FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Strafrecht, Strafvordering en Criminologie
___________ KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Risicofactoren van geweld bij stalking
Promotor : Prof. dr. G. VERVAEKE
Proefschrift aangeboden door ANNE GROENEN tot het verkrijgen van de graad van doctor in de criminologische wetenschappen
INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL
I
LIJST MET FIGUREN EN TABELLEN
V
VOORWOORD
VII
INLEIDING
1
HOOFDSTUK 1: STRAFBAARSTELLING EN GEDRAGSWETENSCHAPPELIJKE DEFINITIES VAN STALKING 7 INLEIDING 7 1.1. PROCES VAN STRAFBAARSTELLING 8 1.1.1. Drie fasen 8 1.1.2. Erkenning van stalking als een sociaal probleem en strafbaarstelling 11 1.1.3. Strafbaarstelling in België 15 1.2. RELEVANTE CRITERIA BIJ STRAFBAARSTELLING 18 1.2.1. Zeven criteria 18 1.2.2. Toetsing van de criteria op de Belgische belagingswet 20 1.2.3. Kritieken op de belagingswet 24 1.3. GEDRAGSWETENSCHAPPELIJKE DEFINITIES VAN STALKING 27 1.3.1. Synoniemen 27 1.3.2. Definities 30 BESLUIT 33 HOOFDSTUK 2: PREVALENTIE EN KENMERKEN VAN SLACHTOFFERS EN DADERS VAN STALKING 35 INLEIDING 35 2.1. PREVALENTIE VAN STALKING 36 2.1.1. Methodologische aandachtspunten voor de interpretatie van officieel geregistreerde cijfers 36 2.1.2. Officieel geregistreerde politiecijfers en veroordelingsstatistieken 40 2.1.3. Methodologische aandachtspunten voor de interpretatie van prevalentieonderzoeken en slachtoffer- en daderstudies 42 2.1.4. Prevalentiecijfers van stalking 44 2.2. KENMERKEN VAN SLACHTOFFERS 51 2.2.1. Overzicht van bestudeerde kenmerken 51 2.2.2. Sociodemografische kenmerken 51 2.2.3. Beleving en reactiegedrag van het slachtoffer 54 2.3. KENMERKEN VAN DADERS 57 2.3.1. Overzicht van de bestudeerde kenmerken 57 2.3.2. Sociodemografische kenmerken 58 2.3.3. Stalkinggedrag 59 2.3.4. Motieven en types van stalkers 61 2.3.5. Typologieën van stalkers 63 BESLUIT 73
I
HOOFDSTUK 3: RISICOFACTOREN VAN FYSIEK GEWELD INLEIDING 3.1. DEFINIËRING VAN GEWELD 3.1.1. Contextgebonden elementen 3.1.2. Gevoelige onderzoekstopic 3.1.3. Enge en ruime definities 3.2. PREDICTIEONDERZOEK 3.2.1. Situering en definiëring van risicofactoren 3.2.2. Predictieonderzoek 3.2.3. Klinische en actuariële benadering 3.2.4. Gestructureerde professionele beoordelingsmodellen en verhalenanalyse 3.3. RISICOFACTOREN VAN GEWELD BIJ STALKING 3.3.1. Overzichtsstudie van Meloy 3.3.2. Meta-analyse van Rosenfeld 3.3.3. Classificatie- en boomregressieanalyse van Rosenfeld BESLUIT
77 77 79 79 83 85 89 89 92 94 96 99 99 103 108 111
HOOFDSTUK 4: ONDERZOEKSOPZET INLEIDING 4.1. OPBOUW VAN HET ONDERZOEK 4.1.1. Doel, onderzoeksvraag en operationalisering 4.1.2. Dragers van informatie 4.1.3. Selectie van eenheden en dataverzamelingsmethode 4.2. DATA-ANALYSE 4.2.1. Logistische regressieanalyse 4.2.2. Kenmerken van het logistisch regressiemodel 4.2.3. Statistische testen 4.3.4. Assumpties BESLUIT
113 113 114 114 118 124 131 131 133 134 141 145
HOOFDSTUK 5: ONDERZOEKSRESULTATEN INLEIDING 5.1. KENMERKEN VAN DE PARKETDOSSIERS 5.1.1. Kwalificaties en aard van de feiten 5.1.2. Duur en aangifte 5.2. KENMERKEN VAN DE SLACHTOFFERS 5.2.1. Aantal 5.2.2. Sociodemografische kenmerken 5.2.3. Beleving en reactiegedrag 5.3. KENMERKEN VAN DE VERDACHTEN 5.3.1. Aantal 5.3.2. Sociodemografische kenmerken en antecedenten 5.3.3. Stalkinggedrag en fysiek geweld 5.4. RISICOFACTORENANALYSE 5.4.1. Chi-kwadraatanalyses 5.4.2. Logistische regressieanalyse: testen van assumpties 5.4.3. Classificatietabellen 5.4.4. Significantietesten en verklaarde variantie BESLUIT
147 147 148 148 149 151 151 152 153 155 155 155 157 160 160 164 165 169 174
II
HOOFDSTUK 6: EERSTE TEST VAN HET RISICOFACTORENMODEL IN DE POLITIEPRAKTIJK INLEIDING 6.1. OPZET 6.1.1. Doel en dragers van informatie 6.1.2. Selectie van casussen 6.1.3. Selectie van beoordelaars 6.1.4. Beoordelingstaak 6.2. RESULTATEN 6.2.1. Aantal correcte voorspellingen 6.2.2. Chi-kwadraatanalyse en variantieanalyse BESLUIT
177 177 178 178 179 184 185 185 185 187 189
HOOFDSTUK 7: DISCUSSIE INLEIDING 7.1. KENMERKEN VAN HET FENOMEEN STALKING 7.1.1. Ontstaansgeschiedenis 7.1.2. Definiëring 7.1.3. Registratie in processen-verbaal 7.2. KENMERKEN VAN DE SLACHTOFFERS 7.2.1. Sociodemografische kenmerken 7.2.2. Beleving en reactiegedrag 7.3. KENMERKEN VAN DE VERDACHTEN 7.3.1. Sociodemografische kenmerken 7.3.2. Stalkinggedrag 7.4. KENMERKEN VAN HET FENOMEEN GEWELD BIJ STALKING 7.4.1. Definiëring 7.4.2. Omvang van fysiek geweld bij stalking 7.4.3. Analyse van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking BESLUIT
191 191 192 192 194 197 199 199 201 203 203 204 205 205 207 208 213
UITLEIDING
215
BIBLIOGRAFIE
227
BIJLAGEN
III
IV
LIJST MET FIGUREN EN TABELLEN FIGUREN Figuur 1: Fasen in de strafbaarstelling. Figuur 2: Vergelijking definitie van stalking in de Belgische belagingswet en in andere definities. Figuur 3: Definiëring van geweld. Figuur 4: Statische en dynamische risicofactoren. Figuur 5: Operationalisering van stalking. Figuur 6: Operationalisering van geweld. Figuur 7: Selectie van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking. Figuur 8: Roc-index.
TABELLEN Tabel 1: Politieel geregistreerde cijfers van stalking, seksuele belaging en pesterij per telefoon. Tabel 2: Aantal veroordeelden wegens belaging in 1999-2003 in België. Tabel 3: Nationale slachtofferbevragingen over geweld en stalking. Tabel 4: Overzicht van de bestudeerde onderzoeken en de geselecteerde onderzoekssubjecten in de studie van Meloy (1996) (N= 180). Tabel 5: Overzicht van de bestudeerde onderzoeken in de meta-analyse van Rosenfeld (2004) (N= 1.055). Tabel 6: Risicofactoren van geweld bij stalking volgens Rosenfeld (2004). Tabel 7: Modellen met risicofactoren van geweld bij stalking volgens Rosenfeld (2005). Tabel 8: Dossiers van belaging van het gerechtelijke arrondissement Leuven volgens aard beslissing en jaartal. Tabel 9: Voorbeeld van een classificatietabel. Tabel 10: Resultaten chi-kwadraatanalyses met predictoren van fysiek geweld volgens Rosenfeld. Tabel 11: Resultaten chi-kwadraatanalyses met eigen risicofactoren. V
Tabel 12: Variabelen in het finaal risicofactorenmodel. Tabel 13: Classificatietabellen van de vijf modellen in het finaal risicofactorenmodel. Tabel 14: Modelstatistieken in de vijf stappen van het finaal risicofactorenmodel. Tabel 15: Wald statistieken van de predictoren in de vijf stappen van het finaal risicofactorenmodel. Tabel 16: Scores van de politiemensen met behulp van de risicofactoren. Tabel 17: Scores van de politiemensen zonder behulp van de risicofactoren.
VI
VOORWOORD Een proefschrift maak je niet alleen. Ik wil graag een aantal mensen bedanken die een bijdrage hebben geleverd aan de realisatie van dit proefschrift. In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Geert Vervaeke, van harte bedanken. Vanaf het begin kon ik rekenen op zijn vertrouwen en zijn steun. Gaandeweg bouwden we een goede werkrelatie uit en voerden we regelmatig leerrijke gesprekken. De kritische reflecties en constructieve feedback die ik van hem kreeg, zorgden ervoor dat ik evolueerde als onderzoeker en als mens. Dankjewel voor je aanmoedigingen en je beschikbaarheid. Dank gaat ook uit naar de juryleden, prof. dr. Johan Goethals, prof. dr. Frank Hutsebaut, prof. dr. Catrien Bijleveld, dr. Marijke Malsch en dr. Jan-Henk Kamphuis voor hun professionele beoordeling en hun belangrijke suggesties. Tevens bedank ik de professoren Goethals en Maesschalck die mij dit academiejaar de ruimte gaven om dit proefschrift te kunnen voltooien. Ook mijn collega’s ben ik erkentelijk. Bijzondere dank ben ik verschuldigd aan dhr. Carmen, dhr. Lesage, mevr. Callewaert en mevr. Bollen van het gerecht van Leuven en dhr. Michiels, dhr. Geens en dhr. D’haese van de pz Leuven. Zij boden mij de nodige hulp bij het opzoeken van de parketdossiers en waren steeds bereid om mijn vragen te beantwoorden. In dit verband vernoem ik ook dhr. Hamaekers en de politiemensen van de pz Beringen/Ham/Tessenderlo voor hun bereidwillige medewerking aan het onderzoek. Tevens hebben al deze mensen mij gedurende de ganse rit gestimuleerd om dit proefschrift tot een goed einde te brengen. Graag vermeld ik verder de studenten die ik begeleidde bij hun verhandeling of hun stage, en die in de zijlijn van dit doctoraat een bijdrage leverden: Annemarie Mariën, Sandra Schroos, Elisabet Vandelanotte, Ellen Vercammen, Krista Theunis, Michelle Yeung en An Janssens. Voor het nalezen van dit proefschrift verdienen Lut, Yoko en Kelly eveneens een vermelding.
VII
Voor deskundig advies over juridische vragen kon ik terecht bij dr. Ann Dierickx. Voor het nakijken van mijn analyseresultaten deed ik meermaals beroep op prof. dr. Jacques Hagenaers en dr. Frank Rijmen. Ik ben hen zeer dankbaar voor hun hulp. Tot slot wil ik een aantal mensen bedanken die mij elk op hun eigen manier hebben ondersteund. De collega’s voor de fijne gesprekken en voor het zorgen voor wat afleiding nu en dan. Mijn ouders voor hun vertrouwen. Ik kon er ook steeds terecht voor een bemoedigend gesprek, een lekkere maaltijd, of voor het regelen van een aantal praktische zaken. Mijn schoonouders voor de steun en de hulp bij de layout in de eindfase. Last but not least, mijn partner Jo, die zichzelf wegcijferde en nooit de concurrentie aanging met mijn liefde voor mijn vak. De onvoorwaardelijke steun en de aanvaarding dat er geen tijd was voor sociale activiteiten zorgden ervoor dat ik alle ruimte kreeg om mij te focussen op de realisatie van dit proefschrift.
VIII
INLEIDING “Nadat Lisa enkele mislukte relaties achter de rug heeft, gelooft ze niet meer in de liefde. Tot ze Mark leert kennen… Het klikt bijzonder goed tussen hen en algauw bloeit er een liefdesrelatie. Mark is zeer attent en Lisa gelooft dat ze eindelijk haar droomprins heeft gevonden. Na een paar maanden lijkt er echter een einde te komen aan het sprookje… Mark laat zich van een andere kant kennen door extreem bezitterig te worden. Telkens wanneer Lisa het huis verlaat, moet ze verantwoording afleggen. Mark wil ook dat ze met al haar vroegere vrienden breekt. Hij eist haar volledig voor zich op. De ruzies stapelen zich op en Lisa maakt een einde aan de relatie. Mark aanvaardt de breuk echter niet. Hij achtervolgt haar constant en belt haar op vanuit verschillende telefooncellen. Als Lisa hier niet op reageert, begint Mark doodsbedreigingen te uiten zoals “De strop hangt rond je nek en ik zal ze toetrekken!” Na vijf maanden van terreur stapt Lisa ten einde raad naar de politie. De politie neemt de bedreigingen ernstig en start meteen een onderzoek. Algauw blijkt dat Mark niet aan zijn proefstuk toe is, hij is reeds gekend bij de politie voor stalking en geweldpleging. Nadat de politie Mark heeft verhoord en hem heeft geconfronteerd met bewijsmateriaal dat tijdens een huiszoeking in zijn woning werd gevonden, lijkt hij Lisa voorlopig met rust te laten.” 1
In hoeverre het slachtoffer uit bovenstaande casus risico loopt op fysiek geweld door de stalker is moeilijk te voorspellen. Het verhaal illustreert op zijn minst dat het verbreken van liefdesrelaties soms moeizaam verloopt. Een aantal afgewezen partners legt zich niet neer bij de relatiebreuk en stelt alles in het werk om de voormalige geliefde opnieuw voor zich te winnen. Voor een slachtoffer is het niet altijd eenvoudig om duidelijke grenzen te stellen naar een ex-geliefde. Voor de afgewezen partner wordt het leggen van om het even welke vorm van contact met het slachtoffer dan mogelijk een sterke preoccupatie tot zelfs een obsessie, met als gevolg dat de normale omgangsregels worden overschreden. In een aantal gevallen resulteert dit in het plegen van fysiek geweld, in een uitzonderlijk geval escaleert stalking zelfs in een moord. De vaststelling in de politiepraktijk van een stijgend aantal aangiftes van stalking en de hiermee gepaard gaande angst voor fysiek geweld bij de slachtoffers vormden de concrete aanleiding voor het hier voorliggend onderzoek. 2
1
2
Gebaseerd op een parketdossier met fictieve namen; A. GROENEN, W. D’HAESE en G. VERVAEKE, “Stalkers spelen een gevaarlijk spel met hun slachtoffer én de politie”, Tijdschrift over Samenleving en Criminaliteitspreventie 2003, afl. 3, 11-14. In de periode 2000-2003 was de onderzoeker werkzaam als criminaliteitsanalyst in de politiezone Leuven.
1
In 2000 werd een verkennende studie verricht die resulteerde in een belangrijke conclusie. Zo werd er een leemte vastgesteld op het vlak van kennis betreffende het fenomeen stalking alsook over fysiek geweld bij stalking, en dit zowel in de wetenschappelijke literatuur als in de praktijk. Er kon dan ook slechts een eerste summier beeld worden geschetst. 3 Ondanks het feit dat de theorievorming over stalking bij de aanvang van dit onderzoek nog in de kinderschoenen stond, speelden er zich in de praktijk een aantal evoluties af. Zo werden in ons land, sinds de invoering van de belagingswet in 1998, politiemensen en parketmagistraten geconfronteerd met prangende vragen wanneer ze
stalkingincidenten
dienden
te
beoordelen:
hoe
ernstig
is
de
zaak,
zijn er aanwijzingen dat de stalker fysiek geweld zal plegen, welke maatregelen moeten worden genomen, enz. Tevens werden alarmeringsprojecten opgericht die de veiligheid van stalkingslachtoffers moeten kunnen garanderen. Ook hier dienen beslissingen te worden genomen over welke slachtoffers in aanmerking komen voor toetreding tot een alarm. Vaak blijkt een inschatting van het risico op fysiek geweld hierbij een doorslaggevend criterium. 4 Verder wijzen recente beleidsinitiatieven, zoals de federale en de zonale veiligheidsplannen, de actieplannen van provinciale werkgroepen inzake intrafamiliaal geweld en de recente omzendbrieven betreffende intrafamiliaal geweld, op het belang van een vroegtijdige screening door de politiediensten en het gerechtelijk apparaat bij geweld in de privé-sfeer. 5 Deze evoluties kunnen worden gesitueerd binnen de zogenaamde hedendaagse risico-maatschappij 6 , waarin de ontwikkeling van allerlei instrumenten om de toenemende risico’s in de samenleving beheersbaar te maken, wordt gepromoot.
3
4
5
6
A. GROENEN, Fenomeenonderzoek stalking, onuitg. nota, Preventiedienst politie Leuven, Leuven, 2001, 30 p. R. RÖMKENS en S. MASTENBROEK, Dan hoor je de vissen ademenen. Over belaging en bedreiging van vrouwen door hun ex-partner en de beveiliging door het aware-systeem. Utrecht: Universiteit Utrecht, 1999, 10; C. VAN BESOUW, “Aware houdt ex-partners van mishandelde vrouwen op afstand: zonder veiligheid werkt hulpverlening niet”, Tijdschrift over Samenleving en Criminaliteitspreventie 1999, afl. 1, 5-8. Omzendbrief COL 3/2006, Definitie van het intrafamiliaal geweld en de extrafamiliale kindermishandeling, de identificatie en de registratie van de dossiers door de politiediensten en de parketten, B.S. 3 april 2006; Omzendbrief COL 4/2006 van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal betreffende het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld, B.S. 3 april 2006. Grondleggers van het concept zijn: U. BECK, Risk Society: Towards a New Modernity, Londen, Sage Publications, 1992, 260 p.; A. GIDDENS, Modernity and Self-Identity in the Late Modern Age, Cambridge, Polity Press, 1991, 256 p.
2
Het spreekt voor zich dat deze evoluties niet zonder gevaar zijn voor de menselijke vrijheid en voor de rechtswaarborgen. Een ethisch-wetenschappelijk discours over de mechanismen en de impact van de risicosamenleving is dan ook nodig.
7
Daartegenover staat dat er echter niet kan worden voorbijgegaan aan de (gepercipieerde) problemen die zich in de realiteit stellen en die een oplossing vergen. In het kader van voorliggend onderzoek betrof dit concreet de vaststellingen van het gebrek aan kennis over het fenomeen stalking en van angstgevoelens bij de slachtoffers voor fysiek geweld door de stalker. Zowel voor de slachtoffers en voor de verdachten van stalkingincidenten als voor de personen die hierover een oordeel dienen te vellen, is het van belang om over grondige kennis te beschikken inzake stalking en ook aangaande mogelijke risico’s voor een geweldsescalatie.
8
Daarvan afgeleid kunnen vervolgens richtlijnen voor de praktijk worden geformuleerd. Door de verschuiving van een eerder repressieve naar een meer pro-actieve aanpak worden aan de politiediensten en het gerechtelijk apparaat nieuwe verantwoordelijkheden toegekend in de preventie van criminaliteit. 9 Deze vaststellingen stuurden in sterke mate de aard en de opbouw van voorliggende studie. Zo werd geopteerd om een theoretisch onderbouwd onderzoek te verrichten dat onmiddellijk relevant is voor de praktijk van politiemensen en parketmagistraten die stalkingincidenten dienen te beoordelen. Deze motivering leidde verder tot de keuze om het onderzoek te baseren op informatie uit processen-verbaal. Immers, politiemensen en parketmagistraten moeten hun oordeel doorgaans vellen op basis van deze dragers van informatie.
7
8
9
R. VAN SWAANINGEN, “Justitie als Verzekeringsmaatschappij”, Justitiële Verkenningen 1996, 80. R.J. DEMPSTER, “Issues in the Assessment, Communication, and Management of Risk for Violence”, in W. O’DONOHUE en E. LEVENSKY (ed.), Handbook of Forensic Psychology, Amsterdam, Elsevier Academic Press, 2004, 103-127; K.S. DOUGLAS, D.N. COX en C.D. WEBSTER, “Violence risk assessment: Science and Practice”, Legal and Criminological Psychology 1999, 149-184; R. BORUM, R. FEIN., B. VOSSEKUIL en J. BERGLUND, “Threat assessment: Defining an approach for evaluating risk of targeted violence”, Behavioral Science and the Law 1999, 323-337. R. BORUM, R. FEIN, R., B. VOSSEKUIL en J. BERGLUND, “Threat assessment: Defining an approach for evaluating risk of targeted violence”, l.c., 323-337.
3
Dit resulteerde in formulering van de volgende onderzoeksvraag: “Welke risicofactoren van fysiek geweld bij stalking kunnen worden geïdentificeerd op basis van informatie uit processen-verbaal?” Via een combinatie van onderzoeksmethoden werd een antwoord gezocht op deze onderzoeksvraag. Zo werd de beschikbare literatuur, die in de loop van het onderzoek een exponentiële groei kende, geanalyseerd. De focus lag hierbij op informatie die relevant is zowel in functie van theorieontwikkeling als in functie van de praktijk. Hieruit werd een theoretisch model ontwikkeld voor de identificatie van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking. Dit model vormde de basis voor een grondige analyse van processen-verbaal, waaruit een nieuw risicofactorenmodel kon worden gedetecteerd. Tot slot werd dit model onderworpen aan een eerste praktijktest bij politiemensen in functie van de bruikbaarheid ervan. Vooraf dient nog te worden opgemerkt dat het verrichten van wetenschappelijk onderzoek dat nauw aansluit bij de praktijk berust op een gedurfde en niet-evidente keuze. Voor een goede interpretatie en appreciatie van dit type van onderzoek is het van belang vooraf te wijzen op de beperkingen ervan. Zo kampen processen-verbaal met een aantal methodologische knelpunten, aangezien ze niet zijn ontwikkeld in functie van wetenschappelijk onderzoek. De selectie van risicofactoren wordt tevens sterk afhankelijk gemaakt van en beperkt tot deze drager van informatie. Dus, slechts een beperkt aantal risicofactoren van fysiek geweld bij stalking werd bestudeerd. Dit impliceert dat mogelijk relevante risicofactoren, zoals klinische kenmerken, niet zijn opgenomen in het onderzoek. Daarnaast werd geen rekening gehouden met de ruimere context waarin geweld kan ontstaan. Dit omvat zowel elementen op microniveau, zoals ervaringen uit de kindertijd of eigen slachtofferschap van de dader, als op macroniveau, zoals de invloed van de media of de toegankelijkheid tot wapens. Over dergelijke factoren is er immers geen informatie aanwezig in processen-verbaal en dit vormde het uitgangspunt van voorliggend onderzoek. De lezer zal ontdekken dat dit type onderzoek naast een aantal beperkingen ook een meerwaarde voor de criminologische wetenschappen en de praktijk heeft.
4
De opbouw van het boek ziet er als volgt uit. De ontstaansgeschiedenis en de strafbaarstelling van het fenomeen stalking worden besproken in het eerste hoofstuk. Vervolgens biedt het tweede hoofdstuk meer inzicht in de prevalentie van stalking en in de kenmerken van daders en slachtoffers van stalking. Het fenomeen geweld en het concept van risicofactoren van geweld bij stalking vormen het voorwerp van het derde hoofdstuk. De onderzoeksopzet wordt toegelicht in het vierde hoofdstuk. In het vijfde hoofdstuk worden vervolgens de resultaten gepresenteerd van de analyse van processen-verbaal van stalking. Ook komen een aantal kenmerken van de verdachten en van de slachtoffers aan bod. Daarnaast worden de resultaten van de logistische regressieanalyse in functie van de identificatie van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking weergegeven. Tot slot worden in het zesde hoofdstuk de bevindingen beschreven van een eerste praktijktest. Bij politieambtenaren werd nagegaan of de gevonden risicofactoren kunnen
worden
gehanteerd
bij
de
beoordeling
van
stalkingcasussen.
Afsluitend worden in het zevende hoofdstuk de literatuurbevindingen en de resultaten van voorliggend onderzoek bediscussieerd.
5
6
HOOFDSTUK 1: STRAFBAARSTELLING EN GEDRAGSWETENSCHAPPELIJKE DEFINITIES VAN STALKING
INLEIDING
In het eerste hoofdstuk wordt de strafbaarstelling van stalking bestudeerd en worden gedragswetenschappelijke definities geëxploreerd. Stalking wordt in de literatuur vaak omschreven als “crime of the nineties”. 10 In de jaren 90 werd het fenomeen stalking een misdrijf in een aantal westerse landen. In België gebeurde dit op 30 oktober 1998 via de invoering van artikel 442bis in het Strafwetboek. 11 Het is niet vanzelfsprekend dat een bepaalde maatschappij op een bepaald ogenblik beslist om een bepaald gedrag strafbaar te stellen. Om een grondig inzicht te kunnen verwerven in het fenomeen stalking, is het belangrijk om eerst de maatschappelijke processen die ten grondslag liggen aan de strafbaarstelling ervan te bestuderen. In het eerste punt wordt beschreven hoe de strafbaarstelling van stalking totstandkwam.
Drie
interagerende
processen
zijn
hierbij
van
belang.
Een noodzakelijke voorwaarde om een proces tot strafbaarstelling op gang te brengen, is de erkenning van een gedrag als een sociaal probleem. Verder wordt een overzicht geboden van een aantal relevante criteria die bij een strafbaarstelling best in acht worden genomen. Zowel proces tot strafbaarstelling als criteria ervan worden verkend voor de Belgische wet. Hierna volgen twee kritieken, die zowel van toepassing zijn op de Belgische wet als op buitenlandse antistalkingswetten. In het tweede punt wordt het begrip stalking verkend op basis van de recente gedragswetenschappelijke evolutie. Eerst komen een aantal synoniemen van stalking aan bod. Vervolgens wordt na een exploratie van de diversiteit aan definities een eigen definitie van stalking aangereikt en gemotiveerd. 10
11
J. BOON en L. SHERIDAN (ed.), Stalking and Psychosexual Obsession. Psychological Perspectives for Prevention, Policing and Treatment, Chichester, John Wiley & Sons, 2002, xi; E. FINCH, The Criminalisation Of Stalking: Constructing The Problem And Evaluating The Solution, Londen, Cavendish Publishing Limited, 2001, xii; D. KEENAHAN en A.BARLOW, “Stalking. A paradoxical crime of the nineties”, Journal of Risk, Security, and Crime Prevention 1997, 291-300; M. GOODE, “Stalking: Crime of the nineties?”, Criminal Law Journal 1995, afl. 19, 21-31. Wet 30 oktober 1998 tot invoeging van artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging, B.S. 17 december 1998, 40.074.
7
1.1.
PROCES VAN STRAFBAARSTELLING
1.1.1. Drie fasen
De strafbaarstelling van een bepaald gedrag op een bepaald moment in een bepaalde samenleving verloopt niet toevallig. 12 D’Anjou onderscheidt drie fasen in het proces van strafbaarstelling: de mobilisering van de media, de mobilisering van politici en deskundigen, en het indienen van een wetsvoorstel of -ontwerp. 13 De aanleiding voor de eerste fase is steeds verontwaardiging over een bepaald gedrag. De verontwaardigde personen claimen dat het gedrag moreel ontoelaatbaar is en schade veroorzaakt, zowel aan de personen die met het gedrag worden geconfronteerd als aan de samenleving. De doelstelling van de aanklagers is om de morele code van de maatschappij te veranderen. Om dit te kunnen realiseren is er een breed draagvlak in de samenleving nodig. Met andere woorden, het gedrag moet worden erkend als een sociaal probleem. 14 Een efficiënte strategie om een draagvlak in de samenleving te creëren is het mobiliseren van de media. In hoeverre de media een fenomeen in de kijker zetten, hangt af van veel factoren. Twee belangrijke factoren hebben betrekking op de aard van de berichtgeving. Dit betreft de emotionele geladenheid van een bericht en hieraan gekoppeld de mate waarin een bericht aansluit bij de interessewereld van mensen. 15
12 13
14
15
E. FINCH, o.c., 83-118. L.J.M. D’ANJOU, “Strafrecht als product van moreel ondernemen”, Justitiële Verkenningen 2000, afl. 5, 23-33; K.S. LOWNEY en J. BEST, “Stalking strangers and lovers; changing media typifications of a new crime problem”, in J. BEST (ed.), Images of issues; typifying contemporary social problems, New York, Aldine De Gruyter, 1995, 17-31. L.J.M. D’ANJOU, “Strafrecht als product van moreel ondernemen”, Justitiële Verkenningen 2000, afl. 5, 23-33; E. GOODE en B.Y. NACHMAN, Moral Panics. The Social Construction of Deviance, Oxford, Blackward, 1997, 31-33 en 87-102. L.J.M. D’ANJOU, “Strafrecht als product van moreel ondernemen”, Justitiële Verkenningen 2000, afl. 5, 23-33.
8
Problemen die zich afspelen in de relationele sfeer wekken emoties en reacties op. Dit geldt vooral als er sprake is van interpersoonlijk geweld. 16 Problemen in de relationele sfeer krijgen in de huidige westerse samenleving veel media-aandacht. De tweede fase betreft de mobilisering van politici en deskundigen. De doelstelling hiervan is aan de beleidsmakers de noodzaak aantonen van een strafrechtelijke beteugeling van het geproblematiseerde gedrag. De te volgen strategie voor de aanklagers is het motiveren van de belangrijkste actoren bij de totstandkoming van nieuwe wetten. De te benaderen personen zijn enerzijds politici, die wetsvoorstellen of -ontwerpen kunnen indienen en politieke debatten kunnen aanwakkeren, en anderzijds deskundigen en belangengroepen, die het brede publiek kunnen inlichten over de aard en de ernst van het aangeklaagde gedrag. Er wordt getracht om via de media het probleemgedrag aan te kaarten en zo verder druk uit te oefenen op de politieke wereld in functie van de strafbaarstelling. 17 De derde fase is de indiening van een wetsvoorstel of -ontwerp betreffende de strafbaarstelling van het geproblematiseerde gedrag. 18 Alvorens een nieuwe wet van kracht gaat, wordt er eerst nog uitvoerig over gedebatteerd in de wetgevende organen. Een wetsvoorstel kan ook opnieuw worden ingediend na een eerdere afwijzing, bijvoorbeeld na een hernieuwde media-aandacht ten gevolge van nieuwe wetenschappelijke inzichten over het fenomeen. Of, in welke vorm en binnen welke tijdspanne de strafbaarstelling wordt gerealiseerd, hangt grotendeels af van de mate waarin de verschillende fasen succesvol verlopen. Concluderend geldt dat er aandacht moet worden getrokken op een probleemgedrag, er een maatschappelijk draagvlak moet worden gecreëerd om van daaruit de verantwoordelijken in de maatschappij aan te zetten tot legistieke actie.
16
17
18
E.K. CARLL, “News Portrayal of Violence and Women, Implications for Public Polizy”, American Behavioral Scientist 2003, 1601-1610; R. REINER, “Media Made Criminality. The representation of crime in the mass media”, in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Third Edition, Oxford, University Press, 2002, 392-393; M. MEYERS, News coverage of violence against women: Engendering blame, Thousand Oaks, CA: SAGE, 1997, 9. L.J.M. D’ANJOU, “Strafrecht als product van moreel ondernemen”, Justitiële Verkenningen 2000, afl. 5, 33; E. GOODE en B.Y. NACHMAN, o.c., 91-94. L.J.M. D’ANJOU, “Strafrecht als product van moreel ondernemen”, Justitiële Verkenningen 2000, afl. 5, 33.
9
Er kunnen hierin drie interagerende fasen van strafbaarstelling worden onderkend zoals synthetisch wordt weergegeven in figuur 1. Figuur 1: Fasen in de strafbaarstelling.
mobilisering media
mobilisering politici en deskundigen strafbaarstelling
indiening wetsvoorstel
10
1.1.2. Erkenning van stalking als een sociaal probleem en strafbaarstelling
De erkenning van bepaalde gedragingen als een sociaal probleem was een eerste stap in de evolutie naar strafbaarstelling van stalking. Het erkenningsproces kwam op gang ten gevolge van een aantal maatschappelijke evoluties in de laatste helft van de 20ste eeuw. Mullen onderscheidt vier factoren in dit erkenningsproces.
19
Deze maatschappelijke evoluties zijn ook herkenbaar in de problematisering van sociale interacties in het algemeen, zoals reeds door veel auteurs werd beschreven. 20 Ten eerste wijst Mullen erop dat het respect voor de privacy de afgelopen decennia een belangrijk goed werd in de samenleving. 21 Dit staat in schril contrast met de manier waarop de media in de jaren 80 en 90 over het privé-leven van bekende personen berichtten. Enkele dramatische incidenten deden de maatschappelijke discussie over het recht op bescherming van het privé-leven hoog oplaaien. Deze discussie kan worden gekaderd in de algemene tendens van een voortschrijdende individualisering, waarbij er een intolerantere houding ontstond ten opzichte van elke vorm van hinder in de persoonlijke levenssfeer. 22 Deze discussie en de wettelijke reacties die hieruit voortvloeiden maken duidelijk dat de media een onmiskenbare rol hebben gespeeld in de perceptie en de erkenning van stalking als een misdrijf. 23
19
20
21 22 23
P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, Cambridge, University Press, 2000, 18-24. Zie bijvoorbeeld: D.R. LOSEKE, Thinking about Social Problems: an Introduction to Constructionist Perspectives. Second edition, New York, Walter de Gruyter Inc., 2003, 224 p; N. LACEY, “Legal constructions of crime”, in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Third Edition, o.c., 264-285; A. GIDDENS, o.c., 256 p; E. GOODE en B.Y. NACHMAN, Moral Panics. The Social Construction of Deviance, o.c., 265 p. P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 18-24. E. LISSENBERG, “Intieme relaties en het strafrecht”, Justitiële Verkenningen 2000, afl. 5, 36-43. J.D.H. JAGESSAR en L.P. SHERIDAN, “Stalking perceptions and experiences across two cultures”, Criminal Justice and Behavior 2004, 99; B.H. SPITZBERG en M. CADIZ, “The media construction of stalking stereotypes”, Journal of Criminal Justice and Popular Culture 2002, 128-149; S. DENNISON en D.M. THOMSON, “Identifying Stalking: The Relevance of Intent in Commonsense Reasoning”, Law and Human Behavior 2002, 546; L. SHERIDAN, G.M. DAVIES en J. BOON, “The cause and nature of stalking: a victim perspective, The Howard Journal of Criminal Justice 2001, 215-234; H.C. MELTON, “Stalking: a review of the literature and direction for the future”, Criminal Justice Review 2000, 246; P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 11.
11
Ten tweede was er sprake van een evolutie in de sociale omgangsvormen. De individualistische samenleving bracht voor een aantal mensen vereenzaming teweeg. Minder sociale interacties kunnen ervoor zorgen dat mensen meer geïsoleerd geraken en van de buitenwereld vervreemden. Al wat onbekend is, wordt gemakkelijk als bedreigend ervaren. Dit beeld wordt nog versterkt door de ontwikkeling van de veiligheidsindustrie; mensen krijgen het gevoel dat de samenleving onveiliger is geworden en dat ze zich moeten beschermen tegen onbekenden. 24 Hoewel de analyse van Mullen verdedigbaar is, moet hier toch de reflectie worden gemaakt in hoeverre deze onveiligheidsgevoelens, waarover in de huidige samenleving zoveel te doen is, op reële risico’s zijn gebaseerd? Deze vraag is niet eenvoudig te beantwoorden en behoort ook niet tot het voorwerp van de hier voorliggende
studie.
Om
de
complexiteit
van
de
verklaring
van
onveiligheidsgevoelens te verduidelijken volstaat het om te verwijzen naar enkele uiteenlopende verklaringen. Zo kunnen onveiligheidsgevoelens worden gezien als een uiting van een meer existentiële angst. Angstgevoelens worden gevoed door een veranderende samenleving gekenmerkt door onzekerheden in alle domeinen van het maatschappelijk leven. 25 Het wegvallen van vaste structuren in de huidige maatschappij zowel op sociaal, economisch en cultureel vlak weerspiegelt in principe een algemeen gevoel van onwelzijn. 26 Anderen zien onveiligheidsgevoelens daarentegen als een sociale constructie om controle te kunnen uitoefenen. Stromingen als de “newsmaking criminology” leggen de verantwoordelijkheid voor het ontstaan en versterken van onveiligheidsgevoelens volledig bij de media, die onder invloed van het kapitalisme, gevoelens van onveiligheid en angst voor criminaliteit creëren door eenzijdige en gekleurde berichtgeving. 27 Zonder hier nu dieper op te moeten ingaan, wordt meteen duidelijk dat de concrete beleving van angst en onveiligheid wordt toegeschreven aan een veelheid van factoren. 24 25
26
27
P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 18-24. S. PLEYSIER, G. VERVAEKE en J. GOETHALS, “Veiligheid: enkele theoretische en (macro)sociologische beschouwingen”, in J. CASSELMAN, J. GOETHALS, F. GOOSSENS en L. WALGRAVE (ed.), Veiligheid, een illusie? Theorie, onderzoek en praktijk, 2001, 30. N. VETTENBURG en L. WALGRAVE, (On)welzijn en (on)veiligheidsgevoelens in de grootstad, KU Leuven, Onderzoeksgroep Jeugdcriminologie, onuitg. rapport, 1998, 1. G. BARAK, “Newsmaking Criminology: Reflections on the Media, Intellectuals and Crime”, in G. BARAK (ed.), Media, Press and the Social Construction of Crime. Studies in Newsmaking Criminology, Londen, Garland, 1994, 237-264.
12
Ten derde stelt Mullen dat er in de jaren 80 een beeld werd gecreëerd dat er in de samenleving steeds meer “vreemde individuen” zijn, zoals verslaafden, migranten of psychisch zieken. Deze individuen komen mogelijk als bedreigend over. Voornamelijk bekende figuren zouden een verhoogd risico lopen om slachtoffer te worden van gedragingen van gestoorde individuen, want wie anders zou het immers hebben gemunt op publieke figuren? Door de uitvoerige berichtgeving over dramatische incidenten met beroemdheden wordt dit beeld nog versterkt. De media fungeren hierbij dus als een katalysator. Hier kan tevens worden verwezen naar het concept van “moral panic”. Cohen, de grondlegger van dit concept definieert het als volgt: “A condition, episode, person or group of persons emerges to become defined as a threat to societal values and interests; its nature is presented in a stylised and stereotypical fashion by the mass media; the moral barricades are manned by editors, bishops, politicians and other right-thinking people; socially accredited experts pronounce their diagnoses and solutions; ways of coping are evolved or (more often) resorted to; the condition then disappears, submerges or deteriorates and becomes more visible”. 28 De auteur stelt dat er een steeds scherper onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de brave, degelijke burgers in de samenleving en anderzijds de deviante, gestoorde andere burgers die een bedreiging vormen voor de maatschappij en waartegen maatregelen moeten worden genomen. 29 Ten vierde haalt Mullen aan dat er sterk werd gepleit voor een betere bescherming van mishandelde vrouwen. De aandacht werd tevens gevestigd op het feit dat mishandelde vrouwen een verhoogd risico lopen om opnieuw slachtoffer te worden van geweld op het ogenblik dat ze de relatie willen beëindigen. Bovendien werd stilaan niet enkel fysiek geweld maar ook psychisch geweld meer en meer als onaanvaardbaar beschouwd. Bij de focus die op bepaalde problemen wordt gelegd is de invloed van de tijdsgeest dus onmiskenbaar. 30
28
29 30
S. COHEN, Folk Devils and Moral Panics: the creation of the mods and rockers, Londen, McGibben & Kee, 1972, 9. E. GOODE en B.Y. NACHMAN, o.c., 33-41. Ibid., 41-45.
13
Concreet speelde de verplaatsing van de focus op de instandhouding van het gezin als maatschappelijk instituut naar het individueel zelfbeschikkingsrecht van de gezinsleden een cruciale rol. 31 De toegenomen gevoeligheid voor psychisch geweld in intieme relaties werkten dit mechanisme in de hand. 32 Deze globale schets van een aantal maatschappelijke evoluties biedt een zicht op processen die een invloed hadden op de creatie van “stalking” . 33 De erkenning van stalking als een sociaal probleem en de mobilisering van de media en van de politieke wereld leidden in 1990 tot de eerste antistalkingswet in de Amerikaanse staat Californië. De concrete aanleiding voor deze wet waren de moord op de Amerikaanse actrice Rebecca Schaeffer in 1989 door een fan die haar gedurende twee jaar had gestalkt, en de moord op vijf andere vrouwen door hun ex-partners. 34 De publieke verontwaardiging over de gebeurtenissen was groot en werd snel opgepikt door de media wat het fenomeen stalking in een sneltempo binnen de wetgeving bracht. 35 De Californische antistalkingswet van september 1990 luidt als volgt: “any person who wilfully, maliciously, and repeatedly follows or harasses another person and who makes a credible threat with the intent to place that person in reasonable fear of death or great bodily harm”.
36
In deze wet wordt het bewust herhaaldelijk
achtervolgen en bedreigen van een persoon, op zodanige wijze dat dit bij een redelijke persoon angst voor ernstig lichamelijk letsel of voor de dood veroorzaakt, als stalking gedefinieerd en gepenaliseerd. In 1994 werd ook het stalken van de rechtstreekse familieleden van het slachtoffer aan deze wet toegevoegd. 37
31
32 33 34 35
36 37
R.P. DOBASH en R.E. DOBASH, “Violence in Intimate Relationships”, in W. HEYTMEYER en J. HAGAN (ed.), International Handbook of Violence Research, Dordrecht, Kluwer, 2003, 741; L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit. De misdrijven inzake aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, ontucht, prostitutie, seksreclame, zedenschennis en overspel, Antwerpen, Intersentia, 2002, 144-147; I.W. HUTCHISON, J.D. HIRSCHEL en C.E. PESACKIS, “Family violence and police utilization”, Violence and Victims 1994, 299-313. E. LISSENBERG, “Intieme relaties en het strafrecht”, Justitiële Verkenningen 2000, afl. 5, 36-43. P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 18-24. H.C. MELTON, “Stalking: a review of the literature and direction for the future”, l.c., 247-248. L.J.M. D’ANJOU, “Strafrecht als product van moreel ondernemen”, Justitiële Verkenningen 2000, afl. 5, 23-33. CALIFORNIA PENAL CODE, SECTION $ 646.9, 1990. M. MALSCH, De Wet Belaging, Totstandkoming en toepassing, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, 85.
14
Intussen werden in alle andere Amerikaanse staten antistalkingswetten ingevoerd en tevens stelden Canada en Australië stalking strafbaar. 38 Ook in Europa leidden de hoger beschreven evoluties tot nieuwe wetten, zoals in Nederland en België. 39 In sommige landen werd het begrip stalking niet expliciet vermeld, maar werd gedrag dat als stalking kan worden omschreven, zoals herhaaldelijk telefoneren of opzettelijk iemands rust en privacy verstoren, strafbaar gesteld, zoals in Engeland, 40 Schotland en Ierland, 41 Denemarken, Zweden, Frankrijk en Duitsland. 42
1.1.3. Strafbaarstelling in België
In het proces van strafbaarstelling van stalking in België kunnen de drie fasen van D’Anjou,
gesitueerd
binnen
de
maatschappelijke
evoluties
van
Mullen,
geïdentificeerd worden. Met betrekking tot de eerste fase, mobilisering van de media, kan de mediabelangstelling in België voor het fenomeen stalking vanaf de tweede helft van de jaren 90 niet worden ontkend. De eerste mediaberichten in België, gestimuleerd door de enorme mediabelangstelling in de Verenigde Staten voor beroemdheden die gestalkt werden, dateren van eind jaren 80. 43
38
39
40
41
42
43
C. PEREZ, “Stalking: when does obsession become a crime?”, American Journal of Criminal Law 1993, 263-280. M. MALSCH, De Wet Belaging, Totstandkoming en toepassing, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, 36-39; U. SMARTT, “The Stalking Phenomenon: Trends in European and International Stalking and Harassment Legislation”, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice 2001, 209-232; B. DITTRICH, “Belaging strafbaar gesteld”, Proces 1999, afl.3, 40-41. T. BUDD, J. MATTINSON en A. MYHIL, The Extent and Nature of Stalking: Findings from the 1998 British Crime Survey, Londen, Home Office: Research and Directorate, 2000, 2. S. MORRIS, S. ANDERSON en L. MURRAY, Stalking and Harassment in Scotland, Edinburgh, Scottish Executive Social Research, 2002, 2. M. MALSCH, De Wet Belaging, Totstandkoming en toepassing, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, 36-39. J.D.H. JAGESSAR en L.P. SHERIDAN, l.c., 99; P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 11; S. DENNISON en D.M. THOMSON, “Identifying Stalking: The Relevance of Intent in Commonsense Reasoning”, l.c., 546; H.C. MELTON, “Stalking: a review of the literature and direction for the future”, l.c., 246.
15
Vanaf eind jaren 90 kon er ook in België een mediahype rond het stalken van beroemdheden worden geconstateerd. 44 De media berichtten in 1998 onder meer veelvuldig over een vrouw die haar idool Koen Wauters stalkte. Het feit dat de stalkster zeer hardnekkig gedurende maanden de zanger bespioneerde en tweemaal in zijn woning inbrak, voedde de publieke verontwaardiging. 45 De mediabelangstelling is zoals hoger reeds werd aangegeven, onder meer afhankelijk van de kenmerken van het fenomeen zelf. Zo heeft stalking betrekking op gedrag dat zich afspeelt in het privé-leven van personen en dit wekt emoties op. De maatschappelijke verontwaardiging groeide door het feit dat beroemdheden, die voor veel mensen een rolmodel zijn, werden gestalkt. Het publiekelijk getuigen door bekende personen over problemen uit de privé-sfeer had tevens tot gevolg dat ook “gewone burgers” naar buiten traden met hun verhaal over slachtofferschap van stalking. Zo werd het duidelijk dat stalking geen zeldzaam fenomeen was. De roep naar een strafrechtelijke beteugeling van dergelijk gedrag werd steeds luider. De invloed van de media was dus belangrijk voor het politieke discours over de eventuele strafbaarstelling van het fenomeen stalking. De tweede fase in de strafbaarstelling, de mobilisering van politici en deskundigen, verliep zeer vlot. Mogelijk lagen er drie redenen aan de basis voor deze geslaagde mobilisering. Ten eerste wekt slachtofferschap van publieke figuren veel belangstelling op. De reeds gevoerde discussies hieromtrent in de Verenigde Staten werkten hierbij ongetwijfeld stimulerend. Ten tweede werd, zoals reeds beschreven in punt 1.1.2., de maatschappelijke context in de tweede helft van de 20ste eeuw gekleurd door een veranderde perceptie ten aanzien van problemen in de persoonlijke levenssfeer. 46 Het gezin was niet langer onaantastbaar als dé hoeksteen van een degelijk functionerende maatschappij.
44
45
46
X, “Rondzwerven in de geest van een gek”, Gazet van Antwerpen 27 oktober 1997, A3; M. TEUGELS, “Stalking is een pest”, KNACK 12 november 1997, 38; L. RAMAEKERS, “Wie met een stalker te maken krijgt, heeft geen leven meer”, Het Belang van Limburg 2 januari 1998, 6; D. VANDENBERGHE, “Rottig doen tegen je ex heet nu stalking”, Gazet van Antwerpen 17 mei 1998, 24. Zie bijvoorbeeld G. DE VRIESE, “Beroemd en vogelvrij verklaard”, P-Magazine 1998, 35-38; L. COOYMANS, “Stalking: kroniek van een aangekondigde dood”, Humo 14 juli 1998, 12-15; C. VAN NESTE, “Koen is mijn droom die nu kapot breekt”, Gazet van Antwerpen 10 juli 1998, A2. I.W. HUTCHISON, J.D. HIRSCHEL en C.E. PESACKIS, l.c., 299-313; D.J. BELL, ‘Domestic violence: victimization, police intervention and disposition’, Journal of Criminal Justice 1985, 527.
16
De persoonlijke integriteit werd een steeds belangrijker goed dat moest worden beschermd. 47 Zo werden niet enkel gedragingen die fysieke schade veroorzaken, maar ook gedragingen die resulteren in psychisch letsel, beschouwd als ontoelaatbaar. 48 Ten derde werd in 1997 de zelfhulpgroep “Stichting Anti Stalking” (SAS) opgericht. 49 Deze belangengroep was actief in het opvangen van slachtoffers, in het aanklagen van de gevolgen van stalking en in het aankaarten van het belang van een afzonderlijke strafbaarstelling voor dit fenomeen bij het grote publiek.50 De twee vorige fasen resulteerden in de indiening van een wetsvoorstel op 14 mei 1997 bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers (derde fase). Het wetsvoorstel voorzag in een nieuw artikel 460ter in het Strafwetboek: “het herhaaldelijk achtervolgen, bespieden of belagen van een persoon op een wijze die deze persoon als hinderlijk, verontrustend of kwellend ervaart, wordt strafbaar gesteld met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en/of met een geldboete van zesentwintig tot honderd frank”. 51 Via zeven amendementen wijzigde de inhoud van de wettekst grondig. Een nieuw artikel 442bis werd ingevoegd onder titel VIII “Misdaden en wanbedrijven tegen personen” in een nieuw hoofdstuk van het Strafwetboek. 52
53
De invoering van artikel 442bis geschiedde op 30 oktober
1998 en luidt als volgt: “Hij die een persoon heeft belaagd terwijl hij wist of had moeten weten dat hij door zijn gedrag de rust van die bewuste persoon ernstig zou verstoren, wordt gestraft met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met een geldboete van 50 frank tot 300 frank of met één van die straffen alleen. Tegen het in dit artikel bedoelde misdrijf kan alleen vervolging worden ingesteld op een klacht van de persoon die beweert te worden belaagd”. 54
47
48 49
50
51 52
53
54
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit. De misdrijven inzake aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, ontucht, prostitutie, seksreclame, zedenschennis en overspel, o.c., 144-145. C. WELLS, “Stalking: The Criminal Law Response”, The Criminal Law Review 1997, 463-470. K. RAES, Stalking, 1998, onuitg. nota. Later richtte de vereniging zich ook tot slachtoffers van mobbing, pesten op het werk, en veranderde ze haar naam in Stichting Anti Stalking Anti Mobbing (SASAM); P. DE KUYSSCHER, “Rony Cuyt wil anti-stalkersstichting oprichten”, Het Volk 28 augustus 1997, 1; SAS, Informatiebrief over stalking en SAS, 1997, onuitg. nota. L.J.M. D’ANJOU, “Strafrecht als product van moreel ondernemen”, Justitiële Verkenningen 2000, afl. 5, 32. Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1046/1, 1-2. Het artikel 460ter werd intussen voor een andere wet ingevoegd: Wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en gerechtelijk onderzoek, B.S. 2 april 1998. L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1377–1380. Wet 30 oktober 1998 tot invoeging van artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging, B.S. 17 december 1998, 40.074.
17
De
Belgische
belagingswet
verschilt
op
twee
punten
met
andere
55
antistalkingswetten. Zo kan een éénmalige verstoring van de rust van een persoon reeds voldoende zijn om als belaging gekwalificeerd te worden. 56 Verder wordt geopteerd voor het begrip “belaging”,
57
dat beter zou zijn ingeburgerd dan het
begrip stalking. 58 Zowel in juridische als gedragswetenschappelijke literatuur wordt echter meestal het begrip stalking gehanteerd. 59 60
1.2.
RELEVANTE CRITERIA BIJ STRAFBAARSTELLING
1.2.1. Zeven criteria
Alvorens een nieuwe strafbaarstelling in te voeren, dienen idealiter een aantal criteria in acht genomen te worden door de wetgever. 61 Op basis van het criterium van aannemelijkheid en motivering van de schade wordt via kritische analyse gepeild of een bepaald gedrag daadwerkelijk een probleem vormt en schade aanricht aan de
rechtstreeks
betrokkenen
en/of
de
rechtsorde
binnen
een
bepaalde
maatschappelijke context. Het bepalen van de schade dient op een rationele wijze tot stand te komen.
55
56
57 58 59 60
61
J.H. KAMPHUIS en P.M.G. EMMELKAMP, “The psychology of stalking: an introduction to the field and its problems”, in MODENA GROUP ON STALKING (ed.), Female Victims of Stalking. Recognition and intervention models: a European study, Milaan, Franco Angeli, 2005, 38; R.P. PURCELL, M. PATHÉ en P.E. MULLEN, “Stalking: Defining and prosecuting a new category of offending”, International Journal of Law en Psychiatry 2004, afl. 27, 157-169. D. DEWANDELEER, “Stalking (belaging)”, Postal Memorialis 1999, S106/1-12; Gedr. St. Kamer, 1996-1997, nrs. 1046/6, 2 en 1046/8, 5, 6 en 8. A. DE NAUW, Inleiding tot het Bijzonder Strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2002, 174. Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1046/1, 1-2. In dit onderzoek worden de termen stalking en belaging door elkaar gebruikt. In de zijlijn is het belangrijk om te wijzen op het bestaan van de wet van 11 juni 2002 inzake de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk, B.S. 22 juni 2002, 28.521, waarbij gelijkaardige gedragingen worden geviseerd, doch geheel te situeren binnen de context van de werkomgeving. Dit fenomeen van pesten op het werk is ook gekend als mobbing. Zie bijvoorbeeld: V. BOWIE, B.S. FISHER en C.L. COOPER, Workplace violence: issues, trends, strategies, Devon, Willan Publishing, 2005, 312 p; S. OPDEBEECK, I. PELEMANS, A. VAN MEERBEECK, Mobbing: pesterijen, ongewenst seksueel gedrag en fysiek geweld op het werk: een beschrijving van de problematiek, haar context en haar gevolgen, Leuven, Lucas, 2002, 279 p; S. EMMERECHTS, Mobbing of pesten op het werk, Antwerpen, Manteau, 2001, 158 p. A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda, 1987, 53-61.
18
Dit omvat een morele component, het nagaan of bepaalde waarden worden geschonden, en een empirische component, het raadplegen van wetenschappelijk onderzoek over het probleemgedrag. 62 Aan de hand van het tolerantiebeginsel dient vervolgens te worden nagegaan of een strafbaarstelling geen te grote inbreuk vormt op de individuele vrijheid van burgers om zich naar eigen inzichten en mogelijkheden te ontplooien. Individuele vrijheid wordt beschouwd als een zelfstandige waarde die in elke situatie afzonderlijk bekeken dient te worden. 63 Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat het strafrecht pas in werking treedt als andere remedies onvoldoende werken. Met andere woorden de minst ingrijpende maatregel dient eerst te worden genomen, of nog, het strafrecht als ultimum remedium. Verwant hieraan is het proportionaliteitsbeginsel, namelijk dat de strafbaarstelling in verhouding moet staan tot de ernst van de gevolgen van het probleem. Verder vereist het legaliteitsbeginsel dat het probleemgedrag wordt omschreven in een wettelijke bepaling, 64 (“geen misdrijf zonder wet en geen straf zonder wet”). 65 Dit betekent dat de burgers moeten weten welke gedragingen een strafrechtelijke beteugeling tot gevolg kunnen hebben. De laatste twee criteria hebben betrekking op de uitvoerbaarheid van de strafbaarstelling en het gevolg dat een strafbaarstelling moet teweegbrengen. Respectievelijk de praktische hanteerbaarheid en de effectiviteit van de strafbaarstelling vormen de inhoud van het zesde en het zevende criterium. Deze criteria verwijzen naar de vraag of de strafbaarstelling daadwerkelijk een antwoord kan bieden voor het probleem. Dit moet blijken uit de rechterlijke uitspraken die voortvloeien uit toepassing van de nieuwe wet, en de uitvoering ervan. Toetsing ten gronde van de laatste twee criteria is pas mogelijk na invoering en evaluatie van een nieuwe wet.
62 63 64 65
Ibid., 54-56. Ibid., 58. Ibid., 73. L. DUPONT, Beginselen van strafrecht, Leuven, Acco, 2004, 28.
19
1.2.2. Toetsing van de criteria op de Belgische belagingswet 66
In tegenstelling tot de herkenbaarheid van de voorbereidende fasen in de strafbaarstelling van stalking, is het moeilijker na te gaan of en in welke mate een voorafgaandelijke toetsing aan bovenstaande juridische principes heeft plaatsgevonden.
Dit
antistalkingswetgeving, belagingswet.
blijkt 67
zowel
uit
een
analyse
van
buitenlandse
als uit de parlementaire voorbereiding van de Belgische
68
Via een analyse van de Belgische belagingswet op basis van de bovengenoemde criteria kunnen alvast enkele hiaten aan het licht worden gebracht. Met betrekking tot het eerste criterium, aannemelijkheid en motivering van de schade, kan uit de parlementaire voorbereiding worden afgeleid dat het belang van het strafbaar kunnen stellen van verschillende vormen van psychisch geweld in het algemeen en meer specifiek een stijgend aantal meldingen en een verhoogde mediabelangstelling, belangrijk waren voor de strafbaarstelling. 69 Naast de berichtgeving baseerde de wetgever zich vooral op cijfermateriaal en informatie
van
de
Belgische
SAS
en
enkele
buitenlandse
studies.
Officieel geregistreerde cijfers en wetenschappelijke studies over stalking waren in België niet beschikbaar op dat ogenblik. De inschatting van de schade van het gedrag kan impliciet worden afgeleid uit de parlementaire voorbereiding. Zo werd er besloten om de vereiste van de repetitieve aard van de gedragingen te schrappen, aangezien één gedrag de rust van een persoon reeds ernstig kan verstoren.
66
67
68
69
Voor een toetsing van deze criteria van strafbaarstelling op de Nederlandse belagingswet zie: M. MALSCH, De Wet Belaging, Totstandkoming en toepassing, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, 19-21. M. MALSCH, De Wet Belaging, Totstandkoming en toepassing, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, 22; C. KELK en R.S.B. KOOL, “Belaging in de rechtspraktijk”, Delikt en Delinkwent 2003, 664-674; H.G.M. KRABBE en W. WEDZINGA, “Belaging in wetsontwerp 25768”, Delikt en delinkwent 1998, 215-233. L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1377–1380; F. GOOSSENS, “Het fenomeen ‘stalking’ strafrechtelijk beteugeld”, Tijdschrift voor wetgeving 1999, 60-61; A.D. PORRE, “Bestrijding van stalking ook in België wettelijk geregeld: voorkeur gaat naar alternatieve straffen”, Pretekst 1999, 14-15; C. MEUNIER, “La répression du harcèlement”, Revue de droit pénal 1999, 739-750; D. DEWANDELEER, l.c., S106/1-12. Hand. Kamer 1997-98, 8 juli 1998, 9221.
