin te zijn. (Als het goed is, wordt na het contact met de hulpverlening het huiselijk geweld juist gestopt, en markeert het cliëntcontact het einde van een episode.) Verder weten we uit de onderzoeksliteratuur en uit de praktijk dat episodes van huiselijk geweld afgewisseld kunnen worden met periodes dat er geen huiselijk geweld plaatsvindt. Een mensenleven kan dus meerdere episodes van huiselijk geweld bevatten (Römkens 1992). Om het optreden van huiselijk geweld in de tijd te kunnen beschrijven, zijn de begrippen prevalentie en incidentie van belang. Het aantal mensen dat op een bepaald moment in de tijd slachtoffer is ('in' een episode zit van huiselijk geweld), wordt de (punt-) prevalentie genoemd. Deze mensen vormen samen het aantal bestaande, prevalente cases op dat moment. Met de prevalentie wordt dus het vóórkomen van een bepaalde toestand op een bepaald moment vastgesteld. Het aantal mensen bij wie gedurende een bepaalde (onderzoeks-) periode een episode van huiselijk geweld begint, wordt de incidentie genoemd. Bij elkaar zijn dit de incidente cases. Deze incidente cases ofwel incidente gevallen kunnen weer worden onderscheiden in 'echte' incidente cases, de incidentie van voor het eerst bij een persoon optredend huiselijk geweld, en de incidentie van tweede of latere episodes bij personen die al eerder een afgesloten episode van huiselijk geweld hebben meegemaakt (zie Bouter 1988). Het vangst-hervangst onderzoek heeft een bepaalde duur, de duur van de registratieperiode. We moeten ons nu voorstellen dat er in het begin van deze registratieperiode al een aantal prevalente cases is, waarvan bij sommigen het huiselijk geweld de gehele registratieperiode blijft voortduren (deze blijven al die tijd prevalente cases), bij anderen zal de episode tussentijds eindigen. Bij weer andere mensen zullen tijdens de registratieperiode nieuwe episodes van huiselijk geweld ontstaan (incidente cases), die ook weer al dan niet de rest van de registratieperiode blijven voortduren. Om achteraf te weten hoeveel mensen in totaal gedurende de registratieperiode met huiselijk geweld geconfronteerd zijn geweest, dient het begrip periodeprevalentie. Een periodeprevalentie bevat de (punt-) prevalentie aan het begin van een onderzoeksperiode, waarbij de incidentie gedurende deze periode wordt opgeteld (Bouter 1988, pag.42). De periodeprevalentie omvat daarmee iedereen die gedurende deze onderzoeksperiode slachtoffer was, is geweest of is geworden tijdens de periode. Het is in feite een samengestelde maat. Tot zover de beschrijving van de theoretische situatie. Omvangschatting als benadering van periodeprevalentie De meest relevante onderzoeksvraag, ook beleidsmatig gezien, is het te weten komen van de periodeprevalentie. Wat is de omvang van de groep mensen die gedurende de registratieperiode slachtoffer is geweest of geworden van huiselijk geweld? Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, moet eerst worden vastgesteld of en in welke mate in het onderzoek inderdaad deze periodeprevalentie gemeten is, of dat het toch om de incidentie gaat. Op welke manier en in welke mate reflecteert de case-definitie het begrip periodeprevalentie? Om praktische redenen was het niet mogelijk om bij aanvang van de registratieperiode alle op dat moment reeds in behandeling zijnde prevalente cases te registreren (de case-load). Daarom werd besloten om de aandacht primair te richten op 'nieuwe gevallen', daarbij inbegrepen de personen waarmee een instantie ooit al contact had of mee bekend was in het verleden wanneer dat een nieuwe situatie of nieuwe episode betrof.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
31
Statistisch gezien komen deze nieuwe gevallen, nieuwe episodes of nieuwe situaties overeen met de 'nieuwe gebeurtenissen', vergelijkbaar met de omvangschatting van het aantal aanrijdingen beschreven in de vorige paragraaf. Epidemiologisch gezien zijn we niet geïnteresseerd in het aantal nieuwe gebeurtenissen, maar in het aantal personen dat geconfronteerd wordt met huiselijk geweld. Daarom zijn in het vangst-hervangst onderzoek personen met meerdere geregistreerde gebeurtenissen slechts één keer meegeteld. Statistisch gezien is dit weer vergelijkbaar met de in de vorige paragraaf genoemde speciale variant van de incidentie, de omvangschatting van een aantal bestuurders dat aanrijdingen veroorzaakt. Dit alles lijkt sterk op een onderzoek naar de incidentie van nieuwe gevallen. De incidentie heeft echter betrekking op het begin van een episode, en zoals hierboven al aangegeven zal een groot deel van de episodes op het moment van registreren al een onbekend lange tijd aan de gang zijn, gedeeltelijk al vanaf vóór aanvang van de registratieperiode, gedeeltelijk vanaf daarna. In de praktijk kunnen geregistreerde 'nieuwe gebeurtenissen' bijvoorbeeld de momenten zijn dat iemand (voor het eerst) hulp zoekt voor huiselijk geweld, het moment dat iemand opnieuw naar de hulpverlening gaat wegens een verergering van de situatie, of het moment dat de buren het te erg vonden worden en de politie hebben gebeld. We kunnen dus alleen weten of schatten dàt een nieuwe gebeurtenis heeft plaatsgevonden, we weten niet waar deze gebeurtenis betrekking op heeft: een reeds bij aanvang van het onderzoek bestaande situatie van huiselijk geweld (prevalente case) of een tijdens de registratieperiode begonnen episode van huiselijk geweld (incidente case). (Om praktische redenen is het aanvangstijdstip van een episode niet geregistreerd in het onderzoek, als het überhaupt al mogelijk is om dat retrospectief betrouwbaar vast te stellen.) De omvangschatting betreft dus voor een (onbekend) deel de reeds bij aanvang van de registratieperiode prevalente cases. Met andere woorden, met de geregistreerde gebeurtenissen is een deel van de puntprevalentie bij aanvang van de registratieperiode geschat. De case-definitie was daarmee als het ware een instrument om zoveel mogelijk van deze prevalente cases te 'vangen'. 1 Hoogstwaarschijnlijk zal een ander deel van de bij aanvang van de registratieperiode prevalente cases niet gepaard zijn gegaan met (potentieel) tot registratie leidende gebeurtenissen. De meting van de puntprevalentie bij aanvang van de registratieperiode zal dus een onderschatting zijn van de werkelijke puntprevalentie. Van nog een ander onbekend deel van de gebeurtenissen zullen de (nieuwe) episodes begonnen zijn ná aanvang van de registratieperiode, de incidente cases. Hierbij moeten verschillende aspecten worden onderscheiden. Bij degenen met een eerste nieuwe episode tijdens de registratieperiode, kunnen deze nieuwe episodes worden onderscheiden in 'echte' incidente cases, personen bij wie het huiselijk geweld tijdens de registratieperiode voor het eerst in hun leven begon, en tweede of latere episodes van huiselijk geweld bij personen die ooit al eerder huiselijk geweld hadden meegemaakt (zie hierboven). Dit onderscheid in twee typen incidente gevallen kunnen we eveneens niet afleiden uit de beschikbare gegevens. Voor het bepalen van een periodeprevalentie is dit onderscheid op zichzelf overigens niet van belang. Het gaat immers om het totaal aantal personen dat tijdens de onderzoeksperiode slachtoffer is van huiselijk geweld. Of iemand ooit al eerder slachtoffer was, is dan niet relevant. Wel is het onderscheid tussen eerste en latere episodes van belang om te weten uit welke componenten de omvangschatting is opgebouwd, om te kunnen vergelijken met de uitkomsten van ander onderzoek; zie hoofdstuk 5.
1
Ook de vermelding in de case-definitie dat het bij de hulpverlening moet gaan om nieuwe intakes en bij de JGZ om 'nieuwe zorgepisodes' doet hier niets aan af: een intake of zorgepisode kan dus heel goed pas aan het eind van een episode van huiselijk geweld plaatsvinden. Je zou kunnen spreken van de 'incidentie van intakes en nieuwe zorgepisodes', maar daarmee wordt het probleem alleen maar verschoven: hoe moeten we dat interpreteren? Bij een ziekte is de situatie anders, daar zal de diagnose bijna altijd aan het begin van de ziekte worden vastgesteld, en heeft bijvoorbeeld het begrip incidentie van gediagnosticeerd hartinfarct wel een duidelijke betekenis.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
32
Ten slotte bestaat de mogelijkheid dat zich tijdens de registratieperiode bij een persoon meerdere nieuwe episodes voordoen. Deze worden in het onderzoek echter slechts één keer meegeteld (net als meerdere gebeurtenissen bij de prevalente cases), omdat we immers vooral geïnteresseerd zijn in het aantal persónen dat huiselijk geweld meemaakt. Concluderend zal de omvangschatting óók betrekking hebben op personen die tijdens de registratieperiode een nieuwe episode van huiselijk geweld meemaken, dit is de incidentie voorzover deze betrekking heeft op personen. Opgeteld bij de meting van een deel van de puntprevalentie bij aanvang van de registratieperiode, is de omvangschatting dus (een benadering van) de periodeprevalentie. Wel zal er natuurlijk ook een onbekend (klein) aantal incidente gevallen zijn dat niet tijdens de registratieperiode kan worden geregistreerd, omdat zich geen gebeurtenis voordoet. Samenvattend: Een volledige omschrijving in één zin samengevat is als volgt: In dit onderzoek is gemeten c.q. is de omvang geschat van het aantal personen in een situatie van huiselijk geweld, of dusdanig vermoeden daarvan dat dit aanleiding gaf tot actie, dat zodanig ernstig was dat dit leidde tot gebeurtenissen (een melding of hulpvraag) waarvan een deel min of meer toevallig geregistreerd werd tijdens de registratieperiode door één of meer van de registrerende instanties, waarbij onbekend was of dit huiselijk geweld wel of niet al voor aanvang van de registratieperiode reeds plaatsvond c.q. een voor de betreffende persoon bedreigende situatie betrof. Epidemiologisch gezien is de omvangschatting in dit vangst-hervangst onderzoek een benadering van de periodeprevalentie, bestaande uit een deel van de puntprevalentie aan het begin van de registratieperiode, met daarbij opgeteld een deel van de incidentie tijdens de registratieperiode. Niet gemeten zijn de bij aanvang van de registratieperiode prevalente cases die tijdens de registratieperiode niet gepaard gingen met nieuwe gebeurtenissen. In vergelijking met de wel gemeten (wel met gebeurtenissen gepaard gaande) prevalente cases zullen deze niet-gemeten prevalente cases in het algemeen waarschijnlijk minder ernstig zijn geweest. Verder zijn niet gemeten de incidente gevallen waar zich geen (potentieel te registreren) gebeurtenis heeft voorgedaan. Het is denkbaar dat ook dit vaak relatief minder ernstige situaties zullen zijn geweest, bijvoorbeeld hele kortdurende episodes. De uitkomsten zijn dus een onderschatting van de werkelijke periodeprevalentie. De gegevens tegen elkaar afwegend, zal de omvangschatting ergens tussen de incidentie en de periodeprevalentie in liggen. Ten slotte is van belang dat de omvangschatting betrekking heeft op het aantal personen dat huiselijk geweld meemaakt, ongeacht het aantal gebeurtenissen of episodes per persoon. Het bereik van hulpverlening en politie ('percentage bekend' ) Kenmerkend voor de vangst-hervangstmethode is dat daarmee niet alleen de omvang van huiselijk geweld kan worden geschat, maar ook het percentage gevallen dat geregistreerd wordt, ofwel dat bekend wordt bij hulpverlening of politie. Wanneer wordt aangenomen dat bij situaties van huiselijk geweld waarmee de politie te maken krijgt de kans redelijk groot is dat de betreffende personen uiteindelijk ook bij de hulpverlening terechtkomen, dan is dit 'percentage bekend' een indicatie voor het bereik van de hulpverlening : het gedeelte van slachtoffers dan wel plegers van huiselijk geweld dat bereikt wordt door en bekend wordt bij de hulpverlening. Categorieën Met de gegevens van het registratieformulier konden de omvang en het 'percentage bekend' van verschillende groepen en categorieën uit de bevolking worden onderscheiden. Allereerst is om praktische redenen een indeling gekozen in jeugdigen tot 18 jaar en volwassenen van 18 jaar en ouder. Daarnaast is er het onderscheid tussen slachtoffers en plegers (daders) van huiselijk geweld. Verder moest worden aangegeven of het geregistreerde huiselijk geweld 'actueel geweld' betrof dan wel 'geweld in het verleden'. 'Actueel geweld' waren alle situaties van feitelijk plaatsvindend huiselijk
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
33
geweld en alle gevallen van huiselijk geweld die naar het oordeel van de registrerende hulpverlener of medewerker (nog steeds) bedreigend waren voor het betreffende slachtoffer. Met deze indeling kon de omvangschatting van daadwerkelijk aanwezig huiselijk geweld ('actueel geweld', 'acute situaties') worden afgebakend van situaties die geen betrekking hadden op daadwerkelijk, feitelijk aanwezig huiselijk geweld ('geweld in het verleden'). De categorie 'geweld in het verleden' heeft dus betrekking op een situatie dat een persoon (potentieel) bij een hulpverleningsinstantie of bij de politie komt naar aanleiding van huiselijk geweld dat bij deze persoon in diens verleden heeft plaatsgevonden. De registraties kunnen het beste worden beschouwd als hulpvragen naar aanleiding van een episode van huiselijk geweld in het verleden. De omvangschatting met de vangst-hervangstmethode kan het beste worden beschouwd als de schatting van het (jaarlijkse) aantal mensen met ('latente') hulpvragen over episoden van huiselijk geweld in het verleden, ofwel van de hulpbehoefte. Het is verder onbekend of de betreffende episoden plaatsvonden tijdens de registratieperiode of daarvoor. Samenvattend en in meer algemene zin gaat het om het aantal mensen dat, na ooit huiselijk geweld te hebben meegemaakt, later (na afloop) op enig moment zodanige problemen ervaart dat een deel van hen hulp zoekt of in elk geval bij politie of hulpverlening terechtkomt. Het betreft dus nieuwe, incidente 'hulpvragen' over huiselijk geweld in het verleden van de betreffende personen. Deze hulpvraag is een op zichzelf staande gebeurtenis, plaatsvindend na een episode van huiselijk geweld. In tegenstelling tot de situatie bij actueel geweld, kan de betreffende omvangschatting daarom op zichzelf wel worden beschouwd als een incidentie, in dit geval als de incidentie van (latente) hulpvragen na een episode van huiselijk geweld (zie Bouter 1988). Deze incidentie van latente hulpvragen over geweld in het verleden is in principe een op zichzelf staand gegeven, los van de periodeprevalentie van actueel geweld. Het zijn immers in zekere zin verschillende grootheden. Het is (daarom) moeilijk te zeggen in welke mate deze uitkomstmaat een indicatie kan zijn voor het gedeelte van de gevallen van huiselijk geweld waarvoor mensen (ook) later een hulpbehoefte hebben. Het geeft in elk geval aan dat huiselijk geweld niet zonder gevolgen blijft. Het 'percentage bekend' bij de categorie geweld in het verleden geeft aan bij welk deel van het totaal aantal zorg- en hulpbehoeften naar aanleiding van geweld in het verleden de mensen daadwerkelijk (alsnog) door de hulpverlening worden bereikt. Omgekeerd zullen de bevindingen waarschijnlijk aangeven dat een deel van de mensen met potentiële hulpvragen en dus met een hulpbehoefte nog niet bereikt is door de hulpverlening. Wanneer de registraties van 'actueel geweld' worden gevoegd bij de registraties van 'geweld in het verleden' kan in principe een omvangschatting worden gemaakt van de 'totale' groep of categorie van huiselijk geweld. Deze 'totale groep' kan worden beschouwd als een schatting van de totale jaarlijkse (potentiële, latente) actuele behoefte aan zorg- en hulpverlening, hetzij direct gerelateerd aan acute situaties van huiselijk geweld, hetzij gerelateerd aan geweld in het verleden, uitgedrukt als percentage van de bevolking dat jaarlijks met deze zorgbehoeften wordt geconfronteerd. Van de mensen met deze zorgbehoeften wordt dan een bepaald percentage daadwerkelijk bereikt door hulpverlening en politie, de rest zijn de 'unmet needs', de behoeften waarvoor geen zorg geboden is. Als de omvang van deze totale groep gemeten worden met de vangst-hervangst methode, moet natuurlijk wel aan de statistische vooronderstellingen zijn voldaan. De twee deelpopulaties kunnen zich namelijk wellicht 'stochastisch verschillend' gedragen. Het geheel is dan niet homogeen, waardoor een rechtstreekse omvangschatting minder betrouwbaar kan zijn, mogelijk leidend tot overschatting van de uitkomsten. Een alternatief is het optellen van de resultaten van de twee afzonderlijke omvangschattingen. De gegevens van het registratieformulier bieden nog andere mogelijkheden voor indeling van de onderzochte bevolking in categorieën, bijvoorbeeld naar de aard van het huiselijk geweld. Voorzover mogelijk en relevant zijn ook de gegevens daarvan geanalyseerd.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
34
Extrapolatie naar een jaar: de 1-jaars-prevalentie Wanneer de registratieperiode korter (of langer) duurt dan een jaar willen we de uitkomsten van het onderzoek graag kunnen omrekenen naar wat de uitkomst zou zijn geweest als er wel een volledig jaar zou zijn geregistreerd. De redenen hiervoor zijn verschillend. In de eerste plaats is het gangbaar en beter inzichtelijk om de uitkomsten te presenteren als deze zogenaamde 1-jaars-prevalentie, ook beleidsmatig gezien. In de tweede plaats kunnen de uitkomsten daarmee beter en gemakkelijker worden vergeleken met de uitkomsten van eerder onderzoek naar huiselijk geweld. In dit onderzoek was de duur van de registratieperiode 7 maanden, zoals eerder gezegd. Ten behoeve van de extrapolatie naar een jaar is het wenselijk om te weten hoe de uitkomsten zich hebben ontwikkeld in de loop van de registratieperiode. In het onderzoek is daarom ook geprobeerd om omvangschattingen te maken van elke achtereenvolgende maand dat geregistreerd is (tijdreeks). Omdat de mogelijkheden en beperkingen van de extrapolatie van 7 maanden naar een jaar nauw samenhangen met de uitkomsten van deze tijdreeksen, wordt dit onderwerp integraal besproken in paragraaf 4.6 in het hoofdstuk Bespreking van de resultaten. Overlap in de tekst wordt daarmee zoveel mogelijk vermeden. In die paragraaf wordt verantwoord dat bij volwassenen en bij getuigen van actueel geweld bij de jeugd zonder veel problemen kan worden geëxtrapoleerd naar een benadering van de 1-jaarsprevalentie door vermenigvuldiging met 12/7. Bij jeugdige slachtoffers van actueel geweld is deze extrapolatie minder vanzelfsprekend. In hoofdstuk 3 Resultaten worden de door vermenigvuldiging met 12/7 geëxtrapoleerde uitkomsten gepresenteerd, als 1-jaars-prevalentie. De uitkomsten zullen zich echter waarschijnlijk in werkelijkheid bevinden tussen deze 1-jaars-prevalentie en de eveneens gepresenteerde lagere uitkomsten van de periodeprevalentie van zeven maanden. Voor de betrouwbaarheidsintervallen van de geëxtrapoleerde omvangschattingen zijn de betrouwbaarheidsintervallen van de periodeprevalentie aan het einde van de registratieduur op dezelfde manier geëxtrapoleerd als bij de periodeprevalentie zelf. De relatieve wijdte van het betrouwbaarheidsinterval blijft daarmee hetzelfde.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
35
3.
VOLLEDIGE RESULTATEN
3.1 Inleiding 3.2 Registratieperiode 3.3 Overzicht beschikbare registraties 3.4 VOLWASSENEN 3.4.1 Beschrijving registraties - voornaamste deelcategorieën 3.4.2 Overige geregistreerde kenmerken 3.4.3 Schattingen van de omvang 3.4.3.1. Volwassen slachtoffers 3.4.3.2 Volwassen plegers 3.4.3.3 Vergelijking met 2-wegs-analyses 3.4.3.4 Eventuele omvangschattingen overige categorieën 3.5 JEUGD 3.5.1 Beschrijving registraties - voornaamste deelcategorieën 3.5.2 Overige geregistreerde kenmerken 3.5.3 Schattingen van de omvang - jeugdige slachtoffers 3.5.4 Vergelijking met overige 2-wegs-analyses 3.5.5 Eventuele omvangschattingen overige categorieën 3.5.6 Jeugdige plegers 3.6 Samenvatting omvangschattingen volwassenen en jeugdigen 3.7 Gegevens dubbel geregistreerden politie 3.8 Uitkomsten van achtereenvolgende maanden van registreren
3.1
36 36 36 37 37 38 40 40 44 46 47 48 48 49 52 58 59 59 60 61 61
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt telkens een onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen, categorieën en deelcategorieën van huiselijk geweld. Het belangrijkste onderscheid is dat van slachtoffers en plegers. Daarnaast is er het onderscheid tussen volwassenen en jeugd tot 18 jaar, tussen 'actueel geweld' en 'geweld in het verleden', en bij de jeugd tussen (directe) slachtoffers en indirecte slachtoffers ('getuigen'). Zie voor definities paragraaf 2.6 van hoofdstuk 2. Dit hoofdstuk Resultaten begint met de uitkomsten van het onderzoek bij volwassenen, daarna volgt de jeugd. Desgewenst kunnen de gedeelten over volwassenen en jeugd elk zelfstandig worden gelezen. Dat maakt echter enkele herhalingen in de tekst onvermijdelijk. 2
3.2
Registratieperiode
Het onderzoek heeft geduurd van 1 oktober 2003 tot 1 mei 2004. De registratieperiode besloeg dus 7 maanden. Om praktische redenen was het niet mogelijk om langer te registreren.
3.3
Overzicht beschikbare registraties
Aan het eind van de registratieperiode waren er 1030 bruikbare registraties beschikbaar voor analyse, betrekking hebbend op 826 personen. Het grootste deel van de registraties was afkomstig van de politie (62%) gevolgd door de SMD (17%). Zie tabel 3.1 op de volgende pagina. 2
Ook was het enkele malen onvermijdelijk om in de tekst van dit hoofdstuk de uitkomsten te bespreken en de betrouwbaarheid te beoordelen, om de keuze voor de volgende stap in de analyse en presentatie van de uitkomsten te kunnen beargumenteren. Het merendeel van de bespreking van de uitkomsten is te vinden in het betreffende hoofdstuk 3.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
36
Tabel 3.1
Aantallen registraties Aantal
Percentage
AMHG
13
1%
AMK
45
4%
BJZ
37
4%
Geestgronden
41
4%
GGD – JGZ
62
6%
Jeugdriagg
18
2%
Politie
635
62%
SMD
179
17%
Totaal
1030
100%
Met de gegevens van de registraties kon een indeling worden gemaakt in de voornaamste categorieën. Van de registraties had het grootste deel betrekking op volwassen slachtoffers (49%), gevolgd door volwassen plegers (29%) en jeugdige slachtoffers (21%). In het vervolg van dit hoofdstuk worden eerst de resultaten bij volwassenen besproken (slachtoffers en plegers) en daarna de jeugd.
3.4
VOLWASSENEN
3.4.1
Beschrijving registraties - voornaamste deelcategorieën
Voor de twee categorieën volwassen slachtoffers en volwassen plegers is in onderstaande tabel 3.2 weergegeven van welke instanties de verkregen registraties afkomstig waren. Tabel 3.2
Aantallen registraties volwassenen Volwassen slachtoffers
Volwassen plegers
Aantal
Percentage
Aantal
Percentage
AMHG
8
2%
2
1%
AMK
3
1%
4
1%
BJZ
9
2%
2
1%
Geestgronden
30
6%
11
4%
GGD – JGZ
4
1%
11
4%
Jeugdriagg
4
1%
0
0%
Politie
297
59%
248
84%
SMD
147
29%
16
5%
Totaal
502
100%
294
100%
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
37
In tabel 3.3 zijn van de categorieën volwassen slachtoffers en volwassen plegers de aantallen registraties naar de deelcategorieën actueel geweld en geweld in het verleden weergegeven.
Tabel 3.3
Registraties volwassen slachtoffers en volwassen plegers - aantallen naar deelcategorie (aantallen zoals gebruikt voor de vangst-hervangst methode *)
Hoofdcategorie Volwassen slachtoffers
Volwassen plegers
Aantal
% van totaal (n = 894)
440
49%
234
26%
Subcategorie
Aantal
% van hoofdcategorie
Actueel geweld
336
79%
Geweld verleden
92
22%
Ontbrekende waarden
3%
Actueel geweld
217
93%
Geweld verleden
16
7%
Ontbrekende waarden
< 1%
* De aantallen in deze tabel zijn de aantallen registraties zoals gebruikt voor de vangst-hervangst methode. Deze aantallen zijn kleiner dan het totaal aantal beschikbare registraties per categorie. Daar zitten namelijk ook dubbele registraties per afzonderlijke instelling bij. De aantallen in de tabel zijn aan de andere kant groter dan de aantallen personen in de verschillende categorieën. Zie voor dat laatste de tabellen 3.4.
De tijd tussen het huiselijk geweld en de registratie Op het registratieformulier moest ook worden aangegeven of het geweld korter of langer dan een maand geleden (30 dagen) had plaatsgevonden. Van het actuele geweld bij volwassen slachtoffers vond 94% plaats binnen 30 dagen voor de registratie, het restant was langer geleden. Bij hulpvragen over geweld in het verleden bij volwassen slachtoffers had bij 6% het huiselijk geweld plaatsgevonden binnen 30 dagen voor registratie. Bij volwassen plegers waren deze percentages respectievelijk 97% en 36%.
3.4.2
Overige geregistreerde kenmerken
Naast de al genoemde kenmerken gebruikt voor de indeling in de voornaamste categorieën, zijn op het registratieformulier nog andere kenmerken van het huiselijk geweld of van de betreffende persoon of cliënt geregistreerd. In tabel 3.4 op de volgende pagina is een overzicht gegeven van de verdeling van deze kenmerken over het totaal aan geregistreerde personen. De gegevens kunnen iets vertellen over kenmerken en achtergronden van de groep cliënten/personen die daadwerkelijk geregistreerd was in het project, dus over het cliëntenbestand. Zoals te zien in tabel 3.4 waren de volwassen slachtoffers in het onderzoek overwegend vrouwen, volwassen plegers waren voor het merendeel mannen. Bij volwassen plegers en slachtoffers betrof het voor een groot deel jonge mensen, de helft was jonger dan ongeveer 35 - 40 jaar (de mediaan). Van de volwassen slachtoffers van actueel geweld was 5% ouder dan 65 jaar (16 van 322).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
38
De betreffende mensen zijn bijna allemaal daadwerkelijk zelf slachtoffer geweest; indirect slachtoffer (getuige) was 3 - 7%. Bij slachtoffers van actueel geweld en plegers ging het meestal om lichamelijk geweld en/of geestelijk geweld. Bij slachtoffers van geweld in het verleden was er bij bijna een kwart (ook) sprake van seksueel geweld en/of bij 15% van verwaarlozing. Tabel 3.4
Kenmerken van de volwassen cliënten (in percentages)
Kolommen: categorieën (met aantallen) Rijen: kenmerken
Volw. slachtoffers actueel geweld (303)
Volw. slachtoffers geweld verleden (89)
Volwassen plegers (225)
Geslacht - man - vrouw
17 83
10 90
86 14
Leeftijd - mediaan
36
35
39
Slachtoffer Getuige
97 3
93 7
n.v.t.
Seks. Geweld * -zekerheid -vermoeden Lich. Geweld *
3 2 44
23 1 64
0 1 53
Geestelijk geweld *
71
65
57
Alleen geestelijk geweld * (incl. evt. verwaarlozing)
53
15
44
Verwaarlozing *
2
15
4
Alleen verwaarlozing *
0
3
3
Relatie slacht.-pleger: - (ex)partner - ouder pl. Kind sl. - Kind pl. Ouder sl. - Familie - Huisvriend - Onbekend
78 4 8 7 3 1
56 29 2 6 2 4
78 12 6 4 2 1
* De indeling in de aard van het geweld was in principe hiërarchisch: bij seksueel geweld werd óók lichamelijk geweld, geestelijk geweld en verwaarlozing verondersteld, bij lichamelijk geweld (zonder seksueel geweld) óók geestelijk geweld en verwaarlozing, enzovoort. Bij actueel geweld inclusief dat van plegers ging het in driekwart van de gevallen om geweld tussen (ex-) partners. Bijna 30% van slachtoffers van geweld in het verleden betrof geweld van de ouder(s) tegen het slachtoffer als kind, ruim 50% betrof geweld tussen (ex-) partners. Geestelijk geweld en verwaarlozing Uit eerder onderzoek is bekend dat veel seksueel en/of lichamelijk geweld gepaard gaat met geestelijk geweld en/of verwaarlozing. De percentages geregistreerd geestelijk geweld, al dan niet in combinatie met andere vormen van geweld, waren dan ook hoog in alle categorieën.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
39
Alleen geestelijk geweld (eventueel nog in combinatie met verwaarlozing) betrof een groep van ruim 50% volwassen slachtoffers van actueel geweld; bij volwassen plegers was dit ruim 40%. Alleen verwaarlozing kwam vooral voor bij volwassen slachtoffers met geweld in het verleden.
3.4.3
Schattingen van de omvang volwassen slachtoffers en plegers
Inleiding In deze en volgende paragrafen worden de resultaten weergegeven van de schattingen van de omvang van huiselijk geweld bij volwassenen. Deze schattingen zijn benaderingen van de periodeprevalentie. Dit is het aantal mensen dat in de loop van de registratieperiode te maken heeft met huiselijk geweld. Omgerekend naar een jaar betreft het de 1-jaars-prevalentie. (Bij 'geweld in het verleden' wordt de incidentie geschat, het aantal nieuwe 'hulpvragen' in de loop van de registratieperiode; zie paragraaf 2.6) Het bleek niet mogelijk te zijn om van alle categorieën en deelcategorieën betrouwbare rechtstreekse omvangschattingen te doen met de vangst-hervangst methode. Daarvoor waren er namelijk onder meer niet altijd voldoende dubbeltellingen (overlap). In een aantal gevallen zijn daarom indirecte schattingen gemaakt, dus benaderingen van de orde van grootte van de werkelijke omvang. De vangst-hervangst methode met de gegevens van 3 registrerende instanties (3-weg-analyse) is de meest betrouwbare methode voor een omvangschatting. Indien de vangst-hervangst methode kon worden toegepast, kon bij volwassenen telkens deze 3-weg-analyse worden gebruikt. De voor analyse beschikbare gegevens zijn visueel weergegeven in Venn-diagrammen. Hierin zijn te zien het aantal unieke registraties van de afzonderlijke instellingen, gecombineerd met de eventueel aanwezige overlap in de registraties tussen de instellingen (dubbeltellingen). De belangrijkste van deze Venn-diagrammen zijn weergegeven in de tekst van dit hoofdstuk. Een volledig overzicht van alle Venn-diagrammen is te vinden in bijlage 1. Een compleet overzicht van alle tabellen met omvangschattingen is opgenomen in bijlage 2, inclusief een uitgebreide toelichting. Onderstaand volgen eerst in detail de resultaten van de omvangschattingen met de vangst-hervangst methode bij volwassenen (3-weg-analyses) en de genoemde indirecte schattingen. Aan het eind van dit hoofdstuk zijn alle rechtstreekse en indirecte schattingen van zowel jeugdigen als volwassenen in één samenvattende tabel weergegeven.
3.4.3.1.
Volwassen slachtoffers
Actueel geweld Er bleken voldoende gegevens te zijn om bij volwassen slachtoffers een aparte omvangschatting te doen voor de groep met actueel geweld. De omvangschatting bij deze categorie volwassen slachtoffers is gemaakt met de registraties van politie, SMD en AMHG, waartussen voldoende overlap was voor statistische analyses. Zie het venn-diagram op de volgende bladzijde. Bij deze groep van drie instanties bleek er geen overlap te zijn tussen drie instanties tegelijkertijd, wat noodzakelijk is voor de analyse van het wel of niet aanwezig zijn van statistische afhankelijkheid tussen de instanties. Echter, bij de categorie volwassen slachtoffers totaal was deze overlap er wel (zie verderop). Daarmee kon voor die categorie worden berekend dat er positieve afhankelijkheid was tussen AMHG en SMD. Met deze afhankelijkheid als gegeven, is vervolgens de 3-weg-analyse voor de categorie volwassen slachtoffers van actueel geweld gedaan.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
40
Venn-diagram 1: Volwassen slachtoffers - actueel geweld Aantal registraties: Aantal personen:
336 319
JGZ 3
AMHG 5
BJZ 2
2
Politie 219
SMD 68
15
Geestgronden 4
AMK 1
Met de overlap bij de 326 beschikbare registraties van 309 personen van AMHG, politie en SMD kon worden berekend dat het aantal niet-geregistreerde, onbekende slachtoffers van actueel geweld bij volwassenen naar schatting 1096 zou moeten zijn (met 95% zekerheid ergens tussen de 620 en de 1935). Zie onderstaande tabel 3.5. Tabel 3.5
Volwassen slachtoffers actueel geweld Puntschatting
95% BI Laag 95% BI Hoog
Bekende groep
309
309
309
Onbekende groep
1096
620
1935
Totale groep
1405
929
2244
Als % van de volw. bevolking
1,2%
0,8%
1,9%
Omgerekend naar 1 jaar
2409
1593*
3847*
1-jaars percentage van de volw. bevolking
2,0%
1,3%*
3,2%*
Percentage bekend
23%
14%
34%
• • •
Deze omvangschatting is gemaakt met de drie instanties Politie + SMD + AMHG. Het rekenmodel was P (politie) SMD*AMHG (afhankelijkheid tussen SMD en AMHG verondersteld). 95% BI (betrouwbaarheidsintervallen): 95% onzekerheidsmarges. 'Bekende groep': 'bekend' wil hier zeggen bekend bij de instanties waarmee de omvangschatting is gedaan. De betrouwbaarheidsintervallen zijn geëxtrapoleerd van de voorafgaande gegevens door vermenigvuldiging met 12/7.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
41
In totaal, bekend en onbekend samen, waren gedurende de registratieperiode van zeven maanden naar schatting ruim 1400 volwassenen slachtoffer van huiselijk geweld. Dit is 1,2% van de volwassen bevolking van Haarlem (onzekerheidsmarges 0,8% - 1,9%). Omgerekend naar de 1-jaars-prevalentie zijn dit ruim 2400 volwassenen, ofwel 2,0% van de volwassen bevolking (onzekerheidsmarges 1,3% 3,2%). Van deze totale groep was 23% bekend bij één of meer van de registrerende instellingen, 17% was bij de politie bekend (geregistreerd). (N.B. De berekeningen zijn in dit geval inclusief de 3% geregistreerde slachtoffers van indirect geweld (getuigen), wat overigens geen gevolgen heeft voor de uitkomsten. Zie ook verderop.) Hulpvragen geweld in het verleden Van de geregistreerde groep volwassen slachtoffers had 22% betrekking op cliënten met hulpvragen over geweld in het verleden, of hulpvragen waarbij huiselijk geweld naar het oordeel van de hulpverlener mede een rol speelde. Een schatting van de omvang van de groep niet-geregistreerden in deze categorie heeft betrekking op mensen waarvan kan worden aangenomen dat zij rondlopen of worstelen met problemen (mede) veroorzaakt door huiselijk geweld in hun verleden, maar waarvoor zij (nog) geen hulp hebben gezocht (potentiële of latente hulpvraag). Er was bij deze registraties alleen overlap tussen SMD en de Geestgronden. In de dagelijkse praktijk van de SMD wordt regelmatig verwezen naar de Geestgronden. Dit zou een omvangschatting onbetrouwbaar kunnen maken wegens statistische afhankelijkheid. Bij bestudering van de gegevens van de totale geregistreerde groep volwassen slachtoffers (geweld in het verleden opgeteld bij actueel geweld), bleek deze afhankelijkheid inderdaad aanwezig. Om deze reden is voor de groep volwassen slachtoffers met hulpvragen over geweld in het verleden geen specifieke omvangschatting gedaan. Wel kan de omvang van deze groep globaal worden geschat door de omvangschatting voor de groep met actueel geweld (2,0% op jaarbasis) af te trekken van de omvangschatting van de totale groep (3,0%). Hiermee zou de jaarlijkse incidentie van mensen met (potentiële/latente) hulpvragen over geweld in het verleden ongeveer 0,9% van de volwassen bevolking zijn. De betrouwbaarheid van deze uitkomst hangt dan dus af van de betrouwbaarheid van de omvangschatting van de totale groep. Zoals wordt besproken in de volgende paragraaf, lijkt deze laatstgenoemde omvangschatting echter juist minder betrouwbaar te zijn. Wanneer alleen gekeken wordt naar het percentage geregistreerde 'slachtoffers van geweld in het verleden', in verhouding tot het percentage registraties voor actueel geweld en de omvangschatting daarvan, dan geeft dit een schatting voor de groep geweld in het verleden van (22% / 79%) * 2,0% = 0,5%. (Van alle registraties van volwassen slachtoffers heeft 22% betrekking op geweld in het verleden en 79% op actueel geweld. Bovenstaande rekensom is geldig wanneer we er van uitgaan dat deze verhouding ook de verhouding tussen geweld in het verleden en actueel geweld bij niet-geregistreerde slachtoffers weerspiegelt.) De omvang van de groep met hulpvragen over geweld in het verleden zal dus waarschijnlijk in de buurt liggen van 0,5% - 0,9%. Deze percentages zijn dus een indicatie of indirecte schatting van een meer precieze uitkomst met de hier niet mogelijk gebleken 3-weg-analyse binnen de vangst-hervangst methode. Totale groep volwassen slachtoffers Wanneer de registraties van de personen met actueel huiselijk geweld worden samengevoegd met de registraties van de personen met (potentiële/latente) hulpvragen over geweld in het verleden, kan de uitkomst van de omvangschatting van deze totale groep in principe worden beschouwd als het aantal personen met actuele problematiek of actuele (c.q. potentiële/latente) hulpvragen, hetzij over actueel geweld hetzij over hulpvragen waarbij geweld in het verleden een rol speelt. Zie voor een visueel overzicht van de registraties in deze categorie het venn-diagram op de volgende bladzijde.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
42
Er kon een rechtstreekse omvangschatting (3-weg-analyse) worden gemaakt met de registraties van AMHG, politie en SMD. Deze omvangschatting liet zien dat in de registratieperiode van zeven maanden naar schatting 1,7% van de volwassen bevolking van Haarlem blijkt te voldoen aan de hierboven genoemde omschrijving. Dit zijn ruim 2000 personen. Statistisch gezien ligt deze schatting met 95% zekerheid tussen de 1,2% en 2,7%. Van deze totale groep volwassen slachtoffers is 20% bekend bij één of meer van de registrerende instellingen (tabel 2 van bijlage 4). Op jaarbasis zijn dit ruim 3500 personen, wat overeenkomt met 3,0% van de volwassen bevolking (statistische onzekerheidsmarges 2,0% - 4,6%). Zie tabel 3.6 op de volgende bladzijde. Venn-diagram 2: Volwassen slachtoffers, totaal Aantal registraties: Aantal personen:
440 416 JGZ 4
JeugdRiagg 4
AMHG 5 2 1 Politie 224
BJZ 7 SMD 121
1
15 2
1 AMK 2
Geestgronden 27
Voor de berekeningen in deze categorie zijn dus de twee groepen 'actueel geweld' en 'geweld in het verleden' samengevoegd. Echter, zoals te zien aan de kenmerken van deze twee groepen verschillen zij onderling nogal van elkaar (paragraaf 3.4.1). Dit is ook te zien aan de betreffende Venn-diagrammen (zie bijlage 1). De kansverdelingen voor registraties door instellingen verschillen dus duidelijk voor de personen in de twee groepen actueel geweld en geweld in het verleden. Actueel geweld wordt vooral geregistreerd door politie en SMD, geweld in het verleden door SMD en de Geestgronden. Zoals besproken in paragraaf 2.5, is een rechtstreekse omvangschatting van de bij elkaar gevoegde registraties van deze twee groepen daarom waarschijnlijk minder betrouwbaar wegens heterogeniteit. In dat geval is er dan dus waarschijnlijk sprake van overschatting van de uitkomst voor deze totale groep. Omdat het ook niet mogelijk is om een afzonderlijke omvangschatting te doen van de groep 'geweld in het verleden' wegens het ontbreken van overlap, is het ook niet goed mogelijk om een betrouwbare schatting te krijgen van de totale groep door de uitkomsten van de twee afzonderlijke groepen bij elkaar op te tellen. De uitkomsten van de omvangschatting van de totale groep en van het 'percentage bekend' vormen daarom slechts een indicatie van de grootte ervan. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de hierboven genoemde uitkomsten van de groep 'geweld in het verleden', ook deze vormen zoals gezegd slechts een indicatie.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
43
Tabel 3.6
Volwassen slachtoffers totaal Puntschatting
95% BI Laag 95% BI Hoog
Bekende groep
372
372
372
Onbekende groep
1727
1025
2844
Totale groep
2099
1397
2910
Als % van volw. bevolking
1,8%
1,2%
2,5%
Omgerekend naar 1 jaar
3598
2395*
4989*
1-jaars percentage volw. bevolking
3,0%
2,0%*
4,2%*
Percentage bekend
20%
14%
30%
• • •
Deze omvangschatting is gemaakt met de drie instanties Politie + SMD + AMHG. Het rekenmodel was P (politie) SMD*AMHG (afhankelijkheid tussen SMD en AMHG verondersteld). 95% BI (betrouwbaarheidsintervallen): 95% onzekerheidsmarges. 'Bekende groep': 'bekend' wil hier zeggen bekend bij de instanties waarmee de omvangschatting is gedaan. De betrouwbaarheidsintervallen zijn geëxtrapoleerd van de voorafgaande gegevens door vermenigvuldiging met 12/7.