20
Tevens werd beslist dat er ook los van een bedreiging met een geweldsdelict sprake kan zijn van belaging. 70 Gesteld kan worden dat de wetgever ervan uitgaat dat verschillende psychische gedragingen ook ernstige schade kunnen veroorzaken, zonder dat dit gepaard moet gaan met het uiten van bedreigingen of het plegen van fysiek geweld. De kwalificatie van stalking als een klachtdelict beantwoordt gedeeltelijk aan het tweede criterium, het tolerantiecriterium. Er is namelijk een barrière ingebouwd in de zin dat enkel het slachtoffer klacht van belaging kan indienen. Dus het is in de eerste plaats het slachtoffer dat oordeelt of een bepaald gedrag de rust ernstig verstoort. 71 De keuze van de wetgever om van stalking een klachtdelict te maken heeft een aantal implicaties. Zo kan -rekening houdend met de lage aangiftebereidheid van persoonsdelicten-, 72 worden verondersteld dat de aangiftebereidheid van slachtoffers van stalking eveneens laag zal zijn. Daarnaast is het mogelijk dat oneigenlijke slachtoffers klacht indienen, wat wordt omschreven als het “false victimisation syndrome”. 73 Dit betekent dat iemand zich onterecht meldt als slachtoffer van bijvoorbeeld stalking om zijn/haar eigen daderschap te verbloemen of om op de één of andere manier aandacht te zoeken of iemand iets betaald te zetten. Uiteraard is het aan de rechter om een uiteindelijk oordeel te vellen over een bepaalde zaak. Immers bij het foutlopen van intermenselijke relaties is het vaak moeilijk om uit te maken welke de relatieve verantwoordelijkheid is van elk van de partijen. In hoeverre het subsidiariteitsbeginsel in rekening werd gebracht, is moeilijk te achterhalen. In de parlementaire voorbereiding werd beargumenteerd dat de bestaande maatregelen ontoereikend waren. Uit eerder onderzoek was bovendien gebleken dat verschillende vormen van psychisch geweld niet zo eenvoudig te vervolgen zijn, enkel bedreigingen die een zeker gewicht hebben, zijn strafbaar. 70 71
72
73
Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1046/1, 1-2. F. GOOSSENS, “Het fenomeen ‘stalking’ strafrechtelijk beteugeld”, Tijdschrift voor wetgeving 1999, 60-61; A.D. PORRE, l.c., 14-15; L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1379; Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1046. A. VANDENBERK, L. VERHAEGEN, A. COLEMONT en I. HENS, Geweld in het meervoud. Een kwalitatieve en kwantitatieve benadering van de betekenissen rond geweldsvormen in België, Diepenbeek, Limburgs Universitair Centrum, 2003, 41; http://www.poldoc.be/dir/dgs/dsb/document/vms2004/nl/reports. L.P. SHERIDAN en E. BLAAUW, “Characteristics of False Stalking Reports”, Criminal Justice and Behavior 2004, 55-72; M. PATHÉ, P.E. MULLEN en R. PURCELL, “Stalking: False claims of victimisation”, British Journal of Psychiatry 1999, 170-172.
.
21
Bijvoorbeeld wordt gedoeld op feiten waarbij een vrouw onder bedreiging dat anders haar kinderen worden aangevallen bepaalde handelingen moet stellen.
74
Civielrechtelijk hadden slachtoffers al de mogelijkheid om een straat- of contactverbod aan te vragen, 75 maar deze maatregelen worden beschouwd als weinig effectief en vereisen bovendien een zware bewijslast. 76 Een andere mogelijkheid om belaging aan te pakken, bood de Wet van 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
77
Via deze wet kunnen onder meer pesterijen per telefoon worden bestraft. Verder kunnen een aantal gedragingen van stalkers worden gepenaliseerd via andere bestaande misdrijven,
78
bijvoorbeeld bedreigingen (art. 329 SWB), laster
en eerroof (art. 443-444 SWB), vernieling of beschadiging van eetwaren; koopwaren of andere roerende eigendommen (art. 528-534 SWB), ombrengen van dieren (art.538-542 SWB), opzettelijk doden, opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel, foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling (art. 392 SWB), enz., waardoor de vraag naar de noodzaak van een afzonderlijke belagingswet als ultimum remedium in het gedrang komt. 79 De wetgever was echter van oordeel dat bepaalde gedragingen van stalkers, zoals het herhaaldelijk opwachten van een slachtoffer of het laten afleveren van een bos bloemen, niet onder het toepassingsgebied vallen van huidige wetten, doch de rust van een persoon ernstig kunnen verstoren, waardoor een nieuwe wet nodig was. 80
74
75
76 77
78
79 80
N. KUMPS en G. VAN BEEK, Het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld, 2002, KU Leuven, Faculteit Rechtsgeleerdheid, onuitg. rapport, 2002, 8; R. BRUYNOOGHE, I. CARMEN, F. HUTSEBAUT, I. VAN VELDHOVEN, Fysiek en seksueel geweld op vrouwen: toestand in België 1991: rapport, Europese ministerconferentie over fysiek en seksueel geweld op vrouwen, Brussel, 14 maart 1991, 81-119. Een straat- of contactverbod is een burgerrechtelijke maatregel die wordt gebruikt om een persoon te verhinderen om in contact te treden met of om in de buurt te komen van een andere persoon. Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1046/1, 1-2. Wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, B.S. 27 maart 1991, 6.155. L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1380. C. KELK en R.S.B. KOOL, “Belaging in de rechtspraktijk”, Delikt en Delinkwent 2003, 666. L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1379; Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1046.
22
Er werd enigszins getracht om het proportionaliteitsbeginsel in rekening te brengen. Zo werd geopteerd voor de omschrijving van “ernstige” verstoring van de rust om de drempel van de strafbaarheid hoog genoeg te leggen. 81 Deze formulering werd gekozen om het toepassingsgebied van de wet in te perken, maar het is onduidelijk wat nu precies het verschil is tussen een rustverstoring en een ernstige rustverstoring. Uiteindelijk zal de rechter in een specifieke zaak beslissen of er al dan niet sprake is van een “ernstige” rustverstoring van een persoon. Verder werd geoordeeld dat bij excessieve vormen van stalking het mogelijk moet zijn om een voorlopige hechtenis uit te voeren. Hiervoor werd tijdens de parlementaire voorbereiding de strafmaat verhoogd van drie maanden tot twee jaar. Vermits de maximum hoofdstraf twee jaar correctionele gevangenisstraf bedraagt, is tevens ook strafbemiddeling mogelijk. 82 De motivering voor deze strafmaat vloeide verder voort uit de eerder gebleken efficiëntie bij dezelfde strafmaat voor pesterij per telefoon. Met betrekking tot het legaliteitsbeginsel is er in zekere mate sprake van een leemte op het vlak van de begripsinvulling. In een wettekst wordt een begripsinvulling gegeven via een materieel en een moreel element. De Nauw onderscheidt drie materiële elementen van het misdrijf belaging; het gaat namelijk over belaging (1), die de rust ernstig verstoort (2) van een concrete persoon (3). Het morele element houdt in dat de dader wist of had moeten weten dat zijn gedrag de rust van een specifieke persoon ernstig zou verstoren. 83 Belaging is een open begrip, wat wil zeggen dat er geen concrete begripsinvulling voorhanden is. Via rechtspraak en rechtsleer moet een nadere invulling worden gegeven. In de parlementaire voorbereiding werden enkele voorbeelden opgenomen van stalking (bv. het herhaaldelijk iemand opwachten na het werk of in de nabijheid van de woning, het binnendringen in een huis, iemand achtervolgen of bespieden,…). 84
81 82
83 84
Ibid., 1379. L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1379; Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1046. A. DE NAUW, o.c., 175. Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1046/6, 2; Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1046/8, 2 en 6.
23
De rechtspraak en rechtsleer inzake belaging zijn echter nog schaars. Enkele auteurs hekelen dan ook de nog vage begripsinvulling van de materiële elementen, waardoor er een te grote interpretatiebevoegdheid aan de rechter zou worden gegeven. 85 Tot slot kan over de praktische hanteerbaarheid en effectiviteit van de strafbaarstelling niets worden gezegd, aangezien er nog geen evaluatiestudies werden uitgevoerd.
1.2.3. Kritieken op de belagingswet
De strafbaarstelling van stalking werd in België, zoals in de Verenigde Staten en Nederland, op korte termijn gerealiseerd. 86 Hoewel de inhoud van de wettekst sterk kan variëren in verschillende landen, worden twee kritieken courant geformuleerd. Een eerste kritiek betreft de vaagheid van de wettekst, waarbij de inhoud van wat stalking is onduidelijk wordt beschreven. 87 Dit geldt in zekere mate ook voor de Belgische wet waarin belaging als “ernstige rustverstoring” wordt omschreven. Langs de ene kant is de wet nogal restrictief door te vereisen dat het over een ernstige vorm van rustverstoring moet gaan, maar langs de andere kant is het mogelijk om via de omschrijving van rustverstoring een hele waaier van gedragingen te groeperen. Aangezien stalkinggedrag, soms onder het toepassingsgebied van meerdere misdrijven valt, kan er sprake zijn van eendaadse samenloop.
85
86
87
F. GOOSSENS, “Het fenomeen ‘stalking’ strafrechtelijk beteugeld”, Tijdschrift voor wetgeving 1999, 60-61; L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1379. M. MALSCH, De Wet Belaging, Totstandkoming en toepassing, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, 85. L. PHILIPS, R. QUIRK, B. ROSENFELD en M. O’CONNOR, “Is it stalking? Perceptions of Stalking Among College Undergraduates”, Criminal Justice and Behavior 2004, 73-96; R.P. PURCELL, M. PATHÉ en P.E. MULLEN, “Stalking: Defining and prosecuting a new category of offending”, l.c., 157-169; R. DE WIT, “Delictomschrijving stalking te ruim”, Justitiekrant 1998, 2.
.
24
Juridisch impliceert dit toepassing van het principe van incriminatie. Dit betekent dat de vervolging geschiedt volgens het misdrijf waaraan de zwaarste straf is verbonden. 88 Hier rijst een belangrijke vraag naar of en waarom men desgevallend de feiten als belaging vervolgt dan wel als bijvoorbeeld bedreiging, belediging, enz. 89 Immers was eerder gebleken dat voor misdrijven als bedreiging en belediging de bewijslast zo moeilijk is. Aangezien er nog geen evaluatie van de toepassing van de wet werd uitgevoerd, kan hierop momenteel nog geen eenduidig antwoord worden gegeven. In elk geval kan worden verondersteld dat de belagingswet in de praktijk nogal eens de voorkeur krijgt en een uitweg biedt door de relatief beperkte eis van een éénmalige rustverstoring als voldoende bewijs te beschouwen voor het instellen van een vervolging. In een tweede kritiek, die nauw verweven is met de eerste, wordt het belang van een afzonderlijke antistalkingswet in vraag gesteld. 90 Dit betreft met andere woorden de vraag in hoeverre er sprake is van een “symboolwet”. Malsch omschrijft dit als volgt: “Dit betekent dat een wet naast haar expliciete bedoeling een betekenis of meerwaarde krijgt voor de samenleving in haar geheel of voor bepaalde groepen hieruit. De wet functioneert in de samenleving als het ware als een symbool.”
91
Bij een symboolwet is er een discrepantie tussen het primaire doel van de wet, namelijk de strafbaarstelling van een bepaald gedrag en het eigenlijke doel, bijvoorbeeld het tonen van de daadkracht van de regering. 92 Desgevallend is het eigenlijke doel van de wet belangijker dan het primaire doel.
88
89
90
91
92
L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1380. C. KELK en R.S.B. KOOL, “Belaging in de rechtspraktijk”, Delikt en Delinkwent 2003, 664-674; H.G.M. KRABBE en W. WEDZINGA, “Belaging in wetsontwerp 25768”, Delikt en delinkwent 1998, 215-233. R.P. PURCELL, M. PATHÉ en P.E. MULLEN, “Stalking: Defining and prosecuting a new category of offending”, l.c., 157-169; L. SHERIDAN en G.M. DAVIES, “What is stalking? The match between legislation and public perception”, Legal and Criminological Psychology 2001, 4; H.C. MELTON, “Stalking: a review of the literature and direction for the future”, l.c., 255-257; B.M.J. VAN KLINK en L.M.M. ROYAKKERS, “Enkele kanttekeningen bij de strafbaarstelling van stalking”, Delikt en delinkwent 1998, 630-643; B.M.J. VAN KLINK en L.M.M. ROYAKKERS, “Stalking. Van media-hype tot juridische categorie”, in L.M.M. ROYAKKERS en A. SARLEMIJN (ed.), Stalking strafbaar gesteld, Deventer, Gouda Quint, 1998, 1-20; M. GOODE, “Stalking: Crime of the nineties?”, l.c., 29. M. MALSCH, De Wet Belaging, Totstandkoming en toepassing, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, 24. M. MALSCH, De Wet Belaging, Totstandkoming en toepassing, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, 24-25.
25
Terecht kan de vraag worden gesteld of de belagingswet hoofdzakelijk is bedoeld als een signaal naar de bevolking. Met name om te benadrukken dat het verstoren van de rust van een persoon onaanvaardbaar is en de regering hiertegen in actie treedt, of dat de wet daarentegen daadwerkelijk beantwoordt aan een tekort in de huidige strafwetgeving om bepaalde gedragingen te penaliseren die niet via andere wetten kunnen worden bestraft. De vraag of de Belgische belagingswet een symboolwet is, blijkt niet zo eenvoudig te beantwoorden. Langs de ene kant heeft de wet een duidelijk symbolische betekenis. Zo wordt het belang dat in onze huidige maatschappij wordt gehecht aan respect voor het privé-leven van mensen en respect voor de persoonlijke integriteit benadrukt. Met andere woorden stelt de wet belangrijke vragen over de aard van sociale interacties in de huidige samenleving aan de kaak. 93 Het is niet toegestaan om iemands rust opzettelijk te verstoren door het niet respecteren van iemands privacy. Zelfs een éénmalig storend gedrag, waarbij de intentie van de dader mogelijk enkel is om te communiceren met het slachtoffer, kan aanleiding geven tot strafvervolging. Langs de andere kant kan de wet tegemoetkomen aan bestaande lacunes in andere wetten. Zo wordt een alternatief geboden voor gedragingen die niet vallen onder het toepassingsgebied van bestaande wetgeving, bijvoorbeeld het versturen van een ongewenst cadeau, of waarvoor er enkel civielrechtelijke maatregelen beschikbaar zijn. In dit laatste geval moet het slachtoffer grote inspanningen leveren om bewijsmateriaal te verzamelen en tevens is de effectiviteit van dergelijke maatregelen niet altijd bevredigend. 94 Aangezien belaging een klachtdelict is, vindt de wetgever het belangrijk dat elk individu dat een ernstige rustverstoring ervaart, hiervoor klacht kan indienen, zelfs als dit een éénmalig feit betreft.
93
94
R.P. PURCELL, M. PATHÉ en P.E. MULLEN, “Stalking: Defining and prosecuting a new category of offending”, l.c., 157-169. R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2005, 832-833; M. MALSCH, M. VISSCHER en E. BLAAUW, “Stalking: de rol van de wet en van andere remedies”, in P.J. VAN KOPPEN, D.J. HESSING, H. MERCKELBACH en H.F.M. CROMBAG (ed.), Het recht van binnen: Psychologie van het recht, Deventer, Kluwer BV, 2002, 201-216.
26
1.3.
GEDRAGSWETENSCHAPPELIJKE DEFINITIES VAN STALKING
1.3.1. Synoniemen
Voor het einde van de vorige eeuw besteedden wetenschappers weinig aandacht aan het fenomeen stalking. Na de strafbaarstelling in verschillende landen werd stalking een populaire onderzoekstopic in de wetenschappelijke wereld. Het aantal wetenschappelijke publicaties evolueerde van een paar artikels over kleinschalige onderzoeken op het einde van de jaren 90 tot meer dan honderd publicaties in de afgelopen jaren. 95 Ondanks de sterk toegenomen wetenschappelijke interesse voor het fenomeen stalking, heerst er nog steeds discussie over wat stalking nu precies is. 96 Het fenomeen stalking ontleent zijn oorspronkelijke jachtterminologie. Auteurs
hanteren
Stalking de
betekent
beeldspraak
letterlijk van
“het
“het
betekenis aan de
besluipen
opjagen
van
van
wild”.
een
prooi”
om te verduidelijken hoe slachtoffers, die voortdurend worden achterna gezeten en bespioneerd, zich moeten voelen.97 Volgens Mullen et al. werd het woord “stalking” opgenomen in het woordenboek van 1971, als volgt gedefinieerd: “the act of following one’s prey and walking stealthily”. 98 Hoewel het begrip stalking eerder nog niet bestond, werd het fenomeen van “walking stealthily” wel al teruggevonden in Romeinse geschriften. Zo bevatten de boeken van Justinianus passages over “het hinderlijk volgen van getrouwde mannen en vrouwen”, waarvoor men gestraft kon worden. 99
95
96
97
98 99
Bijvoorbeeld via Criminal Justice Abstracts kunnen vanaf 2000 al meer dan honderd publicaties over stalking worden gevonden. J.J. HAUGAARD en L.G. SERI, “Stalking and other forms of intrusive contact among adolescents and young adults from the perspective of the person initiating the intrusive contact”, Criminal Justice and Behavior 2004, 38. S. DEBRUYNE, C. DILLEN en P. COSYNS, “Stalkers, een nieuwe categorie van daders”, Panopticon 2002, 7; J.H. KAMPHUIS en A. VAN EMMERIK, “Stalking: achtergronden en richtlijnen voor hulpverlening”, Psychopraxis 2001, afl. 1, 16; K. RAES, “Wat is stalking?”, Handboek criminaliteitspreventie, 1998, 195. P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 5. L. ROYAKKERS en A. SARLEMIJN (ed.), Stalking strafbaar gesteld, o.c., 43; L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1377.
27
Doorheen de jaren werden er heel wat synoniemen van stalking gelanceerd. Hierbij vertrekken de meeste onderzoekers niet vanuit de oorspronkelijke betekenis van het woord stalking maar vanuit later ontwikkelde definities, die onderling sterk kunnen
verschillen,
en
zo
aanleiding
geven
tot
nog
meer
diversiteit.
Bovendien ontbreekt meestal een duidelijke motivering voor het nieuwe begrip, waardoor de eventuele meerwaarde ervan onduidelijk blijft. Op het einde van de jaren 80 introduceerden Amerikaanse journalisten het begrip “star-stalking” om het fenomeen te beschrijven waarbij opdringerige fans hun idolen via allerlei communicatievormen lastigvielen. 100 Later werd, omdat het fenomeen tevens werd vastgesteld bij “gewone burgers”, de term stalking gehanteerd. Intussen werden er heel wat synoniemen gelanceerd zoals obsessional harassment, 101 criminal harassment, 102 obsessional following, 103 obsessional relational intrusion,104 intrusive contact, 105 belaging 106 en la dioxis 107. In de vroege literatuur rond stalking sprak men ook regelmatig over het syndroom van De Clérambault of erotomanie. Erotomanie ressorteert in de DSM-IV classificatie onder de waanstoornissen. 108 Personen die lijden aan deze stoornis hebben de waangedachte dat een andere persoon, meestal iemand met een hogere status, verliefd is op hen. 109
100
101
102
103
104
105 106
107
108
109
R.P. PURCELL, M. PATHÉ en P.E. MULLEN, “Stalking: Defining and prosecuting a new category of offending”, l.c., 157. B. ROSENFELD, “Assessment and treatment of obsessional harassment”, Aggression and Violent Behavior 2000, 529-549. K.A. MORRISON, “Predicting Violent Behavior in Stalkers: a Preliminary Investigation of Canadian Cases of Criminal Harassment”, Journal of Forensic Sciences 2001, 1403. J.J. HAUGAARD en L.G. SERI, l.c., 38; J.R. MELOY, “Stalking (Obsessional Following): a Review of Some Preliminary Studies”, Aggression and Violent Behavior 1996, 147-162. J.J. HAUGAARD en L.G. SERI, l.c., 39; W.R. CUPACH en B.H. SPITZBERG, “Obsessive relational intrusion: incidence, perceived severity and coping”, in K.E. DAVIS, I.H. FRIEZE en R.D. MAIURO (ed.), Stalking: Perspectives on victims and perpetrators, New York, Springer, 2002, 138-160. J.J. HAUGAARD en L.G. SERI, l.c., 39. Wet 30 oktober 1998 die een artikel 442bis in het strafwetboek invoegt met het oog op de strafbaarstelling van de belaging, B.S. 17 oktober 1998, 40.074; M. MALSCH, De Wet Belaging, Totstandkoming en toepassing, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, 11. M.L. BOURGEOIS en M. BENEZECH, “La dioxis (stalking), le harcèlement du troisième type”, Annuam Médical Psychologique 2002, 316-321. R.B. HARMON, R. ROSNER en H. OWENS, “Obsessional Harassment and Erotomania in a Criminal Court Population”, Journal of Forensic Sciences 1995, 188. G.B. LEONG, “De Clérambault Syndrome (Erotomania) in the Criminal Justice System: Another Look at This Recurring Problem”, Journal of Forensic Sciences 1994, 378 –385.
28
Erotomanen zoeken intensief contact met het slachtoffer, maar er is bij hen geen sprake van doelbewust handelen om het slachtoffer schade te berokkenen. Dit is een tegenstelling
met
de
wettelijke
definities,
maar
ook
met
heel
wat
gedragswetenschappelijke definities van stalking, waar het doelbewust handelen expliciet als element wordt opgenomen. Emerson probeerde het onderscheid tussen stalking en niet-stalking duidelijk te maken door de introductie van het begrip “pre-stalking”. 110 “Pre-stalking” verwijst naar het gedrag dat zich in de grijze zone tussen normaal gedrag en stalking situeert. 111 Uit onderzoek blijkt dat 99% van de personen bij wie de partner de relatie verbreekt,
minstens
één
keer
bewust
ongewenste
toenadering
zoekt.
112
Het is positief dat de auteur ervoor waarschuwt dat niet elk ongewenst gedrag na een relatiebreuk als stalking bestempeld moet worden. Hoewel het begrip pre-stalking het woord stalking bevat en dus toch meteen gelinkt wordt aan probleemgedrag. Het blijft bovendien onduidelijk vanaf wanneer pre-stalking dan overgaat in stalking. Na de voorgaande opsomming van termen zal het geen verwondering meer wekken dat het noodzakelijk wordt om keuzes te maken ten einde de discussie over en het onderzoek naar het fenomeen af te bakenen. Tot slot wordt er tegenwoordig ook een onderscheid gemaakt naargelang bepaalde vormen van stalkinggedragingen, zoals cyberstalking. 113
110
111
112
113
W. D’HAESE en A. GROENEN, “Politie-Interventie bij Slachtoffers van Stalking. Richtlijnen voor een Slachtofferbejegening op Maat”, Politiejournaal-politieofficier 2002, afl. 9, 20. M.P. BREWSTER, “Power and Control Dynamics in Prestalking and Stalking Situations”, Journal of Family Violence 2003, 207-217; R.M. EMERSON, K.O. FERRIS en C.B. GARDNER, “On being stalked”, Social Problems 1998, 289-314. J. LANGHINRICHSEN-ROHLING, R. PALAREA, J. COHEN en M. ROHLING, “Breaking up is hard to do: Unwanted pursuit behaviors following the dissolution of a romantic relationship”, Violence and Victims 2000, afl. 1, 73-90. A. W. BURGESS en T. BAKER, “Cyberstalking”, in J. BOON en L. SHERIDAN (ed.), Stalking and Psychosexual Obsession. Psychological Perspectives for Prevention, Policing and Treatment, o.c., 201-220; J.M. DEIRMENJIAN, “Stalking in cyberspace”, Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law 1999, 407-413.
29
1.3.2. Definities
Ongetwijfeld de meest geciteerde definitie van stalking is die van Pathé en Mullen. De auteurs definiëren stalking als: “the constellation of behaviours in which one individual inflicts on another repeated unwanted intrusions and communications.”114 Hierbij werden “intrusies” omschreven als “achtervolgen, bewaken en contact zoeken”, en communicatie als “per brief, telefoon, e-mail of berichten”. In later onderzoek operationaliseerden de auteurs deze definitie door het bepalen van een minimum vereist aantal gedragingen (minstens tien) en een minimum vereiste duurtijd (minstens vier weken). De auteurs maken zo een onderscheid tussen hinderlijk gedrag en stalking. 115 Dit is aannemelijk, maar de keuze voor een concreet aantal gedragingen en een bepaalde duurtijd is ook nogal arbitrair. Mullen en collega’s reiken zelf een bijkomend belangrijk element aan om stalking duidelijker te definiëren, namelijk de beleving van angst door het slachtoffer. Dit impliceert dat de perceptie van het slachtoffer cruciaal is in de bepaling van welke gedragingen als stalking worden ervaren, en niet het gedrag of de intenties van de dader. De auteurs omschrijven dit als: “Stalking lies in the eyes of the beholder”. 116 Dit resulteert in drie elementen om stalking te definiëren: patroon van gedragingen (1), gericht tegen een specifieke persoon (2) en angst veroorzakend bij het slachtoffer (3). Deze elementen komen ook terug bij Meloy en Gothard
117
en Westrup en Fremouw. 118 Hoewel in veel definities van stalking deze drie elementen voorkomen, kunnen toch variaties worden geconstateerd. In sommige definities ontbreken één of meerdere elementen. Ten eerste vermelden niet alle definities expliciet dat het gedrag gericht is tegen een specifieke persoon, zoals bij De Fazio en Galeazzi. 119
114
115
116 117
118
119
P.E. MULLEN, M. PATHÉ, R.P. PURCELL en G.W. STUART, “Study of stalkers”, l.c., 1244-1249; P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 7; M. PATHÉ en P.E. MULLEN, “The impact of stalkers on their victim”, British Journal of Psychiatry 1997, afl. 170, 12. P.E. MULLEN, M. PATHÉ, R.P. PURCELL en G.W. STUART, “Study of stalkers”, l.c., 1244-1249. P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 9. J.R. MELOY en S. GOTHARD, “Demographic and clinical comparisons of obsessional followers and offenders with mental disorders”, American Journal of Psychiatry 1995, 259. D. WESTRUP en W. FREMOUW, “Stalking behaviour: A literature review and suggested functional analytic assessment technology”, Aggression and Violent Behaviour 1998, 255-274. L. DE FAZIO en G. M. GALEAZZI, “Stalking: phenomenon and research”, in MODENA GROUP ON STALKING (ed.), Female victims of stalking. Recognition and intervention models: a European study, Milaan, Franco Angeli, 2005, 15-36.
30
Ten tweede verschillen de definities op het vlak van de invulling van de aard en frequentie van de gedragingen. Voor wat het patroon van gedragingen betreft, bepalen sommige definities dat het om een minimum van twee gedragingen moet gaan,
120
terwijl andere spreken over een minimum van tien gedragingen. 121
Verder varieert in onderzoeken de mate waarin de gedragingen worden gespecificeerd. Bijvoorbeeld in het onderzoek van Meloy et al. 122 “abnormal long-term pattern of threat or harassment” en in de prevalentiestudie van Tjaden et al. 123 “repeated visual or physical proximity, non-consensual communication, or verbal, written or implied threats, or a combination thereof” wordt een concretisering gegeven van de gedragingen die onder stalking vallen. Andere auteurs beschrijven enkel dat het over een gedragspatroon gaat. De aard van de gedragingen kan zowel betrekking hebben op dezelfde als andere gedragingen. Ten derde blijkt dat de ervaring van angst geen vast onderdeel uitmaakt van elke definitie. In plaats van angst beschrijven sommige auteurs de ervaring van onrust, irritatie, stress, enz. 124 De mate waarin het slachtoffer de gedragingen als ongewenst ervaart, kan verschillen in kwaliteit (verveling, angst, bedreiging) en intensiteit (onrust versus ernstige onrust, alarmerend versus hoge angst voor lichamelijk letsel). 125 In figuur 2 worden de elementen in definities van stalking weergegeven. Deze elementen komen ook terug in de eerste antistalkingswet van de Verenigde Staten. 126 Om een vergelijking te kunnen maken met de elementen uit de Belgische belagingswet, waarop voorliggend onderzoek is gebaseerd, wordt ook de wettelijke definitie opgenomen in figuur 2.
120
121
122
123
124
125
126
P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, Washington, U.S. Department of Justice, 1998, 1; S. WALBY en J. ALLEN, Domestic violence, sexual assault and stalking: Findings from the British Crime Survey, Londen, Home Office, 2004, 19; S. MORRIS, S. ANDERSON en L. MURRAY, o.c., 36; T. BUDD, J. MATTINSON en A. MYHIL, o.c., 1. P.E. MULLEN, M. PATHÉ, R.P. PURCELL en G.W. STUART, “Study of stalkers”, l.c., 1244-1249. J.R. MELOY, “Stalking (Obsessional Following): a Review of Some Preliminary Studies”, l.c., 147-162. P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 1. S. MORRIS, S. ANDERSON en L. MURRAY, o.c., 37 ; T. BUDD, J. MATTINSON en A. MYHIL, o.c., 43 ; S.J. MOREWITZ, Stalking and Violence. New Patterns of Trauma and Obsession, New York, Kluwer Academic, 2003, 1-11. P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 3. CALIFORNIA PENAL CODE, SECTION $ 646.9, 1990.
31
Figuur 2:
Vergelijking definitie van stalking in de Belgische belagingswet en in andere definities.
Uit figuur 2 kan worden afgeleid dat de Belgische wettelijke definitie operationaliseringen inhoudt met betrekking tot de drie elementen die vaak in definities van stalking voorkomen. De Belgische wet impliceert dat het gedrag gericht is tegen een specifieke persoon. Daarnaast wijkt de definitie af op het vlak van het aantal vereiste gedragingen. Zo kan ook één gedrag voldoende zijn om onder de toepassing van de wettelijke definitie van stalking te vallen. Tot slot gaat het over een ernstige rustverstoring, waar dit in andere definities gevoelens van angst, stress, onrust, enz. betreft. De meest generieke omschrijving voor het derde element lijkt het ongewenste karakter van het stalkinggedrag te zijn, althans bekeken vanuit het perspectief van het slachtoffer.
32
BESLUIT
In het eerste hoofdstuk kwam naar voren dat binnen onze huidige maatschappij gedragingen die het behoud van de persoonlijke integriteit en de persoonlijke rust bedreigen, een grotere kans maken om strafbaar gesteld te worden. Stalking is hiervan een goed voorbeeld. Er werd tevens geconstateerd dat de rol van de media hierin onmiskenbaar is. Zoals vaak het geval is met fenomenen die nieuw onder de aandacht komen, bleek dat er ook voor stalking een grote variatie bestaat in conceptuele en operationele gedragswetenschappelijke en in juridische definities van het fenomeen. Deze verscheidenheid heeft noodzakelijkerwijze gevolgen voor het onderzoek zoals zal blijken uit het volgende hoofdstuk. Ondanks de variaties in de beschrijvingen, bevatten de meeste definities van stalking drie gemeenschappelijke elementen: (1) herhaaldelijk gedrag, (2) gericht tegen een specifieke persoon en (3) angst of onrust veroorzakend bij het slachtoffer. Samenvattend kan worden gesteld dat stalking betrekking heeft op herhaaldelijk gedrag dat als ongewenst wordt ervaren door de persoon tegen wie het gedrag gericht is. Het herhaaldelijk gedrag is dan nog geen vereiste in de Belgische belagingswet van 1998, aangezien ook een éénmalige ernstige rustverstoring valt onder het toepassingsgebied van de wet. Niettegenstaande dat heel wat gedragingen die onder de noemer van stalking worden geplaatst ook via andere wetten kunnen worden beteugeld, achtte onder meer de Belgische en Nederlandse wetgever een aparte belagingswet opportuun. Zonder afbreuk te willen doen aan ernstige vormen van psychisch geweld, lijkt ruimer gesproken een verdere maatschappelijke reflectie wenselijk over de houdbaarheid van de strafbaarstelling van éénmalige ernstige rustverstoringen, zoals het ongewenst ontvangen van een bos bloemen of een bedreiging zonder voorwaarden per brief. Dit draagt immers in zich het gevaar van een overcriminalisering en wekt de indruk dat elk storend intermenselijk gedrag steeds via strafrechtelijke weg moet worden aangepakt.
33
34
HOOFDSTUK 2: PREVALENTIE EN KENMERKEN VAN SLACHTOFFERS EN DADERS VAN STALKING
INLEIDING
In het tweede hoofdstuk wordt getracht om een zicht te krijgen op de prevalentie en op de kenmerken van slachtoffers en daders van stalking. Een idee over de omvang van stalking kan worden gevormd op basis van officieel geregistreerde politiecijfers
en
gerechtelijke
prevalentieonderzoeken
statistieken
anderzijds.
In
het
enerzijds,
en
op
eerste
punt
grond
komen
van
enkele
aandachtspunten aan bod voor de interpretatie van officieel geregistreerde cijfers, gevolgd door een kritische bespreking van de beschikbare politionele- en gerechtelijke statistieken van belaging in België. Daarna worden een aantal methodologische
kanttekeningen
met
betrekking
tot
de
interpretatie
van
wetenschappelijk onderzoek toegelicht. Aansluitend worden de resultaten besproken van enkele nationale prevalentieonderzoeken, waarin onder meer werd gepeild naar slachtofferschap van stalking. Hierbij is ook een Belgische enquête over verschillende geweldsvormen opgenomen. Het tweede punt behandelt een aantal kenmerken van slachtoffers van stalking. Het risico op slachtofferschap blijkt te wisselen naargelang het geslacht, de leeftijd, de burgerlijke staat en het beroep van het slachtoffer. Tevens varieert de beleving van slachtoffers
en
zijn
er
verschillen
in
reactiegedrag.
De
diversiteit
in
slachtofferkenmerken staat hier centraal. Het derde punt biedt een overzicht van de kenmerken van daders van stalking. Ook hier ligt de focus op het in kaart brengen van de variatie die stalkers typeert. Aandacht gaat uit naar sociodemografische kenmerken van stalkers en naar stalkinggedragingen.
Verder
worden
typologieën
van
stalkers
overlopen.
Typologieën zijn onder meer gebaseerd op gedragspatronen, de relatie met het slachtoffer, de motivatie, de aanwezigheid van psychiatrische stoornissen, of op combinaties van deze elementen. Ook behandelen sommige typologieën het risico op geweld bij specifieke dadertypes, zoals zal blijken.
35
2.1.
PREVALENTIE VAN STALKING
2.1.1. Methodologische aandachtspunten voor de interpretatie van officieel geregistreerde cijfers
Om een zicht te krijgen op de officieel geregistreerde criminaliteit zijn er twee bronnen beschikbaar. De politionele statistieken omvatten de inbreuken die aan de politie werden gemeld of door de politie zelf werden vastgesteld. De gerechtelijke statistieken weerspiegelen de verdere afhandeling van de geregistreerde inbreuken door de parketten en de rechtbanken. 127 Verder is er een onderscheid tussen de prevalentie, het aantal personen dat slachtoffer wordt van een misdrijf in een bepaalde tijdsperiode, en de incidentie, het totaal aantal misdrijven in een bepaalde tijdsperiode. 128 Afhankelijk van het feit of men een zicht wil krijgen op het aantal slachtoffers of op het aantal feiten in een bepaalde periode wordt de prevalentie dan wel de incidentie berekend. Officiële statistieken worden niet opgesteld in functie van wetenschappelijk onderzoek. Ze voldoen bijgevolg niet aan dezelfde eisen van betrouwbaarheid en validiteit. 129 Voor wat betreft het fenomeen stalking is het vergelijken van officiële statistieken uit verschillende landen niet opportuun. Zoals uit het eerste hoofdstuk bleek, variëren juridische definities van stalking in verschillende landen, hebben niet alle landen afzonderlijke antistalkingswetten en werden de wetten op verschillende tijdstippen ingevoerd. Niet alleen de kwalificatiesystemen van misdrijven, maar ook de registratiepolitiek en de afhandelingsmodaliteiten verschillen, waardoor elke vergelijking van officiële cijfers tussen landen toch wel wordt gehypothekeerd. Met andere woorden is de interpretatie van cijfers over stalking allerminst eenvoudig. Het was dan ook nodig om hierover eerst te reflecteren en vervolgens te trachten een juist beeld te krijgen over de omvang en interpretatie van de cijfers.
127 128 129
J. GOETHALS, Bronnen van het criminologisch onderzoek, KU Leuven, Acco, 2003, 70-80. Ibid., 70-80. C.C.J.H. BIJLEVELD, Methoden en Technieken van Onderzoek in de Criminologie, Boom, Juridische Uitgevers, 2005, 164; P. MEESTERS en B. NIEMEIJER, ‘Criminaliteitsbeeldanalyse: problemen en mogelijkheden’, in H. MOERLAND en B. ROVERS (ed.), Criminaliteitsanalyse in Nederland, ’s Gravenhage, Elsevier Bedrijfsinformatie NU, 2000, 294-308; S. TOMBS, “Official Statistics and Hidden Crime: Researching Safety Crimes, in V. JUPP, P. DAVIES en P. FRANCIS (ed.), Doing Criminological Research, Londen, Sage Publications, 2000, 57-59.
36
Omwille van de specificiteit en de complexiteit van de Belgische belagingswet werd de voorkeur gegeven hier enkel de beschikbare cijfers van ons land onder de loep te nemen.
130
Alvorens de officiële cijfers van belaging in België te kunnen
interpreteren, dienen enkele methodologische aandachtspunten in herinnering te worden gebracht. Een eerste aandachtspunt is de gehanteerde definitie. In het eerste hoofdstuk werd duidelijk dat het fenomeen stalking een nogal ruime wettelijke definitie kreeg, dat er vaak meerdere mogelijkheden zijn om gelijkaardige feiten te kwalificeren en er tevens sprake kan zijn van eendaadse samenloop. Welke kwalificatie uiteindelijk wordt gekozen, heeft niet enkel een impact op het gevolg dat er aan de feiten wordt gegeven maar heeft uiteraard ook een weerslag op de omvang van het bestudeerde fenomeen. Een tweede aandachtspunt betreft de registratiepolitiek van de politiediensten. Vier factoren beïnvloeden de geregistreerde cijfers: de opbouw van het registratiesysteem, de kennis van de verbalisant, de kwaliteit van de verklaringen en de prioriteiten in het crimineel beleid. 131 Een eerste factor is de opbouw van het registratiesysteem. Een helder registratiesysteem bevordert een eenduidige registratie. Gedragingen zijn echter complex om te categoriseren; het kwalificeren van gebeurtenissen is dus geen gemakkelijke opgave. Vaak zijn er meerdere kwalificaties
mogelijk
om
een
bepaald
gedrag
te
registreren.
Een voorbeeld hiervan is het herhaaldelijk telefoneren naar het slachtoffer. Dit kan bijvoorbeeld worden gekwalificeerd als pesterij per telefoon, belaging, bedreiging, laster en eerroof of als een combinatie hiervan. Verder zijn er in het politieregistratiesysteem twee kwalificaties opgenomen die het begrip belaging bevatten,
namelijk
belaging-stalking
(psychisch)
en
seksuele
belaging.
Belaging-stalking (psychisch) behoort samen met 12 andere misdrijven (o.a. beledigingen, grafschennis, schennis van het beroepsgeheim, pesterij per telefoon,…) tot de rubriek “inbreuken tegen de morele waarden en gevoelens”. Seksuele belaging wordt ondergebracht bij de rubriek “misdrijven tegen de lichamelijke integriteit” en betreft bijvoorbeeld feiten van seksuele beledigingen. 132
130
131
132
Voor statistische informatie over officieel geregistreerde cijfers van stalking in andere landen, zie bijvoorbeeld: http://www.wodc.nl (Nederland) en http://www.ncjrs.org (Verenigde Staten). Voor statistische informatie over officieel geregistreerde cijfers van harassment, zie bijvoorbeeld: http://www.homeoffice.gov.uk/rds (Engeland en Wales) en http://www.scotland.gov.uk (Schotland). A. GROENEN, W. GEENS en G. VERVAEKE, “Criminaliteitsanalyse. Voorwaarden voor een betrouwbare toepassing. Deel 1”, Politiejournaal en Politieofficier 2005, afl. 4, 4-7. http://www.polfed.be/police/fedpol/statistiek/PCS_2004bis/cdwebteam_nl/reports/nl/notas.
37
Aangezien er verschillen zijn in de kwalificaties van de politie en in de officiële misdrijfkwalificaties en er geen verdere verduidelijkingen beschikbaar zijn in het politieregistratiesysteem, veroorzaakt dit mogelijk verwarring. Op dit ogenblik kan nog geen gedetailleerd overzicht worden geboden van de feiten die als belaging of als andere misdrijven worden gekwalificeerd. De beschikbare officiële statistieken zijn hierin niet zo gedetailleerd. Aangezien er nog geen evaluatie van de belagingswet is geweest, blijft het bovendien onduidelijk welk kwalificatie- en vervolgingsbeleid terzake wordt gevoerd. In dit onderzoek werd in de geanalyseerde parketdossiers evenwel nagegaan welke gedragingen onder belaging werden gekwalificeerd en in welke gevallen ook andere kwalificaties werden toegekend (zie hoofdstuk vijf punt 5.1.1.). Tot slot bepaalt de wijze waarop gebeurtenissen worden geregistreerd de omvang: Wordt elke gebeurtenis in een stalkingzaak als een afzonderlijk misdrijf geregistreerd of worden verschillende gebeurtenissen als één misdrijf gekwalificeerd? Onder welke categorie worden de feiten geplaatst in geval van eendaadse samenloop, enz. 133 Een tweede bepalende factor is de kennis van de verbalisant over de verschillende criminaliteitsfenomenen en over het registratiesysteem. De complexiteit van het fenomeen stalking werd reeds meermaals benadrukt. Tevens is er tijd nodig vooraleer een nieuwe kwalificatie ingeburgerd geraakt bij de verbalisanten. Politiemensen die bijvoorbeeld niet goed waren geïnformeerd over de nieuwe belagingswet of over de nieuwe kwalificaties van belaging, zullen deze kwalificaties ook minder snel hanteren. 134 Een derde beïnvloedende factor voor het toekennen van een specifieke kwalificatie die een weerslag heeft op de criminaliteitscijfers is de inhoud en de kwaliteit van de verklaringen van de betrokkenen. De inhoud van de verklaring stuurt de kwalificatie. Indien een slachtoffer bijvoorbeeld expliciet klacht neerlegt van stalking, is het aannemelijk dat deze kwalificatie wordt gehanteerd. Indien een slachtoffer voor gelijkaardige feiten aangifte doet maar het woord stalking niet gebruikt, kan mogelijk een andere kwalificatie worden toegekend, zoals reeds eerder aangehaald bij de bespreking van de belagingswet.
133
134
W. D’HAESE en A. GROENEN, “Politie-Interventie bij Slachtoffers van Stalking. Richtlijnen voor een Slachtofferbejegening op Maat”, l.c., 22. A. GROENEN, W. GEENS, W. en G. VERVAEKE, “Criminaliteitsanalyse. Voorwaarden voor een betrouwbare toepassing. Deel 1”, l.c., 4-7.
38
Een laatste factor betreft de impact van het crimineel beleid. Officiële statistieken zijn in de eerste plaats een weerspiegeling van de bedrijvigheid van de politiediensten en van de prioriteiten in het beleid, en in mindere mate van de daadwerkelijke omvang van de criminaliteit.
135
Zo werden er gedurende de
afgelopen vijf jaar onder meer heel wat inspanningen geleverd om intrafamiliaal geweld en aanverwante fenomenen, zoals stalking, onder de aandacht te brengen. Dit resulteert automatisch in een verhoogde politionele en gerechtelijke activiteit en in een toename in de statistieken, zonder dat er sprake hoeft te zijn van een effectieve stijging. Uiteraard hebben al deze factoren ook een impact op de verdere afhandeling van deze misdrijven in het gerechtelijk proces en dit beïnvloedt dan weer de gerechtelijke statistieken die daar vervolgens uit voortkomen. De aangiftebereidheid is een derde aandachtspunt. Niet alle delicten worden aangegeven, waardoor een deel van de criminaliteit buiten beeld blijft. Tevens varieert de aangiftebereidheid naargelang de aard van de delicten en de kenmerken van de respondenten. Zo is bijvoorbeeld de aangiftebereidheid bij persoonsdelicten veel kleiner dan bij vermogensdelicten, en doen mannen minder aangifte van slachtofferschap van persoonsdelicten dan vrouwen. 136 Tot slot bepaalt de aard van de gebeurtenissen en het gevolg dat de politie er volgens het slachtoffer aan zal geven, of en van welk delict een slachtoffer aangifte doet. Indien slachtoffers van stalking bijvoorbeeld van mening zijn dat de politie de zaak niet kan oplossen of denken dat het aangifte doen van een ander delict, zoals bedreiging of vandalisme, sneller tot resultaten leidt, beïnvloedt dit de aangiftebereidheid en de omvang. 137
135 136
137
Ibid., 4-7. A. VANDENBERK, L. VERHAEGEN, A. COLEMONT en I. HENS, o.c., 41; http://www.poldoc.be/dir/dgs/dsb/document/vms2004/nl/reports/feden_federaalnl.pdf. R. VERKAIK en A. PEMBERTON, Belaging in Nederland. Aard, Omvang, Achtergronden en Mogelijkheden voor een Aanpak, Leiden, Research voor Beleid, 2001, 56-57.
39
2.1.2. Officieel geregistreerde politiecijfers en veroordelingsstatistieken
Rekening houdend met bovenstaande methodologische aandachtspunten, wordt in dit punt de volgende vraag behandeld: “Welk beeld kan worden geschetst over de omvang van stalking in België op basis van officieel geregistreerde cijfers?”. 138 Enkel van de hoofdrubrieken worden statistieken weergegeven op de officiële website van de politie. 139 Op aanvraag kon een overzicht worden verkregen van een cluster van de volgende drie politionele kwalificaties: stalking (psychische belaging), seksuele belaging en pesterij per telefoon. Uit tabel 1 blijkt dat de registratie van deze kwalificaties verviervoudigd is in de periode 2000-2005. 140 Tabel 1: Politieel geregistreerde cijfers van stalking, seksuele belaging en pesterij per telefoon. 2000
2001
2002
2003
2004
2005
4.971
8.540
15.070
19.418
21.330
21.575
Bron: Federale politie, DGS/DSB, 16 augustus 2006
De meerderheid van de feiten wordt gekwalificeerd als belaging-stalking (psychisch). Zo had in 2005 bijvoorbeeld 71,9% van de feiten betrekking op belaging-stalking (psychisch), 26,3% op pesterij per telefoon en 1,8% op seksuele belaging of niet gespecificeerde belaging. 141 Deze cijfers wijzen erop dat vooral feiten met de kwalificatie belaging-stalking (psychisch) worden geregistreerd en in beperkte mate pesterij per telefoon of seksuele belaging. De sterke toename over de vier jaren kan vermoedelijk vooral worden toegeschreven aan de gevoerde registratiepolitiek ten aanzien van dergelijke fenomenen. Tevens heeft de maatschappelijke inburgering van deze fenomenen als misdrijf waarschijnlijk een impact op de cijfers. Met andere woorden zijn slachtoffers beter op de hoogte van het feit dat stalking een misdrijf is en dat een klacht als dusdanig wordt geacteerd in een proces-verbaal.
138 139 140
141
A. VANDENBERK, L. VERHAEGEN, A. COLEMONT en I. HENS, o.c., 41. http://www.fedpol.be/police/nl.htm?home.php~main. Deze gegevens werden telefonisch verkregen van de Federale Politie, Algemene Directie Operationele Ondersteuning. Informatie op aanvraag verkregen.
40
Op basis van de beschikbare gegevens en rekening houdend met de hoger beschreven beperkingen is het echter niet mogelijk om een uitspraak te doen over de mate waarin er sprake is van een daadwerkelijke toename van het fenomeen stalking. Met betrekking tot de gerechtelijke statistieken kan, sinds de invoering van de belagingswet, een beroep worden gedaan op de veroordelingsstatistieken.
142
In tabel 2 wordt het aantal veroordeelden voor de inbreuk ‘belaging’ weergegeven. Tabel 2: Aantal veroordeelden wegens belaging in 1999-2003 in België. 1999
2000
2001
2002
2003
10
87
189
233
308
Bron: Federale Overheidsdienst van Justitie
Het aantal veroordeelde stalkers evolueerde van 10 daders in 1999 tot 308 daders in 2003. Tevens nam het aandeel veroordeelde daders voor belaging toe ten opzichte van het totaal aantal veroordeelden, respectievelijk van 0,01% op 131.788 veroordeelde individuen in 1999 tot 0,23% op 125.534 veroordeelde individuen in 2003. 143 Deze stijgingen zijn mogelijk vooral toe te schrijven aan de gewijzigde registratiepolitiek, zoals die eveneens van toepassing is op de politiecijfers. Omwille van de versnippering in kwalificaties en categorieën bieden echter ook de veroordelingstatistieken geen volledig getrouwe weerspiegeling van het aantal veroordeelde individuen voor feiten die onder de noemer van stalking kunnen worden geplaatst. Immers gedragingen van stalkers die onder een andere misdrijfkwalificatie
worden
geregistreerd
komen
niet
terug
in
de
veroordelingstatistieken van stalking. Het is uiteraard de interpretatie van de politiediensten en de parketten om kwalificaties aan delicten toe te kennen. Dit neemt niet weg dat mogelijke vertekeningen in de cijfers steeds in het achterhoofd gehouden moeten worden. Concluderend geldt dat officiële statistieken een idee kunnen geven van het aantal gerapporteerde feiten van stalking en van het aantal veroordelingen en veroordeelde individuen van bepaalde criminaliteitsfenomenen, maar niet een volledig beeld kunnen bieden van de werkelijke omvang en van het totaal aantal veroordelingen van feiten die als stalking kunnen worden gedefinieerd. 142 143
http://www.dsbspc.be/productie/fileadmin/uploads/statistiek/NL. Ibid., http://www.dsbspc.be/productie/fileadmin/uploads/statistiek/NL.
41
2.1.3. Methodologische
aandachtspunten
voor
de
interpretatie
van
prevalentieonderzoeken en slachtoffer- en daderstudies
Sociaal
wetenschappelijk
onderzoek
kampt
eveneens
met
een
aantal
methodologische beperkingen, die overigens niet enkel betrekking hebben op prevalentiestudies,
slachtoffer-
en
daderonderzoeken
kennen
gelijkaardige
problemen. Bij de interpretatie van onderzoeksresultaten dient men bijgevolg met enkele aandachtspunten rekening te houden. 144 Een eerste aandachtspunt betreft de definitie en de aard van het onderzochte fenomeen. 145 Het hanteren van uiteenlopende juridische en gedragswetenschappelijke definities van stalking levert een gediversifieerd beeld op over de aard en omvang van het fenomeen. 146 Tevens leidt het al dan niet gebruiken van het begrip stalking in onderzoeken tot verschillende resultaten. 147 Zo wordt vaak geopteerd om concrete omschrijvingen te hanteren in plaats van het begrip stalking, bijvoorbeeld “het ervaren van een patroon van ongewenste communicatie, dat angst veroorzaakt”. De verdere operationalisering bestaat dan uit een opsomming van een aantal gedragingen en een afbakening van de duur en de frequentie van de gedragingen. Ook de operationalisering kan variëren naargelang het onderzoek. 148 Tot slot geldt specifiek voor sterk emotionele gebeurtenissen, zoals slachtofferschap van seksuele delicten of van stalking, dat er mogelijk sprake is van een over- of onderrapportage bij de respondenten. 149 Dit impliceert het belang tot nuancering van prevalentiecijfers van stalking.
144
145
146
147
148
149
C.C.J.H. BIJLEVELD, o.c., 316 p; J. BILLIET en H. WAEGE (ed.), Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, Antwerpen, De Boeck, 2001, 390 p; V. JUPP, “Formulating Reearch Problems”, in V. JUPP, P. DAVIES en P. FRANCIS (ed.), o.c., 7-28. C.C.J.H. BIJLEVELD, o.c., 53; J. BILLIET en H. WAEGE (ed.), o.c., 98; D.B. BAARDA en M.P.M. DE GOEDE, Basisboek Methoden en Technieken. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek, Groningen, Stenfert Kroese, 2001, 176-180. K.E. DAVIS en I.H. FRIEZE, “Research on Stalking: What do we know and where do we go?”, Violence and Victims 2000, 473-487. T. BUDD, J. MATTINSON en A. MYHIL, o.c., 108; P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 17. B.H. SPITZBERG en W.R. CUPACH, “Paradoxes of pursuit: Towards a relational model of stalking-related phenomena”, in J. DAVIS (ed.), Stalking crimes and victim protection: Prevention, intervention, threat assessment, and case management, Londen, CRC Press, 2001, 97-136. G. VERVAEKE, S. BOGAERTS en A. HEYLEN, “Onderkennen van seksueel misbruik bij kinderen”, in P.J. VAN KOPPEN, D.J. HESSING, H.L.G.J. MERCKELBACH en H.F.M. CROMBAG (ed.), Het Recht van Binnen. Psychologie van het Recht, Deventer, Kluwer BV, 2002, 180; T. BUDD, J. MATTINSON en A. MYHIL, o.c., 108.
42
Een tweede aandachtspunt is de samenstelling van de onderzoeksgroep.
150
In heel wat stalkingonderzoek wordt een specifieke doelgroep bevraagd, bijvoorbeeld vrouwelijke slachtoffers, studenten, beschuldigde of veroordeelde stalkers, enz. Daarentegen zijn sommige studies gebaseerd op een representatieve steekproef van de totale bevolking. Hier geldt dat de samenstelling van de onderzoeksgroep bepaalt naar welke groep gegeneraliseerd kan worden. De dataverzamelingsmethode vormt een derde aandachtspunt. 151 De gekozen methode (postenquête, telefonische enquête, face-to-face interview, online enquête) heeft mogelijk een invloed op de responsgraad van het bestudeerde fenomeen en dus ook op de gevonden prevalentie. Daarnaast speelt de keuze van de dragers van informatie een rol; het bevragen van respondenten, het uitvoeren van observaties of het verrichten van dossierstudies sturen enigszins de aard van de resultaten. Als vierde aandachtspunt wordt gewezen op de bevraagde periode.
152
Studies kunnen zowel peilen naar slachtoffer- of daderschap tijdens de levensloop als gedurende het afgelopen jaar, of naar beide periodes. De prevalentie van stalking zal uiteraard hoger liggen in studies die de levensloop bevragen dan in studies die het afgelopen jaar als referentieperiode hanteren. Deze keuze heeft eveneens een weerslag op de gevonden kenmerken van de slachtoffers en de daders. Tot slot dient rekening gehouden te worden met het feit dat er in het menselijk geheugen na verloop van tijd vertekeningen optreden, wat vooral gerapporteerde feiten gedurende de levensloop kan vertroebelen. 153
150
151
152 153
C.C.J.H. BIJLEVELD, o.c., 83; J. BILLIET en H. WAEGE (ed.), o.c., 182; D.B. BAARDA en M.P.M. DE GOEDE, o.c., 144-148. C.C.J.H. BIJLEVELD, o.c., 83; J. BILLIET en H. WAEGE (ed.), o.c., 182; D.B. BAARDA en M.P.M. DE GOEDE, o.c., 180-186. C.C.J.H. BIJLEVELD, o.c., 83; J. BILLIET en H. WAEGE (ed.), o.c., 182. T. BUDD, J. MATTINSON en A. MYHIL, o.c., 108.
43
2.1.4. Prevalentiecijfers van stalking
Slachtofferbevragingen
en
zelfrapportagestudies
zijn
twee
belangrijke
instrumenten om een zicht te krijgen op de aard en omvang van een criminaliteitsfenomeen.
154
Slachtofferbevragingen worden algemeen beschouwd
als betrouwbare en valide instrumenten om de prevalentie en incidentie van een criminaliteitsfenomeen in kaart te brengen. 155 De International Crime Victim Survey is een bekende, grootschalige slachtofferbevraging en de International Self-report Delinquency Study is een belangrijke zelfrapportagestudie.
156
Beide instrumenten bevragen diverse criminaliteitsvormen, maar stalking kwam tot op heden nog niet in de bevragingen aan bod. Recent voerden Haugaard en collega’s een kleinschalige zelfrapportagestudie uit binnen
een
grotere
prevalentiestudie
over
stalking
bij
adolescenten
en
jongvolwassenen. Hieruit bleek dat 8% van de 631 respondenten aangaf ooit iemand te
hebben
gestalkt
voor
een
periode
van
meer
dan
twee
weken.
157
Nationale slachtofferbevragingen over stalking werden reeds uitgevoerd in de Verenigde Staten 158, Groot-Britannië 159 en Schotland 160. Daarnaast werd in enkele staten of grootsteden onderzoek gedaan naar slachtofferschap van stalking, bv. Louisiana in de VS, 161 Victoria in Australië 162 en Mannheim in Duitsland 163.
154
155 156 157 158
159 160 161
162
163
J. GOETHALS, P. PONSAERS, K. BEYENS, L. PAUWELS en E. DEVROE., “Criminografisch onderzoek in België”, in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, Brussel, Politeia, 2002, 138. C.C.J.H. BIJLEVELD, o.c., 175. Ibid., 175. J.J. HAUGAARD en L.G. SERI, l.c., 37-54. P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 20 p. S. WALBY en J. ALLEN, o.c., 146 p ; T. BUDD, J. MATTINSON en A. MYHIL, o.c., 127 p. S. MORRIS, S. ANDERSON en L. MURRAY, o.c., 97 p. CENTERS FOR DISEASE CONTROL AND PREVENTION, “Prevalence and Health Consequences of Stalking-Louisiana, 1998-1999”, Journal of the American Medical Association 2000, 2588-2589. R.P. PURCELL, M. PATHÉ en P.E. MULLEN, “The Prevalence and Nature of Stalking in the Australian Community’, Australian and New Zealand Journal of Psychiatry 2002, afl. 27, 114-120. H. DRESSING, C. KUEHNER en P. GRASS, “Lifetime prevalence and impact of stalking in a European population. Epidemiological data from a middle-sized German city”, British Journal of Psychiatry 2005, 168-172.
44
Verder richtten een aantal onderzoekers zich op een specifieke doelgroep. Bijvoorbeeld Fisher en collega’s ondervraagden vrouwelijke studenten in de US over slachtofferschap van stalking 164, Hagessar en Sheridan deden hetzelfde bij een groep vrouwen uit Trinidad en Groot-Britannië. 165 In België werd recent een onderzoek verricht naar diverse geweldsfenomenen waaronder stalking, bij een groep migranten, een groep vrouwen en een groep jongeren. 166 In de verdere bespreking wordt getracht een beeld te schetsen van de kenmerken van het fenomeen stalking en van de kenmerken van de verdachten en de slachtoffers. De bespreking is hoofdzakelijk gebaseerd op de resultaten uit de nationale slachtofferbevragingen. De motivatie hiervoor is drieledig. Ten eerste zijn er momenteel slechts enkele studies beschikbaar die gebaseerd zijn op informatie uit processen-verbaal. Deze studies werden opgenomen, maar waren te beperkt om een algemeen beeld te kunnen schetsen van een aantal relevante kenmerken in het kader van voorliggende studie. De beschikbare slachtofferbevragingen bevatten meer informatie over kenmerken die ook in processen-verbaal terug te vinden zijn. In functie van de analyse van processen-verbaal in dit onderzoek was deze optie bijgevolg relevanter. Ten tweede zijn de slachtofferbevragingen in tegenstelling tot de studies bij een specifieke doelgroep, gebaseerd op relatief grote steekproeven. Zo kon een meer genuanceerd beeld worden geschetst dan indien werd vertrokken van studies die een bepaalde slachtoffer- of dadergroep viseren. Ten derde wordt in de stalkingliteratuur veelvuldig verwezen naar enkele kenmerken uit de grootschalige slachtofferbevragingen, maar deze informatie wordt vermengd met kenmerken uit kleine studies. Tevens ontbreekt een grondig overzicht van diverse kenmerken vooralsnog. Hier werd een antwoord op geboden door een nauwkeurige analyse uit te voeren van deze studies en niet door zomaar oppervlakkig cijfers te vergelijken. Daartegenover staat dat op basis van deze studies slechts een summier beeld kan worden geschetst van de dieperliggende oorzaken en mechanismen van stalking. Hoewel dit relevant is en er literatuursuggesties worden gedaan, was het in functie van het beantwoorden van de onderzoeksvraag en de geselecteerde dragers van informatie van voorliggende studie weinig opportuun om hier nader op in te gaan. De prevalentiecijfers uit de nationale slachtofferbevragingen van Groot-Brittannië en Wales, de Verenigde Staten en Schotland, worden gepresenteerd in tabel 3. 164
165 166
B.S. FISHER, F.T. CULLEN en M.G. TURNER, “Being pursued: stalking victimization in a national study of college women”, Criminology and Public Policy 2002, 257-305. J.D.H. JAGESSAR en L.P. SHERIDAN, l.c., 97-119. A. VANDENBERK, L. VERHAEGEN, A. COLEMONT en I. HENS, o.c., 189 p.
45
Aangezien voorliggend onderzoek op de Belgische situatie is gericht, werden eveneens de resultaten van het Belgische geweldsonderzoek opgenomen. In tegenstelling tot het Belgisch onderzoek naar geweld (BOG) 167 werd in de buitenlandse slachtofferbevragingen het begrip “stalking” niet gehanteerd. De keuze om het woord stalking niet te gebruiken, wordt gemotiveerd als de mogelijkheid tot interpretatieverschillen van het begrip onder meer door de invloed van de berichtgeving over stalking en door het al dan niet voorhanden zijn van een afzonderlijke antistalkingswet. 168 Tevens is het van belang dat de Verenigde Staten en België beschikken over een afzonderlijke antistalkingswet, terwijl dat in Engeland en Wales en in Schotland niet het geval is. In deze laatste landen vallen gedragingen van stalking onder toepassing van de Harassment Act. 169 In tabel 3 wordt een overzicht gegeven van vijf slachtofferbevragingen. Het zomaar vergelijken van de onderzoeksresultaten van de slachtofferbevragingen is niet opportuun, in tegenstelling tot heel wat publicaties in het domein van stalking waar dit wel gebeurt. Immers, de gehanteerde definities, de samenstelling van de steekproef, de onderzoeksmethode en de culturele context verschillen in de studies. Zonder percentages botweg tegen elkaar af te zetten, wordt een overzichtelijk geheel gepresenteerd van de onderzoeksresultaten. De studies bieden een dieper inzicht in de kenmerken van gedragingen die onder de algemene noemer van stalking kunnen worden geplaatst alsook in de kenmerken van de slachtoffers en de daders ervan. 170
167 168
169
170
Hierna weergegeven als BOG. T. BUDD, J. MATTINSON en A. MYHIL, o.c., 108; P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 17. Protection from Harassment Act, Engeland, 1997; S. MORRIS, S. ANDERSON en L. MURRAY, o.c., 3. Bij de bespreking van de onderzoeksresultaten wordt telkens het begrip “stalking” gehanteerd, ongeacht de specifieke definitie van stalking die in een bepaald onderzoek wordt gehanteerd.
46
Tabel 3: Nationale slachtofferbevragingen over geweld en stalking. Onderzoek
Land
Steekproef
N
Definitie van stalking
Methode
Prevalentie gedurende de levensloop
Prevalentie gedurende het afgelopen jaar
Aangifte van meeste recente slachtofferschap van stalking
National Violence Against Women Survey (NVAW) (Tjaden en Thoennes, 1998)
Verenigde Staten
Representatieve steekproef van mannen en vrouwen vanaf 18
16.000: 8.000 mannen 8.000 vrouwen
"a course of conduct (two or more occassions) directed at a specific person, that involves visual or physical proximity, non-consensual communication of verbal, written or implied threats, or a combination thereof, that would cause a reasonable person fear"
Telefonische enquête
5,2%: 2,2% mannen 8,1% vrouwen
0,6%: 0,4% mannen 1% vrouwen
53,1% 47,7% van mannelijke slachtoffers 54,6% van vrouwelijke slachtoffers gemeld door het slachtoffer of derden
British Crime Survey (BCS 1998) (Budd, Mattison en Myhil, 2000)
Engeland en Wales
Representatieve steekproef van mannen en vrouwen tussen 16-59
9.988: 4.533 mannen 5.760 vrouwen
"being subject of persistent and unwanted attention"
Face-to-face interviews en geautomatiseerde vragenlijst
11,8%: 6,8% mannen 16,1% vrouwen
2,9%: 1,7% mannen 4% vrouwen
23%: 21% van mannelijke slachtoffers 24% van vrouwelijke slachtoffers
British Crime Survey (BCS 2000) (Walby en Allen, 2004)
Engeland en Wales
Representatieve steekproef van mannen en vrouwen tussen 16-59
19.951: 9.078 mannen 10.873 vrouwen
"a course of conduct involving two or more events of harassment causing fear, alarm or distress, of three types: phone calls or letters, loitering outside home or work; damage property"
Face-to-face interviews en geautomatiseerde vragenlijst
15,7%: 11,9% mannen 18,9% vrouwen
6%: 5,8% mannen 7,8% vrouwen
30.7%: 30% van mannelijke slachtoffers 31% van vrouwelijke slachtoffers
Scottish Executive Social Research (SESR) (Morris en Anderson, 2002)
Schotland
1.029: 280 mannen 749 vrouwen
"being subject of persistent and unwanted attention"
Face-to-face interviews en geautomatiseerde vragenlijst
14,3%: 7% mannen 17% vrouwen
4,1%: 2% mannen 5% vrouwen
46% gemeld door het slachtoffer of derden
Belgisch Onderzoek naar Geweld (BOG) (Vandenberk, Verhaegen, Colémont en Hens, 2003)
België
Gewogen gestratificeerde steekproef van mannen en vrouwen vanaf 16 Gestratificeerde steekproef van vrouwen tussen 20-50, migranten vanaf 15 en jongeren tussen 15-26
264: 90 vrouwen 88 immigranten 86 jongeren
"mijn doen en laten werd door iemand gevolgd, ik werd gestalkt"
Face-to-face interviews
/
4,2%: 6,7% vrouwen 4,5% migranten 1,2% jongeren
54,5% gemeld door het slachtoffer
1
Een eerste nationale slachtofferbevraging is de National Violence Against Women Survey (NVAW) in de Verenigde Staten. 171 Uit respectievelijk de mannelijke populatie en de vrouwelijke populatie werden twee representatieve steekproeven getrokken van telkens 8.000 respondenten van 18 jaar of ouder. De responsgraad bedroeg 98% voor de personen die hadden toegezegd om mee te werken aan het onderzoek. De bevraging verliep aan de hand van een telefonische enquête. In dit onderzoek gaven 0,4% van de mannelijke respondenten en 1% van de vrouwelijke respondenten aan dat ze tijdens het afgelopen jaar waren gestalkt, volgens de definitie van stalking in het onderzoek. Concreet ging het over respondenten
die
aangaven
dat
de
gedragingen
“een
hoog
angstniveau
veroorzaakten”, waarbij het slachtoffer angst had dat de gedragingen zouden resulteren in lichamelijk letsel. Het percentage stijgt tot 1,5% voor de mannelijke respondenten en tot 6% voor de vrouwelijke respondenten, indien wordt gevraagd of de respondent slachtoffer werd van “stalkinggedrag dat enige angst veroorzaakte”. In het overige deel van het onderzoek werd telkens vertrokken van gebeurtenissen die een hoog angstniveau hadden veroorzaakt en niet van gebeurtenissen die tot enige angst hadden geleid. 172 Bijna de helft van de mannelijke respondenten (47,1%) en iets meer dan de helft van de vrouwelijke slachtoffers (54,6%) deden aangifte bij de politie. Redenen voor het niet aangeven waren: het is geen zaak voor de politie (20%), de politie kan niets doen (17%), angst voor represailles van de stalker (16%), zelf opgelost (12%), elders hulp gezocht (7%), de politie zou het toch niet geloven (7%), het is een privé-aangelegenheid (6%), het slachtoffer wil niet dat de politie betrokken geraakt (5%) en de gebeurtenissen waren niet ernstig genoeg (4%). Een tweede en derde nationale slachtofferbevraging betreffen twee afnames van de British Crime Survey in 1998 (BCS 1998) 173 en in 2000 (BCS 2000). 174 De BCS omvat vragen over slachtofferschap van diverse criminaliteitsfenomenen en wordt sinds 1984 om het paar jaar afgenomen in Engeland en Wales. 171
172
173 174
P. TJADEN en N. THOENNES, Extent, Nature and Consequences of Intimate Partner Violence, National Institute of Justice, 2000, 43 p; P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 20 p. Hierna weergegeven als NVAW. P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 13. T. BUDD en J. MATTINSON, o.c., 129 p. Hierna weergegeven als BCS 1998. S. WALBY en J. ALLEN, o.c., 146 p. Hierna weergegeven als BCS 2000.
48
In de afnames van 1998 en 2000 werden vragen over stalking geïmplementeerd. Slachtofferschap van stalking, seksuele delicten en intrafamiliaal geweld vormen meer bepaald het voorwerp van een zelf-invul-module, die volgt op een face-to-face interview over andere criminaliteitsvormen. In 1998 werd een representatief staal getrokken uit de bevolking en hiervan vulden 9.988 personen tussen 16 en 59 jaar de vragen in over stalking (97% van de respondenten). In 2000 werd de steekproef uitgebreid en beantwoordden 19.951 personen de zelf-invul-module. Dit betrof 90% van de totale steekproef. Helaas werden in beide onderzoeken verschillende definities van stalking gehanteerd, waardoor de prevalentiecijfers van beide afnames niet in termen van absolute dalingen of stijgingen geïnterpreteerd kunnen worden. De BCS 1998 bracht aan het licht dat 1,7% van de mannelijke respondenten en 4% van de vrouwelijke respondenten tijdens het afgelopen jaar slachtoffer werden van “aanhoudende en ongewenste aandacht”. Ongeveer een derde van de slachtoffers percipieerde de gebeurtenissen als een misdrijf. In een vijfde van de gevallen werd naar aanleiding van de feiten de politie gecontacteerd door het slachtoffer of door een derde, respectievelijk bij 21% van de mannelijke respondenten en 24% van de vrouwelijke respondenten. In de BCS 2000 gaven 5,8% van de mannelijke respondenten en 7,8% van de vrouwelijke respondenten aan gedurende het afgelopen jaar slachtoffer te zijn geworden van stalking. In bijna een derde van de gevallen werd de politie op de hoogte gebracht, respectievelijk bij 30% van de mannelijke slachtoffers en bij 31% van de vrouwelijke slachtoffers. De Scottish Executive Social Research (SESR)
175
is de vierde nationale
slachtofferbevraging. In dit onderzoek werd dezelfde onderzoeksmethode toegepast als in de BCS 1998, met uitzondering van de samenstelling van de steekproef. Er
werd
een
gewogen
gestratificeerde
steekproef
getrokken,
met
een
oververtegenwoordiging van vrouwen, in functie van het uitvoeren van meer diepgaande analyses op vrouwelijke slachtoffers. 176 De steekproef bestond uit 280 mannen en 749 vrouwen van 16 jaar en ouder. In dit onderzoek rapporteerden 2% van de mannelijke respondenten en 5% van de vrouwelijke respondenten slachtofferschap tijdens de afgelopen 12 maanden.
175 176
S. MORRIS, S. ANDERSON en L. MURRAY, o.c., 96 p. Hierna weergegeven als SESR. De bespreking van het onderzoek is gebaseerd op de gewogen resultaten.
49
Verder werd de politie ingelicht in 46% van de gevallen, waarbij er geen afzonderlijke cijfers werden vermeld voor mannen en vrouwen. Tot slot beschouwden 42% van de mannelijke slachtoffers en 52% van de vrouwelijke slachtoffers de gebeurtenissen als een misdrijf. Het vijfde onderzoek betreft een Belgische slachtofferbevraging naar verschillende vormen van geweld, met enkele vragen over stalking (BOG). 177 Dit onderzoek is gebaseerd op een gestratificeerde steekproef van 250 respondenten bestaande uit drie groepen, namelijk 90 vreemdelingen, 88 vrouwen en 86 jongeren (van 15 tot 26 jaar). Van de vrouwelijke respondenten rapporteerde 6,7% slachtofferschap van stalking gedurende het afgelopen jaar. Bij de allochtonen lag het percentage op 4,5% en bij de jongeren op 1,2%. Iets meer dan de helft van alle slachtoffers deed aangifte bij de politie (54,4%). Met betrekking tot de prevalentiecijfers zijn vijf conclusies van belang. Ten eerste worden zowel engere (NVAW, BCS 2000) als ruimere (BCS 1998, SESR, BOG) definities van stalking gehanteerd. Ondanks de verschillen passen alle studies echter binnen de algemene definitie van stalking, zoals beschreven in punt 1.2.3 van hoofdstuk een, namelijk: herhaaldelijk gedrag (1), gericht tegen een specifieke persoon (2) en ongewenst door het slachtoffer (3). Ten tweede schommelen prevalentiecijfers tussen 5,2% en 15,7% voor slachtofferschap van stalking tijdens de levensloop en van 0,6% tot 6% voor slachtofferschap gedurende het afgelopen jaar. Ten derde is het aandeel van vrouwelijke slachtoffers hoger dan dat van mannelijke slachtoffers, respectievelijk variërend in studies van 6,7% tot 18,9% van de vrouwelijke respondenten en van 2,1% tot 11,9% van de mannelijke respondenten. Ten vierde schommelt de aangiftebereidheid van 23% tot 54,5% en hierbij aansluitend geldt ten vijfde dat, in landen waar stalking geen afzonderlijk misdrijf uitmaakt, 33% tot 52% van de respondenten de gebeurtenissen als een misdrijf beschouwen.
177
A. VANDENBERK, L. VERHAEGEN, A. COLEMONT en I. HENS, o.c., 189 p.
50
2.2.
KENMERKEN VAN SLACHTOFFERS
2.2.1. Overzicht van bestudeerde kenmerken In de hoger beschreven slachtofferbevragingen werden heel wat kenmerken van slachtoffers van stalking bestudeerd. Dit betrof onder meer sociodemografische kenmerken (bv. leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, beroep, inkomen). Verder werd gepeild naar het reactiegedrag van de slachtoffers (bv. aangifte bij de politie, tevredenheid
over
het
politieoptreden,
professionele
hulp
gezocht).
Tevens werd gekeken naar de gevolgen voor het slachtoffer. (bv. psychologische gevolgen, aanpassingen in levensstijl, angst voor herhaald slachtofferschap, angst voor fysiek geweld). Hierna worden deze kenmerken verder toegelicht. Er dient nog opgemerkt te worden dat niet in alle studies dezelfde kenmerken op dezelfde wijze werden bevraagd en geanalyseerd. Bijvoorbeeld variëren de indelingen in leeftijdscategorieën en worden de kenmerken in sommige onderzoeken enkel beschreven voor de totale slachtoffergroep, terwijl andere onderzoeken een opsplitsing maken tussen mannelijke en vrouwelijke slachtoffers of zich baseren op het aantal stalkingzaken en niet op het aantal slachtoffers. 178
2.2.2. Sociodemografische kenmerken
Achtereenvolgens worden uit de vijf slachtofferbevragingen de volgende sociodemografische kenmerken besproken: geslacht, leeftijd, burgerlijke staat en beroepsniveau. Deze kenmerken zullen ook aan bod komen in het eigen onderzoek in hoofdstuk vijf.
178
Bij de bespreking worden de resultaten zoveel mogelijk op uniforme wijze gepresenteerd. Indien dit niet mogelijk was, wordt vermeld op welk deel van de slachtoffers de resultaten in de betreffende studie betrekking hebben.
51
•
Geslacht en leeftijd
In de NVAW was de overgrote meerderheid van de slachtoffers een vrouw, namelijk 78%. Het aantal vrouwelijke slachtoffers in de BCS 1998 bedroeg 73% en in de BCS 2000 was dit 78%. De SESR registreerde 73% vrouwelijke slachtoffers. In de NVAW werd gepeild naar de leeftijd van de respondenten op het ogenblik dat ze voor de eerste keer slachtoffer werden van stalking. Van de slachtoffers was 64% jonger dan 30 jaar en hiervan was 12% minderjarig. Verder situeerde 22% van de slachtoffers zich in de leeftijdscategorie van 30 tot 39 jaar en ongeveer 15% in de leeftijdscategorie van 40 jaar of ouder. In de overige slachtofferbevragingen werd gekeken naar het aantal personen dat ooit slachtoffer werd van stalking, binnen bepaalde leeftijdscategorieën. In de BCS 1998 behoorden jonge vrouwen uit de leeftijdscategorie van 16 tot 19 jaar (22,6%), van 20 tot 24 jaar (19,2%) en van 25 tot 29 jaar (19%) tot de belangrijkste risicogroepen. Bij de oudere vrouwen schommelde het risico tussen 16,9% (30 tot 34 jaar) en 10,2% (55 tot 59 jaar). Ook de mannen uit deze leeftijdscategorieën liepen de meeste kans om gestalkt te worden, maar in veel mindere mate dan de vrouwen. De percentages bij de mannen bedroegen respectievelijk 8,9% uit de leeftijdscategorie van 16 tot 19 jaar, 13,3% uit de leeftijdscategorie van 20 tot 24 jaar en 8% uit de leeftijdscategorie van 25 tot 29 jaar. Bij oudere mannen varieerde het risico op slachtofferschap van 4% (55 tot 59 jaar) tot 7,4% (40 tot 44 jaar). In de BCS 2000 werd het aantal mannen en vrouwen berekend dat het afgelopen jaar slachtoffer werd van stalking binnen verschillende leeftijdscategorieën. Zowel voor vrouwen als voor mannen uit leeftijdscategorieën onder de 30 jaar lag het risico op slachtofferschap het hoogst. Voor de vrouwen betrof dit 10,1% voor de leeftijdsgroep van 16 tot 19 jaar, 8,5% voor personen van 20 tot 24 jaar en 9,2% voor de leeftijdscategorie van 25 tot 29 jaar. Bij oudere vrouwen was er een risico tussen 8,1% voor de groep van 30 tot 34 jaar en 5,4% voor de groep van 55 tot 59 jaar. Bij de mannen situeerden de meeste slachtoffers zich in de categorie van 16 tot 19 jaar (8,4%) en in de categorie van 20 tot 24 jaar (7%).
52
In de andere categorieën werden percentages gevonden tussen 3,3% (55 tot 59 jaar) en 6,9% (40 tot 44 jaar). Uit de respondentengroep van de SESR werd 19% van de vrouwen en 12% van de mannen uit de leeftijdsgroep van 16 tot 24 jaar al slachtoffer van stalking. Bij de vrouwen uit de leeftijdsgroep van 25 tot 39 jaar was dit 25% en bij de mannen uit deze leeftijdsgroep 13%. Bij de oudere vrouwen tussen 40 en 59 jaar bedroeg het percentage slachtoffers 16% en bij de mannen 6%. Tot slot werd 5% van de vrouwelijke 60-plussers en 2% van de mannelijke slachtoffers ooit gestalkt in haar/zijn leven. •
Burgerlijke staat
In de BCS 1998 werd het risico nagegaan op slachtofferschap binnen verschillende categorieën van relaties. Zo was het risico op slachtofferschap het grootst bij alleenstaanden (6,7%), gevolgd door feitelijk gescheiden personen (5,1%) en wettelijk gescheiden personen (4,2%). Getrouwden (1,2%) en weduwen en weduwnaars (1,6%) liepen het kleinste risico op stalking. In de BCS 2000 worden de resultaten opgesplitst naar geslacht. Bij vrouwelijke slachtoffers vormen de feitelijk gescheiden personen (15,5%) en de wettelijk gescheiden personen (10%) een belangrijke risicogroep. De overige groepen lopen een kleiner risico, respectievelijk 8,7% van de alleenstaanden, 8% van de weduwen, 7,7% van de samenwonenden en 6,7% van de getrouwden. •
Beroep
In de BCS 1998 is het aandeel van vrouwelijke slachtoffers het grootst in de studentenpopulatie (12,4%) en in mindere mate bij de vrouwelijke werklozen (7,1%). Daarentegen wordt minder dan 1% van de vrouwelijke gepensioneerden slachtoffer van stalking. Bij de mannelijke slachtoffers is er een gelijkaardig beeld, weliswaar met kleinere percentages binnen elke groep. Respectievelijk 3% van de mannelijke studenten, 2,1% van de mannelijke werklozen en minder dan 1% van de mannelijke gepensioneerden werden slachtoffer van stalking. In de BCS 2000 liggen de percentages van de vrouwelijke slachtoffers dicht bij elkaar. Zo werd 8,3% van de werkloze vrouwen en 8,2% van de niet-actieve vrouwen slachtoffer van stalking.
53
Bij de werkende vrouwen bedroeg dit 7,6%. Bij de mannen werd respectievelijk 7,4% van de werklozen, 7,4% van de niet-actieven en 5,5% van de werkenden slachtoffer van stalking. Met betrekking tot de kenmerken van de slachtoffers kan worden gesteld dat in elke studie het aantal vrouwelijke slachtoffers beduidend hoger ligt dan het aantal mannelijke slachtoffers. Dit percentage schommelde tussen 73% en 78%. Daarnaast is er een verhoogd risico in de leeftijdscategorie onder de 30 jaar. Inzake de burgerlijke staat is er een hoger risico bij alleenstaanden en een lager risico bij getrouwden en weduwen. Tot slot lijken studenten en werklozen vaker slachtoffer te worden dan werkenden en gepensioneerden, waarbij vrouwen binnen elke groep een hoger risico vormen dan mannen.
2.2.3. Beleving en reactiegedrag van het slachtoffer
Uit de literatuuranalyse in het eerste hoofdstuk bleek dat het ongewenst karakter van de gedragingen vanuit het perspectief van de slachtoffers een gemeenschappelijk element is in stalkingdefinities. In de BCS 1998 en de SESR werd gepeild naar hoe slachtoffers stalkingincidenten ervoeren. Verder werd in de BCS 1998, de BCS 2000, en de NVAW gevraagd of slachtoffers wijzigingen aanbrachten in hun levensstijl. In de NVAW werd gepeild naar het reactiegedrag van de slachtoffers naar aanleiding van de feiten. Studies naar het reactiegedrag, alsook naar de gevolgen, zijn nog schaars in het stalkingdomein. Voor meer diepgaande studies hieromtrent kunnen de onderzoeken van Pathé en Mullen 179 en Kamphuis en Emmelkamp 180 worden geraadpleegd. De eerste auteurs bestudeerden de gevolgen op psychologisch, gedragsmatig,
psychosomatisch
en
financieel
vlak
bij
100
slachtoffers
die in behandeling waren in een psychiatrische kliniek of zichzelf spontaan hadden aangemeld bij de onderzoekers. De tweede auteurs onderzochten het copinggedrag en de impact op psychomedisch vlak bij 201 vrouwelijke slachtoffers die een zelfhulpgroep voor slachtoffers van stalking hadden gecontacteerd.
179 180
M. PATHÉ en P.E. MULLEN, “The impact of stalkers on their victims”, l.c., 12-17. J.H. KAMPHUIS en P.M.G. EMMELKAMP, “Traumatic stress among support-seeking female victims of stalking”, American Journal of Psychiatry 2001, 795-798.
54
•
Beleving door het slachtoffer
In de BCS 1998 en in de SESR werd onderzocht in welke mate slachtoffers van “aanhoudende, ongewenste aandacht” de gebeurtenissen als irritant/vervelend of stresserend ervoeren en in welke mate de slachtoffers angst hadden voor fysiek of seksueel geweld. Zo beleefde 94% van de vrouwelijke slachtoffers en 86% van de mannelijke slachtoffers in de BCS 1998 de gebeurtenissen als irritant/vervelend. In de SESR ervoer 98% van de vrouwelijke slachtoffers en 94% van de mannelijke slachtoffers de gebeurtenissen als irritant/vervelend. Verder beschouwde 81% van de vrouwelijke slachtoffers en 57% van de mannelijke slachtoffers de gebeurtenissen als stresserend. In de SESR bedroegen deze percentages 92% voor de vrouwelijke slachtoffers en 85% voor de mannelijke slachtoffers. Verder rapporteerde 34% van de vrouwelijke slachtoffers en 25% van de mannelijke slachtoffers angst te hebben voor fysiek geweld door de stalker in de BCS 1998. Tevens had 25% van de vrouwelijke slachtoffers en 34% van de mannelijke slachtoffers schrik dat de stalker geweld zou plegen op een derde. Tot slot ervoer 23% van de vrouwelijke slachtoffers en 3% van de mannelijke slachtoffers angst voor seksueel geweld door de stalker. In de SESR gaf 30% van de vrouwelijke slachtoffers en 42% van de mannelijke slachtoffers aan dat ze angst hadden voor fysiek geweld door de stalker. Geweld ten aanzien van een derde werd gevreesd door 30% van de vrouwelijke slachtoffers en 37% van de mannelijke slachtoffers. Angst voor seksueel geweld werd enkel door vrouwelijke slachtoffers gerapporteerd (11%). •
Reactiegedrag
In de slachtofferbevragingen ging tevens aandacht uit naar het reactiegedrag van de slachtoffers. Er werd in de BCS 1998 en in de BCS 2000 gevraagd met wie slachtoffers hun ervaringen deelden. Dit bleken vooral vrienden, buren en familieleden te zijn (64% van de mannelijke slachtoffers en 74% van de vrouwelijke slachtoffers), en daarnaast de partner (44% van de mannelijke slachtoffers en 59% van de vrouwelijke slachtoffers). In beperkte mate werden de gebeurtenissen verteld aan een dokter of een hulpverlener (7% van de mannelijke slachtoffers en 9% van de vrouwelijke slachtoffers).
55
In de BCS 2000 rapporteerde 84% van de vrouwelijke slachtoffers en 73% van de mannelijke slachtoffers dat ze vrienden, familie of buren hadden ingelicht over de gebeurtenissen. Daarnaast contacteerde 3% van de vrouwelijke slachtoffers en 2% van de mannelijke slachtoffers een telefonische hulpdienst. Tot slot zocht 11% van de vrouwelijke slachtoffers en 12% van de mannelijke slachtoffers nog bij een andere instantie of persoon hulp. In de BCS 1998 werd ook gepeild of slachtoffers wijzigingen aanbrachten in hun leefgewoontes. 181 Zo bleek dat 62% van de vrouwelijke slachtoffers en 51% van de mannelijke slachtoffers bepaalde plaatsen of personen vermeed. Verder nam 48% van de vrouwelijke slachtoffers en 25% van de mannelijke slachtoffers extra beveiligingsmaatregelen en ging 39% van de vrouwelijke slachtoffers en 35% van de mannelijke slachtoffers minder vaak uit. Opvallend was dat vrouwelijke slachtoffers die werden gestalkt door een ex-partner significant
meer
vermijdingsgedrag
vertoonden
dan
andere
slachtoffers
(respectievelijk 67% en 60%) en minder vaak uitgingen dan andere slachtoffers (respectievelijk 45% en 37%). Verder namen mannelijke slachtoffers die door een onbekende werden belaagd significant vaker beveiligingsmaatregelen dan mannelijke slachtoffers die werden lastiggevallen door een kennis of een ex-partner, namelijk 33% tegenover 12%. Uit de NVAW bleek dat 22% van de slachtoffers extra maatregelen nam om zich te beschermen, 18% een vriend of familielid inschakelde, 22% verhuisde, 17% droeg een wapen, 7% vermeed de stalker en 5% raadpleegde een advocaat. Daarnaast zocht 30% van de vrouwelijke slachtoffers en 20% van de mannelijke slachtoffers psychologische hulp. Wat betreft de beleving van slachtoffers geldt dat er een aantal ervaringen typerend zijn voor het ongewenste, irriterende of vervelende karakter van stalkingincidenten. Zo wordt irritatie/verveling door meer dan 84% van de mannelijke slachtoffers en door meer dan 93% van de vrouwelijke slachtoffers gerapporteerd. Ook stress wordt ervaren door meer dan 56% van de mannelijke slachtoffers en door minstens 85% van de vrouwelijke slachtoffers. 181
In de BCS 2000 werd deze vraag gesteld voor het ergste incident dat slachtoffers van stalking, seksueel geweld of intrafamiliaal geweld hadden ervaren.
56
Daarnaast kan worden geconcludeerd dat meer dan een vierde van de mannelijke en vrouwelijke slachtoffers angst voor fysiek geweld hebben door de stalker ten aanzien van het slachtoffer of een derde. Angst voor seksueel geweld komt overwegend voor bij vrouwelijke slachtoffers, variërend in onderzoeken van 11% tot 23%. Inzake reactiegedrag van het slachtoffer valt enerzijds op dat zowat tweederde van de slachtoffers vrienden, familie of buren inlichten over de gebeurtenissen en ongeveer tweevijfde vertelt de ervaringen aan een partner, waarbij vrouwelijke slachtoffers verhoudingsgewijs vaker iemand inlichten dan mannelijke slachtoffers. Verder past ongeveer een vierde of meer van de slachtoffers zijn/haar levensstijl aan, zoals
het
vermijden
van
personen
en
situaties
en
het
nemen
van
beveiligingsmaatregelen.
2.3.
KENMERKEN VAN DADERS
2.3.1. Overzicht van de bestudeerde kenmerken
In slachtofferbevragingen werd ook gekeken naar de kenmerken van daders. Dit betrof sociodemografische kenmerken (bv. geslacht, leeftijd, relatie met het slachtoffer), stalkinggedrag en motieven (bv. aard en duur van de gedragingen, wraak en herstel van de relatie, gebruik van geweld). Zoals bij de slachtofferkenmerken varieert bij de daderkenmerken evenzeer de wijze waarop de kenmerken werden beschreven en de mate van de volledigheid van de beschikbare gegevens in de besproken studies. Met deze kenmerken diende rekening gehouden te worden in onderstaande tekst. Tot slot is van belang dat de kenmerken van de daders in de slachtofferbevragingen werden bestudeerd vanuit het perspectief van de slachtoffers en dus hun ervaring weerspiegelen.
57
2.3.2. Sociodemografische kenmerken
In
onderstaande
bespreking
wordt
vooral
aandacht
besteed
aan
de
sociodemografische kenmerken en het stalkinggedrag, zoals die ook in de analyse van voorliggend onderzoek worden opgenomen in het vijfde hoofdstuk. Dit betreft geslacht en leeftijd van de verdachte en de relatie met het slachtoffer. •
Geslacht en leeftijd
In de NVAW was in 87% van de gerapporteerde stalkingfeiten de verdachte een man. Zowel mannen als vrouwen werden vaker gestalkt door een man dan door een vrouw, respectievelijk 94% van de vrouwelijke slachtoffers en 60% van de mannelijke slachtoffers. In de BCS 1998 had 81% van de feiten betrekking op een mannelijke dader. In de SESR was bij 68% van de gemelde incidenten de stalker een man.
Enkel de BCS 1998 en de SESR bevatten gegevens over de vermoedelijke leeftijd van de verdachte. In de BCS 1998 betrof 51% van de feiten mannelijke daders in de leeftijdscategorie van 20 tot 39 jaar. Verder was in 14% van de gevallen de dader een man tussen 16 en 19 jaar en in 13% van de gevallen een man tussen 40 en 49 jaar. Tot slot betrof 10% van de gevallen een vrouwelijke dader uit de leeftijdsgroep van 20 tot 39 jaar. In de SESR situeerde 67% van de daders zich tussen 20 en 39 jaar. •
Relatie met het slachtoffer
In de NVAW werd in 52% van de gevallen het slachtoffer gestalkt door een ex-partner. Vooral vrouwelijke slachtoffers werden gestalkt door een ex-partner, namelijk 59% van de vrouwelijke slachtoffers ten opzichte van 30% van de mannelijke slachtoffers. Daarnaast was in 24% van de gevallen de stalker een onbekende, respectievelijk bij 23% van de vrouwelijke slachtoffers en 36% van de mannelijke slachtoffers. Tot slot betrof 24% van de gevallen een kennis, respectievelijk bij 19% van de vrouwelijke en 34% van de mannelijke slachtoffers.
58
In de BCS 1998 was de stalker in 37% een kennis, in 29% een ex-partner en in 34% een onbekende. In de BCS 2000 was de verdachte bij 37% van de vrouwelijke slachtoffers een ex-partner, bij 59% een kennis en bij 7% een onbekende. Bij de mannelijke slachtoffers bedroegen deze percentages respectievelijk 8% ex-partners, 70% kennissen en 30% onbekenden. Deze cijfers betroffen wel enkel de slachtoffers die ook een andere vorm van interpersoonlijk geweld rapporteerden. In de SESR had 48% van de stalkingincidenten betrekking op een ex-partner, 30% op een kennis en 22% op een onbekende. Met betrekking tot de kenmerken
van
de
verdachten
valt
enerzijds
de oververtegenwoordiging van mannelijke verdachten op, variërend van 68% tot 87%, en anderzijds situeert ruim de helft van de verdachten zich in de leeftijdscategorie van 20 tot 39 jaar. Wat betreft de aard van de relatie met het slachtoffer is het beeld minder eenduidig. Waar soms meer dan 50% van de gerapporteerde incidenten gerelateerd is aan een ex-partner is dat in andere studies minder dan 30%.
2.3.3. Stalkinggedrag
In de NVAW werden het achtervolgd/ bespioneerd worden (82% van de vrouwelijke slachtoffers, 72% van de mannelijke slachtoffers) en het ontvangen van ongewenste telefoons (61% van de vrouwelijke slachtoffers, 42% van de mannelijke slachtoffers) frequent gerapporteerd. Verder kreeg ongeveer een derde van de vrouwelijke slachtoffers (33%) en iets meer dan een vierde van de mannelijke slachtoffers (27%) ongewenste brieven of cadeaus. Ook pleegde de stalker vandalisme bij 29% van de vrouwelijke slachtoffers en 30% van de mannelijke slachtoffers. Tot slot doodde de stalker een huisdier of dreigde ermee dat te doen bij 9% van de vrouwelijke slachtoffers en bij 6% van de mannelijke slachtoffers. In de BCS 1998 gaf de helft van de slachtoffers aan dat ze werden gedwongen om met de stalker te praten (49%). Verder meldde 45% van de slachtoffers stille telefoons, werd 42% fysiek geïntimideerd, 39% achtervolgd, 34% aangeraakt of vastgegrepen en 33% opgewacht aan de woning.
59
In de SESR werden vier gedragingen door ruim drievijfde van de slachtoffers gemeld. Dit betrof gedwongen worden om met de stalker te praten (63%), achtervolgd worden (63%), opwachten aan de woning (63%) en stille telefoons (62%). Verder werd 49% fysiek geïntimideerd en 47% aangeraakt of vastgegrepen. In de NVAW werd tevens gepeild naar bedreigingen en geweld door de stalker. Iets meer dan tweevijfde van de slachtoffers werd bedreigd door de stalker, respectievelijk 45% van de vrouwelijke slachtoffers en 43% van de mannelijke slachtoffers. Ook bleek dat vrouwelijke slachtoffers, die een intieme relatie hebben gehad met de stalker, het grootste risico lopen op fysiek geweld (81%) of seksueel geweld (31%). In de BCS 2000 werd wat betreft bedreigingen en geweld, 32% van de mannelijke slachtoffers en 27% van de vrouwelijke slachtoffers bedreigd. Verder rapporteerde ongeveer 24% van de mannelijke slachtoffers en 19% van de vrouwelijke slachtoffers fysiek geweld. Omgekeerd werden vrouwelijke slachtoffers vaker slachtoffer van seksueel geweld dan mannelijke slachtoffers, respectievelijk 9% en 3%. In de BCS 2000 werd 17% van de slachtoffers fysiek of seksueel aangerand. In de SESR rapporteerde 42% van de slachtoffers bedreigingen, 49% fysiek geweld en 9% seksueel geweld. De stalkinggedragingen die in de verschillende studies worden bevraagd zijn divers. Dit is in de eerste plaats het resultaat van de verscheidenheid aan bevraagde gedragingen. Tevens komen binnen deze verscheidenheid enkele gedragingen vaak terug: het achtervolgd worden, het benaderd worden door de stalker, het ontvangen van ongewenste telefoons en het opwachten van het slachtoffer lijken het gedrag van stalkers te typeren. Verder zouden ook in minstens een vierde van de gevallen bedreigingen worden geuit en is er in tenminste een vijfde van de gevallen sprake van fysiek geweld door de stalker.
60
2.3.4. Motieven en types van stalkers
In de NVAW werd gepeild naar de motieven voor het belagen volgens het slachtoffer. Dit was volgens 21% van de slachtoffers het uitoefenen van controle op het slachtoffer. Verder duidde 20% van de slachtoffers aan dat het willen behouden van de relatie het motief was. Volgens 16% was het veroorzaken van angst de drijfveer voor de stalker. Daarnaast was 7% van de slachtoffers van mening dat een mentale stoornis of middelenmisbruik ten grondslag lag aan de stalking. Tevens dacht 5% dat de stalker aandacht zocht en 1% dat de stalker iets wilde gedaan krijgen van het slachtoffer. Tot slot had 12% van de slachtoffers geen idee vanuit welk motief de stalker handelde.
In de BCS 1998 werd eveneens gevraagd aan de slachtoffers om een selectie te maken uit een aantal motieven. Hieruit bleek dat slachtoffers dachten dat het willen aangaan van een relatie (22%), het opjagen of verontrusten van het slachtoffer (16%) en het continueren van de relatie (12%) motieven waren voor het belagen. Ook gaf 21% van de slachtoffers aan dat er een ander motief was en 20% van de slachtoffers had geen idee over de drijfveer.
In de BCS 1998 werd op basis van de aard en de ernst van de gerapporteerde gedragingen een onderscheid gemaakt tussen zes types van stalkers. Elk type wordt gekenmerkt door één of meerdere gedragingen. Er werd nagegaan in welke mate de zes types voorkwamen bij respectievelijk mannelijke en vrouwelijke slachtoffers. Ongeveer de helft van de mannelijke (52%) en de helft van de vrouwelijke slachtoffers (49%) werden ingedeeld bij de eerste groep van stalkers. Dit type van stalker wordt gekenmerkt door het uiten van bedreigingen, intimideren en/of plegen van fysiek geweld. Verder werd 21% van de mannelijke slachtoffers en 19% van de vrouwelijke slachtoffers belaagd door de tweede groep van stalkers. Bij dit type stalkers komen de volgende gedragingen voor: achtervolgen van het slachtoffer, het opwachten van het slachtoffer en het slachtoffer dwingen om te praten.
61
Bij een derde groep van stalkers worden stille telefoons gepleegd, dit is het opbellen van het slachtoffer en weer inhaken van zodra er wordt opgenomen. Deze vorm was toepasselijk op 15% van de mannelijke slachtoffers en op 8% van de vrouwelijke slachtoffers. Het plegen van obscene telefoons typeert een vierde groep van stalkers. Dit kwam voor bij 5% van de mannelijke slachtoffers en bij 12% van de vrouwelijke slachtoffers. In de vijfde categorie werd respectievelijk 3% van de mannelijke slachtoffers en 9% van de vrouwelijke slachtoffers seksueel aangerand door de verdachte. Tot slot werd bij 2% van de mannelijke slachtoffers en bij 3% van de vrouwelijke slachtoffers het gedrag van de stalker gekenmerkt door het verzenden van ongewenste brieven en cadeaus, het opwachten van het slachtoffer aan de school of op het werk, en/of het niet aanvaarden van een weigering van het slachtoffer om contact te hebben.
Uit de bestudeerde studies blijkt dat er verschillende motieven zijn voor het belagen van een persoon en tevens kunnen stalkers worden ingedeeld in verschillende types. Het uitoefenen van controle, de wens om de relatie verder te zetten en het veroorzaken van angst lijken belangrijke drijfveren voor het belagen. Verder wordt het gedrag van stalkers vaak getypeerd door het uiten van bedreigingen en mondt dit soms uit in fysiek geweld.
62
2.3.5. Typologieën van stalkers
In functie van de identificatie van risicofactoren in de hier voorliggende studie, was het relevant om dieper in te gaan op kenmerken die stalkers typeren en die mogelijk verband houden met escalaties van in fysiek geweld. Hiervoor wordt een beroep gedaan op de daderstudies die hieraan aandacht besteden. Zo werden de afgelopen tien jaar verschillende typologieën van stalkers ontwikkeld op basis van de motieven (bv. herstel van de relatie, wraak), maar ook op basis van stalkinggedrag (bv. crimineel verleden, fysiek geweld) en op basis van persoonskenmerken (bv. jonge leeftijd, persoonlijkheidsstoornis).
Een typologie kan algemeen worden omschreven als “een cluster van individuen die
gegroepeerd
zijn
volgens
gemeenschappelijke
kenmerken”.
182
De gemeenschappelijke kenmerken hebben meestal betrekking op de motieven (bv. wraak, herstel van de relatie). Typologieën kunnen zowel een theoretisch als een praktisch doel dienen. Vanuit theoretisch oogpunt dragen typologieën bij tot het verwerven van inzicht in de kenmerken van daders van een bepaald delict en kunnen ze het zoeken naar verklaringen oriënteren. Vanuit praktisch oogpunt hebben typologieën onder meer nut voor een concrete interventie of bij het opstellen van een behandelingsplan. Het classificeren van een dader volgens een typologie dient echter steeds met de nodige voorzichtigheid te gebeuren. De typologie moet worden beschouwd als een leidraad, niet als een definitief oordeel. 183
De typologieën van stalkers werden hoofdzakelijk in klinische settings ontwikkeld en zijn gebaseerd op klinische observaties van daders met een mentale stoornis (bv. typologie van Kienlen et al. 184, de typologie van Mullen et al. 185) en/of daders die beschuldigd of veroordeeld werden van stalking (bv. typologie van Harmon et al. 186, de typologie van Schartz-Watts et al. 187). 182
183 184
185 186 187
W.A. PETHERICK, "Stalking", in B.E. TURVEY (ed.), Criminal Profiling: An Introduction to Behavioural Evidence Analysis, Londen, Academic Press, 2002, 497-512. Ibid., 497-512. K.K. KIENLEN, D.L. BIRMINGHAM, K.B. SOLBERG, J.T. O’REGAN en J.R. MELOY, “A comparative study of psychotic and nonpsychotic stalking”, Journal of the American Academy of Psychiatry and Law 1997, 317-334. P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 65-78. R.B. HARMON, R. ROSNER en H. OWENS, l.c., 188-196. D. SCHWARTZ-WATTS, D.W. MORGAN en C.J BARNES, “Stalkers: the South Carolina experience”, Journal of American Psychiatry & Law 1997, 541-545.
63
Tevens werden ook typologieën ontwikkeld op basis van slachtofferverklaringen (bv. BCS 1998 188). Daarnaast werden er ook enkele typologieën ontwikkeld op basis van politie- of gerechtelijke dossiers (bv. typologie van Zona et al. 189, typologie van Sheridan et al. 190, typologie van Canter et al. 191). Zona en collega’s ontwikkelden de eerste typologie van stalkers in 1993. 192 Deze typologie heeft een sterke invloed gehad op later ontwikkelde typologieën. De typologie van Zona kwam tot stand in het Los Angeles Police Department. Op basis van 74 politiedossiers deelde Zona de stalkers op in drie groepen volgens de motivatie van de stalker en de aard van de relatie tussen de dader en het slachtoffer. De eerste categorie zijn de “eenvoudig obsessionele stalkers”, die doorgaans een liefdesrelatie met het slachtoffer hebben gehad en de breuk niet kunnen aanvaarden. De drijfveer van de stalker is de relatie herstellen en hiervoor is de dader bereid geweld te gebruiken. De tweede categorie zijn de stalkers met een “obsessioneel verlangen naar een liefdesrelatie” met een bekende of een onbekende. De dader en het slachtoffer hebben nooit een liefdesrelatie gehad, maar dit is wel de doelstelling van de stalker. Als een slachtoffer weigert op de avances van de belager in te gaan, kan de belager proberen het slachtoffer te dwingen tot een relatie door middel van bedreiging en intimidatie. Als dit niet het beoogde effect heeft, gaat de belager in een aantal gevallen over tot geweld. De “erotomane stalkers” vormen de derde categorie. Deze categorie vertoont veel gelijkenissen met de tweede categorie, maar dit soort stalkers leven bovendien in de overtuiging dat het slachtoffer zelf avances maakt. De daders ontwikkelen allerlei waanideeën over de verliefdheid van het slachtoffer. De belager lijdt aan een erotomane waanstoornis en is zich er niet van bewust wat de gevolgen voor het slachtoffer zijn. 193
188 189
190
191
192
193
T. BUDD en J. MATTINSON, o.c., 129 p. M. ZONA, K. SHARMA en J. LANE, “A comparative study of erotomanic and obsessional subjects in a forensic sample”, Journal of Forensic Sciences 1993, 894-903; M.A. ZONA, R.E. PALEREA en J.C. LANE, in J.R. MELOY (ed.), The Psychology of Stalking. Clinical and Forensic Perspectives, o.c., 75-84. L. SHERIDAN en J. BOON, “Stalker typologies: Implications for Law Enforcement”, in J. BOON en L. SHERIDAN (ed.), Stalking and Psychosexual Obsession, Psychological Perspectives for Prevention, Policing and Treatment, o.c., 63-81. D.V. CANTER en M. IOANNOU, A multivariate model of stalking behaviours, Liverpool, University of Liverpool, 2004, 1-31. M. ZONA, K. SHARMA en J. LANE, “A comparative study of erotomanic and obsessional subjects in a forensic sample”, l.c., 894-903. J.D.H. JAGESSAR en L.P. SHERIDAN, “Stalking Perceptions and Experiences across two Cultures”, l.c., 97-119.
64
Dit soort stalkers is in principe niet in staat om op een sociaal aanvaarde manier relaties aan te gaan. De relatie bestaat enkel in hun fantasie en de stalker probeert de fictie werkelijkheid te laten worden. De kans dat de dader effectief geweld zal gebruiken, wordt vrij laag ingeschat. Later werd deze driedeling gevalideerd op een uitgebreider bestand van 341 dossiers. 194 Het classificatiesysteem van Zona, Sharma en Lane heeft een grote invloed gehad op onderzoekers en praktijkwerkers, maar werd ook fel bekritiseerd. Terecht stellen Mullen en collega’s dat bovenstaande driedeling te restrictief is en te sterk gerelateerd aan de indeling van mentale stoornissen volgens DSM-classificaties. 195 Mullen en collega’s ontwikkelden als eersten een typologie volgens een multi-axiale benadering. De onderzoekers deelden 168 stalkers in volgens de aard van de relatie met het slachtoffer, het motief voor het belagen, de context waarin de gedragingen totstandkwamen en de psychiatrische diagnose. 196 De auteurs hadden hierbij ook aandacht voor het risico op fysiek geweld en gaven advies inzake therapie. Tot op heden kan de typologie van Mullen worden beschouwd als toonaangevend in het stalkingonderzoek en daarom wordt hieronder een uitgebreidere bespreking gegeven van deze typologie. Vooraf dient wel de reflectie te worden gemaakt dat deze typologie totstandkwam in een psychiatrische kliniek en de resultaten dus niet zonder meer vertaald kunnen worden naar andere stalkerpopulaties. In de typologie van Mullen wordt een onderscheid gemaakt tussen vijf soorten stalkers. De “afgewezen stalker” is een ex-partner; zij maken ongeveer een derde uit van de onderzochte populatie en 90% is een man. Dit soort stalker wil de relatie herstellen of wraak nemen, ook een combinatie van beide motieven is mogelijk. De stalker kan bijvoorbeeld proberen de relatie te herstellen, maar na meerdere afwijzingen kan zijn motief omslaan in wraak. De stalker ervaart de relatiebreuk als een verlies dat niet strookt met al zijn overgave en inzet voor de relatie.
194
195 196
R.E. PALAREA, M.A. ZONA, J.C. LANE en J. LANGHINRICHSEN-ROHLING, “The Dangerous Nature of Intimate Relationship Stalking: Threats, Violence and Associated Risk Factors”, Behavioral Sciences and the Law 1999, 269-283; M.A. ZONA, R.E. PALEREA en J.C. LANE, in J.R. MELOY (ed.), The Psychology of Stalking. Clinical and Forensic Perspectives, o.c., 75-84. P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 798-156. P.E. MULLEN, M. PATHÉ, R.P. PURCELL en G.W. STUART, “A study of stalkers”, l.c., 1244-1249.
65
Het stalken wordt een surrogaat voor wat men verloren heeft, een manier om nog in contact te blijven met de ex-partner. En zolang er nog contact is, blijft de stalker hoop koesteren. Soms is de stalker al tijdens de relatie erg controlerend en jaloers. Dit verergert nog bij het beëindigen van de relatie. Deze manier van reageren is een uiting van angst voor de beëindiging van de relatie. De stalker percipieert zijn gedrag ook als gerechtvaardigd, want de andere geeft hem redenen om jaloers te zijn. Partnergeweld lijkt bij deze groep vaak voor te komen, doch dit is geen regel. Het vormt wel een verhoogd risico voor nieuw geweld na de relatiebreuk. Wat betreft de psychiatrische stoornissen komen vooral persoonlijkheidsstoornissen en meer specifiek afhankelijke, narcistische en paranoïde persoonlijkheidsstoornissen voor. Middelenmisbruik is eveneens niet uitzonderlijk. Psychotische stoornissen zijn daarentegen zeldzaam. Het risico op fysiek geweld bedraagt 35%.
Voor dit type stalker kan therapie werken. Ze hebben vooral hulp nodig in het verwerven van bekwaamheid om de partner los te kunnen laten en om gemakkelijker conflictvrije sociale contacten te leggen. Verder is het belangrijk te werken aan het middelenmisbruik, omdat dit bijdraagt aan het vervagen van de drempel tot onaangepast gedrag ten aanzien van het slachtoffer.
De “intimiteitzoekende stalker” wordt gedreven door een obsessioneel verlangen naar een liefdesrelatie of naar een extreme relatie tussen verwanten en heeft waanideeën over de verliefdheid van het slachtoffer. Het betreft ongeveer een derde van de stalkers, enkel op lange termijn is er risico op geweld. Deze stalkers hebben tot doel om de in hun ogen geliefde persoon zo ver te krijgen dat ze zich engageren in de relatie. De overtuiging overheerst dat het uiteindelijk zal lukken om een relatie aan te gaan als ze maar hard genoeg hun best doen. Het overgrote gedeelte van deze groep heeft meestal nog geen relatie gehad. De relatie die ze zoeken biedt hen een uitweg voor hun geïsoleerd bestaan. Ze vinden ook dat ze recht hebben op die relatie en dat het slachtoffer wel eens liefde mag teruggeven. Psychiatrische stoornissen kunnen variëren van schizofrenie tot een
narcistische
persoonlijkheidsstoornis
of
de
erotomane
waanstoornis.
Het risico op geweld wordt eerder laag ingeschat. De behandeling richt zich vooral op de onderliggende pathologie. In tegenstelling tot de andere groepen helpen gerechtelijke stappen niet veel, want ze zien dit meer
66
als een test die ze moeten overwinnen om hun liefde te bewijzen dan als een echt verbod of als een straf. De intimiteitzoekende stalkers zijn vertegenwoordigd door een derde van alle stalkers. Alhoewel ze het liefst voor niet indringende manieren kiezen om communicatie met het slachtoffer te bewerkstelligen, kunnen bedreigingen en geweld voorkomen. Telefoontjes, liefdesbrieven en cadeautjes zijn hun meest geliefde manieren. Achtervolgen en surveilleren van het slachtoffer gebeurt minder (60%) dan in de afgewezen groep (85%) en in de incompetente groep (75%) (zie volgende groep). Geweld en bedreigingen zullen maar voorkomen als men een grote frustratie voelt door de voortdurende afwijzingen of wanneer men de verdediging van de stalker doorprikt. De erotomane stalker kan wel jaloers worden ten gevolge van het geloof dat het slachtoffer hem bedriegt. De “incompetente versierder” wordt gedreven door eenzaamheid en heeft een obsessioneel verlangen om een relatie aan te gaan. Ongeveer 15% van de onderzochte stalkers behoort tot deze groep en er is een relatief klein risico op geweld. Ze worden getypeerd door veel dreigementen maar weinig geweld. Ook het onvermogen om de persoon van hun affectie met succes te versieren, is kenmerkend voor dit type stalker. In tegenstelling tot de intimiteitzoekende stalker is deze stalker er zich van bewust dat de liefde niet wederzijds is, maar hij trekt het zich gewoonweg niet aan. Ze wisselen zelf van slachtoffer of richten zich tot meerdere slachtoffers tegelijkertijd. Deze stalkers hebben expliciete ideeën over hoe men een vrouw het best kan versieren, bijvoorbeeld door haar lang en indringend aan te staren. Dikwijls zal de stalker zich verdedigen door te zeggen dat de vrouw hem had aangemoedigd door contact te zoeken met hem. Psychiatrische stoornissen die dit soort stalker typeren, fluctueren van schizoïde of narcistische persoonlijkheidsstoornis tot schizofrenie. Tevens zijn incompetente sociale
vaardigheden
een
gemeenschappelijk
kenmerk
bij
deze
stalkers.
Behandeling van deze mensen is over het algemeen mogelijk. Ze dient gericht te zijn op de ontwikkeling van sociale vaardigheden en het verwerven van inzicht in
de
onsuccesvolle
handelswijze
in
hun
zoektocht
naar
een
partner.
Ook de gediagnosticeerde stoornissen dienen voorwerp van de therapie uit te maken.
67
De “rancuneuze stalker” handelt vanuit een vergeldingsdrang of een wraakgevoel ten aanzien van een persoon die hem/haar schade heeft berokkend of de maatschappij in het algemeen. Stalkers uit deze categorie zien zichzelf als een slachtoffer en beweren dat ze vooral zichzelf beschermen door terug te slaan jegens hun onderdrukkers of boosdoeners. Het slachtoffer kan zowel de persoon betreffen die verantwoordelijk wordt gesteld voor het ongedane onrecht zoals een collega, buur, hulpverlener, als een lukrake persoon die dan de belichaming wordt van al het onrecht dat aangedaan werd aan de stalker. Het begin is meestal een onschuldig voorval dat in de ogen van de stalker de druppel is die de spreekwoordelijke emmer doet overlopen. Vele slachtoffers hebben er geen idee van waarom ze worden belaagd. De echt rancuneuze stalker is hardnekkig en kan zijn slachtoffer fysiek aanvallen, maar ze zijn vooral op zoek naar rechtvaardiging voor hun eigen leed. Inzake psychiatrische diagnose lijkt de paranoïde persoonlijkheidsstoornis het meest waarschijnlijk, en in mindere mate ook schizofrenie en waanstoornissen. Querulantisme, extreem klaaggedrag door wanen waarbij de patiënt zich steeds in zijn rechten tekort voelt gedaan en overal herstel van dit vermeende onrecht zoekt, komt eveneens voor in deze groep. Behandeling van deze mensen is zeer moeilijk, omdat ze vinden recht in hun schoenen te staan en negatief reageren op betrokkenheid in therapie. Wanneer ze gerechtelijk gesanctioneerd zijn en therapie moeten volgen, gaat het iets beter, omdat ze verdere sancties willen vermijden. Dit is enkel zo in het begin van de stalking. Wanneer ze zich vast ingesteld hebben op hun patroon, is het veel moeilijker voor hen om nog te stoppen, want ze hebben zichzelf er van overtuigd dat ze juist zijn in hun acties en stoppen zonder gezichtsverlies is bijna onmogelijk. Een 10% van de stalkers situeert zich in deze categorie. Zij dreigen het meest met geweld, maar gaan er slechts zelden toe over.
68
Tot slot is de “jagende stalker” gericht op het plegen van een seksueel delict. Dit betreft ongeveer 5% van de daderpopulatie, die uitsluitend uit mannen bestaat en zich zowel tot mannelijke als vrouwelijke slachtoffers richten. 197 Dit type houdt een groot risico op seksueel geweld in zich. Dit kan worden gezien als het eindpunt voor de dader. Hij besluipt zijn prooi langzaam en bestudeert zijn/haar gewoonten goed om alles tot in de puntjes te kunnen plannen. Het heimelijk observeren van het slachtoffer verschaft de stalker een gevoel van opwinding en prikkelt zijn fantasie enorm. Het slachtoffer kan om het even wie zijn, afhankelijk van de specifieke voorkeur van de dader en dit kan zowel een kennis als een onbekende betreffen. Dit type lijdt duidelijk aan een parafiele stoornis van pedofilie, sadisme of exhibitionisme. Dikwijls hebben ze een gebrekkige kennis over seksualiteit en relaties in het algemeen. Deze groep heeft dikwijls een laag zelfbeeld, weinig zelfredzaamheid en beperkte sociale en intellectuele capaciteiten. De behandeling lijkt meer succes te hebben wanneer het in combinatie verloopt met een gerechtelijke vervolging. Het lijkt aangewezen de therapie te richten op seksuele vaardigheden, sociale competenties en zelfbeeld. De eerste drie types kunnen worden herkend in de typologie van Zona. De laatste twee types handelen niet vanuit relationele motieven, het stalken heeft eerder een instrumenteel doel. Recent werden nog twee typologieën ontwikkeld op basis van politiedossiers. Een eerste typologie betreft die van Sheridan en Blaauw. De onderzoekers bestudeerden 124 stalkingdossiers van de “Association of Chief Police Officers” in Engeland.
198
Deze studie had tot doel om een typologie te ontwikkelen.
Hierbij werden enkele praktische richtlijnen opgenomen om politiemensen en parketmagistraten te helpen bij het uitwerken van een interventiestrategie in concrete situaties. Voor elk type werd het risico op geweld beschreven.
197
Naar dit type stalker wordt zelden verwezen in de literatuur. Een uitzondering hierop is R.M. HOLMES, “Stalking in America: Types and Methods of Criminal Stalkers”, Journal of Contemporary Criminal Justice 1993, 317-327.
198 L. SHERIDAN en E. BLAAUW, “Stalker typologies and intervention strategies”, Polizei und Wissenschaft 2002, afl. 4, 16-23; L. SHERIDAN en J. BOON, “Stalker typologies: Implications for Law Enforcement”, in J. BOON en L. SHERIDAN (ed.), Stalking and Psychosexual Obsession. Psychological Perspectives for Prevention, Policing and Treatment, o.c., 70-81; J.C.W. BOON en L. SHERIDAN, “Stalker typologies: A law enforcement perspective, Journal of Threat Assessment 2001, afl. 1, 75-91.
69
De onderzoekers maken een onderscheid tussen vier types van stalkers met een wisselend risico voor geweld. De eerste categorie bestaat uit ex-partners harassment/stalking en omvat ruim de helft van de stalking gevallen (50%). Bij dit type van stalkers is er een hoog risico op fysiek geweld, bedreigingen en vandalisme. De belangrijkste richtlijn is het vermijden van alle contact met de stalker, op gelijk welke manier. De tweede categorie wordt omschreven als “infatuation harassment” en groepeert ongeveer een vijfde van de stalkers (18,5%). Deze groep bestaat uit twee subtypes, de jonge tieners en de ouderen. Deze stalkers zijn verliefd en het risico op geweld en dreigementen is klein. Voor deze slachtoffertypes wordt geadviseerd het slachtoffer proberen duidelijk te maken wat de stalker precies doet en het slachtoffer desgewenst doorverwijzen naar de hulpverlening. De derde categorie betreft de stalkers met een waanstoornis (15,3%) en bestaat uit een gevaarlijke en minder gevaarlijke subgroep. De gevaarlijke stalkers hebben vaak een geschiedenis van seksuele problemen en delicten en stalking en de kans is groot dat ze opnieuw fysiek of seksueel geweld plegen. Er wordt aangeraden om zo weinig mogelijk contact te hebben met de stalker en het slachtoffer juridisch grondig te informeren. Voor de gevaarlijke groep van stalkers wordt een psychiatrische behandeling aanbevolen. De vierde groep bestaat uit de sadistische stalkers (12,9%) die zeer gevaarlijk kunnen zijn. Hoewel dit onderzoek relevante aanwijzingen zou kunnen opleveren over dadergerelateerde risicofactoren van geweld wordt niet duidelijk gemotiveerd op welke criteria de typologie is gebaseerd en welke onderzoeksmethode werd gebruikt. Voor dit type stalker wordt geadviseerd om de slachtoffers alle mogelijke bescherming te bieden en de zaak zeer ernstig te nemen. Een tweede typologie werd ontwikkeld door Canter en Ioannou. Er werden 50 politiedossiers bestudeerd van de Threat Management Unit van de Los Angeles Police Department. 199 Dit onderzoek had tot doel om op basis van gedragspatronen de stalkers in groepen in te delen. Er werd ook gekeken naar het risico op geweld.