Wanneer voor het schatten van de totale groep alleen gebruik wordt gemaakt van de verhoudingen tussen de verschillende groepen registraties gecombineerd met de omvangschatting voor actueel geweld, dan is de schatting voor de totale groep (100% / 79%) * 2,0% = 2,6%. De omvang van de totale groep zal dus waarschijnlijk in de buurt liggen van 2,6% - 3,0%. Overigens kunnen de gegevens van de totale groep volwassen slachtoffers wèl goed gebruikt worden voor de statistische analyse van de afhankelijkheid tussen de instanties AMHG, politie en SMD. De uitkomsten daarvan (afhankelijkheid tussen AMHG en SMD) zijn gebruikt bij de analyses van de categorie volwassen slachtoffers van actueel geweld (zie hierboven). Indirecte slachtoffers ( 'getuigen' ) Van de registraties van de totale groep volwassen slachtoffers van deze drie instellingen was bij 95% aangegeven dat het om (directe) slachtoffers ging, bij 4% betrof het indirecte slachtoffers (getuigen). Bij slachtoffers van actueel geweld ging het bij respectievelijk 96% om (directe) slachtoffers en bij 3% om indirecte slachtoffers. De aantallen registraties voor deze laatste categorie waren dus te klein om omvangschattingen te kunnen doen.
3.4.3.2
Volwassen plegers
Van het geregistreerde huiselijk geweld van de volwassen plegers had 93% betrekking op actueel geweld. In Venn-diagram 3 en tabel 3.7 op de volgende bladzijde zijn de registraties en de resultaten van deze categorie (visueel) weergegeven. Zie verder ook de tabellen 3 en 3a in bijlage 2. In een tijdsbestek van zeven maanden was naar schatting 0,6% van de volwassen bevolking van Haarlem als dader (pleger) betrokken bij actuele situaties van huiselijk geweld ('actueel geweld' ).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
44
Omgerekend naar een jaar was dit 1,1%, dit zijn 1299 volwassenen. Van deze groep was 29% bekend bij politie of hulpverlening. De uitkomsten van de groep volwassen plegers als geheel (inclusief plegers met hulpvragen over geweld in het verleden) weken niet noemenswaardig af van de omvangschatting bij de volwassen plegers met actueel geweld. Van de geregistreerde groep volwassen plegers had 7% (16 registraties) dus betrekking op hulpvragen over huiselijk geweld dat zich in het verleden had afgespeeld. Dit aantal was te klein voor het maken van omvangschatting. Venn-diagram 3: Volwassen plegers– actueel geweld Aantal registraties: Aantal personen:
217 211
AMK 1
JGZ 6 1
BJZ 1
Politie
1
180
3
Geestgronden 9
SMD 7
1 AMHG 1
Tabel 3.7
Volwassen plegers – actueel geweld Puntschatting
95% BI Laag
95% BI Hoog
Bekende groep
199
199
199
Onbekende groep
552
198
1533
Totale groep
751
397
1732
Als % van volw.bevolking
0, 6%
0,3%
1,5%
Omgerekend naar 1 jaar
1287
681*
2969*
1-jaars percentage volw. bevolking
1,1%
0,6%*
2,5%*
Percentage bekend
28%
12%
53%
• •
Deze omvangschatting is gemaakt met de drie instanties Politie + SMD + AMHG. Het rekenmodel was P (politie) SMD*AMHG (afhankelijkheid tussen SMD en AMHG verondersteld). 95% BI (betrouwbaarheidsintervallen): 95% onzekerheidsmarges. De betrouwbaarheidsintervallen zijn geëxtrapoleerd van de voorafgaande gegevens door vermenigvuldiging met 12/7.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
45
3.4.4
Vergelijking met 2-weg-analyses
Bovenstaande rechtstreekse of indirecte omvangschattingen van volwassen slachtoffers en plegers zijn gemaakt met de beschikbare gegevens van drie elkaar overlappende instellingen (3-weg-analyses) of zijn daarvan afgeleid. De uitkomsten kunnen worden vergeleken met de resultaten van 2-weg-analyses, waarvoor de resultaten van slechts twee elkaar overlappende instellingen nodig zijn. Deze vergelijkingen, en de vergelijkingen van 2-weg-analyses onderling, zijn belangrijk om een indruk te krijgen van de robuustheid en interne consistentie van de uitkomsten, en daarmee van de betrouwbaarheid van het onderzoek. Met name de categorieën 'totaal' (volwassen slachtoffers totaal en volwassen plegers totaal) boden voldoende gegevens voor meerdere vergelijkingen van 2-weg-analyses onderling. De uitkomsten zijn vermeld in tabel 3.8. Ter vergelijking zijn in deze tabel ook de uitkomsten van de uitgevoerde 3-weganalyses vermeld. Zie ook de Venn-diagrammen van de betreffende categorieën (bijlage 1). Bij verschillende categorieën zouden eventueel nog aanvullende extra 3-weg-analyses mogelijk zijn geweest. Dit was echter weinig zinvol omdat er te weinig overlap was voor de analyse van afhankelijkheid.
Tabel 3.8
Uitkomsten en betrouwbaarheidsintervallen overige 2-weg--analyses
Instellingen Volwassen slachtoffers totaal P x SMD SMD x Geestgr. SMD x BJZ SMD x AMHG P x AMHG 3-weg Volwassen plegers totaal P x SMD P X JGZ P x Geestgr. SMD x JGZ AMK x P 3-weg
Aantal instelling 1
Aantal instelling 2
Overlap
Omvangschatting
BI-laag
BI-hoog
241 143 143 143 241 P
143 29 8 8 8 SMD
17 2 1 3 1 AMHG
2027 2074 1144 381 1928 2054
1244 749 502 173 846 1369
3.811 3.398 1.786 590 3.010 3213
188 188 188 15 4 P
15 11 11 11 188 SMD
4 1 1 1 1 JGZ
705 2068 2068 165 752 869
309 903 903 72 340 473
1.101 3.233 3.233 258 1.164 1863
BI: 95% betrouwbaarheidsinterval
Volwassen slachtoffers totaal Te zien is dat van de 6 uitkomsten er 4 bij elkaar in de buurt liggen, variërend van 1928 tot 2074 (inclusief uitkomst 3-weg-analyse). De uitkomst van de 2-weg-analyse van SMD x AMHG gaf een veel lager resultaat, 381. De uitkomst van de 2-weg-analyse van SMD x BJZ ligt daar tussenin met 1144. Volwassen plegers totaal In deze categorie is de spreiding aanzienlijk, variërend van 165 tot 2068.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
46
3.4.5
Eventuele omvangschattingen overige categorieën
De gegevens van het registratieformulier boden in principe nog verschillende andere mogelijkheden voor indeling in categorieën en omvangschattingen daarvan. Dit waren geslacht, de relatie tussen slachtoffer en pleger, en de aard van het huiselijk geweld. Zoals te zien aan de verdeling van de geregistreerde kenmerken (zie paragraaf 3.4.2), bleek in feite alleen de aard van het huiselijk geweld bij volwassen slachtoffers in aanmerking te komen voor het doen van omvangschattingen, de verdeling van de registraties bij andere kenmerken gaf te kleine aantallen voor volledige analyses (geen overlap). Voor de omvangschattingen van de aard van het huiselijk geweld bij volwassen slachtoffers zijn de deelcategorieën seksueel geweld en lichamelijk geweld bij elkaar gevoegd, daarnaast zijn de deelcategorieën geestelijk geweld en verwaarlozing samengevoegd. De redenen hiervoor waren de te kleine aantallen voor afzonderlijke omvangschattingen, en het hiërarchische karakter van deze vraag op het registratieformulier (zie paragraaf 3.4.2, de toelichting bij tabel 3.4 in deze paragraaf, en bijlage 5). Bij de deelcategorie seksueel/lichamelijk geweld was er voldoende overlap (tussen politie, SMD en AMHG) voor het doen van een 3-weg-analyse. De uitkomst daarvan was een 1-jaars-prevalentie van 1,0%. Dit kwam goed overeen met de uitkomst van de 2-weg-analyse met politie en SMD (1,1%). Bij de deelcategorie geestelijk geweld/verwaarlozing was alleen een 2-weg-analyse mogelijk van politie en SMD. De uitkomst daarvan was een 1-jaars-prevalentie van 6,0%. Bij elkaar opgeteld (7%) was dit ruim twee keer zoveel als de omvangschatting van de oorspronkelijke hoofdcategorie, de totale groep volwassen slachtoffers, waar deze twee deelcategorieën naar de aard van het huiselijk geweld uit afkomstig waren. Nader onderzoek liet zien dat de optelsom van de dubbele registraties (overlap) bij deze tweede deelcategorieën slechts iets meer dan de helft was van het aantal dubbele registraties bij de hoofdcategorie, de totale groep volwassen slachtoffers. De reden daarvoor was dat de overige dubbele registraties (koppels) op de registratieformulieren ongelijk gescoord bleken te zijn: bij de ene instelling als seksueel geweld of lichamelijk geweld, bij de andere instelling als geestelijk geweld of verwaarlozing. In totaal waren 8 van de 17 dubbele registraties op deze manier 'ongelijke koppels'. De implicaties hiervan worden besproken in hoofdstuk 4 Bespreking resultaten.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
47
3.5
JEUGD
3.5.1
Beschrijving registraties - voornaamste deelcategorieën
Voor de twee categorieën jeugdige slachtoffers en jeugdige plegers is in onderstaande tabel 3.9 weergegeven van welke instanties de verkregen registraties afkomstig waren.
Tabel 3.9
Aantallen registraties jeugdigen Jeugdige slachtoffers
Jeugdige plegers
Aantal
Percentage
Aantal
Percentage
AMHG
3
1%
0
0%
AMK
37
17%
1
7%
BJZ
25
11%
1
7%
Geestgronden
0
0%
0
0%
GGD – JGZ
45
21%
2
13%
Jeugdriagg
14
6%
0
0%
Politie
80
37%
10
67%
SMD
15
7%
1
7%
Totaal
502
100%
294
100%
In tabel 3.10 op de volgende pagina zijn van de categorie jeugdige slachtoffers de aantallen registraties naar de deelcategorieën actueel geweld en geweld in het verleden weergegeven. De deelcategorie actueel geweld is op zijn beurt onderverdeeld in de deelcategorieën (directe) slachtoffers en indirecte slachtoffers (getuigen). De jeugdige plegers vielen op één na allemaal in de deelcategorie actueel geweld.
De tijd tussen het huiselijk geweld en de registratie Op het registratieformulier moest ook worden aangegeven of het geweld korter of langer dan een maand geleden (30 dagen) had plaatsgevonden. Van het actuele geweld bij jeugdige slachtoffers vond 88% plaats binnen 30 dagen voor de registratie, het restant was langer geleden. Bij hulpvragen over geweld in het verleden bij jeugdige slachtoffers had bij 53% het huiselijk geweld plaatsgevonden binnen 30 dagen voor registratie, 47% was langer geleden.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
48
Tabel 3.10
Hoofdcategorie
Jeugdige slachtoffers
Registraties jeugdige slachtoffers - aantallen naar categorie zoals gebruikt voor de vangst-hervangst methode * Aantal (totaal 894)
% van totaal
208
23%
Subcategorie
Aantal
Actueel geweld
128
Geweld verleden
73
Ontbrekende waarden
3%
% van Subcategorie hoofdcategorie 64%
Aantal
%
Slachtoffers
69
54%
Getuigen
58
45%
Onbekend
1%
36%
* De aantallen in deze tabel zijn de aantallen registraties zoals gebruikt voor de vangst-hervangst methode. Deze aantallen zijn kleiner dan het totaal aantal beschikbare registraties per categorie. Daar zitten namelijk ook dubbele registraties per afzonderlijke instelling bij. De aantallen in de tabel zijn aan de andere kant groter dan de aantallen personen in de verschillende categorieën. Zie voor dat laatste tabel 3.11.
3.5.2
Overige geregistreerde kenmerken
Naast de al genoemde kenmerken gebruikt voor de indeling in de verschillende deelcategorieën in tabel 3.10 zijn op het registratieformulier nog andere kenmerken van het huiselijk geweld of van de betreffende jeugdige cliënt geregistreerd. In tabel 3.11 op de volgende pagina is een overzicht gegeven van de verdeling van deze kenmerken over het totaal aan geregistreerde jeugdigen. De leeftijdsverdeling is in twee diagrammen apart weergegeven voor de groepen actueel geweld (directe) slachtoffers en actueel geweld 'getuigen'. De gegevens kunnen iets vertellen over kenmerken en achtergronden van de groep jeugdige cliënten die daadwerkelijk geregistreerd was in het project, dus over het cliëntenbestand.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
49
Tabel 3.11
Kenmerken van de cliënten
Kolommen: categorieën (met aantallen) Rijen: kenmerken (met percentages) Geslacht -
jongens meisjes
Jeugd. slacht. Jeugd. slacht. act. geweld act. geweld (directe) slachtoffers ‘getuigen’ (68) (54)
Jeugd. slacht. geweld verleden (71)
Jeugdige slacht. totaal (193)
Jeugdige daders (12)
43 57
57 43
59 41
52 48
79 21
n.v.t.
n.v.t.
82 18
65 34
n.v.t.
Seks. Geweld*- zekerheid - vermoeden
6 3
0 2
8 10
7 6
0 14
Lich. Geweld *
47
57
38
47
50
Geestelijk geweld *
50
39
19
42
79
Alleen geestelijk geweld * (incl. evt. verwaarlozing)
31
37
13
25
43
Verwaarlozing *
29
6
11
16
14
Alleen verwaarlozing *
15
2
3
7
0
Relatie slacht.-pleger: - (ex)partner - ouder pl. Kind sl. - Kind pl. Ouder sl. - Familie - Huisvriend - Onbekend
4 78 2 10 3 2
82 13 2 4 0 0
7 77 0 4 6 7
27 58 1 6 4 4
7 21 64 7 0 0
Slachtoffer Getuige
* De indeling in de aard van het geweld was in principe hiërarchisch: bij seksueel geweld werd óók lichamelijk geweld, geestelijk geweld en verwaarlozing verondersteld, bij lichamelijk geweld (zonder seksueel geweld) óók geestelijk geweld en verwaarlozing, enzovoort. Zoals te zien in de tabel, waren de geregistreerde (directe) slachtoffers iets vaker meisjes dan jongens. Bijna 10% van deze groep was (vermoedelijk) slachtoffer van seksueel geweld, ongeveer de helft (ook) slachtoffer van lichamelijk geweld, en de helft (ook) slachtoffer van geestelijk geweld. Van uitsluitend geestelijk geweld was ruim 30% slachtoffer bij deze groep, van alleen verwaarlozing 15%. Bij bijna 80% van de geregistreerde (directe) slachtoffers was een ouder de pleger, bij 10% een ander familielid. De groep van geregistreerde indirecte slachtoffers ('getuigen') kenmerkte zich door minder seksueel geweld en geestelijk geweld, en relatief meer lichamelijk geweld waar zij getuigen van waren. Meestal betrof het geweld tussen de ouders. Bij de meeste (ouders met) kinderen met 'hulpvragen over geweld in het verleden' waren deze kinderen vroeger zelf slachtoffer. Relatief vaak betrof dit seksueel geweld; meestal was een ouder destijds de pleger. De gegevens van de jeugdige plegers zijn door de kleine aantallen van beperkte betekenis.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
50
Jeugdige slachtoffer actueel geweld (directe) slachtoffers
Histogram
15
Frequency
12
9
6
3
0 0
5
10
15
20
leeftijd
__
Zoals te zien in het bovenstaande diagram (histogram) heeft de leeftijdsverdeling van 68 registraties een piek vlak na de leeftijd van 5 jaar en een tweede piek rond de 16 jaar met een tussenliggende uitschieter bij de leeftijd van 10 jaar. Het blokje tussen 0 en 1 jaar betreft één registratie. Opvallend is de verdere afwezigheid van registraties beneden de leeftijd van 5 jaar. Uitsplitsing tussen jongens en meisjes liet zien dat de geregistreerde jongens in deze groep duidelijk jonger waren, met 62% onder de tien jaar en 38% tien jaar of ouder. Bij de meisjes was 18% jonger dan tien en 82% tien jaar of ouder; de meest voorkomende leeftijd bij meisjes was 15 jaar.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
51
Jeugdige slachtoffers actueel geweld "getuigen"
Histogram
8
Frequency
6
4
2
0 0
5
10
15
20
leeftijd
__ De leeftijdsverdeling bij indirecte slachtoffers ('getuigen') bij de jeugd van 54 registraties heeft een meer normale verdeling, met ook een aanzienlijk aantal registraties tussen 0 en 5 jaar.
3.5.3
Schattingen van de omvang - jeugdige slachtoffers
Inleiding In deze paragraaf worden de resultaten weergegeven van de schattingen van de omvang van huiselijk geweld bij jeugdige slachtoffers. Meer nauwkeurig gezegd zijn deze omvangschattingen net als bij volwassenen benaderingen van de periodeprevalentie, dus het aantal mensen dat in de loop van de registratieperiode te maken heeft met huiselijk geweld. Omgerekend naar een jaar betreft het de 1jaars-prevalentie. (Bij 'geweld in het verleden' wordt de incidentie geschat, het aantal nieuwe 'hulpvragen' in de loop van de registratieperiode.) Ook bij jeugdige slachtoffers bleek het niet mogelijk te zijn om van alle deelcategorieën betrouwbare rechtstreekse omvangschattingen te doen met de vangst-hervangst methode. Onder meer waren er daarvoor niet altijd voldoende dubbeltellingen (overlap). In een aantal gevallen zijn daarom indirecte schattingen gemaakt, dus benaderingen van de orde van grootte van de incidenties en incidentiecijfers van huiselijk geweld.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
52
De vangst-hervangst methode met de gegevens van 3 registrerende instanties (3-weg-analyse) is de meest betrouwbare methode voor een omvangschatting, omdat daarmee gecorrigeerd kan worden voor eventuele statistische afhankelijkheid tussen instanties. Waar mogelijk is dan ook een 3-weg-analyse gedaan, waar dat niet mogelijk was een 2-weg-analyse. De gegevens zoals gebruikt voor deze omvangschattingen zijn visueel weergegeven in Venndiagrammen. Hierin zijn te zien het aantal unieke registraties van de afzonderlijke instellingen, gecombineerd met de eventueel aanwezige overlap in de registraties tussen de instellingen (dubbeltellingen). De belangrijkste van deze Venn-diagrammen zijn weergegeven in de tekst van dit hoofdstuk. Een volledig overzicht van alle Venn-diagrammen is te vinden in bijlage 1. Een compleet overzicht van alle tabellen met omvangschattingen is opgenomen in bijlage 2, inclusief uitgebreide toelichting. Voorzover dat onvermijdelijk was, zijn in verschillende onderdelen van deze paragraaf ook specifieke opmerkingen gemaakt over de betrouwbaarheid van de uitkomsten. Alle overige en meer algemene opmerkingen over betrouwbaarheid en validiteit zijn opgenomen in hoofdstuk 4 Bespreking resultaten. Onderstaand volgen eerst in detail de resultaten van de omvangschattingen met de vangst-hervangst methode (3-weg-analyses en 2-weg-analyses) en de genoemde indirecte schattingen. Aan het eind van dit hoofdstuk zijn alle rechtstreekse en indirecte schattingen van zowel jeugdigen als volwassenen in één samenvattende tabel weergegeven. (Directe) slachtoffers Van de jeugdige slachtoffers van actueel geweld was 54% geregistreerd als (direct) slachtoffer en 45% als indirect slachtoffer (getuige). Van alle deelcategorieën bij jeugdige slachtoffers is de deelcategorie van de (directe) slachtoffers van actueel huiselijk geweld bij jeugdigen (actueel geweld alleen slachtoffers) waarschijnlijk inhoudelijk het meest relevant. Zie voor een visueel overzicht het onderstaande venn-diagram. Het bleek echter niet mogelijk om met de beperkte gegevens zonder verder aannames een 3-weganalyse te doen (zie bijlage 6). Een 2-weg-analyse met de registraties van politie en JGZ gaf de volgende uitkomsten, zie tabel 3.12 op de volgende bladzijde. Venn-diagram 4
Jeugd. slachtoffers actueel geweld uitsluitend slachtoffers
Aantal registraties: Aantal personen:
69 68
BJZ 12
JGZ 20
Jeugdriagg 2
1
SMD 11
Politie 19 AMHG 1
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
AMK 2
53
Tabel 3.12
Jeugdige slachtoffers – actueel geweld - uitsluitend slachtoffers Puntschatting 95% BI Laag 95% BI Hoog
Bekende groep
40
40
40
Onbekende groep
308
143
617
Totale groep
420
183
657
1,5%
0,6%
2,3%
720
314*
1126*
1-jaars percentage van de bevolking (<18 jaar)
2,5%
1,1%*
3,9%*
Percentage bekend
16%
10%
37%
Als % van de bevolking (< 18 jaar) Omgerekend naar 1 jaar
• • •
Deze omvangschatting is gemaakt met de twee instanties Politie + JGZ. Afhankelijkheid kon niet worden berekend, maar is niet verondersteld. 95% BI (betrouwbaarheidsintervallen): 95% onzekerheidsmarges. 'Bekende groep': 'bekend' wil hier zeggen bekend bij de instanties waarmee de omvangschatting is gedaan. De betrouwbaarheidsintervallen zijn geëxtrapoleerd van de voorafgaande gegevens door vermenigvuldiging met 12/7.
De omvangschatting van deze (directe) slachtoffers liet samenvattend het volgende zien. Naar schatting 2,5% van de jeugdigen tot 18 jaar was in de loop van een jaar rechtstreeks slachtoffer van huiselijk geweld (1-jaars-prevalentie). Statistisch gezien bevindt deze schatting zich met 95% zekerheid (95%-betrouwbaarheidsinterval BI) tussen 1,1% en 3,9%. Het betreft 720 jeugdigen (95%BI: 314-1126). Hiervan was 16% bekend bij politie of hulpverlening (95%-BI: 10%-37%), 5% was bekend bij de JGZ. Betrouwbaarheid Bij een 2-weg-analyse kan zoals eerder gezegd niet worden gecorrigeerd voor eventuele afhankelijkheid tussen de betreffende twee registrerende instanties, in dit geval politie en JGZ. Er zijn echter twee argumenten om aan te nemen dat er in dit onderzoek geen sprake was van statistische afhankelijkheid tussen politie en JGZ: • Volgens informatie uit de praktijk (het veld) is er geen sprake van afhankelijkheid: politie en JGZ verwijzen niet naar elkaar. • Bij de categorie 'jeugdige slachtoffers totaal' (zie verderop) waren wel genoeg registraties beschikbaar voor een 3-weg-analyse. Daar kwam geen afhankelijkheid tussen politie en JGZ uit naar voren. (Zoals verderop beschreven, zijn de uitkomsten van deze categorie 'jeugdige slachtoffers totaal' mogelijk minder betrouwbaar wegens heterogeniteit. Dat fenomeen heeft echter waarschijnlijk geen invloed gehad op de analyse van eventuele afhankelijkheid.) 'Getuigen' (indirecte slachtoffers) De tweede meest relevante categorie bij jeugdige slachtoffers was deze van de indirecte slachtoffers ('getuigen'). Zie het venn-diagram op de volgende bladzijde.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
54
Venn-diagram 5
Jeugdige slachtoffers actueel geweld uitsluitend getuigen
Aantal registraties: Aantal personen:
58 57 BJZ 3 JGZ 7 1
Jeugdriagg 1
SMD 1
Politie 44
Ook bij deze groep indirecte slachtoffers was geen omvangschatting met drie registrerende instanties mogelijk. Met de overlap tussen de twee instanties politie en JGZ (2-weg-analyse) kon een omvang (1jaars-prevalentie) worden geschat van 2,1% van de jeugdige bevolking tot 18 jaar (95%-BI: 0,9%3,3%). Dit zijn naar schatting 617 jeugdigen (95%-BI: 271-963). Hiervan was 16% bekend bij politie of hulpverlening (95%-BI: 10%-36%), 2% was bekend bij de JGZ. Zie verder tabel 3.13. Tabel 3.13
Jeugdige slachtoffers – actueel geweld - alleen 'getuigen' Puntschatting 95% BI Laag 95% BI Hoog
Bekende groep
52
52
52
Onbekende groep
308
106
510
Totale groep
360
158
562
1,2%
0,5%
1,9%
617
271*
963*
1-jaars percentage bevolking (< 18jr)
2,1%
0,9%*
3,3%*
Percentage bekend
16%
10%
36%
Als % van bevolking (<18jr) Omgerekend naar 1 jaar
• • •
Deze omvangschatting is gemaakt met de twee instanties Politie + JGZ. Afhankelijkheid kon niet worden berekend, maar is niet verondersteld. 'Bekende groep': 'bekend' wil hier zeggen bekend bij de instanties waarmee de omvangschatting is gedaan. 95% BI (betrouwbaarheidsintervallen): 95% onzekerheidsmarges. De betrouwbaarheidsintervallen zijn geëxtrapoleerd van de voorafgaande gegevens door vermenigvuldiging met 12/7.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
55
Actueel geweld 'totaal' Van al het geregistreerde huiselijk geweld van de jeugdige slachtoffers had 64% betrekking op 'actueel', feitelijk plaatsvindend geweld, dus directe slachtoffers en getuigen bij elkaar. Dit betrof 128 registraties. Zie het betreffende Venn-diagram in bijlage 1. Ook hier moest worden volstaan met een 2-weg-analyse, omdat er strikt genomen alleen overlap tussen politie en JGZ. (Daarnaast bleek één door de politie geregistreerde jeugdige later in de registratieperiode geregistreerd te zijn door de BJZ als getuige van geweld in het verleden. Zie het betreffende venn-diagram in bijlage 1. Het zou dus mogelijk kunnen zijn een 3-weg-analyse te doen onder de aanname dat deze twee registraties toch als één koppel kunnen worden beschouwd. De redenering daarbij zou zijn dat de jeugdige die door de BJZ was geregistreerd, in dezelfde registratieperiode ook slachtoffer van actueel geweld was geweest en dat dat gegeven hoogstwaarschijnlijk als zodanig bekend was bij de BJZ. De geregistreerde jeugdige was dan als het ware óók bekend bij de BJZ als slachtoffer van actueel geweld. De geldigheid van deze redenering is echter onzeker. De hiermee verkregen uitkomst bleek wat hoger te zijn dan de uitkomst van de 2-weg-analyse van politie met JGZ. Zie verder bijlage 3 Gevoeligheidsanalyses.) In onderstaande tabel 3.14 zijn de uitkomsten van de omvangschatting weergegeven (2-weg-analyse). Tabel 3.14
Jeugdige slachtoffers – actueel geweld Puntschatting
95% BI Laag 95% BI Hoog
Bekende groep
92
92
92
Onbekende groep
817
217
1416
Totale groep
943
343
1542
Als % van de bevolking (<18jr)
3,3%
1,2%
5,3%
Omgerekend naar 1 jaar
1617
588*
2643*
1-jaars percentage bevolking (<18jr)
5,6%
2,0%*
9,2%*
Percentage bekend
13%
8%
37%
• •
Deze omvangschatting is gemaakt met de twee instanties Politie + JGZ. Afhankelijkheid kon niet rechtsreeks worden berekend, maar is niet verondersteld. 95% BI (betrouwbaarheidsintervallen): 95% onzekerheidsmarges. De betrouwbaarheidsintervallen zijn geëxtrapoleerd van de voorafgaande gegevens door vermenigvuldiging met 12/7.
In een tijdsbestek van zeven maanden was naar schatting 3,3% van de jeugd tot 18 jaar in Haarlem slachtoffer van dit actueel huiselijk geweld. Omgerekend naar een jaar was dit 5,6% (95%-BI: 2,0%9,2%). Dit betreft 1617 jeugdigen (95%-BI: 588-2643). Van deze groep was 13% (8%-37%) bekend bij politie of hulpverlening. Echter, de groep 'actueel geweld' bestond uit twee deelgroepen, de (directe) slachtoffers en de indirecte slachtoffers (‘getuigen’). Zoals te zien aan de kenmerken van deze twee groepen (paragraaf 3.5.2) en aan de betreffende Venn-diagrammen 3 en 4 was hier echter sprake van een enigszins ongelijke
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
56
verdeling van deze twee groepen over de verschillende registrerende instanties, en dus van enige heterogeniteit (zie hoofdstuk 2 Methoden). Met name de politie heeft relatief veel getuigen geregistreerd. De omvangschatting van de totale groep, in dit geval de groep 'actueel geweld' in zijn totaliteit, is dus mogelijk of waarschijnlijk een overschatting; zie hoofdstuk 2. Ter vergelijking kunnen de uitkomsten van de twee deelgroepen directe slachtoffers en getuigen bij elkaar worden opgeteld. Dat zou een omvangschatting voor de groep 'actueel geweld in totaal' geven van 2,5 + 2,1 = 4,6% op jaarbasis, wat inderdaad lager is dan de uitkomst berekend met de 2-weganalyse van 5,6%. De werkelijke omvang van de groep jeugdige slachtoffers van actueel geweld zal dus naar schatting ergens tussen 5% en 6% zijn. Hulpvragen over geweld in het verleden Net als bij volwassenen is er ook bij jeugdigen een groep ouders die klaarblijkelijk met hulpvragen over huiselijk geweld in het (nabije) verleden bij de hulpverlening komt. In principe zou dan met de vangst-hervangst methode ook de omvang geschat kunnen worden van de groep die wel met dergelijke (potentiële/latente) hulpvragen rondloopt, maar niet bij hulpverlening of politie terechtkomt (in elk geval niet gedurende de registratieperiode). De groep moet dan beschouwd worden als jeugdigen met (actuele) problemen naar aanleiding van huiselijk geweld dat zich in het verleden heeft afgespeeld, waarvan een deel om die reden bij hulpverlening of politie terechtkomt en een deel niet. Rechtstreekse schatting van de omvang van deze groep jeugdige slachtoffers was echter niet mogelijk. Er was alleen overlap tussen SMD en JGZ. Uit de registratiegegevens van de gezondheidsonderzoeken van de Jeugdgezondheidszorg bleek deze ene jeugdige verwezen te zijn door de JGZ naar de SMD, waardoor er sprake was van statistische afhankelijkheid en er geen specifieke omvangschatting kon worden gemaakt. Eventueel zou een globale schatting mogelijk zijn door het verschil te bepalen tussen de totale groep jeugdige slachtoffers (alle categorieën bij elkaar) (8,7% op jaarbasis; zie verderop) en de slachtoffers van actueel geweld (5,6%). Hiermee zou de groep jeugdige slachtoffers met geweld in het verleden ongeveer 3% zijn (jaarlijks incidentiecijfer). De omvangschatting van de totale groep èn de omvangschatting van de slachtoffers van actueel geweld zijn waarschijnlijk echter beide onbetrouwbaar en zijn beide waarschijnlijk een overschatting wegens de aanwezigheid van heterogeniteit in beide groepen. Zie hierboven en zie onderstaande paragraaf over de totale groep jeugdige slachtoffers. Echter, als deze beide uitkomsten inderdaad een overschatting zijn, dan is het verschil daartussen van 3% mogelijk wel juist. Totale groep jeugdige slachtoffers Net als bij volwassenen, kan de groep jeugdigen met actueel huiselijk geweld in theorie worden opgeteld bij de jeugdigen met geweld in het verleden. Deze totale groep van al de verschillende categorieën van huiselijk geweld bij de jeugd bij elkaar kan dan worden beschouwd als alle jeugdigen met actuele problematiek of actuele hulpvragen, hetzij over actueel geweld hetzij over hulpvragen waarbij geweld in het verleden een rol speelde. Zie het venn-diagram op de volgende pagina. Met de beschikbare gegevens kon in dit geval wel een 3-weg-analyse worden uitgevoerd. De uitkomst van de omvangschatting was 8,7% op jaarbasis. Daarvan was 13% bekend bij politie of hulpverlening, 3% was bekend bij de JGZ. Zie verder tabel 6 in bijlage 2. Deze uitkomst is echter mogelijk onbetrouwbaar en een overschatting wegens heterogeniteit in deze groep, door verschillen tussen de deelcategorieën geweld in het verleden en actueel geweld (en tussen (directe) slachtoffers en getuigen). Zie de beschrijving van de kenmerken en de verschillende venndiagrammen van deze deelcategorieën als illustratie hiervan.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
57
Venn-diagram 6
Jeugdige slachtoffers – totaal
Aantal registraties: Aantal personen:
208 193 JGZ 39 BJZ 23
AMHG 3
1
1
1
SMD 14
2 Politie
Jeugdriagg 13
1
58 9 AMK 28
Een indirecte schatting leidend tot een meer reële uitkomst kan wellicht worden geboden door de schatting van de groep geweld in het verleden (± 3%) op te tellen bij de uitkomst van de groep 'actueel geweld totaal'. De meest voorzichtige benadering van deze laatste uitkomst was de optelsom van 'actueel geweld alleen slachtoffers' met 'actueel geweld getuigen' (4,6%, zie hierboven). Het geheel zou dan uitkomen op ongeveer 7,6%. Als indirecte schatting van de omvang van de totale groep jeugdige slachtoffers kan dus ± 8 - 9% worden aangehouden.