199
D.V. CANTER en M. IOANNOU, A multivariate model of stalking behaviours, o.c., 1-31.
70
De meest voorkomende gedragingen waren het bedreigen van het slachtoffer (80%), het achtervolgen en bezoeken van het slachtoffer (78%) en het telefoneren naar het slachtoffer (76%). Verder kwamen de volgende gedragingen relatief vaak voor: het
slachtoffer
confronteren
(52%),
het
slachtoffer
contacteren
na
een
politionele interventie (52%), het niet respecteren van een straat- of contactverbod (50%), brieven sturen (46%), de woning van het slachtoffer binnendringen (46%), het slachtoffer bespioneren (44%), het slachtoffer contacteren (42%), fysiek geweld plegen op het slachtoffer (42%), een derde bedreigen (40%), een derde contacteren (40%), seksueel getinte opmerkingen maken (32%) en vandalisme plegen (32%). Tot slot sturen sommige stalkers cadeaus naar het slachtoffer (28%), spreken kwaad over het slachtoffer (28%), stelen persoonlijke bezittingen van het slachtoffer (24%), dreigen ermee zelfmoord te plegen (18%), verzamelen allerlei informatie over het slachtoffer (16%), informeren naar persoonlijke gegevens van het slachtoffer (16%), rijden voorbij de woon- of werkplaats van het slachtoffer (14%), doen kennis op over het slachtoffer (12%) en misbruiken de familie van het slachtoffer (10%). Op basis van al deze variabelen werden vier gedragspatronen ontdekt, namelijk stalkinggedrag gericht op seksualiteit, intimiteit, bezit, en agressievernietiging. Hierbij wordt het gedrag van de eerste groep getypeerd door het sturen van cadeaus en brieven, persoonlijke bezittingen van het slachtoffer stelen, vandalisme plegen, achtervolgen, inbreken in de woning van het slachtoffer en het overbrengen van seksueel getinte boodschappen. De tweede groep kenmerkt zich voornamelijk door het verzamelen van kennis over het slachtoffer, het vragen naar persoonlijke aangelegenheden, het bespioneren van het slachtoffer en het niet naleven van een straat- of contactverbod. Bij de derde groep komen volgende gedragingen frequent voor: het contacteren van het slachtoffer na een politionele interventie, het contacteren van derden, voorbijrijden en misbruiken van familieleden van het slachtoffer om informatie in te winnen. De laatste groep is gericht op geweld en dit uit zich in bedreigingen ten aanzien van het slachtoffer en derden, eerder fysiek geweld, dreigen met zelfmoord, kwaad spreken over het slachtoffer en het slachtoffer confronteren.
71
Bij deze indeling is er geen strikt onderscheid tussen de types, er is overlap mogelijk. Het is de bedoeling dat elke stalker geplaatst kan worden binnen een kader van uitgesproken types. Bijvoorbeeld zullen stalkers die expliciete bedreigingen uiten en het slachtoffer rechtstreeks confronteren, thuishoren in de groep van agressieve stalkers, terwijl bijvoorbeeld de bezitterige stalker eerder voorbij de woon- of werkplaats van het slachtoffer rijdt en derden contacteert. Hoewel deze typologie een nieuwe benadering biedt om stalkers te classificeren, lijkt het moeilijk om enerzijds alle mogelijke gedragingen die stalkers stellen te kunnen situeren in deze typologie en anderzijds is het onderscheid tussen de opgesomde gedragingen niet altijd even duidelijk, bijvoorbeeld het verzamelen van informatie over het slachtoffer en kennis op doen over het reilen en zeilen van het slachtoffer. Sheridan & Boon formuleerden enkele belangrijke kritieken op de bestaande typologieën.
200
Ten eerste is er nog nood aan verdere theorieontwikkeling,
die door de diversiteit aan definities en onderzoeksmethodes in stalkingonderzoek enkel meer gecompliceerd wordt. Ten tweede zijn de meeste daderpopulaties beperkt en situeren ze zich meestal in een specifieke klinische en/of juridische context, waardoor ze niet generaliseerbaar zijn naar de daderpopulatie van stalkers in het algemeen. Ten derde wordt de onderzoeksmethode niet altijd beschreven in publicaties, waardoor de indelingen soms nogal arbitrair lijken. Ten vierde worden in de meeste typologieën geen concrete richtlijnen geformuleerd of zijn de richtlijnen enkel gefocust op klinische behandeling. Concrete richtlijnen voor de aanpak door de politie en de rechtbank zijn zeer summier en missen een duidelijke onderbouwing, terwijl dit in het werkveld juist vaak de eerste actoren zijn die in kennis worden gesteld van stalkingzaken. Met andere woorden, er is duidelijk nood aan degelijke informatie over verschillende types van stalkers, het risico op geweld en concrete richtlijnen voor de praktijk.
200
L. SHERIDAN en J. BOON, “Stalker typologies: Implications for Law Enforcement”, in J. BOON en L. SHERIDAN (ed.), Stalking and Psychosexual Obsession. Psychological Perspectives for Prevention, Policing and Treatment, o.c., 65.
72
BESLUIT
In het tweede hoofdstuk kwam de diversiteit aangaande prevalentiecijfers en kenmerken van slachtoffers en daders van stalking tot uiting. Deze verscheidenheid blijkt gedeeltelijk voort te vloeien uit de variatie aan gedragswetenschappelijke en
juridische
definities
en
de
verschillen
in
stalkingonderzoek.
Officiële criminaliteitscijfers zijn een eerste bron om een zicht te krijgen op de prevalentie van een criminaliteitsfenomeen. Er zijn echter enkel cijfers van stalking beschikbaar in landen die een afzonderlijke antistalkingswet hebben. Omwille van de sterke verschillen tussen landen, niet enkel in definities en juridische kwalificatiesystemen van stalking, maar ook in het crimineel beleid dat wordt gevoerd ten aanzien van problemen die zich situeren in de privé-sfeer, zijn vergelijkingen van officiële statistieken niet opportuun. In België verviervoudigden de aangiftes van stalking en pesterij per telefoon sinds 2000 tot bijna 22.000 geregistreerde feiten in 2005. Hieraan gekoppeld nam het aantal veroordeelde stalkers toe van enkele gevallen tot meer dan 300 in 2003. De sterke stijging weerspiegelt het toenemend belang dat in de hedendaagse samenleving wordt gehecht aan het niet toleren van het opzettelijk verstoren van iemands rust. Slachtofferbevragingen zijn een tweede bron om de omvang van een criminaliteitsfenomeen in kaart te brengen. De studie van onderzoeksresultaten dient gepaard te gaan met een nauwkeurige inspectie van een aantal methodologische keuzes en niet zomaar een ruwe vergelijking van cijfers te betreffen. Ondanks de verschillen tussen landen in wettelijke en gedragswetenschappelijke definities van stalking, de variaties in onderzoeksmethodes en culturele context, kunnen er enkele gemeenschappelijke tendenzen worden gedetecteerd in gedragingen die passen binnen de algemene definitie van stalking - herhaaldelijk gedrag dat gericht is tegen een specifieke persoon en ongewenst is door het slachtoffer Een eerste vaststelling is dat stalking geen zeldzaam fenomeen betreft. Zo rapporteert tussen 0,4% en 5,8% van de mannen en tussen 1% en 7,8% van de vrouwen dat ze slachtoffer van stalking werden tijdens het afgelopen jaar. Slachtofferschap tijdens de levensloop bedraagt zelfs tot 11,9% voor de mannen en tot 18,9% voor de vrouwen.
73
Wat betreft de kenmerken van slachtoffers kan ruwweg worden gesteld dat vrouwen een belangrijk risico lopen om slachtoffer te worden, meer dan 70% van de slachtoffers in diverse studies betreft een vrouw. Verder is er sprake van een verhoogd risico bij jonge vrouwen onder de 30 jaar; ongeveer een vijfde van de vrouwen wordt gestalkt voor haar 30ste levensjaar ten opzichte van ongeveer 10% van de mannen. Slachtoffers lijken vaker voor te komen in de populatie van studenten en niet-werkenden. Behalve het ongetwijfeld effectief hoger risico om slachtoffer te worden als je een jonge, alleenstaande en niet-werkende vrouw bent, duiden deze resultaten ook op de gevolgen van een veranderde maatschappelijke perceptie betreffende het niet aanvaarden van psychisch geweld tegen vrouwen in het algemeen. Tot slot tonen de relatief hoge prevalentiecijfers voor slachtofferschap tijdens het afgelopen jaar in verhouding tot slachtofferschap tijdens de levensloop aan, dat mensen gebeurtenissen tegenwoordig vaker gaan bestempelen als stalking. Ongeacht of stalking een afzonderlijk misdrijf uitmaakt in hun land, een vierde tot meer dan helft van de slachtoffers vraagt een strafrechtelijke beteugeling van de gebeurtenissen door aangifte te doen bij de politie. De beleving van stalking gaat zowel bij mannelijke als vrouwelijke slachtoffers in ruim viervijfde van de gevallen gepaard met irritatie/verveling. Meer dan de helft van de slachtoffers rapporteert ook stress naar aanleiding van de feiten. Verder ervaart meer dan een vierde van de slachtoffers angst voor fysiek geweld door de stalker. Bij vrouwelijke slachtoffers betreft dit zowel angst voor fysiek als seksueel geweld. Er kan geen duidelijke lijn worden getrokken inzake het reactiegedrag van slachtoffers. Meer dan de helft deelt zijn ervaringen met familie, vrienden of buren. Daartegenover staat dat sommige slachtoffers niets doen, terwijl anderen psychologische hulp zoeken en/of extra beveiligingsmaatregelen nemen. Met betrekking tot de kenmerken van de daders kan concluderend worden gesteld dat er enerzijds een oververtegenwoordiging van mannelijke daders is, variërend in studies van 70% tot bijna 90%. Dit geldt zowel bij vrouwelijke als bij mannelijke slachtoffers en voor alle leeftijdscategorieën. Anderzijds is in de beschikbare studies een derde tot ruim de helft van de stalkers een ex-partner van het slachtoffer. Van belang is dat vrouwen vooral door mannen worden gestalkt en mannen zowel door mannen als door vrouwen worden belaagd.
74
Over het gedrag van stalkers dient opgemerkt te worden dat het moeilijk is hier een eenduidig beeld van te schetsen op basis van huidige onderzoeken. De bevraagde gedragingen verschillen nogal doorheen studies. Desondanks deze variatie lijken heel wat stalkers (van zowat 40% tot meer dan 80%) het slachtoffer fysiek te benaderen. Dit gebeurt onder meer door het slachtoffer te achtervolgen, te bespioneren of te dwingen met de stalker te praten. Verder wordt het telefoneren naar het slachtoffer door 40% tot 60% van de slachtoffers gemeld. Tot slot rapporteert een vierde of meer van de slachtoffers bedreigingen en/of fysiek geweld. Tot slot kunnen typologieën een dieper inzicht bieden in de kenmerken van stalkers. Van belang hierbij is de recente verschuiving van de louter klinisch georiënteerde typologieën naar de ontwikkeling van typologieën op basis van politioneel vergaarde informatie. De eerste typologieën leveren een bijdrage tot inzicht in de psychologie van de stalker en bieden richtlijnen voor de klinische praktijk. De tweede typologieën leveren meer inzicht in de informatie die de politie verzamelt en de patronen die zich daarbij aftekenen. Dit levert aanknopingspunten op voor de interventie ten aanzien van stalking. Tevens wordt er in typologieën ook meer en meer aandacht besteed aan het risico op geweld. Het stalken van een ex-partner, lijden aan psychiatrische stoornissen en het hebben van geweldsantecedenten lijken het risico op geweld te verhogen. Ondanks de beperkte vergelijkbaarheid en het explorerend karakter van de beschikbare typologieën bieden ze interessante aanknopingspunten voor de verdere identificatie van geweldsrisico’s bij stalking.
75
76
HOOFDSTUK 3: RISICOFACTOREN VAN FYSIEK GEWELD
INLEIDING
In de vorige hoofdstukken werd duidelijk dat het fenomeen stalking wordt gekenmerkt door diversiteit. Dé stalker bestaat niet, slachtoffers worden op uiteenlopende wijze benaderd, zoals via telefoons, achtervolgingen, bedreigingen, enz. De aandacht die het fenomeen stalking krijgt, hangt samen met de gewijzigde maatschappelijke visie ten aanzien van interpersoonlijk geweld. Dit leidde tot een nieuwe strafbaarstelling op het einde van de 20ste eeuw. Via het misdrijf belaging kunnen een cluster van gedragingen worden vervolgd, die voorheen moeilijk te vervolgen waren en thuishoren onder de algemene noemer van psychisch geweld. Bovendien wees de literatuuranalyse uit dat stalking in sommige gevallen escaleert in fysiek geweld. Dit is ook de grote vrees van de slachtoffers, die in een aantal gevallen terecht blijkt te zijn. In dit onderzoek wordt op zoek gegaan naar risicofactoren die kunnen samenhangen met de escalatie in fysiek geweld bij stalkingincidenten. Alvorens hierop een antwoord te kunnen formuleren, moeten eerst drie belangrijke vragen worden beantwoord. Deze vragen vormen de leidraad in het derde hoofdstuk. Een eerste vraag betreft de definiëring van fysiek geweld: “Wat dient er precies onder het begrip fysiek geweld bij stalking te worden verstaan?”. Om een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen stalkinggedrag en fysiek geweld wordt in het eerste punt stilgestaan bij het concept geweld. Zoals stalking is ook geweld een fenomeen waaraan diverse invullingen worden gegeven. Het is niet de bedoeling om deze complexiteit op te lossen in dit hoofdstuk. Er wordt wel getracht om te komen tot een gemotiveerde definitie van geweld in relatie tot stalking. Voor het definiëren van geweld zijn drie overwegingen van belang. Zo dient eerst rekening te worden gehouden met de context waarin geweld wordt gedefinieerd. Verschillen in betekenisverlening zijn mogelijk naargelang enerzijds de historische en culturele context en anderzijds het perspectief van de rechtstreeks betrokkenen. Verder heeft de eigenheid van het fenomeen geweld een aantal implicaties voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek Met andere woorden geweld is een gevoelige onderzoekstopic.
77
Tot slot dient een keuze te worden gemaakt tussen een ruime of een enge geweldsdefinitie. In het kader van dit onderzoek werd geopteerd voor een strikte afbakening van het begrip geweld. Deze keuze wordt gemotiveerd en ook worden de gevolgen hiervan besproken. In het tweede punt wordt de vraag gesteld naar de wijze waarop een inschatting betreffende het risico op geweld kan worden gemaakt: “Op welke manier kunnen risicofactoren van geweld worden ingeschat?”. Vooraf wordt het concept van risicofactoren binnen het predictieonderzoek verduidelijkt. Alvorens een keuze te maken voor een type van predictieonderzoek dient eerst een overzicht te worden gegeven van respectievelijk klassieke predictieonderzoeken en van nieuwe ontwikkelingen in dit domein. Ook worden een aantal bedenkingen met betrekking tot de verschillende soorten van predictieonderzoek geformuleerd. Ten slotte wordt de link gelegd naar voorliggend onderzoek en wordt toegelicht waarom een klassiek retrospectief predictieonderzoek het meest aangewezen is in functie van het beantwoorden van de onderzoeksvraag. In het derde punt komt de volgende vraag aan bod: “Welke risicofactoren zijn gerelateerd aan fysiek geweld bij stalking?”. Al snel wordt duidelijk dat onderzoek naar risicofactoren van fysiek geweld bij stalking nog braakliggend terrein is. Drie beschikbare studies hierover worden kritisch onder de loep genomen. Afsluitend volgt een synthese van relevante aanknopingspunten in functie van de identificatie van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking in het voorliggend onderzoek.
78
3.1.
DEFINIËRING VAN GEWELD
3.1.1. Contextgebonden elementen
Voor een goede interpretatie van het begrip geweld dient rekening te worden gehouden met de context waarin specifieke gedragingen als geweld worden bestempeld. Dit heeft enerzijds betrekking op de tijdsperiode en de cultuur waarin het gedrag wordt gedefinieerd, en anderzijds op de perceptie van de rechtstreeks betrokkenen over het gedrag. Een eerste invalshoek die van belang is voor de betekenisverlening van het begrip geweld is de historische en culturele context waarin de gedragingen worden bestudeerd. 201 Vanuit een historisch perspectief wordt geweld gelinkt aan macht. De oorspronkelijke betekenis van de term geweld is afkomstig van het Latijnse werkwoord
“valere”
en
betekent
letterlijk
“uitoefenen
van
macht”.
Deze begripsinvulling wordt nog steeds opgenomen in geweldsdefinities.
202 203
Aanvankelijk werd het begrip geweld gehanteerd om allerlei activiteiten in het sociale en politieke leven te benoemen, zoals het bekleden van machtsposities, het uitvaardigen van regels, het genieten van aanzien, enz. 204
201
202 203
204
P. IMBUSCH, “The concept of violence”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), International handbook of violence research, Dordrecht, Kluwer Academic Publishers, 2003, 13-15; S. JONES, “Understanding Violent Crime”, in M. MAGUIRE (ed.), Crime and Justice, Buckingham, Open University Press, 2000, 3; O. BARNETT, C.L. MILLER-PERRIN en R.D. PERRIN, Family violence across the lifespan. An Introducion. Second Edition, Thousand Oaks, Sage Publications, 1997, 5-13; R.E. DOBASH en R.P. DOBASH, “The nature and antecedents of violent events”, British Journal of Criminology 1984, 269-288. P. IMBUSCH, “The concept of violence”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 15. W. HEITMEYER en J. HAGAN, “Violence: The Difficulties of a Systematic International Review”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 3; S. JONES, o.c., 4; A. HOOGERWERF, Geweld in Nederland, Assen, Van Gorcum, 1996, 4; F. NEIHARDT, “Gewalt. Soziale Bedeutungen und sozialwissenschaftliche Bestimmungen des Begriffs”, in V. KREY en F. NEIHARDT (ed.), Was ist Gewalt? Auseinandersetzungen mit einem Begriff, BKA-Forschunsreihe, 1986, 109-147; L. WALGRAVE, Jongeren en geweld. Een terreinverkenning, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1990, 7. P. IMBUSCH, “The concept of violence”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 15; R. BRUYNOOGHE, S. NOELANDERS en S. OPDEBEECK, Geweld ondervinden, gebruiken en voorkomen, Diepenbeek, Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en Gelijke Kansenbeleid, 1998, 20-22.
79
In de loop der geschiedenis kreeg de term geweld een duidelijk pejoratieve betekenis.
205
Dit uitte zich het eerst door ernstige conflictsituaties in het
maatschappelijk leven, zoals burgeroorlogen, te definiëren als geweld. Later werden schendingen van het lichaam of van de bezittingen van een andere persoon eveneens als geweld bestempeld. Zo verwijst bijvoorbeeld een Oostenrijkse wettekst uit de 16de eeuw naar geweld als “een onrechtmatige schending van het lichaam of de bezittingen van een andere persoon”. 206 Deze wet had enkel betrekking op situaties buiten de gezinscontext. Concreet betekent dit dat dezelfde gedragingen anders werden gepercipieerd, afhankelijk of ze zich binnen dan wel buiten de gezinsmuren afspeelden. Vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw werd het begrip geweld
geleidelijk
aan
ook
gehanteerd
om
probleemgedragingen
binnen
de gezinscontext te omschrijven. 207 Deze begripsverruiming van geweld vloeit voort uit maatschappelijke evoluties, waarbij het zelfbeschikkingsrecht en bescherming van de fysieke integriteit werden erkend als belangrijke rechten voor ieder individu. 208 Schendingen hiervan werden gedefinieerd als geweld en vereisten formele interventies. 209 In hoofdstuk één (punt 1.1.2.) werd reeds omschreven hoe maatschappelijke evoluties een cruciale rol speelden in het problematiseren van gedragingen in de privé-sfeer. Deze evoluties resulteerden in ons land in de invoering van nieuwe wetten en de aanpassing van bestaande wetten. Zo werd er bijvoorbeeld in 1997 een verzwarende omstandigheid ingevoerd bij de artikelen 398 tot 405 van het Strafwetboek.210
205
206 207
208
209 210
P. IMBUSCH, “The concept of violence”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 16.; L. MUEHLAND en L.A KIMES, “The Social Construction of Violence. The Case of Sexual and Domestic Violence”, Personality and Social Psychology Review 1999, 234-245. P. IMBUSCH, “The concept of violence”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 16. Ibid., 16; L. MUEHLAND en L.A KIMES, “The Social Construction of Violence. The Case of Sexual and Domestic Violence”, Personality and Social Psychology Review 1999, 234-245. R. BRUYNOOGHE, I. CARMEN, F. HUTSEBAUT, I. VAN VELDHOVEN, o.c., 176 p; L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit. De misdrijven inzake aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, ontucht, prostitutie, seksreclame, zedenschennis en overspel, o.c., 144-147; E. LISSENBERG, “Intieme relaties en het strafrecht”, Justitiële Verkenningen 2000, afl. 5, 36-43; P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 18-24. I.W. HUTCHISON, J.D. HIRSCHEL en C.E. PESACKIS, l.c., 299-313. Wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan, B.S. 6 februari 1998, 3.353; C. VERSCHUEREN, “De wet van 24 november 1997 ertoe strekkende het geweld tussen partners tegen te gaan: een schoolvoorbeeld van hedendaagse wetgeving?”, Rechtskundig Weekblad 1998-99, 1059-1071; L. STEVENS, “De wet van van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan”, Echtscheidingsjournaal 1998, afl. 2, 18-29.
80
Het samenleven of samengeleefd hebben en het hebben (of gehad hebben) van een duurzame en affectieve en seksuele relatie geldt als verzwarende omstandigheid bij het opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen, het onthouden van voedsel of verzorging en het opzettelijk toedienen van stoffen, zodanig dat de gezondheid van het slachtoffer in gevaar wordt gebracht.
211
In 2003 werden nog twee
strafverzwaringen ingevoerd via de wet tot toewijzing van de gezinswoning. Zo kan de gehuwde of samenwonende partner die slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner aan de rechter verzoeken de echtelijke verblijfplaats toegewezen te krijgen. Bovendien werd de minimumstraf verhoogd van zes maanden tot een jaar. 212 Deze wetgevende initiatieven hebben betrekking op fysieke gewelddaden. 213 Inzake psychisch geweld nam de wetgever eveneens initiatief, zoals duidelijk werd in het eerste hoofdstuk, via de invoering van de belagingswet. 214 De betekenisverlening van geweld is behalve van de historische context ook afhankelijk van de culturele context. 215 Bijvoorbeeld in patriarchale culturen is het nog steeds gerechtvaardigd dat een man zijn gezinsleden doet gehoorzamen met behulp van gedragingen die in onze cultuur als geweld worden aanzien. 216 Een ander voorbeeld is het wegsnijden van de clitoris van een vrouw. In sommige culturen vormt dit een belangrijk ritueel als teken van reinheid, terwijl dit in andere culturen wordt gezien als een gewelddadige schending van de fysieke integriteit. 217
211
212
213
214
215
216 217
Wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan, B.S. 6 februari 1998, 3.353; A. DE NAUW, o.c., 145; N. KUMPS en G. VAN BEEK, o.c., 4-9. Wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van art. 410 SWB, B.S. 12 februari 2003; H. VAN BOCKRIJK, “De Wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning en tot verzwaring van de strafsancties bij partnergeweld”, Vigiles 2004, 107-115. N. KUMPS en G. VAN BEEK, o.c., 4-9. Ook heeft dit geen betrekking op seksueel geweld tussen partners. Wet 30 oktober 1998 tot invoeging van artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging, B.S. 17 december 1998, 40.074. M. LEVI en M. MAGUIRE, “Violent Crime”, in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Third Edition, o.c., 797-798. S. JONES, o.c., 3-6. M.M. COUSINEAU en G. RONDEAU, “Towards a Transnational and Cross-Cultural Analysis of Family Violence. Issues and Recommendations”, Violence Against Women 2004, 937.
81
Behalve de ruimere tijds- en cultuurgebonden context waarin geweld wordt bestudeerd, speelt ook het perspectief van de rechtstreeks betrokkenen een rol in het benoemen van gedrag als geweld (tweede invalshoek). Zo kan een persoon als slachtoffer, dader of observator betrokken zijn bij geweld. 218 Deze drie partijen kunnen
een
verschillende
interpretatie
geven
aan
dezelfde
gedragingen.
Bijvoorbeeld kan een verkeersongeval door overdreven snelheid voor het slachtoffer een vorm van geweld zijn. Daarentegen kan dit door de dader eerder worden beschouwd als een manier om kicks te ervaren en ziet hij/zij dit gedrag niet als geweld. Vanuit het perspectief van de dader speelt dan in de eerste plaats het motief voor het gedrag een rol. Een observator (bijvoorbeeld een getuige, politieman, rechter, hulpverlener) kan dezelfde gebeurtenis nog anders percipiëren. 219 Bijvoorbeeld is er een verschil tussen de hulpverleningssector, waarin het verhaal van de cliënt centraal staat in de benoeming van gedragingen, en de juridische sector, waarbij aan de hand van bewijsmateriaal, bijvoorbeeld fysieke letsels, wordt bepaald of er sprake is van geweld. Ter illustratie van het belang van het perspectief wordt nog gewezen op de merkwaardige paradox die geldt binnen de juridische context. Zo worden dezelfde gedragingen, zoals iemand opsluiten, enerzijds als een misdrijf beschouwd maar anderzijds worden deze gedragingen, zoals de uitvoering van een gevangenisstraf, ook bestempeld als rechtvaardige bestraffingsvormen. Geweld kan dus zowel worden gezien als een misdrijf dan als een toepassing van de wet om geweld te bestraffen. 220
218
219
220
W. HEITMEYER en J. HAGAN, “Violence: The Difficulties of a Systematic International Review”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 3. R.F. BAUMEISTER en W.K. CAMPBELL, “The intrinsic appeal of evil: sadism, sensational thrills, and threatened egotism”, Personality and Social Psychological Review 1999, 210-221. J. DEFOORT, Wet en geweld: over recht en gerechtigheid, Kapellen, DNB/Pelckmans, 1994, 182 p.
82
3.1.2. Gevoelige onderzoekstopic
Geweld is in de loop der jaren duidelijk een containerbegrip geworden om diverse fenomenen te benoemen. In het dagelijkse taalgebruik wordt het begrip geweld zowel gehanteerd om gedragingen van mensen te definiëren als om processen in de samenleving te duiden. 221 Het geweld kan gericht zijn tegen personen, goederen of dieren. Ook kan een opsplitsing worden gemaakt tussen geweld tegen instituties en structuren en geweld tegen personen. 222 Hoewel iedereen een idee heeft van wat geweld in essentie is, komt de complexiteit van het begrip pas tot uiting bij het formuleren van een wetenschappelijke definitie. Lee en Stanko beschrijven dit als volgt: “How can something so pervasive remain so elusive to research, and be allowed to remain so unexplored in a systematic way, - by researchers or front-line workers - leaving decision-makers without evidence on which to base policies that might reduce violence?” 223 Met andere woorden behoort geweld tot de moeilijk te onderzoeken fenomenen in de sociale wetenschappen. Volgens Loseke en collega’s is onderzoek naar geweld zo complex omdat het een gevoelige onderzoekstopic betreft. 224 Deze gevoeligheid manifesteert zich sterk in onderzoek naar interpersoonlijk geweld. Het gaat hierbij over enkele discussiepunten die zich situeren op het raakvlak tussen wetenschap en praktijk. Het is op dit raakvlak dat voorliggende studie kan worden gesitueerd. Zo is geweld enerzijds een felbediscussieerde onderzoekstopic in de literatuur, maar anderzijds betreft het een reëel probleem voor de mensen die geweld ervaren, in soms levensbedreigende situaties.
221
222 223
224
P. IMBUSCH, “The concept of violence”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 13; A. HOOGERWERF, o.c., 4. G. CUYVERS, Een caleidoscoop van geweld, Leuven, Acco, 1997, 11. R.M. LEE en E.A. STANKO (ed.), Researching Violence. Essays on methodology and measurement, Routledge, Londen, 2003, 1. D.R. LOSEKE, R.J. GELLES en M.M. CAVANAUGH (ed.), Current controversies on family violence. Second edition, Thousand Oaks, Sage Publications, 2005, xv-xvii; M. LEVI en M. MAGUIRE, “Violent Crime”, in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Third Edition, o.c., 795.
83
In de literatuuranalyse van hoofdstuk twee werd duidelijk dat slachtoffers van stalking mogelijk angst voor fysiek geweld ervaren en bleek dat deze angst in een aantal gevallen gegrond is. In die zin is geweld dus ook zeer tastbaar en vergt het oplossingen. Verder is geweld ook een politiek issue. 225 Hiermee wordt bedoeld dat er sprake is van een spanningsveld tussen het focussen op interventies tegen geweld op het niveau van slachtoffers en daders dan wel op niveau van sociale structuren in de samenleving. Interventies die gericht zijn op individuen vertrekken vanuit een ander standpunt over het ontstaan en de inhoud van geweld dan interventies die ervan uitgaan dat de aanpak van geweld louter dient te gebeuren door de maatschappelijke structuren te veranderen. Uiteraard heeft dit een impact op de manier waarop geweld wordt bestudeerd. In dit onderzoek wordt getracht om inzicht te verwerven in fysiek geweld bij stalking op het niveau van slachtoffers en daders. De richtlijnen zullen eveneens op dit niveau betrekking hebben. Interventies op niveau van aanpassingen in de sociale structuren zijn ook belangrijk, maar situeren zich in een fundamenteel ethisch discours. Niettegenstaande dit buiten het voorwerp van dit onderzoek valt, dient de basis van een dergelijk discours gebaseerd te zijn op een grondige analyse van de gepercipieerde risico’s van geweld. Hiertoe wordt in dit onderzoek een eerste aanzet gegeven. Tot slot gaat elke definitie van geweld gepaard met een morele evaluatie van gedrag; welke gedragingen zijn aanvaardbaar en tolereerbaar, vanaf wanneer wordt erover geweld gesproken?
226
In dit definiëringsproces spelen de hoger beschreven
contextgebonden elementen, het perspectief van de betrokkenen en de gevoeligheden van de onderzoekstopic een doorslaggevende rol in wat wel of niet als geweld wordt bestempeld.
225 226
D.R. LOSEKE, R.J. GELLES en M.M. CAVANAUGH (ed.), o.c., xv-xvii. Ibid., 1-3; W.S. DEKESEREDY, “Current controversies on defining nonlethal violence against women in intimate heterosexual relationship”, Violence Against Women 2000, 728-746.
84
3.1.3. Enge en ruime definities
In de vorige punten werd duidelijk gemaakt dat het niet eenvoudig is om tot een heldere definitie van geweld te komen. In de wetenschappelijke literatuur bestaat er dan ook een veelheid aan geweldsdefinities. 227 Er kan een globaal onderscheid worden gemaakt tussen ruime en enge definities van geweld. Afhankelijk van de specifieke geweldsvorm die wordt bestudeerd en de op te lossen onderzoeksvraag kan hieromtrent een beslissing worden genomen. In het hier voorliggend onderzoek wordt een specifieke vorm van interpersoonlijk geweld bestudeerd, namelijk fysiek geweld bij stalking. In het onderzoek binnen dit domein wordt de tweedeling tussen ruime en enge definities frequent gehanteerd.228 Ruime definities beschouwen elke onrechtvaardige behandeling van een persoon als geweld, terwijl enge definities geweld beperken tot fysieke aanranding.
229
Bijvoorbeeld Straus definieert geweld als volgt: “gedragingen uitgevoerd met de intentie om een andere persoon fysieke pijn of fysiek letsel te berokkenen, ongeacht of er daadwerkelijk een letsel wordt toegebracht.” 230 In deze laatste definitie staat de intentie van het toebrengen van fysiek letsel centraal.
227
228
229
230
O.W. BARNETT, C.L. MILLER-PERRIN en R.D. PERRIN, o.c., 5; P. IMBUSCH, “The concept of violence”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 15; R.M. LEE en E.A. STANKO (ed.), o.c., 1-3; R. BLACKBURN, The Psychology of Criminal Conduct. Theory, research and practice, John Wiley en Sons Ltd., Chichester, 2003, 210-211. Zie bijvoorbeeld: L. E. ECCLESTON en T. WARD, “Assessment of Dangerousness and Criminal Responsibility”, in W. O’DONOHUE en E. LEVENSKY (ed.), o.c., 85; M.A. STRAUS, “The Controversy Over Domestic Violence by Women. A Methodological, Theoretical, and Socioloy of Sience Analysis.”, in B. ARRIAGA en S. OSKAMP (ed.), Violence in intimate relationships, Thousand Oaks, CA: Sage, 1999, 17-44; E.K. ENGLANDER, Understanding violence, New Jersey, Lawrence Erlbaum Associates, 1997, 187 p; G. CUYVERS, o.c., 184 p; A. HOOGERWERF, o.c., 168 p. L. E. ECCLESTON en T. WARD, “Assessment of Dangerousness and Criminal Responsibility”, in W. O’DONOHUE en E. LEVENSKY (ed.), o.c., 85; M.A. STRAUS, “The Controversy Over Domestic Violence by Women. A Methodological, Theoretical, and Socioloy of Sience Analysis.”, in B. ARRIAGA en S. OSKAMP (ed.), o.c., 17-44. M.A. STRAUS, “The Controversy Over Domestic Violence by Women. A Methodological, Theoretical, and Socioloy of Sience Analysis.”, in B. ARRIAGA en S. OSKAMP (ed.), o.c., 20.
85
Het intentioneel toebrengen van letsel keert terug in veel geweldsdefinities. 231 De schade moet dus opzettelijk worden veroorzaakt. Toch heerst er ook discussie of de intentie een vast onderdeel moet uitmaken van de definitie van geweld. Het betreft immers een mening die wordt toegevoegd aan bepaalde gedragingen door de actor of door andere betrokkenen. Hier komt het hoger beschreven perspectief van de betrokkenen tot uiting. Om dit dilemma op te lossen suggereert Straus om geweld te definiëren als “gedragingen die (overkomen als) de intentie hebben(d) om fysiek letsel te veroorzaken”. 232 Bijgevolg vallen gedragingen die uit zelfverdediging worden gesteld of gedragingen waarbij de schade ongewild is, zoals bij een ongeluk, niet onder de noemer van geweld. 233 In andere definities worden ook gedragingen die gericht zijn op psychisch letsel als geweld aanzien. 234 Sommige auteurs voegen hier nog seksueel geweld aan toe.235 Straus opteert echter om het begrip geweld uitsluitend te hanteren om gedragingen te benoemen die gericht zijn op fysiek letsel. Daarnaast verkiest de auteur het begrip agressie als een overkoepelende term om gedrag te omschrijven dat de indruk geeft gericht te zijn op het veroorzaken van psychische, materiële en/of fysieke schade. Dezelfde redenering is ook bij andere auteurs terug te vinden. 236
231
232
233 234
235 236
W. HEITMEYER en J. HAGAN, “Violence: The Difficulties of a Systematic International Review”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 3; S. LOUE, Intimate partner violence. Societal, medical, legal and individual responses, New York, Kluwer Academic Plenum Publishers, 2001, 45.; S. JONES, o.c., 4; P. TJADEN en N. THOENNES, Extent, Nature and Consequences of Intimate Partner Violence, o.c., 5; M.W. BOL, G.J. TERLOUW, L.W. BLEES en C. VERWERS, Jong en gewelddadig. Ontwikkeling en achtergronden van de geweldscriminaliteit onder jeugdigen, Den Haag, WODC, 1998, 1; A. HOOGERWERF, o.c., 4. R.J. GELLES en M.A. STRAUS, “Determinants of violence in the family: toward a theoretical integration”, in W.R. BURR, R. HILL, F.I. NYE en I.L. REISS (ed.), Contemporary theories about the family, 1979, New York, Free Press, 554. L. WALGRAVE, o.c., 7-14. P. IMBUSCH, “The concept of violence”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 13; W.S. DEKESEREDY, l.c., 728-746; D. FINKELHOR en K. YLLO, “Rape in marriage: a sociological view”, in D. FINKELHOR, R.J. GELLES, G.T. HOTALING en M.A. STRAUS (ed.), The Dark Side of Families: Current Family Violence Research, Beverly Hills, Sage, 1983, 119-130. A. HOOGERWERF, o.c., 4. M.R., JACKMAN, “Violence in Social Life”, Annual Review of Sociology 2002, 38-40; R. BLACKBURN, o.c., 210-211; A.H. EAGLY en V.J. STEFFEN, “Gender and aggressive behavior: a meta-analytic review of the social psychological literature”, Psychological Bulletin 1986, 309-330; R.J. GELLES en M.A. STRAUS, “Determinants of violence in the family: toward a theoretical integration”, l.c., 549-580.
86
Straus haalt drie motiveringen aan voor de keuze van een enge geweldsdefinitie. Ten eerste wijst het ethisch motief erop dat het intrinsiek moreel verkeerd is om iemand pijn te doen. Ten tweede is het vanuit sociaal-politiek oogpunt in de westerse samenleving niet gerechtvaardigd om fysieke dwang uit te oefenen op een persoon met wie men relationeel omgaat, zoals een echtgenoot. Ten derde is het toebrengen van fysiek letsel vaak wel een onderdeel doch geen afzonderlijke voorwaarde bij relationele misdrijven, zoals aanranding van de eerbaarheid. Hierdoor kan het begrip geweld duidelijk worden afgebakend. 237 In het kader van voorliggend onderzoek kan nog een motivering worden toegevoegd. Zo wordt er zowel in gedragswetenschappelijke als in juridische literatuur een onderscheid gemaakt tussen stalking en fysiek geweld (cfr. hoofdstuk een, punt 1.2.2. en hoofdstuk twee, punt 2.2.3.). Waar stalking kan worden gezien als psychisch geweld -ongewenst gedrag en eventueel angst voor fysiek geweld veroorzakend-, is fysiek geweld gedrag dat effectief gericht is op, of resulteert in fysieke schade. Het begrip geweld wordt in de juridische context doorgaans ook gekoppeld aan fysieke gedragingen. In het Belgisch Strafwetboek wordt het begrip geweld gedefinieerd in artikel 483, onder afdeling III: Betekenis van sommige in dit wetboek voorkomende uitdrukkingen. De definitie van geweld luidt als volgt: “Onder geweld verstaat de wet daden van fysieke dwang gepleegd op personen”. 238 Daarentegen vallen psychische gedragingen, die eveneens als geweld gepercipieerd kunnen worden, onder het begrip bedreiging, dat in hetzelfde artikel van het Strafwetboek wordt gedefinieerd: “onder bedreiging verstaat de wet alle middelen van morele dwang door het verwekken van vrees voor dreigend kwaad”. 239 Dergelijke gedragingen worden onder de algemene noemer van psychisch geweld geplaatst. Dus hier is er in feite ook sprake van een onderscheid tussen psychisch en fysiek geweld.
237
238 239
M.A. STRAUS, “The Controversy Over Domestic Violence by Women. A Methodological, Theoretical, and Socioloy of Sience Analysis.”, o.c., 21-22. Art. 483 SWB. A. DIERICKX, De toestemming en de strafrechtelijke bescherming van lijf en leven. Een strafrechtsdogmatische analyse, KU Leuven, doctoraal proefschrift, 2005, 78.
87
Concluderend kan worden gesteld dat in het kader van voorliggend onderzoek een enge geweldsdefinitie zich opdringt om een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen stalking en fysiek geweld. In figuur 3 wordt een samenvattend overzicht gegeven van de definiëring van geweld. Figuur 3: Definiëring van geweld.
Figuur 3 maakt nogmaals duidelijk dat het definiëren van geweld een ingewikkeld proces is, waarbij de definitie varieert naargelang de tijds - en cultuurgebonden context waarin het gedrag wordt bestudeerd. Tevens dienen onderzoeksmatig een aantal beslissingen te worden genomen in functie van de conceptuele afbakening van geweld en hierbij speelt ook de aard van het geweld een rol.
88
In het hier voorliggend onderzoek wordt geopteerd voor een enge begripsinvulling van geweld als “gedragingen gericht tegen een persoon die (overkomen als) de intentie hebben(d) om fysiek letsel te veroorzaken”. Dit wordt omschreven als fysiek geweld. Op die manier kan een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen stalking dat zich situeert op niveau van gedragingen die de intentie lijken te hebben om psychisch letsel te veroorzaken en gedragingen die de intentie lijken te hebben om fysiek letsel toe te brengen.
3.2.
PREDICTIEONDERZOEK
3.2.1. Situering en definiëring van risicofactoren
Onderzoek
naar
de
oorzaken
van
geweld
kent
een
lange
traditie.
Een globaal onderscheid kan worden gemaakt tussen verklaringen waarin geweld wordt toegeschreven aan de menselijke natuur en verklaringen waarin geweld wordt gekoppeld aan sociale condities. 240 Concreet bevatten theorieën over de oorzaken van geweld onder meer biologische verklaringen, 241 leer- en sociaal cognitieve verklaringen, 242 de invloed van middelenmisbruik, 243 en de invloed van de fysieke en sociale omgeving. 244 240
241
242
243
244
P. IMBUSCH, “The concept of violence”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 13; M. LEVI en M. MAGUIRE, “Violent Crime”, in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Third Edition, o.c., 810-828. Zie bijvoorbeeld: RAAD VOOR MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELING, Achtergrondstudies. Cijfers omtrent geweld. Biopsychologische determinanten van antisociaal gedrag en crimineel gedrag, Den Haag, Sdu Uitgevers, 1998, 221 p; E. K. ENGLANDER, o.c., 187 p.; W. BUIKHUIZEN, Kriminologie in biosociaal perspectief, Deventer, Kluwer, 1979, 94 p. Zie bijvoorbeeld: J. T. TEDESHI, “The Social Psychology of Aggression and Violence”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 459-478; R.F. BAUMEISTER en W.K. CAMPBELL, “The intrinsic appeal of evil: sadism, sensational thrills, and threatened egotism”, l.c., 210-221; D.G. DUTTON, The Abusive Personality, Violence and Control in Intimate Relationships, Londen, The Guilford Press, 1998, 34-35; L. BERKOWITZ, “FrustrationAggression Hypothesis: Examination and Reformulation, Psychological Bulletin 1989, afl. 106, 59-73; A. BANDURA, Principles of behavior modification, New York, Holt Rinhart en Winston, 1970, 677 p. Zie bijvoorbeeld: B. TREVOR en K. HOLLOWAY, Understanding drugs, alcohol and crime, Maidenheid, Open University Press, 2004, 180 p; B. LIMANDRI en L. SHERIDAN, “Prediction of interpersonal violence: Fact or fiction”, in J. C. CAMPBELL (ed.), Assessing dangerousness: Violence by sexual offenders, batterers, and child abusers, Thousand Oaks, CA: Sage Publications, 1995, 152 p. Zie voor een overzicht: R. BLACKBURN, o.c., 231-232.
89
Er bestaat inmiddels eensgezindheid over het feit dat geweld zich niet laat verklaren door oorzaken op één niveau. De focus van geweldsonderzoek is in de loop der jaren verschoven
van
één-dimensionele
verklaringen
naar
multi-dimensionele
verklaringen. Tevens probeert men niet langer te focussen op de oorzaken van geweld, maar tracht men tegenwoordig te onderzoeken welke factoren samenhangen met geweld. Veel aandacht gaat hierbij uit naar het inschatten van het risico op geweld aan de hand van verschillende analysetechnieken. Het bestuderen van elementen uit verschillende levensfasen wordt omschreven als de studie van risicofactoren of predictoren.
245
In het onderzoek naar
jeugddelinquentie worden risicofactoren als volgt omschreven: “rode vlaggen of signalen tijdens de kindertijd of de adolescentie die wijzen op de probabiliteit voor toekomstig delinquent gedrag”. 246 Beschermende factoren kunnen worden opgevat als de tegenhangers van risicofactoren. 247 Het zijn “elementen die het risico op het bestudeerde probleemgedrag verlagen”. 248 De laatste jaren kan de identificatie van risicofactoren ook in het onderzoek naar delinquent
en
probleemgedrag
bij
volwassenen
op
veel
bijval
rekenen.
De studies waren aanvankelijk vooral gericht op recidive van gewelddadig gedrag in het algemeen. Tegenwoordig wordt ook onderzoek gedaan naar risicofactoren voor specifieke geweldsvormen, zoals onderzoek naar risicofactoren van partnergeweld. Op dit terrein is er sprake van een expansie aan onderzoek. Echter dit type onderzoek kampt eveneens met methodologische tekortkomingen, waardoor er controverse heerst over de risicofactoren in dit domein. 249
245
246
247 248
249
I. VAN WELZENIS, “De geweldsproblematiek: definiëring, oorzaken en onderzoek”, in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G.VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, o.c., 210; R.E. HEYMAN en A.M.S. SLEP, “Risk factors for family violence: introduction to the special series”, Aggression and Violent Behavior 2001, 117. M.W. BOL, G.J. TERLOUW, L.W. BLEES en C. VERWERS, o.c., 190 p; W.J.M. DE HAAN en E. DE BIE, Jeugd en geweld, Den Haag, De Interdepartementale Commissie Jeugdonderzoek, 1999, 100 p. R.E. HEYMAN en A.M. SMITH SLEP, l.c., 2001, 117. R.D. HOGE, “Standarized instruments for assessing risk and need in youthful offenders”, Criminal Justice and Behavior 2002, 382. Voor recente onderzoeken over risicofactoren van partnergeweld zie bijvoorbeeld: S.M. STITH, D.B. SMITH, C.E. PENN, D.B. WARD en D. TRITT, “Intimate partner physical abuse perpetration and victimization risk factors: A meta-analytic review”, Aggression and Violent Behavior 2004, afl. 10, 65-98; P. TJADEN en N. THOENNES, Extent, Nature and Consequences of Intimate Partner Violence, o.c., 43 p.
90
In onderzoek naar risicofactoren van geweld wordt doorgaans een opsplitsing gemaakt tussen soorten risicofactoren. 250 Dit onderscheid berust op de mate waarin een risicofactor beïnvloedbaar is op het ogenblik dat de risico-inschatting wordt gemaakt. Statische risicofactoren zijn niet of weinig beïnvloedbaar zoals bv. eerdere veroordelingen of leeftijd.
251
Dynamische risicofactoren zijn indicatoren die
aanwezig zijn in het persoonlijk leven van de betrokkene en die kunnen worden beïnvloed, bv. alcohol- of druggebruik, of in het relationeel leven van de betrokkene, bv. omgang met delinquente vrienden. 252 Dynamische factoren kunnen nog verder worden ingedeeld naargelang de duur. Stabiele risicofactoren veranderen doorheen de tijd niet snel, bv. alcoholisme, terwijl acute risicofactoren eerder van voorbijgaande aard zijn, bv. dronkenschap. 253 Een laatste onderverdeling betreft de hoedanigheid van de betrokkenen, namelijk als slachtoffer of dader. Dadergerelateerde risicofactoren hebben betrekking op elementen uit het leven van de dader, bv. de perceptie van een traditioneel rollenpatroon tussen mannen en vrouwen. Slachtoffergerelateerde risicofactoren reflecteren elementen uit het leven van het slachtoffer en geven een verhoogd risico op slachtofferschap, bv. depressie. De definitie en het onderscheid tussen verschillende risicofactoren wordt schematisch weergegeven in figuur 4. Figuur 4: Statische en dynamische risicofactoren.
250
251
252 253
J. BONTA, “Offender risk assessment. Guidelines for Selection and Use”, Criminal Justice and Behaviour 2002, 368; J. GOETHALS, “Predictie-onderzoek” in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, o.c., 503. L. E. ECCLESTON en T. WARD, “Assessment of Dangerousness and Criminal Responsibility”, in W. O’DONOHUE en E. LEVENSKY (ed.), o.c., 94; J. BONTA, l.c., 368. J. BONTA, l.c., 368. L. E. ECCLESTON en T. WARD, “Assessment of Dangerousness and Criminal Responsibility”, in W. O’DONOHUE en E. LEVENSKY (ed.), o.c., 94; R.K. OTTO, “Assessing and Managing Violence Risk in Outpatient Settings”, Journal of Clinical Psychology 2000, 1243.
91
3.2.2. Predictieonderzoek
De identificatie van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking valt onder de algemene noemer van predictieonderzoek. Er kan een globaal onderscheid worden gemaakt tussen retrospectieve en prospectieve predictieonderzoeken. 254 Bij prospectieve studies is de doelstelling om mogelijke risicofactoren voor toekomstig crimineel gedrag te detecteren. Er worden actuele gegevens verzameld over de betrokkene en die worden nadien in verband gebracht met het onderzochte criterium. Prospectief onderzoek omhelst vaak het langdurig volgen van cohortes van leeftijdsgenoten. 255 In het domein van stalking is er geen longitudinaal onderzoek beschikbaar, aangezien het fenomeen slechts sinds enkele jaren een onderzoekstopic werd. 256 Bij retrospectieve studies wordt gekeken naar factoren die voorafgingen aan het crimineel gedrag. Binnen het criminologisch onderzoek wordt hoofdzakelijk retrospectief predictieonderzoek verricht. 257 Ter volledigheid dient nog te worden vermeld dat bij retrospectieve studies eerder wordt gesproken van correlaten dan van predictoren.
258
In de stalkingliteratuur zijn uitsluitend retrospectieve studies
voorhanden, nochtans worden enkel de begrippen risicofactoren en predictie gehanteerd. In dit onderzoek werd er daarom voor geopteerd de termen predictoren en risicofactoren te hanteren. Verder wordt in de literatuur soms enkel prospectief onderzoek als echt predictieonderzoek beschouwd, aangezien in tegenstelling tot het retrospectief onderzoek de predictoren aan het criterium voorafgaan. 259 254
255
256
257
258 259
J. GOETHALS, “Predictie-onderzoek”, in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, o.c., 496; D.J. FARRINGTON, “Human Development and Criminal Careers”, in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Second Edition, Clarendon Press, 1997, 361-408. Voor een overzicht van studies zie bijvoorbeeld: D.J. FARRINGTON, “Human Development and Criminal Careers”, in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Third Edition, o.c., 361-408; M. LEBLANC en R. LOEBER, “Developmental criminology updated”, in M. TONRY (ed.), Crime and Justice. An Annual Review of Research, Chicago, University Press, 1998, 115-118. P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 32; P. MULLEN en M. PATHÉ , “ The Victim of Stalking “ in J. BOON en L. SHERIDAN (ed.), Stalking and Psychosexual Obsession. Psychological Perspectives for Prevention, Policing and Treatment, o.c., 1-4; D.M. HALL, “The victims of stalking” in J.R. MELOY (ed.), The Psychology of Stalking. Clinical and Forensic Perspectives, o.c., 116. D.P. FARRINGTON, “Developmental Criminology and Risk-Focused Prevention”, in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Third Edition, o.c., 657-701. Ibid., 657-701. Ibid., 657-701; J. GOETHALS, “Predictie-onderzoek”, in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, o.c., 496.
92
Blackburn beschrijft drie doelstellingen van predictieonderzoek. Ten eerste is de ontwikkeling van aetiologische theorieën die samenhangen met criminaliteit een specifiek doel. Dit wordt ook predictieonderzoek op macroniveau genoemd. Ten tweede beoogt predictieonderzoek hoge risicogroepen en risicofactoren te identificeren. Ten derde wordt predictieonderzoek uitgevoerd in functie van beslissingsprocessen in de strafrechtsbedeling omtrent toekomstig crimineel gedrag. 260 Hierbij wordt gezocht naar elementen die samenhangen met het criterium en die resulteren in crimineel gedrag en die zodoende een basis vormen voor de inschatting van toekomstig crimineel gedrag. Voor dit type van onderzoek wordt in de literatuur ook het begrip forecasting gehanteerd. 261 De laatste twee doelstellingen verwijzen naar het predictieonderzoek op microniveau. Bij predictieonderzoek kunnen zowel elementen uit het heden als uit het verleden en zowel elementen die betrekking hebben op de persoonlijke levensfeer als op de relationele en maatschappelijke levensfeer worden onderzocht.
262
De selectie van variabelen kan zijn gebaseerd op een theoretisch model, kan exploratief gebeuren of kan een combinatie van beiden betreffen. Hoewel het predictieonderzoek tegenwoordig op veel bijval kan rekenen, is de techniek niet nieuw. Zo dateren de eerste predictieonderzoeken uit de jaren 20 van de vorige
eeuw.
Dergelijk
onderzoek
werd
uitgevoerd
op
microniveau
om toekomstig crimineel gedrag van groepen te voorspellen op basis van demografische kenmerken en een crimineel verleden. De eerste predictieonderzoeken werden fel bekritiseerd omwille van methodologische problemen. 263 Het betrof studies van kleine populaties in een specifieke setting en de selectie van risicofactoren was weinig onderbouwd.
260 261
262
263
R. BLACKBURN, o.c., 325. R.A. BERK, Y, HE en S.B. SORENSON, “Developing a Practical Forecasting Screener for Domestic Violence Incidents”, Evaluation Review 2005, 358-383. I. VAN WELZENIS, “De Geweldsproblematiek: definiëring, oorzaken en onderzoek”, in J. GOETHALS, “Predictie-onderzoek”, in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, o.c., 210. J. GOETHALS, “Predictie-onderzoek”, in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, o.c., 503; J. GOETHALS, E. MAES en S. BOGAERTS, “Statische en dynamische predictoren van V.I.. De Geschiedenis van het predictie-onderzoek”, in J. GOETHALS en M. BOUVERNE-DE BIE (ed.), Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 69-71.
93
In het onderzoek naar jeugddelinquentie vormt de predictie van geweld eveneens al 25 jaar een belangrijke onderzoekspijler. 264 De algemene doelstelling van dit type onderzoek is om probleemgedrag bij kinderen en adolescenten vroegtijdig te detecteren.
3.2.3. Klinische en actuariële benadering
Het predictieonderzoek evolueerde volgens twee tegengestelde benaderingen; de klinische en de actuariële. Een kort overzicht van beide benaderingen zal al snel duidelijk maken welke piste in het kader van voorliggende studie de voorkeur geniet. In de eerste benadering laat de beoordelaar zich leiden door zijn ervaring en kwalificaties. De beslissingen zijn niet empirisch getest maar berusten op de kennis en intuïtie van de evaluator. 265 De keuze van de informatie is idiografisch; hangt af van het specifieke geval dat men bestudeert. Er kan onder meer beroep worden gedaan op observaties, vragenlijsten en anamnestische verslagen. 266 Kritieken op het klinisch predictieonderzoek hebben vooral betrekking op het subjectief karakter van het laten beoordelen door één persoon en van het niet beschikken over regels om tot een inschatting te komen. Studies toonden tevens aan dat de predictie door een klinisch opgeleide persoon niet tot significant betere voorspellingen leidt dan predictie door een leek. Hieraan gekoppeld wordt de beoordelaar telkens geconfronteerd met een ethisch dilemma.
264
265
266
R.R. CORRADO, I.M. COHEN en F. MARINO, “Violent and Non-violent Young Offenders. A Comparison of demographics, multi-problem profiles and psychopathic traits”, in M. VANDERHALLEN, G. VERVAEKE, P.J. VAN KOPPEN en J. GOETHALS (ed.), Much ado about crime, Brussel, Politeia, 2003, 231. P.R. KROPP, “Some Questions Regarding Spousal Assault Risk Assessment “, Violence Against Women 2004, 680; R. ROESCH, “Risk assessment: communicating risk information to lawyers”, in G. M. DAVIES, J. GOETHALS, A. JETTINGHOF, e.a. (ed.), De waarheid en niets dan de waarheid. Over de verhouding tussen recht en psychologie, Brussel, Die Keure, 2003, 28-29; J. GOETHALS, “Predictie-onderzoek”, in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, o.c., 500-503; R.J. DEMPSTER, “Issues in the Assessment, Communication, and Management of Risk for Violence”, in W. O’DONOHUE en E. LEVENSKY (ed.), o.c., 110-114. K.S. DOUGLAS en P.R. KROPP, “A Prevention-Based Paradigm for Violence Risk Assessment”, Criminal Justice and Behaviour 2002, 626; R.K. OTTO, l.c., 1241-1243.
94
Het nemen van vrijheidsbelemmerende maatregelen op basis van een beoordeling waarvan de accuraatheid in vraag kan worden gesteld is niet zonder gevolg. Dit probleem stelt zich niet enkel bij het foutief inschatten van een niet-gevaarlijke persoon, maar evenzeer bij het niet detecteren van een gevaarlijk individu. 267 In de tweede benadering wordt gebruik gemaakt van vaste beslissingsmodellen, waarin de gegevens statistisch worden getest. 268 Verschillende onderzoeken toonden aan dat in vergelijking met de klinische methoden de actuariële methoden resulteren in betere voorspellingen. 269 Een belangrijk verschil met de klinische benadering is dat er bij de actuariële benadering enkel objectief vaststelbare elementen in rekening worden gebracht. Dit zijn kenmerken van het individu die direct waarneembaar of meetbaar zijn, zoals leeftijd, geslacht, criminele voorgeschiedenis, enz. De bestudeerde kenmerken dienen wetenschappelijk gevalideerd te zijn en niet te berusten op de intuïtie van de beoordelaar. 270 Er wordt hier van het principe uitgegaan dat wat voor een groot aantal personen een risico vormt, ook bij individuen van toepassing is. 271
267
268
269
270
271
L. E. ECCLESTON en T. WARD, “Assessment of Dangerousness and Criminal Responsibility”, in W. O’DONOHUE en E. LEVENSKY (ed.), o.c., 89-90; W.M. GROVE, D.H. ZALD, B.S. LEBOW, B.E. SNITZ en C. NELSON, “Clinical versus mechanical prediction: A meta-analysis”, Psychological Assessment 2000, afl. 12, 19-30. P.R. KROPP, “Some Questions Regarding Spousal Assault Risk Assessment “, l.c., 681; R.J. DEMPSTER, “Issues in the Assessment, Communication, and Management of Risk for Violence”, in W. O’DONOHUE en E. LEVENSKY (ed.), o.c., 108-109; J. GOETHALS, “Predictie van recidive”, in W. VAN DE VOORDE, J. GOETHALS en M. NIEUWDORP (ed.), Multidisciplinair forensisch onderzoek. Juridische en wetenschappelijke aspecten, Brussel, Uitgeverij Politiea, 2000, 489-503. Zie bijvoorbeeld: R. BORUM, “Improving the Clinical Practice of Violence Risk Assessment”, American Psychologist 1996, 951; W. GROVE en P. MEEHL, “Comparative efficiency of informal (subjective, impressionistic) and formal (mechanical, algorithmic) prediction procedures: The clinical-statistical controversy, Psychology, Public Policy and Law 1996, 293-323; D. MOSSMAN, “Assessing predictions of violence”: Being accurate about accuracy”, Journal of Consulting and Clinical Psychology 1994, 783-792. K.S. DOUGLAS en P.R. KROPP, “A Prevention-Based Paradigm for Violence Risk Assessment”, l.c., 625; J., GOETHALS, “Predictie-onderzoek” in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, o.c., 500; R. BORUM, “Improving the Clinical Practice of Violence Risk Assessment”, l.c., 951. R. ROESCH, “Risk assessment: communicating risk information to lawyers”, in G. M. DAVIES, J. GOETHALS, A. JETTINGHOF, e.a. (ed.), De waarheid en niets dan de waarheid. Over de verhouding tussen recht en psychologie, o.c., 28-29; J. GOETHALS, “Predictie-onderzoek”, in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, o.c., 500-503.
95
Courante kritieken op de actuariële methoden zijn enerzijds dat de predictieve nauwkeurigheid te wensen overlaat omwille van het klein aantal onderzochte variabelen en anderzijds dat de gevonden resultaten op basis van statistische testen niet vertaalbaar zijn naar een individuele situatie. Wat geldt voor een bepaalde groep individuen is tevens niet noodzakelijk van toepassing op een andere populatie. Behalve methodologische knelpunten stellen hier zich dus ook ethische vragen. Simpelweg is het niet aanvaardbaar om mensen te straffen louter en alleen omdat ze statistisch gezien overeenkomen met een risicogroep. In de praktijk dienen beoordelaars zich goed bewust te zijn dat het niet eenvoudig is om een bepaald gevolg te geven aan een gemaakte risico-inschatting. 272 Er wordt hier niet dieper ingegaan op de voor- en nadelen van de verschillende predictieonderzoeken, aangezien
die
in
de
bestaande
literatuur
geen
betrekking
hebben
op
stalkingonderzoek.
3.2.4. Gestructureerde professionele beoordelingsmodellen en verhalenanalyse
Recent
werden
nog
twee
benaderingen
ontwikkeld
in
het
domein
van het predictieonderzoek, namelijk die van de gestructureerde professionele beoordelingsmodellen en die van de verhalenanalyse. De gestructureerde beoordelingsmodellen zijn een combinatie van de klinische en de actuariële methoden en beogen de tekortkomingen van elk van de klassieke methoden afzonderlijk te ondervangen. beoordelingsmodellen
273
flexibel
Ten eerste zijn gestructureerde professionele en
brengen
ze
zowel
de
persoonlijkheid
van het individu als de context van de gedragingen in rekening. Meer dan in de
klinische
modellen
wordt
een
gedetailleerde
handleiding
aangereikt,
zodat beslissingen op een meer consistente wijze totstandkomen. Ten tweede steunen de beslissingen op theoretische inzichten, maar ook een eigen inbreng van de beoordelaar is mogelijk. 274 272
273
274
E. SILVER en L.L. MILLER,“A cautionary note on the use of actuarial risk assessment tools for social control”, Crime and Delinquency 2002, 154-157; P.E. MULLEN, “Dangerousness, risk and the prediction of probability” in M.G. GELDER (ed.), New Oxford textbook of psychiatry, Oxford, University Press, 1999, 2068-2069. R.J. DEMPSTER, “Issues in the Assessment, Communication, and Management of Risk for Violence”, in W. O’DONOHUE en E. LEVENSKY (ed.), o.c., 113-114. K.S. DOUGLAS en P.R. KROPP, “A Prevention-Based Paradigm for Violence Risk Assessment”, l.c., 627; K.S. DOUGLAS, D.N. COX en C. WEBSTER, “Violent risk assessment: Science and practice”, l.c., 156.
96
Ten slotte zijn de bedoelde modellen eenvoudig hanteerbaar en kunnen ze ook door niet-clinici worden gebruikt, bijvoorbeeld door politiemensen. 275 Uiteraard is enige expertise nodig om beoordelingen te kunnen maken. De vereisten hiervoor zijn enerzijds het hebben van ervaring met het maken van individuele beoordelingen en anderzijds beschikken over een theoretische achtergrond over het te evalueren probleemgedrag. Volgens
Kropp
en
collega’s
kunnen
de
gestructureerde
professionele
beoordelingsmodellen worden toegepast voor het inschatten van het risico op geweld bij stalking.
276
Uit onderstaande beschrijving zal echter blijken dat dit op dit
ogenblik nog niet aan de orde kan zijn. De auteurs formuleren zelf al een belangrijke kanttekening, namelijk dat het voor de verdere validering van de instrumenten noodzakelijk is dat er eerst bijkomend onderzoek gebeurt naar de identificatie van risicofactoren van geweld bij stalking (cfr. infra). De verhalenanalyse werd ontwikkeld door Hart als techniek voor de risico-inschatting van geweld.
277
In deze methode worden levensverhalen
geanalyseerd, die volgens een bepaalde structuur worden opgebouwd en gebaseerd zijn op diverse bronnen. Hart definieert een verhaal als “een simpel, menselijk en vertrouwd communicatiemiddel”. Het komt tegemoet aan de beschrijving van de complexiteit van een situatie, het houdt rekening met veranderingen en transacties doorheen de tijd en wordt niet uitgedrukt in een getal. Dit zorgt ervoor dat het een zeer efficiënte manier is om een beeld te creëren van hoe iemand in de toekomst zal reageren. Een verhaal dient twee basiselementen te bevatten. Ten eerste alle kritische informatie die relevant is voor de emotionele en motivationele betekenis van het gestelde gedrag. Ten tweede een plot, dit wil zeggen dat het verhaal chronologisch opgebouwd moet zijn met een begin, een midden en een einde. 278
275
276
277
278
K.S. DOUGLAS, D.N. COX en C. WEBSTER, “Violent risk assessment: Science and practice”, l.c., 1999, 156; R. BORUM, “Improving the Clinical Practice of Violence Risk Assessment”, l.c., 952. P.R. KROPP, S.D. HART en D.R. LYON, “Risk Assessment of Stalkers. Some Problems and Possible Solutions.”, Criminal Justice and Behaviour 2002, 605. S.D. HART, “Violence Risk Assessment. An Anchored Narrative Approach”, in M. VANDERHALLEN, G. VERVAEKE, P.J. VAN KOPPEN en J. GOETHALS (ed.), o.c., 209-230. Ibid., 219.
97
De onderzoeker dient een verhaal te construeren dat voldoet aan drie criteria. De comprehensiviteit is het eerste criterium en dit betekent dat de verzamelde informatie een weergave moet zijn van het functioneren van het individu in verschillende situaties en op verschillende tijdstippen. Het tweede criterium betreft de geloofwaardigheid. De informatie moet worden verzameld uit verschillende bronnen. Het derde criterium is gerelateerd aan de opbouw van een duidelijk gestructureerd interventies.
verhaal,
waarbij
ook
richtlijnen
worden
opgenomen
voor
279
De recente benaderingen blijken interessante perspectieven te bieden in het domein van risico-inschatting. Deze modellen bieden de nodige richtlijnen voor het maken van een risico-inschatting, en geven nuttige informatie over de procedures voor dataverzameling en communicatie. Bovendien staan ze toe om factoren uit de literatuur te hanteren die kunnen helpen bij het maken van een risico-inschatting bij stalkers. Toch dienen ook bij deze technieken enkele kritische kanttekeningen geplaatst te worden. 280 In de eerste plaats steunen ze op een gedeeltelijk subjectieve inbreng, wat aanleiding kan geven tot uiteenlopende interpretaties. Zeker voor wat betreft de reeds herhaaldelijk aangetoonde diversiteit in beschikbaar stalkingonderzoek is dit een kritieke factor. Immers, het resultaat zal sterk worden gestuurd door de gehanteerde risicofactoren van fysiek geweld en zoals verder zal blijken, is dit nog onontgonnen terrein. De voorkeur wordt dan ook gegeven om eerst risicofactoren te exploreren en een model te ontwikkelen dat verder wordt getest voor meer praktische benaderingen. Ondanks de kritieken die gelden voor de klinische benaderingswijzen blijven alternatieve benaderingen voorlopig in gebreke.
281
Voor wat betreft de
gestructureerde beoordelingsmodellen zal de praktijk in de toekomst moeten uitwijzen in hoeverre de beschikbare richtlijnen voldoende accuraat zijn en in welke mate deze geïmplementeerd kunnen worden naar het stalkingdomein.
279 280
281
Ibid., 220. R.J. DEMPSTER, “Issues in the Assessment, Communication, and Management of Risk for Violence”, in W. O’DONOHUE en E. LEVENSKY (ed.), o.c., 123. R. BORUM, “Improving the Clinical Practice of Violence Risk Assessment”, l.c., 945.
98
De meest belangrijke vraag blijft echter “welke elementen dienen onderzocht te worden in relatie tot gewelddadig gedrag?”. Hier kan onmogelijk een duidelijk antwoord op worden gegeven. Er wordt aanbevolen om zoveel mogelijk beroep te doen op wetenschappelijk onderzoek, maar de beschikbare informatie uit de literatuur is niet eenduidig. Tot slot dient opgemerkt te worden dat voor de toepassing van al deze benaderingen steeds een grondige ethische reflectie vereist is. Het voorspellen van menselijk gedrag is en blijft een uiterst delicate zaak.
3.3.
RISICOFACTOREN VAN GEWELD BIJ STALKING
3.3.1. Overzichtsstudie van Meloy
Studies naar risicofactoren van geweld bij stalking zijn momenteel nog erg schaars. In hoofdstuk twee punt 2.3.5. kwam het risico op geweld reeds sporadisch aan bod bij de bespreking van de typologieën. Om een inzicht te verwerven in risicofactoren die mogelijk gerelateerd zijn met geweld bij stalking wordt een beroep gedaan op drie beschikbare studies. Alvorens de onderzoeken achtereenvolgens te bespreken, dient nog te worden opgemerkt dat deze studies kampen met dezelfde methodologische problemen als stalkingonderzoek in het algemeen (cfr. hoofdstuk twee punt 2.1.3.). De eerste studie dateert van 1996 en werd uitgevoerd door Meloy. De auteur had de bedoeling om een overzicht samen te stellen van studies omtrent stalking en besteedde daarbij ook aandacht aan factoren die samenhingen met geweld. 282 Deze studie is van belang omdat ze wordt beschouwd als eerste en tevens één van de meest geciteerde studies in de stalkingliteratuur.
282
J.R. MELOY, “Stalking (obsessional following): a review of some preliminary studies”, l.c., 147-162.
99
Meloy vergeleek tien klinische studies over “obsessional following” uitgevoerd tussen 1978 en 1995. Uit de totale groep van subjecten van deze studies werden 180 personen geselecteerd op basis van twee criteria: de personen waren beschuldigd van of veroordeeld voor een misdrijf (1) en de personen vertoonden een gedragspatroon van “obsessional following” (2). Meloy definieert het “obsessioneel volgen” als volgt: “obsessional following is a stalking behavior in which a person engages in an abnormal or long-term pattern of threat or harassment directed toward a specific individual”. 283 In deze publicatie verkiest de auteur het begrip “obsessional following” boven het begrip “stalking”, omdat stalking expliciet verwijst naar een misdrijf waarvan de juridische invulling niet in alle staten en landen hetzelfde is. Bovendien zou aan het woord stalking in de media vaak een sensationele betekenis worden gegeven, wat aanleiding kan geven tot een vertekend beeld van wat stalking eigenlijk is. 284 In latere publicaties hanteert Meloy wel consequent het begrip stalking. 285 Meloy bracht de kenmerken van de stalkers en de slachtoffers, kenmerken van het stalkinggedrag en de aard en omvang van het geweld in kaart. In tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de bestudeerde onderzoeken en de geweldsfrequentie. Geweld werd in het onderzoek van Meloy omschreven als aggressief gedrag dat gericht is op het toebrengen van fysiek letsel, of nog “an intentional act of aggression that results in, is likely to result in, physical injury to another person”. 286
283 284 285
286
Ibid., 147. Ibid., 148. Dit is vermoedelijk te verklaren door de exponentiële groei aan stalkingliteratuur vanaf eind jaren 90. Zie bijvoorbeeld: J.R. MELOY (ed.), The Psychology of Stalking. Clinical and Forensic Perspectives, o.c., 327 p; J.R. MELOY, “Stalking: An old behavior, a new crime”, Psychiatric clinics of North America 1999, afl. 22, 85-99; J.R. MELOY, B. DAVIS, en J. LOVETTE, “Risk factors for violence among stalkers”, Journal of threat assessment 2001, afl. 1, 3-16; J.R. MELOY, “Stalking and violence”, in J. BOON en L. SHERIDAN (ed.), Stalking and Psychosexual Obsession. Psychological Perspectives for Prevention, Policing and Treatment, o.c., 105-124. J.R. MELOY, “Stalking (obsessional following): a review of some preliminary studies”, l.c., 148.
100
Tabel 4: Overzicht van de bestudeerde onderzoeken en de geselecteerde onderzoekssubjecten in de studie van Meloy (1996) (N= 180). Onderzoekers
Onderzoekssubjecten
Aantal geselecteerden
Geweldsfrequentie
onderzoekssubjecten uit elk onderzoek Goldstein (1978)
psychiatrische patiënten
Taylor, Mahendra &
gedetineerden met een
1
Grunn (1983)
psychotische stoornis
3
psychiatrische patiënten
7
-
Goldstein (1986, 1987)
-
Noone & Cockhill (1987)
psychiatrische patiënten
3
Meloy (1992), Meyers
psychiatrische patiënten
6
-
Zona, Sharma & Lane
politiedossiers van de Threat
74
2,7%
(1993)
Management Unit in Los 4
-
14
36%
Meloy & Gothard
beschuldigden verwezen naar een 20
25%
(1995)
psychiatrische instelling
Harmon, Rosner &
beschuldigden verwezen naar een 48
Owens (1995)
psychiatrische instelling
& Meloy (1994)
Angeles Leong & Silva (1992), Beschuldigden Leong (1994 ) Mullen & Pathé
psychiatrische patiënten
(1994a, 1994b)
21%
In de bestudeerde onderzoeken varieerde de geweldsfrequentie van 0% tot 36%, in minder dan 2% liep dit fataal af voor het slachtoffer. In 80% van de gevallen waarin er geweld wordt gepleegd, is dit gericht tegen het slachtoffer en in 20% tegen derden. Verder komen bedreigingen in 50% van de gevallen voor, maar kunnen ze volgens Meloy niet worden beschouwd als een risicofactor voor geweld. Zo wordt er in drievierde van de gevallen waar er met geweld wordt gedreigd, geen geweld gepleegd. Omgekeerd plegen daders ook fysiek geweld zonder eerst dreigementen te uiten. Een belangrijke conclusie die Meloy zelf trekt uit zijn onderzoek is dat er geen risicofactoren
kunnen
worden
gehaald
uit
het
onderzoek,
omwille
van
methodologische beperkingen. Ten eerste belemmert de selectiviteit van de bestudeerde studies en de verschillen in onderzoeksmethodologie de mogelijkheid om diepgaande vergelijkingen te maken.
101
Zo selecteerde Meloy bijvoorbeeld zowel kleine klinische studies van minder dan 5 subjecten als een studie van 74 politiedossiers. Ten tweede konden geen diepgaande analyses
worden
uitgevoerd
omdat
het
aantal
studies
onderzoekssubjecten te klein was voor verregaande vergelijkingen.
en
het
aantal
287
De studie van Meloy was echter zinvol omwille van twee redenen. Ten eerste was dit de eerste studie in dit domein en werden een aantal kenmerken van het fenomeen stalking geëxploreerd, die in latere onderzoeken eveneens aan bod kwamen. Ten tweede toonde de studie aan dat fysiek geweld bij stalkers voorkomt en er factoren mogelijk gelinkt kunnen worden aan geweld, hoewel dit om een zeer voorlopige eerste aanwijzing gaat. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de geselecteerte subjecten van obsessional following veelal aan een erotomane stoornis leden. Dit betekent enerzijds dat de resultaten niet mogen worden vertaald naar de totale populatie van stalkers en anderzijds dat de aanwezigheid van een erotomane psychiatrische stoornis nader bestudeerd dient te worden als mogelijke risicofactor van geweld. Uit later onderzoek van bijvoorbeeld Mullen et al. 288 en Sheridan et al. 289 blijkt dat het lijden aan een erotomane stoornis geen risicofactor is voor fysiek geweld bij stalking. Concluderend geldt dat de studie inspirerend werkte voor toekomstig onderzoek, zowel voor de exploratie van stalking als voor de identificatie van risicofactoren van fysiek geweld in stalkinggevallen.
287 288 289
C.C.J.H. BIJLEVELD, o.c., 268-269. P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 65-78. L. SHERIDAN en J. BOON, “Stalker typologies: Implications for Law Enforcement”, in J. BOON en L. SHERIDAN (ed.), Stalking and Psychosexual Obsession. Psychological Perspectives for Prevention, Policing and Treatment, o.c., 63-81.
102
3.3.2. Meta-analyse van Rosenfeld
Een tweede studie bundelt de onderzoeken inzake geweld bij stalking. Rosenfeld deed in 2004 een meta-analyse 290 op basis van tien studies over stalking en zocht naar risicofactoren voor geweld. De bestudeerde onderzoeken werden uitgevoerd tussen 1995 en 2002. De totale onderzoekspopulatie had betrekking op 1.055 stalkers. 291 De incidenten werden verzameld bij psychiatrische patiënten die werden beschuldigd van stalking (1), personen beschuldigd van stalking (2), slachtoffers van stalking (3) of uit gerechtelijke dossiers (4). 292 Rosenfeld bestudeerde eerst literatuur aangaande geweld en stalking en onderzocht vervolgens in tien studies in hoeverre de volgende kenmerken een mogelijke risicofactor van geweld bij stalking vormen: aard van de relatie tussen slachtoffer en verdachte, eerdere veroordelingen, mentale stoornissen, bedreigingen, eerder geweld en demografische kenmerken. De auteur licht in zijn publicatie niet systematisch toe hoe stalking en geweld werden geoperationaliseerd in de betrokken studies. 293 Uit een analyse van de individuele onderzoeken blijkt dat uiteenlopende definities van stalking worden gehanteerd, maar alle onderzoeken vallen wel binnen de ruime definitie van stalking als “herhaald, ongewenst gedrag gericht tegen een specifieke persoon”. Voor wat betreft de gehanteerde definities van geweld is er echter sprake van een grote verscheidenheid. In tabel 5 worden de onderzoeken schematisch
weergegeven
met
de
gehanteerde
definitie
van
geweld
en
de geweldsfrequentie.
290
291
292 293
Een meta-analyse is een statistische methode om het verband te onderzoeken tussen twee variabelen op basis van verschillende studies die geselecteerd worden op basis van bepaalde criteria. Aan elke studie wordt een bepaalde waarde toegekend en de sterkte van het gevonden verband over de studies heen wordt uitgedrukt in de vorm van effect sizes. C.C.J.H. BIJLEVELD, o.c., 268-269; J.A. DURLAK, “Understanding Meta-analysis” in L.G. GRIMM en P.R. YARNOLD (ed.), Reading and understanding multivariate statistics, Washington DC, American Psychological Association, 1995, 349. B. ROSENFELD, “Violence risk factors in stalking and obsessional harassment. A Review and Preliminary Meta-Analysis”, Criminal Justice and Behavior 2004, 9-36. Ibid., 9-36. Uit correspondentie met de auteur bleek dat de onderzoeker zich baseerde op wat er in de betrokken studies als stalking en geweld werd gedefinieerd.
103
Tabel 5: Overzicht van de bestudeerde onderzoeken in de meta-analyse van Rosenfeld (2004) (N= 1.055). Onderzoekers
Onderzoekspopulatie
N
Definitie van geweld
Geweldsfrequentie
Menzies, Federoff,
dossiers van psychiatrische
29
“threats or violence to the object or others”
61%
Green en Isaacson
mannelijke patiënten met een
25
“physical assault”
32%
42
“an unlawful attack by one person upon another wherein the
47,6%
(1995)
294
erotomane waanstoornis
Kienlen, Birmingham,
dossiers van psychiatrische
Solberg, O’Reagan en
patiënten beschuldigd van
Meloy (1997)
295
Schwartz-Watts en Morgan (1998)
296
stalking dossiers van psychiatrische patiënten beschuldigd van
offender uses a weapon, or displays it in a threatening manner, or
stalking
the victim suffers obvious severe or aggravated bodily injury involving apparent broken bones, loss of teeth, possible internal injury, severe laceration, or loss of consciousness due to injury”.
Palerea, Zona, Lane en
politiedossiers van personen
Langhinrichsen-Rohling
beschuldigd van stalking van
(1999)
294 295 296 297
297
223
“physical violence towards the victim or property”
33%
een ex-partner of kennis
R. MENZIES, J.P. FEDEROFF, C. GREEN en K. ISAACSON, “Prediction of dangerous behaviour in male erotomania”, Journal of Psychiatry 1995, 529-536. K.K. KIENLEN, D.L. BIRMINGHAM, K.B. SOLBERG, J.T. O’REAGAN en J.R. MELOY, l.c., 317-334. D. SCHWARTZ-WATTS en D. MORGAN, “Violent versus non-violent stalkers”, Journal of the American Academy of Psychiatry and Law 1998, 241-254. R. PALEREA, M. ZONA, C. LANE en J. LANGHINRICHSEN-ROHLING, “The dangerous nature of intimate relationship stalking: Threats, violence associated risk factors”, Behavioral Sciences and the Law 1999, 269-283.
104
Onderzoekers Brewster (2000)
298
Onderzoekspopulatie
N
Definitie van geweld
Geweldsfrequentie
vrouwelijke slachtoffers van
187
“behavior ranging from pushing, slapping, kicking, and biting, to
46%
stalking Farnham, James en Cantrell (2000)
299
beschuldigden waarbij een
rape, assault with a weapon, etc.” 50
psychiatrisch onderzoek werd
“assault occasioning actual bodily harm or grievous bodily harm,
32%
wounding, attempted murder and murder”
verricht Meloy, Davis en Lovette beschuldigden waarbij een (2001)
300
59
“an intentional act of aggression toward a person, that physically
psychiatrisch onderzoek werd
injured or was likely to physical injure the object of pursuit or an
verricht
intentional act of aggression that physically damaged the property
60%
of the victim” Sheridan en Davies (2001)
Rosenfeld en Harmon (2002)
slachtoffers van stalking
95
“physical assault”
31%
beschuldigden waarbij een
204
“actual physical contact or confrontation with a weapon”
34%
301
302
psychiatrisch onderzoek werd verricht
298 299
300 301 302
M.P. BREWSTER, “Stalking by former intimates: Verbal threats and other predictors of physical violence”, Violence and Victims 2000, afl. 15, 41-54. D.V. JAMES en F.R. FARNHAM, “Stalking and Serious Violence”, Journal of the American Academy of Psychiatry and Law 2003, 432-439; F.R. FARNHAM, D.V. JAMES en P. CANTRELL, “Association between violence, psychosis, and relationship to victim in stalkers”, Lancet 2000, 199. J.R. MELOY, B. DAVIS, en J. LOVETTE, “Risk factors for violence among stalkers”, l.c., 3-16. L. SHERIDAN en G.M. DAVIES, “Violence and the prior victim-stalker relationship”, Criminal Behavior and Mental Health 2001, 102-116. B. ROSENFELD en R. HARMON, “Factors associated with violence in stalking and obsessional harassment cases”, Criminal Justice and Behavior 2002, 671-691.
105
Tabel 5 illustreert de verscheidenheid in de bestudeerde onderzoeken. Opvallend is de verschillende operationaliseringen van het begrip geweld. Zo wordt geweld in sommige onderzoeken uitsluitend in termen van fysieke aanval gedefinieerd (Kienlen et al., Sheridan et al., Farnham et al.) of fysieke en/of seksuele aanranding (Mullen et al.). In andere onderzoeken worden ook bedreigingen, al dan niet met wapenvertoon, als geweld beschouwd (Menzies et al., SchwartzzWatts et al., Rosenfeld et al.). Sommige auteurs nemen ook vandalisme op in hun definitie (Palerea et al., Meloy et al.) en nog anderen geven een opsomming van concrete gedragingen (Brewster et al.). Deze variatie aan geweldsdefinities levert in combinatie met de verschillen in onderzoekspopulaties en stalkingdefinities een gediversifieerd beeld op inzake geweldsfrequentie. Het gebruik van data uit verschillende bronnen en van studies met verschillende operationaliseringen van stalking en geweld zijn twee belangrijke kritieken op deze meta-analyse. Ondanks deze beperkingen – die nopen tot voorzichtigheid bij het gebruik van de resultaten in de praktijk – kunnen de resultaten een bron van inspiratie
vormen
bij
de
ontwikkeling
van
een
conceptueel
model
in toekomstig onderzoek. Vanuit dat standpunt worden hierna kort de belangrijkste resultaten van de meta-analyse van Rosenfeld beschreven. De resultaten van de meta-analyse werden uitgedrukt in twee beschrijvende maten, de effect size (ES) en het betrouwbaarheidsinterval op 95% (BI). 303 Het aantal onderzoekssubjecten uit verschillende studies varieerde van 614 tot 909 voor de verschillende risicofactoren. Er werd een gewogen effect size berekend om de verschillende studies in gelijke mate te laten meetellen, ongeacht het aantal onderzoekssubjecten van elke studie. Er werden significante correlaties gevonden tussen geweld en zeven risicofactoren, die worden weergegeven in tabel 6.
303
BI reflecteert de spreiding rond het gemiddelde gegeven een bepaalde probabiliteit, kans op een fout. Doorgaans wordt een betrouwbaarheidsinterval van 95% berekend, waarbij met 95% zekerheid kan worden gesteld dat het resultaat ligt tussen de twee gevonden waarden die de spreiding rond het gemiddelde weergeven. Als het betrouwbaarheidsinterval gelijk is aan 0, dan wordt de gemiddelde ES beschouwd als niet significant verschillend van nul. Meer informatie zie bijvoorbeeld: J.A. DURLAK, o.c., 349.
106
Tabel 6: Risicofactoren van geweld bij stalking volgens Rosenfeld (2004). Risicofactor
Aantal
N
Gewogen
studies
95% Betrouwbaarheidsinterval
effect size
Bedreigingen
6
909
0.26
.08 - .44
Ex-partners
6
669
0.32
-.05 - .69
Psychotische stoornis
6
521
-0.18
-.04 - -.32
Persoonlijkheidsstoornis
4
288
0.10
.03 - .17
Middelenmisbruik
5
620
0.19
.17 - .21
Crimineel verleden
6
843
0.12
-.25 - .49
Eerder geweld
3
614
0.25
-.03 - .53
Bron:
ROSENFELD, B., “Violence risk factors in stalking and obsessional harassment”, Criminal justice and behavior 2004, 30.
Uit tabel 6 blijkt dat ondanks het feit dat de sterkste correlatie werd gevonden tussen geweld en ex-partners (τ= .32), er een groot betrouwbaarheidsinterval werd vastgesteld (BI= -.05 tot .69). Voor de tweede sterkste correlatie, tussen bedreigingen en geweld (τ= .26), werd een kleiner betrouwbaarheidsinterval gevonden (BI= .08 tot .44). Ook voor eerder geweld (τ= .25) was het betrouwbaarheidsinterval zeer ruim (BI= -.03 tot .53). Een crimineel verleden leverde een lage correlatie op (τ= .12) en een groot betrouwbaarheidsinterval (BI= -.25 tot .49). Voor middelenmisbruik was de gevonden correlatie mager (τ= .19) met een klein betrouwbaarheidsinterval (BI= .17 tot .21.). Ook de afwezigheid van een psychotische stoornis (τ= .-18) en de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis (τ= .10) waren significante risicofactoren met kleine betrouwbaarheidsintervallen (BI= -.04 tot -.32., BI= .03 tot .17).
107
3.3.3. Classificatie- en boomregressieanalyse van Rosenfeld
De derde studie is eveneens van de hand van Rosenfeld en omvat een recente heranalyse van zijn onderzoek uit 2002. Het onderzoek heeft betrekking op 204 personen. De steekproef betrof individuen die waren beschuldigd van stalking en die een psychiatrisch onderzoek dienden te ondergaan. 304 Het onderzoek heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en toepassing van risico-inschatting van geweld bij stalking. De auteur paste de techniek van “Classification and Regression Tree Approach” 305 toe met het oog op implementatie in de klinische praktijk. 306 Rosenfeld operationaliseerde stalking volgens de centrale elementen in andere onderzoeken, namelijk: “persistent and repetitive pattern of unwanted contact or harassment encompassing multiple contacts or attempts to contact the victim”. 307 Geweld werd ruim gedefinieerd als “physical contact or attempted physical contact towards the victim or a third party, or if the harassment included confrontation with a weapon”. 308 De onderzoeker testte drie modellen van risicofactoren. Het eerste model bevatte vijf risicofactoren die werden geïdentificeerd in het eerder onderzoek van Rosenfeld. 309 Het tweede model was opgebouwd uit dezelfde vijf risicofactoren en nog vier andere factoren die voortvloeiden uit een literatuuranalyse van de auteur. 310
304
305
306
307 308 309
310
B. ROSENFELD en R. HARMON, “Factors associated with violence in stalking and obsessional harassment cases”, l.c., 671-691. Classification and Regression Tree Approach is een analysetechniek die is opgebouwd volgens een boomstructuur en wordt gebruikt voor het classificeren van subjecten in twee of meerdere groepen volgens een aantal predictoren. Omwille van de grotere gebruiksvriendelijkheid ten opzichte van andere analysetechnieken, zoals de lineaire en de logistische regressieanalyse, wordt de techniek gepromoot voor toepassing binnen de klinische setting. Het risico op fouten is echter veel groter en de techniek vereist grote steekproeven. Meer informatie, zie bijvoorbeeld: R.J. DEMPSTER, “Issues in the Assessment, Communication, and Management of Risk for Violence”, in W. O’DONOHUE en E. LEVENSKY (ed.), o.c., 109-110; H.J. STEADMAN, E. SILVER, J. MONAHAN, P.S. APELBAUM, P.C. ROBINS, E.P. MULVEY, T. GRISSO, L.H. ROTH en S. BANKS, “A Classification tree approach to the development of actuarial violence risk assessment tools”, Law and Human Behavior 2000, 83-100. B. ROSENFELD en C. LEWIS, “Assessing Violence Risk in Stalking Cases: A Regression Tree Approach”, Law and Human Behavior 2005, 343-357. Ibid., 346. Ibid., 346. B. ROSENFELD en R. HARMON, “Factors associated with violence in stalking and obsessional harassment cases”, l.c., 671-691. B. ROSENFELD, “Violence risk factors in stalking and obsessional harassment. A Review and Preliminary Meta-Analysis”, l.c., 9-36.
108
Een derde model bestond uit de vorige negen risicofactoren met toevoeging van nog vier andere risicofactoren die werden gehaald uit de meta-analyse van 2004 en uit de stalkingliteratuur. 311 In tabel 7 worden de drie modellen die Rosenfeld testte gepresenteerd. Tabel 7: Modellen met risicofactoren van geweld bij stalking volgens Rosenfeld (2005). Model 1
Model 2
Model 3
Leefijd < 30 jaar
Leefijd < 30 jaar
Leefijd < 30 jaar
Laag opgeleid
Laag opgeleid
Laag opgeleid
( < middelbaar onderwijs) ( < middelbaar onderwijs) ( < middelbaar onderwijs) Bedreigen van het
Bedreigen van het
Bedreigen van het
slachtoffer
slachtoffer
slachtoffer
Ex-partner van het
Ex-partner van het
Ex-partner van het
slachtoffer
slachtoffer
slachtoffer
Wraakmotief
Wraakmotief
Wraakmotief
Psychotische stoornis
Psychotische stoornis
Persoonlijkheidsstoornis Persoonlijkheidsstoornis Middelenmisbruik
Middelenmisbruik
Crimineel verleden
Crimineel verleden Eerder geweld < Gemiddelde intelligentie Man Vreemde origine
Accuraatheid .79 .73 -.84
BI 90% Bron:
.83
.84
.79 - .88
.80-.89
ROSENFELD, B. en LEWIS, C., “Assessing Violence Risk in Stalking Cases: A Regression Tree Approach”, Law and Human Behavior 2005, 347-348.
Uit de tabel kan worden afgeleid dat de drie modellen resulteren in goede geweldsvoorspellingen. Uit verdere analyses in functie van de validering van de resultaten bleek echter dat de predictie minder accuraat werd voor de drie modellen
(respectievelijk
.66,
.64
en
.65)
en
ook
werden
de
betrouwbaarheidsintervallen veel groter (respectievelijk .60 tot .73, .58 tot .71, 58 tot .72). Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze resultaten in relatieve mate beïnvloed
311
worden
door
toeval
en
niet
gegeneraliseerd
mogen
worden.
B. ROSENFELD en C. LEWIS, “Assessing Violence Risk in Stalking Cases: A Regression Tree Approach”, l.c., 347.
109
Rosenfeld besluit dan ook dat hoewel de analysetechniek van Classification and Regression Tree perspectieven biedt voor de identificatie van risicofactoren van geweld bij stalking en de idee van een beslissingsboom zeker toegankelijk is voor de klinische praktijk, de klassieke analysetechnieken zoals logistische regressieanalyse voorlopig tot betere resultaten leiden, zoals bleek uit de vergelijkbare testen die hij uitvoerde. 312
312
Ibid., 353-355.
110
BESLUIT
In dit hoofdstuk werd aan de hand van drie vragen op zoek gegaan naar risicofactoren van fysiek geweld bij stalking. Een eerste conclusie die hieruit kan worden getrokken is dat het fenomeen geweld een vlag is die diverse ladingen dekt, waarbij de inhoud fluctueert afhankelijk van de context waarin een definitie wordt geformuleerd. Historisch evolueerde het begrip geweld naar een duidelijk negatieve invulling als het misbruiken van macht. Verder noopt het perspectief van de rechtstreeks betrokkenen tot het maken van een keuze om een incident al dan niet als geweld te benoemen. Zo zijn er drie mogelijkheden; het perspectief van het slachtoffer, de verdachte of een observator (bv. een politieman). Tot slot bleek dat geweld een gevoelige onderzoekstopic is, waarbij steeds een aantal keuzes moeten worden gemaakt. Deze beslissingen zijn van belang voor het kwalificeren van stalkingincidenten als wel of niet gewelddadig en de gevolgen die hieraan worden gegeven. Bovendien kunnen de verschillende standpunten hierbij aanleiding geven tot andere resultaten. Om geweld te definiëren kan globaal een keuze worden gemaakt tussen ruime en enge definities. Dit onderscheid komt neer op ofwel “elke onrechtvaardige handeling” als geweld te beschouwen ofwel “enkel gedrag gericht op fysiek letsel” onder de geweldsnoemer te plaatsen. Om een strikt onderscheid te kunnen maken met stalkinggedrag is in het kader van dit onderzoek een enge definitie van geweld aangewezen. Met name kan er een verschil worden gemaakt tussen gedragingen waarbij de stalker het slachtoffer fysiek aanraakt en het lijkt alsof dit gericht is op het toebrengen van fysiek letsel, en gedragingen waarbij er geen enkel fysiek contact tussen beide partijen is. Aangezien uit de voorgaande hoofdstukken bleek dat slachtoffers fysiek geweld van de stalker vrezen, is het opportuun het risico op fysiek geweld enerzijds te onderzoeken en anderzijds op zoek te gaan naar elementen die dit risico verhogen. Een verkenning van literatuur inzake risicofactoren leert dat het gaat over elementen die de probabiliteit voor geweld verhogen, het betreft geen oorzaken van geweld. Verder kunnen risicofactoren zich zowel situeren in de voorgeschiedenis van de betrokkene als in het huidig leven, waardoor gebeurtenissen in een ruimer tijdsperspectief in rekening gebracht kunnen worden.
111
De verkenning van de literatuur aangaande predictieonderzoek wees uit dat er verschillende soorten toepassingen voorhanden zijn voor de identificatie van geweld. De nieuwe benaderingen zijn veel belovend, maar om deze te hanteren, is de empirische basis vooralsnog te beperkt. Er werd dan ook beslist om in dit onderzoek eerst te focussen op de exploratie van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking. Hiertoe lenen de klassieke predictiemethoden zich het best en zij kunnen op hun beurt de basis vormen voor meer professioneel gestructureerde beoordelingsmodellen. Om te kunnen komen tot een overzicht van te bestuderen elementen die het risico op fysiek geweld bij stalking kunnen voorspellen, werd de literatuur betreffende onderzoek naar risicofactoren van geweld bij stalking onder de loep genomen. De studie terzake leidt tot de conclusie dat onderzoek hieromtrent nog in de kinderschoenen staat. Rosenfeld en collega’s hebben op dit terrein al enigszins baanbrekend onderzoek verricht. 313 Uit de gehanteerde onderzoeksmethodologie, zowel van Rosenfeld als van de onderzoeken die hij bestudeerde, bleek echter dat er pertinente vragen gesteld dienen te worden bij de validiteit van de geïdentificeerde risicofactoren. De geïdentificeerde risicofactoren van geweld kunnen dan ook louter indicatief gebruikt worden om tot een selectie te komen van te bestuderen risicofactoren in het kader van voorliggend onderzoek. Risicofactoren die mogelijk gelinkt kunnen worden aan geweld bij stalking zijn: jonge leeftijd van de dader (< 30 jaar), bedreigen van het slachtoffer, lage opleiding van de dader, stalking door een ex-partner, wraakmotief, afwezigheid van een psychotische stoornis, persoonlijkheidsstoornis, middelenmisbruik, crimineel verleden, eerder geweld, lager dan gemiddelde intelligentie, mannelijke dader, vrouwelijk slachtoffer en meer dan één slachtoffer. Rekening houdend met de methodologische beperkingen van het bestaande onderzoek naar stalking en geweld is verder onderzoek een absolute voorwaarde alvorens modellen te ontwikkelen voor de toepassing van risico-inschatting in de praktijk. De conclusie die zich hier dan ook opdringt, is dat het noodzakelijk is om eerst risicofactoren voor fysiek geweld bij stalking te identificeren, en hiertoe is klassiek predictieonderzoek het meest aangewezen. 313
B. ROSENFELD en C. LEWIS, “Assessing Violence Risk in Stalking Cases: A Regression Tree Approach”, l.c., 343-357; B. ROSENFELD, “Violence risk factors in stalking and obsessional harassment. A Review and Preliminary Meta-Analysis”, l.c., 9-36; B. ROSENFELD en R. HARMON, “Factors associated with violence in stalking and obsessional harassment cases”, l.c., 671-691.
112
HOOFDSTUK 4: ONDERZOEKSOPZET
INLEIDING
In het vierde hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet van voorliggend onderzoek toegelicht. In het eerste punt wordt de opbouw van het onderzoek besproken. Eerst worden het doel, de onderzoeksvraag en de operationalisering van de centrale begrippen verduidelijkt. Vervolgens komen de aangewende bronnen om de data te verzamelen, de dragers van informatie, aan bod. De informatie werd gedistilleerd uit processen-verbaal. Aansluitend worden de gevolgde procedure inzake de selectie van eenheden en de dataverzamelingsmethode beschreven. Tot slot wordt uitgelegd hoe de selectie van risicofactoren totstandkwam. Hierbij werkten literatuurinzichten alsook ervaringen uit de praktijk inspirerend. In het tweede punt staat de methode van data-analyse centraal. Er is geopteerd voor de techniek van logistische regressie. Dit is een geschikte methode om analyses uit te voeren met dichotome afhankelijke variabelen. In voorliggend onderzoek betreft dit het al dan niet plegen van fysiek geweld door de stalker. De belangrijkste principes en kenmerken van de logistische regressieanalyse worden op een rijtje gezet. Daarna worden de verschillende statistische testen overlopen die de predictieve waarde van het model berekenen. Tot slot worden de assumpties besproken die van belang zijn in functie van het correct uitvoeren van een logistische regressieanalyse. Deze assumpties zijn bepalend geweest voor de uiteindelijke ontwikkeling van het risicofactorenmodel.
113
4.1.
OPBOUW VAN HET ONDERZOEK
4.1.1. Doel, onderzoeksvraag en operationalisering
Zoals reeds werd vermeld in de algemene inleiding, stuurden de volgende twee vaststellingen de verdere opbouw van het onderzoek. Enerzijds betrof dit de vaststelling in de politiepraktijk van een toenemend aantal stalkingincidenten, waarbij tevens de angst van slachtoffers voor fysiek geweld door de stalker opviel. Anderzijds werd geconstateerd dat er hierover slechts weinig wetenschappelijke kennis beschikbaar was. 314 De literatuuranalyse wees uit dat stalkingonderzoek wordt gekenmerkt door diversiteit en dat onderzoek naar fysiek geweld bij stalking nog in de kinderschoenen staat. De hieruit verzamelde kennis vormt niettemin de basis voor de analyse van politionele data.
Het hier voorliggend onderzoek heeft tot doel om risicofactoren van fysiek geweld bij stalking te identificeren op basis van processen-verbaal. Behalve kennisvergaring betreffende de risicofactoren van fysiek geweld bij stalking in functie van verdere theorieontwikkeling, wordt tevens getracht een bijdrage te leveren tot het formuleren van richtlijnen betreffende het optimaliseren van de aanpak van stalking binnen de politiepraktijk. Er werd dus geopteerd om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de praktijk van politie en justitie. Bijgevolg was een grondige screening van aan de politie gerapporteerde stalkingincidenten dan ook het meest aangewezen. Concreet zijn de processen-verbaal hiertoe de belangrijkste bronnen.
314
A. GROENEN, Fenomeenonderzoek stalking, o.c., 30 p.; B. ROSENFELD en C. LEWIS, “Assessing Violence Risk in Stalking Cases: A Regression Tree Approach”, l.c., 343-357; B. ROSENFELD, “Violence risk factors in stalking and obsessional harassment. A Review and Preliminary Meta-Analysis”, l.c., 9-36; S. WALBY en J. ALLEN, o.c., 146 p.; L. VERHAEGEN, A. COLEMONT en I. HENS, o.c., 189 p; B. ROSENFELD en R. HARMON, “Factors associated with violence in stalking and obsessional harassment cases”, l.c., 671-691; T. BUDD en J. MATTINSON, o.c., 129 p; P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 20 p.
114
In functie van het beschreven doel van het onderzoek werd de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:
“Welke risicofactoren van fysiek geweld bij stalking kunnen worden geïdentificeerd op basis van informatie uit processen-verbaal?”
In functie van het beantwoorden van deze onderzoeksvraag gaat de voorkeur uit naar een beschrijvend, explorerend onderzoek. Studies in het domein van geweld bij stalking zijn immers schaars. Ook in België werd de relatie tussen fysiek geweld (afhankelijke variabele) en risicofactoren van fysiek geweld bij stalking (onafhankelijke variabelen) nog niet onderzocht. Ten einde de onderzoeksvraag te kunnen
beantwoorden,
werden
eerst
de
centrale
begrippen
gedefinieerd.
Voor wat de definiëring van stalking betreft, wees de zoektocht doorheen wetenschappelijke literatuur uit dat diverse begripsinvullingen aan het fenomeen stalking worden toegekend. Uit deze waaier van definities werden drie elementen gedistilleerd die de basis vormden voor de definiëring van stalking in dit onderzoek. Deze elementen zijn ook terug te vinden in de Belgische belagingswet, die weliswaar minder stringent is.
Stalking wordt gedefinieerd als “één of meerdere gedragingen die gericht zijn tegen een specifieke persoon en die als ongewenst worden beoordeeld door het slachtoffer”. Aangezien voorliggend onderzoek gesitueerd is binnen de Belgische context, werd dus ook éénmalig ongewenst gedrag opgenomen in de definitie. Uit de analyse moet blijken of éénmalige rustverstoringen effectief als belaging worden gekwalificeerd en desgevallend dient nagegaan te worden welk gevolg dit heeft voor de analyse. Het is mogelijk dat er andere elementen van belang zijn bij éénmalig storend gedrag dat resulteert in fysiek geweld dan bij incidenten waar er sprake is van herhaaldelijk stalkinggedrag. Verder kan de aard van de gedragingen die stalkers stellen divers zijn en aangezien duidelijk werd dat dit ook aanleiding kan geven tot meerdere kwalificaties, werden geen verdere specificaties gemaakt betreffende de aard van de gedragingen. Echter, gedragingen die onder de noemer van fysiek geweld horen, zoals gedefinieerd in het huidig onderzoek (cfr. infra), vallen buiten het toepassingsgebied van de stalkingdefinitie. In figuur 5 wordt de operationalisering van stalking in het hier voorliggend onderzoek weergegeven.
115
Figuur 5: Operationalisering van stalking.
De keuze voor een strikte begripsafbakening van fysiek geweld vloeide voort uit de vaststelling dat in de literatuur en in de praktijk, zowel door slachtoffers als door politiemensen, een onderscheid wordt gemaakt tussen stalkinggedrag en geweld (cfr. supra). Om een zo duidelijk mogelijk verschil te kunnen maken tussen stalkinggedrag enerzijds en de escalatie van fysiek geweld anderzijds werd de voorkeur gegeven aan een enge definitie van geweld zoals in figuur 6 wordt gepresenteerd. Figuur 6: Operationalisering van geweld.
116
De studie van geweld gaat in dit onderzoek over “fysieke gedragingen gericht tegen het slachtoffer die overkomen als de intentie hebbend om fysiek letsel te veroorzaken”. Hierbij is noch de daadwerkelijke intentie van de verdachte noch de perceptie van de feiten door het slachtoffer van belang. Immers deze elementen zijn ook niet te achterhalen uit de door de politie geregistreerde informatie. Het vertrekpunt voor het benoemen van gedragingen als geweld gebeurt dus vanuit het perspectief van de observator (hier de onderzoeker). De focus ligt met name op fysieke gedragingen van de stalker gericht tegen het slachtoffer, die de intentie lijken te hebben om het slachtoffer fysiek letsel toe te brengen. Dit gaat onder meer over slaan, stampen, bij de keel grijpen, een voorwerp tegen het slachtoffer gooien, enz. In hoofdstuk vijf (punt 5.3.3.) wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van de gedragingen van fysiek geweld. Gedragingen die per ongeluk lijken te gebeuren, zoals een toevallige aanraking tussen de verdachte en het slachtoffer worden niet als geweld beschouwd. De onderzoeker heeft dus bij elk stalkingdossier bepaald of er sprake was van fysiek geweld of niet en dit op basis van de strikte definitie, zoals hierboven weergegeven. Hiertoe werd alle informatie uit de processen-verbaal van de dossiers bestudeerd.
Het concept van risicofactoren werd in dit onderzoek gedefinieerd als “indicatoren die de probabiliteit van geweld verhogen”. De selectie van risicofactoren gebeurde in vier fasen. In de eerste fase werden mogelijke risicofactoren uit de literatuur gehaald. De tweede fase omvatte het in rekening brengen van de methodologische principes van de gehanteerde analysetechniek, waarbij ook aandacht uitging naar interactie-effecten tussen de risicofactoren (cfr. punt 4.3.3.). De derde fase behelste de toevoeging van mogelijke risicofactoren, die voortvloeiden uit de dataverzameling van stalkingincidenten. De definitieve fase betrof de selectie van risicofactoren met in het achterhoofd de specifieke kenmerken van de dragers van informatie in dit onderzoek (cfr. infra).
117
4.1.2. Dragers van informatie
Dragers van informatie zijn de bronnen die worden aangewend om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. De literatuur onderscheidt drie types van dragers van informatie, namelijk personen, documenten en artefacten.
315
De dragers van informatie in dit onderzoek zijn parketdossiers van stalking. Meer bepaald werd beslist om de gegevens te halen uit processen-verbaal van stalking-belaging. De twee centrale actoren in de beginfase van het gerechtelijk proces zijn de politie en het parket. Aangezien stalking doorgaans gekenmerkt wordt door een patroon van gedragingen en er meerdere processen-verbaal kunnen worden opgesteld in een stalkingzaak, werd ervoor gekozen om het onderzoek te verrichten op parketniveau.
Een parketdossier is opgebouwd uit één of meerdere processen-verbaal en mogelijk andere documenten. Een belangrijk document in het dossier betreft het aanvankelijke proces-verbaal met de officiële actering van de klacht en de eerste informatie over de feiten. Alle navolgende informatie aangaande de feiten en bijkomende inlichtingen worden geacteerd in navolgende processen-verbaal. Indien er reeds een gerechtelijke zitting plaatsvond, bevat het dossier de dagvaarding en de gerechtelijke uitspraak. Er kunnen ook processen-verbaal in het dossier zitten die betrekking hebben op interventies
of
specifieke
onderzoeken,
zoals
bv.
bij
een
huiszoeking.
Eventueel bevinden er zich in het dossier rapporten van een deskundige. Daarnaast wordt informatie betreffende het gerechtelijk verleden van de betrokkene toegevoegd. Ook bewijsmateriaal, zoals brieven, foto’s, schriftproeven, enz., worden opgenomen. Tot slot zijn er soms nota’s, van bijvoorbeeld follow-up-gesprekken door de politie of het parket met het slachtoffer, in het dossier terug te vinden. In het huidig onderzoek werden data verzameld op basis van processen-verbaal. In bijlage 1 werd een voorbeeld opgenomen van een proces-verbaal van belaging. Alle documenten uit de parketdossiers werden geïnventariseerd, maar enkel informatie uit processen-verbaal werd betrokken in de analyse. Deze beslissing is genomen in functie van de validiteit en betrouwbaarheid van de data.
315
G. VERVAEKE, M. VANDERHALLEN, A. OPDEBEECK en J. GOETHALS, “Het ontwerp van een gevalsstudie”, in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE, (ed.), Criminologie in actie, o.c., 425-426.
118
Het onderzoek is gericht op een vroegtijdige risico-inschatting. Rapporten van deskundigen en andere documenten bevatten uiteraard waardevolle informatie. Deze documenten worden doorgaans echter pas later in het strafproces toegevoegd. Daarnaast bevatte slechts een klein deel van de parketdossiers dergelijke documenten. Om een maximale vergelijkbaarheid na te streven en om een inschatting te kunnen maken op het geweldsrisico vanaf de eerste aangifte bij de politie werd beslist geen andere documenten in de analyse op te nemen. Processen-verbaal maken deel uit van elk parketdossier en dienen bovendien volgens een aantal uniforme regels opgesteld te worden. Alvorens hierop dieper in te gaan, wordt eerst verwezen naar de beperkingen die aan dit type van drager van informatie verbonden zijn. De algemene beperkingen van officieel geregistreerde bronnen werden reeds beschreven in hoofdstuk twee. Een proces-verbaal kan worden omschreven als een verzamelterm voor een schriftelijke neerslag over een aantal politionele en gerechtelijke activiteiten. In de wetgeving wordt geen definitie gegeven van wat een proces-verbaal is. Volgens artikel 40 van de Wet op het politieambt moet een politieambtenaar “ingediende klachten of aangiften, alsook de nopens misdrijven verkregen inlichtingen en gedane vaststellingen opnemen in processen-verbaal die aan de bevoegde gerechtelijke overheden worden toegezonden”. 316 Een aantal auteurs hebben een nadere begripsinvulling gegeven aan deze wettelijke omschrijving. Een voorbeeld hiervan is de definitie van Verstraeten: “een officiële akte van een wettelijk bevoegde officier of agent van gerechtelijke politie, die strekt tot het bewijs van een misdrijf, en ofwel de vaststelling van bepaalde feiten, ofwel de verklaringen van bepaalde personen, met eventueel aanvullende inlichtingen en met inbegrip van de gedane opsporingen, inhoudt”.
317
De centrale elementen in deze definitie, namelijk een officieel document waarin objectieve informatie wordt verzameld in functie van het bewijs van een misdrijf, kan ook in andere definities worden teruggevonden. 318
316 317 318
Art. 40, Wet van 5 augustus 1992 op het Politieambt, B.S. 22 december 1992. R. VERSTRAETEN, o.c., 234. M. BOCKSTAELE, Processen-verbaal, Antwerpen, Maklu, 1999, 11; G. BOURDOUX en M. GUILLEMIN, “Het verhoor en het proces-verbaal van verhoor na de wet van 12 maart 1998, Vigiles Tijdschrift voorpolitierecht 1999, afl. 3, 32.
119
Wettelijke bepalingen die van belang zijn bij het opstellen van een proces-verbaal betreffen artikel 47bis Sv. voor het opsporingsonderzoek en artikel 70bis Sv. voor het gerechtelijk onderzoek. 319 Deze bepalingen zijn echter niet op straffe van nietigheid voorgeschreven. In de omzendbrief Col 12/98-Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, de zogenaamde wet Franchimont, werden enkele structurele verplichtingen uitgewerkt. 320 De wet Franchimont bevat zelf ook enkele structurele verplichtingen. 321 De bepalingen luiden als volgt 322: 1. Bij het verhoren van personen, ongeacht in welke hoedanigheid zij worden verhoord, worden ten minste de volgende regels in acht genomen. Ieder verhoor begint met de mededeling aan de ondervraagde persoon dat: a. hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen; b. hij kan vragen dat een bepaalde opsporingshandeling wordt verricht of een bepaald verhoor wordt afgenomen; c. zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt. 2. Eenieder die ondervraagd wordt, mag gebruikmaken van de documenten in zijn bezit, zonder dat daardoor het verhoor wordt uitgesteld. Hij mag, tijdens de ondervraging of later, eisen dat deze documenten bij het proces-verbaal van het verhoor worden gevoegd of ter griffie worden neergelegd. 3. Het proces-verbaal vermeldt nauwkeurig het tijdstip waarop het verhoor wordt aangevat, eventueel onderbroken en hervat, alsook beëindigd. Het vermeldt nauwkeurig de identiteit van de personen die in het verhoor, of in een gedeelte daarvan, tussenkomen en het tijdstip van hun aankomst en vertrek.
319
320
321
322
Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, B.S. 2 april 1998; nr. 10.027; Omzendbrief COL 09/2000 –Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek - Addendum 1 aan COL nr. 12/98 van het College van Procureurs-generaal, B.S. 2 april 1998. Omzendbrief COL 12/98 –Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek van het College van Procureurs-generaal, B.S. 2 april 1998. Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, B.S. 2 april 1998, nr. 10.027. Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, B.S. 2 april 1998, nr. 10.027; Omzendbrief COL 09/2000 –Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, Addendum 1 aan COL nr. 12/98 van het College van Procureurs-generaal, B.S. 2 april 1998.
120
Het vermeldt ook de bijzondere omstandigheden en alles wat op de verklaring of de omstandigheden waarin zij is afgelegd, een bijzonder licht kan werpen. 4. Aan het einde van het verhoor geeft men de ondervraagde persoon het proces-verbaal van zijn verhoor te lezen, tenzij hij vraagt dat het hem wordt voorgelezen. Er wordt hem gevraagd of hij zijn verklaringen wil verbeteren of daaraan iets wil toevoegen. 5. Indien de ondervraagde persoon zich in een andere taal dan die van de procedure wenst uit te drukken, wordt ofwel een beroep gedaan op een beëdigd tolk, ofwel worden zijn verklaringen genoteerd in zijn taal, ofwel wordt hem gevraagd, zelf zijn verklaring te noteren. Indien het verhoor met behulp van een tolk wordt afgenomen, worden diens identiteit en hoedanigheid vermeld. 323 Verder omvat artikel 28quinquies §2 Sv. -artikel 57 §2 Sv. is het equivalent artikel voor het gerechtelijk onderzoek- de richtlijnen inzake de mededeling betreffende de kopie van het proces-verbaal. Dit artikel luidt: “Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten delen de procureur des Konings en elke politiedienst die een persoon ondervragen, deze persoon mee dat hij kosteloos een kopie van (de tekst van) zijn verhoor kan verkrijgen. Deze kopie wordt onmiddellijk of binnen een maand overhandigd of verstuurd. Evenwel, in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden kan de procureur des Konings, met een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze mededeling uitstellen voor een eenmaal hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier”. Welke
informatie
dient
nu
concreet
in
een
proces-verbaal
te
staan?
Een proces-verbaal van verhoor begint (na de mededelingen in verband met de wet Franchimont) met algemene informatie om de betrokkene te situeren ten opzichte van de feiten. De verklaring moet zo getrouw mogelijk het verhaal van de te horen persoon reconstrueren.
323
Voor een kritische bespreking van deze wet zie onder meer: F. HUTSEBAUT, “Het wettelijk en jurisprudentieel kader inzake het politieverhoor”, in S. VAN ELCHINGEN (ed.), Het politieverhoor, Kessel-Lo, Centrum voor Politiestudies, 1999, 63-64; M. BOCKSTAELE, Processen-Verbaal, o.c., 180; HUYBRECHTS, L., “Juridische beschouwingen betreffende het politieverhoor”, Custodes 2000, afl. 1, 28.
121
Het proces-verbaal dient ook de juridisch noodzakelijke elementen weer te geven, doch zonder de eigenheid van de verklaring van de te horen persoon aan te tasten. Hierbij is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen de feiten die de betrokkene zelf heeft vastgesteld en deze die hij/zij van horen zeggen heeft. 324 Aangezien stalking een klachtmisdrijf betreft, dient het proces-verbaal van verhoor te beginnen met een klachtzin waarin de klager uitdrukkelijk verklaart dat hij/zij een strafrechtelijke vervolging wenst voor de ter kennis gebrachte feiten. Uit deze zin moet blijken tegen wie men klacht doet, wegens welk misdrijf, met welk nadeel, wanneer de feiten gebeurden en waar. 325 Het is niet altijd gemakkelijk om alle bestanddelen van het misdrijf aan de oppervlakte te brengen. Een algemene richtlijn hiervoor is de traditionele regel van de zeven W-vragen. 326 Van belang is ten eerste de wat-vraag. Met deze vraag krijgt men een zicht op de aard van het misdrijf, de daad of het verzuim, de materiële elementen van het misdrijf, wat er precies is gebeurd en wie welke schade heeft geleden. Ten tweede handelt de wanneer-vraag over de datum, het uur van de feiten en andere relevante activiteiten. Ten derde verwijst de waar-vraag naar de plaats van de feiten. Dit is van belang voor de bevoegdheidsregels. Ten vierde peilt de waarmee-vraag naar het middel of voorwerp waardoor of waarmee het feit werd gepleegd. De wijze-waarop-vraag behelst de vijfde vraag en omvat hoe het delict werd gepleegd en het effect daarvan. De zesde vraag is de wie-vraag, verwijzend naar alle relevante gegevens omtrent de betrokkenen. Tot slot is de zevende vraag de waarom-vraag. De oorzaak, het motief, de schuld, enz., vormen het voorwerp van deze vraag. De antwoorden op al deze vragen vormen de inhoud van het eigenlijke proces-verbaal, waarbij gestreefd moet worden naar volledigheid. De magistraat moet zich immers baseren op de processen-verbaal bij het bestuderen van een zaak. 327
324 325
326 327
M. VAN DE PLAS, Handboek politieverhoor. Basistechnieken, Brussel, Politeia, 2000, 60. L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1378. M. BOCKSTAELE, Processen-Verbaal, o.c., 247. D. DE CLERCK, Beginselen van strafrecht en van strafvordering 1: strafrecht, Leuven, Acco, 2000, 195-198.