3.5.4
Vergelijking met overige 2-weg-analyses
Bovenstaande rechtstreekse of indirecte omvangschattingen van jeugdige slachtoffers zijn gemaakt met de beschikbare gegevens van twee of drie elkaar overlappende instellingen (2-weg- of 3-weganalyses), of zijn daarvan afgeleid. De uitkomsten kunnen worden vergeleken met de resultaten van andere 2-weg-analyses, voorzover die mogelijk zijn. Deze vergelijkingen, en de vergelijkingen van deze 2-weg-analyses onderling, kunnen belangrijk zijn om een indruk te krijgen van de robuustheid en interne consistentie van de uitkomsten, en daarmee van de betrouwbaarheid van het onderzoek. Met name de categorie 'jeugdige slachtoffers totaal' boden voldoende gegevens voor meerdere vergelijkingen van 2-weg-analyses onderling. De uitkomsten zijn vermeld in tabel 3.15. Ter vergelijking is in deze tabel ook de uitkomst van de uitgevoerde 3-weg-analyse vermeld. Zie ook Venn-diagram 6 hierboven. (Eventuele aanvullende extra 3-weg-analyses zouden weinig zinvol zijn geweest omdat er te weinig overlap was voor de analyse van afhankelijkheid.)
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
58
Tabel 3.15
Uitkomsten en betrouwbaarheidsintervallen aanvullende 2-weg-analyses
Instellingen Jeugdige slachtoffers totaal
P x JGZ P x BJZ Jeugdriagg x P AMK x P BJZ x JGZ JGZ x SMD 3-weg
Aantal instelling 1
Aantal instelling 2
Overlap
71 71 14 37 25 43 P
43 25 71 71 43 15 BJZ
2 1 1 9 1 1 JGZ
Omvangschatting
BI-laag
BI-hoog
1527 1775 994 292 1075 645 1462
549 772 433 163 467 281 608
3.504 3.778 1.555 421 1.683 1.009 3861
BI: 95% betrouwbaarheidsinterval
Zoals te zien in de tabel, blijken vijf van de zeven uitkomsten redelijk tot goed bij elkaar te passen, variërend van 1075 tot 1775, inclusief de 3-weg-analyse met 1463. Twee van de 6 uitkomsten zijn lager.
3.5.5
Eventuele omvangschattingen overige categorieën
De gegevens van het registratieformulier boden in theorie nog verschillende andere mogelijkheden voor indeling in categorieën en omvangschattingen daarvan. Dit waren geslacht, de relatie tussen slachtoffer en pleger, en de aard van het huiselijk geweld. Zoals te zien aan de verdeling van de geregistreerde kenmerken (zie paragraaf 3.5.2), bleken de aantallen echter te klein te zijn voor het doen van omvangschattingen (geen overlap).
3.5.6
Jeugdige plegers
Zoals al reeds eerder vermeld, was het niet mogelijk omvangschattingen te doen van de categorie jeugdige plegers wegens onvoldoende aantallen registraties daarvan. De groep betrof 12 bruikbare registraties. Dit aantal was te klein om berekeningen mee te kunnen doen.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
59
3.6
Samenvatting omvangschattingen volwassenen en jeugdigen
De belangrijkste omvangschattingen voor volwassenen en jeugdigen zijn in deze paragraaf in één tabel samengevat. In het bovenste deel van de tabel zijn de rechtsreeks omvangschattingen vermeld, waar de vangsthervangst methode mogelijk was met twee of drie registrerende instanties (2-weg en 3-weg-analyses). In het onderste deel van de tabel zijn de indirecte schattingen weergegeven. Tabel 3.16 Omvangschattingen huiselijk geweld Haarlem - samenvattende tabel Vangst-hervangst methode en indirecte schattingen Uitkomsten vangst-hervangst methode 1-jaars-prevalentie * aantal (95% BI)
% bekend ¶ (95% BI) § £
Percentage (95% BI) (%)
Volwassen slachtoffers actueel geweld Volwassen plegers actueel geweld
2409 (1593 – 3487)
2,0 (1,3 - 3,3)
23% (13% - 30%)
1287 (681 - 2969)
1,1 (0,6 - 2,5)
28% (12% - 53%)
Jeugdigen - actueel geweld alleen slachtoffers Jeugdige slachtoffers – actueel geweld alleen 'getuigen'
720 (314 - 1126)
2,5 (1,1 - 3,9)
16% (10% - 37%)
617 (271 - 963)
2,1 (0,9 - 3,3)
16% (10% - 36%)
Indirecte schattingen (zie voor een toelichting de tekst) 1-jaars-prevalentie Aantal **
Percentage (%)
% bekend ** £
**
Volwassen slachtoffers - geweld in het verleden Volwassen slachtoffers – totaal
± 600 – 1000
± 0,5 - 0,9
± 15% - 26%
± 3000 – 3500
± 2,6 - 2,9
± 20% - 23%
Jeugdige slachtoffers - actueel geweld incl. 'getuigen' Jeugdige slachtoffers - geweld in het verleden Jeugdige slachtoffers – totaal
± 1300 - 1600
± 4,6 – 5,6
± 13% - 16%
± 850
± 3%
± 15%
max. ± 2500
max. ± 8,7
min. ± 13%
* 1-jaars-prevalentie: (benadering van) het aantal mensen dat in de loop van een jaar te maken heeft met huiselijk geweld als slachtoffer of pleger: jaarlijkse aantallen en percentages mensen van de volwassen c.q. jeugdige bevolking tot 18 jaar; met betrouwbaarheidsintervallen (BI). ¶ “Bekend”: geregistreerd bij één of meer van de registrerende instanties. § 95-BI : 95% - betrouwbaarheidsinterval. £ Percentage van de volwassen bevolking c.q. van de jeugdige bevolking tot 18 jaar. ** Globale aantallen en percentages, zonder betrouwbaarheidsinterval.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
60
3.7
Gegevens dubbel geregistreerden politie
Een deel van de personen die geregistreerd werden bij de politie, is gedurende de registratieperiode opnieuw door de politie geregistreerd, in totaal 5 keer. Het is mogelijk om met deze dubbele registraties met behulp van wiskundige formules een aparte omvangschatting te doen, zie paragraaf 2.4. De uitkomsten kunnen worden vergeleken met de eerder gepresenteerde uitkomsten, en dienen zo mogelijk als onderbouwing daarvan. Zie tabel 3.17. Zowel bij de jeugd als bij de volwassenen (slachtoffers en plegers) hadden de registraties van de politie voor verreweg het grootste deel betrekking op actueel geweld (respectievelijk 93%, 97% en 97%). Voor een goede vergelijkbaarheid met de andere gegevens zijn daarom de berekeningen met de dubbele registraties van de politie beperkt tot actueel geweld. Meer details zijn vermeld in bijlage 4. Tabel 3.17
Omvangschattingen door extrapolatie dubbel geregistreerden politie Omvangschatting gegevens politie (7 maanden)
Betrouwbaarheidsinterval (95%) Laag
Hoog
Omvangschatting vangst-hervangst methode
Volwassen slachtoffers actueel geweld
0,7%
0,5%
1,0%
1,2%
Volwassen plegers actueel geweld
0,4%
0,3%
0,6%
0,6%
Jeugdige slachtoffers actueel geweld
1,1%
0,7% * 0,6% *
3,2% * 2,3% *
3,3%
* Afhankelijk van de gebruikte methode, zie bijlage 7. Te zien is dat de omvangschattingen met de gegevens van de politie systematisch lager zijn dan de eerder besproken omvangschattingen met de vangst-hervangst methode, vooral bij de jeugdige slachtoffers.
3.8
Uitkomsten van achtereenvolgende maanden van registreren
De incidentie van nieuwe gevallen van huiselijk geweld neemt (uiteraard) toe met elke extra maand dat geregistreerd wordt. Zoals besproken in paragraaf 2.6 wordt bij dit vangst-hervangst onderzoek dan ook a priori een rechtlijnig toename van de incidentie verwacht naar rato van het aantal maanden dat geregistreerd is, te beginnen met een incidentie van 0 bij aanvang van de registratieperiode. Om in te schatten of deze a priori verwachting klopt, konden voor volwassen slachtoffers vanaf de eerste maand van registreren omvangschattingen worden berekend, met de overlap tussen politie en SMD (2-weg-analyse). De berekeningen zijn gedaan voor de categorie volwassen slachtoffers van actueel geweld, omdat deze laatste categorie relevanter is, betrouwbaarder en eenduidiger te interpreteren dan de categorie 'volwassen slachtoffers totaal' (zie hoofdstuk 4 Bespreking resultaten). De resultaten zijn vermeld in tabel 3.18.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
61
Tabel 3.18 Reeks omvangschattingen achtereenvolgende maanden (cumulatief), volwassen slachtoffers actueel geweld Maand
Politie
SMD
Overlap
Omvang schatting
1
28
25
1
700
2
62
36
6
372
3
86
49
7
602
4
121
60
12
605
5
151
69
13
802
6
205
74
15
1011
7
234
85
15
1326
Te zien is dat vanaf 2 maanden er een duidelijke stijgende lijn te zien is in de achtereenvolgende omvangschattingen. Om te bepalen met welke mate van zekerheid er inderdaad sprake is van een rechte lijn, is een regressievergelijking gemaakt door de maand uit te zetten tegen de omvangschatting. Daarbij is de uitkomst van maand 1 achterwege gelaten; waarschijnlijk is deze uitkomst een 'outlier' gezien de grote statistische onzekerheidsmarge ervan. De uitkomst van deze regressievergelijking van de uitkomsten van 2 tot en met 7 maanden is als volgt: schatting van de omvang = -10,0 + 177,0 * maand De vergelijking is sterk statistisch significant, met Beta = 0,972 en R-kwadraat = 0,944. Verder is te zien dat de lijn inderdaad bijna precies door de oorsprong gaat (de kruising tussen x-as en y-as). Ten slotte is deze regressievergelijking geëxtrapoleerd naar 12 maanden, om door vergelijking te kunnen schatten hoe stabiel de omrekening (vermenigvuldiging met 12/7) van de omvangschattingen van 7 maanden naar 1 jaar is. Het aantal na 7 maanden (de 2-weg-analyse uit tabel 3.18) is 1326. Vermenigvuldiging met 12/7 geeft afgerond 2273. Met de regressievergelijking is de uitkomst (177*12) – 10 = 2114. Dit geeft een afwijking van de regressielijn ten opzichte van de directe extrapolatie met 12/7 van 7%. Uitgedrukt als als percentage van de volwassen bevolking bedraagt deze afwijking ruim eentiende procent (1,78% in plaats van 1,92%)
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
62
4.
BESPREKING RESULTATEN
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.7.1 4.7.2 4.7.3 4.7.4 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12
Inleiding Casedefinitie en registratieformulier Statistische vooronderstellingen vangst-hervangst methode Het percentage bekend en het bereik van hulpverlening en politie Representativiteit naar leeftijd Extrapolatie van 7 maanden naar 1 jaar Vergelijking met andere gegevensbronnen Inleiding Interne consistentie Dubbel geregistreerden politie Vergelijking met eerder onderzoek in Nederland Conclusies betrouwbaarheid en nauwkeurigheid Interpretatie en betekenis van de uitkomsten Beperkingen en sterke punten van het onderzoek Samenvatting en eindconclusie Aanbevelingen
4.1
Inleiding
In dit onderzoek zijn omvangschattingen gedaan van de belangrijke en relevante categorieën jeugdige en volwassen slachtoffers van actueel geweld en volwassen plegers van huiselijk geweld. Van verschillende categorieën en parameters van huiselijk geweld waren echter geen (directe) omvangschattingen mogelijk (geweld in verleden, het totale huiselijk geweld). Bij deze categorieën was er te weinig overlap in de beschikbare registraties of bleken de gegevens te heterogeen te zijn, zodat daarvoor op zijn best alleen indirect afgeleide indicaties beschikbaar zijn. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de omvangschattingen (validiteit en precisie) zijn vooral twee aspecten van belang. Dit zijn de betrouwbaarheid van de meetinstrumenten casedefinitie en registratieformulier en de wijze waarop deze zijn toegepast, en de vereiste statistische vooronderstellingen voor toepassing van de vangst-hervangst methode. Beide aspecten, betrouwbaarheid van meetinstrumenten en statistische vooronderstellingen, kunnen echter slechts tot op zekere hoogte worden beargumenteerd of per omvangschatting uit de gegevens worden afgeleid. In gevoeligheidsanalyses is de orde van grootte berekend van enkele mogelijke gevolgen van eventuele onbetrouwbaarheid van de meetinstrumenten en het niet kunnen voldoen aan de vooronderstellingen (bijlage 3). Zoals gangbaar is voor onderzoek met de vangst-hervangst methode, kan het uiteindelijke oordeel over de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten voor een groot deel echter alleen op indirecte wijze worden verkregen door vergelijking met andere gegevensbronnen (triangulatie). In de eerste twee paragrafen van dit hoofdstuk worden de betrouwbaarheid van casedefinitie en registratieformulier besproken en de vereiste geldigheid van de statistische vooronderstellingen voor de vangst-hervangst methode. Daarna wordt ingegaan op de uitkomsten over het bereik van de hulpverlening c.q. het 'percentage bekend', het gedeelte van de doelgroep dat bekend is bij de registrerende instanties. Vervolgens worden de omvangschattingen vergeleken met andere gegevensbronnen. Het hoofdstuk eindigt met conclusies, onder andere over de betrouwbaarheid en interpretatie van de uitkomsten.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
63
4.2
Casedefinitie en registratieformulier
Zoals in de inleiding al vermeld is, bestaat er geen directe methode voor het verkrijgen van een algemeen oordeel over de betrouwbaarheid van de casedefinitie. Met name bestaat er geen uiteindelijke zekerheid of de registrerende medewerkers de casedefinitie goed hebben geïnterpreteerd en toegepast en of de casedefinitie voldoende bruikbaar voor hen was. Hebben zij bij de juiste personen een registratieformulier ingevuld? In grote lijnen geldt hetzelfde voor de onderdelen van het vragenformulier. Een indicatie van de betrouwbaarheid van de casedefinitie kan worden verkregen door triangulatie (onderlinge vergelijking van verschillende onderzoeksresultaten). Dit wordt verderop in dit hoofdstuk besproken. In deze paragraaf worden enkele meer specifieke aspecten van casedefintie en registratieformulier toegelicht. Een belangrijke vraag is of bij een deel van de vragen op het registratieformulier het subjectieve oordeel van de registrerende medewerkers niet af en toe een (belangrijke) rol heeft gespeeld, wat de betrouwbaarheid van de indeling in categorieën en deelcategorieën kan hebben verminderd. Van de voor de uitkomsten van dit rapport relevante indelingen zijn deze in leeftijd (volwassenen versus jeugd) en het slachtoffer of pleger zijn. Deze indelingen zijn waarschijnlijk niet of nauwelijks onderhevig aan subjectieve invloeden. Bij de indeling in actueel geweld versus geweld in het verleden ligt dat mogelijk anders. Er is één bepaald onderdeel van de gegevens waarmee hier tot op zekere hoogte inzicht in kan worden verkrijgen. Dit betreft de situatie dat twee of drie instellingen gedurende de registratieperiode dezelfde cliënt hebben moeten indelen. Dit zijn de dubbele registraties, de koppels, die de overlap tussen instellingen hebben gevormd. Het blijkt dat bij een deel van deze dubbele registraties het oordeel van de registrerende medewerkers ongelijk was over de indeling in het wel of niet actueel zijn van het geweld (ongelijke koppels). Bij de totale groep volwassen slachtoffers van huiselijk geweld waren er in totaal 23 koppels. Hiervan bleken er 5 ongelijk te zijn wat betreft de indeling in actueel geweld/geweld in het verleden. Dit betekent dat van de 46 oordelen er mogelijk 5 fout waren, plus eventueel het gelijktijdig fout zijn van een 'gelijk' koppel. De kans op dit laatste is heel klein (ongeveer 5/46 * 5/46), maar deze kans meegenomen, is het percentage fouten maximaal ongeveer 5/45 is 11%. In werkelijkheid zal dit percentage waarschijnlijk wat kleiner zijn geweest, doordat een deel van de tweede registraties van de ongelijke koppels in werkelijkheid inderdaad 'geweld in het verleden' was geworden, bij een episode die eerder tijdens de registratieperiode bij de andere registrerende instantie nog actueel geweld betrof. De mogelijke fout kan ook groter zijn geweest dan 11% vanwege de statistische onzekerheid bij deze 'steekproef' van 5/44. Bij de jeugd was er ook één koppel (van de twee of drie voor de 3-weg-analyses beschikbare koppels) die wat betreft de indeling in actueel geweld/geweld in het verleden ongelijk was. Daarnaast waren de koppels van het AMK en de politie bij de jeugd allemaal ongelijk, waarbij telkens de registratie van het AMK later in de tijd plaatsvond dan de registratie bij de politie. Dit lijkt echter een logisch voortvloeisel te zijn van de systematische verwijzing van gevallen van huiselijk geweld door de politie naar het AMK.
Het bovenstaande in aanmerking genomen, betekent dit dat de omvangschatting van actueel geweld bij volwassen slachtoffers mogelijk ongeveer 11% te hoog of te laag is geweest. Dit heeft echter nauwelijks invloed op de uitkomsten van de omvangschattingen. Wel zou je kunnen zeggen dat de onzekerheidsmarge hierdoor wat groter is geworden. Aannemend dat de mogelijke fout in de indeling actueel geweld/geweld in het verleden bij de jeugd ongeveer net zo groot was als bij volwassenen, geldt bij de jeugd ongeveer dezelfde extra mate van onzekerheid over de uitkomsten.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
64
Bij de indeling naar de aard van het huiselijk geweld hebben we gezien dat daar het percentage ongelijke koppels bij de beschikbare registraties veel groter was, bijna 50%. Met name het oordeel over de indeling lichamelijk geweld versus geestelijk geweld blijkt dus hoogstwaarschijnlijk nogal onbetrouwbaar te zijn geweest. De gegevens bleken inderdaad niet goed genoeg voor valide analyses te zijn (uitkomsten verder niet gepresenteerd), en de omvangschattingen van deze deelcategorieën zijn dan ook niet betrouwbaar. De conclusie is dat het subjectieve oordeel van de registrerende medewerkers waarschijnlijk geen belangrijke rol heeft gespeeld bij de uitkomsten van dit onderzoek, met uitzondering van de indeling in de aard van het geweld. Het was niet voor alle deelnemende instanties mogelijk om op het moment van registreren zekerheid te hebben over het wel of niet daadwerkelijk aanwezig zijn van het huiselijk geweld. Met name bij de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) moest vaak worden volstaan met een ernstig vermoeden van huiselijk geweld (zodanig ernstig dat de JGZ-medewerker daarom actie ondernam). De vraag is of dit niet heeft geleid tot overschatting van de uitkomsten. De omvangschattingen (2-weg-analyses) waarbij geen gebruik is gemaakt van de registraties van de JGZ lieten echter ongeveer dezelfde uitkomsten zien, zie hoofdstuk 3 Resultaten (paragraaf 3.5.4). Ook uit onderzoek in Engeland bij volwassenen is bekend dat de uitkomsten verkregen met 'ernstig vermoeden' overeenkomen met uitkomsten verkregen met de registratie van alleen daadwerkelijk geweld (Boyle 2005). Voor een goede interpretatie van de gegevens en beoordeling van de betrouwbaarheid van de uitkomsten is het ook noodzakelijk om een indruk te hebben van welke mate van ernst van het huiselijk geweld nu precies gemeten is. Per definitie is in dit onderzoek problematiek gemeten die zodanig ernstig was dat een deel van de betrokkenen bij hulpverlening of politie terecht kwam. In eerste instantie zou je daarom zeggen dat het om behoorlijk ernstige problematiek moet gaan. Aan de andere kant had een deel van de registraties van de politie, volgens het oordeel van de betreffende medewerker van de politie zelf, ook betrekking op 'minder ernstige' gevallen, en de registraties van de politie leverden een groot aandeel in de omvangschattingen. Vergelijking met uitkomsten van eerder onderzoek naar huiselijk geweld in Nederland, voorzover deze vergelijking mogelijk was, geeft geen indicatie dat er een belangrijk verschil in ernst was met huiselijk geweld zoals gemeten met andere onderzoeksmethoden (vragenlijstonderzoek), zie hiervoor hoofdstuk 5. Tenslotte zullen tijdens de uitvoering van het onderzoek hulpverleners en politie ongetwijfeld af en toe vergeten zijn om een registratieformulier in te vullen voor een cliënt die slachtoffer of pleger was van huiselijk geweld. Dit heeft echter geen consequenties gehad voor de uitkomsten van het onderzoek voor zover het de omvangschattingen betreft. De vergeten cliënten worden namelijk in de gebruikte statistische methode simpelweg beschouwd als onbekend. Wel zal het vergeten zijn van het registreren van cliënten van huiselijk geweld kunnen hebben geleid tot onderschattingen van de verderop besproken percentages 'bekend' bij hulpverlening en/of politie.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
65
4.3
Statistische vooronderstellingen vangst-hervangst methode
Homogeniteit Voor elke onderzochte categorie van huiselijk geweld geldt dat elk slachtoffer en elke pleger binnen deze categorie in principe dezelfde kans moet hebben om geregistreerd te worden. Meer nauwkeurig geformuleerd moet de kans om bij een bepaalde instelling geregistreerd te worden voor alle personen van de onderzoeksgroep even groot zijn. Dit is de vooronderstelling van homogeniteit. Sommige (sociaal-economische) groepen in de bevolking worden mogelijk gemiddeld minder 'snel' geregistreerd dan andere, met een gemiddeld kleiner aantal potentieel tot registratie leidende nieuwe gebeurtenissen per persoon. Naar verwachting is de registratieperiode van 7 maanden echter lang genoeg geweest om ook deze 'langzame' groepen te hebben geregistreerd. De tweede belangrijke mogelijkheid dat niet voldaan wordt aan de vooronderstelling van homogeniteit is een verschil in de kans om geregistreerd te worden tussen de deelnemende instellingen. Dit betreft de mogelijkheid dat de diverse instellingen telkens verschillende deelpopulaties 'bedienen', waarbij bij elke deelpopulatie de kans geregistreerd te worden bij de ene instelling groter is dan bij de andere instelling en vice versa. Dit soort heterogeniteit zou bijvoorbeeld kunnen zijn veroorzaakt doordat sommige instellingen overwegend bepaalde sociaal-economische groepen bereiken en andere instellingen andere groepen uit de bevolking. Het fenomeen zou vooral de kans om dubbel geregistreerd te worden verkleinen, wat zou leiden tot overschatting van de uitkomsten. Het betreft hier kenmerken die niet geregistreerd zijn in het onderzoek, zodat het niet makkelijk is om inzicht te krijgen in de mate van optreden van heterogeniteit. Er zijn enkele argumenten die tegen deze mogelijkheid pleiten. • De subcategorie met de grootste aantallen registraties is de groep volwassen slachtoffers totaal (actueel geweld en geweld in het verleden samen). Deze subcategorie levert veel informatie op. De hiermee verrichte 2-weg analyses met telkens verschillende combinaties van twee instellingen, geven voor het merendeel ongeveer dezelfde uitkomsten te zien, van in elk geval dezelfde orde van grootte (zie paragraaf 2.5). Het is onwaarschijnlijk dat dit het geval zou zijn geweest wanneer er relevante verschillen zouden zijn tussen instellingen in kansen voor verschillende deelpopulaties om geregistreerd te worden. Hetzelfde geldt voor de categorie jeugdige slachtoffers totaal. Bij volwassen plegers is er veel minder overeenstemming (zie paragraaf 2.5). • Wat betreft de getalsmatig belangrijke inbreng van politie en SMD op de uitkomsten: de inschatting uit het veld is dat politie en SMD grosso modo voor een groot deel dezelfde groepen uit de bevolking te zien krijgen. Een andere situatie is die waarbij het gaat om wèl geregistreerde kenmerken van deelpopulaties, ofwel de verschillende onderzochte categorieën van huiselijk geweld. Het betreft met name actueel geweld versus geweld in het verleden, en bij de jeugd directe slachtoffers versus getuigen. We hebben al gezien dat heterogeniteit bij deze groepen waarschijnlijk wel een rol speelt, en van invloed was op sommige van de omvangschattingen. Zie verder hoofdstuk 3 Resultaten. Onafhankelijkheid De vooronderstelling van onafhankelijkheid is dat de kans om bij de ene instelling geregistreerd te worden niet afhankelijk mag zijn van de kans om bij een andere instelling geregistreerd te zijn. Als die kans groter is dan volgens toeval, spreken we van positieve afhankelijkheid. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer instellingen naar elkaar verwijzen. Als registratie bij de ene instelling de kans op registratie bij de andere instellingen verkleint, spreken we van negatieve afhankelijkheid. Bij de omvangschatting met de 3-weg-analyse kan in principe statistisch voor afhankelijkheid worden gecorrigeerd. (Zoals al eerder vermeld, bestaat er overigens statistisch gezien een grote overeenkomst tussen de vooronderstellingen van homogeniteit en onafhankelijkheid.) In één geval kon inderdaad uit de analyse van de gegevens worden opgemaakt dat er statistisch gezien sprake was van (positieve) afhankelijkheid, namelijk bij volwassen slachtoffers tussen SMD en
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
66
AMHG. Voor deze afhankelijkheid kon worden gecorrigeerd in de 3-weg-analyse. Ook wijzen de gegevens op positieve afhankelijkheid tussen politie en AMK bij de jeugd. Bij beide bevestigde het veld dat er inderdaad verwijspatronen bestaan tussen deze instellingen. Daarnaast was er volgens het veld afhankelijkheid tussen JGZ en BJZ. Deze afhankelijkheid kon echter niet worden aangetoond in de 3-weg-analyse. Ten slotte was er volgens het veld afhankelijkheid tussen JGZ en SMD. Hierdoor kon een 2-weganalyse niet worden uitgevoerd. 3-weg-analyses kunnen echter niet corrigeren voor het eventuele gelijktijdig aanwezig zijn van positieve en negatieve afhankelijkheid. Gegeven het patroon van de uitkomsten, in combinatie met de gegevens uit het veld, lijkt negatieve afhankelijkheid echter geen belangrijke rol te hebben gespeeld. Bij de twee meest relevante deelcategorieën bij de jeugd kon geen vangst-hervangst onderzoek met 3weg-analyse worden gedaan, maar moest worden volstaan met een 2-weg-analyse (jeugdige slachtoffers actueel geweld (directe) slachtoffers; en jeugdige slachtoffers actueel geweld 'getuigen'). De juistheid van de betreffende uitkomsten is sterk afhankelijk van de informatie uit het veld over het niet aanwezig zijn van afhankelijkheid tussen in dit geval JGZ en politie. Het definitieve oordeel over de validiteit van deze uitkomsten is afhankelijk van de vergelijking met andere gegevensbronnen, zie verderop. Volgens mededelingen uit het veld waren er in de praktijk waarschijnlijk nog wel andere verwijspatronen aanwezig of in elk geval mogelijk. Dat blijkt echter niet uit de gegevens. Misschien dat deze verwijspatronen kwantitatief verwaarloosbaar waren, of zich niet hebben afgespeeld binnen de registratieperiode van 7 maanden. Geslotenheid De onderzoekspopulatie in dit onderzoek was het aantal te schatten personen met huiselijkgeweldproblematiek. Het te meten kenmerk in deze populatie, de incidentie van nieuwe 'gebeurtenissen', zal grotendeels constant zijn geweest in de tijd, omdat in het tijdsbestek van zeven maanden geen grote veranderingen te verwachten zijn in de incidentie of in het 'natuurlijk beloop' van huiselijk geweld. Daarmee is voldaan aan de vooronderstelling van geslotenheid. Perfecte 'record linkage' Er moet met zekerheid vastgesteld kunnen worden of een persoon geregistreerd bij de ene instantie wel of niet dezelfde is als een persoon geregistreerd bij een andere instantie. Met andere woorden, personen moeten uniek geïdentificeerd kunnen worden. Fouten hierin leiden tot een te groot of een te klein aantal dubbel geregistreerden, en dus tot een onder- of overschatting van de uitkomsten. Voor de identificatie van personen zijn gebruikt het geslacht, de geboortedatum en de volledige postcode. Deze persoonsgegevens zijn geregistreerd door de hulpverleners en gecodeerd door middel van een versleuteling (zie het hoofdstuk 2 Methoden). Theoretisch bestaat de kans dat een bepaalde op deze wijze verkregen code in werkelijkheid betrekking had op twee verschillende personen, dus dat de identificatie toch niet uniek was. Dit zou dan tot onderschatting van de uitkomsten hebben geleid. Bestudering van alle (ook de overige) beschikbare geregistreerde gegevens, en theoretische berekeningen hebben aannemelijk gemaakt dat de kans hierop zeer klein was. Ook kunnen fouten zijn gemaakt bij de invoering van de betreffende persoonsgegevens, of bij het overnemen daarvan voor de versleuteling. In onderzoek worden in het algemeen bij het invoeren of overnemen van cijfers weinig fouten gemaakt. Wel kan het invoeren van de letters van de postcode af en toe fout zijn gegaan, wanneer deze worden overgenomen van een handgeschreven tekst. Bij de handmatige bestudering van alle beschikbare gegevens lijkt het erop dat dit enkele malen het geval is geweest bij letters die veel op elkaar lijken. De kans dat dit juist gebeurd zou zijn bij de overlap is echter klein.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
67
De uiteindelijke identificatie van de dubbel geregistreerden is geautomatiseerd gedaan met de SPSS module ‘Identify Duplicate Cases’. In gevoeligheidsanalyses is nagegaan wat de invloed zou kunnen zijn geweest van eventuele fouten bij de 'record linkage' (zie bijlage 3). Conclusies casedefinitie en vooronderstellingen Het eventueel niet voldoen aan de vereiste statistische vooronderstellingen lijkt géén grote invloed te hebben gehad op de uitkomsten van de omvangschattingen. Ook zijn er geen aanwijzingen dat eventuele onbetrouwbaarheid van casedefinitie en registratieformulier belangrijk zijn geweest. Het uiteindelijke oordeel over deze aspecten en over de betrouwbaarheid van de uitkomsten is gebaseerd op de vergelijking met andere gegevensbronnen in paragraaf 4.7. 4.4
Het percentage 'bekend' en het bereik van hulpverlening en politie
In elke onderzochte categorie is het aantal geregistreerde personen, gedeeld door het geschatte totaal aantal personen in deze categorie, het percentage dat 'bekend' is bij hulpverlening en/of politie. Dit is het 'bereik' van hulpverlening en politie, dat deel van de doelgroep dat bereikt wordt en bekend wordt bij de hulpverlening (direct, dan wel indirect via de politie). Dit percentage varieerde van 13% tot 28%. De vraag is van belang of het bekend zijn geworden bij de politie in dit verband wel enige relevantie heeft: is zo'n persoon wel 'bereikt'? Echter, bij volwassenen verwijst de politie zo veel mogelijk naar Slachtofferhulp, bij de jeugd naar het AMK. Het Bureau Slachtofferhulp verwijst op zijn beurt weer door als dat nodig is. Het is mogelijk dat de uitkomsten een onderschatting zijn van het werkelijke percentage slachtoffers dat bereikt wordt door de hulpverlening. Een aantal mechanismen kunnen daarvoor verantwoordelijk zijn. Ten eerste worden personen en cliënten waarvoor vergeten is een registratieformulier in te vullen met de vangst-hervangst methode per definitie ingedeeld in de groep 'onbekend bij hulpverlening en politie', terwijl deze personen in werkelijkheid daar wel bekend waren. Het niet moeten vergeten om een registratieformulier in te vullen is één van de lastigste onderdelen van elke registratieproject, dus dit zal ongetwijfeld af en toe zijn gebeurd. Gelukkig heeft dit mechanisme per definitie geen invloed op de omvangschattingen zelf (wat overigens één van de sterke punten van de methode is). In de tweede plaats kunnen personen en cliënten wel bekend zijn geworden en geholpen zijn door instellingen die niet direct of indirect (Bureau Slachtofferhulp) meededen aan het registratieproject. In het algemeen zullen dit er naar verwachting niet heel veel zijn geweest, gezien de samenstelling van de groep participerende instanties. Uitzondering is de leeftijdsgroep 0-4 jaar, waar ongetwijfeld een deel van de slachtoffers van die leeftijd geregistreerd en bereikt is door de JGZ 0-4 van de Thuiszorg. Voor deze leeftijdsgroep kon echter het 'percentage bekend' überhaupt niet goed worden geschat; zie voor een bespreking daarvan de volgende paragraaf. In de derde plaats was een deel van de prevalente cases bij aanvang van het onderzoek (bestaande case-load) mogelijk wel bekend bij de hulpverlening, zonder dat bij hen gedurende de registratieperiode een 'nieuwe gebeurtenis' heeft plaatsgevonden die tot registratie heeft geleid. (Dit zou dan tevens een verklaring kunnen zijn voor het relatief sterke aandeel van de politie in het geheel aan registraties). Aan de andere kant is te verwachten dat er op de bestaande case-load bij aanvang van het onderzoek vaak niet meer de categorie 'actueel geweld' van toepassing zou zijn geweest, omdat bij de betreffende personen het huiselijk geweld inmiddels was gestopt of de situatie niet langer bedreigend was. Concluderend zal de schatting van het 'percentage bekend' en het bereik van de hulpverlening waarschijnlijk wel enigszins een onderschatting zijn geweest van de werkelijkheid, maar niet in heel sterke mate.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
68
4.5
Representativiteit naar leeftijd
Gezien de beschikbare gegevens over de verdeling van het kenmerk leeftijd bij de registraties in het onderzoek, is de vraag aan de orde of de omvangschattingen en de schattingen van het 'percentage bekend' representatief zijn voor alle leeftijdsgroepen in de categorieën volwassenen en jeugd. Volwassenen Slechts 5% van de registraties bij volwassenen betrof ouderen van 65 jaar en ouder. Het was dan ook niet mogelijk om afzonderlijke omvangschattingen te doen voor deze leeftijdsgroep, en een uitspraak over het voorkomen van ouderenmishandeling is op basis van dit onderzoek niet mogelijk. Hetzelfde geldt voor het 'percentage bekend' c.q. het percentage van de slachtoffers dat bereikt wordt door de hulpverlening bij deze leeftijdsgroep. Jeugd Bij de directe slachtoffers van geweld bij de jeugd blijken er nagenoeg geen registraties te zijn in de leeftijdsgroep 0 - 4 jaar. Zie paragraaf 3.5.2. De afdeling JGZ van de GGD heeft deze leeftijdsgroep uiteraard niet geregistreerd omdat de preventieve zorg daar begint bij de leeftijd van 5 jaar. De afdeling JGZ 0-4 van de Thuiszorg heeft niet meegedaan aan het onderzoek. Afgezien van de situatie bij de afdeling JGZ van de GGD is er geen verklaring voor het nagenoeg ontbreken van registraties vóór de leeftijd van 5 jaar bij de diverse instanties. De consequentie is wel dat de uitkomsten mogelijk alleen representatief zijn voor de leeftijd vanaf 5 jaar. Dat zou betekenen dat het geschatte aantal jaarlijkse slachtoffers van huiselijk geweld betrekking heeft op een kleinere bevolkingsgroep, vanaf de leeftijd van 5 jaar. Het percentage directe slachtoffers van huiselijk geweld (prevalentiecijfer) zou daarmee in werkelijkheid ongeveer 28% hoger kunnen liggen. Het aantal en het percentage directe slachtoffers van huiselijk geweld bij de 0-4-jarigen zou dan onbekend zijn, evenals het percentage dat bereikt wordt door de hulpverlening in deze leeftijdsgroep. Het is niet goed bekend in welke mate in Nederland huiselijk geweld op deze leeftijd relatief vaker of minder vaak voorkomt. Voor de omvangschatting van de directe slachtoffers van geweld bij de jeugd zijn de registraties van politie en JGZ gebruikt. De leeftijdsverdeling van de registraties van de JGZ heeft een duidelijke piek bij de leeftijd van 5 jaar, de registraties van de politie zijn daarentegen redelijk gelijkmatig verdeeld over de leeftijden van 5 tot 18 jaar (gegevens verder niet weergegeven). Dit zou kunnen betekenen dat de JGZ bij het eerste contactmoment op vijfjarige leeftijd nog een deel van de prevalente cases beginnend op jongere leeftijd heeft 'gevangen'. Deze gegevens zijn echter te beperkt om daar conclusies aan te kunnen verbinden. Bij de getuigen van actueel geweld bij de jeugd, de indirecte slachtoffers, zijn de registraties redelijk gelijkmatig verdeeld over de verschillende leeftijdsgroepen. De uitkomsten van het onderzoek zijn daarmee representatief voor alle leeftijden bij de jeugd.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
69
4.6
Extrapolatie van 7 maanden naar 1 jaar
Het is wenselijk om de uitkomsten te kunnen presenteren als 1-jaars-prevalentie, omdat dat beter inzichtelijk is en omdat de uitkomsten daarmee beter en gemakkelijker kunnen worden vergeleken met de uitkomsten van eerder onderzoek naar huiselijk geweld. Daartoe moeten de uitkomsten betrekking hebbend op een registratieperiode van 7 maanden worden omgerekend naar een periode van 1 jaar. Hoe deze omrekening moet worden uitgevoerd, is echter niet onmiddellijk evident. Statistisch gezien lijkt de situatie in eerste instantie het meeste op de speciale variant van de tweede situatie bij de verschillende typen vangst-hervangst onderzoek in paragraaf 2.6 van hoofdstuk 2. Het vangst-hervangst onderzoek betreft namelijk weliswaar nieuwe gebeurtenissen bij prevalente cases, maar in het onderzoek is alleen de eerste keer dat een nieuwe episode of nieuwe situatie plaatsvindt bij een persoon geregistreerd. Dat wat in feite wordt onderzocht, is dus de omvang van de verzameling personen waarbij voor de eerste keer een gebeurtenis plaatsvindt. En de verzameling prevalente cases 'at risk' voor een gebeurtenis waar nog geen gebeurtenis heeft plaatsgevonden, wordt geleidelijk kleiner. De curve van de omvang uitgezet tegen de tijd buigt daardoor geleidelijk logaritmisch af tot hij horizontaal geworden is (aannemend dat het cohort bestuurders in de tijd constant is, en er een gedeelte zal zijn dat tot het einde van de onderzoeksperiode (bijvoorbeeld het moment van verlies van rijbewijs door ouderdom) nooit een aanrijding heeft). In de formule waarmee de curve beschreven kan worden, is de eerste term een logaritmische (de constante is nul). De situatie is echter nog iets complexer. De onderzoekspopulatie wordt namelijk aangevuld met nieuwe cases die tijdens de registratieperiode voor het eerst huiselijk geweld meemaken. Dit geeft een tweede term in de formule van de curve. In een periode van 7 maanden zal dit effect mogelijk klein zijn, maar op langere termijn zal de curve dus nooit helemaal horizontaal worden, maar geleidelijk in een rechte lijn licht blijven stijgen. De snelheid waarmee de curve afbuigt in relatie tot de duur van de registratieperiode zal vooral worden bepaald door de eerste term in een formule waarmee beschreven kan worden hoe snel de verzameling prevalente cases naar verhouding afneemt. Deze snelheid wordt bepaald door de verhouding tussen prevalente en incidente cases, die weer mede wordt bepaald door de gemiddelde duur van een episode van huiselijk geweld. Hoe langer de gemiddelde duur, hoe groter de verhouding tussen prevalentie en incidentie, hoe groter dus de 'voorraad' prevalente cases, en hoe langer de curve in een nagenoeg rechte lijn blijft stijgen. Deze gegevens zijn vooralsnog onbekend, en we weten dus niet op voorhand hoe de curve verloopt of zich zal ontwikkelen tijdens of na de registratieperiode. Bij volwassen slachtoffers hebben we echter kunnen meten hoe de omvangschatting zich heeft ontwikkeld in de loop van de registratieperiode (tijdreeks). Dit bleek een nagenoeg rechte lijn te zijn geweest die bij nul begon. In de tijd tussen 7 en 12 maanden zal de curve verder niet veel zijn afgebogen. Aan de ene kant betekent dit dat de keuze voor extrapolatie door vermenigvuldiging met 12/7 hoogstens tot een heel geringe overschatting zal hebben geleid. Aan de andere kant betekent het blijkbaar ook dat zich na 12 maanden bij veel prevalente cases nog steeds geen nieuwe situaties hebben voorgedaan (de verzameling prevalente cases was nog lang niet leeg). Daarmee is de omvangschatting van 12 maanden waarschijnlijk nog een duidelijke onderschatting van de werkelijke periodeprevalentie bij volwassen slachtoffers van actueel geweld. (Dit betekent ook dat idealiter doorgegaan moet worden met registreren totdat de curve duidelijk is afgebogen. Waarschijnlijk heb je pas dan een goede indruk van de werkelijke periodeprevalentie. Deze overweging kan van belang zijn voor toekomstig onderzoek.) De uitkomst van jaarlijks 2% volwassen slachtoffers in het onderzoek is dus een benadering en waarschijnlijk een onderschatting van de werkelijke periodeprevalentie. Deze uitkomst komt echter goed overeen met de periodeprevalentie van jaarlijks minimaal ongeveer 2% geconstateerd bij vragenlijstonderzoek in Nederland.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
70
Door gebrek aan gegevens kon echter geen tijdreeks bij de jeugd worden gemaakt. En wat betreft de epidemiologische situatie bij de jeugd is het op voorhand geenszins vanzelfsprekend dat de gemiddelde duur van episodes van huiselijk geweld en de verhouding tussen incidente en prevalente cases hetzelfde zullen zijn als bij volwassenen. De uitkomsten van de tijdreeks bij volwassen slachtoffers kan daarom niet gebruikt worden voor de extrapolatie van de uitkomsten bij de jeugd naar één jaar. We moeten dus aannemen dat de werkelijke omvangschatting na 12 maanden zich ergens zal bevinden tussen een minimale en een maximale waarde. De minimale waarde is een uitkomst vlak boven 7/7 van de omvangschatting, de periodeprevalentie voor 7 maanden. (Vanwege de incidente cases zal er altijd iets van een toename zijn tussen 7 maanden en 12 maanden. Op basis van de gegevens van ander onderzoek kan geschat worden dat deze toename zelfs substantieel is, zie hoofdstuk 5). De maximale waarde is dan 12/7 van de omvangschatting bij 7 maanden. In concreto komt de uitkomst van de directe slachtoffers van actueel geweld bij de jeugd daarmee tussen (iets boven) 1,45% en 2,5% van de jeugdige bevolking, afgerond 2-3%. Het als kind getuige zijn van huiselijk geweld lijkt vooral gerelateerd te zijn aan huiselijk geweld tussen de ouders en veel minder met het getuige zijn van geweld van ouders tegen broertjes of zusjes (zie hoofdstuk 5). Het is daarom aannemelijk dat de tijdreeks van omvangschattingen van huiselijk geweld bij volwassen slachtoffers in grote lijnen ook van toepassing kan zijn bij de jeugdige getuigen van geweld, en dat dus de extrapolatie van de uitkomst met 12/7 hoogstens tot een geringe fout zal leiden. Dezelfde redenering geldt voor volwassen plegers. Van het 'percentage bekend' zijn de uitkomsten van zeven maanden per definitie identiek aan die van een jaar. Dit geldt voor alle onderzochte categorieën bij volwassenen en jeugdigen. Zie desgewenst paragraaf 2.6 van hoofdstuk 2 voor een uitleg daarvan. 4.7
Vergelijking met andere gegevensbronnen
4.7.1
Inleiding
Het eventuele niet voldoen aan de statistische vooronderstellingen en het eventuele niet betrouwbaar zijn van casedefinitie en vragenlijst kunnen afzonderlijk of in combinatie mogelijk hebben geleid tot onjuiste resultaten. De methode om in te schatten of dit het geval is geweest, is een vergelijking met andere gegevensbronnen, in dit verband ook wel ‘triangulatie’ genoemd. Voor het onderzoek in Haarlem zijn drie (andere) gegevensbronnen beschikbaar: • Vergelijking tussen de verschillende onderdelen van het registratieproject (onderlinge overeenstemming ofwel 'interne consistentie'). • De dubbele registraties van de politie. • Vergelijking met eerder onderzoek in Haarlem en elders in Nederland naar de omvang van huiselijk geweld.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
71
4.7.2
Interne consistentie
Het registratieproject in Haarlem heeft in feite hetzelfde meetinstrument (casedefinitie en vragenlijst) en dezelfde onderzoeksmethode (vangst-hervangst methode) gebruikt voor verschillende onderzoeken. Er zijn omvangschattingen gedaan van huiselijk geweld in twee deelpopulaties van de Haarlemse bevolking (jeugd en volwassenen). Binnen elke deelpopulatie zijn omvangschattingen gedaan van verschillende aspecten van huiselijk geweld (slachtofferschap en het pleger zijn). Bij deze afzonderlijke categorieën zijn tenslotte verschillende deelaspecten onderzocht. De uitkomsten van wat dus in feite verschillende onderzoeken zijn, kunnen onderling worden vergeleken ('interne consistentie') voor een indruk over de betrouwbaarheid (met name de zogenaamde interne validiteit) van meetinstrument en onderzoeksmethoden. Vergelijking van de meest relevante uitkomsten onderling laat een redelijk goede overeenstemming zien. Zoals onder andere te zien in tabel 3.16 van hoofdstuk 3 Resultaten, is het aantal 'nieuwe gevallen' van actueel huiselijk geweld in de categorie volwassen slachtoffers naar schatting ruim 2400 op jaarbasis, dit is 2,0% van de volwassen bevolking. Aantal en percentage volwassen plegers zijn 1300 en 1,1%. Dit is ongeveer in dezelfde orde van grootte, en de uitkomst van de volwassen plegers ligt in de statistische onzekerheidsmarge van de uitkomst van de volwassen slachtoffers. Het jaarlijkse aantal nieuwe gevallen in de categorie jeugdige (directe) slachtoffers van actueel huiselijk geweld is naar schatting ruim 700 op jaarbasis, dit is 2,5% van de jeugdige bevolking. Nog eens ruim 600 jeugdigen zijn op jaarbasis getuige (indirect slachtoffer) van huiselijk geweld (2,1% van de jeugdige bevolking). Deze uitkomsten kunnen leiden tot de conclusie dat jaarlijks in ongeveer 1-2% van de huishoudens in Haarlem (gezinnen met of zonder kinderen) sprake is van nieuwe situaties van huiselijk geweld. Verder zijn de gegevens in overeenstemming met de volgende inschattingen. Bij een onbekend gedeelte van deze huishoudens zullen ook een of meerdere kinderen het (directe) slachtoffer zijn. Wanneer er telkens maar één kind direct slachtoffer is, zal dit ruim éénderde (700 van 2400) tot ruim de helft (700 van 1300) van de huishoudens kunnen betreffen. Wanneer er gezinnen zijn waar meerdere kinderen tegelijkertijd direct slachtoffer zijn, dan gaan deze percentages omlaag. In de huishoudens waar kinderen slachtoffer zijn, zal waarschijnlijk vaak, maar niet altijd, ook de moeder tegelijkertijd slachtoffer zijn. Mogelijk zijn er ook andere volwassenen slachtoffers. Kinderen kunnen indirect slachtoffer zijn (getuige) van partnergeweld tussen hun ouders en/of van geweld tegen een broertje of zusje. De uitkomsten bij de jeugd blijken dus ook redelijk goed te passen bij de uitkomsten van volwassenen. Daarnaast is er binnen de drie categorieën volwassen slachtoffers, volwassen plegers en jeugdige slachtoffers een logische afname van de omvang van de percentages naarmate er verder uitgesplitst wordt in de deelaspecten zoals actueel geweld versus geweld in het verleden. Ook dit is 'onderlinge consistentie'. Binnen de drie genoemde categorieën is telkens het aantal registraties uiteraard het grootst in de totale groep, zoals bij 'volwassen slachtoffers totaal'. Dat betreft weliswaar de minst relevante uitkomsten, maar het zijn vanwege de grotere aantallen wel de meest nauwkeurige uitkomsten. Aanvullende informatie uit de onderzoeksgegevens is te vinden in de overlap tussen andere instellingen dan waarmee de tot nu toe besproken omvangschattingen met 2-weg- of 3-weg-analyses zijn gedaan. Dit zijn de overige 2-weg-analyses bij de hoofdcategorieën volwassen slachtoffers, volwassen plegers en jeugdige slachtoffers, waar telkens meerdere combinaties zijn van twee elkaar overlappende instanties. Zie paragrafen 3.4.4 en 2.5. Het blijkt dat bij volwassen slachtoffers en bij jeugdige slachtoffers de uitkomsten onderling binnen deze categorieën redelijk tot goed met elkaar overeen komen. Bij volwassen plegers is dat veel minder het geval. Een kanttekening hier is dat er vooral bij volwassen en jeugdige slachtoffers bij de totale groepen hoogstwaarschijnlijk sprake is van heterogeniteit, zoals besproken in hoofdstuk 3 (paragrafen 3.4.3.1 en 3.5.3). Juist bij deze 2-weg-analyses hoeft dat echter geen bezwaar te zijn omdat er meerdere
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
72
analyses zijn van telkens juist twee afzonderlijke instanties. Op deze wijze kunnen sommige afzonderlijke koppels van instanties wèl min of meer homogene groepen vertegenwoordigen. Bij de jeugd is de Jeugdriagg de enige instantie die relatief goed vertegenwoordigd is in de categorie geweld in het verleden. Dat is mogelijk de verklaring dat de 2-weg-analyse van Jeugdriagg en politie een relatief lage uitkomst geeft in vergelijking met de meeste andere uitkomsten bij de jeugd (de nog lagere uitkomsten van AMK met politie en JGZ met SMD zijn te verklaren door afhankelijkheid). Bij volwassen slachtoffers is er geen of nauwelijks verschil in uitkomsten tussen koppels van instanties die overwegend geweld in het verleden dan wel actueel geweld vertegenwoordigen. Alles bij elkaar pleiten de uitkomsten van de 2-weg-analyses bij de groepen volwassen en jeugdige slachtoffers daarom ook voor de interne consistentie. Zoals tot dusver uit de gegevens blijkt, zijn de onderlinge consistentie en robuustheid van de gegevens redelijk. De vraag is in hoeverre dit inderdaad een argument is voor de betrouwbaarheid van het onderzoek. De onderlinge consistentie pleit waarschijnlijk voor een redelijke nauwkeurigheid van de casedefinitie: er is niet zomaar wat geregistreerd (interne validiteit); en het onderscheid tussen het wel of niet voldoen aan de casedefinitie moet aan de registrerende medewerkers redelijk duidelijk zijn geweest. Wel is de mogelijkheid van systematische vertekening hiermee nog niet uit te sluiten. Er kan bijvoorbeeld systematisch onder- of overregistratie hebben plaatsgevonden in alle categorieën. Gezien de grote bijdrage van de registraties van de politie aan de omvangschattingen, is wat dit betreft met name de wijze van registreren van de politie van groot belang geweest voor de betrouwbaarheid van het onderzoek. Op een zeer bescheiden schaal heeft bij de politie een validatie-onderzoek plaatsgevonden vóór de aanvang van de registratieperiode. Een klein aantal registraties en 'net niet' registraties zijn anoniem beoordeeld door de onderzoeker van de GGD en vergeleken met het oordeel van de medewerker van de politie. De onderlinge overeenstemming was bijna volledig. 4.7.3
Dubbel geregistreerden politie
De betrouwbaarheid van het onderzoek en de interne validiteit kunnen verder worden onderzocht door vergelijking met de uitkomsten van een ander type omvangschatting in het onderzoek dan de vangsthervangst methode. Dit is de extrapolatie door Poisson-regressie met de dubbele registraties van de politie (paragraaf 2.4). Over een periode van 7 maanden was de uitkomst van de vangst-hervangst methode met de 3-weganalyse bij volwassen slachtoffers van actueel geweld 1,2% (95%- betrouwbaarheidsinterval 0,8%1,9%), van de extrapolatie met de dubbel geregistreerden van de politie 0,7% (0,5%-1,0%). Deze uitkomsten zijn in dezelfde orde van grootte, en de betrouwbaarheidsintervallen overlappen elkaar. Bij volwassen plegers van actueel geweld waren de uitkomsten 0,6% (0,3%-1,5%) respectievelijk 0,4% (0,3%-0,6%). Ook deze uitkomsten komen redelijk goed met elkaar overeen, met overlappende betrouwbaarheidsintervallen. Bij jeugdige slachtoffers van actueel geweld was de uitkomst van de vangst-hervangst methode met de 2-weg-analyse 3,3% (1,2%-5,3%) en van de extrapolatie met de dubbel geregistreerden van de politie 1,1% met betrouwbaarheidsintervallen (0,7%-3,2%) en (0,6%-2,3%). Deze laatste uitkomsten verschillen nogal van elkaar. De uitkomsten van beide methoden zijn echter gebaseerd op kleine aantallen, met allebei relatief wijde betrouwbaarheidsintervallen, die elkaar overlappen. De uitkomsten zijn dus niet in tegenspraak met elkaar. Bovendien is de uitkomst van de 2weg-analyse van 3,3% mogelijk een overschatting vanwege heterogeniteit. Daarnaast is een reële mogelijkheid dat de uitkomsten van de gegevens van de politie een onderschatting zijn van de werkelijkheid. Herhaalde registraties van 1 persoon zijn namelijk waarschijnlijk vaak statistisch niet onafhankelijk van elkaar. Als een persoon eenmaal is geregistreerd, kan de kans dat hij of zij nog een keer geregistreerd wordt relatief groter zijn geworden, bijvoorbeeld doordat de politie het betreffende huisadres dan in het vizier heeft, of doordat bijvoorbeeld de buren de weg naar de politie hebben weten te vinden.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
73
De conclusie is dat de gegevens afkomstig van de extrapolatie met de dubbel geregistreerden van de politie de uitkomsten van de 3-weg-analyse redelijk tot goed onderbouwen. 4.7.4
Vergelijking met eerder onderzoek in Nederland
Naast het oordeel over de interne validiteit gebaseerd op de interne consistentie (overeenstemming) en de vergelijking met een ander type omvangschatting (dubbele registraties politie), moet ook nog de externe validiteit worden ingeschat, om te weten of er geen systematische over- of onderschatting van de uitkomsten heeft plaatsgevonden. Dit kan door vergelijking met uitkomsten van eerder onderzoek in Nederland. In hoofdstuk 5 worden de resultaten van eerder onderzoek in Nederland naar de omvang van huiselijk geweld uitgebreid en kritisch besproken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de vereiste samenhang tussen de verschillende epidemiologische uitkomstmaten. De conclusie is dat de uitkomsten van het tot dusver verrichte onderzoek goed bij elkaar passen en een logische samenhang vertonen, mits er van wordt uitgegaan dat sommige studies beschouwd moeten worden als uitschieters die niet worden meegerekend. De uitkomsten van het eerdere onderzoek in Nederland lijken ook redelijk goed te passen bij de uitkomsten van het vangst-hervangst onderzoek in Haarlem, en onderbouwen daarmee de validiteit van de Haarlemse gegevens. Op zijn beurt draagt de uitkomst van het onderzoek in Haarlem bij aan de onderbouwing van het geheel aan uitkomsten. Conclusies volwassenen Samenvattend zijn de uitkomsten van eerder onderzoek in Nederland bij volwassenen met het nodige voorbehoud als volgt: • Van alle volwassenen is ± 7% gedurende zijn of haar volwassen leven slachtoffer van huiselijk geweld. • Nog eens ± 7% van de volwassenen was als kind slachtoffer. In totaal is de life-time-prevalentie ongeveer 14%. • Jaarlijks wordt ongeveer 0.3% van de volwassenen voor het eerst slachtoffer (incidentiecijfer). • De gemiddelde duur van het slachtoffer zijn is 3-7 jaar. Dit hoeft geen aaneengesloten episode te zijn. • Op enige moment in de tijd is ongeveer 2% van de volwassenen slachtoffer (prevalentie). • In de loop van een jaar is of wordt eveneens minimaal 2% van de volwassenen slachtoffer (1jaars-prevalentie). In het vangst-hervangst onderzoek in Haarlem is de uitkomstmaat de (benadering van de) 1-jaarsprevalentie, met als uitkomst 2,0%. Dit is te beschouwen als de optelsom van de incidentie van voor het eerst plaatsvindend huiselijk geweld, de incidentie van nieuwe episoden van huiselijk geweld, en het merendeel van de prevalente cases (gekenmerkt door (potentieel) geregistreerde nieuwe gebeurtenissen). Met de nodige voorzichtigheid kan deze optelsom op basis van de beschikbare gegevens als volgt worden geconstrueerd. De hierbovengenoemde jaarlijkse incidentie is 0,3%. De resterende 1,7% is dan een indicatie van (een gedeelte van) de prevalentie van huiselijk geweld bij volwassenen van 2%, inclusief de (geringe) incidentie van nieuwe episoden. Zie verder hoofdstuk 5. Deze getallen passen redelijk goed bij elkaar, wat dus als een onderbouwing te beschouwen is van het onderzoek in Haarlem.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
74
Conclusies jeugd Gebaseerd op een kleiner aantal onderzoeken en met de noodzaak van een groter aantal aannames dan bij volwassenen, kunnen met de nodige voorzichtigheid voor de jeugd de volgende schattingen worden gemaakt van het voorkomen van huiselijk geweld: • een lifetime-prevalentie berekend voor op de leeftijd van 18 jaar van ongeveer 7%. • een jaarlijks incidentiecijfer van 0.4% (incidentie van voor het eerst optredend huiselijk geweld). • een gemiddelde duur van episodes van huiselijk geweld van 3-4 jaar. • een prevalentie (het percentage dat op enig moment in de tijd slachtoffer is ) van 1.2-1.6%. • een jaarlijks aantal kinderen dat getuige en indirect slachtoffer is van huiselijk geweld van 2,1%. Ook bij de jeugd lijken de uitkomsten van eerder onderzoek globaal in overeenstemming te zijn met de resultaten van het Haarlemse onderzoek. Deze onderbouwing betreft echter een kleiner aantal studies dan bij volwassenen, en er zijn summiere aanwijzingen dat in werkelijkheid de incidentie van nieuwe gevallen van huiselijk geweld bij de jeugd wat lager kan zijn dan de schatting van 2,5%. Overall conclusie slachtoffers van huiselijk geweld De resultaten van het kritisch beoordelen van de beschikbare onderzoeksgegevens en van de samenhang daartussen is verrassend gezien de verschillen in onderzoeksmethoden en vraagstellingen. Kennelijk is het meestal goed gelukt in de diverse studies om huiselijk geweld goed af te bakenen. De reden dat deze logische samenhang en consistentie niet eerder is opgemerkt (bijvoorbeeld Kooijman 2003) is waarschijnlijk dat de methodologische tekortkomingen in de verschillende onderzoeken onvoldoende zijn onderkend, en dat geen pogingen zijn gedaan de verschillende epidemiologische uitkomstmaten aan elkaar te relateren. Ook zijn enkele onderzoeken pas heel recent beschikbaar gekomen. Het bereik van hulpverlening en politie (percentages bekend) Het is bekend dat slechts 12% van (volwassen) slachtoffers van huiselijk geweld hiervan melding maakt bij de politie (Van Dijk 1997). Bij een omvangschatting van huiselijk geweld bij volwassenen met behulp van de overlap tussen de registraties van politie en van de Eerste Hulp van een ziekenhuis werd gevonden dat naar schatting 14% van de slachtoffers bekend was bij één of beide van deze twee instanties (Boyle 2005). Andere gegevens zijn niet bekend, maar het is aannemelijk dat er op grote schaal onderdiagnose en onderbehandeling plaatsvindt. Eindconclusie Het feit dat de uitkomsten van het registratieproject in Haarlem voor volwassenen en jeugdige slachtoffers redelijk goed lijken te passen bij de uitkomsten van eerder onderzoek in Nederland, pleit voor de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek in Haarlem. De uitkomsten over volwassen plegers, en de uitkomsten over het bereik van hulpverlening en politie (percentages bekend), kunnen niet worden onderbouwd met gegevens van ander onderzoek in Nederland. Wat betreft volwassen plegers is er echter geen aanleiding te veronderstellen dat de uitkomsten daarvan niet betrouwbaar zijn. Bij de 'percentages bekend' kan er echter in Haarlem sprake zijn geweest van onderschatting en onderrapportage, onder andere door het vergeten zijn van het registreren van cliënten. 4.8
Conclusies betrouwbaarheid en nauwkeurigheid
Er zijn geen aanwijzingen voor een eventuele onbetrouwbaarheid van casedefinitie en/of registratieformulier. In het algemeen kan voldaan worden aan de benodigde statistische
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
75
vooronderstellingen. De gevoeligheidsanalyses (zie bijlage) laten zien dat de consequenties van het eventueel niet geldig zijn van enkele vooronderstellingen gering zijn. Daarnaast zijn de uitkomsten over het geheel genomen intern consistent omdat de uitkomsten van de verschillende categorieën huiselijk geweld redelijk goed bij elkaar passen. Van de meest relevante uitkomsten lijkt deze van volwassen slachtoffers van actueel geweld verder de grootste interne validiteit te bezitten en daarnaast redelijk nauwkeurig te zijn. Zowel de aanvullende 2weg-analyses met de overige instellingen van de totale groep volwassen slachtoffers, als de omvangschatting met de dubbele registraties van de politie, onderbouwen de interne validiteit. Ook de externe validiteit is redelijk goed. De benadering van de periodeprevalentie van 2% in het onderzoek past goed bij de met vragenlijstonderzoek vastgestelde periodeprevalentie van ongeveer 3%, hoewel de definitie van huiselijk geweld natuurlijk op geheel verschillende wijze geoperationaliseerd is. Voor de volwassen plegers van actueel geweld geldt dat de uitkomsten van de 2-weg-analyses de validiteit niet of heel matig onderbouwen. Daarentegen komen de uitkomsten met de vangst-hervangst methode goed overeen met de uitkomst van de dubbele registraties van de politie. De externe validiteit is onbekend omdat dit het eerste onderzoek hierover is in Nederland. Op zichzelf sluiten de uitkomsten redelijk aan bij de uitkomsten van de volwassen slachtoffers. De nauwkeurigheid is iets minder dan bij volwassen slachtoffers, maar nog steeds redelijk goed. Voor de twee categorieën jeugdige slachtoffers van actueel geweld, (directe) slachtoffers en 'getuigen' is dit ook het eerste onderzoek in Nederland. Voor deze beide groepen geldt dat geen 3-weg-analyses mogelijk waren, er kon alleen een indirecte schatting van de orde van grootte worden gemaakt met een 2-weg-analyse van politie en JGZ. Hoewel deze methode op zichzelf minder betrouwbaar is dan een omvangschatting met een 3-weg-analyse, is uit het veld bekend dat de kans op afhankelijkheid tussen deze twee instanties heel klein is. De uitkomst met de 2-weg-analyse moet daarom op zichzelf als betrouwbaar worden beoordeeld. De overige 2-weg-analyses onderbouwen de uitkomsten redelijk. Dat geldt niet voor de gegevens van de dubbele registraties van de politie, maar daar speelden de kleine aantallen ook een rol bij. Wat betreft de directe slachtoffers kan de externe validiteit enigszins onderbouwd worden door overeenstemming met retrospectieve onderzoeksgegevens over huiselijk geweld in de jeugd. De nauwkeurigheid (precisie) van de uitkomsten bij de jeugd lijkt ondanks de kleine aantallen nog heel redelijk te zijn, afgaande op de omvang van de statistische onzekerheidsmarges (betrouwbaarheids-intervallen). In het onderzoek doet zich echter een speciale situatie voor. Veel van de uitkomsten in het onderzoek, vooral deze bij de jeugd, zijn gebaseerd op hele kleine aantallen dubbele registraties (overlap). Met name bij de twee belangrijke categorieën directe slachtoffers van actueel geweld en getuigen van actueel geweld bij de jeugd is er een overlap van slechts 1 registratie tussen politie en JGZ. Bij de 2-weg-analyses in het onderzoek houdt dit in dat als de overlap toevallig groter of kleiner zou zijn geweest, de uitkomsten veel lager of hoger zouden zijn. Bij een overlap van 1, zoals bij de jeugd, zou een overlap van in werkelijkheid 2 of meer de omvangschatting met een factor 2 of een veelvoud daarvan hebben verlaagd. Deze onzekerheid wordt niet weerspiegeld in de omvang van de betrouwbaarheidsintervallen. (3-weganalyses zijn overigens veel minder gevoelig voor deze variaties in de overlap; zie ook bijlage 3.) De kans is echter klein dat deze lage aantallen overlap allemaal tegelijk 'in werkelijkheid' groter zouden zijn geweest. Wel kan dit aspect van het onderzoek aanleiding zijn om te veronderstellen dat de uitkomsten mogelijk een overschatting zijn. Veiligheidshalve wordt vanwege deze onzekerheid een marge aangehouden in de gepresenteerde uitkomst, met een geschatte uitkomst tussen 2 en 3 % jaarlijkse slachtoffers als (benadering van de) 1-jaarsprevalentie bij de directe slachtoffers bij de jeugd. Hier komt nog de onzekerheid bij over de extrapolatie van de uitkomsten van 7 maanden naar 1 jaar bij deze categorie, evenals het feit van het beduidend lagere resultaat bij de dubbele registraties van de politie. Daar staat tegenover dat de uitkomst wellicht slechts betrekking heeft op de leeftijd vanaf 5 jaar, met een iets hoger percentage als mogelijk gevolg. Alles afwegend zal de uitkomst bij de directe
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
76
slachtoffers bij de jeugd eerder aan de lage kant liggen van de gepresenteerde marge in de uitkomsten dan aan de hoge kant. Ook is het percentage getuigen mogelijk in werkelijkheid wat lager. Concluderend moeten de uitkomsten bij de jeugd met extra voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Er is echter geen aanleiding om te veronderstellen dat deze onjuist zijn of dat de orde van grootte niet klopt, mede gezien de eerder genoemde overwegingen over de interne consistentie en de externe validiteit. Voor alle vier meer relevante omvangschattingen van het onderzoek geldt dat de onderbouwing van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid ervan zijn zwakke punten heeft. De uiteindelijke conclusie is echter dat de betrouwbaarheid van het onderzoeksinstrumentarium in het algemeen (casedefinitie, vragenlijst en onderzoeksmethoden) voldoende aannemelijk is gemaakt door de goede interne consistentie en interne validiteit van de gegevens en door vergelijking met eerder onderzoek in Nederland. De uitkomsten van de omvangschatting van huiselijk geweld in Haarlem zijn dus voldoende betrouwbaar en valide. Wel moeten de uitkomsten nog met de nodige (extra) voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, vooral bij de categorieën volwassen plegers en jeugdige slachtoffers van actueel geweld (directe slachtoffers en getuigen). Het onderzoek in Haarlem is namelijk het eerste onderzoek in Nederland waarbij het huiselijk geweld voor deze categorieën is onderzocht. Voor wat betreft het percentage personen dat bekend wordt bij hulpverlening of politie (het bereik van hulpverlening en politie) gelden dezelfde overwegingen over de interne validiteit als bij de omvangschattingen zelf. Daarnaast is er mogelijk sprake van een (geringe) mate van onderschatting van de percentages. Ook voor de uitkomsten van dit gedeelte van het onderzoek geldt dat de nodige voorzichtigheid betracht moet worden, omdat dit het eerste onderzoek hierover in Nederland betreft. Tegenwoordig wordt ook veel aandacht gevraagd voor de oudere slachtoffers van huiselijk geweld (ouderenmishandeling). Van de registraties van volwassen slachtoffers van actueel geweld in het onderzoek had echter slechts 5% betrekking op ouderen van 65 jaar en ouder. Op grond daarvan kan geen uitspraak worden gedaan over de omvang van deze groep. In verhouding tot volwassenen van middelbare leeftijd en tot jeugdigen lijkt ouderenmishandeling echter niet zo vaak voor te komen. Een alternatieve verklaring zou kunnen zijn dat oudere slachtoffers van huiselijk geweld voor een groot deel bij andere instanties terechtkomen dan de instanties die aan dit onderzoek hebben deelgenomen. Dit zou nader moeten worden onderzocht.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
77
4.9
Interpretatie en betekenis van de uitkomsten
De omvang van huiselijk geweld Bij slachtoffers van actueel geweld betreft de omvangschatting in dit onderzoek een benadering van de periodeprevalentie. Hiermee wordt een schatting gemaakt van het percentage mensen in de bevolking dat jaarlijks geconfronteerd wordt met (nieuwe episodes of nieuwe situaties van) huiselijk geweld. Voor een deel betreft dit mensen die voor het eerst in hun jeugd of voor het eerst als volwassene huiselijk geweld meemaken. Bij de jeugd geeft deze benadering van de periodeprevalentie bij (directe) slachtoffers van actueel geweld een percentage van 1,5%-2,5%. Aannemend dat de lifetime-prevalentie van huiselijk geweld aan het eind van de jeugd ongeveer 7% is, zoals geconstateerd in verschillende onderzoeken, dan kan gemakkelijk worden uitgerekend dat het jaarlijkse incidentiecijfer van voor het eerst plaatsvindend huiselijk geweld ongeveer 0,4% zou moeten zijn. Dat zou betekenen dat de resterende ongeveer 1,1%2,1% jaarlijkse nieuwe gevallen voor een deel kinderen of jongeren zijn die al eens eerder slachtoffer waren van huiselijk geweld die daar nu opnieuw mee te maken krijgen. Voor een ander deel zijn het waarschijnlijk jeugdigen waarvan een episode van geweld al eerder begonnen was (prevalente cases), waarbij zich een tijdelijke verergering of nieuwe situatie voordoet (nieuwe gebeurtenissen). Daarmee wordt bevestigd wat op basis van ervaringsdeskundigheid waarschijnlijk al bekend was, dat huiselijk geweld telkens opnieuw gepaard gaat met nieuwe acute of bedreigende situaties. Daarnaast is er bij de jeugd sprake van nog eens jaarlijks ongeveer 2% jeugdigen die indirect slachtoffer zijn, getuige bij een nieuwe situatie van huiselijk geweld. Bij volwassenen blijkt volgens eerder onderzoek eveneens sprake van een lifetime-prevalentie van huiselijk geweld van ongeveer 7%, gerekend vanaf het begin van de volwassenheid. Als er van wordt uitgegaan dat er slechts weinig overlap is tussen huiselijk geweld in de jeugd en als volwassene (Römkens 1992), dan zou de lifetime-prevalentie over het gehele leven genomen ongeveer 14% zijn. Wanneer we aannemen dat verreweg het grootste deel van het huiselijk geweld plaatsvindt voor het 50e levensjaar, dan kan ook voor volwassenen worden uitgerekend dat het jaarlijkse incidentecijfer van voor het eerst plaatsvindend huiselijk geweld ongeveer 0,3% zou moeten zijn. Met de (benadering van de) periodeprevalentie van actueel geweld bij volwassenen van ongeveer 2% in het onderzoek, zou dit betekenen dat circa 1,7% hiervan nieuwe episodes of nieuwe situaties betreffen bij volwassenen die al eerder bekend waren met huiselijk geweld (tweede of latere incidente episodes, of prevalente cases). De uitkomsten van het vangst-hervangst onderzoek in Haarlem passen goed bij een totale lifetimeprevalentie van huiselijk geweld van 20% en bevestigen dus, met enige voorzichtigheid, dat enorm grote percentage. Ongeveer 1% van de volwassen bevolking is jaarlijks als pleger (dader) betrokken bij nieuwe episodes en situaties van actueel geweld. Incidentie en incidentiecijfer van geweld in het verleden bij slachtoffers van huiselijk geweld betreffen het aantal en het percentage van de jeugdige of volwassen bevolking dat jaarlijks zodanige problemen ervaart als gevolg van eerder (min of meer recent) meegemaakt huiselijk geweld, dat een deel van hen bij hulpverlening of politie terechtkomt. Door gebrek aan gegevens waren hier geen betrouwbare omvangschattingen van mogelijk, wel was een indicatie van de orde van grootte mogelijk. Aannemend dat het voorkomen van huiselijk geweld niet is veranderd in het verloop van de tijd, kon hiermee worden bevestigd in dit onderzoek dat een flink deel van de mensen geconfronteerd met huiselijk geweld later daarvan nog problemen ervaart. Opgeteld, 'actueel geweld' en 'geweld in het verleden' bij elkaar, heeft jaarlijks ongeveer 9% van de jeugdige bevolking (inclusief getuigen) en bijna 3% van de volwassen bevolking 'last' van huiselijk geweld, hetzij als gevolg van acute, bedreigende situaties, hetzij als gevolg van geweld in het verleden. Deze laatste percentages zijn echter slechts ruime indicaties.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