122
Het proces-verbaal bevat ook nog randvermeldingen, die van belang zijn voor een vlot administratief verloop. De randvermeldingen betreffen onder meer informatie over de identiteit van de politiedienst en de identiteit van de betrokken personen (aangever en verdachte) die doorgaans op het voorblad worden opgenomen, gevolgd door het eigenlijke proces-verbaal. 328 Uit de voorgaande beschrijving blijkt dat in het proces-verbaal heel wat informatie wordt opgenomen, die van belang kan zijn bij de identificatie van mogelijke risicofactoren van geweld. Daartegenover staat dat er ook enkele belangrijke beperkingen zijn verbonden aan deze databron in functie van het onderzoek. Ten eerste worden processen-verbaal niet opgesteld in functie van wetenschappelijke doeleinden. Verbalisanten gaan op zoek naar de waarheid en proberen de wettelijke richtlijnen inzake het verhoren en opstellen van processen-verbaal na te leven. De eisen van betrouwbaarheid en validiteit, die wetenschappelijk onderzoek kenmerken, zijn hierbij niet van toepassing. Dit dient in het achterhoofd gehouden te worden bij de interpretatie van de resultaten. 329 Ten tweede spelen, en dit geldt zeker voor processen-verbaal van stalking, de kennis van het bestaan en de inhoud van wetten een belangrijke rol. 330 Dit blijkt overigens uit het eerder laag aantal geregistreerde feiten het eerste jaar na de invoering van de wet. Hieraan gekoppeld speelt ook de eigenheid van het fenomeen stalking en de mogelijkheid de gemelde feiten onder andere delicten te kwalificeren een rol. Het onderbrengen van delicten in juridische misdrijfcategorieën kan moeilijk een volledige reflectie bieden van de maatschappelijke realiteit. Ten derde kan er sprake zijn van een foutieve registratie. Dit kan bijvoorbeeld doordat de opsteller van het proces-verbaal per vergissing verkeerde gegevens opneemt in het proces-verbaal of omdat het slachtoffer onjuiste informatie doorgeeft. 331 De hoeveelheid en de kwaliteit van de verzamelde informatie varieert nogal in dossiers. Ten vierde is het mogelijk dat de informatie uit de processen-verbaal niet volledig waarheidsgetrouw is, aangezien ze afkomstig is van de slachtoffers en de verdachten van misdrijven. Hoewel waarheidsvinding de belangrijkste doelstelling is van een verhoor dat zijn neerslag vindt in een proces-verbaal, mag dit aspect niet uit het oog verloren worden. 328
329 330 331
M. BOCKSTAELE, “Processen-verbaal en verhoren in de wet Franchimont”, Panopticon 1999, 344-348. C.C.J.H. BIJLEVELD, o.c., 165-166. X, De Belgische politionele criminografie, Handboek Algemene Politiediensten, IX A 2/14. J. VAN WILSEM, L. BORGDORFF, J. JACKSON en M. TER VOERT, “Politie-informatie over geweldsmisdrijven. Het nut van anders registreren”, Tijdschrift over Criminaliteitspreventie 1997, afl. 4, 7-8.
123
Door op niveau van het parket het onderzoek te verrichten, wordt hieraan enigszins tegemoet gekomen, aangezien de gerapporteerde feiten reeds onderworpen zijn aan het oordeel van de parketmagistraat.
De data werden verzameld in het gerechtelijk arrondissement Leuven. De motivering voor deze keuze is tweeledig. Enerzijds vloeit de keuze voort uit geografische overwegingen, namelijk de tewerkstelling van de onderzoeker in het gerechtelijk arrondissement. Anderzijds lagen pragmatische overwegingen aan de basis voor deze beslissing, met name de reeds bestaande goede samenwerking met de politie en met het parket van Leuven. Inzage in parketdossiers werd na een gemotiveerde aanvraag verkregen van de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement Leuven en van het College van procureurs-generaal. De toestemming tot inzage werd verleend onder twee voorwaarden, namelijk de anonieme verwerking van alle persoonsgegevens uit de dossiers en het analyseren van afgesloten dossiers, dit zijn de geseponeerde dossiers en de dossiers waarin een vonnis werd geveld door de rechtbank.
4.1.3. Selectie van eenheden en dataverzamelingsmethode
De selectie van parketdossiers kwam tot stand op basis van overleg met het parket, de politie en inzichten uit de praktijk. De selectie betreft dossiers waaraan het parket de kwalificatie “belaging-stalking” gaf. De dossiers kunnen zowel één als meerdere processen-verbaal bevatten. Verder is het mogelijk dat naast de kwalificatie belaging-stalking nog andere misdrijfkwalificaties voorkomen in het dossier zoals pesterij per telefoon, vandalisme, enz. Bovendien kan het zijn dat een dossier van belaging-stalking later in de procesgang werd gevoegd bij een ander dossier naar aanleiding van nieuwe feiten, bijvoorbeeld opzettelijke slagen en verwondingen. De selectie van zowel dossiers waarin enkel de kwalificatie van belaging-stalking werd toegekend als dossiers waarin naast belaging-stalking ook andere kwalificaties werden gehanteerd, is een weloverwogen beslissing. Zo leerde de literatuur en de praktijk dat stalking geen afgebakend fenomeen in tijd en ruimte is. Het zou te beperkend zijn om louter te focussen op het eerste proces-verbaal.
124
Bovendien wordt aan dezelfde gedragingen in het ene stalkingdossier enkel de kwalificatie van belaging-stalking gegeven, terwijl in een ander dossier naast belaging-stalking ook andere kwalificaties worden toegevoegd zoals pesterij per telefoon, opzettelijke vernielingen, enz. Gezien de diversiteit van het fenomeen stalking werd in overleg met de parketmagistraten en politiemensen beslist dat het relevanter was om niet te focussen op dossiers met louter de kwalificatie van belaging-stalking. 332 Voor de selectie van dossiers was het ook van belang dat het parket een eindbeslissing had genomen. Dit betreft dossiers waarin het parket ofwel een beslissing nam over een dossier van belaging-stalking, ofwel het dossier van belaging-stalking toevoegde aan een ander dossier, ofwel een vervolging instelde bij de rechtbank voor belaging-stalking.
Een dossier van belaging-stalking kan zowel worden toegevoegd aan een ander dossier
van
belaging-stalking
als
aan
een
dossier
met
een
andere
misdrijf-kwalificatie. Over een gevoegd dossier dient het parket ook een beslissing te nemen, hetzij seponering, minnelijke schikking of strafbemiddeling, hetzij instellen van een vervolging voor de rechtbank. Zowel voor wat betreft de gevoegde dossiers als voor wat betreft de dossiers waarin vervolging werd ingesteld, kwamen zij enkel in aanmerking voor het onderzoek indien er een definitieve beslissing was genomen.
In tabel 8 wordt een overzicht gegeven per jaar van de aard van de beslissingen van de dossiers van misdrijven die door het parket aanvankelijk werden gekwalificeerd als belaging-stalking. De statistieken geven dus een zicht op dossiers waarbij een beslissing werd genomen door het parket of een vervolging werd ingesteld voor het misdrijf belaging-stalking.
332
Overleg met dhr. Lesage, dhr. D’haese, mevr. Callewaert en mevr. Houbrechts van de rechtbank en van de politie van Leuven.
125
Tabel 8: Dossiers van belaging-stalking van het gerechtelijke arrondissement Leuven volgens aard beslissing en jaartal. 1999
2000
2001
2002
vooronderzoek voeging
2003
2004
12
133
33
41
61
133
185
150
parket
2
7
7
32
40
37
minnelijke schikking
1
4
1
9
12
3
2
2
3
6
11
88
113
263
372
319
1
3
4
9
2
6
7
1
8
5
ter beschikking van een ander
strafbemiddeling zonder gevolg/seponering
39
in gerechtelijk onderzoek
1
raadkamer
3
2
dagvaarding door magistraat zitting
1
2
6
8
vonnis
11
17
15
22
18
5
TOTAAL
90
161
203
473
670
683
Tabel 8 geeft een overzicht van de beslissingen voor dossiers van belaging-stalking voor de periode van 1999 tot eind 2004. Uit de tabel kan worden afgeleid dat er een exponentiële groei is inzake stalkingdossiers. Verder blijkt dat heel wat dossiers van belaging-stalking worden gevoegd aan een ander dossier. Er kon niet worden achterhaald of de dossiers werden gevoegd bij andere dossiers van belaging-stalking of bij dossiers van andere misdrijven. Het parket beslist in zowat de helft van de dossiers van belaging-stalking tot seponering. Het aantal vonnissen dat de rechtbank velt inzake dossiers van belaging-stalking is eerder laag te noemen. De beslissingen in de dossiers zijn verder niet relevant voor het hier voorliggend onderzoek. Voor de betrokken studie werden toevalsgewijs 204 dossiers geselecteerd waarin een eindbeslissing was genomen. De dataverzameling nam ongeveer zes maanden in beslag, maar vond plaats tussen mei 2002 en februari 2005, aangezien de dataverzameling grotendeels plaatsvond buiten de normale werkzaamheden van de onderzoeker. 333 Het verzamelen van informatie uit een dossier varieerde van twee uur tot meerdere dagen, afhankelijk van het aantal documenten in een dossier. 333
In de periode van de dataverzameling was de onderzoeker terwerkgesteld als criminaliteitsanalyst in de politiezone Leuven.
126
Met betrekking tot het coderen van incidenten als fysiek geweld, is het belangrijk op te merken dat dit niet gebeurde aan de hand van de juridische kwalificaties, maar wel op basis van de definitie die in dit onderzoek werd geformuleerd. Concreet werden
incidenten
gecodeerd
als
fysiek
geweld,
indien
er
in
de
processen-verbaal volgens de onderzoeker verwijzingen waren opgenomen naar “fysieke gedragingen gericht tegen het slachtoffer die overkomen als de intentie hebbend om fysiek letsel te veroorzaken”. Of de dader werkelijk de intentie had om het slachtoffer fysiek letsel toe te brengen, of het slachtoffer hiervoor afzonderlijk klacht indiende en/of wat de concrete gevolgen van de fysieke gedragingen waren, was voor de operationele definitie verder van geen belang. Dit neemt niet weg dat deze beperkingen indachtig werden gehouden voor het interpreteren van de resultaten. Uiteraard is dit een eenzijdig perspectief, maar aangezien er werd gekozen voor een strikte definitie die enkel fysieke gedragingen omvat, en die tevens aansluit bij de angst van slachtoffers, werd dit als de meest relevante handelswijze voor het onderzoek beschouwd.
De keuze om niet te vertrekken vanuit juridische kwalificaties van fysiek geweld is enerzijds gebaseerd op het feit dat er geen afzonderlijk misdrijf van geweld bestaat in het Strafwetboek, en anderzijds dat geweld niet afzonderlijk wordt vermeld als uitvoeringsmodaliteit bij het misdrijf belaging. Er diende dus een ander criterium te worden gehanteerd om gebeurtenissen te labelen als geweld. Hiertoe bood een strikte geweldsdefinitie vanuit het perspectief van de onderzoeker een goede uitweg.
De dataverzamelingsmethode geschiedde in twee fasen. In een eerste fase werd een analyseschema opgesteld en uitgetest op 50 dossiers. Aanvankelijk was het analyseschema voornamelijk gebaseerd op de ervaring van de onderzoeker als criminaliteitsanalyst
in
de
politiezone
Leuven,
wegens
het
gebrek
aan
wetenschappelijke literatuur in dit domein. Het schema werd besproken met collega’s criminaliteitsanalysten, met commissarissen van de politiezone Leuven en met de promotor. Er werd geopteerd om zoveel mogelijk informatie te verzamelen aangaande de feiten, de kenmerken van het slachtoffer en van de verdachte. Er werden zowel persoonsgegevens zoals geslacht, leeftijd en burgerlijke staat opgenomen, als meer kwalitatieve data, zoals omschrijvingen inzake de persoonlijkheid en gedragskenmerken van de verdachte en het slachtoffer genoteerd.
127
In principe werd alle informatie geregistreerd om een zicht te krijgen op de feiten die als belaging werden gekwalificeerd en om alle mogelijke informatie in functie van de identificatie van risicofactoren in kaart te brengen. In bijlage 2 werd het analyseschema opgenomen. Om een volledig zicht op de gebeurtenissen te krijgen en omdat de uiteindelijke selectie van risicofactoren pas in een later stadium zou plaatsvinden, werd tevens van elk dossier een historiek van de feiten opgesteld. Voor de constructie van de verhalen werd beroep gedaan op Hart. Deze auteur suggereert om levensverhalen te maken van de betrokkenen en dit als leidraad te gebruiken voor risico-inschatting. 334 Concreet
bevat
dit
de
volgende
vier
elementen:
persoonskenmerken
(bv. demografische gegevens, persoonlijkheidskenmerken), persoonsgeschiedenis (bv. persoonlijke achtergrond, opleiding), relatiegeschiedenis (bv. kenmerken van vroegere en huidige relaties) en delictgeschiedenis (bv. criminogenese, huidig delict). De informatie uit processen-verbaal is uiteraard te beperkt om echte levensverhalen te creëren, maar de indeling biedt wel een structuur om de data op een overzichtelijke manier te ordenen. Het opstellen van deze verhalen was een arbeidsintensief proces, maar was zinvol tijdens de analyse van de gegevens omdat telkens het verhaal geraadpleegd kon worden. In functie van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werden 50 dossiers geanalyseerd door de onderzoeker en tevens door enkele studenten. Aangezien het analyseschema zeer uitgebreid was, diende vooral nagegaan te worden of dezelfde elementen onder dezelfde variabelen werden geregistreerd. Dergelijke werkwijze is aan te raden in functie van een verfijning van de duidelijkheid in de omschrijving van de te registreren elementen. 335 Er werden geen nieuwe elementen opgenomen in het registratieschema, er werden wel enkele verfijningen aangebracht in de omschrijving van de variabelen. In de tweede fase werden nog 154 parketdossiers geanalyseerd.
334
335
S.D. HART, “Violence Risk Assessment, an anchored narrative approach ”, in M. VANDERHALLEN, G. VERVAEKE, P.J VAN KOPPEN en J. GOETHALS (ed.), o.c., 215-226. H. BOEIJE, Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen, Boom onderwijs, 2005, 152-153.
128
De uiteindelijke selectie van risicofactoren is gebaseerd op drie motieven. Ten eerste werkte de literatuuranalyse inzake geweld bij stalking inspirerend (cfr. supra) voor de selectie van risicofactoren in functie van de analyse van processen-verbaal. 336 Ten tweede leerde de analyse van de eerste 50 dossiers dat er weinig informatie wordt opgenomen over slachtoffergerelateerde risicofactoren en over klinische elementen, met uitzondering van alcohol- en druggebruik. Ook bevatten processen-verbaal weinig concrete informatie over elementen die worden gezien als beschermende factoren. Ten derde werd rekening gehouden met het advies van de politieambtenaren, namelijk dat er voor bepaalde risicofactoren kan worden vanuit gegaan dat er in een proces-verbaal enkel informatie over wordt opgenomen, indien de betreffende risicofactor van toepassing is op de betrokkene. Concreet betreft dit de risicofactoren bedreigingen en alcohol- en druggebruik. Aangezien er bij de politionele vaststellingen niet steeds een onderscheid wordt gemaakt tussen de aard van het middelenmisbruik (alcohol of druggebruik) en de toestand van de verdachte voor en tijdens de feiten, werd gekozen om in de analyse de variabele middelenmisbruik op te nemen indien er in het proces-verbaal naar misbruik van alcohol of drugs in het algemeen werd verwezen.
In eerste instantie werden de vijf risicofactoren uit de meta-analyse van Rosenfeld getest, namelijk ex-partners, bedreigingen, eerder geweld, middelenmisbruik en crimineel verleden. Eerder geweld werd geoperationaliseerd op basis van de eerdere veroordelingen van de verdachte. Er werd gekozen om eerdere veroordelingen voor interpersoonlijk geweld als eerder geweld te beschouwen. Opzettelijke slagen en verwondingen, doodslag, moord, aanranding van de eerbaarheid en verkrachting zijn voorbeelden van misdrijven die in deze categorie thuishoren. Crimineel verleden omvat dan veroordelingen voor onder meer diefstallen en verkeersovertredingen. Eerder geweld en ex-partners zijn risicofactoren die reeds uit de literatuuranalyse van hoofdstuk twee naar voren kwamen.
336
De publicatie van Rosenfeld van 2005 over risicofactoren van geweld bij stalking was nog niet verschenen op het ogenblik dat het huidige onderzoek werd verricht. Toch suggereerde Rosenfeld in zijn publicatie van 2004 reeds dezelfde risicofactoren, die dan ook werden opgenomen in het hier voorliggend onderzoek.
129
In tweede instantie werden ook andere risicofactoren getest, namelijk degene die in de literatuuranalyse van Rosenfeld van 2004 werden gesuggereerd, zoals het geslacht van de verdachte, het geslacht van het slachtoffer, de leeftijd van de verdachte, het beroep van de verdachte, meer dan 1 slachtoffer en triggers. 337 Aan dit rijtje werden nog twee risicofactoren toegevoegd, namelijk triggers en vandalisme. Triggers worden beschouwd als belangrijke voorspellers van interpersoonlijk geweld. De keuze voor toevoeging van vandalisme als risicofactor vloeit voort uit de analyse van de parketdossiers. Uit de analyse van de verhalen bleek namelijk dat een aantal stalkers eerst vandalisme pleegde en later overging tot fysiek geweld. In tegenstelling tot sommige auteurs (bv. Palerea et al.
338
, Rosenfeld et al. 339 )
werd in voorliggend onderzoek geweld tegen goederen niet opgenomen in de operationalisering van geweld, maar werd dit beschouwd als vandalisme en dus een extra te analyseren risicofactor. Een overzicht van de risicofactoren wordt weergegeven in figuur 7. Figuur 7: Selectie van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking.
De selectie van te onderzoeken risicofactoren resulteert dus zowel uit de literatuuranalyse als uit de analyse van de verhalen.
337
338 339
Triggers worden in de literatuur gedefinieerd als stressvolle gebeurtenissen, zoals een echtscheiding, uitspraak over het hoederecht, die een invloed kunnen hebben op het ontstaan van geweld. R.P. DOBASH en R.E. DOBASH, “Violence in Intimate Relationships”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 741; M. WILSON en M. DALY, “Spousal Homicide Risk and Estrangement”, Violence and Victims 1993, 3-16; R.J. GELLES, “Violence in the Family”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 850. R. PALEREA, M. ZONA, C. LANE en J. LANGHINRICHSEN-ROHLING, l.c., 269-283. B. ROSENFELD en C. LEWIS, “Assessing Violence Risk in Stalking Cases: A Regression Tree Approach”, l.c., 343-357.
130
4.2.
DATA-ANALYSE
4.2.1. Logistische regressieanalyse In voorliggend onderzoek wordt de techniek van regressieanalyse toegepast. Regressieanalyse is een multivariate analysetechniek om de probabiliteit in te schatten dat een bepaalde gebeurtenis zich zal voordoen, gegeven de aanwezigheid van één of meerdere predictoren. 340 Waar men in de gedragswetenschappelijke literatuur spreekt over risicofactoren of correlaten, is dit in de statistische literatuur over predictoren of voorspellers. De logistische regressie werd speciaal ontwikkeld voor toepassingen met een dichotome of categorische afhankelijke variabele, in tegenstelling tot de lineaire regressie die wordt gebruikt voor toepassingen met een continue afhankelijke variabele. In de huidige studie is de afhankelijke variabele dichotoom, namelijk wel of geen fysiek geweld door de stalker. Andere
technieken
om
een
de discriminantanalyse en de
categorische categorisation
variabele en tree
te
testen
zijn
regressieanalyse.
Deze technieken vereisen, in tegenstelling tot de logistische regressieanalyse, dat de predictoren normaal verdeeld zijn. De logistische regressie wordt vaak verkozen wanneer de predictoren categorisch zijn of een mix vormen van categorische en continue variabelen. 341 Tot slot zijn de assumpties, de voorwaarden waaraan de data moeten voldoen, bij de logistische regressieanalyse minder strikt. 342 In voorliggend onderzoek zijn alle predictoren categorisch en wordt geopteerd voor de logistische regressieanalyse. De logistische regressie kan in eenzelfde formule worden weergegeven als de andere analysetechnieken, namelijk Y= aX + b, waarbij Y de afhankelijke variabele is, a de som van de regressiecoëfficiënten en b de intercept. De intercept geeft de score aan op de criteriumvariabele indien alle predictoren gelijk zijn aan nul, dus indien er geen risicofactoren aanwezig zijn. De regressiecoëfficiënt duidt de richting aan van de relatie tussen de afhankelijke variabele en de predictor. 340
341 342
S. LANDAU en B.S. EVERITT, A Handbook of Statistical Analyses using SPSS, Londen, Chapman & Hall/CRC, 2004, 221-244; R. BACHMAN en R. PATERNOSTER, Statistical methods for criminology and criminal justice, New York, The McGraw Hill, 1997, 572-573; R.E. WRIGHT, “Logistic regression”, in L.G. GRIMM en P.R. YARNOLD (ed.), o.c., 217-218; R.E. WRIGHT, o.c., 217-218. A. DEMARIS, Logit Modeling. Practical Applications, Londen, Sage Publications, 1992, 2-3.
131
Deze coëfficiënten en de waarde van X bepalen de probabiliteit dat een bepaalde observatie tot een bepaalde groep behoort. In het huidig onderzoek kan dit worden omschreven als de waarschijnlijkheid dat een stalker behoort tot de groep van stalkers die geweld plegen, gegeven bepaalde scores op de risicofactoren. De predictoren worden zodanig geselecteerd dat de probabiliteit van de afhankelijke variabele zo groot mogelijk is. Bij de logistische regressieanalyse is de selectie van predictoren gebaseerd op het maximum likelihood criterium. 343 Dit in tegenstelling tot de lineaire regressieanalyse die steunt op het kleinste kwadratencriterium, dat wordt berekend op basis van de regressielijn. Het maximum likelihood criterium drukt de maximale probabiliteit uit die het model biedt om tot een bepaalde groep te behoren. De probabiliteit wordt uitgedrukt in de log odds. 344 De log odds is gebaseerd op het natuurlijk logaritme dat ontstaat op basis van de verschillende probabiliteiten die een model kan aannemen en is afhankelijk van de regressiecoëfficiënten van het model. 345 Log odds kunnen een waarde aannemen van min oneindig tot plus oneindig. De logistische regressielijn is S-vormig, in plaats van een rechte lijn zoals bij de lineaire regressieanalyse. 346 De curve situeert zich altijd tussen nul en één en de voorspelde waarden zijn de probabiliteiten of waarschijnlijkheden dat een gebeurtenis zal plaatsvinden, bijvoorbeeld dat de stalker geweld zal plegen. Het doel van de logistische regressieanalyse is tweeledig; het voorspellen van gebeurtenissen voor praktische beslissingsprocessen in een toegepaste setting (1) en het begrijpen van de aard van gedrag in functie van het ontwikkelen en testen van theorieën (2). 347 De mogelijke predictieve waarde van de logistische regressie wordt uitgedrukt in het hoger of lager aantal juiste voorspellingen indien de predictoren in rekening worden gebracht en indien dat niet wordt gedaan. 348
343
344 345 346 347
348
Maximum likelihood kan worden vertaald als “maximale aannemelijkheid”, doch in de literatuur wordt steeds de Engelstalige benaming gehanteerd. E. MARIS, Methoden en technieken van onderzoek in de psychologie, Leuven, Acco, 2003, 474. Hiervoor kan geen goede Nederlandse vertaling worden gegeven. R.E. WRIGHT, l.c., 242-243. Ibid., 219. M.H. LICHT, “Multiple Regression and Correlation”, in L.G. GRIMM en P.R. YARNOLD (ed.), o.c., 21. R.E. WRIGHT, l.c., 217-244.
132
De beste strategie bij de uitvoering van de regressieanalyse is om mogelijke risicofactoren op te nemen en vervolgens verschillende modellen te testen. In functie van het doel van het onderzoek kan dan het beste model worden geselecteerd. 349 In de huidige studie is de analyse gericht op het leveren van een bijdrage in de ontwikkeling van een theoretisch model met risicofactoren van fysiek geweld bij stalking. De selectie van risicofactoren berust op de literatuuranalyse en verloopt via de principes van de logistische regressieanalyse, zoals hierna verder wordt uitgelegd.
4.2.2. Kenmerken van het logistisch regressiemodel
Voor een correcte interpretatie van het logistisch regressiemodel is verduidelijking nodig van enkele kenmerken van deze analysetechniek. De statistische achtergrond van de berekeningen wordt hier niet besproken. 350 Zo is de interpretatie van de regressiecoëfficiënt (B) een eerste punt. B weerspiegelt de bijdrage van een specifieke predictor aan de probabiliteit dat de criteriumvariabele gelijk is aan één, gegeven de waarden van andere predictoren. 351 De regressiecoëfficiënt in een logistische regressie maakt een schatting van de log odds voor de criteriumvariabele en doet dit voor de toename van de predictor met één eenheid. De log odds weerspiegelt de grotere waarschijnlijkheid dat een subject behoort tot een bepaalde categorie ten opzichte van een andere categorie. 352 Een verschil met de lineaire regressie is dat de logistische regressiecoëfficiënten extreme waarden kunnen aannemen, van min tot plus oneindig. Dit kan een probleem vormen voor het berekenen van regressiecoëfficiënten met statistische computerprogramma’s die niet met dergelijke waarden kunnen rekenen. 353
349 350
351 352 353
M.H. LICHT, “Multiple Regression and Correlation”, l.c., 36. Zie bijvoorbeeld: M. CALLENS, Essays on Multilevel Logistic Regression, onuitg. doctoraal proefschrift in de toegepaste economische wetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven, 2004, 134 p; J.K. VERMUNT, Log-linear Models for Event Histories, Londen, Sage Publications, 1997, 348 p; R. CHRISTENSEN, Log-Linear Models and Logistic Regression. Second Edition, New York, Springer-Verlag, 1997, 483 p; E. MARIS, o.c., 581 p. E. MARIS, o.c., 476-477. R.E. WRIGHT, l.c., 222. E. MARIS, o.c., 476-477.
133
Een ander verschil omvat de wijzigingen in de regressiecoëfficiënt indien aan het model een predictor wordt toegevoegd die niet correleert met de andere predictoren. Bijgevolg is het regressiegewicht niet stabiel en niet onafhankelijk van de andere predictoren. Er treden dus wijzigingen op in het model bij elke verandering in toegevoegde predictoren. Een derde verschil betreft het gebruik van ruwe of gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten. De ruwe scores reflecteren het natuurlijk logaritme van de odds, 354 en dit is moeilijk interpreteerbaar. 355 Een positieve coëfficiënt wijst op een toename van de odds als de waarde van de predictor toeneemt en vice versa. De gestandaardiseerde scores (z scores), zijn gemakkelijker te interpreteren, maar betekenen wel een verlies aan informatie. 356 Indien de predictoren categorisch zijn, zoals in het huidig onderzoek, zijn de scores automatisch gestandaardiseerd en stelt dit probleem zich dus niet.
4.2.3. Statistische testen
Om de predictieve waarde van het logistisch regressiemodel te evalueren, kunnen vier statistische maten worden gehanteerd: correcte voorspellingen in een classificatietabel, associatiematen, significantietesten en verklaarde variantie. Ten eerste kunnen met behulp van een classificatietabel de correcte en de foutieve voorspellingen van de geobserveerde waarden en de criteriumvariabele worden vergeleken. Deze vergelijking, achtereenvolgens zonder en met toevoeging van de predictoren, wordt weergegeven in classificatietabellen. 357
354 355 356 357
M.H. LICHT, l.c., 28. A. DEMARIS, o.c., 6. M.H. LICHT, l.c., 28. E. MARIS, o.c., 487-491; S. MENARD, Applied Logistic Regression Analysis, Londen, Sage Publications, 1995, 17.
134
Ook moet de vraag worden beantwoord hoe goed het model globaal werkt. Dus, of er een relatie is tussen alle predictoren samen en de criteriumvariabele, los van wat verwacht kan worden op basis van toeval. 358 Daarom wordt het model eerst getest zonder predictoren, enkel met de intercept. Dit is nodig om vervolgens het verschil te berekenen met de predictieve waarde van het model met de predictoren.359 De predictieve waarde van een model kan worden beschreven aan de hand van twee statistische waarden, sensitiviteit en specificiteit. Sensitiviteit is het percentage van correcte voorspellingen in de doelgroep, de zogenaamde juist positieven.
360
In het huidig onderzoek betreft dit de zaken waarin fysiek geweld wordt voorspeld en er effectief geweld wordt gepleegd. De vals positieven zijn de gevallen waarin fysiek geweld wordt voorspeld, maar niet geobserveerd. Specificiteit is het percentage van correcte voorspellingen die niet tot de doelgroep behoren, dus voorspellingen zonder fysiek geweld waarin er ook geen geweld wordt gepleegd. Of nog, de juist negatieven. 361 De vals negatieven zijn de situaties waarin geweld niet wordt voorspeld, maar wel geobserveerd. In tabel 9 wordt een voorbeeld gegeven van een classificatietabel met de voorspelde waarden in de kolommen en de geosberveerde in de rijen, zoals dit ook door SPSS 11.0 wordt uitgevoerd. 362 Tabel 9: Voorbeeld van een classificatietabel. FYSIEK
GEWELD
VOORSPELD Nee FYSIEK GEWELD
% CORRECTE
GEOBSERVEERD
VOORSPELLINGEN Juist
Nee
%
Vals
360 361 362
A+B
Juist
negatieven (C) positieven (D)
C+D
A+C
T=A+B+C+D
CORRECTE
VOORSPELLINGEN
359
Vals
negatieven (A) positieven (B)
Ja
358
Ja
B+D
A. DEMARIS, o.c., 17. E. MARIS, o.c., 487- 491. R.E. WRIGHT, l.c., 229. Ibid., 229. D.L. STREINER, “Diagnosing Tests: Using and Misusing Diagnostic and Screening Tests”, Journal of Personality Assessment 2003, 209-219; E. MARIS, o.c., 478-479. In diagnostische testen wordt dit vaak omgekeerd weergegeven, namelijk de geobserveerde resultaten in de kolommen en de voorspelde in de rijen.
135
Tabel 9 laat zien dat de classificatietabel al heel wat informatie biedt over de predictieve kracht van het regressiemodel. Toch is enige nuancering bij de interpretatie van een classificatietabel van belang. Zo varieert de predictieve kracht met de base rate of de prevalentie van het bestudeerde kenmerk.
363
Als bijvoorbeeld de kans dat een stalker fysiek geweld pleegt slechts 5% is of omgekeerd meer dan 90% van de stalkers fysiek geweld pleegt, dan schommelt het aantal vals positieve en vals negatieve voorspellingen enorm. Ideaal is een base rate van 50%, maar dit is in het criminologisch onderzoek weinig waarschijnlijk. Er wordt gesteld dat een base rate tussen 20% en 80% aanvaardbaar is. 364 Over de base rate van fysiek geweld bij stalking ontbreekt vooralsnog gevalideerd onderzoek. In de literatuuranalyse werden percentages tussen 25% en 38,6% gevonden. Om de beoordeling van de predictieve waarde minder gevoelig te maken van de base rate kunnen bepaalde berekeningen worden uitgevoerd door de sensitiviteit en de specificiteit met elkaar te vergelijken.
365
Dit kan overzichtelijk worden
gepresenteerd via de ROC-index (receiving operating characteristics). Hierbij worden de percentages juiste en valse positieven met elkaar vergeleken. Het resultaat wordt uitgedrukt in AUC (area under the curve) en neemt een waarde aan tussen 0 en 1. 366 Als de AUC een hogere waarde heeft dan .50 resulteert het model in een betere voorspelling dan wat op basis van toeval mag worden verwacht (bij een statistisch ideale maat van een prevalentie van 50%). De AUC weerspiegelt de probabiliteit dat een toevallig gekozen persoon die het te onderzoeken kenmerk heeft (bv. stalker die fysiek geweld pleegt), door het model wordt aangeduid als een hoger risico dan een toevallig gekozen persoon die het te onderzoeken kenmerk niet heeft (bv. stalker die geen fysiek geweld pleegt).
363 364
365 366
D.L. STREINER, l.c., 212-213. J. GOETHALS, “Predictie-onderzoek”, in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, o.c., 498-499. D.L. STREINER, l.c., 212-213. J. GOETHALS, “Predictie-onderzoek”, in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, o.c., 499-500.
136
Nog een manier om de invloed van de base rate na te gaan op de accuraatheid van het model is door het berekenen van de positive predictive power (PPP) en de negative predictive power (NPP). 367 De PPP is het percentage juiste voorspellingen van de groep die volgens het model het onderzochte criterium heeft (bv. percentage van stalkers die effectief geweld plegen binnen de groep waarvan voorspeld werd dat ze geweld plegen). De NPP is het percentage juiste voorspellingen van de groep die volgens het model het onderzochte criterium niet heeft (bv. percentage van stalkers die geen geweld plegen binnen de groep waarvan voorspeld werd dat ze geen geweld plegen). De PPP en de NPP kunnen worden berekend voor verschillende prevalentiecijfers. De wet van het onderzoek bepaalt dat bij een lage prevalentie de PPP zal dalen en de NPP zal stijgen en omgekeerd. 368
Ten tweede kan aan de hand van associatiematen de sterkte van de classificatietabel worden bepaald. De classificatietabel kan worden opgevat als een kruistabel waarvoor bepaalde associatiematen kunnen worden berekend. De keuze voor een associatiemaat hangt af van de doelstelling van het onderzoek. Indien het onderzoek tot doel heeft om een model te ontwikkelen dat zo goed mogelijk voorspelt, voor positieve en negatieve zaken, dan is de gemiddelde voorspelde waarde van de vier cellen van de classificatietabel een goede maat. Dit op voorwaarde dat er ongeveer een gelijke verdeling is in de vier cellen. Doorgaans is het onderzoek echter vooral gericht op de accuraatheid van voorspellingen van één van de vier cellen. Via statistische computerprogramma’s kunnen lambda-p (λp) en tau-p (τp) worden berekend om de sterkte van de tabel uit te drukken. Lambda-p is een maat om de proportionele reductie in fouten te bepalen van het model zonder predictoren ten opzichte van het model met predictoren. Volgens Menard betekent een lambda-p van .70, dat het logistisch regressiemodel de fouten reduceert met 70% ten opzichte van het gewoon toekennen van een gebeurtenis aan de cel met het meeste waarnemingen. Lambda-p heeft een positieve waarde indien het model de fouten vermindert en een negatieve waarde indien het model resulteert in slechtere voorspellingen. Lambda-p kan waarden aannemen van 1 tot (1-N). 369
367 368 369
D.L. STREINER, l.c., 213-214. Ibid., 213-215. S. MENARD, o.c., 28.
137
Tau-p is een andere associatiemaat om de proportionele reductie in fouten te berekenen. Tau-p vereist dat de waarnemingen ongeveer gelijk verspreid zijn over de vier cellen. Positieve waarden betekenen een betere voorspelling met het model dan via toeval. 370 Tau-p kan lagere waarden aannemen dat lambda-p, aangezien het een gelijk aantal fouten vereist in elke groep. Tot slot kan de binomial d test (d) worden berekend. Dit betreft een significantietest voor lambda-p en tau-p, die aangeeft of de proportie fouten zonder predictoren significant verschilt van de proportie fouten met predictoren. 371 Indien de vraag beantwoord is hoe goed het model past en als ook de correcte en foutieve voorspellingen zijn vergeleken, dan moet ten derde de volgende vraag worden beantwoord: hoe belangrijk is elke predictor in het model?
372
Hiervoor kunnen significantietesten op het model worden uitgevoerd en kan de verklaarde variantie worden berekend. Parallelle testen met de F en T-testen van de lineaire regressieanalyse kunnen hiertoe worden uitgevoerd in de logistische regressie. De Wald statistiek (ω) is analoog met de T-statistiek. In logistische regressie is de ω gebaseerd op het kwadraat van de T-statistiek en wordt ze gekenmerkt door een asymptotische verdeling. 373 Asymptotisch betekent dat de regressiecurve niet lineair is, maar naarmate de steekproef toeneemt, zal de ω beter lijken op een chi-kwadraatverdeling. 374 Indien het effect van een regressiecoëfficiënt niet significant is, kan de predictor uit het model worden gelaten. Daarenboven is voorzichtigheid geboden voor een groot regressiegewicht. Dit kan wijzen op een onterechte verwerping van de nulhypothese.375 Daarom is het steeds noodzakelijk om het model en elke predictor nauwkeurig te inspecteren. De meest accurate test is de likelihood ratio test (LR). 376 De LR-statistiek is vergelijkbaar met de F test voor lineair regressie. 377 In LR-test wordt het logistisch regressiemodel getest met en zonder predictoren. 378
370 371 372 373 374 375 376 377 378
Ibid., 29. Ibid., 30-31. Ibid., 17. Ibid., 39; E. MARIS, o.c., 400-403. E. MARIS, o.c., 485. S. MENARD, o.c., 39. Ibid., 38; E. MARIS, o.c., 486-487. E. MARIS, o.c., 485. Ibid., 486.
138
Het criterium voor de selectie van predictoren is de log likelihood.
379
Doorgaans wordt de log likelihood vermenigvuldigd met -2 keer de log likelihood (-2LL), op die manier kan een bij benadering chi-kwadraat verdeling worden bekomen. Indien ω en LR als uitkomst een verschillend resultaat hebben, is de LR de meest nauwkeurige statistiek. 380 Tot slot is het interessant om te onderzoeken of het model correct lijkt? 381 Indien het model dummy variabelen bevat en/of grote regressiecoëfficiënten, is het aangeraden om de model chi-kwadraat te berekenen. De model chi-kwadraat test de nulhypothese dat toevoeging van de predictoren niet leidt tot betere voorspellingen. 382 De model chi-kwadraat test niet of een bepaalde variabele een betere voorspeller is dan een andere. Om dit te testen kan de Block chi-kwadraat worden gebruikt. Concreet test de Block chi-kwadraat de nulhypothese dat de predictoren in een bepaald blok geen extra bijdrage leveren aan de voorspelling, bovenop de predictoren die in eventueel eerdere blokken werden ingevoerd. De bijdrage van één predictor kan worden getest door enkel die predictor toe te voegen in een blok. De test vergelijkt het verschil van -2LL voor het model met telkens één predictor minder. Indien de chi-kwadraat van het model met de predictoren significant verschilt van het model zonder bepaalde predictoren, dan leveren de variabelen in het blok een significante bijdrage aan de voorspelling van de criteriumvariabele. Het invoegen of verwijderen van variabelen kan gebeuren respectievelijk via de forward of backward stepwise methode. Stepwise logistic regression is een combinatie van de forward en backward stepwise method. Voor elke predictor die wordt toegevoegd aan het model, worden anderen verwijderd. Dit proces gaat door totdat er geen variabelen meer toegevoegd of verwijderd kunnen worden. 383 Deze methoden zijn aan te raden voor explorerend onderzoek, ze hebben niet tot doel oorzakelijke verbanden te leggen. 384
379 380 381 382 383 384
A. DEMARIS, o.c., 19. E. MARIS, o.c., 486. S. MENARD, o.c., 17. R.E. WRIGHT, l.c., 217-244. Ibid., 239. A. DEMARIS, o.c., 54.
139
In het voorliggend onderzoek geniet de methode van stapsgewijze regressie de voorkeur. De methodologische beperkingen van beschikbare studies en de eigenheid van het huidig onderzoek met data van parketdossiers werd eerder reeds uitvoerig besproken. De analyse heeft tot doel om een basis te creëren voor de identificatie van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking. Ten vierde kan de kwaliteit van het model worden uitgedrukt in de proportie verklaarde variantie (R²). Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen proportie verklaarde variantie door alle predictoren en de extra proportie verklaarde variantie door één predictor. De proportie verklaarde variantie wordt berekend door de proportionele standaardfout. Nagelkerke’s coëfficiënt is een poging om de R² te imiteren en is de basis van andere testen, zoals de Cox’ en Snell’s coëfficiënt. Het voordeel van Nagelkerke’s coefficient is dat de waarde varieert van 0 tot 1. Het is echter belangrijk om te weten dat deze coëfficiënten niet hetzelfde zijn als de proportie verklaarde variantie, het is een poging tot een imitatie, die geenszins exact als proportie verklaarde variantie mag worden geïnterpreteerd. 385 Alvorens deze methoden toe te passen, dient met drie methodologische opmerkingen rekening gehouden te worden. Ten eerste heeft de logistische regressie tot doel om risicofactoren te detecteren, niet om een theorie te testen. De resultaten moeten worden geïnterpreteerd als voorlopig. Ten tweede kan een significantieniveau van .05 te streng lijken, meer redelijke resultaten kunnen worden bekomen bij een lager “cutoff point”. Ten derde het ontwikkelen en testen van een theoretisch model kan worden gebaseerd op de resultaten van een logistische regressie, maar het is raadzaam het gevonden model te hertesten op andere data.386 In functie van validering van het model is het dus aangewezen verder onderzoek te verrichten en louter voorlopige conclusies te formuleren.
385 386
E. MARIS, o.c., 477. A. DEMARIS, o.c., 57; M.H. LICHT, l.c., 51.
140
4.3.4. Assumpties Hoewel de assumpties minder strikt zijn dan in lineaire regressie, regression tree approaches of discriminantanalyse, dienen ook in de logistische regressie een aantal assumpties te worden vervuld. Menard geeft een goed overzicht van zes assumpties en de effecten van het niet in rekening brengen ervan. 387
Een correcte specificatie van het model is een eerste assumptie. Dit impliceert het juist omschrijven van de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen, het behouden van de relevante predictoren en het verwijderen van de irrelevante variabelen, door het best passende model over te houden. 388 Indien deze assumptie niet wordt gerespecteerd, krijgen mogelijk de variantie en de regressiegewichten een foutieve waarde. Tevens kan het aantal predictoren de regressievergelijking valselijk beïnvloeden. Het is moeilijk om precies te bepalen hoeveel predictoren mogen worden opgenomen in een regressiemodel. Statistici zijn het oneens over deze topic. Volgens Peduzzi is een minimum van 10 observaties per predictor vereist, terwijl Maris 25 observaties per predictor als regel stelt. 389 Wright is nog restrictiever en adviseert 50 observaties per predictor. 390 In voorliggend onderzoek wordt de redelijk strenge regel gehanteerd om een model te testen op hoogstens acht significante predictoren op een bestand van 204 dossiers. Daarnaast dient een zinvolle codering te gebeuren waarbij de doelgroep, bv. geweldplegers, worden gecodeerd als één en de andere groep als nul. Een tweede assumptie betreft een lineair verband tussen de logit van de predictor en de logit van de criteriumvariabele. Een schending van deze assumptie leidt tot een onderschatting van de relatie tussen beiden. 391 Om deze assumptie te testen, kunnen de predictoren worden behandeld als een categorische variabele en kan een orthogonale Box-Tidwell
polynomiale
contrasttest
transformatietest
voegt
worden
uitgevoerd.
interactietermen
toe
Bijvoorbeeld aan
het
de
model.
Dit zijn de vermenigvuldigingen van een predictor met het natuurlijke logaritme. Indien de interactietermen significant zijn, dan is de logit niet lineair. 392 387 388 389 390 391 392
S. MENARD, o.c., 58-80. R.E. WRIGHT, l.c., 219. E. MARIS, o.c., 487-491. R.E. WRIGHT, l.c., 219. S. MENARD, o.c., 60-61. Ibid., 60-61.
141
In het voorliggend onderzoek vervalt deze assumptie daar er uitsluitend met categorische variabelen wordt gewerkt. Gerelateerd aan de assumptie van lineariteit is de derde assumptie die van additiviteit. Dit is de invloed van het regressiemodel op de interactie-effecten tussen predictoren. 393 Om interactie-effecten te vermijden, kunnen vermenigvuldigingen van predictoren worden gemaakt en getest in het model. Mogelijk hebben deze nieuwe predictoren een betere voorspellende waarde dan de oorspronkelijke waarde. Vaak worden dergelijke vermenigvuldigingen niet getest, hoewel ze een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de identificatie van risicofactoren. Wanneer een predictor sterk gecorreleerd is met één of meerdere predictoren, ontstaat multicollineariteit. Dit is een vierde assumptie. Dit hoeft niet zozeer een bedreiging te zijn voor het conceptueel model, het kan een weerspiegeling zijn van een empirische relatie, maar voor het testen van het model kan het een bedreiging vormen. Een gevolg is dat de partiële regressiecoëfficiënten ontstabiel zijn en dat de betrouwbaarheidsintervallen van deze coëfficiënten groot zijn en de kans op significantie laag is. 394 Het is wenselijk om predictoren te hebben die hoog correleren met de criteriumvariabelen, maar laag met elkaar. Hier dient rekening gehouden te worden met suppressie variabelen. In dat geval correleert de variabele hoog met de criteriumvariabele en laag met de andere variabelen, waardoor de partiële coëfficiënten groot zijn, maar het betreft dan wel een schijnverband. 395 Om de multicollineariteit na te gaan, wordt de correlatie berekend tussen alle predictoren. Verwant aan de assumptie van collineariteit zijn de vijfde en zesde assumptie, namelijk die van lege cellen en volledige scheiding. Lege cellen in het model dienen vermeden te worden, want zij produceren hoge standaardfouten. Om dit probleem op te lossen, kunnen cellen worden samengevoegd of kan een constante aan alle cellen worden toegevoegd. 396
393 394 395 396
S. MENARD, o.c., 63. Ibid., 65; M.H. LICHT, l.c., 44-45. M.H. LICHT, l.c., 46. S. MENARD, o.c., 68.
142
Het probleem van scheiding ontstaat als de logistische regressiecoëfficiënt en de standaardfouten zeer groot zijn. 397 In feite wijst een volledige scheiding op een zogezegd perfect predictiemodel, maar dit is uiteraard niet realistisch in empirisch sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Beide assumpties zijn niet van toepassing in het huidig onderzoek.
De analyse van residuen, schattingen van de fouten, is nodig om de gevallen te identificeren waarvoor het model slecht werkt. Hiervoor kunnen de residuen gestandaardiseerd worden door ze op te tellen bij de standaardfouten. De gestandaardiseerde residuen moeten een normale verdeling hebben en dit kan worden opgevraagd in plots. Zogenaamde “outliers” hebben gestandaardiseerde residuen >2.58 op het .05 niveau. Om outliers op te sporen kan de “leverage statistiek” worden gebruikt. 398 De outliers dienen verwijderd te worden uit het model. Indien het model nog even sterk is zonder de outliers, kan het model als stabiel worden beschouwd. De bekomen resultaten zijn immers niet afhankelijk van de waarden van de outliers.
Een schending van assumpties resulteert doorgaans in drie belangrijke effecten. In de eerste plaats kunnen vertekende coëfficiënten worden gevonden; de geschatte regressiecoëfficiënten zijn systematisch te hoog of te laag. Verder treden er grote standaardfouten op. Daarnaast leidt onjuiste statistische significantie tot invalide statistische inferentie. 399 Tot slot presenteert Menard een protocol voor toepassing van de logistische regressieanalyse. De onderzoeker dient zelf te beslissen en te motiveren welke assumpties worden nagegaan met welke testen. Het belangrijkste is om de verschillende stappen in de analyse toe te lichten en de beslissingen te motiveren. Hoe dan ook, het nagaan van multicollineariteit, niet-lineariteit tussen de logit van de predictoren en de logit van de criteriumvariabele en de analyse van residuen, zouden moeten deel uitmaken van elke logistische regressieanalyse. 400
397 398 399 400
Ibid., 60-61. S. MENARD, o.c., 72-75. Ibid., 58. Ibid., 78-79.
143
Afsluitend kan worden gesteld dat het logistisch regressiemodel met de nodige voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd. Er heerst in de statistische literatuur nog veel discussie over welke test het meest geschikt is om de samenhang tussen voorspelde en geobserveerde waarden te meten. 401 Het percentage van correcte voorspellingen per toeval is vaak al hoog, zodat er nog maar weinig ruimte overblijft voor verbetering. 402 Het model biedt niet steeds een goede classificatie voor de verschillende groepen, waardoor een verantwoorde keuze noodzakelijk wordt. Om een beeld te krijgen van de generaliseerbaarheid van het model, dient het model meermaals hertest te worden. Logistische regressie heeft verschillende parallelle testen met de lineaire regressie, doch de berekening en interpretatie zijn verschillend. Tot slot dienen steeds een aantal assumpties worden nagegaan.
401 402
Ibid., 24. E. MARIS, o.c., 487-491.
144
BESLUIT
Het doen van onderzoek op basis van bestaande bronnen, die niet primair bestemd zijn voor wetenschappelijk onderzoek, was geen evidente keuze. Informatie halen uit parketdossiers is een intensief proces. Bovendien dienen bij dit soort dragers van informatie een aantal beperkingen in het achterhoofd gehouden te worden. In hoofdstuk twee werden reeds enkele bedenkingen op een rijtje gezet die van toepassing zijn op officieel geregistreerde data en dus ook gelden voor de data uit voorliggend onderzoek. In parketdossiers is niet altijd gedetailleerde informatie beschikbaar over de gerapporteerde gebeurtenissen. De hoeveelheid en de kwaliteit van de verzamelde informatie varieert nogal in dossiers. Nog belangrijker echter is het subjectieve karakter van de informatie. De data worden verzameld op basis van gegevens die hoofdzakelijk van het slachtoffer afkomstig zijn. Het is niet ondenkbaar dat deze informatie gedeeltelijk gekleurd wordt door de betrokkene. Een andere beperking betreft de aard van het misdrijf stalking. Dit relatief nieuw misdrijf houdt het risico in zich van een verschil in zowel de perceptie van wat stalking is als in de kennis over het fenomeen door de politiemensen. Ongetwijfeld heeft dit een impact op de aard en de kwaliteit van de verzamelde informatie. Al deze argumenten in overweging genomen, werd geopteerd het onderzoek toch te baseren op informatie uit processen-verbaal. Het is immers diezelfde informatie waarover politiemensen en parketmagistraten beschikken om beslissingen te nemen over stalkingincidenten. Bovendien is het onderzoek naar risicofactoren van geweld bij stalking nog een onontgonnen terrein. In functie van kennisverdieping over het fenomeen en exploratie van risicofactoren is het zinvol te vertrekken van bestaande dossiers. Daarenboven kan er zo retrospectief worden onderzocht welke factoren een mogelijke invloed hadden bij het ontstaan van geweld. Ten slotte kan deze analyse een aanzet vormen voor verder onderzoek.
145
Wat
betreft
de
analysetechniek
werd
geopteerd
voor
de
logistische
regressieanalyse. Deze techniek stelt relatief lage eisen op het vlak van de aard van de data en is tevens geschikt om geweld te voorspellen. Verder biedt logistische regressieanalyse de mogelijkheid om op basis van beschikbare informatie uit processen-verbaal dichotome predictoren te identificeren bij een dichotome afhankelijke variabele. In het huidig onderzoek betreft dit het al dan niet plegen van fysiek geweld in combinatie met een aantal risicofactoren. De selectie van risicofactoren in voorliggend onderzoek werd gestuurd door vier vaststellingen. Ten eerste bieden zowel de eerder uitgevoerde onderzoeken van Rosenfeld als de prevalentieonderzoeken een aantal predictoren die van belang kunnen zijn. Ten tweede is het zinvol om te kijken naar mogelijk andere predictoren, zoals die tot uiting komen bij het verzamelen en analyseren van de informatie uit de dossiers. Ten derde wees de studie over de toepassing van de logistische regressieanalyse op het belang van interactie-effecten, het samenspel tussen twee predictoren bij het ontstaan van fysiek geweld. Vandaar dat ook de invloed van interactie-effecten als voorspellers van fysiek geweld dient onderzocht te worden. Last but not least werd ten vierde de uiteindelijke selectie gestuurd door de dragers van informatie, waarin bijvoorbeeld geen informatie kon worden gehaald aangaande psychiatrische stoornissen.
146
HOOFDSTUK 5: ONDERZOEKSRESULTATEN
INLEIDING
In het vijfde hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. In het eerste punt wordt een beeld geschetst van de 204 bestudeerde parketdossiers. Hier komt de diversiteit inzake gebeurtenissen die onder de noemer van stalking vallen opnieuw tot uiting. Achtereenvolgens komen de aard van de kwalificaties, de duur van het belagen en de aangifte bij de politie aan bod. Het tweede punt biedt inzicht in de kenmerken van de slachtoffers. Eerst worden de sociodemografische kenmerken weergegeven zoals geslacht, leeftijd, burgerlijke staat en beroep. Dit betreft gegevens die verplicht geregistreerd moeten worden in processen-verbaal. Tevens zijn dit
dezelfde
kenmerken die ook in de
slachtofferonderzoeken werden bevraagd, zoals werd beschreven in hoofdstuk twee. Om een zicht te krijgen op sociodemografische kenmerken die mogelijk een verhoogd risico op slachtofferschap van stalking teweegbrengen worden verbanden tussen de slachtofferkenmerken geanalyseerd. Tot slot worden de beleving en het reactiegedrag van de slachtoffers, althans voor zover hierover informatie is terug te vinden in de verklaringen van de slachtoffers, toegelicht. In het derde punt wordt een overzicht gegeven van de kenmerken van de verdachten. Na de bespreking van een aantal sociodemografische kenmerken, worden de gedragingen van de stalkers beschreven. Voor deze kenmerken worden eveneens onderlinge verbanden nagegaan. Verder wordt gekeken naar de mate waarin stalkers fysiek geweld plegen op hun slachtoffer. In het vierde punt worden de resultaten van de logistische regressieanalyses gerapporteerd.
Dit
omvat
eerst
een
bespreking
van
de
resultaten
van
chi-kwadraatanalyses van respectievelijk de risicofactoren van de meta-analyse van Rosenfeld en van de bijkomende risicofactoren, gebaseerd op nieuwe inzichten uit de literatuur en de praktijk. Daarna worden de resultaten weergegeven van het risicofactorenmodel op basis van verschillende logistische regressieanalyses. Hierbij wordt het belang van het in rekening brengen van assumpties zeer duidelijk.
147
5.1.
KENMERKEN VAN DE PARKETDOSSIERS
5.1.1. Kwalificaties en aard van de feiten Er werden 204 parketdossiers bestudeerd die werden gekwalificeerd als belaging-stalking, eventueel in combinatie met andere kwalificaties. Wat betreft het aangiftegedrag werd vastgesteld dat in de helft van de dossiers meer dan één keer aangifte werd gedaan (51%). Dit betrof telkens één of meerdere processen-verbaal met de kwalificatie belaging-stalking en daarnaast eventueel één of meerdere processen-verbaal met de volgende kwalificaties: rechtstreekse en onrechtstreekse mondelinge en schriftelijke bedreigingen (N= 57), bedreigingen met wapenvertoon (N= 8), inbreuk inzake telecommunicatie/pesterij per telefoon (N= 29), opzettelijke slagen en verwondingen (N= 27), inbreuk op wetgeving inzake het privé-leven (N= 11), woonstschennis (N= 8), niet-naleven van het bezoekrecht of familieverlating (N= 8), opzettelijke vernielingen (N= 7), beledigingen (N= 7), diefstal (N= 7), laster en eerroof (N= 5), bezit en gebruik van anabole steroïden (N= 1), gijzeling (N= 1), verkrachting (N= 1), aanranding van de eerbaarheid (N= 1), openbare dronkenschap (N= 1), feitelijkheden en lichte gewelddaden (N= 1). De analyse wees verder uit dat dezelfde gedragingen soms wel en soms niet als afzonderlijke misdrijven werden gekwalificeerd. Bijvoorbeeld werd het telefoneren naar het slachtoffer, wat voorkwam in 75,5% van de dossiers (N= 154), in 125 gevallen als belaging-stalking geregistreerd en in 29 gevallen als inbreuk inzake telecommunicatie/pesterij per telefoon. Ook geweldsgerelateerde gedragingen zoals slaan, bij de keel grijpen, stampen, enz., en het plegen van vandalisme werden de ene keer wel en de andere keer niet als een afzonderlijk misdrijf gekwalificeerd (cfr. infra). Wat betreft de aard van de feiten viel op dat alle gerapporteerde incidenten betrekking hadden op herhaaldelijk gedrag. Hoewel dit geen vereiste is om de kwalificatie belaging toe te kennen, bleek dit wel het geval te zijn. Het betrof ofwel een patroon van dezelfde gedragingen (bv. herhaaldelijk telefoneren naar het slachtoffer) ofwel een patroon van verschillende gedragingen (bv. telefoneren naar het slachtoffer, opwachten van het slachtoffer en vernielen van spullen van het slachtoffer).
148
Er diende dus in de verdere analyse geen rekening gehouden te worden met het onderscheid tussen éénmalig hinderlijk gedrag en herhaaldelijke feiten, aangezien dit verschil niet voorkwam. Met betrekking tot het gevolg dat aan de dossiers werd gegeven, werden 124 dossiers geseponeerd, waarvan 87 dossiers enkel de kwalificatie belaging-stalking hadden en 37 dossiers ook nog andere kwalifiacties kregen zoals hierboven weergegeven (zoals pesterij per telefoon, bedreigingen, beledigingen, inbreuk op de wetgeving inzake het privé-leven). De dossiers met louter de kwalificatie van belaging-stalking omvatten zowel één als meerdere processen-verbaal. Verder was er ook in deze dossiers sprake van het herhaaldelijk telefonisch contacteren van het slachtoffer of het uiten van bedreigingen, zonder dat er evenwel een afzonderlijke misdrijfkwalificatie
werd
toegekend.
Wat
dit
wil
zeggen
inzake
het vervolgingsbeleid is onduidelijk en dit werd in het kader van voorliggend onderzoek niet verder nagegaan. Verder werden 63 dossiers gevoegd aan andere dossiers van belaging-stalking of aan dossiers van andere misdrijven en hierin volgde dan later een definitieve beslissing door de rechtbank. Daarnaast werd in 8 dossiers een strafbemiddeling uitgesproken en in 9 dossiers een minnelijke schikking. Ook hier ging het zowel over dossiers met louter de kwalificatie belaging-stalking als dossiers met meerdere kwalificaties.
5.1.2. Duur en aangifte
In de meeste dossiers werd informatie opgenomen over de duur van het belagen op het ogenblik van de laatste aangifte (94,1%). Er wordt meestal geen exact aantal dagen vermeld, maar wel een indicatie van de duur zoals “enkele weken” of “ongeveer vier maanden”. Op basis van deze omschrijvingen werd een inschatting gemaakt van de duur in maanden. Hieruit bleek dat in 25,5% van de gevallen het belagen minder dan een maand duurde. In 32,3% bedroeg de duurtijd tussen één en zes maanden en in 21,9% van zes maanden tot een jaar. Tot slot bedroeg de duurtijd in 20,3% van de gevallen meer dan een jaar.
149
Informatie over de duur tussen de incidenten en het doen van aangifte bij de politie is eveneens terug te vinden in de meeste dossiers (96,6%). Op basis van de datum van de eerste aangifte werd de duur berekend tussen de feiten en de aangifte. Bijna een derde van de slachtoffers deed aangifte binnen de maand na het eerste incident: 11,7% binnen de week en 19,3% tussen een week en een maand. Verder legde 26,9% van de slachtoffers klacht neer tussen een maand en zes maanden. Tot slot wachtte 7,1% van de slachtoffers meer dan zes maanden en nog eens 7,6% deed pas aangifte na meer dan een jaar. Ter illustratie van deze diversiteit in de aard van de feiten en in de kwalificaties worden hierna drie fragmenten uit de bestudeerde dossiers weergegeven. Hieruit blijkt dat behalve de kwalificatie belaging-stalking in het ene dossier wel en in het andere dossier geen andere kwalificaties worden toegekend voor gelijkaardige feiten. Fragment 1. In dit dossier werden de gerapporteerde feiten gekwalificeerd als pesterij per telefoon en belaging-stalking. Het slachtoffer is een vrouw van 43 jaar die wordt gestalkt door haar ex-partner, een man van 43 jaar. Gedurende meer dan een jaar belt de verdachte het slachtoffer constant op, komt langs, werpt smeekbeden voor haar voeten, dramt maar door zonder te luisteren naar wat zij te zeggen heeft, achtervolgt haar, enz. Het slachtoffer voelt zich bedreigd en is bang dat ‘zijn stoppen nog eens doorslaan’, want hij kan van heel emotioneel zomaar veranderen in heel agressief. Eén keer gebeurde dit ook en hij greep haar toen hardhandig vast en trapte haar na toen ze zich probeerde los te rukken. Het slachtoffer dient voor de eerste keer klacht in nadat de verdachte haar een zestal weken stalkt. Daarna dient het slachtoffer nog twee keer klacht in gespreid over een jaar. Fragment 2. In dit dossier dient het slachtoffer één keer klacht in wegens belaging-stalking. Het slachtoffer is een man van 25 jaar en de verdachte is een man van 41 jaar. Het slachtoffer is enkele maanden geleden gaan samenwonen met zijn vriendin en sindsdien worden ze gestalkt door hun buren. De buren beschuldigen het slachtoffer er onterecht van dat de bouwvergunning niet in orde is. Ze bespieden het slachtoffer en zijn vriendin in hun woning, in hun tuin, als ze vertrekken naar hun werk, als ze terug aankomen, als ze de hond uitlaten, enz. Op die momenten staan ze voor het raam te kijken of komen ‘toevallig’ naar buiten. Ze hebben in de omheining een steen uitgenomen zodat ze zicht hebben op de hele zijkant van de woning van het slachtoffer. Ook werden ze gefotografeerd en werden foto’s genomen van hun huis, zonder dat het slachtoffer hier toestemming voor gegeven had. De verdachten hebben ook de septische put verstopt door de ingang dicht te metselen. Fragment 3. In dit dossier werden klachten ingediend wegens belaging-stalking, bedreiging en opzettelijke slagen en verwondingen. Het slachtoffer is een vrouw van 40 jaar en de verdachte is een man van 39 jaar. Nadat ze uit elkaar gaan, stalkt de man zijn ex-vrouw ruim een jaar.
150
De verdachte valt het slachtoffer lastig, breekt in bij zijn ex-vrouw, telefoneert en stuurt dreigementen per sms, dreigt met zelfmoord en probeert zijn polsen over te snijden in aanwezigheid van de politie. De verdachte wordt omschreven als zeer explosief, vooral als hij gedronken heeft. Op een keer slaat hij het slachtoffer. De verdachte intimideert en bedreigt ook de kinderen tijdens het uitoefenen van het bezoekrecht. Het slachtoffer dient klacht in nadat de verdachte haar voor de eerste keer bedreigd heeft, kort na de relatiebreuk.
5.2.
KENMERKEN VAN DE SLACHTOFFERS
5.2.1. Aantal
De 204 bestudeerde dossiers hadden betrekking op 219 slachtoffers. In negen dossiers werd door meer dan één slachtoffer klacht ingediend. Indien meerdere slachtoffers aangifte deden, betrof dit hoofdzakelijk belaging van een ex-partner en van familieleden van de ex-partner. Zo belaagden vijf mannelijke verdachten hun vrouwelijke ex-partner en één of twee familieleden van het slachtoffer. Verder stalkte één vrouwelijke verdachte haar mannelijke ex-partner en zijn ouders. Daarnaast belaagden respectievelijk een mannelijke en een vrouwelijke verdachte familieleden van hun ex-partner. Tot slot belaagde één mannelijke verdachte vier buren. Daarnaast werden soms meerdere slachtoffers vermeld in een dossier, maar deed dan slechts één slachtoffer effectief aangifte. Voor de berekening van de kenmerken van de slachtoffers werden telkens de gegevens opgenomen van het slachtoffer tot wie de belager zich hoofdzakelijk richtte. Dit betrof in alle dossiers het slachtoffer dat als eerste een klacht indiende wegens stalking (N= 204).
151
5.2.2. Sociodemografische kenmerken
Achtereenvolgens worden de volgende sociodemografische kenmerken besproken: geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, beroep en nationaliteit. Met behulp van chi-kwadraatanalyses en variantieanalyses werden relaties tussen de kenmerken getest. Het geslacht (100%) en de geboortedatum van het slachtoffer (92,2%) werden in de meeste dossiers geregistreerd. 403 Bijna viervijfde van de slachtoffers was een vrouw (79,4%) ten opzichte van 20,6% een man. De gemiddelde leeftijd van de slachtoffers bedroeg 37,5 jaar (SD = 10,80, min = 14, max = 73). Bij de vrouwelijke slachtoffers lag de gemiddelde leeftijd iets lager (36,7 jaar) dan bij de mannelijke slachtoffers (40,4 jaar), maar er werden inzake leeftijd geen significante verschillen vastgesteld naargelang het geslacht (t = 1,90, df = 186, n.s.). Bijna een vierde van de slachtoffers was jonger dan 30 jaar (24,5%), 2,6% was minderjarig. Verder behoorde 35,1% van de slachtoffers tot de leeftijdscategorie van 30 tot 40 jaar en 27,1% situeerde zich in de leeftijdscategorie van 40 tot 50 jaar. Tot slot was 13,3% ouder dan 50 jaar. De verdeling in leeftijdscategorieën verschilde niet significant voor vrouwelijke en mannelijke slachtoffers (χ²=3,08, df = 3, n.s.). De burgerlijke staat van de slachtoffers werd doorgaans geregistreerd in de dossiers (93,1%). Bijna 75% van de slachtoffers was alleenstaand, hiervan was 42,6% feitelijk of wettelijk gescheiden en 32,1% ongehuwd. Daarnaast had 25,3% van de slachtoffers een relatie of was gehuwd. Alleenstaande slachtoffers liepen een significant groter risico om gestalkt te worden door een ex-partner dan niet-alleenstaande slachtoffers: waar in de eerste groep 78,8% door een ex-partner werd gestalkt, bedroeg dit percentage 25% in de tweede groep (χ²=39.82, df=1, p<.000). Van 92,6% van de slachtoffers werd de beroepsstatus genoteerd. Ruim viervijfde van de slachtoffers oefende een beroep uit (83,1%). Verder was 13,2% zonder beroep/werkloos en 3,7% was student.
403
De leeftijd van het slachtoffer werd berekend via de geboortedatum van het slachtoffer op het ogenblik van de eerste aangifte.
152
Er werd geen significant verband gevonden tussen het uitoefenen van een beroep en het geslacht (χ²=1,83, df=1, n.s.), en ook niet tussen het uitoefenen van een beroep en de aard van de relatie (χ²=0,51, df=1, n.s.). Van de meeste slachtoffers werd de nationaliteit opgenomen in de dossiers (98,5%). Bijna alle slachtoffers hadden de Belgische nationaliteit (97%). Verder hadden twee slachtoffers de Nederlandse nationaliteit, één slachtoffer de Ierse nationaliteit, één slachtoffer de Tsjechische nationaliteit, één slachtoffer de Irakese nationaliteit en één slachtoffer de Oezbekistaanse nationaliteit.
5.2.3. Beleving en reactiegedrag
Er werd ook nagegaan welke elementen in de verklaring van het slachtoffer verwezen naar de beleving van de gebeurtenissen door het slachtoffer. In 30,9% van de dossiers werd niets vermeld over de beleving van de gebeurtenissen door het slachtoffer. Dossiers waarin informatie werd opgenomen over de beleving (69,1%) bevatten vooral verwijzingen naar de ervaring van angst en/of zich bedreigd of onveilig voelen (54,9%). Verder vermeldden een deel van de slachtoffers (13%) dat ze zich beledigd voelden, emotioneel in de war waren, of wilden dat er een einde aan de situatie kwam. Daarnaast rapporteerden slachtoffers stress, slaapproblemen, eetproblemen, enz., ten gevolge van de belaging. Het is opmerkelijk dat er in de verklaring van de slachtoffers geen verwijzingen zijn te vinden naar de beleving van de gebeurtenissen als een ernstige rustverstoring, wat toch de basis vormt van de wettelijke definitie van belaging. Naar aanleiding van de feiten contacteerden sommige slachtoffers bepaalde diensten of personen. De meeste dossiers bevatten hierover echter geen informatie (88,7%). In andere dossiers werd vermeld dat het slachtoffer beroep deed op het Centrum voor Slachtofferhulp (7,8%, N= 15). Verder raadpleegde 2% een psycholoog (N= 4) en consulteerde één slachtoffer een psychiater. Tot slot zocht één slachtoffer hulp zowel bij het Centrum voor Slachtofferhulp als bij een psychiater (N= 1) en contacteerde één slachtoffer een zelfhulpgroep voor slachtoffers van stalking (SASAM) (N=1).
153
Onderstaande fragmenten schetsen een beeld van de beleving en het reactiegedrag van de slachtoffers. Fragment 4. Er zijn twee slachtoffers in dit dossier. Dit zijn een alleenstaande vrouwelijke lerares van 37 jaar en haar moeder, een huisvrouw van 59 jaar. De verdachte is een mannelijke bediende van 38 jaar en hij is de ex-partner van de dochter. Het eerste slachtoffer en de verdachte gaan na een relatie van meer dan vijf jaar uit elkaar. Ze hebben samen twee kinderen. Na de relatiebreuk hebben ze vaak problemen over financiële zaken en over het bezoekrecht van de kinderen. De verdachte belt het slachtoffer veelvuldig op en haakt onmiddellijk weer in als ze opneemt. Na een nacht met meer dan 20 telefoons dient het slachtoffer klacht in bij de politie. De verdachte telefoneert niet enkel naar zijn ex-partner, maar ook naar haar moeder. Deze dient ook klacht in. Op een keer achtervolgt de verdachte zijn ex-vrouw en probeert haar de pas af te snijden. Het slachtoffer stapt opnieuw naar de politie. Ze voelt zich zeer bedreigd en wil dat de verdachte haar met rust laat.
Fragment 5. Het slachtoffer is een man van 50 jaar. Hij is vrachtwagenchauffeur van beroep en woont alleen, maar heeft wel een vriendin. De verdachte is een getrouwde vrouw van 47 jaar met twee kinderen. Het slachtoffer en de verdachte leren elkaar kennen bij de opening van een café. Het slachtoffer kent de echte naam van de verdachte niet. Op café laat ze zich Elke noemen, maar dit is niet haar echte naam. Sinds de ontmoeting op café, belt de verdachte het slachtoffer regelmatig op. Hij heeft haar al duidelijk gemaakt dat hij met rust gelaten wil worden en dat hij een vriendin heeft. De verdachte aanvaardt dit niet en zoekt het slachtoffer thuis op. Op een avond staat ze bij hem aan de deur met een geweer. Ze is duidelijk dronken en kraamt onzin uit. Het slachtoffer kan haar overmeesteren en komt er met de schrik van af, waarna hij klacht indient tegen haar.
Fragment 6. Het slachtoffer is een 26-jarige getrouwde vrouw en de verdachte is een 46-jarige man. Het slachtoffer fungeerde als een soort tolk voor de verdachte en zijn vriendin. Toen deze relatie op de klippen liep, bleven de verdachte en het slachtoffer elkaar zien als vrienden. Na een tijdje wil de verdachte meer dan alleen vrienden zijn, maar het slachtoffer ziet dit niet zitten en wil bij haar man blijven. De verdachte begint zich dan op te dringen en wordt alsmaar agressiever. Hij wacht het slachtoffer op, achtervolgt haar met de wagen en bedreigt haar via de telefoon. Als er bezoek is bij het slachtoffer, steekt de verdachte de banden van de wagen van het slachtoffer en van haar bezoeker stuk. De verdachte wacht het slachtoffer op een keer op en geeft haar dan een kopstoot. Het slachtoffer gaat daarna voor verzorging naar het ziekenhuis en houdt aan de kopstoot een gebroken neus aan over. Naar aanleiding van de gebeurtenissen voelt het slachtoffer zich bedreigd en durft ze nergens meer alleen naartoe. Ze dient klacht in bij de politie en wordt begeleid door de Jeugd- en Sociale Dienst van de politie. Nadien wordt ze doorverwezen naar het Centrum voor Slachtofferhulp.
154
5.3.
KENMERKEN VAN DE VERDACHTEN
5.3.1. Aantal
De 204 bestudeerde dossiers hadden betrekking op 210 verdachten. In zes dossiers werd meer dan één verdachte geïdentificeerd. Concreet werd in twee dossiers een vrouw gestalkt door haar ex-partner en zijn vriendin. In een ander dossier werd een vrouw belaagd door de ex-vriendin en de moeder van haar nieuwe vriend. Verder werd een vrouwelijk slachtoffer gestalkt door de moeder en de broer van haar vriendin. Daarnaast werd een vrouwelijk slachtoffer belaagd door haar buren. Tot slot werd een vrouw gestalkt door twee vrienden van haar zoon. Wat betreft de verdachtengegevens werd telkens de informatie verwerkt van de eerstgenoemde, en tevens belangrijkste, verdachte in het dossier.
5.3.2. Sociodemografische kenmerken en antecedenten
De volgende sociodemografische kenmerken van de verdachte worden hierna besproken: geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, beroep, nationaliteit en relatie met het slachtoffer. Ook werd gekeken of de verdachten reeds eerder veroordeeld werden en/of dat voor een geweldsdelict was. Om na te gaan of bepaalde kenmerken samenhangen met daderschap van stalking werden chi-kwadraatanalyses en variantieanalyses uitgevoerd. In de meeste dossiers was het geslacht van de verdachte gekend (93,6%). De geboortedatum werd geregistreerd in 80,3% van de dossiers. De overgrote meerderheid van de verdachten waren mannen, namelijk 85,3% tegenover 14,7% vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de verdachten bedroeg 37,4 jaar (SD = 10,94, min = 15, max = 67), respectievelijk 37 jaar bij de mannelijke verdachten en 40,3 jaar bij de vrouwelijke verdachten. Er werd geen significant verschil vastgesteld naargelang het geslacht (t = 1,40, df = 161, n.s.).
155
Bijna 60% van de verdachten was jonger dan 40 jaar. Hiervan was 1% minderjarig, 28% jonger dan 30 jaar en 31% tussen 30 en 40 jaar. Verder behoorde 28% van de verdachten tot de leeftijdscategorie van 40 tot 50 jaar en was 12,8% ouder dan 50 jaar. De verdeling in leeftijdscategorieën verschilde niet significant naargelang het geslacht (χ²=5,574, df = 3, n.s.). Van 88,2% van de verdachten werd de burgerlijke staat geregistreerd. Ruim viervijfde van de verdachten had geen relatie (82,2%). Hiervan was 38,9% wettelijk of feitelijk gescheiden en 43,3% was nooit gehuwd geweest. Verder was 16,7% van de verdachten gehuwd en had 1,1% een relatie. Er werd een significant verband vastgesteld tussen het geslacht en de aard van de relatie. Zo waren mannelijke stalkers significant vaker alleenstaand (85%) dan vrouwelijke stalkers (65,4%) (χ²=4.55, df=1, p<.05). Verder stalkten alleenstaande verdachten significant vaker een ex-partner dan niet-alleenstaande verdachten, respectievelijk 70,3% van de alleenstaanden
en
25%
van
de
niet-alleenstaanden
stalkte
een
ex-partner (χ²=21.06, df=1, p<.000). In 13,7% van de gevallen werd geen informatie genoteerd over de beroepsstatus van de verdachte. Van de verdachten van wie de beroepsstatus geregistreerd werd, was drievierde beroepsactief (75%). Verder was 21,6% werkloos/zonder beroep (21,6%) en 3,4% student. Er werd geen significant verband gevonden tussen het uitoefenen van een beroep en het geslacht van de verdachte (χ²=0,00, df=1, n.s.). Ook werd geen significant verband vastgesteld tussen het uitoefenen van een beroep en de aard van de relatie (χ²=2,24, df=1, n.s.). Gegevens over de nationaliteit van de verdachte ontbraken in 8,8% van de dossiers. Van de verdachten van wie de nationaliteit geregistreerd werd, had 94,6% de Belgische nationaliteit en 5,4% een andere nationaliteit. Andere nationaliteiten in de groep van de verdachten waren Tunesiër (N= 2), Marokkaan (N= 2), Nederlander (N= 1), Albanees (N= 1), Irakees (N= 1), Engelsman (N= 1), Pool (N= 1) en Turk (N= 1). Voor wat betreft de aard van de relatie met het slachtoffer werd vastgesteld dat in bijna drievijfde van de dossiers het slachtoffer en de verdachte ex-partners waren (57,8%). In ongeveer een derde betrof het kennissen (32%): 25,5% gewone kennissen, 2,5% buren, 2,5% collega’s en 1,5% familieleden. 156
Tot slot had 10,3% betrekking op onbekenden; in 8,3% werd niets vermeld over de hoedanigheid van de verdachte, in de resterende 2% ging het over een verdachte die het slachtoffer niet kende, maar blijkbaar lukraak iemand per telefoon belaagde. Bij de verdachten werd ook gekeken naar de antecedenten. Zo was 12,3% van de verdachten reeds eerder veroordeeld voor een geweldsdelict (N= 25). Dit betrof veroordelingen
voor
opzettelijke
slagen
en
verwondingen,
(poging)
tot
doodslag/moord en aanranding van de eerbaarheid/verkrachting. In 16,2% was de verdachte al veroordeeld voor een niet-geweldsdelict (N= 33). Zo werden verdachten veroordeeld voor de volgende misdrijven: diefstallen, heling, drugsdelicten, verkeersovertredingen, intoxicatie aan het stuur, geen verplichte verzekering, vernielingen,
brandstichting,
misbruik
van
vertrouwen
en
wapendracht.
5.3.3. Stalkinggedrag en fysiek geweld Over het gedrag van de verdachte was in de processen-verbaal ook enige informatie terug te vinden. Een analyse van de gerapporteerde gedragingen leidde tot de bevinding dat de verdachten het slachtoffer vaak telefonisch contacteerden (75,4%) en frequent bedreigingen uitten ten aanzien van het slachtoffer (67,2%). In 8,3% van de gevallen bedreigde de verdachte behalve het slachtoffer ook derden, zoals de kinderen van het slachtoffer of de nieuwe partner van het slachtoffer. Verder werd in 19,6% van de dossiers melding gemaakt van vandalisme door de verdachte. Stalkers beschadigden vooral de auto van het slachtoffer (47,5%) en deuren/ramen van de woning van het slachtoffer (37,5%). Daarnaast rapporteerden slachtoffers vernielingen aan planten, omheining, tuin, kleding, fotokaders, juwelen, terrasstoelen en kasten van het slachtoffer. Andere gedragingen die kenmerkend lijken te zijn voor stalking betreffen: het achtervolgen/bespioneren/doen en laten van het slachtoffer in de gaten houden, sms-berichten versturen, e-mails versturen en het slachtoffer thuis of op het werk opzoeken. Verder kwamen ook het sturen van brieven en cadeaus, het contacteren van vrienden en familieleden van het slachtoffer en het dreigen met zelfmoord voor. Tot slot gaven verdachten te kennen in hun verklaringen dat ze zelf ook werden lastiggevallen door het slachtoffer en werden de feiten geminimaliseerd.
157
Er werd ook op zoek gegaan naar de aanwezigheid van zogenaamde triggers in de dossiers, die mogelijk gerelateerd kunnen zijn aan geweld (cfr. hoofdstuk vier, punt 4.1.3.). Triggers die werden geregistreerd, betreffen het zien van het slachtoffer met een nieuwe vriend, problemen inzake het bezoekrecht en/of toewijzing van het hoederecht, aanvraag echtscheiding, verlies van werk/financiële problemen en ontdekken dat het slachtoffer zwanger is. Gedragingen die onder de noemer van fysiek geweld in het huidig onderzoek vallen, werden door 26,5% van de slachtoffers gerapporteerd (N= 54). 404 In 40,7% van deze incidenten werd melding gemaakt van herhaaldelijk fysiek geweld, dus op meerdere tijdstippen, door de verdachte ten aanzien van het slachtoffer (N= 22). In de dossiers waarbinnen fysiek geweld werd geïdentificeerd door de onderzoeker werd in de helft de juridische kwalificatie opzettelijke slagen en verwondingen toegekend (N= 27). Tevens kregen dossiers de kwalificatie van aanranding van de eerbaarheid (N= 1), gijzeling (N= 1), verkrachting (N= 1), feitelijke en lichte gewelddaden (N= 1). In de overige dossiers die door de onderzoeker werden gemarkeerd als fysiek geweld op basis van de informatie in het proces-verbaal, werden geen kwalificaties gehanteerd die een verwijzing naar geweld inhouden. Nochtans zal in de beschrijving van de gedragingen hieronder duidelijk worden dat er wel sprake was van gedrag dat kan worden gezien als fysiek geweld. Volgende gedragingen van fysiek geweld werden gerapporteerd: slaan (27 dossiers), duwen/trekken/sleuren/schudden (18 dossiers), bij de keel grijpen (7 dossiers), stampen (7 dossiers), vechtpartij (5 dossiers), slachtoffer in gijzeling houden (4 dossiers), polsen/armen omwringen (4 dossiers), met een voorwerp gooien tegen het slachtoffer (3 dossiers), seksueel geweld/verkrachting (3 dossiers), aanvallen (met een keukenmes) (2 dossiers), met een voorwerp in het oog van het slachtoffer steken (1 dossier), het slachtoffer omrijden met de fiets (1 dossier), een kopstoot (1 dossier), op het slachtoffer gaan liggen en vermijden dat ze wegkan (1 dossier).
404
Dit betreft dus de gedragingen die onder de definitie van fysiek geweld vielen zoals geformuleerd in het kader van voorliggend proefschrift: “gedragingen die (overkomend als) de intentie hebben(d) om fysiek letsel te veroorzaken. Het gaat hier over fysieke gedragingen van de verdachte tegen het slachtoffer, die mogelijk fysiek letsel kunnen veroorzaken en die niet overkomen als “per ongeluk”.
158
In 66% van de dossiers waarin er sprake is van fysiek geweld werden geen medische attesten in de dossiers opgenomen. Over de aard van de verwondingen is relatief weinig informatie terug te vinden in de dossiers. Zo wordt er in 46,3% van de dossiers waarin de verdachte geweld pleegde geen beschrijving gegeven over de aard van de eventuele verwondingen. Verder wordt in 18,5% van de dossiers vermeld dat het slachtoffer verwondingen opliep, zonder verdere specificatie. Verwondingen die werden gerapporteerd zijn: hematomen/blauwe plekken (4
dossiers),
kneuzingen
(3
dossiers),
gebroken
neus
(3
dossiers),
schrammen/geschaafd (2 dossiers), ziekenhuisopname (2 dossiers), gebroken staartbeen (1 dossier), kwetsuur aan oog (1 dossier), hersenschudding (1 dossier). In de volgende drie fragmenten worden voorbeelden gegeven van de kenmerken en het gedrag van de verdachten. Fragment 7. Het slachtoffer is een 42-jarige vrouw met een zoon uit een vorige relatie en de verdachte is een 36-jarige man. Het slachtoffer en de verdachte zijn ex-partners. Tijdens de relatie was de verdachte ziekelijk jaloers en sloeg het slachtoffer regelmatig. De relatiebreuk door het slachtoffer is de aanleiding voor de stalking. De verdachte blijft het slachtoffer lastigvallen in de hoop de relatie te kunnen herstellen. Dit doet hij door het slachtoffer te bellen en sms-berichten te versturen. Hij schrijft haar ook een brief waarin hij zijn verontschuldigingen aanbiedt. Het slachtoffer probeert dan om nog eens met hem te praten, maar tijdens dit gesprek grijpt hij haar plots hardhandig bij haar keel. Hij had dit ook al eens gedaan tijdens de relatie. Hij dreigt er ook mee dat haar zoon dood moet, maar dat laatste ontkent de verdachte.
Fragment 8. Het slachtoffer is een vrouw van 21 en de verdachte is een man van 27. De verdachte heeft een traumatisch verleden. Zo kreeg hij in zijn kindertijd een slag op zijn hoofd van een leraar, waardoor hij in coma geraakte. Nadien heeft hij nog eens een ongeluk gehad met zijn bromfiets en viel opnieuw in coma. Door dit laatste ongeval is hij invalide verklaard, waardoor hij niet moet werken en veel vrije tijd heeft. Volgens zijn moeder heeft hij hierdoor karakterstoornissen, met name agressiviteit en een zeer lage frustratietolerantie. Toen de verdachte 13 jaar was, gingen zijn ouders uit elkaar. Zijn moeder had na verloop van tijd een nieuwe vriend, maar hier kon de verdachte niet mee opschieten. De verdachte krijgt op een keer hevige ruzie hierover met zijn moeder en wordt beschuldigd van poging tot moord op zijn moeder. Hij verblijft dan twee jaar in een gesloten instelling. Later wordt hij nog veroordeeld voor verkrachting van een minderjarige, vandalisme, heling, opzettelijke slagen en verwondingen en diefstallen.
159
Toen de verdachte het slachtoffer leerde kennen, bleek het beter met hem te gaan en ze begonnen een relatie waar een dochtertje uit geboren werd. Na vijf jaar hebben ze de relatie verbroken, omdat er volgens de verdachte niet genoeg seks was. Volgens het slachtoffer ging de verdachte vreemd. Het slachtoffer trekt dan in bij een vriendin. De verdachte kan haar niet met rust laten. Hij belt haar constant op en staat regelmatig aan de deur. Anderhalve week na de definitieve relatiebreuk begint het slachtoffer een relatie met de broer van haar vriendin. Dit kan de verdachte niet verteren. Hij zoekt zijn ex-vriendin en haar nieuwe vriend regelmatig op en doet dan lastig over materiële zaken die nog geregeld moeten worden in verband met hun dochtertje. Dit gaat altijd gepaard met veel schreeuwen, verwijten aan het slachtoffer en haar vriend. Op een keer ontstaat er een vechtpartij tussen de verdachte en de nieuwe vriend van het slachtoffer. De verdachte zoekt het slachtoffer ook op in het café waar ze werkt. Meestal is hij in het begin van een contact lief en aardig, maar wanneer zij zegt dat de relatie definitief gedaan is, wordt hij woedend en begint haar te beledigen. Hij bedreigde haar door te zeggen dat hij alles van haar zou afnemen, ook het kind. Hij pleegde geen fysiek geweld ten aanzien van het slachtoffer. De verdachte ontkent de feiten niet, maar minimaliseert ze wel en legt ook een deel van de schuld bij het slachtoffer. Volgens de verdachte belde ze hem soms ook op. Hij heeft ook zes weken voor zijn dochter gezorgd omdat zij moest werken of te moe was van het werken. Hierdoor kreeg de verdachte nieuwe hoop dat alles terug goed zou komen. Fragment 9. Het slachtoffer is een 27-jarige man en de verdachte is een onbekende, die zich uitgeeft als een vrouw. Sinds ongeveer een maand ontvangt het slachtoffer sms-berichtjes van een zekere X. De eerste berichtjes waren vrij onschuldig. Om te weten te komen wie de zender van de berichten was, ging het slachtoffer in op het voorstel om een afspraak te maken. De verdachte kwam niet opdagen en stuurde nadien een berichtje dat haar man onverwacht thuis was gekomen. Op een poging van het slachtoffer om een afspraak te maken, reageerde de verdachte niet. De laatste dagen werden de berichtjes meer bitsig en dreigender. Het slachtoffer voelt zich niet meer veilig en dient klacht in bij de politie.
5.4.
RISICOFACTORENANALYSE
5.4.1. Chi-kwadraatanalyses
In een eerste stap werden bivariate chi-kwadraatanalyses uitgevoerd met de risicofactoren van de meta-analyse van Rosenfeld. 405 Twee predictoren werden niet opgenomen in de analyse, namelijk afwezigheid van een psychotische stoornis en persoonlijkheidsstoornis, omdat hierover geen informatie beschikbaar is in processen-verbaal. 405
B. ROSENFELD, “Violence risk factors in stalking and obsessional harassment. A Review and Preliminary Meta-Analysis”, l.c., 9-36.
160
Eerst werden verbanden getest tussen de afzonderlijke predictoren en fysiek geweld via chi-kwadraatanalyses. De output van de analyses werd opgenomen in bijlage 3. In tabel 10 worden de resultaten van deze analyses weergegeven. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de dossiers waarin de stalker fysiek geweld pleegde met de dossiers waarin de stalker geen fysiek geweld pleegde. Tabel 10: Resultaten chi-kwadraatanalyses met predictoren van fysiek geweld volgens Rosenfeld. χ²
N
N
%
Predictoren
Geweld
Totaal
Geweld
van
per
per
geweld
groep
groep
Middelenmisbruik
Ja
24
48
50,00%
geen informatie 30
156
19,20%
Ja
44
119
37%
Nee
10
69
14,50%
Ja
52
137
38,00%
67
3,00%
13
25
52,00%
41
179
22,90%
15
33
45,50%
39
171
22,80%
P
N Onbekend
Nee/
Ex-partners
Bedreigingen
16,31
<.000
0
9,71
<.005
16
26,50
<.001
0
8,10
<.005
0
6,17
<.05
0
Nee/ geen informatie 2 Eerder geweldsdelict Ja Nee Crimineel verleden (uitg. geweldsdelict) Ja Nee
Bij de groep waarin fysiek geweld werd gepleegd, waren de risicofactoren significant meer aanwezig dan bij de groep waarin geen fysiek geweld werd gepleegd.
Middelenmisbruik
Respectievelijk
50%
van
de
is
een
eerste
slachtoffers,
significante
waarbij
er
sprake
risicofactor. was
van
middelenmisbruik door de verdachte, ten opzichte van 19,2% van de slachtoffers, waarbij er geen sprake was van middelenmisbruik door de verdachte (χ²=16.308, df = 1, p<.000).
161
Een tweede significante risicofactor betreft de relatie tussen het slachtoffer en de verdachte: in 37% van de gevallen waar de belager een ex-partner was, werd fysiek geweld gepleegd, ten opzichte van 14,50% van de gevallen waarin de belager geen ex-partner was (χ²=9.713, df=1, p<.005). Een derde risicofactor is het uiten van bedreigingen. Er is significant meer geweld in de groep waarbij er sprake is van bedreiging van het slachtoffer (38%) dan in de groep waarbij er geen sprake is van bedreiging (3%). Waar in de eerste groep in 38% geweld werd genoteerd, was dat in de tweede groep slechts 3% (χ²=26.504 df=1, p<.005). Eerdere geweldsdelicten vormt de vierde risicofactor. Geweld komt significant vaker voor bij verdachten met een eerdere veroordeling voor een geweldsdelict (52%) dan bij verdachten die niet eerder werden veroordeeld voor een geweldsdelict (22,9%) ((χ²=8.104, df=2 , p<.005). De laatste risicofactor betreft een crimineel verleden. Bij verdachten met een crimineel verleden (45,50%) is er significant vaker sprake van geweld dan bij verdachten zonder een crimineel verleden (22,8%) (χ²=6,172, df=2 , p<.05). Vervolgens werden bijkomende risicofactoren getest op basis van additionele inzichten uit de literatuur en de praktijk. Behalve de reeds eerder geteste risicofactoren van Rosenfeld werden de volgende risicofactoren getest: geslacht van de verdachte, geslacht van het slachtoffer, leeftijd van de verdachte (<30 jaar), beroep van de verdachte, meer dan één slachtoffer, triggers en vandalisme. In tabel 11 worden de resultaten weergegeven voor deze bijkomende risicofactoren. De output werd opgenomen in bijlage 3.
162
Tabel 11: Resultaten chi-kwadraatanalyses met eigen risicofactoren.
N
N
Predictoren van
Geweld
Totaal Geweld
geweld
per groep
Leeftijd verdachte
Geslacht verdachte
Geslacht slachtoffer
Beroep verdachte
Trigger
χ²
P
N Onbekend
per groep
< 30 jaar
15
46
32,60%
=/> 30 jaar
30
118
30,50%
Vrouw
6
28
21,40%
Man
48
163
29,40%
Vrouw
45
162
27,80%
Man
9
42
21,40%
Ja
38
138
27,50%
Nee
14
38
36,80%
5
17
29,40%
Nee
49
187
26,20%
Ja
25
40
62,50%
Nee
29
164
17,70%
Ja
38
60
63,30%
Nee
16
144
11,10%
Meer dan één slachtoffer Ja
Vandalisme
%
0,01
n.s.
40
0,41
n.s.
13
0,40
n.s.
0
0,83
n.s.
28
0,00
n.s.
0
31,00 <.000 0
56,69 <.000 0
Er werden enkel significante verschillen vastgesteld tussen fysiek geweld en twee predictoren, namelijk vandalisme en trigger. Er is significant meer fysiek geweld in de groep van slachtoffers waar de verdachte ook vandalisme pleegde, namelijk in 62,5% van de gevallen waarbij de verdachte vandalisme pleegde, was er fysiek geweld door de stalker tegenover 17,7% van de gevallen waar de verdachte geen vandalisme pleegde (χ²=30.92 df=1, p<.000).
163
Een tweede significant verband werd gevonden tussen fysiek geweld en de aanwezigheid van een trigger. Indien er een trigger aanwezig was, pleegde de verdachte significant meer fysiek geweld dan indien er geen trigger aanwezig was, respectievelijk 63,3% en 11,1% (χ²=56,69 df=1, p<.000).
5.4.2. Logistische regressieanalyse: testen van assumpties
In een tweede stap werden multivariate logistische regressieanalyses uitgevoerd. Concreet werd nagegaan welke risicofactoren, bij het gelijktijdig testen van een reeks van risicofactoren, een onafhankelijke en betekenisvolle bijdrage leveren in de voorspelling van fysiek geweld.
406
Er werden meerdere regressieanalyses
uitgevoerd zowel met risicofactoren van Rosenfeld als met bijkomende risicofactoren. Alvorens de resultaten van de regressieanalyse toe te lichten in punten 5.4.3.t.e.m. 5.4.5, wordt eerst weergegeven hoe met de vereiste analyse-assumpties rekening werd gehouden (cfr. hoofdstuk vier, punt 4.3.4.). Een correcte modelspecificatie is een absolute voorwaarde. Zo werd het plegen van fysiek geweld als afhankelijke variabele
en
de
risicofactoren
als
onafhankelijke
variabelen
in
de
regressievergelijking opgenomen. Verder kregen dossiers met fysiek geweld de code 1 en dossiers zonder fysiek geweld de code 0. Hetzelfde principe werd toegepast voor het coderen van respectievelijk de aan- of afwezigheid van de verschillende risicofactoren. Er werd ook aandacht besteed aan het aantal geteste risicofactoren. Het minimum van 10 casussen per risicofactor werd gerespecteerd in elke regressieanalyse. Het finaal regressiemodel bevat vijf significante risicofactoren. Samen met de intercept komt dit neer op 25 casussen per predictor, wat zeker een aanvaardbaar aantal is. Daarnaast werd voor het finaal model met toevoeging van de risicofactoren nagegaan of dit resulteerde in een vermindering in voorspellingsfouten ten opzichte van het model zonder toevoeging van risicofactoren. 406
De variabele “meer dan 1 slachtoffer” werd niet in de analyse opgenomen omdat dit slechts in negen dossiers voorkwam en dit aantal te klein is voor verdere analyses.
164
Het finaal model bestaat uit vijf stappen, waarbij in elke stap een extra risicofactor wordt
toegevoegd.
Voor
elke
stap
leverde
dit
een
vermindering
in
voorspellingsfouten op (Stap 1: Lambda=.143, p<.005; Stap 2: Lambda=.238, p<.005; Stap 3: Lambda=.259, p<.000; Stap 4: Lambda=.309, p<.05; Stap 5: Lambda=.345, p<.005). Verder werden de risicofactoren getest op additiviteit via de berekening van interactie-effecten. Omwille van de interpreteerbaarheid werden interactie-effecten berekend van niet meer dan telkens twee predictoren. Tevens werd gekeken naar aanwezigheid van multicollineariteit, waarbij geen hogere correlaties dan .80 werden toegestaan. Alle correlaties waren lager dan .30. Eén uitzondering hierop was de correlatie tussen het interactie-effect van “middelenmisbruik en vandalisme” en het interactie-effect van “bedreigingen en vandalisme”. Dit bedroeg .62, maar ligt nog onder de kritische waarde van .80. Het bestand werd ook gescreend op lege cellen en op volledige scheiding van de data in een bepaalde groep. Van 16 dossiers ontbrak er informatie over één of meerdere risicofactoren (7,8%), waardoor ze uit de analyse moesten worden gelaten. De analyse had betrekking op 188 dossiers. Tot slot werden er twee outliers opgespoord. Het finaal model hield echter stand, zowel met als zonder de outliers.
5.4.3. Classificatietabellen Uit het testen van verschillende risicofactorenmodellen werd één finaal risicofactorenmodel
behouden
dat
globaal
het
hoogst
aantal
correcte
voorspellingen opleverde. Het finaal model bestaat uit vijf stappen. Er wordt een significante risicofactor toegevoegd in elke stap. Elke stap resulteert dus in een nieuw risicofactorenmodel. De risicofactoren die uit de logistische regressieanalyse als significante voorspellers van fysiek geweld naar voor kwamen, worden in tabel 12 weergegeven.
165
Tabel 12: Variabelen in het finaal risicofactorenmodel. VARIABELEN IN HET RISICOFACTORENMODEL Stap 1 Bedreigingen en vandalisme Stap 2 Ex-partners en bedreigingen Bedreigingen en vandalisme Stap 3 Eerder geweld Ex-partners en bedreigingen Bedreigingen en vandalisme Stap 4 Eerder geweld Ex-partners en bedreigingen Ex-partners en middelenmisbruik Bedreigingen en vandalisme Stap 5 Eerder geweld Ex-partners en bedreigingen Ex-partners en middelenmisbruik Bedreigingen en vandalisme Middelenmisbruik en vandalisme
Een eerste statistische maat om de predictieve waarde van het regressiemodel te testen, is de classificatietabel. Eerst wordt gekeken naar de classificatietabel zonder toevoeging van risicofactoren (stap 0). Stap 0 weerspiegelt dus de predictieve waarde van het model op basis van toeval. Daarna volgen de vijf classificatietabellen volgens de stapsgewijze toevoeging van risicofactoren. Door de toevoeging van telkens een extra risicofactor varieert in elke stap zowel het aantal globaal correcte voorspellingen als het aantal correcte voorspellingen binnen de betrokken stap. In tabel 13 worden de classificatietabellen van de vijf stappen gepresenteerd.
166
Tabel 13:
Classificatietabellen van de vijf modellen in het finaal risicofactorenmodel. GEWELD VOORSPELD Nee
Stap 0
Ja
GEWELD
% CORRECTE
GEOBSERVEERD
VOORSPELLINGEN
Nee
134
0
100,0
Ja
54
0
0,0
Modeltotaal Stap 1
71,3
Nee
122
12
91,0
Ja
29
25
46,3
Modeltotaal Stap 2
78,2
Nee
84
50
62,7
Ja
5
49
90,7
Modeltotaal Stap 3
70,7
Nee
87
47
64,9
Ja
8
46
85,2
Modeltotaal Stap 4
70,7
Nee
114
20
85,1
Ja
18
36
66,7
Modeltotaal Stap 5
79,8
Nee
111
23
82,8
Ja
15
39
72,2
Modeltotaal
79,8
In tabel 13 wordt voor elke stap zowel de totale voorspellende waarde als het aantal correct positieve (geweld voorspeld en geobserveerd), vals positieve (geweld voorspeld maar niet geobserveerd), correct negatieve (geweld niet voorspeld en niet geobserveerd) en vals negatieve (geweld niet voorspeld maar wel geobserveerd) voorspellingen gepresenteerd. Hieruit blijkt duidelijk dat er verschillen zijn tussen de vijf modellen. De totale predictieve waarde evolueert van 71,3% op basis van toeval (stap 0) naar maximum 79,8% in stap 4 en 5. Op basis van toeval worden een vrij hoog aantal correcte voorspellingen gemaakt. Dit vloeit voort uit het feit dat op basis van toeval de regressieanalyse per definitie nooit fysiek geweld voorspelt. Aangezien het aantal geweldsincidenten relatief laag is, is dus het aantal foute voorspellingen ook relatief laag. Dit is vooral van belang voor het bepalen van de cut off waarde.
167
Er wordt geopteerd om zoveel mogelijk juist positieve voorspellingen te doen, dus het voorspellen van effectief fysiek geweld. Uit de verschillende modellen bleek dat de beste predictie van de juist positieven werd bekomen met een cut off waarde van .3. Voor wat betreft de voorspelling van incidenten zonder fysiek geweld, leveren de modellen in stap 1, 4 en 5 een goede voorspelling op, respectievelijk 91,0%, 85,1% en 82,8% correcte voorspellingen. De modellen van stap 2 en 3 doen het daarentegen heel wat minder goed, met respectievelijk 62,7% en 64,9% correcte voorspellingen van incidenten zonder geweld. Dit komt omdat er in stap 2 en 3 veel vals positieve voorspellingen worden gedaan. De specificiteit (aantal juist negatieven) is dus het hoogst in stap 1 (122), stap 4 (114) en stap 5 (111). Voor wat betreft de voorspelling van incidenten met geweld leert de tabel dat juist de modellen uit stap 2 en 3 een hoog aantal correcte voorspellingen opleveren, respectievelijk 90,7% en 85,2% correct positieven. Iets minder goede voorspellingen resulteren uit de modellen van stap 5 (72,2%) en stap 4 (66,7%). Tot slot komt stap 1 uit op het minst aantal correct positieve voorspellingen (46,3%). De sensitiviteit (aantal juist positieven) is dus het hoogst in stap 2 (49), stap 3 (46) en stap 4 (36). De cijfers illustreren dat de keuze voor een welbepaald model belangrijke implicaties teweegbrengt. Immers, er moet een afweging worden gemaakt tussen enerzijds een model dat een hoog aantal correcte voorspellingen van fysiek geweld oplevert, maar tevens tot een hoger aantal vals positieve voorspellingen leidt, en anderzijds, een model dat goed voorspelt wanneer er geen fysiek geweld wordt gepleegd en weinig vals positieve voorspellingen genereert, maar tevens minder accuraat is in de voorspelling van fysiek geweld. De doelstelling van het onderzoek is van belang bij het kiezen voor een welbepaald model. In het hier voorliggend onderzoek staat de identificering van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking centraal. Het is van belang om geweld juist te voorspellen, maar er dient ook rekening gehouden te worden met het verkeerdelijk inschatten van geweld, en de eventueel hiermee gepaard gaande onnodige interventies. Omwille van het vooral explorerend karakter van het onderzoek, werd beslist om uit de vijf modellen nog geen definitieve keuze te maken, maar de verschillende modellen te bespreken.
168
5.4.4. Significantietesten en verklaarde variantie
Om na te gaan hoe belangrijk elke predictor is in het model werden een aantal significantietesten uitgevoerd. Zo werden de modelstatistieken berekend om na te gaan of toevoeging van risicofactoren resulteert in een significant betere voorspelling van fysiek geweld. De resultaten worden voor elke stap weergegeven in tabel 14. Tabel 14: Modelstatistieken in de vijf stappen van het finaal risicofactorenmodel VARIABELEN IN HET RISICOFACTORENMODEL χ²
df
P
Stap 1
Stap
31,11
1
,000
Bedreigingen en vandalisme
Blok
31,11
1
,000
Model
31,11
1
,000
Stap 2
Stap
22,57
1
,000
Ex-partners en bedreigingen
Blok
53,68
2
,000
Bedreigingen en vandalisme
Model
53,68
2
,000
Stap 3
Stap
8,52
1
,000
Eerder geweld
Blok
62,20
3
,000
Ex-partners en bedreigingen
Model
62,20
3
,000
Stap 4
Stap
4,76
1
,000
Eerder geweld
Blok
66,96
4
,000
Ex-partners en bedreigingen
Model
66,96
4
,000
Stap 5
Stap
4,49
1
,000
Eerder geweld
Blok
71,45
5
,000
Ex-partners en bedreigingen
Model
71,45
5
,000
Bedreigingen en vandalisme
Ex-partners en middelenmisbruik Bedreigingen en vandalisme
Ex-partners en middelenmisbruik Bedreigingen en vandalisme Middelenmisbruik en vandalisme
In de Stapsgewijze chi-kwadraat worden de resultaten getoond van de stapsgewijze toevoeging van predictoren. Bijvoorbeeld in stap 2 wordt de risicofactor ex-partners en bedreigingen toegevoegd aan het model (χ²=22,566, df=1, p<.000).
169
De Blok chi-kwadraat is de significantietest voor de predictoren die werden toegevoegd, bovenop de predictoren die reeds in eerdere stappen werden opgenomen. Bijvoorbeeld is de Blok chi-kwadraat in stap 2 de significantietest van ex-partners en bedreigingen met bedreigingen en vandalisme, (χ²=53,677, df=2, p<.000). De Model chi-kwadraat is een significantietest van het model, niet van individuele predictoren. Bijvoorbeeld in stap 3 geeft de Model chi-kwadraat de significantietest weer voor drie risicofactoren samen: eerder geweld, ex-partners en bedreigingen, en bedreigingen en vandalisme. De keuze van de modelstatistiek hangt af van de doelstelling van het onderzoek. Indien de onderzoeker geïnteresseerd is in een specifieke combinatie van predictoren of in een bepaalde chronologische volgorde, verdient de Blok chi-kwadraat de voorkeur. Indien de significantie wordt getest van meerdere predictoren, ongeacht hun volgorde, wordt geopteerd voor de Model chi-kwadraat. Om vervolgens te testen hoe belangrijk elke predictor is in het model, werd de Wald statistiek berekend. In tegenstelling tot de Chi-kwadraat testen, wordt de predictieve waarde van elke predictor getest in de groep van predictoren in een bepaalde stap, en dus niet de afzonderlijke significantie van elke risicofactor. In tabel 15 worden de resultaten voor de vijf stappen gepresenteerd. Tabel 15: Wald statistieken van de predictoren in de vijf stappen van het finaal risicofactorenmodel. VARIABELEN IN HET RISICOFACTORENMODEL B
S.E.
Wald
df
P
Exp (B)
Stap 0
Intercept
-,91
,16
31,79
1
170
,000
,403
95% B.I.
95% B.I.
ondergrens
bovengrens
B
S.E.
Wald Df P
Exp(B)
95% B.I. 95% B.I. onder
boven
3,94
19,48
Stap 1 Bedreigingen en vandalisme
2,17
,41
28,38
1
,000
8,76
Intercept
-1,44
,21
48,36
1
,000
,238
1,81
,41
19,87
1
,000
6,11
2,76
13,54
vandalisme
1,92
,44
19,02
1
,000
6,81
2,89
16,14
Intercept
-2,43
,35
47,29
1
,000
,089
1,49
,52
8,31
1
,004
4,43
1,61
12,19
1,95
,43
20,43
1
,000
7,06
3,02
16,46
vandalisme
1,93
,44
18,91
1
,000
6,86
2,88
16,33
Intercept
-2,78
,41
47,18
1
,000
,062
1,45
,52
7,70
1
,006
4,26
1,53
11,85
1,66
,45
13,52
1
,000
5,27
2,17
12,78
1,05
,48
4,71
1
,030
2,85
1,11
7,34
vandalisme
1,91
,45
17,75
1
,000
6,73
2,77
16,32
Intercept
-2,82
,41
48,08
1
,000
,059
1,66
,55
9,18
1
,002
5,26
1,80
15,40
1,58
,47
11,54
1
,001
4,86
1,95
12,10
1,55
,54
8,22
1
,004
4,73
1,63
13,66
2,59
,57
20,46
1
,000
13,26
4,33
40,63
vandalisme
-1,84
,87
4,49
1
,034
,16
,029
,87
Intercept
-2,93
,43
47,69
1
,000
,053
Stap 2 Ex-partners en bedreigingen Bedreigingen en
Stap 3 Eerder geweld Ex-partners en bedreigingen Bedreigingen en
Stap 4 Eerder geweld Ex-partners en bedreigingen Ex-partners en middelenmisbruik Bedreigingen en
Stap 5 Eerder geweld Ex-partners en bedreigingen Ex-partners en middelenmisbruik Bedreigingen en vandalisme Middelenmisbruik en
171
De Wald statistiek in stap 0 weerspiegelt het model met enkel de intercept en is verder van geen belang. In tabel 15 is vooral Exp(B) van belang. Dit drukt de odds ratio uit van de predictor in de afhankelijke variabele. Dit is de probabiliteit voor geweld die een bepaalde predictor heeft in een bepaalde stap van het model. Bijvoorbeeld kan worden gezegd op basis van de eerste stap dat de probabiliteit voor fysiek geweld met 8,76 keer toeneemt indien de verdachte bedreigingen uit én vandalisme pleegt. Er kan met 95% zekerheid worden gesteld dat de predictor bedreigingen uiten en vandalisme plegen de probabiliteit van fysiek geweld tussen 3,944 en 19,477 keer doet toenemen. De betrouwbaarheidsintervallen van alle variabelen werden voor alle stappen opgevraagd, zodat variabelen met een te groot betrouwbaarheidsinterval uit de analyse konden worden verwijderd. Dit was bijvoorbeeld het geval voor de variabele trigger die een significante bijdrage opleverde voor het model, maar verwijderd diende te worden omdat betrouwbaarheidsintervallen tot oneindig werden berekend. Dit kan mogelijk worden verklaard door de diversiteit aan elementen die onder deze risicofactor werden gegroepeerd, zoals onder meer problemen met bezoekrecht, uitspraak van toewijzing van het hoederecht, uitspraak van de echtscheiding, verlies van werk, financiële problemen, slachtoffer zien met een nieuwe vriend, verhuis van het slachtoffer, verandering van school van de kinderen, enz. Een verdere uitzuivering van verschillende soorten triggers was op basis van het voorliggend
bestand
niet
mogelijk,
maar
zou
mogelijk
kleinere
betrouwbaarheidsintervallen kunnen opleveren. Om een zicht te krijgen op de invloed van de prevalentie van geweld in dit onderzoek op de accuraatheid van het risicofactorenmodel werd de ROC-index berekend. In figuur 8 wordt weergegeven hoe afhankelijk de gevonden predictieve waarden van de risicofactoren zijn in het huidig onderzoek.
172
Figuur 8: Roc-index.
ROC Curve 1,0
,8
Sensitivity
,5
,3
0,0 0,0
,3
,5
,8
1,0
1 - Specificity Diagonal segments are produced by ties.
Uit figuur 8 kan worden afgeleid dat het model resulteert in een significant betere voorspelling dan wat op basis van toeval wordt voorspeld (AUC= .861, p<.000). Dit betekent dat er betere resultaten worden bekomen als men de risicofactoren in rekening brengt voor het voorspellen van fysiek geweld, dan indien men lukraak incidenten beoordeelt. 407 Tot slot werd Nagelkerke R2 berekend, de statistische maat die het best aanleunt bij de verklaarde variantie. Nagelkerke R2 bedroeg in de verschillende stappen respectievelijk 21,8% (stap 1), 35,6% (stap 2), 40,3% (stap 3), 42,9% (stap 4) en 45,3% (stap 5), wat vrij hoge percentages zijn.
407
Verdere berekening inzake de invloed van de prevalentie van geweld op het model resulteerden in een PPP van 62% en in een NPP van 88%. Hoewel het model globaal een goede predictieve waarde heeft en de voorspellingen significant beter zijn dan toeval, is enige voorzichtigheid geboden gezien niet alle stalkingzaken met fysiek geweld als dusdanig worden voorspeld. Berekeningen met andere prevalenties wijzen op de sterkte van het model bij extreem hoge geweldsprevalenties en bij de kleine predictieve waarde bij zeer kleine geweldsprevalenties. Bij een fictieve geweldsprevalentie van 5% bedraagt de PPP 18% en de NPP 98%, bij een fictieve geweldsprevalentie van 75% bedraagt de PPP 91,1% en de NPP 49,7%.
173
BESLUIT
In het vijfde hoofdstuk werden de resultaten gepresenteerd van de analyse van 204 parketdossiers van stalking. De analyse resulteerde in de eerste plaats in meer inzicht in het fenomeen stalking. Beter geformuleerd, via de analyse konden een aantal kenmerken in kaart worden gebracht van als stalking gekwalificeerde feiten. Zo blijkt dat incidenten die onder toepassing van de belagingswet vallen, een waaier van gedragingen groeperen. Er worden regelmatig meerdere kwalificaties toegekend aan feiten die ook als belaging worden gekwalificeerd. De feiten variëren sterk in duur en frequentie. Ook verschilt het aangiftegedrag van slachtoffers voor wat betreft het tijdstip waarop naar de politie wordt gestapt van een week tot meer dan een jaar. Gemeenschappelijke kenmerken zijn dat het steeds gaat over herhaaldelijk gedrag naar het slachtoffer toe, dat als ongewenst wordt ervaren door de slachtoffers. Vaak wordt hierbij eveneens angst voor geweld door de stalker gerapporteerd. Opvallend is dat het ervaren van de incidenten als een ernstige rustverstoring, de wettelijke begripsinvulling van de Belgische belagingswet, niet werd vermeld door de slachtoffers. Wat betreft de kenmerken van de slachtoffers en de verdachten kan worden gesteld dat persoonskenmerken meestal, maar niet altijd volledig worden geregistreerd. Opvallend was de oververtegenwoordiging van vrouwelijke slachtoffers en van mannelijke verdachten, namelijk 80% of meer. Verder werden alleenstaande vrouwen significant vaker gestalkt door een mannelijke ex-partner. Wat de leeftijd betreft, situeerde zowel 60% van de slachtoffers als van de verdachten zich in de categorie jonger dan 40 jaar bij de eerste aangifte van stalking, in mindere mate zijn echter ook oudere leeftijdscategorieën vertegenwoordigd. Zowel meer dan 70% van de slachtoffers als van de verdachten is beroepsactief. Tot slot had bijna 60% van de dossiers betrekking op stalking van een ex-partner en bijna 33% op belaging van een kennis, terwijl in slechts 10% de stalker een onbekende was.
174
De analyse wees verder uit dat geweld bij stalking geen zeldzaam verschijnsel is. Zo werd in ruim 26% van de dossiers geweld geregistreerd. De mate waarin het slachtoffer verwondingen opliep ten gevolge van geweld door de stalker, werd niet altijd duidelijk gespecificeerd. De geregistreerde verwondingen betroffen zowel
lichte
kwetsuren
(bv.
een
schram)
als
ernstige
kwetsuren
(bv. hersenschudding). Met betrekking tot het testen van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking zijn drie conclusies van belang. Ten eerste leverden de chi-kwadraatanalyses significante verbanden op, niet alleen voor alle risicofactoren van Rosenfeld (bedreigingen, ex-partners, eerder geweld, crimineel verleden en middelenmisbruik), maar tevens voor twee bijkomende risicofactoren (vandalisme en trigger). Ten tweede wezen de logistische regressieanalyses uit dat deze risicofactoren niet overeind bleven, wanneer ze samen in een risicofactorenmodel werden getest. Met andere woorden leveren ze geen onafhankelijke bijdrage in de voorspelling van geweld. Ten derde toonde de logistische regressieanalyse met toepassing van de assumpties
het
belang
van
interactie-effecten
tussen
risicofactoren
aan.
Het geïdentificeerde risicofactorenmodel dient geïnterpreteerd te worden als een eerste aanzet met vijf mogelijk belangrijke voorspellers van fysiek geweld bij stalking. Dit betreft: bedreigingen in combinatie met vandalisme, bedreigingen in combinatie met stalking van een ex-partner, middelenmisbruik in combinatie met stalking van een ex-partner, middelenmisbruik in combinatie met vandalisme
en
een
eerdere
veroordeling
voor
een
geweldsdelict.
Gezien de specifieke omvang van de steekproef en de geweldsprevalentie waarop het model is gebaseerd, is voorzichtigheid vooralsnog geboden voor de implementatie op andere steekproeven.
175
176
HOOFDSTUK 6: EERSTE TEST VAN HET RISICOFACTORENMODEL IN DE POLITIEPRAKTIJK
INLEIDING
In de voorgaande hoofdstukken werd een model ontwikkeld en getest om risicofactoren van fysiek geweld bij stalking te identificeren. De focus werd gelegd op risicofactoren die relevant zijn voor de politiepraktijk en in functie hiervan werden de analyses uitgevoerd op informatie uit processen-verbaal. Hoewel verder onderzoek verricht dient te worden naar de stabiliteit van de geïdentificeerde risicofactoren, is het interessant om nu reeds een verkennend onderzoek te doen naar de bruikbaarheid ervan binnen de politiepraktijk. In het zesde hoofdstuk wordt hierop een antwoord gezocht aan de hand van twee vragen, namelijk: (1) Kunnen politiemensen de geïdentificeerde risicofactoren herkennen in stalkingcasussen? en (2) Draagt kennis van de risicofactoren bij tot een betere inschatting van geweldsrisico’s?. Op die manier wordt minimaal gepeild naar toepassingsmogelijkheden van het werken met risicofactoren van fysiek geweld in de politiepraktijk. In het eerste punt wordt de onderzoeksopzet toegelicht. Politiemensen moesten aan de hand van casussen een inschatting maken van het risico op fysiek geweld en moesten de eventueel aanwezige risicofactoren aanduiden. Hierbij had een deel van de politiemensen kennis van de geïdentificeerde risicofactoren en een ander deel niet. Achtereenvolgens komen het doel, de dragers van informatie, de selectie van stalkingcasussen, de selectie van politiemensen en de ontwikkeling van de beoordelingstaak aan bod. In het tweede punt worden de onderzoeksresultaten besproken. Hierin wordt weergegeven in hoeverre politiemensen respectievelijk zonder en met kennis van de risicofactoren een juiste inschatting maken van het risico op fysiek geweld in de stalkingcasussen. Tevens wordt beschreven in hoeverre de politiemensen uit beide groepen de risicofactoren konden aanduiden in de casussen. Tot slot volgt een
reflectie
over
de
toepasbaarheid
de politiepraktijk.
177
van
een
risicofactorenmodel
in
6.1.
OPZET
6.1.1. Doel en dragers van informatie De test heeft tot doel om de bruikbaarheid na te gaan van het risicofactorenmodel in de politiepraktijk. Hierbij werden twee concrete doelen geformuleerd. Ten eerste betreft dit het testen of politiemensen de risicofactoren uit het model kunnen identificeren in concrete stalkingcasussen. Door politiemensen de risicofactoren te laten aanduiden in casussen, wordt een eerste test verricht naar de pragmatische validiteit van de risicofactoren. 408 Ten tweede wordt onderzocht of politiemensen met kennis van de risicofactoren tot een betere geweldsinschatting komen dan politiemensen zonder kennis van de risicofactoren. Op die manier wordt een eerste bijdrage geleverd aan de constructvaliditeit, meer bepaald de predictieve validiteit. Door het uitvoeren van de test die volgt, wordt een antwoord gezocht op de vraag of het gebruik van de risicofactoren om een voorspelling te maken van fysiek geweld resulteert in een betere voorspelling van geweld dan het niet gebruiken van de risicofactoren. 409 Voor de uitvoering van de test werd uit de pool van bestudeerde parketdossiers een selectie gemaakt. Immers ook hier was het de bedoeling om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de dagelijkse politiepraktijk. Aangezien de stalkingcasussen werden samengesteld op basis van informatie uit processen-verbaal, werd gegarandeerd dat de casussen gelijkaardige elementen bevatten als de informatie waarover politiemensen in hun dagelijks werk beschikken. Van alle dossiers werd een verhaal gemaakt met behulp van de structuur van Hart (zoals beschreven in hoofdstuk 4, punt 4.1.3.). Concreet omvatten deze verhalen een historiek van de stalkingincidenten op basis van beschikbare informatie in de processen-verbaal en volgens de vier elementen van Hart.