78
Bereik van hulpverlening en politie Jaarlijks wordt slechts 13% - 28% van al deze nieuwe gevallen en nieuwe problemen bekend bij de aan het onderzoek deelnemende hulpverleningsinstanties en/of de politie. Er mag worden aangenomen dat registratie door de aan het onderzoek deelnemende hulpverlenende instanties meestal betekent dat daadwerkelijk hulp en zorg geboden worden en dat de doelgroep in die gevallen inderdaad 'bereikt' wordt. Daarnaast is het zo dat de politie bij de jeugd altijd doorverwijst naar het AMK (dat kon ook worden teruggevonden in de resultaten van het onderzoek); bij volwassenen verwijzen zij naar Slachtofferhulp, die weer kan doorverwijzen naar hulpverlenende instanties. Een deel van de mensen met hulpvragen over geweld in het verleden wordt (klaarblijkelijk) ook later in hun leven, nadat het actuele geweld niet meer aan de orde was, bekend bij hulpverlening of politie (percentage bekend bij geweld in het verleden). Uit de gegevens van het onderzoek kan echter niet worden opgemaakt of dit mensen zijn die voor het eerst bekend worden bij de hulpverlening of opnieuw. 4.10
Beperkingen en sterke punten van het onderzoek
De vangst-hervangst methode met gebruikmaking van registratiegegevens is één van de weinige methoden om onderzoek te kunnen doen naar moeilijk bereikbare groepen zoals slachtoffers en plegers van huiselijk geweld. Dit geldt zeker voor de jeugdige slachtoffers. In dit geval blijkt het onderzoek geslaagd te zijn en was de vangst-hervangst methode inderdaad een geschikte methode voor onderzoek naar de omvang van huiselijk geweld bij volwassenen en jeugdigen. Gezien het belang daarvan zijn de beschikbaar gekomen gegevens voor de jeugd van grote waarde. Vragenlijstonderzoek bij de jeugd over dit onderwerp is immers niet gemakkelijk uit te voeren en wordt daarom niet vaak gedaan. Bij volwassen slachtoffers is de methode goed geschikt als aanvulling op vragenlijstonderzoek, waarbij immers altijd enige onzekerheid blijft bestaan over de representativiteit daarvan. (Zelfs followup-onderzoek (cohortonderzoek) heeft last van non-respons, in tegenstelling dus tot de vangsthervangst methode.) De uitkomst van vragenlijstonderzoek, het door de respondenten zelf gerapporteerde voorkomen van huiselijk geweld in hun leven, wordt met dit vangst-hervangst onderzoek bevestigd met een methode waarbij het huiselijk geweld wordt vastgesteld door professionals. Voor plegers is het hoogstwaarschijnlijk de enige betrouwbare methode van onderzoek. Een beperking is dat de gebruikte casedefinitie leidt tot uitkomsten die epidemiologisch niet gemakkelijk te interpreteren zijn. Hoewel de casedefinitie op zichzelf valide lijkt te zijn en de vergelijkbaarheid van de uitkomsten met ander onderzoek redelijk goed, levert de casedefinitie een uitkomst die ergens tussen de incidentie en de periodeprevalentie in ligt. Voor een deel is dit inherent aan de aard van het onderwerp huiselijk geweld. Doordat geregistreerde nieuwe gebeurtenissen lang niet allemaal aan het begin van een episode van huiselijk geweld plaatsvinden, is het vaststellen van de incidentie van nieuwe episoden van huiselijk geweld niet mogelijk zonder aanvullende informatie over het begin van deze episoden. In de tweede plaats is onbekend of deze reeds bestaande case-load daadwerkelijk actueel geweld zou hebben betroffen, of voor een groot deel geweld in het verleden. De gekozen casedefinitie lijkt dus toch de meest praktische en eenvoudige manier te zijn om de meest relevante categorie, actueel geweld, zo goed mogelijk te kunnen meten: hoeveel mensen worden in een jaar tijd geconfronteerd met feitelijk geweld of met een bedreigende situatie. (De vraag hoeveel mensen in een jaar tijd door de hulpverlening worden geholpen (meting van de case-load), is daarbij vergeleken minder relevant.) Bovendien worden met deze casedefinitie tot mislukken gedoemde pogingen omzeild om een betrouwbaar onderscheid maken tussen incidente en prevalente situaties (onderscheid tussen echte nieuwe episodes en (nieuwe) situaties). De antwoorden op de vraag wanneer een bedreigende situatie begon of hoe lang deze duurde, zullen niet heel betrouwbaar zijn, en ook onmogelijk voor een hulpverlener om retrospectief te beoordelen.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
79
Een hiermee gepaard gaande beperking van het onderzoek was dus dat de incidentie van het bij iemand voor het eerst optreden van huiselijk geweld niet rechtstreeks kon worden geschat (de 'echte', 'persoons-' incidentie). Met dat laatste zou immers nog beter inzicht kunnen worden verkregen in het patroon van ontstaan en beloop van huiselijk geweld. Hetzelfde geldt voor het niet rechtstreeks hebben kunnen schatten van de puntprevalentie. De kleine aantallen beschikbare gegevens, vooral bij de jeugd, zijn ongetwijfeld een beperking geweest bij het onderzoek. Zorgvuldig gebruik maken en afwegen van het beschikbare gegevensmateriaal was daardoor extra noodzakelijk. De door de kleine aantallen veroorzaakte onzekerheid over betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de uitkomsten bleek gelukkig voor een groot deel gecompenseerd te kunnen worden door de beschikbaarheid van gegevens van verschillende categorieën van huiselijk geweld en van een ruim aantal deelnemende instanties. Daardoor was het mogelijk om inzichtelijk te krijgen 'waar de gegevens vandaan kwamen', en daardoor kon toch een goed oordeel worden verkregen over de interne consistentie van de gegevens. Bij samenvoegen van de verschillende categorieën bleek er heterogeniteit te zijn tussen actueel geweld en geweld in het verleden, en tussen directe slachtoffers en getuigen bij de jeugd. Hierdoor was het niet mogelijk of moeilijk om van alle deelcategorieën goede uitkomsten te krijgen. Gelukkig was dat wel mogelijk voor de voor het doel van het onderzoek meest relevante categorieën van actueel geweld. De externe validiteit van het onderzoek was moeilijk goed in te schatten. Bij ander onderzoek is vaak gebruik gemaakt van andere epidemiologische uitkomstmaten met (daaraan gekoppeld) een andere wijze van definiëren van huiselijk geweld. Vergelijking was daarom niet eenvoudig, en voorzichtigheid bij de interpretatie van de gegevens is belangrijk. Herhaling van het onderzoek wordt natuurlijk aanbevolen. Het kleine aantal beschikbare gegevens hangt natuurlijk nauw samen met de duur van de registratieperiode. Het lang genoeg door kunnen blijven gaan met registreren is een kwetsbaar punt voor dit soort type onderzoek. Nog langer blijven registreren bleek voor veel registrerende medewerkers echter niet haalbaar te zijn, het was niet mogelijk dit nog langer vol te blijven houden. Dit lijkt in tegenspraak te zijn met de mogelijkheid en de aanbeveling om de registratie een standaard, structureel onderdeel te maken van de werkwijze van alle betrokken instanties. Hier wordt verder op ingegaan in bijlage. 4.11
Samenvatting en eindconclusie
Van de vier meest relevante categorieën van huiselijk geweld waren er genoeg gegevens om daarmee rechtstreekse omvangschattingen te doen, waarvoor gebruik is gemaakt van de gegevens van telkens twee of drie van de acht registrerende instanties. Hier zijn zij nog eens onder elkaar gezet: • 'volwassen slachtoffers van actueel geweld', heeft als uitkomst dat jaarlijks ongeveer 2% van de volwassen bevolking van Haarlem geconfronteerd wordt met nieuwe situaties en nieuwe episodes (incidentie) van huiselijk geweld; • 'volwassen plegers (daders) van actueel geweld': jaarlijks is ongeveer 1% van de volwassen bevolking als pleger betrokken bij nieuwe episodes of nieuwe situaties van huiselijk geweld; • 'jeugdige slachtoffers van actueel geweld - directe slachtoffers': van de jeugd is elk jaar ongeveer 2-3% zelf een direct slachtoffer bij nieuwe episodes of nieuwe situaties van huiselijk geweld. • 'jeugdige slachtoffers van actueel geweld - indirecte slachtoffers (getuigen)': van de jeugd is ook nog elk jaar 2% indirect slachtoffer doordat zij getuigen zijn bij huiselijk geweld in hun gezin. • Daarnaast is nog van belang het 'percentage bekend': van deze groepen van slachtoffers en plegers van huiselijk geweld was telkens naar schatting ongeveer 13% - 28% daadwerkelijk geregistreerd bij één of meer van de registrerende instanties in het onderzoek, waarmee zij dus 'bekend' waren bij hulpverlening en politie, wat tevens aangeeft wat het zogenaamde bereik was van de hulpverlening.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
80
Onderling stemmen deze uitkomsten redelijk goed met elkaar overeen. Bij volwassen slachtoffers passen de uitkomsten redelijk goed bij de uitkomsten van eerder vragenlijstonderzoek in Nederland, waaronder in Haarlem. Voor volwassen plegers is het de eerste keer dat hiernaar onderzoek gedaan wordt in Nederland. Hier is geen vergelijkingsmateriaal voorhanden. Wel past zoals gezegd de uitkomst redelijk bij die van volwassen slachtoffers. Ook bij de jeugd is het de eerste keer dat onderzoeksgegevens beschikbaar zijn van het percentage dat jaarlijks als slachtoffer of getuige geconfronteerd wordt met huiselijk geweld. De uitkomsten passen goed bij retrospectieve gegevens van eerder enquêteonderzoek in Nederland (Römkens en Van Dijk), aannemend dat de vooronderstellingen voor het bijbehorende epidemiologische model juist zijn (zie bijlage 8). De uitkomsten over het gedeelte dat bekend is bij c.q. bereikt wordt door hulpverlening en politie kunnen evenmin worden vergeleken met eerder onderzoek in Nederland. Wel was al eerder bekend dat er nog steeds op grote schaal sprake is van onderdiagnose en onderbehandeling van huiselijk geweld. Een kanttekening bij het onderzoek in Haarlem is het kleine aantal gegevens over huiselijk geweld bij de jeugd. Echter, de uitkomsten komen zoals gezegd redelijk goed met elkaar overeen. Ook komen de uitkomsten overeen met analyse van de gegevens van de andere registrerende instanties waarmee de bovengenoemde omvangschattingen zijn gemaakt. De gegevens, geanalyseerd met een andere onderzoeksmethode, leverden voor een belangrijk deel verdere onderbouwing. Tenslotte passen de uitkomsten bij de beschikbare resultaten van eerder onderzoek in Nederland, zoals hierboven al aangegeven. De uitkomsten van het onderzoek lijken al met al (ruim) voldoende betrouwbaar te zijn. Wel is het onzeker of de uitkomsten bij de directe slachtoffers bij de jeugd ook representatief zijn voor de leeftijd 0-4 jaar. Omdat het eerste onderzoeksresultaten zijn in Nederland (voor wat betreft volwassen plegers, jeugdige slachtoffers, percentage bekend c.q. bereikt) moeten de uitkomsten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Bij volwassenen lijkt de vangst-hervangst methode een waardevolle aanvulling te zijn de meest gebruikte onderzoeksmethode, het vragenlijstonderzoek. Bij de jeugd is de in Haarlem gebruikte vangst-hervangst methode mogelijk de beste relatief eenvoudige methode van onderzoek. In alle gevallen is het voordeel dat ook de moeilijk bereikbare groepen met deze methode kunnen worden onderzocht. In principe lijkt het goed mogelijk het onderzoek elders te herhalen. De casedefinitie en het registratieformulier lijken betrouwbaar en goed bruikbaar. Wel is het belangrijk om voldoende aantallen registraties te verkrijgen, vooral bij de jeugd. In dit onderzoek was het soms net genoeg en soms ook net niet. De registratieduur moet daarvoor zijn afgestemd op de omvang van de totale bevolking (Haarlem 164.000 inwoners). Ook is het belangrijk om een voldoende aantal registrerende instanties deel te laten nemen, die samen redelijk representatief zijn voor de hulpverlening bij huiselijk geweld. De politie mag daarbij niet ontbreken. De reden hiervoor is dat de gegevens van de diverse instanties elkaar onderling moeten kunnen onderbouwen. Daarnaast heeft het 'percentage bekend' geen betekenis zonder voldoende representativiteit. In het onderzoek zijn het jaarlijkse aantal nieuwe situaties en nieuwe episodes van huiselijk geweld geregistreerd (benadering van de periodeprevalentie). Voor het beleid is dit een relevante uitkomstmaat omdat het heel goed de omvang van de problematiek schetst en de 'needs' weergeeft, de (potentiële) behoefte aan zorg en hulpverlening. Daarbij kon echter geen onderscheid worden gemaakt tussen het voor het allereerst optreden van huiselijk geweld, en het aanwezig zijn van een nieuwe episode of nieuwe situatie bij iemand die al eens eerder huiselijk geweld had meegemaakt. Het kunnen onderzoeken van de eerstgenoemde karakteristiek, het voor het eerst aanwezig zijn van huiselijk geweld (de incidente personen), is noodzakelijk voor een compleet inzicht in ontstaan en beloop van huiselijk geweld in Nederland. Daarvoor is waarschijnlijk follow-up (cohort-) onderzoek nodig.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
81
De overige onderzochte categorieën van huiselijk geweld, zoals het jaarlijkse aantal hulpvragen over geweld in het verleden, hebben waarschijnlijk op zichzelf minder relevantie. Ook waren daarover in dit onderzoek slechts indirecte schattingen mogelijk. Wel waren de betreffende uitkomsten in elk geval van waarde voor het verkrijgen van inzicht in de mate van betrouwbaarheid van de meer relevante categorieën van huiselijk geweld. De uitkomsten van het onderzoek zijn relevant en waardevol. Zij geven inzicht in de (verborgen) omvang van de problematiek van huiselijk geweld in Haarlem. Het onderzoek signaleert dat een groot deel van de slachtoffers van huiselijk geweld nog steeds niet bereikt wordt door de hulpverlening. De uitkomsten geven dan ook aan dat de potentiële case-load van huiselijk geweld voor de hulpverlenende instanties nog steeds een aantal malen groter is dan de huidige case-load. Voor een deel bevestigen de gegevens de uitkomsten van ander onderzoek in Nederland. De gegevens passen bij de resultaten van eerdere Omnibusenquêtes in Haarlem en bevestigen deze. Voor een deel levert het onderzoek gegevens die uniek zijn voor Nederland. 4.12
Aanbevelingen
Hier volgen eerst de aanbevelingen zoals vermeld in de korte versie van de rapportage. 6. Het verdient sterke aanbeveling om de signalering van huiselijk geweld door professionals verder te verbeteren. Onder meer bestaat behoefte aan de ontwikkeling en invoering van nog betere c.q. bewezen effectieve signaleringsinstrumenten en -methoden, zoals gesprekstechnieken en andere onderdelen van de deskundigheidsbevordering. Ook kunnen de samenwerking en de verwijzingen tussen instellingen waarschijnlijk verder worden verbeterd, evenals het zogenaamde outreachend werken. 7. Omdat het voor een deel het eerste onderzoek van deze aard in Nederland betreft, en gezien de kleine aantallen gegevens bij de jeugd, wordt aanbevolen het onderzoek te herhalen en de uitkomsten te bevestigen. 8. De snelste en meest doeltreffende manier om dit te bereiken, is door in meerdere regio's bij de instanties werkzaam op het gebied van huiselijk geweld de gestandaardiseerde registratie van huiselijk geweld in te voeren op dezelfde wijze als in dit Haarlemse registratieproject. Daarmee kan de vangst-hervangst analysemethode worden toegepast, en kunnen de omvang van de problematiek en het bereik van de hulpverlening worden geschat. De resultaten van meerdere regio’s kunnen onderling en met Haarlem worden vergeleken. Als definitief blijkt dat de methode betrouwbaar en succesvol is, verdient het aanbeveling de registratie een structureel onderdeel te maken van registratiesystemen van de betreffende instanties. Daarmee kan vervolgens worden gemonitored of de signalering verbetert en het bereik van de hulpverlening wordt vergroot. Ook kan de omvang van de problematiek worden gevolgd in de tijd. 9. Het in dit onderzoek gebruikte registratiesysteem wordt aanbevolen als uitgangspunt voor een minimale uniforme basisset van te registreren gegevens op het vlak van huiselijk geweld. 10. De onderzoeksmethode, omvangschatting met de vangst-hervangst methode, wordt aanbevolen als een waardevolle aanvulling op andere methoden van onderzoek naar huiselijk geweld zoals vragenlijstonderzoek. Voor het verkrijgen van een goed en betrouwbaar inzicht in huiselijk geweld bij de jeugd en bij plegers van huiselijk geweld is het mogelijk zelfs de beste methode. Voor de toepassing ervan moet echter wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Voor enkele technische aanbevelingen wordt verwezen naar bijlage 7.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
82
Over de eerste aanbeveling, verbetering van de signalering, kan nog het volgende worden gezegd. Verschillende instrumenten en methoden kunnen worden ingezet voor de signalering, zoals voorlichting, protocollen en gesprekstechnieken voor hulpverleners. Daarbij kan in principe het volgende onderscheid worden gemaakt in soorten settings en 'vindplaatsen'. In de eerste plaats zijn er instellingen voor preventieve gezondheidszorg zoals de Jeugdgezondheidszorg voor 0 tot 19 jarigen (Thuiszorg en GGD). Deze instellingen zien periodiek (bijna) alle jeugdigen en kunnen zodoende huiselijk geweld vroegtijdig signaleren. In de tweede plaats zijn er de instellingen voor zorg en welzijn waar hulp- en zorgverleners uit hoofde van hun beroep alert horen te zijn op signalen van mishandeling en verwaarlozing (case-finding). Voorbeelden hiervan zijn huisartsen en EHBO-afdelingen van ziekenhuizen. Als derde soort setting kunnen maatschappelijke sectoren worden beschouwd waar hulpverlening niet het primaire doel is, maar waar signalering van huiselijk geweld toch tot de taken wordt gerekend vanwege beroepsopvatting en verantwoordelijkheidsgevoel. Voorbeelden zijn de politie en het onderwijs. Het is te verwachten dat de te ontwikkelen en te verbeteren instrumenten verschillend zullen zijn al naargelang het type van deze settings en 'vindplaatsen'. Er zijn al verschillende instrumenten ontwikkeld voor diverse settings. Er bestaat echter dringend behoefte aan meer en ook vergelijkend onderzoek naar de effectiviteit van deze instrumenten. Ook bestaat nog steeds behoefte aan meer onderzoek naar de effectiviteit van de keten van zorg- en hulpverlening en naar de bijbehorende knelpunten en mogelijke oplossingen. Speciale aandacht verdienen bepaalde specifieke screenings-methoden voor vroegtijdige signalering en zorg, zoals het Voorzorg-project waarin op basis van een aantal risicofactoren 'hoogrisicozwangeren' worden opgespoord en enige jaren begeleid. Daarnaast valt te overwegen (nog steeds, opnieuw) om melding van vermoedens van huiselijk geweld verplicht te stellen, bijvoorbeeld voor bepaalde beroepsgroepen. Voor de tweede aanbeveling en derde aanbeveling wordt verwezen naar bijlage 7 Evaluatie van het proces.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
83
5.
ONDERZOEK NAAR HUISELIJK GEWELD IN NEDERLAND
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Inleiding en verantwoording Samenhang epidemiologische uitkomstmaten Algemene kanttekeningen bij eerder onderzoek in Nederland Beschrijving enkele onderzoeken Samenhang tussen de gegevens
5.1
Inleiding en verantwoording
In dit hoofdstuk wordt beschreven welk onderzoek er al eerder is verricht naar de omvang van huiselijk geweld en worden de uitkomsten daarvan kritisch beoordeeld en weergegeven. Vervolgens worden de uitkomsten vergeleken met de resultaten van het vangst-hervangst onderzoek in Haarlem. Het doel is om na te gaan of en in welke mate de resultaten van eerder onderzoek de uitkomsten van het onderzoek in Haarlem kunnen onderbouwen. Noodgedwongen beperkt deze bespreking zich tot slachtoffers van huiselijk geweld (inclusief getuigen/indirecte slachtoffers bij de jeugd), omdat over de omvang van de groep plegers geen ander onderzoek bekend is. Deze bespreking van eerder onderzoek beperkt zich bijna uitsluitend tot Nederlands onderzoek en strekt zich niet uit tot het beschikbare buitenlandse, vooral Amerikaanse onderzoek. De reden daarvoor is dat het voorkomen van huiselijk geweld aanzienlijk kan verschillen tussen landen en zeker ook met de Verenigde Staten (NIZW 2005, WHO 2005). Overigens is ons slechts één eerder onderzoek naar huiselijk geweld met de vangst-hervangst methode bekend (Boyle 2005). Vergelijking van de uitkomsten van het onderzoek met de uitkomsten van eerder onderzoek in Nederland is in eerste instantie niet eenvoudig. In de eerste plaats zijn er grote verschillen in onderzoeksopzet en uitkomstmaten tussen de onderzoeken. Ook heeft tot dusver geen enkel onderzoek dezelfde onderzoeksmethode gebruikt als in Haarlem. Wat de vergelijking echter extra lastig maakt, is dat er bij verschillende van de eerdere onderzoeken de nodige methodologische kanttekeningen zijn te maken. Om toch te kunnen beoordelen of de uitkomsten van onderzoek naar de omvang van huiselijk geweld onderling consistent zijn, wordt daarom in dit hoofdstuk systematisch nagegaan of onderzoeksresultaten met een bepaalde epidemiologische uitkomstmaat gerelateerd kunnen worden aan de onderzoeksresultaten met andere uitkomstmaten. Daartoe wordt eerst uiteengezet hoe de verschillende epidemiologische uitkomstmaten in theorie met elkaar samenhangen. Dit geeft het raamwerk voor een epidemiologische model voor de omvang van huiselijk geweld. Vervolgens worden de resultaten van de relevante onderzoeken besproken en wordt het epidemiologische model stap voor stap zo goed mogelijk geconstrueerd en ingevuld. Tenslotte worden de uitkomsten vergeleken met de uitkomsten van het onderzoek in Haarlem. Bij een aantal studies bleken echter zoals gezegd methodologische kanttekeningen noodzakelijk te zijn, die het rechtstreeks gebruiken van de uitkomsten van die studies weinig zinvol zouden maken. We hebben ervoor gekozen om niet te volstaan met het constateren van deze methodologische beperkingen, maar om te proberen de gegevens van deze studies toch zo goed als mogelijk te kwantificeren door middel van herberekeningen, met als doel het zo goed mogelijk nagaan van de onderlinge samenhang van de uitkomsten van verschillende studies.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
84
Omdat twee van deze methodologische kanttekeningen elk bij meerdere studies bleken voor te komen, wordt de bespreking van de literatuur eerst voorafgegaan door een algemene bespreking van deze twee kanttekeningen. Sommige studies hadden uitsluitend betrekking op deelaspecten van huiselijk geweld. We hebben een poging gedaan deze uitkomsten te extrapoleren naar het huiselijk geweld zoals gedefinieerd in het onderzoek in Haarlem, door zo goed als mogelijk gebruik te maken van beschikbare gegevens in de diverse onderzoeken over bijvoorbeeld de procentuele verdeling in de bevolking van verschillende categorieën van huiselijk geweld. De bespreking van de literatuur wordt gevolgd door het achter elkaar zetten van alle gegevens volgens de verschillende stappen van het epidemiologische model. Het hoofdstuk eindigt met een overzicht van de conclusies. Het geheel geeft een beeld van het voorkomen van huiselijk geweld, gespecificeerd met de belangrijkste epidemiologische parameters c.q. uitkomstmaten. Dit beeld, een epidemiologische model voor huiselijk geweld, is geen doel op zich en impliceert zeker geen definitieve uitspraken over het voorkomen van huiselijk geweld, maar dient uitsluitend om na te gaan of uitkomsten van eerder onderzoek inderdaad de resultaten van het Haarlemse onderzoek kunnen onderbouwen. De totstandkoming van deze onderling samenhangende beschrijving is natuurlijk afhankelijk van bepaalde aannames. Het voordeel van deze werkwijze en van de explicitering van samenhang en aannames, is dat kan worden nagegaan in welke mate en op welke manier de beschrijving van huiselijk geweld afhangt van deze aannames en waar nog belangrijke kennislacunes zitten. Het biedt dus een voorlopig interpretatiekader voor anderen en voor toekomstig onderzoek. Dit is een bijkomend voordeel van deze exercitie. 5.2
Samenhang epidemiologische uitkomstmaten
Life-time prevalentie en cumulatieve incidentie Onder het begrip 'life-time prevalentie' wordt in het algemeen verstaan het percentage mensen dat ooit in zijn of haar leven een bepaalde gebeurtenis heeft meegemaakt. Dit komt overeen met of kan zelfs beter worden beschreven als de cumulatieve incidentie bij overlijden, bijvoorbeeld bij een cohort mensen dat gevolgd is in de tijd. De cumulatieve incidentie (CI) kan vastgesteld worden op elk willekeurige (gemiddelde) leeftijd van een (fictief) cohort, bijvoorbeeld de CI op de leeftijd van 40 jaar: Hoeveel mensen van 40 jaar oud hebben ooit in hun leven huiselijk geweld meegemaakt? (Het is een beetje vreemd om voor dergelijke uitkomsten te spreken van 'life-time prevalentie', omdat deze mensen nog een half leven voor zich hebben.) Deze cumulatieve incidentie op een bepaalde leeftijd kan worden vastgesteld met vragenlijstonderzoek, wanneer de (gemiddelde) leeftijd van de respondenten bekend is (en, wanneer de leeftijd van de respondenten varieert, onder de aanname dat de incidentie in de tijd constant is en onder de aanname dat er geen leeftijdsspecifieke verschillen in incidentie zijn). Ook kan natuurlijk aan de respondenten retrospectief worden gevraagd of zij voorafgaand aan een bepaalde leeftijd huiselijk geweld hadden meegemaakt. Op deze manier kan de 'CI bij de jeugd' worden bepaald door in vragenlijstonderzoek bij volwassenen te vragen naar huiselijk geweld in hun jeugd. De 'echte' life-time prevalentie op moment van overlijden is bij huiselijk geweld onbekend. Met vragenlijstonderzoek bij volwassenen kan deze 'echte' life-time prevalentie worden geschat als alle leeftijdspecifieke incidenties bekend zijn, of als bekend is dat deze incidenties voor de niet of weinig in het onderzoek vertegenwoordigde leeftijden laag zijn. (Van Dijk (1997) rapporteert dat zich relatief weinig voorvallen van huiselijk geweld voordoen vanaf de leeftijd van ongeveer 50 jaar.)
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
85
Bij huiselijk geweld zijn er in elk geval twee relevante periodes: de cumulatieve incidentie voor huiselijk geweld bij de jeugd, dus het percentage jongeren dat ooit slachtoffer was van huiselijk geweld, en de cumulatieve incidentie van huiselijk geweld dat plaatsvond gedurende het volwassen leven. Bij elkaar opgeteld geeft dit een benadering van de totale, 'echte' life-time prevalentie. Daarbij is dus vaak nog niet inbegrepen het huiselijk geweld bij de groep oudere mensen die niet of onvoldoende in het onderzoek vertegenwoordigd was. Ook moet worden gecorrigeerd voor het gedeelte mensen dat zowel als kind als als volwassene slachtoffer was. De meest gemakkelijke methode om life-time prevalentie c.q. cumulatieve incidentie te onderzoeken, is vragenlijstonderzoek waarbij de mensen in retrospectief rapporteren of zij ooit slachtoffer waren van huiselijk geweld, met daarbij liefst ook vermeld op welke (gemiddelde) leeftijd dat werd gevraagd. Incidentie Wanneer de cumulatieve incidentie op een bepaalde (gemiddelde) leeftijd bekend is door vragenlijstonderzoek, dan kan daarvan een schatting van de gemiddelde jaarlijkse incidentie worden afgeleid (onder de aanname dat de incidentie in de tijd constant is). Bijvoorbeeld in een tijdsbestek van 20 jaar van het leven van mensen, blijkt 10% van deze mensen slachtoffer van huiselijk geweld te zijn geworden. Met deze twee gegevens kan de incidentie van voor het eerst optredende episodes van huiselijk geweld worden berekend. In bovengenoemde voorbeeld: de jaarlijkse incidentie was in dat geval 0,5%. Elk jaar wordt 0,5% van de mensen voor het eerst slachtoffer van huiselijk geweld, na 20 jaar is dat bij elkaar 10%. Duur van episodes, prevalentie Wanneer ook de (gemiddelde) duur van episodes van huiselijk geweld bekend is, bijvoorbeeld door hiernaar te vragen in vragenlijstonderzoek, dan kan tevens de (punt-) prevalentie worden berekend. Dit laatste, de (punt-) prevalentie is het percentage mensen dat op een bepaald moment in de tijd slachtoffer is van huiselijk geweld (anders gezegd, het gedeelte mensen dat zich 'in een episode' van huiselijk geweld bevindt). Wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, dan geldt de formule: Prevalentie = Incidentie x Duur van episoden (Sturmans 1984). Hier geldt tevens de voorwaarde dat de jaarlijkse incidentie niet hoger mag zijn dan ongeveer 0,5%. Als de incidentie hoger is, geldt een logaritmische formule omdat de omvang van de populatie 'at risk' dan relatief sterk afneemt. Wanneer bijvoorbeeld de gemiddelde duur van episodes van huiselijk geweld 5 jaar is, en de jaarlijkse incidentie zoals hierboven genoemd 0,5%, dan is de puntprevalentie 2,5%, dat wil zeggen dat op elk willekeurig moment 2,5% van de mensen slachtoffer is van huiselijk geweld. 1-jaars-prevalentie en andere periode-prevalenties Wanneer het incidentiecijfer bekend is, kan de puntprevalentie nog op een tweede manier worden geschat, namelijk door het onderzoeken en schatten van de periode-prevalentie, bijvoorbeeld de 1jaars-prevalentie. Een periode-prevalentie is het percentage mensen dat in een bepaalde periode slachtoffer was van huiselijk geweld. Bijvoorbeeld in vragenlijstonderzoek is de 1-jaars-prevalentie het percentage mensen dat bevestigend antwoordt op de vraag of zij het afgelopen jaar slachtoffer waren van huiselijk geweld. Bij deze vraagstelling maakt het niet uit of zij ook al eerder slachtoffer waren of niet. Een periode-prevalentie is in feite een samengestelde maat. Deze bevat de puntprevalentie aan het begin van de periode, waarbij de incidentie gedurende de periode wordt opgeteld (Bouter 1998 pag. 42). In bovengenoemd voorbeeld zou de 1-jaars-prevalentie 3,0% zijn geweest: een puntprevalentie van 2,5% aan het begin van het jaar waarover wordt gerapporteerd, opgeteld met 0,5% incidentiecijfer in de loop van dat jaar.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
86
Omgekeerd, wanneer uit het vragenlijstonderzoek blijkt dat de 1-jaars-prevalentie 3,0% was, en het incidentiecijfer was bekend, dan kan de puntprevalentie worden berekend. Vervolgens zou daarmee ook de gemiddelde duur van episodes van huiselijk geweld kunnen worden geschat. Hieruit blijkt dat de uitkomsten van de verschillende soorten onderzoek met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Omgekeerd, wanneer deze uitkomsten inderdaad ongeveer met elkaar overeen blijken te komen en allemaal in hetzelfde epidemiologische model passen, dan pleit dat voor de betrouwbaarheid van deze onderzoeken. Incidentie van nieuwe gevallen, herhaalde episoden In het onderzoek met de vangst-hervangst methode in Haarlem is de incidentie van nieuwe gevallen van huiselijk geweld gemeten (nieuwe episodes, situaties, gebeurtenissen). Deze incidentie van nieuwe gevallen heeft betrekking op de optelsom van drie uitkomstmaten: de incidentie van voor het eerst optredende situaties van huiselijk geweld, de incidentie van nieuwe episodes van huiselijk geweld bij mensen die daar ooit al eerder het slachtoffer van waren (herhaalde episoden), en het aantal nieuwe situaties/gebeurtenissen bij op moment van onderzoek reeks bestaand huiselijk geweld (prevalente cases). De uitkomstmaat van het onderzoek in Haarlem is daarmee gelegen tussen de incidentie en de periode(1-jaars-) prevalentie. De incidentie van voor het eerst bij een persoon optredend huiselijk geweld (de 'echte' incidentie) en de puntprevalentie kunnen wellicht worden geschat met de uitkomsten van eerder onderzoek. Wanneer ook nog een schatting kan worden gemaakt van de incidentie van herhaalde episodes, kan worden nagegaan of deze gegevens in overeenstemming zijn met de uitkomsten van het onderzoek in Haarlem. 5.3
Algemene kanttekeningen bij eerder onderzoek in Nederland
Sinds het onderzoek van Draijer in de jaren tachtig van de vorige eeuw is geleidelijk steeds meer epidemiologisch onderzoek gedaan naar de omvang van (aspecten van) huiselijk geweld in Nederland. Het betreft drie grote landelijke onderzoeken (Draijer 1990, Römkens 1992, Van Dijk 1997) en een aantal vooral door GGD'en uitgevoerde lokale of regionale onderzoeken. Het betreft allemaal enquêteonderzoek (vragenlijstonderzoek) over het slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Daarnaast is een schatting gemaakt van de omvang van huiselijk geweld bij kinderen en jeugdigen door extrapolatie van de gegevens van Amerikaans onderzoek (NIZW 2005). Helaas is naar onze mening bij een deel van deze onderzoeken een belangrijk methodologisch aspect over het hoofd gezien of er is verkeerd mee omgegaan, wat waarschijnlijk tot een aanzienlijke overschatting van de uitkomsten heeft geleid. Ook is bij enkele regionale onderzoeken naar onze mening een verkeerde methode gevolgd, wat ook tot overschatting heeft geleid. Deze twee algemene kanttekeningen worden in onderstaande paragraaf besproken. Verder is kritiek mogelijk op de manier waarop de Amerikaanse onderzoekers hun uitkomsten hebben geïnterpreteerd, met consequenties voor de vertaling naar de Nederlandse situatie en voor de mogelijkheden van onderbouwing van de uitkomsten bij de jeugd van het Haarlemse onderzoek. Deze kritiek wordt in de volgende paragraaf besproken. Selectieve non-respons Bij vragenlijstonderzoek, of dat nu mondelinge of schriftelijke enquêtes betreft, is de respons vaak ver onder de 100% en bestaat daarom de mogelijkheid van selectieve non-respons. Dat wil zeggen dat in de groepen respondenten slachtoffers van huiselijk geweld onder- of juist relatief oververtegenwoordigd kunnen zijn, met onderschatting of overschatting van de omvang van huiselijk geweld tot gevolg. Ten minste drie soorten mechanismen kunnen hierbij een rol spelen. Twee daarvan zijn verwoord door Römkens (1990, pag. 89) in haar onderzoek naar de omvang van geweld tegen vrouwen in
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
87
heteroseksuele relaties: ''In theorie kan de non-respons in twee richtingen een vertekening hebben veroorzaakt. Enerzijds is het denkbaar dat vrouwen die een problematische (mogelijk gewelddadige) relatie hebben, vaker hun medewerking hebben geweigerd uit privacyoverwegingen, dan vrouwen die een relatief harmonieuze verhouding hebben. In dat geval zijn gevictimiseerde vrouwen in de onderzoeksgroep relatief ondervertegenwoordigd. Anderzijds is het denkbaar dat gevictimiseerde vrouwen oververtegenwoordigd zijn in de onderzoeksgroep omdat zij, mede door de introductiebrief, gestimuleerd zijn over hun ervaringen te praten.''. Met privacyoverwegingen bedoelt de onderzoeker hier meer in het algemeen het ervan weerhouden worden om aan het onderzoek deel te nemen vanwege de gevoeligheid van het onderwerp. Daarnaast is het nog denkbaar en redelijk aannemelijk dat een deel van de slachtoffers van huiselijk geweld überhaupt weinig zin hebben om deel te nemen aan welke enquête dan ook, in die gevallen dat zij minder goed in hun vel zitten. Ook dat zou tot onderschatting van de uitkomsten kunnen leiden. Het tweede door Römkens genoemde mechanisme kan in het algemeen een grote rol spelen en tot veel vertekening van de uitkomsten leiden, vooral bij enquêtes die over één onderwerp gaan. Mensen die geïnteresseerd zijn in het onderwerp van de enquête, zich daarbij betrokken voelen, of daarover graag hun mening uiten, zijn dan ruim vertegenwoordigd in de onderzoeksgroep, terwijl mensen die niet het onderwerp van onderzoek zijn veel minder vaak daaraan deelnemen, omdat zij niet geïnteresseerd zijn. Het is een voor de hand liggend mechanisme, dat onlangs ook onder de aandacht is gebracht door Stoop (2005). Noch door Draijer noch door Van Dijk is aandacht besteed aan deze mogelijkheid, terwijl de verrassend hoge uitkomsten in hun onderzoek daar wel aanleiding voor zouden hebben moeten geven. (Römkens noemt zoals gezegd de mogelijkheid wel, maar op basis van haar non-respons-onderzoek concludeert zij dat het mechanisme in haar onderzoek kwantitatief van minder belang was dan de andere vorm van mogelijke vertekening. De validiteit van dat non-respons-onderzoek is naar onze mening echter twijfelachtig: het is zeer de vraag of mensen een eerlijk antwoord geven wanneer zij worden gevraagd naar de reden om niet deel te nemen aan een onderzoek.) Vooral bij enquêtes over één onderwerp met een lage respons is het dus op basis van deze twee of drie belangrijke mogelijke bronnen van vertekening van de uitkomsten in feite onmogelijk om een verantwoorde uitspraak te doen over de precieze uitkomsten (prevalentie-schattingen). De mechanismen die kunnen leiden tot vertekening zijn immers tegengesteld aan elkaar. De enige goede mogelijkheid om een inschatting te krijgen van de richting van de vertekening is een non-responsonderzoek met één of enkele vragen over het onderwerp van onderzoek zelf. Toch is er een benadering mogelijk die wèl relevante uitspraken over de uitkomsten van dit soort onderzoeken toelaat. Deze benadering is ook toegepast in de onderstaande bespreking van de genoemde studies. Wanneer er namelijk van wordt uitgegaan dat het mechanisme van de oververtegenwoordiging van geïnteresseerden (van in dit geval slachtoffers van huiselijk geweld) maximaal is geweest, dan kan daarmee de ondergrens van de prevalentie worden bepaald. Dus als aangenomen wordt dat àlle slachtoffers van huiselijk geweld aan het onderzoek hebben deelgenomen, maar niet iedereen die geen slachtoffer was, dan kan deze ondergrens van de prevalentie gemakkelijk worden berekend met behulp van het responspercentage. Zelf-gerapporteerd en door de omgeving gerapporteerd huiselijk geweld in enquêtes Het is aannemelijk te veronderstellen dat vragenlijstonderzoek dat betrekking heeft op meerdere onderwerpen tegelijk veel minder last zal hebben van vertekening door oververtegenwoordiging van geïnteresseerden. Interesse en desinteresse zullen namelijk in die gevallen over meerdere groepen uit de bevolking verdeeld zijn. Gezondheidsenquêtes van GGD'en en gemeentelijke bevolkingsenquêtes zijn vaak van dergelijke vragenlijstonderzoeken met een breed scala van onderwerpen zoals lichamelijke en geestelijke gezondheid, leefstijl, de fysieke leefomgeving enzovoort. De prevalentie van zelf-gerapporteerd huiselijk geweld in deze enquêtes zal daarom waarschijnlijk vaak een onderschatting zijn van de
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
88
werkelijke omvang van huiselijk geweld, vanwege de overige twee mechanismen van selectieve nonrespons. Om deze reden hebben verschillende GGD'en of gemeentelijke onderzoeksbureaus aan hun respondenten ook vragen voorgelegd of zij in hun omgeving mensen kenden die slachtoffer waren van huiselijk geweld: door de omgeving gerapporteerd huiselijk geweld. Naar onze mening is het echter de vraag of dit een valide onderzoeksmethode is. Stel dat huiselijk geweld at random verdeeld is over de bevolking, over alle sociale milieus, dan is (bij een gegeven werkelijke prevalentie van huiselijk geweld) de prevalentie van door de omgeving gerapporteerd huiselijk geweld volledig afhankelijk van de vraag hoeveel mensen de respondenten in hun omgeving kennen waarvan zij zeker weten of deze wel of niet huiselijk geweld hebben meegemaakt. En dat is onbekend. Als het meer dan één persoon is, dan kan de uitkomst al een overschatting zijn. Door te vragen naar mensen in hun omgeving, wordt het steekproef-frame namelijk veranderd. Een voorbeeld om dit te verduidelijken. Neem een kenmerk dat algemeen voorkomt onder de bevolking, bijvoorbeeld linkshandigheid met een (fictieve) prevalentie van 10%. Stel dat alle linkshandigen als zodanig bekend zijn en stel het aantal familie, vrienden en bekenden in de omgeving voor iedereen op 10 (voor het gedachte-experiment). Vraag vervolgens aan de respondenten of zij een linkshandige kennen bij hun beste 10 vrienden. In ruim de helft (zeg 60%) van deze “onderzoekjes binnen de steekproef” zal dan inderdaad een linkshandige aanwezig zijn. De uitkomst van door de omgeving gerapporteerde linkshandigheid is daarmee 60% in plaats van de werkelijke 10%, een factor 6 te hoog. Dat dit fenomeen een rol heeft gespeeld, kan blijken uit het omnibusonderzoek in Haarlem waar de door de omgeving gerapporteerde cumulatieve incidentie 3 keer groter was dan de zelf-gerapporteerde CI. Ook de uitkomst van door de omgeving gerapporteerde huiselijk geweld in Den Bosch was hoog in vergelijking met ander onderzoek (zie verderop). Vanwege deze onzekerheid over de validiteit van de methode, worden door de omgeving gerapporteerde uitkomsten van onderzoek verder niet betrokken bij de bespreking. 5.4
Beschrijving enkele onderzoeken
In de volgende paragrafen worden enkele onderzoeken meer uitgebreid besproken. Römkens Römkens (1992) heeft haar onderzoek naar huiselijk geweld bij heteroseksuele vrouwen uitgevoerd bij een steekproef met 35% respons en met netto bijna 1000 respondenten. Het accent in het onderzoek lag bij volwassen slachtoffers van huiselijk geweld (vrouwenmishandeling). Zij vond een ‘life-timeprevalentie’ (cumulatieve incidentie) van (eenzijdig) geweld door de mannelijke partner van 20.8% inclusief lichte vormen van geweld (exclusief licht geweld: 11.8%). Wanneer haar gegevens over seksuele omvang hierbij worden opgeteld, levert dit een totaal van 23.0% cumulatieve incidentie voor lichamelijk en/of seksueel geweld (met volgens Römkens mogelijk een onderschatting van dat laatste). Om te kunnen vergelijken met de uitkomsten van het vangst-hervangst onderzoek in Haarlem, zijn enkele aanvullende berekeningen nodig. Om te beginnen kent de definitie van huiselijk geweld in Haarlem ook een categorie geestelijke geweld. Op basis van gegevens van Van Dijk (1997) en van Draijer en Römkens zelf kunnen wij heel globaal schatten dat het percentage slachtoffers met uitsluitend geestelijk geweld ongeveer 25% is. Daarbij is ook gebruik gemaakt van de registratiegegevens van het onderzoek in Haarlem, hoewel dit een andere uitkomstmaat is. In de steekproef van Römkens zou dan sprake zijn van in totaal ongeveer 29% slachtoffers van alle vormen van huiselijk geweld bij vrouwen. (Bij deze schatting van 25% uitsluitend geestelijk geweld is vooral gebruik gemaakt van de mate van overlap tussen de verschillende vormen van geweld in de verschillende studies, omdat dat meestal de enige beschikbare gegevens waren. Hoe meer overlap er is tussen geestelijke geweld en de andere
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
89
vormen van huiselijk geweld, hoe minder naar verhouding het aantal slachtoffers met uitsluitend geestelijk geweld. Als er naar verhouding net zo weinig overlap is van geestelijke geweld met andere vormen van geweld als bij de geconstateerde overlap tussen lichamelijke en seksueel geweld bij Draijer (1990) en Römkens (1992), dan zou het percentage van 25% geestelijk geweld groter kunnen zijn. Echter, we hebben aangenomen dat er wel meer overlap is, zoals bij Van Dijk (1997). Daar was de overlap tussen de drie vormen van huiselijk geweld aanzienlijk, optellend tot 178% van de steekproef (meer gedetailleerde gegevens waren niet beschikbaar). Met enkele voorbeeldberekeningen kon worden geconstateerd dat een dergelijke overlap compatibel is met een percentage slachtoffers van uitsluitend geestelijke geweld van ongeveer 7%.) Voor de omrekening naar de totale bevolking inclusief mannen wordt een verdeling bij de slachtoffers aangehouden van 38% mannen en 62% vrouwen. Deze verhouding is gebaseerd op gegevens uit het onderzoek van Bos (2004) en het onderzoek in de IJmond (zie verderop); het onderzoek van Van Dijk (1997) gaf een geslachtsverdeling van 50%/50%. Dit zou dan een cumulatieve incidentie geven voor de gemiddelde volwassene in het onderzoek van Römkens van (29% + (38/62) * 29%) / 2 = 24%. Römkens hield echter geen of onvoldoende rekening met de mogelijkheid van vertekening door oververtegenwoordiging door geïnteresseerden (zie de vorige paragraaf ). Gecorrigeerd voor deze vertekening geeft dit een minimale life-timeprevalentie voor huiselijk geweld tijdens het volwassen leven van 0.35 * 24% = 8%. Voor haar onderzoek is dit echt een ondergrens, omdat het non-responsonderzoek duidelijke aanwijzingen liet zien voor tenminste enige ondervertegenwoordiging van slachtoffers van huiselijk geweld bij de respondenten (dat wil zeggen het is onwaarschijnlijk dat alle slachtoffers hebben meegedaan aan het onderzoek). Exclusief lichte vormen van geweld komt dezelfde berekening uit op 5% minimaal. Römkens geeft met het nodige voorbehoud ook gegevens over het percentage vrouwen dat als kind lichamelijk geweld had meegemaakt (25%) of seksueel misbruik door een gezinslid (7%). Eveneens op dezelfde manier als hierboven beschreven, geeft dat een cumulatieve incidentie van huiselijk geweld aan het eind van de jeugd van (minimaal) 11%. Opgeteld zouden deze schattingen een benadering geven van de totale life-time prevalentie van huiselijk geweld over het gehele leven van (minimaal) 11% + 8% = 19% respectievelijk 11% + 5% = 16%, samenvattend 16% - 19%. Deze percentages zouden dan nog moeten worden verminderd met de 'overlap' tussen jeugd en volwassenen: het gedeelte slachtoffers dat zowel in de jeugd als als volwassene slachtoffer was. Römkens vond in haar onderzoek echter geen aanwijzingen dat dit laatste op grote schaal het geval was (Van Dijk (1997) kon dit door de opzet van zijn onderzoek niet nagaan). Draijer Draijer heeft in de jaren tachtig van de vorige eeuw onderzoek gedaan bij volwassen vrouwen naar hun ervaringen met seksueel misbruik in hun jeugd. Ook heeft zij gevraagd naar ervaringen met lichamelijk geweld (Draijer 1990). Het onderzoek was gebaseerd op een steekproef met een respons van 49% en met netto 1076 respondenten. In dit onderzoek werd door vrouwen een ‘life-time prevalentie’ voor seksueel misbruik in hun jeugd gerapporteerd van 15,6%. Voor matig ernstig geweld was dit 32,0%, voor alleen zeer ernstig geweld 11,5%. De ‘life-time prevalentie’ voor seksueel en/of lichamelijk geweld bij meisjes was 23% - 41%, afhankelijk van de definitie van lichamelijk geweld. Wanneer hier net als bij Römkens vervolgens ongeveer 25% uitsluitend geestelijke geweld bij wordt opgeteld, en wanneer een geslachtsverdeling van 38% mannen en 62% vrouwen wordt gehanteerd (zie boven), dan geeft dit een ‘life-time-prevalentie’ voor huiselijk geweld bij jeugdigen van 24% - 41%. Gecorrigeerd voor selectieve non-respons door oververtegenwoordiging van geïnteresseerden, zou dit een percentage zijn van minimaal 12% - 20% ‘life-time-prevalentie’ (cumulatieve incidentie) huiselijk geweld bij jeugdigen. Als hier wordt uitgegaan van dezelfde leeftijdsverdeling als bij Van Dijk (deze vond dat ongeveer de helft van alle gerapporteerde huiselijk geweld plaats had gevonden in de jeugd en de andere helft als volwassene, Van Dijk 1997) dan zou dat bij benadering een totale life-time prevalentie van huiselijk
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
90
geweld over het gehele leven geven van 24% - 40% (te verminderen met het gedeelte van de mensen dat zowel als jeugdige als als volwassene slachtoffer was). Ministerie van Justitie (Van Dijk, 1997) Dit onderzoek van het Ministerie van Justitie is uitgevoerd door Van Dijk en anderen van bureau Intomart en gepubliceerd in 1997 (Van Dijk 1997). Het betreft een integraal onderzoek naar vele aspecten van huiselijk geweld, bij een steekproef uit de Nederlandse bevolking van 18 tot 70 jaar. Het onderzoek was gebaseerd op een adressenbestand van mensen die al eens eerder aan enquêteonderzoeken van Intomart hadden willen meedoen. Van de hiervan benaderde mensen heeft uiteindelijk 44% deelgenomen aan de enquête. Dit waren ruim 1000 mensen. De gemiddelde leeftijd van de respondenten of de leeftijdsverdeling wordt niet vermeld. De enquête van Justitie had huiselijk geweld als onderwerp. Selectieve non-respons als gevolg van bovenstaand mechanisme in dat onderzoek was heel waarschijnlijk gezien de hoge mate van voorkomen van huiselijk geweld in vergelijking met ander onderzoek. Vooral ook bij dit onderzoek kan de eerder beschreven 'worst case' benadering de onderzoeksresultaten echter alsnog heel waardevol maken, door het weergeven van de ondergrens van de prevalentie. Helaas is het exacte responspercentage niet weergegeven in het rapport. Weliswaar was het responspercentage voor de steekproef uit het adressenbestand bekend (in totaal 44%), maar niet welke non-respons ooit had plaatsgevonden bij de samenstelling van dit adressenbestand. Wij schatten deze laatste non-respons op 30%, en daarmee de totale respons op 70% van 44% is 31%. Bij de groep mensen die aan het onderzoek deelnam (naar schatting dus 31% van de bevolking) was de mate van voorkomen in het onderzoek van 'huiselijk geweld ooit' 45%. Als we er van uitgaan dat dit inderdaad alle mensen betreft die ooit huiselijk geweld hebben meegemaakt en dat alle cases aan het onderzoek hebben meegedaan, dan is de minimale mate van voorkomen daarvan in de gehele bevolking 45% van 31% is 14%. Het waardevolle van deze benadering is dat we (bijna) zeker weten dat het niet nog (veel) lager is. Bovendien weten we dat het waarschijnlijk een minimum is. Er zijn ook onderzoekers die de relatief hoge mate van voorkomen van huiselijk geweld in het onderzoek van Justitie verklaren door de veronderstelde ruime definitie van huiselijk geweld (bijvoorbeeld Rademaker 2004). In het onderzoek is huiselijk geweld echter afgebakend van incidenten door de volgende definitie: het huiselijk geweld heeft noemenswaardige gevolgen voor het slachtoffer, en/of het heeft lichamelijk letsel tot gevolg, en/of het komt vaker dan een jaar voor, en/of het komt vaker voor dan ten hoogste enkele keren. Al deze situaties lijken ernstig genoeg om te worden bestempeld als huiselijk geweld. Omnibusenquête gemeente Haarlem De omnibusenquête van de gemeente Haarlem is een periodieke enquête over allerlei beleidsonderwerpen. De kans is dus klein dat slachtoffers van huiselijk geweld relatief oververtegenwoordigd waren. Van deze omnibusenquête was bekend dat de respons niet heel hoog is, en dat dus slachtoffers van huiselijk geweld mogelijk juist ondervertegenwoordigd zouden zijn. Om die reden is in de enquête ook gevraagd of respondenten in hun omgeving mensen kenden die slachtoffer waren geweest van huiselijk geweld. In Haarlem zijn de omnibusenquêtes de afgelopen jaren verschillende keren uitgevoerd. Het waren telkens vragenlijstonderzoeken bij een steekproef uit de bevolking van 15 jaar en ouder. De uitkomsten zijn gewogen voor de van de non-responders bekende demografische gegevens. In 2004 was de lifetime prevalentie, het ooit slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld, 4%. De door de omgeving gerapporteerde lifetimeprevalentie van huiselijk geweld bij ''iemand bij mij thuis'' was 2%, bij iemand uit de directe omgeving (familielid, vriend of kennis; of beroepshalve) was het 10% (Onderzoek en Statistiek Haarlem 2004). Het is echter onzeker of het door de directe omgeving gerapporteerde geweld een betrouwbare uitkomstmaat is. Daarom wordt daar verder geen gebruik van gemaakt in dit rapport; zie paragraaf 8.3.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
91
De uitkomsten voor de jaren 2001 en 2002 waren vergelijkbaar. De respons in deze jaren was 37% respectievelijk 38%. De respons voor 2004 was op moment van schrijven nog onbekend. Enquête IJmond Dit onderzoek betreft een vragenlijstonderzoek bij scholieren in klas 2 en klas 4 van het voortgezetonderwijs, bij alle middelbare scholen in de IJmond. Dit onderzoek is in 1991 door de GGD uitgevoerd en in 1997 herhaald. Van het laatste onderzoek zijn de meest gedetailleerde gegevens bekend, betrekking hebbend op alle jeugdigen die in dat jaar ergens in deze regio naar school gingen. Voor 86% waren deze jongeren afkomstig uit de vijf gemeenten in de IJmond (Beverwijk, Castricum, Heemskerk, Uitgeest en Velsen). De belangrijkste hier vermelde uitkomsten zijn beschreven in de eerder verschenen rapportage (Oosterlee 1998). Enkele aanvullende gegevens zijn hieronder voor de eerste keer vermeld. Het deelnamepercentage was 93%, wat heel hoog is. Wat dit betreft zijn de uitkomsten betrouwbaar. Er waren in het onderzoek twee vragen die betrekking hadden op geweld in het gezin. De eerste vraag luidde: ' Ben je wel eens lichamelijk mishandeld (bijvoorbeeld geschopt, geslagen, gebrand, vastgebonden)' . Bij deze vraag kon worden aangegeven wie het deed, zodat achteraf kon worden bepaald welke deel van deze lichamelijke mishandeling huiselijk geweld betrof (vader of moeder, stiefvader of stiefmoeder, broer of zus, iemand anders in de familie). Op deze manier gedefinieerd, gaf 5% van de jongeren aan 'wel eens' of 'enige malen' te zijn mishandeld (1-2 keer respectievelijk 3-5 keer) en 3% frequent (meer dan 5 keer). In de analyses bleek frequente mishandeling sterk samen te hangen met psychische problemen, maar ook minder frequente mishandeling ging daarmee gepaard. De tweede vraag over geweld in het gezin ging over incest en seksueel misbruik. De vraag luidde als volgt: 'De laatste tijd lees je veel in de krant over incest. Heb je zelf wel eens een seksuele ervaring met volwassenen gehad TEGEN JE ZIN IN? Met seksuele ervaring bedoelen we alles tussen intiem betasten, zoenen en naar bed gaan in.' De antwoordmogelijkheden waren: 'ja', 'nee', en 'deze vraag wil ik niet beantwoorden' . Met aanvullende analyses kon worden afgeleid dat de antwoordmogelijkheid 'deze vraag wil ik niet beantwoorden' praktisch gelijk stond met 'ja' . Van de jongeren antwoordde respectievelijk 3% ('ja') en 4% ('deze vraag wil ik niet beantwoorden') bevestigend op deze vraag. Dit betekent dat ongeveer 7% met incest of seksueel misbruik te maken heeft gehad. Een groot deel hiervan zal betrekking hebben op incest, als vorm van huiselijk geweld. Net als bij lichamelijke mishandeling was er ook hier een sterke samenhang met psychische problemen bij de jeugdigen. Er was ook een (kleine) groep (1%) die zowel met lichamelijke mishandeling als met een ongewenste seksuele ervaring te maken had gehad. Van de jongeren gaf in totaal 14% aan geconfronteerd te zijn geweest met lichamelijke mishandeling in de huiselijke kring en (of) met incest of andere ongewenste seksuele ervaringen met volwassenen. Wanneer alleen frequente lichamelijke mishandeling in aanmerking werd genomen, was dit percentage 9%. Als we aannemen dat ongeveer de helft van het rapporteerde seksuele misbruik geen huiselijk geweld betrof, dan geeft dit een een life-time prevalentie op ongeveer 13- tot 17-jarige leeftijd van lichamelijk en/of seksueel geweld van ongeveer 6-7%. We nemen aan dat dit percentage niet noemenswaardig zal afwijken van het percentage dat op de leeftijd van 18 jaar zou zijn gevonden. Als we verder aannemen dat een ongeveer even groot deel van deze jeugdigen later ook met huiselijk geweld zal worden geconfronteerd (uitgaande van de leeftijdsverdeling van ongeveer fifty-fifty zoals gevonden in het onderzoek van Van Dijk), dan komt hieruit een totale geschatte life-time prevalentie van huiselijk geweld naar voren van ongeveer 1214%. Deze schatting moet dan nog verminderd met het percentage mensen dat zowel als jeugdige als volwassene mishandeld wordt (naar verwachting een gering percentage, zie het al eerder besproken onderzoek van Römkens), maar is exclusief geestelijk geweld (we kunnen uitgaan van globaal ongeveer 25%, zie eveneens de bovengenoemde bespreking van het onderzoek van Römkens).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
92
DHHS, USA, NIS-1 t/m NIS-4 incidentie-studies kindermishandeling en –verwaarlozing In Nederland is tot nu toe geen onderzoek gedaan naar het jaarlijks voorkomen van huiselijk geweld bij kinderen. De enige beschikbare gegevens zijn retrospectief, door jongeren of volwassenen te vragen of zij in hun leven ooit slachtoffer waren van huiselijk geweld. Om te voorzien in deze lacune zijn gegevens van Amerikaans onderzoek geëxtrapoleerd naar de Nederlandse situatie. Dit is uitgemond in de bekende schatting van jaarlijks 50.000 tot 80.000 slachtoffers van kindermishandeling in Nederland (NIZW 2005). Om de uitkomsten van het vangst-hervangst onderzoek in Haarlem hiermee te kunnen vergelijken, moet eerst worden vastgesteld op welke epidemiologische uitkomstmaat de hierboven genoemde schatting precies betrekking heeft. Bestudering van de beschikbare literatuur laat het volgende zien (Sedlak 1996, NIS4 2005). In Amerika hebben getrainde sleutelfiguren van een groot aantal instanties een aantal maanden zo goed als mogelijk al het door hen gesignaleerde huiselijk geweld bij kinderen geregistreerd. Uit de instructies aan de sleutelfiguren kan worden opgemaakt dat zij zowel reeds bestaand huiselijk geweld (prevalente cases) als voor het eerst optredend huiselijk geweld (incidente cases) hebben moeten registreren. (Zij hebben namelijk alle voorvallen geregistreerd, en dat kunnen natuurlijk ook voorvallen zijn bij reeds langer bestaande episodes van huiselijk geweld. Voor een klein gedeelte zijn deze gegevens aangevuld met bestaande registratiegegevens van de Child Protection Service Agencies, vergelijk met Advies- en Meldpunt Kindermishandeling.) Dit komt dus ongeveer overeen met de meting van de periode-prevalentie van huiselijk geweld, die bestaat uit de optelsom van de prevalentie aan het begin van de periode van onderzoek met de incidentie gedurende deze periode. De uitkomsten zijn echter ook een onderschatting van de werkelijke periode-prevalentie, omdat niet kan worden verwacht dat de optelsom van registraties van verschillende instanties een compleet beeld oplevert van alle huiselijk geweld (het topje van de ijsberg), hoe groot dat aantal instanties ook is. (De uitkomsten van de verschillende achtereenvolgende Amerikaanse studies bevestigen naar onze mening deze veronderstelling, onder meer is een niet goed verklaarbare flinke stijging in de jaarlijkse uitkomsten te zien.) (Overigens presenteren de onderzoekers hun uitkomsten als de incidentie van kindermishandeling en verwaarlozing, terwijl dat naar onze mening dus de periode-prevalentie is, en zij presenteren hun gegevens als de incidentie, terwijl de uitkomsten altijd een onderschatting zullen zijn van de werkelijke omvang.) Vergelijking met de uitkomsten van het onderzoek in Haarlem wordt verder bemoeilijkt doordat in de beschikbare literatuur niet is vermeld op welke wijze de uitkomsten van de registratieperiode van enkele maanden zijn geëxtrapoleerd naar een schatting voor de jaarlijkse situatie. 5.5
Samenhang tussen de gegevens
Een deel van de onderstaande studies is meer uitgebreid besproken in de voorafgaande paragraaf. Andere onderzoeken worden hier voor het eerst vermeld. Life-time prevalentie volwassenen en jeugd Bij kritische beoordeling van het onderzoek van Van Dijk (1997) komt hieruit een life-time prevalentie voor slachtoffers van huiselijk geweld naar voren van minimaal ongeveer 14%. Mogelijk is dit een onderschatting, maar of en in welke mate kon niet worden bepaald op basis van het onderzoek zelf. Zoals gerapporteerd door de respondenten, vond dit huiselijk geweld voor ongeveer de helft plaats op volwassen leeftijd, en voor eveneens een helft op jeugdige leeftijd. In welke mate er sprake was van mensen die zowel op jeugdige als volwassen leeftijd slachtoffer waren, kon niet worden afgeleid uit de rapportage (Van Dijk 1997). Uit het vragenlijstonderzoek (omnibusenquête) van de gemeente Haarlem komt een life-time prevalentie van 4% (Onderzoek en Statistiek Haarlem 2004). Bij het onderzoek in Drenthe van Bos en Van Zanden (2004) was de uitkomst een life-time prevalentie van 14% - ± 16%. De respons was 63%.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
93
Uit het vragenlijstonderzoek bij jongeren in de IJmond (Oosterlee 1998) kwam een cumulatieve incidentie op ongeveer 13- tot 17-jarige leeftijd van ongeveer 6-7%. Omgerekend zou dit een totale life-time prevalentie zijn van ongeveer 12-14%. Deze schatting moet dan nog verminderd met het percentage mensen dat zowel als jeugdige als volwassene mishandeld wordt (naar verwachting een gering percentage), maar is exclusief geestelijk geweld (we kunnen uitgaan van globaal ongeveer 25%). Zie voor deze bewerkingen en gegevens de vorige paragraaf. Het responspercentage was 93%. Summiere gegevens waren beschikbaar van de GGD Rotterdam: op de leeftijd van 13-14 jaar (de brugklas) rapporteerde 3% thuis te worden geslagen of mishandeld. Bijna 1% rapporteerde seksueel misbruik door verwanten (Bun en Van de Looij-Jansen 2002, geciteerd op www.kindermishandeling.info). In het onderzoek van Draijer (1990) werd door vrouwen een life-time prevalentie voor seksueel misbruik en/of lichamelijk geweld in hun jeugd gerapporteerd van 23% - 41%, afhankelijk van de definitie van lichamelijk geweld. Omgerekend, en gecorrigeerd voor de waarschijnlijke oververtegenwoordiging door geïnteresseerden (zie de vorige paragraaf), geeft dat een totale life-time prevalentie van 24% - 40% voor huiselijk geweld, te verminderen met de eventuele overlap tussen jeugd en volwassenen. Römkens (1992) rapporteerde bij heteroseksuele vrouwen een life-time prevalentie voor seksueel misbruik en/of lichamelijk geweld doorgemaakt tijdens het volwassen leven van minimaal 23%. Het percentage vrouwen dat als kind lichamelijk geweld had meegemaakt was ruw geschat 25%, het percentage seksueel misbruik in de jeugd 7%. Omgerekend en opgeteld, en gecorrigeerd voor de waarschijnlijke oververtegenwoordiging door geïnteresseerden (zie de vorige paragraaf), zou dat een totale life-time prevalentie zijn van 16% - 19% voor huiselijk geweld, te verminderen met de eventuele overlap tussen jeugd en volwassenen. Conclusies De hier gepresenteerde uitkomsten van de onderzoeken van Van Dijk, Draijer en Römkens zijn reeds gecorrigeerd voor de mogelijke vertekening (overschatting) door desinteresse bij niet-slachtoffers van huiselijk geweld. Bij bijna alle onderzoeken blijft echter de mogelijkheid van onderschatting bestaan door het eventueel in mindere mate deelnemen aan vragenlijstonderzoek van slachtoffers van huiselijk geweld (selectieve non-respons bij een te lage respons). De enige onderzoeken met een zeer hoge respons waren de enquêtes in de IJmond en mogelijk die in Rotterdam. Deze onderzoeken gaven echter juist een relatief lage uitkomst in vergelijking met de andere onderzoeken. De laatstgenoemde vorm van vertekening, met mogelijke onderschatting van de werkelijke life-time prevalentie, zal daarom misschien kleiner zijn dan vaak wordt verondersteld. Naar verhouding lage uitkomsten zijn gevonden in Rotterdam en in Haarlem, en naar verhouding (heel) hoge uitkomsten door Draijer. De uitkomsten van de overige vier onderzoeken (zoals door ons geïnterpreteerd) komen redelijk goed met elkaar overeen, met telkens een geschatte totale life-time prevalentie van (minimaal) ongeveer 12-16%. Voor de invulling van het epidemiologische model wordt hier verder uitgegaan van een life-time prevalentie van 15%. We nemen aan dat de helft van het huiselijk geweld plaatsvindt in de jeugd (7,5%) en de overige 7,5% op volwassen leeftijd. Incidentie volwassenen en jeugd Volgens het onderzoek van Van Dijk vindt bij volwassenen verreweg het grootste deel van het huiselijk geweld plaats vóór het 50e levensjaar. De tijdsduur waarin het huiselijk geweld plaatsvindt (7,5% life-time prevalentie als volwassene) is dan ongeveer 30 jaar. De jaarlijkse incidentie is dan ongeveer 7,5% / 30 = 0,25% (afgerond 0,3%). In de jeugd is de jaarlijkse incidentie dan ongeveer 7,5% / 18 = 0,42%, afgerond 0,4%.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
94
Overzicht volwassenen Duur van episodes; prevalentie In het onderzoek van Van Dijk (1997) worden gegevens gepresenteerd over de gerapporteerde totale duur van episoden van huiselijk geweld. Volgens de respondenten van dat onderzoek was de duur van de episodes van huiselijk geweld die zij in hun leven hadden meegemaakt bij 32% van deze respondenten korter dan 1 jaar, bij 34% 1-5 jaar, en bij 33% langer dan 5 jaar. Bij een zo normaal mogelijke verdeling komen deze gegevens overeen met een gemiddelde duur van episodes van huiselijk geweld van ongeveer 3 jaar. Römkens (1992) rapporteerde een duur van episoden van huiselijk geweld van minder dan een jaar tot meer dan 15 jaar. Zij vermelde geen gemiddelde. Wel rapporteerde zei dat de volgende drie subgroepen te onderscheiden waren. • Een groep van 47% die gedurende een relatief korte periode incidenteel geweld heeft ervaren. • Een groep van 36% waarbij gedurende (vrijwel) de gehele relatie ten minste jaarlijks geweld is voorgekomen. • Een groep van 17% bij wie gedurende langere periodes, soms met tussenperiodes van langer dan een jaar, gewelddadigheden zijn voorgekomen. Uitgaande van de formule Prevalentie = Incidentie x Duur van episoden en een gemiddelde duur van 3 jaar is een puntprevalentie te berekenen van 0,9%. 1-jaars-prevalentie en andere periode-prevalenties De volgende onderzoeken hebben betrekking op onderzoek naar periode-prevalenties van huiselijk geweld, te beginnen met een studie met gegevens over de 1-jaars-prevalentie. •
GGD’en Limburg (Rademaker 2004). In Limburg was de 1-jaars-prevalentie van zelfgerapporteerd huiselijk geweld 1.3%, door de omgeving gerapporteerd was dit 1.7%. De respons was 50%.
De volgende GGD’en en gemeenten presenteren gegevens over de 2-jaarsprevalentie van huiselijk geweld bij volwassenen: • • • •
Walcheren 3% (respons 72%) (Weterings 2004). Tilburg 4% bij vrouwen (respons autochtone vrouwen 54%, allochtone vrouwen 36%) (Goderie 2005). Opnieuw de verdeling van 38% / 62% over mannen en vrouwen aannemend, is dat 3,2% voor de totale bevolking. Rotterdam 5% (Goderie 2005). Dit was echter een pilotproject, zonder bijvoorbeeld gegevens over de respons e.d. Den Bosch 10% (het responspercentage was niet vermeld) (O&S Den Bosch 2003). Dit was echter door de omgeving gerapporteerd huiselijk geweld.
Zoals besproken in paragraaf 5.2 is de puntprevalentie de episode-prevalentie minus de incidentie. Voor de 1-jaars-prevalentie is deze incidentie 0.3%, voor de 2-jaars prevalentie 0.5%. Dit geeft de volgende schattingen voor de puntprevalentie (exclusief Den Bosch): • • • •
Limburg: 1.3 - 0.3 = 1.0% Walcheren: 3.0 - 0.5 = 2.5% Tilburg: 3.2 - 0.5 = 2.7% Rotterdam: 5.0 - 0.5 = 4.5%
Rotterdam zou achterwege gelaten kunnen omdat het een pilot was. Bij de resterende drie GGD’en / gemeenten zou de puntprevalentie dan gemiddeld 2.1% zijn. Hiermee berekend, zou de gemiddelde totale duur van episoden van huiselijk geweld D = 2.1% / 0.3%
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
95
= 7 jaar zijn. Dit is meer dan het dubbele van de duur van episoden van gemiddeld 3 jaar, afgeleid van het onderzoek van Van Dijk. Het is mogelijk dat deze 7 jaar ongeveer juist is en dat het onderzoek van Van Dijk een onderschatting was. Een alternatief is dat in werkelijkheid juist de incidentie hoger is en de life-time-prevalentie dus ook, maar dan zou deze laatste een flink stuk hoger moeten zijn, wat onwaarschijnlijk is. In elk geval lijkt het er op dat de 2-jaars-prevalentie van Rotterdam waarschijnlijk terecht niet is meegerekend. 1 jaars prevalentie - vergelijking met omvangschatting Haarlem Met de bovenstaande gegevens is ook de 1-jaars-prevalentie bekend van eerder onderzoek of kan daarmee worden geschat. • Limburg: 1,3%. In de volgende onderzoeken wordt de jaarlijkse incidentie van 0,3% afgetrokken van de 2-jaarsprevalentie: • Walcheren: 3.0 – 0.3 = 2,7%. • Tilburg: 3.2 - 0.3 = 2,9%. • Rotterdam: 5.0 - 0.3 = 4,7%. Wanneer we Rotterdam weer achterwege laten, geeft dit een 1-jaars-prevalentie van minimaal ongeveer 2,3%. Bij de omvangschattingen in Haarlem hebben we eerder gezien dat in dat onderzoek nog een derde uitkomstmaat verdisconteerd is. Dat is de incidentie van een nieuwe, herhaalde episode bij mensen die ooit al eerder huiselijk geweld hadden meegemaakt. Uit het onderzoek van Römkens weten we dat er bij een deel van de vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld inderdaad sprake is van verschillende, niet-aaneengesloten episoden van geweld in hun leven. In elk geval was dit het geval bij een zesde van de slachtoffers (éénderde van de groep slachtoffers van ernstig geweld) (Römkens 1992). In feite is deze uitkomstmaat echter ook al inbegrepen in de in eerder onderzoek gerapporteerde 1jaars-prevalentie. Daarin wordt immers gevraagd of mensen het afgelopen jaar slachtoffer waren van huiselijk geweld. De conclusie is dat de uitkomst van de omvangschatting bij volwassen slachtoffers van actueel geweld in Haarlem overeenkomt met de resultaten van eerder Nederlands onderzoek. De benadering van de 1jaars-prevalentie in Haarlem 2,0% is iets lager dan de geschatte gemiddelde 1-jaars-prevalentie van eerder onderzoek van 2,3%. Dit verschil kan zijn veroorzaakt door de aanwezigheid in het onderzoek in Haarlem van prevalente cases of nieuwe episodes waarbij geen tot (potentiële) registratie leidende nieuwe gebeurtenissen of situaties hadden plaatsgevonden (zie paragraaf 2.6). In werkelijkheid kan dit verschil van 0,3% nog wat groter zijn, als we in aanmerking nemen dat de in eerder onderzoek gevonden 1-jaars-prevalentie waarschijnlijk nog een onderschatting is. Deze onderschatting zal op zijn beurt echter niet heel groot zijn, omdat een veel grotere puntprevalentie gepaard zou gaan met een onwaarschijnlijk lange gemiddelde duur van episodes van huiselijk geweld. Conclusie volwassenen Het lijkt dat de uitkomsten van het tot dusver verrichte onderzoek goed bij elkaar passen en een logische samenhang vertonen, mits er van wordt uitgegaan dat sommige studies beschouwd moeten worden als uitschieters die niet worden meegerekend. De uitkomsten van het eerdere onderzoek in Nederland lijken ook goed te passen bij de uitkomsten van het vangst-hervangst onderzoek in Haarlem, en onderbouwen daarmee de validiteit van de Haarlemse gegevens. Op zijn beurt draagt de uitkomst van het onderzoek in Haarlem bij aan de onderbouwing van het geheel aan uitkomsten. Samenvattend zijn de uitkomsten bij volwassenen met het nodige voorbehoud als volgt: Van alle volwassenen is ± 7% gedurende zijn of haar volwassen leven slachtoffer van huiselijk
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
96
geweld, nog eens ± 7% was als kind slachtoffer. In totaal is de life-time-prevalentie 14%. Jaarlijks wordt ongeveer 0.3% van de volwassenen voor het eerst slachtoffer. De gemiddelde duur van het slachtoffer zijn is 3-7 jaar. Dit hoeft geen aaneengesloten episode te zijn. Op enige moment in de tijd is ongeveer 2% van de volwassenen slachtoffer (puntprevalentie). Overzicht jeugd Bij de jeugd kunnen we in principe verder dezelfde lijn volgen als bij volwassenen, alleen zijn er voor sommige stappen veel minder onderzoeksgegevens beschikbaar. Daarom wordt hier als het ware teruggeredeneerd vanuit de uitkomsten van het vangst- onderzoek in Haarlem, en wordt vervolgens beoordeeld hoe plausibel de uitkomsten van de redenering zijn. Met name hebben we geen directe gegevens over de gemiddelde duur van episoden. We kunnen er namelijk niet zonder meer van uitgaan dat de respondenten in het onderzoek van Van Dijk zich goed konden herinnereren hoe lang episodes van huiselijk geweld duurden in hun jeugd. De duur van episodes kunnen we echter schatten met de Haarlemse gegevens. De incidentie van nieuwe gevallen van huiselijk geweld bij kinderen in Haarlem was naar schatting gelegen tussen 1.5% en 2.5%. In onderstaande berekeningen is telkens eerst het getal van 1.5% gebruikt, gevolgd door tussen haakjes de berekeningen met de 2.5%. Uitgaande van een incidentie van voor het eerst optredend geweld van 0.4% (zie boven), was de incidentie van overige nieuwe gebeurtenissen (situaties of episodes) 1.5 - 0.4 = 1.1% (2.5 – 0.4 = 2.1%). Net als bij volwassenen kunnen dit voor een deel echte nieuwe episodes betreffen (herhaalde episodes), dan wel nieuwe situaties of verergeringen bij prevalente cases. Wanneer ervan wordt uitgegaan dat alleen van dat laatste sprake is, met het optreden van herhaalde episodes inbegrepen bij de puntprevalentie, dan is deze laatste dus 1.1% (2.1%). Vervolgens kan worden berekend dat de gemiddelde duur van episoden van huiselijk geweld D = P / I = 1.1% / 0.4% = 3 jaar (2.1% / 0.4% = 5 jaar). Deze uitkomsten komen dan toch nog redelijk tot goed overeen met het gemiddelde van 3 jaar afkomstig van het onderzoek van Van Dijk (1997) (zie hierboven). Wanneer een schatting gemaakt zou kunnen worden van de incidentie van herhaalde episodes, dan zou deze berekening nog nauwkeuriger kunnen zijn. Voor deze schatting ontbreken echter de gegevens. Overeenstemming met Amerikaans onderzoek? De uitkomst van het Haarlemse onderzoek kan ook worden geformuleerd als “het percentage kinderen dat jaarlijks slachtoffer is van huiselijk geweld”. Het percentage van 2.5% in Haarlem komt dan goed overeen met de schattingen op basis van Amerikaans onderzoek van 50.000-80.000 jaarlijkse slachtoffers (NIZW 2005; zie ook de vorige paragraaf). Dat laatste aantal komt namelijk overeen met ongeveer 1.5-2.5% van de jeugd in Nederland. Deze overeenstemming is echter toeval, om verschillende redenen: • De Amerikaanse schatting betreft voor een groot deel verwaarlozing, terwijl dat in Haarlem nauwelijks het geval was. • Er kunnen grote verschillen zijn tussen landen wat betreft het voorkomen van huiselijk geweld (NIZW 2005, WHO 2005). • Het betreft de optelsom van registraties, zonder dat bekend is of en in welke mate deze optelsom volledig was (zie de vorige paragraaf). • De kans is aanwezig dat de Amerikaanse onderzoekers bij hun omrekening naar jaarlijkse gegevens een fout hebben gemaakt, hoewel dat met de beschikbare rapporten en documenten niet kon worden achterhaald (zie ook de vorige paragraaf). De fout zou tot overschatting van de uitkomsten kunnen hebben geleid. Er zijn dus te veel onbekende factoren, die ook in verschillende richtingen kunnen hebben gewerkt, om een vergelijking met Nederland zinvol te maken.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
97
Getuigen Er zijn aanwijzigingen dat het indirect slachtoffer zijn meestal wordt veroorzaakt doordat kinderen getuige zijn van geweld tussen hun ouders, en niet doordat zij (uitsluitend) getuige zijn van geweld tegen hun broertje of zusje. Dit komt naar voren uit het onderzoek van Römkens en uit de karakteristieken van de registraties van getuigen in Haarlem, vergelijk bijvoorbeeld het Venn-diagram voor getuigen met dat van directe slachtoffers bij jeugdigen. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat een groot deel van kinderen in gezinnen waar geweld tussen ouders plaatsvindt daarvan daadwerkelijk getuige en indirect slachtoffer is. In Amerikaans onderzoek was dit naar schatting 80% (zie Dijkstra 2001). Als we aannemen dat het bovenstaande juist is, en als we verder aannemen dat geweld tussen volwassen partners ongeveer gelijkelijk verdeeld is tussen huishoudens met en zonder kinderen en dat de uitkomsten over geweld tussen volwassenen in Haarlem juist zijn (percentage volwassen slachtoffers van geweld van 2%), dan zou bij iets minder dan 2% van alle gezinnen met kinderen één of meer kinderen getuige en indirect slachtoffer zijn. Als we anderzijds aannemen dat alle kinderen in een gezin slachtoffer zijn, bij een gemiddeld aantal kinderen per gezin van 2.4, dan zou bij 2.0 / 2.4 = 0.8% van de gezinnen een kind slachtoffer zijn. Deze discrepantie van 2.0% gezinnen versus 0.8% gezinnen geeft aan dat het percentage getuigen van 2% mogelijk nog een onderschatting is. We mogen immers aannemen dat het percentage volwassen slachtoffers ongeveer juist is. Aan de andere kant zullen niet altijd alle kinderen in een gezin tegelijk getuige / indirect slachtoffer zijn. Römkens (1992) vermeldt dat bijna 6% van de vrouwen in haar onderzoek in hun kinderjaren regelmatig tot vaak getuige was van geweld tussen de ouders. Dit komt goed overeen met de geschatte life-timeprevalentie van 7% voor volwassen slachtoffers, en dus met de uitkomst van 2% getuigen in Haarlem. 3 Dit is echter alleen het geval als we aannemen dat bij deze groep ‘getuigen’ in het onderzoek van Römkens er géén sprake was van vertekening door oververtegenwoordiging van geïnteresseerden, want dan zou het percentage van 6% naar beneden bijgesteld moeten worden tot minimaal 2%. Deze laatste aanname is naar onze mening echter gerechtvaardigd omdat Römkens nauwelijks verband vindt tussen in de kindertijd doorgemaakt respectievelijk als volwassene ondervonden geweld. Immers, alleen deze laatste groep is in het onderzoek van Römkens te beschouwen als 'geïnteresseerd', gezien het onderwerp van het onderzoek. Conclusies jeugd Gebaseerd op een kleiner aantal onderzoeken en met de noodzaak van een groter aantal aannames dan bij volwassenen, kunnen met de nodige voorzichtigheid voor de jeugd de volgende schattingen worden gemaakt van het voorkomen van huiselijk geweld: • een life-timeprevalentie (cumulatieve incidentie) berekend voor op de leeftijd van 18 jaar van ongeveer 7% • een jaarlijkse incidentiecijfer van 0.4% (voor het eerst optredend huiselijk geweld) • een gemiddelde duur van episodes van huiselijk geweld van 3-5 jaar • een puntprevalentie (het percentage dat op enig moment in de tijd slachtoffer is ) van 1.1-2.1% • een 1-jaars-prevalentie van 1.5 – 2.5% • een jaarlijks aantal kinderen dat getuige en indirect slachtoffer is van huiselijk geweld van tenminste 2% De uitkomsten van eerder onderzoek onderbouwen de resultaten van het Haarlemse onderzoek. Deze onderbouwing betreft echter een kleiner aantal studies dan bij volwassenen. Op hun beurt dragen de Haarlemse resultaten bij aan de constructie van het totaalbeeld van het voorkomen van huiselijk geweld bij de jeugd. 3 De redenering hierbij is als volgt. De life-time prevalentie van het getuige zijn geweest was dus bijna 6%, dat betekent dat ook bij de ouders van deze getuigen er sprake kan zijn geweest van een life-time prevalentie van slachtoffer zijn van ongeveer (100/80 van) 6%. Bij het constant blijven van het vóórkomen van huiselijk geweld in de loop der jaren, zou er ook bij huidige ouders een life-time prevalentie van slachtoffer zijn van ruim 6% moeten zijn. Dit zou dan allemaal goed overeen kunnen komen met het in Haarlem gevonden jaarlijkse voorkomen van 2% volwassen slachtoffers, en jaarlijks 2% getuigen, wat dan weer overeenkomt met een life-time prevalentie van getuige zijn van ruim 6% (aannemend dat alle eerder genoemde aannames juist zijn).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
98
Over-all conclusie De resultaten van het kritisch beoordelen van de beschikbare gegevens en van de samenhang daartussen is verrassend gezien de verschillen in onderzoeksmethoden en vraagstellingen. Kennelijk is het meestal toch goed gelukt in de diverse studies om huiselijk geweld goed af te bakenen. De reden dat deze logische samenhang en consistentie niet eerder is opgemerkt (bijvoorbeeld Kooijman 2003) is waarschijnlijk dat de methodologische tekortkomingen in de verschillende onderzoeken onvoldoende zijn onderkend, en dat geen pogingen zijn gedaan de verschillende epidemiologische uitkomstmaten aan elkaar te relateren. Ook zijn enkele onderzoeken pas heel recent beschikbaar gekomen.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
99
GERAADPLEEGDE BRONNEN Bos C, Van Zanden N (2004). Huiselijk geweld in Drenthe. Assen: GGD Drenthe. Bouter LM, Van Dongen MCJM (1988). Epidemiologische onderzoek. Opzet en interpretatie. Utrecht/Antwerpen: Bohn, Scheltema & Holkema. Boyle A, Kirkbride J, Jones P (2005). Record linkage of domestic assault victims between an emergency department and the police. J Epidemiology Community Health 2005; 59:909-910. Dijk T van e.a. (1997). Huiselijk geweld. Aard, omvang en hulpverlening. Den Haag: Ministerie van Justitie, Dienst Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering. Dijkstra S (2001). Kinderen die getuige zijn van geweld tussen hun ouders. Een basisverkenning van korte en lange termijn effecten. Draijer N (1990). Seksuele traumatisering in de jeugd: lange termijn gevolgen van seksueel misbruik van meisjes door verwanten. Amsterdam: SUA. Factsheet Huiselijk geweld, februari 2005 / F&A 5697, Ministerie van Justitie, Directie Voorlichting, Den Haag. Goderie M, Ter Woerds S (2005). Meten van geweld achter de voordeur. Verslag van de pilots lokale Vrouwenveiligheidsindex. Utrecht: Verwey-Jonker instituut. Kooijman K, Wolzak A (2003). Verkennende studie preventie kindermishandeling. NIZW Jeugd / Expertisecentrum kindermishandeling. NIS-4 (2005). Project Summary, Agency Guide, Sentinel Guide. https://www.nis4.org/nis4.asp. NIZW Expertisecentrum kindermishandeling (2005). Schatting van de omvang. http://www.kindermishandeling.info/smartsite.dws?id=2412 Onderzoek en Statistiek Haarlem (2004). Omnibus onderzoek 2004. Haarlem: afdeling Onderzoek & Statistiek, gemeente Haarlem. Oosterlee A (1998). Gezondheid van de jeugd in de IJmond. Heemskerk: GGD MiddenKennemerland. O&S Den Bosch (2003). Huiselijk geweld in 's-Hertogenbosch. Omvang, kenmerken en meldingen. 'sHertogenbosch: afdeling O&S gemeente. Rademaker CW, Hajema KJ (2004). Huiselijk geweld en agressie in Limburg. Pilotstudie in het kader van de Vrouwenveiligheidsindex. Deelrapportage van de Limburgse Gezondheidsenquête van de gezamenlijke Limburgse GGD'en. Heerlen: GGD Oostelijk Zuid-Limburg. Römkens GMF (1992). Gewoon geweld? Omvang, aard, gevolgen en achtergronden van geweld tegen vrouwen in heteroseksuele relaties (proefschrift). Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger. Sedlak AJ, Broadhurst DD (1996). Executive summary of the third National Incidence Study of child abuse and neglect. Washington: DHHS. Smit F e.a. (1996). Het schatten van populatiegroottes. Toepassingen en een voorbeeld. Tijdschr Soc Gezondheidsz 1996; 74: 171-176.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
100
Stoop IAL (2005). The hunt for the last respondent. Nonresponse in sample surveys. Den Haag: Sociaal-Cultureel Planbureau. Sturmans F (1984). Epidemiologie. Theorie, methoden en toepassing. Nijmegen: Dekker & van de Vegt. Van der Heijden PGM, Hirasing RA (2001). De vangst-hervangstmethode. Ned Tijdschr Geneeskd 2001; 145: 161-3. Weterings KGC, Bareman RF (2004). Gezondheidsenquête Walcheren 2004. Goes: GGD Zeeland. WHO (2005) WHO Multi-country Study on Women’s Health and Domestic Violence against Women. Summary report. Initial results on prevalence, health outcomes and women’s responses.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
101
BIJLAGE 1
VENN - DIAGRAMMEN
Volwassen slachtoffers, totaal
JGZ 4 JeugdRiagg 4 AMHG 5 1
Politie 224
2
15
SMD 121
1 AMK 2
Aantal registraties: Aantal personen:
BJZ 7 1 2 Geestgronden 27
440 416
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
102
Volwassen slachtoffers - actueel geweld
JGZ 3
AMHG 5
BJZ 2
2 Politie 219
15
SMD 68
Geestgronden 4 AMK 1
Aantal registraties: Aantal personen:
336 319
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
103
Volwassen slachtoffers – geweld in het verleden Aantal registraties: Aantal personen:
JeugdRiagg 4
92 91
JGZ 1
AMHG 1
BJZ 6
Politie 7
SMD 54 1
Geestgronden 15
AMK 2
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
104
Volwassen plegers - totaal BJZ 2
Politie 181
JGZ 9
1
4
1
SMD 10 1
10 1 Geestgronden 1
AMHG 1
AMK 3
Aantal registraties: Aantal personen:
234 225
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
105
Volwassen plegers – actueel geweld
Politie
1
180
1 3
9 Geestgronden
SMD 7 1 AMHG 1
AMK 1
Aantal registraties: Aantal personen:
JGZ 6
BJZ 1
217 211
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
106
Jeugdige slachtoffers – totaal
23 1
BJZ 1
39
JGZ 1 14
SMD
2 Politie 58
JeugdRiagg 13
1
9
AMK 28
AMHG 3
Aantal registraties: Aantal personen:
208 193
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
107
Jeugd slachtoffers actueel geweld
JGZ 27
BJZ 15 1*
SMD 12
2
Politie 62 JeugdRiagg 3
AMK 2 AMHG 2
* De registratie van de BJZ van het betreffende koppel was geregistreerd als 'getuige geweld in het verleden' Aantal registraties: Aantal personen:
128 (129) 126
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
108
Jeugd slachtoffers actueel geweld uitsluitend slachtoffers
BJZ 12
JGZ 20
Jeugd Riagg 2
1 Politie
SMD 11
19
AMK AMHG 1
Aantal registraties: Aantal personen:
2
69 68
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
109
Jeugd slachtoffers actueel geweld uitsluitend getuigen
BJZ 3
JGZ 7
Jeugd Riagg 1
1 Politie 44
SMD 1
Aantal registraties: Aantal personen:
58 57
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
110
Jeugd slachtoffers geweld in het verleden
BJZ 10
JGZ 11
1
SMD 2
Politie 5 AMK JeugdRiagg 8
Aantal registraties: Aantal personen:
35
73 72
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
111
BIJLAGE 2
TABELLEN OMVANGSCHATTINGEN
Toelichting bij de tabellen met omvangschattingen Deze tabellen hebben allemaal betrekking op analyse van de gegevens met de vangst-hervangst methode. Onderaan elke tabel is vermeld of de vangst-hervangst methode met twee instanties is uitgevoerd (2-wegs-analyse) of met drie instanties (3-wegs-analyse). Voor de categorieën waarvoor een omvangschatting is gemaakt, wordt in de onderstaande tabellen achtereenvolgens het volgende weergegeven: • • • • •
•
•
• •
Puntschatting: in deze kolom zijn weergegeven de puntschattingen van de diverse omvangschattingen en van het percentage bekend. In de derde en vierde kolom: de statistische onzekerheidsmarges (95%betrouwbaarheidsintervallen) van de puntschattingen (de ondergrens: '95% BI laag', respectievelijk de bovengrens: '95% BI hoog'). Bekende groep: het aantal personen dat geregistreerd was voor de betreffende categorie bij één of meer van de twee of drie instanties waarmee de omvangschatting is gemaakt. Onbekende groep: de schatting volgens de vangst-hervangstmethode van het niet bij bovengenoemde twee of drie instanties geregistreerde aantal personen in deze categorie. Totale groep: de schatting van het totaal aantal personen in de gemeente Haarlem (bekend opgeteld bij onbekend (inclusief dus een gedeelte dat wel bekend was bekend bij één of meer van de overige registrerende instanties)). Deze schatting is een benadering van de periodeprevalentie, dat wil zeggen het aantal personen geconfronteerd met huiselijk geweld in de betreffende categorie gedurende 7 maanden registreren. Als % van populatie: de totale groep als percentage van het aantal volwassen dan wel jeugdige inwoners van de gemeente Haarlem (118514 respectievelijk 28829 per 1-1-2004 (CBS)), met onzekerheidsmarges. Deze schatting is een benadering van de periodeprevalentie uitgedrukt als percentage van de bevolking. Omgerekend naar 1 jaar: schatting (benadering) van de 1-jaars-prevalentie in aantallen personen, op basis van extrapolatie van de periodeprevalentie voor 7 maanden (vermenigvuldiging met 12/7). De betrouwbaarheidsintervallen zijn op dezelfde manier geëxtrapoleerd, door vermenigvuldiging met 12/7. De relatieve wijdte van het betrouwbaarheidsinterval blijft daarmee hetzelfde. Percentage 1 jaar: deze omvangschatting is de (benadering van de) 1-jaars-prevalentie uitgedrukt als percentage van de bevolking. Percentage bekend: het percentage van de totale groep dat geregistreerd was bij één van de acht deelnemende instellingen.
Bij elke afzonderlijke tabel is weergegeven: • De twee dan wel drie registrerende instanties waarmee de omvangschattingen zijn uitgevoerd. • Indien van toepassing: welk model voor de afhankelijkheid tussen de drie instanties is gebruikt voor de berekeningen (b.v. wie verwijst naar wie, volgens de statistische analyse en/of volgens informatie uit het veld). Niet weergegeven in de tabellen: • Het aantal geregistreerde personen dat niet bekend was bij één of meer van de drie instanties waarmee de omvangschatting was uitgevoerd, maar wel bekend was bij één of meer van de overige vijf registrerende instanties van het project. Dit aantal kan worden afgeleid met de andere gegevens in de tabel. • Het percentage personen dat bekend was bij één of meer van de twee of drie instanties waarmee de omvangschatting was uitgevoerd. Dit kan eveneens met de andere gegevens in de tabel worden afgeleid.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
112
Tabel 1
Volwassen slachtoffers actueel geweld Puntschatting
95% BI Laag
95% BI Hoog
Bekende groep
309
309
309
Onbekende groep
1096
620
1935
Totale groep
1405
929
2244
Als % van populatie
1,2%
0,8%
1,9%
Omgerekend naar 1 jaar
2409
1593
3847
Percentage 1 jaar
2,0%
1,3%**
3,2%**
Percentage bekend
23%
14%
34%
Deze omvangschatting is gemaakt met de drie instanties Politie x SMD x AMHG. Het rekenmodel was P (politie) SMD*AMHG (afhankelijkheid tussen SMD en AMHG verondersteld).
Tabel 2
Volwassen slachtoffers totaal Puntschatting
95% BI Laag
95% BI Hoog
Bekende groep
372
372
372
Onbekende groep
1727
1025
2844
Totale groep
2099
1397
2910
Als % van populatie
1,8%
1,2%
2,5%
Omgerekend naar 1 jaar
3598
2395
4989
Percentage 1 jaar
3,0%
2,0%
4,2%
Percentage bekend
20%
14%
30%
Deze omvangschatting is gemaakt met de drie instanties Politie x SMD x AMHG. Het rekenmodel was P (politie) SMD*AMHG (afhankelijkheid tussen SMD en AMHG berekend).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
113
Tabel 3
Volwassen plegers – actueel geweld Puntschatting
95% BI Laag
95% BI Hoog
Bekende groep
199
199
199
Onbekende groep
552
198
1533
Totale groep
751
397
1732
Als % van populatie
0, 6%
0,3%
1,5%
Omgerekend naar 1 jaar
1287
681
2969
Percentage 1 jaar
1,1%
0,6%
2,5%
Percentage bekend
28%
12%
53%
Deze omvangschatting is gemaakt met de drie instanties Politie x SMD x JGZ . Het rekenmodel was P (politie) SMD JGZ (geen afhankelijkheid verondersteld).
Tabel 3a
Volwassen plegers – totaal Puntschatting
95% BI Laag
95% BI Hoog
Bekende groep
209
209
209
Onbekende groep
660
264
1654
Totale groep
869
473
1863
Als % van populatie Triangulatie Omgerekend naar 1 jaar
0,7%
0,4%
1,6%
1490
811
3194
Percentage 1 jaar
1,3%
0,7%
2,7%
Percentage bekend
26%
12%
48%
Deze omvangschatting is gemaakt met de drie instanties Politie x SMD x JGZ . Het rekenmodel was P (politie) SMD JGZ (geen afhankelijkheid verondersteld).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
114
Tabel 4
Jeugdige slachtoffers – actueel geweld Puntschatting 95% BI Laag
95% BI Hoog
Bekende groep
92
92
92
Onbekende groep
817
217
1416
Totale groep
943
343
1542
Als % van populatie
3,3%
1,2%
5,3%
Omgerekend naar 1 jaar
1617
588*
2643*
Percentage 1 jaar
5,6%
2,0%*
9,2%*
Percentage bekend
13%
8%
37%
Deze omvangschatting is gemaakt met de drie instanties Politie + JGZ. Het rekenmodel was P (politie) JGZ BJZ (geen afhankelijkheid verondersteld noch berekend).
Tabel 5
Jeugdige slachtoffers – actueel geweld - alleen slachtoffers Puntschatting 95% BI Laag
95% BI Hoog
Bekende groep
40
40
40
Onbekende groep
308
143
617
Totale groep
420
183
657
1,5%
0,6%
2,3%
720
314
1126
Percentage 1 jaar
2,5%
1,1%
3,9%
Percentage bekend
16%
10%
37%
Als % van populatie Omgerekend naar 1 jaar
Deze omvangschatting is gemaakt met de twee instanties Politie + JGZ. Afhankelijkheid kon niet worden berekend, maar is niet verondersteld.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
115
Tabel 5 a
Jeugdige slachtoffers – actueel geweld - alleen 'getuigen' Puntschatting 95% BI Laag
95% BI Hoog
Bekende groep
52
52
52
Onbekende groep
308
106
510
Totale groep
360
158
562
1,2%
0,5%
1,9%
617
271
963
Percentage 1 jaar
2,1%
0,9%
3,3%
Percentage bekend
16%
10%
36%
Als % van populatie Omgerekend naar 1 jaar
Deze omvangschatting is gemaakt met de twee instanties Politie + JGZ. Afhankelijkheid kon niet worden berekend, maar is niet verondersteld.
Tabel 6
Jeugdige slachtoffers totaal Puntschatting
95% BI Laag
95% BI Hoog
Bekende groep
135
135
135
Onbekende groep
1327
473
3726
Totale groep
1462
608
3861
Als % van populatie
5,1%
2,1%
13,4%
Omgerekend naar 1 jaar
2506
1042
6619
Percentage 1 jaar
8,7%
3,6%
23,0%
Percentage bekend
13%
5%
32%
Deze omvangschatting is gemaakt met de drie instanties Politie x JGZ x BJZ . Het rekenmodel was P (politie) JGZ BJZ (geen afhankelijkheid verondersteld noch berekend).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
116
BIJLAGE 3
GEVOELIGHEIDSANALYSES
Inleiding Bij de verschillende categorieën jeugdigen en volwassenen moesten regelmatig keuzes worden gemaakt tussen verschillende benaderingen, zoals voor een bepaald statistisch model. Om te weten welke invloed de keuze van een bepaalde benadering heeft op de uitkomsten, zijn van deze verschillende benaderingen aparte berekeningen uitgevoerd (gevoeligheidsanalyses). Ook is onderzocht welke invloed variaties in aantallen in onderzoeksgroepen of in het aantal dubbelen (overlap) zou kunnen hebben. Volwassenen
A.
Volwassen slachtoffers totaal en volwassen slachtoffers actueel geweld
1.
Wat betreft twee aspecten bleken er verschillende mogelijkheden te zijn om de beschikbare gegevens van volwassen slachtoffers te verwerken. Deze verschillen waren ook van invloed op de uitkomsten. Het betreft het erg op elkaar lijken van de letters van de postcode bij persoonsgegevens die verder identiek waren, en het verschillen in de geregistreerde actualiteit van het geweld (actueel geweld versus geweld in het verleden) bij dezelfde, meerdere keren geregistreerde personen. In het rapport zijn de resultaten gepresenteerd volgens de meest strikte interpretatie van de gegevens, dat wil zeggen de gegevens moesten exact identiek zijn om te worden beschouwd als dubbel geregistreerd. De iets bredere interpretatie van de gegevens leidde tot wat lagere uitkomsten, maximaal enkele tienden van procenten (gegevens niet gepresenteerd). 2. Bij volwassen slachtoffers van actueel geweld was bij de analyses het meest spaarzame en toch best passende model P SMD A, zonder interactietermen. Volgens de medewerkers in het veld was er echter wel degelijk sprake van verwijzingen van A (AMHG) naar de SMD. Om die reden zijn de gepresenteerde resultaten geanalyseerd met het model P SMD*A. Het model zonder interactieterm liet iets lagere uitkomsten zien (de 1-jaarsprevalentie was 0,1% lager). 3. Volgens informatie van de politie verwijst de politie alleen naar het AMK en naar het Bureau Slachtofferhulp (deze laatste instelling was geen participant in het registratieproject). Het Bureau Slachtofferhulp kan op zijn beurt verwijzen naar hulpverleningsinstellingen zoals de SMD. Op deze indirecte wijze toch afhankelijkheid kunnen bestaan tussen politie en SMD. Om na te gaan of dit de resultaten zou kunnen hebben beïnvloed, is geprobeerd om de gegevens ook met het model P*SMD SMD*A te berekenen. Dit bleek echter niet mogelijk te zijn vanwege te kleine aantallen (numerieke instabiliteit). Om toch een indruk te hebben van een eventuele in werkelijkheid bestaande afhankelijkheid tussen politie en SMD, zijn ook nog modellen met P*SMD A berekend. Dit gaf bij 'volwassen slachtoffers totaal' ongeveer de helft lagere uitkomsten; bij 'volwassen slachtoffers actueel geweld' was er weinig verschil. Hierbij moet echter bedacht worden dat de feitelijke gegevens statistisch geen afhankelijkheid lieten zien tussen politie en SMD (en dus wel, overeenstemmend met de realiteit, tussen SMD en AMHG, en anderzijds niet tussen politie en AMHG, eveneens overeenstemmend met de informatie uit het veld).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
117
Jeugdigen A. Jeugdige slachtoffers totaal 1. Aan het Venn-diagram is te zien dat ook een 2-weg-analyse met politie en AMK mogelijk zou zijn, om te kunnen vergelijken met de uitkomsten van de 3-weg-analyse. Echter, uit het veld is bekend dat de politie vaak verwijst naar het AMK. Een dergelijke 2-weg-analyse zou daarom onbetrouwbaar zijn. 2. De statistische analyse geeft als meest spaarzame en toch voldoende passende model P BJZ JGZ, zonder interactietermen. Uit het veld is echter bekend dat de JGZ vaak verwijst naar de BJZ. Daarom is ook een analyse gedaan met het model P JGZ*BJZ. De uitkomst daarvan geeft een bijna 1% hogere prevalentie op jaarbasis. De gepresenteerde resultaten zijn dus mogelijk een onderschatting. B. Jeugdige slachtoffers actueel geweld 1. Bij deze categorie was het niet mogelijk een 3-weg analyse te doen zonder enkele aannames te maken. Er waren namelijk wel koppels (overlap; dubbele registraties) tussen BJZ en JGZ (1x) respectievelijk BJZ en politie (ook 1x), maar dat betrof in beide gevallen een jeugdige die bij de ene instelling geregistreerd was als 'actueel geweld' en bij de andere instelling als 'geweld in het verleden' . Ook was de ene keer de jeugdige geregistreerd als (direct) slachtoffer en de andere keer als getuige (indirect slachtoffer). In concreto gaat het om de volgende 2 koppels: P x BJZ: 1e registratie dd. 27-2-04 bij de politie: slachtoffer actueel geweld . 2e registratie zelfde cliënt dd. 9-3-4 bij de BJZ: getuige geweld in het verleden. Aannemend dat beide rubriceringen juist zijn (niet onbedoeld fout aangekruist), kunnen we ook redelijkerwijs aannemen dat beide registraties dezelfde episode van huiselijk geweld betroffen, en dat daarbij de volgende redeneringen van toepassing zijn: • Toen de cliënt bij de BJZ was, heeft deze het geweld als niet meer bedreigend beoordeeld. • BJZ had een ander oordeel dan de politie over het wel of niet zelf slachtoffer zijn. Het betreft dan dus een en dezelfde episode van huiselijk geweld waarin de betreffende jeugdige in elk geval ook slachtoffer is geweest van actueel geweld. Het zou daarom eventueel mogelijk zijn om deze twee registraties als een echt koppel te beschouwen, betrekking hebbend op dezelfde deelcategorie. Het is echter de vraag of deze redenering gerechtvaardigd is. BJZ x JGZ: 1e registratie dd. 19-11-03 bij de JGZ: slachtoffer van geweld in het verleden. 2e registratie dezelfde cliënt dd. 29-3-04 bij de BJZ: getuige actueel geweld. Het lijkt erop dat er bij deze jeugdige pas bij de tweede registratie sprake was van een (nieuwe) episode van actueel geweld, en toen als getuige. Strikt genomen is er bij deze jeugdige dus gedurende de registratieperiode geen actueel geweld geregistreerd. Vanwege de onzekerheid over dit tweede koppel, zijn ook gevoeligheidsanalyses uitgevoerd zonder het tweede koppel BJZ x JGZ (waarbij de JGZ-registratie is weggelaten). Zie onderstaande tabel. 2. Voor de 3-weg-analyses zijn vervolgens twee statistische modellen vergeleken, met wel/niet afhankelijkheid tussen BJZ en JGZ. Volgens de analyses was het meest spaarzame en toch best passende model namelijk telkens P BJZ JGZ, zonder interactietermen. Volgens de medewerkers in het veld was er echter wel degelijk sprake van verwijzingen van BJZ naar JGZ. De twee modellen zijn voorzover mogelijk onderling vergeleken.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
118
In combinatie met het hiervoor genoemde aandachtspunt, geeft dat in principe vier verschillende mogelijke uitkomsten, zie onderstaande tabel. 3. Vanwege de onzekerheid over de twee koppels P x BJZ en BJZ x JGZ is uiteindelijk gekozen voor de 2-weg-analyse P x de JGZ als meest juiste model voor de analyse van de gegevens. Zie bijlage 2 Resultaten. In onderstaande tabel zijn ter vergelijking alle benaderingen weergegeven. Gevoeligheidsanalyses jeugdige slachtoffers actueel geweld (percentages) Incl. koppel JGZxBJZ; model P BJZ JGZ Incl. koppel JGZxBJZ; model P BJZ*JGZ Excl. Koppel JGZxBJZ; model P BJZ JGZ Excl. Koppel JGZxBJZ; model P BJZ*JGZ 2-weg-analyse P x JGZ
1-jr incid 95% BI % bekend 95% BI 5.1 2.2 13.4 15 6 34 5.8 2.2 17.7 13 4 34 6.7 2.5 20.5 11 4 30 Analyses niet mogelijk wegens numerieke instabiliteit 5.6 2.0 9.2 13 8 37
Te zien is dat de uitkomsten verschillen, maar wel in dezelfde orde van grootte zijn. Voor de presentatie in het rapport is zoals gezegd gekozen voor de meest juist lijkende benadering: de 2-weg-analyse. C.
Jeugdige slachtoffers actueel geweld - alleen slachtoffers
Bij de overlap bij deze categorie waren dezelfde twee 'ongelijke koppels' betrokken als bij punt B.1. Ook hiervan zijn de uitkomsten onderling vergeleken, net als bij de twee statistische modellen en met de 2-weganalyse. Zie onderstaande tabel. Gevoeligheidsanalyses jeugdige slachtoffers actueel geweld - alleen slachtoffers Incl. koppel JGZxBJZ; model P BJZ JGZ Incl. koppel JGZxBJZ; model P BJZ*JGZ Excl. koppel JGZxBJZ; model P BJZ JGZ Excl. koppel JGZxBJZ; model P BJZ*JGZ 2-weg-analyse P x JGZ
(percentages)
1-jr incid 95% BI % bekend 95% BI 1.9 0.8 5.9 21 7 52 2.0 0.7 8.0 20 5 59 2.8 0.9 10.9 14 4 46 Analyses niet mogelijk wegens numerieke instabiliteit 2.5 1.1 3.9 16 10 37
Ook hier is te zien dat de uitkomsten verschillen. Voor de presentatie in het rapport is ook hier gekozen voor de meest juist lijkende benadering, dus de 2-weg-analyse.
Algemene gevoeligheidsanalyses Volwassenen • Variaties in de kleine aantallen (drie-)dubbel geregistreerden bij SMDxAMHG en/of SMDxAMHGxpolitie lieten weinig invloed op de uitkomsten van de 3-weg-analyses zien. Er waren geen aanwijzingen in de statistische output van de analyses voor numerieke instabiliteit (heel grote standard errors), mogelijk veroorzaakt door kleine aantallen in de verschillende cellen. • Ook was er weinig invloed (zie ook hierboven) van het wel of niet afhankelijk zijn van SMD en AMHG ten opzichte van elkaar.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
119
• • •
De invloed was wisselend van het wel of niet onderling afhankelijk zijn van instellingen met (relatief) veel registraties, zoals politie en SMD bij de volwassenen; zie ook hierboven. Als dit invloed heeft, kan het tot flink lagere omvangschattingen leiden. Hoe groter naar verhouding de overlap tussen instellingen met veel registraties, hoe kleiner natuurlijk de omvangschattingen. Voor de totale aantallen geldt het omgekeerde.
Jeugd Voor de 3-weg-analyses gelden dezelfde opmerkingen als bij volwassenen. Over de 2-weg-analyses, van belang voor de meest relevante uitkomsten bij de jeugd, kan het volgende worden gezegd: • Voor de berekening van de geschatte omvang geldt dat de omvang omgekeerd evenredig is met de grootte van de overlap (zie hoofdstuk 2 Methoden). Omdat deze overlap bij de deelcategorieën directe slachtoffers en getuigen slechts 1 bedraagt, is de omvangschatting natuurlijk sterk gevoelig voor de eventuele mogelijkheid dat de overlap in werkelijkheid twee of meer registraties is geweest. (Een kleinere overlap dan 1 kan niet.) Zie paragraaf 4.8 in hoofdstuk 4 voor een bespreking van de implicaties hiervan. • Voor variaties in de omvang van de onderzoeksgroep als geheel geldt grosso modo hetzelfde als bij de 3-weg-analyses: alleen grote variaties daarin hebben grote gevolgen voor de uitkomsten. Conclusies Er bleek meestal weinig invloed te zijn op de uitkomsten van de aannames die gemaakt moesten worden bij het bepalen van de overlap tussen registraties en bij de keuzes over de afhankelijkheid tussen instellingen. Wel kritisch ten aanzien van de uitkomsten was de eventueel bestaande indirecte afhankelijkheid tussen politie en SMD bij volwassenen, maar er waren geen statistische aanwijzingen daarvoor. Ook was kritisch de omvang van de ‘cellen’ met grote aantallen. Vooral de politie had een grote bijdrage aan de diverse omvangschattingen. Relevant hierbij is dan de vraag ‘Klopt het wel dat de politie zo veel huiselijk geweld registreert?'. Bij de jeugd was zeer kritisch de aanwezigheid van een overlap van slechts 1 dubbele registratie bij de 2-weg-analyses P x JGZ. Beide laatste aspecten zijn echter een vraag naar de betrouwbaarheid van de onderzoeksmethode in het algemeen, die in hoofdstuk 4 besproken is.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
120
BIJLAGE 4
EXTRAPOLATIE DUBBEL GEREGISTREERDEN POLITIE
Methoden Behandeling van ontbrekende waarden In het bestand van de politie was bij 63 personen niet ingevuld of de betreffende persoon een volwassen of jeugdig slachtoffer of pleger was (vraag 1 van het registratieformulier). Indeling in een van deze categorieën is dan niet mogelijk. De aantallen om berekeningen mee uit te voeren worden lager en de precisie wordt dus minder. Bij deze 63 personen met ontbrekende waarden waren ook 15 personen met meerdere geregistreerde formulieren (dubbelen) waarvan bij een of meer van deze formulieren wèl de categorie bekend was. Bij deze 15 personen (17 formulieren) is de ontbrekende waarde vervangen door de wel bekende categorie van deze persoon. Bij een klein aantal volwassenen met dubbele registraties was deze persoon de ene keer gecategoriseerd als pleger en de andere keer als slachtoffer. Door het alsnog invullen van de ontbrekende waarde zoals hierboven beschreven, kan daardoor een fout worden veroorzaakt. Het percentage personen dat zowel als pleger als als slachtoffer was geregistreerd, was echter slechts 4%. De fout veroorzaakt door het zelf invullen van de ontbrekende waarden is dus klein. Statistiek De aantallen geregistreerde en meerdere keren geregistreerde personen in het bestand van de politie zijn bepaald voor de categorieën volwassen slachtoffers actueel geweld, volwassen plegers actueel geweld, en jeugdige slachtoffers actueel geweld. Voor elke categorie is een schatting gemaakt van het totaal aantal personen in de onderzoekspopulatie inclusief de onbekende personen, gebruik makend van de formules van Zelterman en Chao (truncated Poisson model). Zelterman (1988): est(N) = S / [1-exp(-2f2 / f1)] est(N) = S + f12 /(2f2)
Chao (1987): waarbij: est(N) S f1 f2
schatting van totaal aantal personen de betreffende categorie inclusief de onbekende personen totaal aantal geregistreerde personen aantal personen dat 1 keer geregistreerd was aantal personen dat 2 keer geregistreerd was
Resultaten De registraties van de politie hadden voor 97% betrekking op actueel geweld. Om deze reden beperken de analyses zich tot deze categorie. Personen werden een, twee of meer keer geregistreerd door de politie in de onderzoeksperiode van zeven maanden, volgens onderstaande aantallen. Volwassen slachtoffers (n = 286 registraties, n = 237 personen) 1 keer 2 keer 3 keer 4 keer 5 keer 196
33
8
Volwassen plegers (n = 239 registraties, n = 192 personen) 1 keer 2 keer 3 keer 4 keer
5 keer
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
121
152
35
4
0
Jeugdige slachtoffers (n = 73 registraties, n = 66 personen) 1 keer 2 keer 3 keer 4 keer 59
1
5 keer
7
In de onderstaande tabel zijn de verschillende omvangschattingen weergegeven. In de vijfde kolom is de schatting van het totaal aantal personen in de betreffende categorie weergegeven als percentage van de bevolking.
Tabel Schatting aantallen slachtoffers van actueel geweld - extrapolatie van dubbel geregistreerden politie Model
Schatting aantal
95% BI laag *
95% BI hoog *
Percentage van volwassen/ jeugdige bevolking
Volwassen slachtoffers van actueel geweld
Zelterman (1988)
829
632
1204
0,7%
Chao (1989)
819
615
1132
0,7%
Volwassen plegers van actueel geweld
Zelterman
520
405
729
0,4%
Chao
522
399
715
0,4%
Jeugdige slachtoffers van actueel geweld
Zelterman
312
188
933
1,1%
Chao
315
169
656
1,1%
* Van de maand aansluitend aan de laatste registratiemaand zijn van de politie ook nog een aantal registraties ontvangen (in totaal 35). Omvangschattingen daarmee gemaakt waren tot 16% hoger dan de omvangschattingen gebaseerd op de registratieduur van 7 maanden.
Om technische redenen zijn de betrouwbaarheidsintervallen alleen uitgerekend voor de omvangschattingen die gebaseerd zijn op de aantallen inclusief de genoemde 35 extra registraties. De gepresenteerde betrouwbaarheidsintervallen zijn vervolgens berekend naar rato (lineair) van de verhouding tussen de omvangschattingen exclusief respectievelijk inclusief de extra maand.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
122
BIJLAGE 5
CASE-DEFINITIE EN LIJST MET VOORBEELDEN
Registratieproject Huiselijk geweld in Haarlem
HANDLEIDING BIJ HET REGISTRATIEFORMULIER
GGD Kennemerland, Haarlem 2003
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
123
INHOUDSOPGAVE
Inleiding
1.
Casedefinitie
1.1.
Wanneer registreren?
1.2.
Wat is huiselijk geweld? De definitie van huiselijk geweld
1.3.
Afbakening van het begrip 'geweld'
1.4.
Verwaarlozing
1.5.
'Ernst' en frequentie van geweld en verwaarlozing
1.6.
Wanneer spreken we van een vermoeden?
1.7.
Alle 'nieuwe' gevallen registreren
1.8.
Per cliënt een formulier
2.
Toelichting op het registratieformulier
Vraag 1a:
Op wie heeft het registratieformulier betrekking?
Vraag 1b:
Wat is de relatie tussen slachtoffer en pleger?
Vraag 2:
Aard van het geweld
Vraag 3:
Wanneer vond het geweld plaats?
Vraag 4:
Persoonsgegevens
Bijlage: lijst met vormen van geweld
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
124
INLEIDING Dit is de handleiding bij het registratieformulier van het registratieproject ‘Huiselijk geweld in Haarlem’ . Dit registratieproject is een deelproject van het project Geweld in het gezin, en heeft als doel de omvang te schatten van en inzicht te krijgen in het voorkomen van huiselijk geweld in Haarlem. In deze handleiding worden alle begrippen van het registratieformulier toegelicht en gedefinieerd. Eerst wordt er echter aangegeven wanneer er überhaupt een formulier moet worden ingevuld. Met andere woorden, eerst wordt gedefinieerd wanneer een cliënt een 'geval' is, een 'casus', die voldoet aan de voorwaarden om mee te doen aan het onderzoek (de casedefinitie). Deze handleiding is bedoeld als praktische toelichting voor de deelnemende instanties en instellingen. Het bevat geen verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn (zie daarvoor onder meer het document 'Toelichting bij de casedefinitie' ). De woorden ‘instantie’ en ‘instelling’ worden in deze handleiding door elkaar gebruikt. N.B.: de ingevulde registratieformulieren moeten tot het eind van de registratieperiode goed en veilig worden bewaard!
1.
CASE-DEFINITIE Wanneer doet een cliënt mee met het onderzoek? Wanneer moet een formulier worden ingevuld?
1.1
Wanneer registreren?
Vanaf de aanvang van de registratieperiode worden de volgende personen waarmee een deelnemende instantie contact krijgt, geregistreerd: •
Alle 'nieuwe' gevallen van huiselijk geweld die voldoen aan de formele definitie van het Ministerie van Justitie, en alle 'nieuwe' gevallen van verwaarlozing, waarbij sprake moet zijn van een zodanig ernstig vermoeden dat daadwerkelijk actie ondernomen is of wordt, en/of wanneer het huiselijk geweld of de verwaarlozing ter sprake worden gebracht door de cliënt of betreffende persoon.
In de onderstaande paragrafen worden deze begrippen nader gedefinieerd en beschreven, te beginnen met de definitie van huiselijk geweld. Voor de omschrijving van 'nieuwe gevallen', zie paragraaf 1.7. 1.2
Wat is huiselijk geweld? De definitie van huiselijk geweld
De officiële definitie van huiselijk geweld van het Ministerie van Justitie is als volgt: Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer gepleegd is. Geweld: Aantasting van de persoonlijke integriteit. Hierbij onderscheiden we geestelijk en lichamelijk geweld (waaronder seksueel geweld).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
125
Als aanvulling op wat het ministerie van justitie onder geweld verstaat (dat zijn namelijk alleen de 'actieve' vormen van geweld), wordt in dit onderzoek ook verwaarlozing geregistreerd. Het begrip verwaarlozing wordt verderop gedefinieerd. Huiselijke kring: Er is sprake van huiselijk geweld als de pleger afkomstig is uit de ‘huiselijke kring’ van het slachtoffer. De huiselijke kring bestaat uit (ex-)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. Huisvrienden: Personen die een vriendschappelijke band onderhouden met het slachtoffer of met iemand uit de onmiddellijke omgeving van het slachtoffer en die het slachtoffer in huiselijke sfeer ontmoeten. Toelichting van het Ministerie van Justitie: '' ... (er) is gekozen voor een definitie die de relatie tussen de pleger en het slachtoffer als uitgangspunt neemt. Huiselijk geweld is slechts dan huiselijk geweld als het wordt gepleegd door een (ex-) partner, een gezins- of familielid of een huisvriend van het slachtoffer. Kortom, het ‘huiselijke’ van huiselijk geweld wordt niet bepaald door de plek waar het gebeurt, maar door de persoon die het doet.'' Bron: Huiselijk geweld. Aard, omvang en hulpverlening. Ministerie van Justitie, 1997.
1.3
Afbakening van het begrip 'geweld'
Als leidraad voor wat onder geweld worden verstaan, dient een lijst met vormen van geweld, uitgesplitst naar seksueel, lichamelijk en geestelijk geweld (zie bijlage). 1.4
Verwaarlozing
Zoals hierboven al aangegeven, wordt ook verwaarlozing betrokken bij het onderzoek. Het wordt apart geregistreerd op het formulier, als onderdeel van de vraag over de aard van het geweld. Het betreft zowel psychische als lichamelijke verwaarlozing. Psychische verwaarlozing bij kinderen: De ouder schiet doorlopend tekort in het geven van enige vorm van aandacht. Het kind mist de broodnodige liefde, warmte en bescherming. En die aandacht is onontbeerlijk om zich geestelijk, maar ook lichamelijk, goed te kunnen ontwikkelen. Lichamelijke verwaarlozing bij kinderen: Een ouder heeft geen oog voor het lichamelijk welzijn van het kind: de ouderen verwaarloost de verzorging van het kind op het gebied van voeding, hygiëne en kleding. Ook de ouder die geen enkele aandacht heeft voor de veiligheid van de leefomgeving van het kind, of het kind regelmatig onbeheerd alleen laat, veronachtzaamt de verzorging van het kind. Verwaarlozing kan zo ver gaan dat de ouders geen arts bezoeken als de situatie er duidelijk wel om vraagt. Verwaarlozing bij ouderen: Lichamelijke verwaarlozing kan blijken uit ondervoeding, uitdroging, slechte hygiëne of wonden als gevolg van doorliggen. Wanneer de geestelijke behoeften van ouderen worden genegeerd, zoals de behoefte aan aandacht, liefde en ondersteuning, spreken we van psychische verwaarlozing. Bron: NIZW 2002.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
126
1.5
'Ernst' en frequentie van geweld en verwaarlozing
Er is in het onderzoek geen 'ondergrens' aan de ernst of frequentie van het geweld. Er geldt dan ook de volgende afspraak: Elke cliënt die bij een deelnemende instantie komt waarbij sprake blijkt te zijn van huiselijk geweld (actueel of in het verleden spelend,) wordt geregistreerd. Er 'is sprake van huiselijk geweld' wanneer dat ter sprake wordt gebracht door de cliënt zelf, of wanneer de hulpverlener daar een vermoeden van heeft (al dan niet naar aanleiding van een gesprek met de cliënt daarover). Zie over 'vermoeden' de volgende paragraaf. Wat betreft het 'ter sprake komen' is de enige uitzondering als volgt. Wanneer bij routinematig navragen bij de cliënt de vraag ontkennend beantwoord wordt, en er bij de hulpverlener ook geen vermoeden bestaat, geldt deze cliënt niet als casus en wordt geen registratieformulier ingevuld. 1.6
Wanneer spreken we van een vermoeden?
Niet alle vermoedens over huiselijk geweld zijn 'zeker' genoeg om te worden opgenomen in het onderzoek. Er moet sprake zijn van een zodanig vermoeden dat daadwerkelijk actie ondernomen is of wordt, op grond van tenminste één van de vier vormen van geweld en verwaarlozing. Wanneer er dus wel vermoedens zijn over één of meer vormen van geweld en verwaarlozing, maar deze geven geen van alle aanleiding tot actie, dan wordt de betreffende cliënt niet in het onderzoek opgenomen. (Zie verder vraag 2.) Onder actie wordt verstaan: alle soorten handelingen die op basis van het vermoeden worden verricht om de hulpverlening op gang te krijgen, zoals de vermoedens bespreken met anderen, overleggen of verwijzen, of alle andere handelingen die buiten het cliëntcontact in dit kader plaatsvinden. Ook het maken van een vervolgafspraak valt hieronder. Uitzondering is natuurlijk wanneer uit na afloop ingewonnen informatie blijkt dat er absoluut geen sprake kan zijn van huiselijk geweld, en er dus ook geen sprake meer is van een vermoeden. 1.7
Alle 'nieuwe' gevallen registreren
Bij de personen die moeten worden geregistreerd, gaat het dus om alle ‘nieuwe gevallen’ (cliënten, probleemgezinnen) van huiselijk geweld die op moment van registreren beantwoorden aan de casedefinitie. Hierbij inbegrepen zijn alle gevallen waarmee een instantie ooit al contact had in het verleden of mee bekend was, maar waarbij het een nieuwe situatie of nieuwe episode betreft.
In de praktijk worden de volgende beslisregels gehanteerd: Voor de instellingen die werken met intakes of vergelijkbare contactmomenten: • Er wordt geregistreerd bij elke intake waarbij op het moment van de intake sprake is van (een vermoeden van) huiselijk geweld volgens de casedefinitie. • Het gaat hierbij alleen om cliënten/situaties van huiselijk geweld waarbij een intake moet worden gedaan zoals volgens de gangbare procedures van de instelling. Voor de politie: • Er wordt geregistreerd bij alle gevallen/situaties die binnenkomen via de meldkamer, waarbij volgens het betreffende verslag van de politie sprake blijkt te zijn geweest van (een vermoeden van) huiselijk geweld volgens de casedefinitie.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
127
Voor de Jeugdgezondheidszorg van de GGD: • Er wordt geregistreerd (het aparte formulier voor dit project wordt ingevuld) voor alle situaties waarbij sprake is van (een vermoeden van) huiselijk geweld volgens de casedefinitie, telkens wanneer er sprake is van een nieuwe ‘zorgepisode’ . 1.8
Per cliënt een formulier
Het onderzoek heeft betrekking op personen, het gaat niet om het registreren van 'situaties', 'gevallen' of gebeurtenissen. Dit betekent bijvoorbeeld dat van een probleemgezin elk individu waarmee de hulpverlening te maken krijgt geregistreerd moet worden. Per cliënt moet dus een registratieformulier worden ingevuld, ook wanneer niet alle persoonsgegevens van een cliënt bekend zijn. 1.9.
Alleen gemeente Haarlem
Alleen cliënten woonachtig in de gemeente Haarlem worden geregistreerd. De gemeente Haarlem omvat alle postcodes met de volgende cijfers: 2011 t/m 2015 2021 t/m 2026 2031 t/m 2037 2063
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
128
2.
TOELICHTING OP HET REGISTRATIEFORMULIER
Registratievoerder: de deelnemende instantie bij wie dit registratieformulier wordt ingevuld. Registratiedatum: de datum waarop het registratieformulier wordt ingevuld (zo vroeg mogelijk na het betreffende cliëntcontact). Vraag 1a: Op wie heeft het registratieformulier betrekking? Pleger en slachtoffer: De pleger wordt ook wel omschreven als de 'dader'. De begrippen spreken verder voor zich. Indirect slachtoffer / getuige: Met 'indirect slachtoffer/getuige' wordt bedoeld een gezinslid of andere persoon uit de huiselijke kring van het gezin waar het huiselijk geweld plaatsvindt. Deze persoon ziet of hoort het huiselijk geweld tussen andere leden van het gezin, of is daar op andere manieren waarnemer of getuige van. Vaak heeft het op deze manier getuige zijn van huiselijk geweld ook negatieve gevolgen voor het individu. De betreffende persoon is dan als het ware 'indirect slachtoffer' . Niet in te delen: Zie hieronder bij de toelichting. Toelichting: In de praktijk zullen mensen heel vaak zowel slachtoffer als pleger kunnen zijn (wederzijds geweld, of ervaringen in het verleden), of zowel slachtoffer als getuige/indirect slachtoffer. Het gaat er bij dit onderzoek om wie de primaire agressor is in een bepaalde geweldsituatie: wie is de voornaamste veroorzaker van het geweld. Bij deze vraag gaat het er dan om hoe de cliënt zich verhoudt tot deze primaire agressor: of hij/zij is de primaire agressor zelf, dus de pleger; of hij is het voornaamste slachtoffer van de primaire agressor; of hij/zij is getuige (indirect slachtoffer) van het geweld tussen de primaire agressor en het voornaamste slachtoffer. Op deze manier moet de vraag worden beantwoord. Er kan dus slechts één antwoord worden aangekruist bij deze vraag. Als het echt niet duidelijk is hoe de cliënt moet worden ingedeeld, of als dat onbekend is, kan de antwoordmogelijkheid ‘niet in te delen’ worden gebruikt. Vraag 1b: Wat is de relatie tussen slachtoffer en pleger? Het gaat bij deze vraag nadrukkelijk om de relatie tussen slachtoffer en pleger. Het gaat om de aard van de geweldsituatie, en dus om de relatie tussen slachtoffer en pleger . Wanneer degene op wie het registratieformulier betrekking heeft zelf een slachtoffer is of een pleger, ligt het beantwoorden van deze vraag voor de hand. Maar als degene op wie het registratieformulier betrekking heeft een 'indirect slachtoffer/getuige' is (en niet de pleger of het slachtoffer), moet (van de geweldssituatie waar deze indirect slachtoffer/getuige een onderdeel van is) de relatie tussen slachtoffer en pleger weergegeven worden. Als deze relatie onbekend is, kan die antwoordmogelijkheid worden aangekruist. Verdere toelichting: (Ex-) partners: Slachtoffer en pleger onderhouden of onderhielden een relatie (huwelijk, samenwonend, LAT-relatie).
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
129
Huisvriend of goede bekende: Deze antwoordmogelijkheid kan worden aangekruist wanneer het gaat om geweld in de huiselijke kring (zie de casedefinitie) terwijl pleger en slachtoffer 'huisvrienden' ofwel 'goede bekenden in de huiselijke sfeer' zijn. Dit is het geval wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: • Pleger en slachtoffer onderhouden een vriendschappelijke band met elkaar, of • de pleger onderhoudt een vriendschappelijke band met iemand uit de onmiddellijke omgeving van het slachtoffer, en • pleger en slachtoffer ontmoetten elkaar in de huiselijke sfeer. Onbekend: Deze antwoordmogelijkheid is met name toegevoegd voor die situaties waarin het (vooralsnog) niet duidelijk is wie de pleger is van het geweld. Wanneer de pleger op het moment van registreren nog onbekend is, is het dus strikt genomen ook niet altijd duidelijk of het om huiselijk geweld gaat of niet. Ook voor die situaties is deze antwoordmogelijkheid in principe bedoeld. Vraag 2: Aard van het geweld Ook bij deze vraag gaat het nadrukkelijk om het geweld tussen slachtoffer en pleger. De lijst met vormen van geweld in de bijlage geeft voorbeelden van seksueel, lichamelijk en geestelijk geweld die op zichzelf heel duidelijk zijn. Wat dat betreft kan deze lijst als leidraad dienen bij deze vraag over de aard van het geweld. In de lijst staan voorbeelden van dreiging met geweld of geestelijke dwang genoemd onder seksueel respectievelijk lichamelijk geweld. Het wordt aanbevolen om de context te laten bepalen of in dergelijke gevallen inderdaad seksueel of lichamelijk geweld wordt aangekruist, of juist geestelijk geweld, of een combinatie. De lijst met voorbeelden van geestelijk geweld is natuurlijk niet compleet. Gelijksoortige gevallen van geestelijke controle, dwang of intimidatie worden natuurlijk ook tot geestelijk geweld gerekend. Meerdere antwoorden mogelijk / zekerheid of vermoeden: In de werkelijkheid komen combinaties van geweld en verwaarlozing natuurlijk heel vaak voor en zijn situaties vaak heel complex. Lang niet alles zal altijd bekend zijn bij de hulpverlener. Om deze redenen is het niet goed mogelijk om een sluitende definitie en afbakening te geven voor de vraag wanneer en hoe meerdere antwoorden moeten worden aangekruist. Het zal bijvoorbeeld vaak arbitrair zijn op grond van welke vorm van geweld tot actie is besloten. Ook is het in de praktijk vaak weinig zinvol om te proberen een onderscheid te maken tussen ‘zekerheid’ over huiselijk geweld of verwaarlozing, en een ‘vermoeden’ daarvan. Om deze reden wordt bij lichamelijk en geestelijk geweld en bij verwaarlozing geen onderscheid gemaakt hiertussen. (Wel is het natuurlijk zo dat bij ten minste één van de vier vormen van de geweld en verwaarlozing het vermoeden zodanig moet zijn dat op grond daarvan actie wordt ondernomen door de registrerende instantie. Anders voldoet de cliënt niet aan de casedefinitie.) Bij seksueel geweld wordt wel een onderscheid gemaakt tussen zekerheid en vermoeden. Vermoedens komen nogal eens voor bij seksueel geweld, en seksueel geweld is als onderwerp zo belangrijk dat we vermoedens daarover in elk geval willen weten. Om deze redenen willen we het onderscheid kunnen maken. Conclusie: het is het beste bij deze vraag om aan de ene kant zo compleet en zorgvuldig mogelijk te zijn, en aan de andere kant de antwoorden te beperken tot wat het belangrijkste is.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
130
(Als toelichting nog de volgende opmerking. Voor de statistische analyses wordt er vanuit gegaan dat de opbouw van vraag 3 in principe hiërarchisch is. Dit wil zeggen dat er in de werkelijkheid bij de aanwezigheid van seksueel geweld er (waarschijnlijk) ook sprake zal zijn van alle overige vormen van geweld en verwaarlozing, dat bij lichamelijk geweld zonder seksueel geweld er (waarschijnlijk) wel ook sprake zal zijn van geestelijk geweld en verwaarlozing, en dat bij (specifiek) geestelijk geweld zonder lichamelijk en seksueel geweld er (waarschijnlijk) wel ook sprake is van verwaarlozing.) Vraag 3: Wanneer vond het geweld plaats? ‘Deze registratie heeft betrekking op actueel huiselijk geweld / op huiselijk geweld in het verleden’ Dit onderscheid heeft betrekking op de aard van de hulpverlening. Bij huiselijk geweld in het verleden gaat het om de psychische verwerking van een trauma. Bij actueel huiselijk geweld speelt verwerking van het trauma natuurlijk ook een rol, maar daar is het minstens zo belangrijk dat er iets aan de situatie verandert. Uit dit onderscheid vloeit de definitie voort: Actueel geweld betreft: 1. Alle geweld dat nog steeds plaatsvindt. 2. Alle situaties die nog steeds bedreigend zijn voor het slachtoffer, zodanig dat een actie van een hulpverlenende instantie de situatie of de omstandigheden van pleger of slachtoffer deze dreiging kan doen verminderen (althans in theorie). Geweld in het verleden betreft alle overige situaties. ‘Deze registratie vindt plaats binnen 30 dagen / na 30 dagen na het geweld.’ Met ‘deze registratie’ wordt bedoeld: het cliëntcontact waarop het registratieformulier betrekking heeft. Als het registratieformulier niet op dezelfde dag wordt ingevuld als het betreffende cliëntcontact, dan de datum van het cliëntcontact aanhouden voor het berekenen van de periode van 30 dagen. Toelichting: De achtergrond bij vraag 3 is als volgt. Voor de hulpverlening in de gezondheidszorg is het actuele geweld het meest relevant. Dat zijn de situaties waarin er iets moet gebeuren en met interventies geprobeerd moet worden om de situatie te verbeteren. Het is dus belangrijk de omvang van dit actuele geweld te weten. Om deze reden wordt in het eerste deel van vraag 3 een onderscheid gemaakt met geweld in het verleden. Om dezelfde reden moeten we weten hoe omvangrijk het actuele geweld is op enig moment, op een bepaald moment in de tijd, want anders weten we eigenlijk nog niet zo veel. Om dat te kunnen bepalen, moeten we kunnen meten hoe vaak recent geweld heeft plaatsgevonden. Daarvoor dient het tweede deel van vraag 3, waarmee het onderscheid kan worden gemaakt tussen het recente geweld en het geweld wat al langere tijd voor het moment van registreren had plaatsgevonden. Omdat er in de praktijk natuurlijk altijd enige tijd verloopt tussen de geweldssituatie en het moment van registreren, wordt er een (arbitraire) periode aangehouden die tussen deze twee tijdstippen maximaal mag zijn verlopen. Vraag 4: Persoonsgegevens Geboortedatum en postcode zijn samen in principe voldoende.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
131
Wanneer de geboortedatum niet bekend is maar de leeftijd wel, wordt alleen het geboortejaar ingevuld. In dat geval is het huisnummer wel belangrijk! GGD Kennemerland Haarlem, 2003, Arie Oosterlee; m.m.v. Filip Smit, Trimbos-instituut. Versie augustus 2003.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
132
LIJST MET VORMEN VAN GEWELD Deze lijst bevat voorbeelden van soorten (huiselijk) geweld. Het merendeel is afkomstig van een lijst met 32 vormen van geweld van het Ministerie van Justitie (Huiselijk geweld. Aard, omvang en hulpverlening. Ministerie van Justitie, Den Haag 1997). Het overzicht is aangevuld met enkele extra voorbeelden van geestelijk geweld, onder andere van het NIZW (2002). In sommige gevallen, met name bij geestelijk geweld, zijn leeftijd en context van belang om te bepalen of het om geweld gaat. Seksueel geweld Aangeraakt met ongewenste seksuele bedoelingen. Gevraagd iemand anders aan te raken. Gedwongen zich te ontkleden. Gedwongen tot seksuele handelingen. Verkracht. Iemand maakte vervelende obscene gebaren. Iemand stond dicht bij u met ongewenste seksuele bedoelingen. Gedwongen te kijken naar seksuele handelingen van een ander. Iemand dreigde u seksueel te benaderen. Lichamelijk geweld Geslagen. Zo hard vastgehouden dat het pijn deed. Ergens hard tegenaan geduwd. Geschopt. Iemand sloot u op. Gesneden met een mes of ander scherp voorwerp. Van de trap af gesmeten. Iemand dreigde u te slaan. Iemand dreigde u te verwonden. Iemand toonde u messen of vuurwapens. Iemand dreigde mensen kwaad te doen. Geestelijk geweld Dreigementen dat relatie verbroken zou worden. Dreigen met of daadwerkelijk mishandelen van huisdieren. Dreigen met of daadwerkelijk vernielen van spullen en goederen. Dreigen met zelfmoord. Geregeld bespot of gekleineerd worden. Steeds in de gaten gehouden worden. Niet mogen uitgaan.
Op feestjes niet met anderen mogen praten. Geen afspraak met iemand mogen maken. Niet zomaar met iemand mogen bellen.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
133
Telefoonafschriften die gecontroleerd worden. Geen inzicht in de eigen financiële positie. De eigen post niet mogen inkijken. Geen eigen bankrekening mogen hebben. Wegnemen of profiteren van bezittingen van een oudere. Psychische mishandeling bij kinderen: Bij psychische mishandeling houdt de ouder er een houding tegenover het kind op na die het kind in angst en onzekerheid doet leven. Die houding uit zich bijvoorbeeld in verbaal geweld: het kind wordt regelmatig uitgescholden ('Domkop!', 'Snertjong!' ), het krijgt herhaaldelijk te horen dat het niet gewenst is ('Als jij er niet was, had ik tenminste tijd voor mezelf' ) of de ouder dicht het kind alleen maar stommiteiten toe ('Jij doet ook nooit wat goed' ). Deze uitlatingen doen het zelfvertrouwen van het kind geen goed. Overigens gaat het niet alleen om negatieve opmerkingen tegen het kind zelf, maar ook om denigrerende uitlatingen tegenover anderen, terwijl het kind daar zelf bij is ('Met dat rotkind valt niets te beginnen.' ). Kan een ouder door middel van negatieve opmerkingen het kind afwijzen, het kan ook de indruk geven dat het geen plek op aarde verdient door het kind regelmatig bewust te negeren. Bron: NIZW 2002.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
134
Bijlage 6 Registratieformulier Huiselijk Geweld in Haarlem Alleen invullen wanneer de cliënt voldoet aan de definitie van huiselijk geweld Eén formulier per cliënt
Registratievoerder
1a.
Op wie heeft het registratieformulier betrekking? O O O O
2.
3.
4.
1b.
Pleger Slachtoffer Indirect slachtoffer / getuige Niet in te delen
Registratiedatum
Dag
/
Mnd
/
Jaar
Wat is de relatie tussen slachtoffer en pleger? O (Ex)partners O Ouder pleger, kind slachtoffer O Kind pleger, ouder slachtoffer O Familie O Huisvriend, goede bekende O Onbekend
Aard van het geweld tussen slachtoffer en pleger (meerdere antwoorden mogelijk) O
Seksueel geweld
O
Lichamelijk geweld
O
Geestelijk geweld
O
Verwaarlozing
O O
Met zekerheid seksueel geweld Vermoeden van seksueel geweld
Wanneer vond het geweld plaats? O O
Deze registratie heeft betrekking op actueel huiselijk geweld Deze registratie heeft betrekking op huiselijk geweld in het verleden
O O
Deze registratie vindt plaats binnen 30 dagen na het geweld Deze registratie vindt plaats na 30 dagen na het geweld
Persoonsgegevens van degene op wie het registratieformulier betrekking heeft Geslacht: O O
Mannelijk Vrouwelijk
Geboortedatum
Dag Jaar
Mnd /
/
Postcode Huisnummer
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
135
Bijlage 7
Evaluatie van de uitvoering van het project
Voorbereiding • Er bestond een redelijk groot draagvlak voor het registratieproject omdat de deelnemende instanties al enige jaren samenwerken, samen met nog vele andere instanties, in het project Geweld in het gezin, dat gericht is op onder meer verbetering van signalering, hulpverlening en zorg voor slachtoffers en plegers van huiselijk geweld in Haarlem. Er bestond ook al enkele jaren behoefte aan gestandaardiseerde registratie, om bijvoorbeeld gegevens te kunnen koppelen en een schatting te kunnen doen van de omvang van huiselijk geweld. Daarom was in elk geval op managementniveau een flink draagvlak aanwezig voor het registratieproject. • Het is het eerste onderzoek naar huiselijk geweld met de vangst-hervangst methode in Nederland. In de voorbereiding was er daarom ruime aandacht nodig voor definities, afbakening, registratieformulier en de privacyaspecten. Ook na overeenstemming en vaststelling van de case-definitie bleek naderhand verdere operationalisatie en specificering nodig voor politie, Jeugdgezondheidszorg en De Geestgronden (deze zijn op aanvraag beschikbaar). • Het was vanaf het begin duidelijk dat het belangrijk was om zoveel mogelijk van de meest betrokken instanties mee te laten doen, om zo een goed inzicht inzicht te kunnen krijgen in het bereik van de hulpverlening. Daarnaast was op voorhand niet duidelijk welke instellingen getalsmatig de meeste inbreng zouden hebben bij de omvangschattingen. Achteraf is duidelijk geworden dat de informatie van alle registrerende instanties belangrijk is geweest en heeft bijgedragen aan de beoordeling van de interne consistentie en de interne validiteit. • In september 2003 was er een pilotfase van twee weken. Uitvoering • Tijdens de eerste maanden van registreren was er een help-desk beschikbaar voor vragen van registrerende medewerkers. Hiervan is in beperkte mate gebruik gemaakt. • Bij de instanties waar afdelingen met meerdere registrerende medewerkers aanwezig waren, was het noodzakelijk dat het management daarvan voortdurend de vinger aan de pols hield en de medewerkers probeerde te blijven motiveren, om te voorkomen dat vergeten werd een formulier invullen, en voor het zo compleet en zo goed mogelijk invullen van de verschillende onderdelen van het registratieformulier. • De registraties van de politie hadden een zeer belangrijke aandeel in de omvangschattingen. Al deze registraties waren door één persoon verzameld (de coördinator huiselijk geweld van de regionale politie). De kwaliteiten van deze persoon waren dus belangrijk voor het welslagen van het project. Zij heeft ook vele personen herhaalde malen geregistreerd. Dit was achteraf zeer belangrijk voor het kunnen doen van een omvangschatting met een andere methode dan de vangst-hervangst methode, wat belangrijk was voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van de omvangschattingen (triangulatie). (Van tevoren was het niet zeker dat deze tweede methode zou gaan lukken.) • Een paar keer is een Nieuwsbrief verschenen voor terugkoppeling naar en motivatie van de registrerende medewerkers. • Na ruim drie maanden is een tussentijdse evaluatie verricht, met omvangschattingen van de tot dat moment verkregen gegevens. Daar bleek uit dat in elk geval bij de jeugd nog te weinig registraties beschikbaar waren. Een tussentijdse evaluatie gepland voor na zes maanden registreren is wegens omstandigheden niet doorgegaan. Na zeven maanden is besloten te stoppen wegens het gaan haperen van de motivatie bij een deel van de registrerende medewerkers. • Het niet langer kunnen doorgaan met registreren werd waarschijnlijk veroorzaakt door een combinatie van factoren. Voor sommige instellingen was het project een extra, tweede registratie naast bestaande registraties. Ook waren waarschijnlijk van tevoren verkeerde verwachtingen gewekt over de duur van het project. Bij de politie werd in 2004 een nieuwe landelijke registratie ingevoerd met een andere definitie van huiselijk geweld.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
136
Evaluatie van casedefinitie en registratieformulier Casedefinitie • De casedefinitie lijkt goed te hebben voldaan wat betreft interne en externe validiteit en onderscheidend vermogen, wat onder meer gebleken is uit de redelijk goede onderlinge vergelijkbaarheid van de uitkomsten en uit de vergelijking met uitkomsten van eerder onderzoek. Ook lijkt ongeveer dezelfde ernstgraad te zijn gemeten als in ander onderzoek. Zie verder bijlage 5 Bespreking van de uitkomsten. • Door de aard van de vangst-hervangstmethode kunnen alleen omvangschattingen worden gedaan met betrekking tot personen en niet van gezinnen. Om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen, is vanaf het begin benadrukt dat de registrerende instanties die primair de zorg voor de jeugd hebben ook zoveel mogelijk de betrokken ouders registreren (voorzover die pleger of slachtoffer waren). Hetzelfde geldt voor de primair op volwassenen gerichte instanties: zij moesten ook zoveel mogelijk kinderen (slachtoffers en getuigen) registreren. Achteraf bleek dit heel belangrijk te zijn geweest voor het mogelijk maken van verschillende van de omvangschattingen. Registratieformulier • In het algemeen voldeed het registratieformulier ook goed. De geregistreerde kenmerken zijn voornamelijk gebruikt voor indeling van de gegevens in categorieën van huiselijk geweld. Wat dat betreft moet elk afzonderlijk kenmerk op zijn beurt eveneens beoordeeld worden op validiteit en onderscheidend vermogen van het registratieformulier. • De letters van de postcode waren belangrijk bij het vervaardigen van unieke sleutels voor registraties van afzonderlijke personen, zie hieronder. Bij het bestuderen van alle naast elkaar gezette gegevens ontstond echter de indruk dat er mogelijk fouten zijn gemaakt bij het overnemen van de letters van de postcode van andere formulieren, of bij het invoeren van deze letters in het gegevensbestand. Een voorbeeld zijn volledig identieke persoonsgegevens waarbij de letters van de postcode respectievelijk RW en RV waren. • Bij de kenmerken leeftijd (belangrijk voor het onderscheid volwassenen jeugd) en bij het onderscheid tussen slachtoffers en plegers is het niet verwachten dat er belangrijke fouten zijn gemaakt. • Bij het onderscheid naar actuele geweld en geweld in het verleden bestaat de kans dat door het subjectieve oordeel van de registrerende medewerkers dit onderscheid minder betrouwbaar was. Dit is niet gebleken uit de gegevens, zie bijlage 5, paragraaf 5.2. • Wel bleken de gegevens over de aard van het huiselijk geweld niet bruikbaar te zijn voor de omvangschattingen, waarschijnlijk wegens te grote subjectiviteit. Zie bijlage 2, paragraaf 2.6. • Met de overige kenmerken konden geen omvangschattingen worden gemaakt. Uit de verdeling van kenmerken over de registraties kwamen geen verdere aanwijzingen voor onvoldoende betrouwbaarheid, deze lijkt conform de a priori verwachting. • De vraag of het huiselijk geweld voor of na 30 dagen geleden had plaatsgevonden, lijkt achteraf overbodig te zijn geweest. • Bij de vraag naar actueel geweld versus geweld in het verleden ontbrak achteraf de antwoordmogelijkheid 'onbekend' . • Als gekeken wordt naar de relevantie van de uitkomsten, is de vraag gerechtvaardigd of 'geweld in het verleden' als categorie van huiselijk geweld achterwege kan blijven. Echter, voor de instellingen die overwegend te maken krijgen met cliënten met hulpvragen over geweld in het verleden, is onderzoek naar deze categorie een belangrijke motivatie om mee te doen, en hun gegevens zijn wel ook belangrijk geweest voor de uitkomsten over actueel geweld. Daarnaast kan het verwarrend zijn voor medewerkers als zij zich op voorhand al moeten afvragen tot welke categorie een bepaalde cliënt behoort, en dit zou de kans op fouten kunnen vergroten. In elk geval heeft de aanpak met beide categorieën in het onderzoek zich bewezen.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
137
Volledigheid van het invullen van het registratieformulier • Het is niet bekend hoe vaak medewerkers vergeten zijn een registratieformulier in te vullen bij een cliënt met huiselijk geweld. Dit aspect is verder besproken in bijlage 5, paragraaf 5.2. • Het percentage ontbrekende waarden was zeer acceptabel (6% voor de vraag of de registratie voor of na 30 dagen na het geweld had plaatsgevonden, de overige vragen 2% of nog veel lager). Versleuteling en codering van de persoonsgegevens • De procedure met de versleuteling en codering van de persoonsgegevens is uitgevoerd door medewerkers van de afdeling Onderzoek en Statistiek van de gemeente Haarlem. Deze uitvoering door een derde rechtspersoon is goed bevallen. • Aanvankelijk was de bedoeling om een sleutel te maken met geslacht, geboortedatum en cijfers van de postcode. Al snel bleek dat dit geen unieke persoonsgegevens opleverde. Daarom waren in de bestanden met gegevens die overhandigd zijn aan de GGD naast deze sleutel ook de letters van de postcode opgenomen. Nadat alle bestanden en gegevens verzameld waren, is een nieuwe sleutel gemaakt met behulp van de functie ‘Autorecode’ van SPSS. • Door het karakter van het AMHG had deze instantie moeite om de volledige geboortedatum te kunnen registreren, omdat gerichte navraag daarnaar drempelverhogend zou kunnen werken. Om die reden zijn voor het AMHG twee sleutels gemaakt met behulp van de wel geregistreerde leeftijd. (Het AMHG had sowieso aarzelingen of ze überhaupt wel mee zouden kunnen doen vanwege de moeite met het verzamelen van persoonsgegevens. Achteraf zijn de registraties van het AMHG zeer waardevol geweest bij de omvangschatting van de volwassen slachtoffers.) Analyse en interpretatie van de gegevens • Het vaststellen van de mate van overlap van registraties tussen instanties gebeurt voor een deel handmatig en blijkt daarom zeer foutgevoelig te zijn. • Ondanks de inmiddels wereldwijd ruime ervaring met de vangst-hervangst methode bleek de interpretatie van de gegevens toch lastig te zijn (is inderdaad de incidentie gemeten en van wat dan precies? Hoe verhoudt dit zich tot de vereiste aanname van geslotenheid van de populatie (tussentijds mogen er geen cases bijkomen of verdwijnen)? Hoe moet geweld in het verleden worden geïnterpreteerd? Hoe zit het precies met de aanname van homogeniteit?) Aanbevelingen Bij de overweging om de registratie van huiselijk geweld structureel in te voeren, zijn de volgende aspecten waarschijnlijk van belang. 1. Het is waarschijnlijk onontkoombaar om het in het onderzoek gebruikte registratieformulier in te passen in bestaande registratiesystemen. 2. Desgewenst kunnen de vragen 1b, 2, en het tweede deel van vraag 3 van het registratieformulier achterwege worden gelaten. 3. De politie registreert landelijk sinds enkele jaren alleen seksueel en lichamelijk geweld, geen geestelijk geweld en verwaarlozing. Mits de afzonderlijke categorieën goed kunnen worden onderscheiden, kan waarschijnlijk met één registratie worden volstaan. Daarin zijn dan alle categorieën opgenomen. De voor de landelijke politieregistratie benodigde gegevens kunnen achteraf van het bestand worden afgesplitst. 4. In alle gevallen zal blijvend aandacht moeten worden besteed aan kennis van de casedefinitie, zorgvuldigheid en motivatie bij de registrerende medewerkers. Feedback over de resultaten is noodzakelijk.
De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. GGD Kennemerland, februari 2006
138