408
409
S. KVALE, InterViews. An Introduction to Qualitative Research Interviewing, Londen, Sage Publications, 1996, 248-251; S. KVALE, “The social construction of validity”, Qualitative Inquiry 1995, afl. 1, 19-40. C.C.J.H. BIJLEVELD, o.c., 37-39; E. MARIS, o.c., 106-107; J. BILLIET en H. WAEGE (ed.), o.c., 151-153.
178
Deze elementen betreffen persoonskenmerken (bv. demografische gegevens, persoonlijkheidskenmerken), persoonsgeschiedenis (bv. persoonlijke achtergrond, opleiding), relatiegeschiedenis (bv. kenmerken vroegere en huidige relaties) en delictgeschiedenis (bv. criminogenese, huidig delict). 410 Zoals eerder aangegeven was de informatie uit de processen-verbaal te beperkt om echte levensverhalen te creëren, maar dat was ook niet nodig in functie van voorliggend onderzoek. De indeling bood evenwel een duidelijke structuur om de data overzichtelijk weer te geven.
6.1.2. Selectie van casussen
Het selecteren van de casussen verliep volgens een aantal stappen. Voortgaande op de doelstelling van de praktijktest en op de resultaten uit het logistisch regressiemodel werd beslist om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het risicofactorenmodel. Om te kunnen testen of risicofactoren worden herkend en kennis ervan tot een betere predictie van fysiek geweld leidt, is het nemen van het geïdentificeerde risicofactorenmodel dan ook een goede vertrekbasis. Er diende een beslissing genomen te worden over het aantal casussen met en zonder fysiek geweld en over de concrete selectie van casussen. De beslissing over het aantal casussen werd gebaseerd op de base rate van fysiek geweld in de bestudeerde dossiers. Er werd in 26,5% van de dossiers fysiek geweld geregistreerd (N= 54). De motivering om de base rate als norm voor het aantal casussen met geweld te hanteren berust enerzijds op het feit dat uit de literatuuranalyse is gebleken dat er geen gevalideerde base rate van fysiek geweld bij stalking beschikbaar is, en anderzijds werd in dit onderzoek een enge definitie van geweld gehanteerd, waarop verder wordt gewerkt in dit hoofdstuk en waarvan duidelijk werd in hoofdstuk vijf (zie punt 5.4.5.) dat de geïdentificeerde risicofactoren niet zo afhankelijk zijn van relatief kleine schommelingen in de geweldsprevalentie.
410
S.D. HART, “Violence Risk Assessment, an anchored narrative approach”, in M. VANDERHALLEN, G. VERVAEKE, P.J VAN KOPPEN en J. GOETHALS (ed.), o.c., 215-226.
179
Aangezien ook deze bijkomende test zich afspeelt op niveau van de politie en aangezien er geen aanwijzingen werden gevonden om af te wijken van de gevonden prevalentie in dit onderzoek, werd dezelfde base rate behouden. Bijgevolg diende bij de test een vierde van de geselecteerde casussen fysiek geweld te bevatten. Concreet betekende dit dat voor elke casus met fysiek geweld drie casussen zonder fysiek geweld geselecteerd moesten worden. Tevens werd geopteerd om enige variatie in de casussen met fysiek geweld na te streven. 411 Tot slot werd rekening gehouden met een pragmatisch argument. Zo diende het beoordelen van de casussen binnen een aanvaardbare
tijd
voor
de
politiemensen
te
kunnen
geschieden.
Deze overwegingen lagen ten grondslag aan de beslissing om 12 casussen zonder geweld en 4 casussen met geweld op te nemen in de test. Op die manier werd rekening gehouden met de base rate, met de mogelijkheid voldoende verschillen in casussen aan te bieden en met een vanuit pragmatisch oogpunt aanvaardbaar aantal te beoordelen casussen. Het beoordelen van 16 casussen neemt ongeveer 45 minuten in beslag. Voor de selectie van concrete casussen werd geopteerd om een maximale variatie na te streven tussen casussen met en zonder fysiek geweld. Om na te kunnen gaan of
het
gebruik
van
de
risicofactoren
verbonden
is
met
een
betere
geweldsvoorspelling, is het aangewezen casussen zonder fysiek geweld te selecteren waarbij geen enkele risicofactor aanwezig is en casussen te selecteren met fysiek geweld waarbij de risicofactoren wel aanwezig zijn. Op die manier werd ook vermeden dat casussen werden opgenomen die mogelijk aanleiding geven tot een vals positieve of een vals negatieve geweldsinschatting. Uiteraard kon hier enkel rekening gehouden worden met de bestudeerde risicofactoren. Vermoedelijk lagen ook andere factoren aan de basis bij het al dan niet plegen van fysiek geweld. Hier ging het louter om het testen van de geïdentificeerde risicofactoren uit hoofdstuk vijf. Deze beslissing werd eveneens gestuurd door een nauwkeurige analyse van de parketdossiers. Voor de casussen zonder fysiek geweld was gebleken dat de afwezigheid van de vijf risicofactoren een belangrijke indicator was.
411
R.K. YIN, Case Study Research. Design and Method. Third Edition, Thousand Oaks, Sage Publications, Inc., 2003, 52-53; H. HUTTNER, K. RENCKSTORF en F. WEST, Onderzoekstypen in de communicatiewetenschappen, Alphen aan de Rijn, Kluwer, 2001, 594.
180
Het betreft hier het niet aanwezig zijn in de dossiers van de risicofactoren uit het finaal model, zoals besproken in hoofdstuk vijf (bedreigingen en vandalisme, ex-partners en bedreigingen, eerder geweld, middelenmisbruik en ex-partners, en middelenmisbruik en vandalisme). Zo bleek dat in 45,2% van het totaal aantal dossiers waar er geen enkele risicofactor aanwezig was er ook geen fysiek geweld werd gepleegd (N= 85). Wordt enkel gekeken naar de groep van de dossiers zonder fysiek geweld dan gaat het over 57% van de dossies waarin geen enkele risicofactor geregistreerd werd. Daartegenover staat dat in 1,6% van het totaal aantal dossiers fysiek geweld werd vastgesteld, niettegenstaande de afwezigheid van risicofactoren. Deze dossiers hadden respectievelijk betrekking op stalking van familieleden van een ex-partner (2 dossiers) en een verdachte die reeds meerdere slachtoffers had gestalkt (1 dossier). Het geweld wordt hier vermoedelijk verklaard door andere risicofactoren, die niet konden worden onderzocht door de keuze om gebruik te maken van politiedossiers (zoals psychiatrische stoornissen die we wel in dit ene dossier vermeld zagen, maar waarover niet systematisch informatie beschikbaar was) in de huidige studie. Deze laatste drie casussen werden niet geselecteerd. Conclusie hieruit is dat afwezigheid van risicofactoren kan worden beschouwd als een belangrijke indicator dat er waarschijnlijk geen fysiek geweld zal worden gepleegd. Er werd beslist om op basis van dit criterium de casussen zonder fysiek geweld te selecteren. Hiertoe werden uit de 85 dossiers, die aan dit criterium voldoen, twaalf casussen toevalsgewijs uitgekozen. Vervolgens diende de selectie te worden gemaakt van de casussen met fysiek geweld. Ook hiervoor werd een nadere inspectie verricht van de de geïdentificeerde risicofactoren uit het model in de bestudeerde dossiers. De dossiers werden grondig bestudeerd om te vermijden dat er casussen werden opgenomen, die aanleiding konden geven tot vals positieve of vals negatieve voorspellingen. Dit resulteerde in twee belangrijke vaststellingen. Een eerste vaststelling is dat er in 20,2% van het totaal aantal dossiers één bepaalde risicofactor aanwezig was, namelijk ex-partners en bedreigingen (N= 38). Wordt enkel gekeken naar de dossiers met fysiek geweld dan bedraagt dit percentage 10% (N= 10), terwijl dit voor de dossiers zonder geweld 18,6% (N= 28) is. Deze risicofactor blijkt op zich dus geen duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen de dossiers met en zonder fysiek geweld.
181
Het nader bestuderen van de dossiers waarin de risicofactor ex-partners en bedreigingen aanwezig was, leverde geen specifieke verklaringen op waarom dit in sommige dossiers wel of niet resulteerde in fysiek geweld. Zo bleek dat zowel in de dossiers met als zonder fysiek geweld een aantal kenmerken varieerden zoals de duur en de aard van de gedragingen, een geschiedenis van partnergeweld en de aanwezigheid van triggers. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat er in sommige dossiers wel een risico is voor geweld, maar er nog geen geweld werd gepleegd. Het aangeven van de feiten aan de politie, het verhoren van de verdachte of het oppakken van de verdachte kunnen mogelijke redenen zijn waarom er (nog) geen geweld werd gepleegd. In elk geval kunnen op basis van de dossiers hieromtrent geen definitieve uitspraken worden gedaan. Er werd dan ook beslist om geen casussen op te nemen waarin enkel de risicofactor ex-partners en bedreigingen aanwezig was. Een tweede vaststelling hield verband met de belangrijkheid van de risicofactor bedreigingen en vandalisme. In de vijf stappen van het risicofactorenmodel heeft deze risicofactor telkens de hoogste odds ratio. In 19,7% van het totaal aantal bestudeerde dossiers komt deze risicofactor voor al dan niet in combinaties met andere risicofactoren (N=38). Dit gaat respectievelijk over 8% van de dossiers zonder fysiek geweld (N= 12) en 48,1% van de dossiers met fysiek geweld (N=26). Anders bekeken, in bijna 70% van de dossiers waarin deze risicofactor aanwezig was, werd fysiek geweld gepleegd. De combinatie van bedreigingen en vandalisme mag dan ook als een belangrijke risicofactor worden beschouwd. Het feit dat in de dossiers waarin deze risicofactor aanwezig was dit gepaard ging met fysiek geweld kan terug te wijten zijn aan het afradende effect van de aangifte en de gevolgen hiervan voor de verdachte. Deze vaststellingen mondden uit in de beslissing om drie casussen te selecteren uit de dossiers met fysiek geweld waarin de risicofactor vandalisme en bedreigingen aanwezig was (70%). Met de keuze van drie casussen werd tevens de base rate van deze factor gerespecteerd, namelijk in 70% van de dossiers met fysiek geweld was deze risicofactor aanwezig. Verder werden de casussen toevalsgewijs geselecteerd uit de groep die combinaties omvatten van de risicofactor bedreigingen en vandalisme met andere risicofactoren.
182
Dit resulteerde in de selectie van de volgende vier casussen: eerder geweld, bedreigingen en vandalisme (casus 2), ex-partner en bedreigingen, bedreigingen en vandalisme, middelenmisbruik en ex-partners (casus 6), bedreigingen en ex-partners, bedreigingen
en
vandalisme
(casus
9),
ex-partners
en
bedreigingen,
middelenmisbruik en ex-partners (casus 13). Hoewel deze selectiewijze enigszins gestuurd werd en relatief kan worden genoemd, berust ze op het volgende uitgangspunt. Via deze werkwijze worden verschillende combinaties van risicofactoren getest, die ook aan bod komen in de verschillende stappen van het risicofactorenmodel. Op die manier wordt de mogelijkheid gecreëerd om te onderzoeken of de risicofactoren uit de casussen kunnen worden gedetecteerd alsook of kennis van de risicofactoren en van combinaties van risicofactoren gerelateerd is aan een betere geweldsvoorspelling. Ter illustratie worden hier twee casussen weergegeven. Een volledig overzicht van de casussen werd opgenomen in bijlage 4. Casus zonder geweld. Het slachtoffer is een man van 33 jaar. De verdachte is een vrouw van 32 jaar. Het slachtoffer en de verdachte hadden een relatie en ze hebben samen ook een kind. Zij woonden in een bijgebouw van de woning van de ouders van de man. Wanneer de verdachte en het slachtoffer uit elkaar gaan, blijft het slachtoffer in het bijgebouw wonen, de verdachte gaat elders wonen. Sinds het einde van de relatie, meer dan een jaar geleden, belt de verdachte geregeld naar het slachtoffer. De telefoon van het slachtoffer is aangesloten op dat van zijn ouders, zodat de telefoons op beide plaatsen tegelijkertijd binnenkomen. Volgens het slachtoffer en zijn ouders wordt er telkens opgelegd als ze de telefoon opnemen. De telefoons zijn afkomstig van de verdachte. De verdachte beweert dat zij dit doet om te vragen naar de kinderen. De laatste tijd krijgen het slachtoffer en zijn ouders steeds meer telefoontjes en dit gebeurt vaak ’s nachts. Casus met geweld. Het slachtoffer is een vrouw van 37 jaar en de verdachte is een man van 32 jaar. Het slachtoffer wordt gestalkt door haar ex-partner met wie ze tien jaar een relatie heeft gehad. Het slachtoffer heeft twee kinderen uit voorgaande relaties en twee kinderen met de verdachte. De verdachte was tijdens de relatie zeer agressief en opvliegend. Hij heeft het slachtoffer tijdens de relatie meermaals in elkaar geslagen. Op een dag vertrekt het slachtoffer bij de verdachte. Ze zoekt onderdak in een vluchthuis. De verdachte komt onmiddellijk te weten waar ze zit en valt haar voortdurend lastig. Het stalken duurt meer dan vier maanden. Hij belt naar het vluchthuis en komt ook aan de deur bellen. Hij bespioneert haar en valt haar lastig als ze in de stad is. Hij krijgt een contact- en straatverbod opgelegd, maar houdt zich niet aan de voorwaarden. Er treden ook moeilijkheden op bij het bepalen van het hoederecht over de kinderen. De verdachte duikt regelmatig op aan de schoolpoort en op andere plaatsen, volgens hem om zijn kinderen te kunnen zien.
183
Sinds kort heeft het slachtoffer een relatie aangeknoopt met een vriend van de verdachte. De verdachte bedreigt het slachtoffer meermaals en zegt dat hij haar nooit met rust zal laten en haar altijd zal weten te vinden. Hij breekt ook de antenne van haar wagen af. De verdachte verklaart dat hij weet dat hij haar met rust moet laten, maar dat hij nog hoop heeft dat het goed komt en dat hij zijn kinderen wil zien.
6.1.3. Selectie van beoordelaars
Het onderzoek werd uitgevoerd in de politiezone Beringen/Ham/Tessenderlo. Aangezien de dossiers afkomstig waren uit het gerechtelijk arrondissement Leuven, werd beslist de beoordelingen te laten uitvoeren door politiemensen uit een ander gerechtelijk arrondissement. Op die manier werd vermeden dat politiemensen bepaalde casussen zouden kunnen herkennen uit hun praktijk. De keuze om politiemensen
uit
de
politiezone
Beringen/Ham/Tessenderlo
te
bevragen,
werd bepaald door de vroegere tewerkstelling van de onderzoeker in deze politiezone waardoor de test op een snelle en efficiënte wijze kon worden gerealiseerd. De selectie van de beoordelaars gebeurde op vrijwillige basis. Op het moment van het onderzoek waren ongeveer 40 politieambtenaren aan het werk, waarvan zes diensthoofden aan wie niet werd gevraagd te participeren aan het onderzoek. De overige politiemensen konden op vrijwillige basis deelnemen. Er werden verder dus geen specifieke vereisten gesteld, aangezien dat ook niet nodig was voor dit onderzoek. Bij het begin van hun dienst werd hen gevraagd of ze wilden meewerken aan een test, waarvoor ze toestemming hadden van de korpschef. Er namen 22 politiemensen deel aan het onderzoek, dus bijna tweederde van de politieambtenaren met dienst. Personen die dan aangaven dat ze wilden meewerken, werden toevalsgewijs ingedeeld bij respectievelijk de groep die de casussen moest beoordelen met en zonder kennis van de risicofactoren. Elf
politiemensen
dienden
de
casussen
te
beoordelen
met
kennis
van
de risicofactoren en elf politiemensen dienden de beoordeling te maken zonder deze informatie.
184
6.1.4. Beoordelingstaak
Voor de beoordeling van de 16 casussen kreeg de ene helft van de politiemensen de risicofactoren uit het model met de opdracht om hun inschatting van geweld te baseren op deze risicofactoren. De andere helft kreeg de risicofactoren niet en moest de beoordeling maken op basis van eigen inzichten. Er werden aan beide groepen bij elke casus twee vragen gesteld, namelijk: (1) Zal de verdachte volgens u fysiek geweld plegen ten aanzien van het slachtoffer? (2) Indien ja, som de elementen op die in deze casus het risico op fysiek geweld verhogen. Deze tweede vraag was bedoeld om na te gaan welke risicofactoren de politiemensen uit de casussen selecteerden. De politiemensen die werkten met het model konden daarnaast aangeven of zij ook op andere elementen - buiten de vijf van het model beroep hadden gedaan bij hun beoordeling. Elke politieambtenaar diende de opdracht individueel uit te voeren, zonder overleg met collega’s waar door de onderzoeker werd op toegezien. De onderzoeker gaf aan elke politieambtenaar uitleg over de uit te voeren beoordelingstaak en was aanwezig tijdens de uitvoering ervan, zodat eventuele vragen beantwoord konden worden.
6.2.
RESULTATEN
6.2.1. Aantal correcte voorspellingen Van de elf politiemensen die de risicofactoren kregen, scoorden zeven politiemensen alle casussen volledig correct. Dit wil zeggen dat ze alle vier de casussen waar er fysiek geweld werd gepleegd als dusdanig hadden ingeschat. Ze somden bovendien alle risicofactoren op die in de betrokken geweldscasussen aanwezig waren. Verder scoorden twee politiemannen uit deze groep alle vier de casussen waarin geweld werd gepleegd als correct, maar scoorden ze ook een casus vals positief. 185
Dit betrof respectievelijk casus 1 en casus 3, waarbij het nog in het bezit zijn van de sleutel van het slachtoffer en het psychisch niet in orde zijn van de dader als risicofactoren werden opgegeven. Tot slot scoorden twee politiemannen drie van de vier casussen correct, maar tevens beoordeelden zij twee of drie casussen vals positief. Eén politieman voorspelde fysiek geweld in casus 3 (omwille van de hardnekkigheid van de dader) en in casus 15 (omwille van het tonen van een hamer en het dreigen om er geweld mee te plegen). Een andere politieman scoorde casus 14, 15 en 16 als een verhoogde kans op fysiek geweld omwille van het blijven doorgaan van de stalker. Voor de foutief gescoorde casussen werden dus telkens andere risicofactoren opgesomd dan deze uit het model. Nog extra risicofactoren voor het fysiek geweld die in de groep van politiemensen met het risicofactorenmodel werden aangehaald, zijn de volgende: problemen met het hoederecht, nieuwe vriend van het slachtoffer, geschiedenis van partnergeweld, niet naleven van contact- en straatverbod, dreigen om aangifte te doen helpt niet, depressie van de verdachte. Van de elf politiemensen die de risicofactoren niet kregen, scoorde geen enkele respondent alle casussen correct. Drie van de elf politiemensen haalden de vier casussen van fysiek geweld er wel uit, maar voegden er nog andere casussen aan toe. Verder scoorden zeven van de elf politiemensen drie geweldscasussen correct, maar maakten ze tevens één of meerdere vals positieve inschattingen. Foutieve beoordelingen werden gemaakt voor het niet scoren van casus 13 als geweld en voor het onterecht beoordelen van casus 1, 7, 8, 12, 14, 15 en 16 als geweld. Zowel bij de casussen die correct werden gescoord als geweld als bij de casussen die onterecht werden gescoord als geweld werden heel wat risicofactoren opgesomd. Dit betrof: het niet aanvaarden van nee, het niet nakomen van gemaakte afspraken, depressie, eerdere veroordeling, geschiedenis van partnergeweld, achtervolgen van het slachtoffer, hoge eisen stellen aan het slachtoffer, het slachtoffer overladen met cadeaus, bedreigingen uiten, passioneel karakter, alleenstaande dader, jonge leeftijd van de dader, jonge leeftijd van het slachtoffer, beschouwt het slachtoffer als zijn bezit, opdringerig, agressief, opvliegend, ontkennen van de feiten, wanhopig, ontslag, lange duur van de relatie, informatie inwinnen van het slachtoffer, enz.
186
Deze variatie aan antwoorden wijst erop dat politiemensen die geen beroep konden doen op de risicofactoren uit het model uiteenlopende elementen aanhalen om een beoordeling te maken. Mogelijk kunnen een aantal van deze elementen relevant zijn bij het beoordelen van de geweldscasussen, maar ze gaan tevens gepaard met veel foutieve voorspellingen. Tevens is het opvallend dat niet werd gewezen op de combinatie van risicofactoren en dat vandalisme nergens werd vermeld als mogelijke risicofactor in deze groep.
6.2.2. Chi-kwadraatanalyse en variantieanalyse
Vervolgens werd voor elke groep het aantal correcte en foute voorspellingen berekend en vergeleken. In tabel 16 en tabel 17 worden de scores van beide groepen weergegeven. Tabel 16: Scores van de politiemensen met behulp van de risicofactoren. VOORSPELD
JA
JA
NEE
127
5
2
42
GEOBSERVEERD NEE
Tabel 17: Scores van de politiemensen zonder behulp van de risicofactoren. VOORSPELD JA
NEE
JA
110
22
NEE
10
34
GEOBSERVEERD
187
Uit de tabellen 16 en 17 kan worden afgeleid dat de politiemensen die de beoordelingen maakten met behulp van de risicofactoren minder vals positieve en vals negatieve voorspellingen deden dan hun collega’s die de beoordelingen maakten zonder de risicofactoren. Er werd met een chi-kwadraatanalyse getest of het aantal correcte voorspellingen tussen de twee groepen significant verschilde. Hieruit bleek dat de groep zonder kennis van de risicofactoren significant slechtere voorspellingen maakte dan de groep met kennis van de risicofactoren (χ²=23,480, df=1, p<.000). Verder werd nog een t-test uitgevoerd om de gemiddelde scores te vergelijken tussen beide groepen. Deze test wees eveneens uit dat de politiemensen met kennis van de risicofactoren gemiddeld meer casussen correct beoordeelden dan de politiemensen zonder kennis van de risicofactoren. De politieambtenaren met kennis van de risicofactoren scoorden gemiddeld 15,4 casussen correct (van de 16 casussen) ten opzichte van een gemiddelde score van 13,2 bij de politieambtenaren zonder kennis van de risicofactoren. Politiemensen met kennis van de risicofactoren scoorden dus significant beter dan politiemensen zonder kennis van de risicofactoren (t = -5,0495, df = 20, p<.000). Hierbij dient opgemerkt te worden dat de test op een zeer kleine steekproef werd uitgevoerd. Niettegenstaande de kleine steekproef wezen alle testen op een slechtere score van de politiemensen die de casussen beoordeelden zonder hulp van de risicofactoren. Aangezien er in twaalf van de zestien casussen geen enkele risicofactor aanwezig was en er ook geen enkele aanwijzing was dat de gebeurtenissen zouden leiden tot geweld en de scoring dus gemakkelijk te noemen is, kunnen deze duidelijke verschillen tussen de beide groepen van politiemensen dan ook als een eerste indicatie worden beschouwd voor de validiteit van het risicofactoren. De politiemensen met kennis van het model halen de risicofactoren uit de casussen en maken grotendeels correcte voorspellingen. Het gebruik van de risicofactoren als leidraad bij de beoordeling van stalkingincidenten kan dan ook als een waardevol hulpmiddel worden beschouwd. De groep die daarentegen de beoordelingen moest maken zonder kennis van de risicofactoren doet het beduidend minder goed. Zij laten zich inspireren door diverse elementen in de stalkingcasussen voor de beoordelingen en maken daardoor zowel meer vals positieve als vals negatieve inschattingen.
188
BESLUIT
Om een eerste zicht te krijgen op de bruikbaarheid van het gevonden risicofactorenmodel werd een kleinschalig bijkomend onderzoek uitgevoerd. De vergelijking tussen politiemensen die stalkingincidenten moesten beoordelen met kennis van risicofactoren en politiemensen die dit deden zonder kennis van risicofactoren leert dat de tweede groep het opvallend slechter deed dan de eerste groep. Hoewel werd gewerkt met een maximale variatie tussen stalkingincidenten met fysiek geweld en stalkingincidenten zonder fysiek geweld bleek de groep die geen beroep kon doen op de risicofactoren het toch nog opvallend slechter te doen. De groep die de beoordeling diende te baseren op basis van de risicofactoren scoorde de casussen beter en kon tevens de betrokken risicofactoren detecteren in de meeste gevallen. Een belangrijke conclusie uit deze test is dat de validiteit van de geïdentificeerde risicofactoren uit de logistische regressieanalyse werd bevestigd door deze praktijktest. Nog te onthouden is dat het mogelijk is om op basis van beperkte informatie een zeer behoorlijke risico-inschatting te maken van fysiek geweld bij stalking. Deze resultaten zijn dus niet enkel beloftevol voor het verder uitbouwen van predictieonderzoek en voor de verdere identificatie van risicofactoren, maar tevens voor implementatie in de praktijk. Uiteraard is de nodige voorzichtigheid geboden omwille van een gebrek aan replicatie van het model en de selectie van casussen die berustte op een maximale variatie in de relevante variabelen.
189
190
HOOFDSTUK 7: DISCUSSIE
INLEIDING
Het zevende hoofdstuk bevat een discussie over de belangrijkste bevindingen uit het voorliggend onderzoek. In het eerste punt worden de kenmerken van het fenomeen stalking toegelicht aan de hand van de juridische en de gedragsmatige begripsinvulling en de registratiewijze ervan door officiële instanties. Het tweede en derde punt brengen de kenmerken van de slachtoffers en de verdachten in kaart. Bevindingen uit de literatuur worden afgezet tegen de resultaten uit voorliggend onderzoek. In het vierde punt wordt gereflecteerd over de kenmerken van het fenomeen geweld in het kader van de betrokken studie en over de risicofactoren
van
fysiek
geweld
bij
stalking.
Zowel
de
gehanteerde
onderzoeksmethodologie als de resultaten worden kritisch onder de loep genomen. Doorheen de bespreking komen zo ook de sterktes en zwaktes van het onderzoek in beeld.
191
7.1.
KENMERKEN VAN HET FENOMEEN STALKING
7.1.1. Ontstaansgeschiedenis
Alvorens de onderzoeksvraag over de identificatie van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking te kunnen beantwoorden, dienden eerst de centrale begrippen te worden gedefinieerd. Het formuleren van een definitie van stalking bleek niet zo eenvoudig te zijn. Om een grondig inzicht te kunnen verwerven in wat stalking nu precies is, was het noodzakelijk eerst de ontstaansgeschiedenis ervan in kaart te brengen. Hoewel weinig onderzoekers in de stalkingliteratuur hier aandacht voor hebben, bleek dit belangrijk voor een juiste interpretatie van de diversiteit van het fenomeen stalking. De zoektocht doorheen de literatuur toonde aan dat het niet toevallig is dat er in de jaren 90 een nieuw criminaliteitsfenomeen ontstond. De erkenning van het fenomeen stalking situeert zich binnen de maatschappelijke evoluties waarin enerzijds het zelfbeschikkingsrecht van individuen steeds belangrijker werd, 412 en waarin anderzijds het nemen van allerlei maatregelen tegen toenemende onveiligheidsrisico’s sterk werd gepromoot. 413 De intolerante houding ten aanzien van allerlei vormen van hinder in het privé-leven werd tevens gevoed door de media. Berichten over beroemdheden die worden belaagd door gestoorde individuen spreken tot de verbeelding. De getuigenissen van bekende personen, eerst in de Verenigde Staten en later ook in andere landen, zetten gewone burgers aan om met hun verhaal naar buiten te treden. Het aanklagen van opdringerig gedrag in de persoonlijke levenssfeer leidde ertoe dat allerlei verdoken vormen van interpersoonlijk geweld zichtbaar werden. Ook kwam aan het licht dat de beschikbare juridische maatregelen weinig soelaas konden bieden om deze problematiek aan te pakken. Met name de bewijslast was een hekel punt. 414
412
413
414
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit. De misdrijven inzake aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, ontucht, prostitutie, seksreclame, zedenschennis en overspel, o.c., 144-147. P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 18-24; D. DENNEY, Risk and Society, Londen, Sage Publications, 2005, 15-29. N. KUMPS en G. VAN BEEK, o.c., 8.
192
Binnen de context van deze evoluties ontstond de creatie van het fenomeen stalking. De letterlijke vertaling van “het opjagen van een prooi” levert een mooie beeldspraak op. 415 Samenvattend kan worden gesteld dat gedragingen die de rust van een persoon bewust verstoren expliciet strafbaar werden gesteld, hetzij via de invoering van antistalkingswetten, hetzij via de aanpassing van bestaande wetten. In België werd belaging - het begrip dat de wetgever prefereert boven stalking - als een afzonderlijk misdrijf erkend via de wet van 30 oktober 1998. Het ernstig verstoren van de rust van een persoon vormt de kern van deze wet. 416 Via de belagingswet kan vervolging worden ingesteld voor een waaier van gedragingen die onder psychisch geweld vallen. Bovendien is het mogelijk klacht neer te leggen voor op het eerste zicht onschuldig lijkende gedragingen, zoals het afleveren van een bos bloemen. 417 Hieruit blijkt dat de Belgische belagingswet een antwoord trachtte te bieden op een vastgestelde juridische leemte. Verder is de wet een duidelijke weerspiegeling van de heersende maatschappelijke trend van het niet tolereren van elk “storend intermenselijk gedrag”. De vaststelling dat een éénmalig hinderlijk gedrag in een strafvervolging kan resulteren, voedt in elk geval
het
gedachtegoed
van
de
risicosamenleving.
Deze
tendens
naar
overcriminalisering is niet zonder gevaar. Als een strafrechtelijke beteugeling nodig blijkt te zijn om een ongewenste benadering tussen personen op te lossen, doet dit vragen rijzen over de waarden en normen van het huidig maatschappelijk bestel. Immers, zo kan de schijn worden gewekt dat het oplossen van menselijke problemen, ook al gaat het over relatief kleine onhebbelijkheden in het dagelijks leven, steeds een strafrechtelijke aanpak zonder meer vergen.
415
416
417
J.H. KAMPHUIS en A. VAN EMMERIK, “Stalking: achtergronden en richtlijnen voor hulpverlening”, l.c., 16; K. RAES, l.c., 195. Wet 30 oktober 1998 tot invoeging van artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging, B.S. 17 december 1998, 40.074. L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1379; Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1046.
193
7.1.2. Definiëring
De analyse van zowel juridische als gedragsmatige literatuur wees uit dat er geen eenduidigheid bestaat over de definitie van stalking. Het is opvallend dat hierover in de literatuur toch maar weinig kritische reflecties worden gemaakt. Integendeel onderzoeksresultaten worden probleemloos tegen elkaar afgezet, ongeacht de verschillen in gehanteerde conceptuele en operationele definities in de betrokken onderzoeken. Zowel in het kader van voorliggende studie als in functie van de verdere theorieontwikkeling over het fenomeen stalking werd een nauwkeurige analyse uitgevoerd van definities uit de literatuur. In de waaier aan definities konden drie centrale elementen worden getraceerd. Dit betreft het herhaaldelijk karakter van het gedrag (1), gericht tegen een specifieke persoon (2) en ongewenst door het slachtoffer (3). 418 Het laatste element wordt afhankelijk van de gehanteerde definitie als hinderlijk, bedreigend, angstveroorzakend of rustverstorend (zoals in de Belgische belagingswet) omschreven. Deze elementen bleken ook de als belaging gekwalificeerde stalkingincidenten te typeren. Hoewel de Belgische belagingswet afwijkt voor wat betreft het herhaaldelijk karakter van het gedrag (eerste centrale element) - ook éénmalig rustverstorend gedrag kan onder de noemer van stalking vallen - werd dit niet bevestigd door de analyse van 204 parketdossiers. De als belaging gekwalificeerde incidenten hadden allemaal betrekking op herhaaldelijk gedrag bestaande uit ofwel een patroon van dezelfde gedragingen ofwel een patroon van diverse gedragingen. De aard van de gerapporteerde gedragingen varieerde van het pesten per telefoon en het versturen van e-mailberichten of het bespioneren en achtervolgen tot het uiten van bedreigingen en het plegen van fysiek geweld. Ook de duur van het belagen schommelde van enkele dagen tot meerdere jaren. Aan de politie gerapporteerde stalkingincidenten variëren dus in aard, duur en ernst.
418
X, CALIFORNIA PENAL CODE, SECTION $ 646.9, 1990; J.R. MELOY en S. GOTHARD, “Demographic and clinical comparisons of obsessional followers and offenders with mental disorders”, l.c., 259; P. TJADEN, N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 1998, 20 p; S. WALBY en J. ALLEN, Domestic violence, sexual assault and stalking: Findings from the British Crime Survey, o.c., 2004, 19; D. WESTRUP en W. FREMOUW, “Stalking behaviour: A literature review and suggested functional analytic assessment technology”, l.c., 255-274; L. DE FAZIO en G. M. GALEAZZI, “Stalking: phenomenon and research”, in MODENA GROUP ON STALKING (ed.), o.c., Milaan, Franco Angeli, 2005, 15-36.
194
Aangaande het tweede centrale element in de stalkingdefinitie blijkt dat het richten van stalkinggedrag tegen een specifieke persoon een gemeenschappelijk element is in alle onderzoeken, inclusief in het hier verrichte onderzoek. Elk dossier was dus gerelateerd aan een duidelijk identificeerbaar slachtoffer. Immers, stalking is een klachtdelict; er kan enkel een gerechtelijke procedure worden gestart na klachtneerlegging door een slachtoffer. 419 Verder bleek uit de dossieranalyse dat in 4,4% van de gevallen door meer dan één slachtoffer klacht werd ingediend (N= 9). Daarnaast was er ook sprake van meerdere slachtoffers in dossiers zonder dat alle slachtoffers afzonderlijk aangifte deden. Indien meerdere slachtoffers werden vermeld in een dossier, betrof dit telkens personen uit de directe omgeving van het slachtoffer zoals een familielid of een nieuwe partner. Verondersteld kan worden dat het belagen van een persoon uit de directe omgeving van het slachtoffer eveneens ongewenst is door het slachtoffer. Nog opvallend was dat behalve het slachtoffer ook sommige verdachten verklaarden dat ze werden lastiggevallen door het slachtoffer of dat ze de feiten minimaliseerden. Enerzijds is het minimaliseren of rechtvaardigen van de feiten niet exclusief een kenmerk van het fenomeen stalking. Stalkers zullen dit wel vaak doen, zoals onder meer werd beschreven in de typologie van Mullen. 420 Anderzijds is het inderdaad niet ondenkbaar dat er door beide partijen ongewenste gedragingen worden gesteld. Als verdachten zich ook slachtoffer voelen, dient te worden gewezen op het feit dat het einde van liefdesrelaties niet zelden gepaard gaat met wederzijds als storend ervaren gedragingen. Meestal dooft dit gedrag (door sommige auteurs pré-stalking genoemd) op korte termijn van zelf uit. 421 Verder is het mogelijk dat een slachtoffer als reactie op de rustverstoringen van de partner op een vervelende manier reageert op de gedragingen van de eerste. Het is zelfs niet uit te sluiten dat het in een aantal gevallen moeilijk uit te maken valt wie nu de stalker en wie de gestalkte is.
419
420 421
Wet 30 oktober 1998 tot invoeging van artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging, B.S. 17 december 1998, 40.074; L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1379; Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1046; F. GOOSSENS, “Het fenomeen ‘stalking’ strafrechtelijk beteugeld”, Tijdschrift voor wetgeving 1999, 60-61; A.D. PORRE, l.c., 14-15. P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 79-156. M.P. BREWSTER, “Power and Control Dynamics in Prestalking and Stalking Situations”, l.c., 207-217; W. D’HAESE en A. GROENEN, “Politie-Interventie bij Slachtoffers van Stalking. Richtlijnen voor een Slachtofferbejegening op Maat”, l.c., 20; R.M. EMERSON, K.O. FERRIS en C.B. GARDNER, l.c., 289-314.
195
Valse aangiftes, waarbij iemand zich onterecht voordoet als slachtoffer van stalking om zijn/haar eigen daderschap te verdoezelen of om op één of andere manier aandacht te zoeken of de zogenaamde verdachte te raken, mogen niet worden uitgesloten. 422 In de analyse van processen-verbaal werd vertrokken van de geregistreerde hoedanigheid van het slachtoffer. Op basis van de verzamelde informatie uit processen-verbaal kan hierover echter geen absolute zekerheid worden geboden. Mogelijk heeft dit een invloed gehad op de validiteit van sommige geanalyseerde dossiers en was bijvoorbeeld de persoon die de hoedanigheid kreeg van slachtoffer in werkelijkheid de verdachte. Wellicht minder gevoelig voor dergelijke vertekeningen zijn de incidenten met fysiek geweld, tenminste voor zover de dossiers bewijsmateriaal bevatten. Politiemensen en parketmagistraten zijn zich best bewust van mogelijke vertekeningen in de verklaringen van personen die zich aanmelden als slachtoffer van stalking of die worden beschuldigd van stalking. Met betrekking tot het derde element, het ongewenst karakter van de gebeurtenissen,
kan
angstig/bedreigd/onveilig
dit
samenvattend
voelen
naar
worden
aanleiding
ingevuld van
de
als
zich
incidenten.
In de bestudeerde dossiers rapporteerde tweederde van de slachtoffers dergelijke gevoelens. Deze ervaringen ressorteerden onder de generieke noemer van het ongewenste karakter van de gebeurtenissen. Daarentegen werd in een derde van de dossiers geen informatie opgenomen over de beleving van de gebeurtenissen door het slachtoffer. Voor deze dossiers blijft het onduidelijk hoe het slachtoffer de feiten ervoer. Waarom het slachtoffer aangifte deed en welke elementen precies een rol speelden voor de kwalificatie van de gerapporteerde gedragingen als stalking kon evenmin achterhaald worden. Nog opvallend was dat het ervaren van de gebeurtenissen als een ernstige rustverstoring niet kon worden afgeleid uit de bestudeerde dossiers. De ervaring van de feiten als rustverstorend kwam eenvoudigweg niet aan bod in de processen-verbaal. Dit is merkwaardig aangezien het één van de constitutieve elementen is van het misdrijf belaging in Belgie. Vermoedelijk sluit de begripsinvulling van stalking in de praktijk nauwer aan bij de drie gemeenschappelijke elementen uit de literatuuranalyse dan bij de constitutieve elementen van de belagingswet.
422
L.P. SHERIDAN en E. BLAAUW, “Characteristics of False Stalking Reports”, l.c., 55-72.
196
Waar de rechtsleer en rechtspraak voorlopig nog op zich laten wachten voor wat betreft de begripsinvulling van belaging, 423 bieden deze bevindingen alvast een aanknopingspunt voor het definiëren van belaging en kan het ongewenst karakter als begripsinvulling worden gehanteerd.
7.1.3. Registratie in processen-verbaal
De analyse van parketdossiers bracht aan het licht dat de registratie en de kwalificatie van stalkingincidenten niet eenduidig verloopt. Dit is een belangrijke vaststelling, aangezien het een weerslag heeft op de prevalentie van stalking. Onderzoeken die gebaseerd zijn op processen-verbaal (bv. Zona et al.) (bv. Harmon et al.
425
424
of op rechtbankdossiers
), problematiseren deze verschillen in registratiepolitiek niet.
Uit de gevoerde analyses in voorliggend onderzoek bleek dat gelijkaardige feiten op verschillende wijzen worden gekwalificeerd. Bijvoorbeeld kreeg het herhaaldelijk telefoneren naar het slachtoffer de ene keer de kwalificatie belaging en de andere keer de kwalificatie pesterij per telefoon of inbreuk op de privacy. Verder werd in sommige dossiers voor elk incident een afzonderlijk proces-verbaal opgesteld, terwijl in andere dossiers verschillende incidenten in één proces-verbaal werden ondergebracht. Ook dit heeft een impact op de omvang van het fenomeen in de officiële criminaliteitscijfers. Voor het gevoerde onderzoek had dit tot gevolg dat de optie werd genomen om zowel dossiers te selecteren met de kwalificatie belaging-stalking als dossiers met de kwalificatie belaging-stalking en met combinaties van andere misdrijfkwalificaties. De werkwijze om steeds te vertrekken vanuit de kwalificatie belaging-stalking, is enigszins selectief te noemen.
423
424
425
F. GOOSSENS, “Het fenomeen ‘stalking’ strafrechtelijk beteugeld”, Tijdschrift voor wetgeving 1999, 60-61; L. STEVENS, “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1379. M. ZONA, K. SHARMA en J. LANE, “A comparative study of erotomanic and obsessional subjects in a forensic sample”, l.c., 894-903. R.B. HARMON, R. ROSNER en H. OWENS, “Obsessional harassment and erotomania in a criminal court population”, l.c., 188-196.
197
Immers een incident waarbij de verdachte herhaaldelijk naar het slachtoffer telefoneert
en
dat
niet
als
belaging
wordt
gekwalificeerd,
valt
buiten
de steekproef. Daartegenover worden gelijkaardige incidenten wel opgenomen indien ze als louter belaging-stalking of als een combinatie van belaging-stalking en pesterij per telefoon werden geregistreerd. Met andere woorden werd bij de samenstelling van de steekproef rekening gehouden met de vigerende registratiepolitiek. Uit overleg met praktijkdeskundigen was eveneens gebleken dat deze selectiewijze een meer volledig beeld kon scheppen van stalkingzaken en een eventuele escalatie in fysiek geweld, dan wanneer men zich louter zou beperken tot de als belaging gekwalificeerde dossiers. Uiteraard betekent dit dat niet enkel de dossiers met louter de kwalificatie belaging-stalking werden geanalyseerd, maar het onderzoek en de praktijk wijzen uit dat het fenomeen stalking zich niet laat registreren in één enkele misdrijfcategorie. Dit standpunt kan worden verduidelijkt aan de hand van een reflectie over mogelijke verklaringen
voor
de
verschillen
in
kwalificaties.
De
diversiteit
in
registratiepolitiek heeft enerzijds betrekking op de aard van het fenomeen stalking en anderzijds op de gevoerde registratiepolitiek. Wat betreft de aard van het fenomeen stalking, komt de meermaals aangehaalde vaagheid van de wettelijke definitie van belaging ook in de dossiers tot uiting.
426
Wat vaagheid wordt genoemd
in de literatuur verwijst naar het feit dat het kwalificeren van reële gebeurtenissen onder één misdrijfcategorie geen sinecure is. Bijkomend voor stalking is dat een veelheid aan gedragingen verbonden zijn met dit misdrijf en dat de gedragingen vaak ook onder andere misdrijven geplaatst kunnen worden. Conclusie is dat in tegenstelling tot andere misdrijven, zoals fietsdiefstal of verkrachting, het fenomeen stalking niet enkel minder afgebakend is in tijd, plaats of modus operandi, maar zich bijkomend niet laten onderbrengen in één juridische kwalificatie. Wie een zicht wil krijgen op hoe een stalkingincident evolueert, zal ruimer moeten kijken dan enkel de juridische kwalificatie van belaging-stalking.
426
F. GOOSSENS, “Het fenomeen ‘stalking’ strafrechtelijk beteugeld”, Tijdschrift voor wetgeving 1999, 60-61; L. STEVENS, Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 1379.
198
Behalve de aard van het fenomeen stalking beïnvloedt ook de registratiepolitiek het toekennen van kwalificaties aan gerapporteerde incidenten. De eerder aangehaalde knelpunten zoals de prioriteiten in het politieel beleid en de kennis en competenties inzake stalking bij de verbalisant zijn hierbij niet te onderschatten. Verder wordt een eenduidige registratie bemoeilijkt door de complexe structuur van het registratiesysteem van de politie, waarin meer kwalificaties zitten dan de juridische misdrijfcategorieën. 427 Inzake de registratiepolitiek bevestigt de analyse enerzijds dat stalking één van de fenomenen is die de afgelopen jaren veel aandacht kreeg zowel in de media, als in het politieel en justitieel beleid. De forse stijging in het aantal officieel geregistreerde feiten is hiervan een reflectie. De drie gemeenschappelijke elementen die in de dossiers werden herkend, bevestigen dat het fenomeen stalking een ingeburgerd misdrijf is geworden.
7.2.
KENMERKEN VAN DE SLACHTOFFERS
7.2.1. Sociodemografische kenmerken
Het bestuderen van de kenmerken van slachtoffers van stalking werd in voorliggend onderzoek toegespitst op nationale slachtofferbevragingen. Terecht kan dit als een beperking van het onderzoek worden gezien. Immers, op basis van deze studies kan geen volledig beeld worden geschetst van de psychologie van slachtoffers en van de mechanismen van het fenomeen stalking. Eerder was echter gebleken dat de beschikbare studies over slachtoffers van stalking ofwel op een specifieke en afgebakende doelgroep van slachtoffers waren gericht, 428 ofwel te kampen hadden met ernstige methodologische problemen.
427
428
A. GROENEN, W. GEENS, W. en G. VERVAEKE, “Criminaliteitsanalyse. Voorwaarden voor een betrouwbare toepassing. Deel 1”, l.c., 4-7. J.H. KAMPHUIS en P.M.G. EMMELKAMP, “Traumatic stress among support-seeking female victims of stalking, l.c., 795-798; M. PATHÉ en P.E. MULLEN, “The impact of stalkers on their victims”, l.c., 12-17.
199
In functie van de analyse van processen-verbaal was het vooral relevant om op zoek te gaan naar sociodemografische kenmerken en de beleving van de gebeurtenissen door de slachtoffers. Op die manier kon een profiel worden gemaakt van kenmerken van slachtoffers van stalking dat kon worden nagegaan in de parketdossiers. Om deze kenmerken te bestuderen en ook de doelgroep te betrekken die aangifte deed bij de politie waren de nationale slachtofferbevragingen de meest aangewezen bronnen. Achteraf kon een vergelijking worden gemaakt van de kenmerken van de slachtoffers, van de verdachten en van de feiten van aan de politie gerapporteerde stalkingincidenten met de kenmerken uit de slachtofferbevragingen. Zowel in de literatuuranalyse als in de studie van parketdossiers kwam tot uiting dat stalking een fenomeen is dat zich manifesteert in alle lagen van de bevolking. Enkele sociodemografische kenmerken lijken de slachtoffers te typeren. Hoewel de analyse van parketdossiers niet tot doel had om een representatief beeld te schetsen van de slachtoffers van stalking, tekenden er zich enkele tendensen af die ook werden geconstateerd bij de slachtofferbevragingen. 429 Zo is er sprake van een oververtegenwoordiging van vrouwelijke slachtoffers met een percentage van 80% of meer. Verder was er een verhoogd risico zowel voor mannelijke als voor vrouwelijke slachtoffers jonger dan 50 jaar. Dit betrof zo een 80% van de slachtoffers. In de slachtofferbevragingen werd gekeken naar het aandeel van de slachtoffers in verschillende leeftijdscategorieën. Hieruit bleek dat personen in de leeftijdscategorie van 25 tot 39 jaar het hoogste risico liepen op slachtofferschap, respectievelijk 25% van de vrouwen en 13% van de mannen. Daarnaast wezen de parketdossiers op een hoog aantal alleenstaanden (75%). De slachtofferbevragingen leverden een gelijkaardig beeld op. In deze studies werd het aandeel van alleenstaande slachtoffers berekend. Bij de verschillende categorieën van
alleenstaanden
(wettelijk
gescheidenen,
feitelijk
gescheidenen,
en
niet-gehuwden) werden hogere percentages opgetekend en dit zowel voor mannen als vrouwen (met een maximum 15,5% voor de feitelijk gescheiden vrouwen). Bij de gehuwden liepen vrouwen een hoger risico (met een maximum van 6,7% voor gehuwde vrouwen). Tot slot kwam tot uiting dat zowel studenten en niet-werkenden als werkenden slachtoffer worden van stalking. 429
S. WALBY en J. ALLEN, o.c., 146 p; P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 20 p.
200
In de parketdossiers waren de meeste slachtoffers beroepsactief (75%). In de slachtofferbevragingen komen de studenten naar voor als een risicogroep met een aandeel van 12,4% slachtoffers. Dit percentage ligt hoger dan de 3% geregistreerde studenten in de parketdossiers. Uit deze bevindingen volgt de conclusie dat zowel slachtoffers die aangifte doen bij de politie van stalking (parketdossiers) als personen die rapporteren in onderzoeken dat ze slachtoffer zijn (slachtofferbevragingen) een aantal gelijkaardige kenmerken vertonen. Het relatief klein aantal minderjarigen en studenten in de bestudeerde parketdossiers kan een indicatie zijn dat deze doelgroep de gebeurtenissen minder snel als een misdrijf beschouwen en/of omdat ze van mening zijn dat ze met dergelijke problemen niet bij de politie moeten zijn. Het lijkt er in elk geval op dat ook studenten regelmatig slachtoffer worden van stalking. Zo wees een onderzoek bij 4.446 vrouwelijke studenten uit dat 13,1% gedurende het afgelopen academiejaar slachtoffer werd van stalking. 430 Tot slot dient nog opgemerkt te worden dat de registratie van een aantal persoonskenmerken in processen-verbaal in enkele gevallen onzorgvuldig gebeurde (bv. geslacht, geboortedatum, burgerlijke staat, enz.). Nochtans is dit een wettelijke verplichting. Het kunnen beschikken over volledige informatie is belangrijk om een volledig beeld te krijgen van de gerapporteerde incidenten. 431
7.2.2. Beleving en reactiegedrag
Over de beleving van de gebeurtenissen door de slachtoffers is er eerder weinig informatie beschikbaar in slachtofferbevragingen. Hiertoe zouden kwalitatieve belevingsonderzoeken meer aangewezen zijn. Zo bleek dat de slachtofferbevragingen dit aspect slechts summier behandelen; slachtoffers dienen de ervaren gevoelens aan te duiden in een opsomming van gevoelens. De analyse van de processen-verbaal bood hieromtrent evenmin een uitgebreid kader. 430 431
B.S. FISHER, F.T. CULLEN en M.G. TURNER, l.c., 257-305. M. VAN DE PLAS, Handboek politieverhoor. Basistechnieken, l.c., 60; D. DE CLERCK, l.c., 195-19; M. BOCKSTAELE, “Processen-verbaal en verhoren in de wet Franchimont”, o.c., 344-348.
201
Er kon enkel worden gekeken naar informatie die de slachtoffers hierover spontaan rapporteren. In hoeverre de geregistreerde ervaringen een getrouwe weergave zijn, kon niet worden achterhaald en dit is een zwak punt in het onderzoek. Daarnaast dient hier de bedenking te worden gemaakt dat het zeer moeilijk is om te achterhalen welke belevingen en gevolgen precies voortvloeien uit een specifieke gebeurtenis. 432 Met andere woorden is het niet eenvoudig om af te leiden in welke mate de gerapporteerde gevoelens rechtstreeks gelinkt zijn aan de stalkingincidenten of ook verweven zijn met andere gebeurtenissen. Over het concrete reactiegedrag van de slachtoffers kan niet zoveel gezegd worden. Ook hier werd in de slachtofferbevragingen aan de respondenten gevraagd te kiezen uit een lijstje met gedragingen. Belangrijke resultaten waren dat tussen een vierde en tweevijfde van de slachtoffers naar de politie stapten met hun verhaal. Verder contacteerde ongeveer 70% van de slachtoffers familie/vrienden. Slechts een kleine 10% raadpleegde een hulpverlener. In de parketdossiers is eveneens weinig informatie te vinden over het reactiegedrag van slachtoffers. In 10% van de dossiers werd melding gemaakt van het contacteren van een hulpverlener. In hoeverre dit een weerspiegeling is van de werkelijkheid of eerder van het al dan niet registreren van dergelijke informatie blijft echter onduidelijk. In
hoeverre
slachtofferschap
van
stalking
een
aangepaste
levensstijl
tot gevolg heeft, kan moeilijk worden ingeschat. De slachtofferbevragingen wezen uit dat slachtoffers wel enkele wijzigingen aanbrachten. Zo nam ongeveer een vijfde extra beveiligingsmaatregelen of verhuisde. De processen-verbaal bevatten hierover geen informatie. Uit de literatuurbevindingen bleek dat er reeds onderzoek werd verricht bij specifieke doelgroepen naar de gevolgen op korte en lange termijn en naar het copinggedrag van slachtoffers, 433 maar over het concrete reactiegedrag in de aanloop en tijdens de periode van het belagen is er vooralsnog een gebrek aan informatie. Ook in processen-verbaal worden hierover geen gegevens geregistreerd.
432
433
G. VERVAEKE, S. BOGAERTS en A. HEYLEN, “Onderkennen van seksueel misbruik bij kinderen”, l.c., 177-200. M. PATHÉ en P.E. MULLEN, “The impact of stalkers on their victims”, l.c., 12-17; J.H. KAMPHUIS en P.M.G. EMMELKAMP, “Traumatic stress among support-seeking female victims of stalking, l.c., 795-798.
202
Hoewel het reactiegedrag en de gevolgen op korte en lange termijn buiten het voorwerp van het onderzoek lagen, is het belangrijk te wijzen op de relevantie van informatie hierover in functie van de ontwikkeling van interventiestrategieën voor stalking. Dit is met name van belang om een aangepaste begeleiding te kunnen bieden voor de slachtoffers waarbij een verdere behandeling nodig blijkt te zijn.
7.3.
KENMERKEN VAN DE VERDACHTEN
7.3.1. Sociodemografische kenmerken
Met betrekking tot het bestuderen van de kenmerken van verdachten gelden dezelfde opmerkingen als die eerder werden gemaakt bij de slachtoffers. Er werd geopteerd om doelgericht de relevante kenmerken te analyseren in functie van de analyse van processen-verbaal. Tevens werd, in tegenstelling tot heel wat publicaties, vermeden onderzoeksresultaten te vermengen die gebaseerd zijn op andere daderpopulaties en op afwijkende definities. De beelden die vaak worden opgehangen van stalkers in de literatuur kunnen bezwaarlijk betrouwbaar en valide worden genoemd voor de totale populatie. Een meerwaarde van het hier voorliggend onderzoek is dat een overzichtelijk geheel werd geboden van een aantal kenmerken van stalkers, waarbij geen appels met peren werden vergeleken. Tevens werd gekeken in hoeverre de kenmerken van stalkers uit politiedossiers overeenstemmen met de profielen uit slachtofferbevragingen. Op basis hiervan kan informatie worden verstrekt aan de politiemensen over de kenmerken van stalkers en slachtoffers in het algemeen, maar ook over de kenmerken van de stalkingincidenten waarmee ze in hun dagelijks werk worden geconfronteerd. Zoals bij de slachtoffers levert ook de analyse van kenmerken van verdachten een gediversifieerd beeld op. Een belangrijke vaststelling is dat er zich enkele tendensen aftekenen inzake sociodemografische kenmerken, en dit zowel in voorliggend onderzoek als in de literatuur.
434
De belangrijkste vaststellingen zijn de
oververtegenwoordiging van mannelijke daders en het stalken van een slachtoffer dat de verdachte kent. 434
S. WALBY en J. ALLEN, o.c., 146 p; P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 20 p.
203
In
de
slachtofferbevragingen
was
68%
van
de
stalkers
of
meer
een man en had meer dan 66% van de incidenten betrekking op belaging van een kennis of een ex-partner. Meer dan de helft van de daders was jonger dan 40 jaar. Over de burgerlijke staat van de stalkers is geen informatie opgenomen in de slachtofferbevragingen. In de parketdossiers werden ruim 85% mannelijke verdachten geregistreerd en betrof bijna 60% van de gevallen belaging van een ex-partner. Verder was ruim 80% alleenstaand. Tot slot was bijna 80% jonger dan 50 jaar. De reeds hoger vermelde onvolkomenheden in de processen-verbaal zijn ook van toepassing op de sociodemografische gegevens van de verdachten. Dit heeft tot gevolg dat mogelijk relevante informatie niet wordt genoteerd. Het is een gemiste kans, aangezien het slachtoffer van stalking door een bekende wel over deze informatie beschikt en dit kan bijdragen tot het duidelijk in kaart brengen van de gebeurtenissen.
7.3.2. Stalkinggedrag
Wat betreft het specifieke stalkinggedrag behoren het telefoneren naar het slachtoffer en het bespioneren tot de favoriete belagingsmethoden van stalkers. Zowel in de slachtofferbevragingen als in de dossieranalyse schommelden de percentages hiervan tussen 40% en 75%. Daarnaast is er een grote diversiteit aan gedragingen waarneembaar, wat gedeeltelijk te wijten is aan de verschillende operationaliseringen in de onderzoeken. Stalkinggedrag omvat verder onder meer het bedreigen van het slachtoffer, het opwachten van het slachtoffer, het vernielen van spullen van het slachtoffer, inbreken in de woning van het slachtoffer, leugens vertellen over het slachtoffer, enz. Al deze gedragingen werden ook gerapporteerd in de bestudeerde dossiers, waarbij hoge percentages werden gevonden voor het telefoneren naar het slachtoffer (75,4%) en het bedreigen van het slachtoffer (67,2%). Aangezien in de dossiers de informatie uit de verklaringen van de slachtoffers werd gehaald, kan dit een indicatie zijn dat deze gedragingen typerend zijn voor stalkers.
204
Het zou interessant geweest zijn om een zicht te krijgen op gedragspatronen van stalkers, maar dergelijke analyse was helaas niet mogelijk in voorliggend onderzoek, omwille van de eerder aangehaalde knelpunten in de dragers van informatie. Dergelijke analyse kan zinvol zijn in functie van de verdere ontwikkeling van typologieën van stalkers en de verdere exploratie van linken tussen bepaalde gedragingen en geweld, waartoe onder andere Canter al 435 reeds een eerste aanzet gaf.
7.4.
KENMERKEN VAN HET FENOMEEN GEWELD BIJ STALKING
7.4.1. Definiëring
Er bestaat eensgezindheid in de literatuur over het feit dat geweld een complex fenomeen is. 436 In voorliggend onderzoek lag de focus op fysiek geweld bij stalking. Meer bepaald werd gezocht naar factoren die samenhangen met een escalatie van fysiek geweld bij stalking. Om een gemotiveerde afbakening te maken van fysiek geweld, werd eerst gekeken naar het bredere concept van geweld. De literatuuranalyse leerde dat de studie van geweld steeds geplaatst dient te worden binnen de historische en culturele context waarin het gedrag wordt beschreven. 437 Het onderzoek situeert zich in de 21ste eeuw, die wordt gekenmerkt door een tendens van het strafbaar stellen van gedragingen die de persoonlijke rust verstoren en die onder de noemer van psychisch geweld worden geplaatst. Het gaat hierbij specifiek over stalking, dat als psychisch geweld kan worden gezien, en dat in een aantal gevallen escaleert in fysiek geweld.
435 436
437
D.V. CANTER en M. IOANNOU, l.c., 1-31. P. IMBUSCH, “The concept of violence”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 13; M.A. STRAUS, o.c.; 21-22; R.J. GELLES en M.A. STRAUS, o.c., 554. S. JONES, o.c., 3-6; M.M. COUSINEAU en G. RONDEAU, l.c. , 937.
205
Tevens diende rekening gehouden te worden met de gevoeligheid die verbonden is met het concept geweld. 438 Zo was het niet evident om een keuze te maken over wat wel en niet als geweld wordt gezien. Aangezien geweld in principe als onaanvaardbaar gedrag wordt beschouwd, heeft de definiëring van gedragingen als dusdanig ook gevolgen. Hiermee nauw verweven is het perspectief van waaruit het gedrag wordt bestudeerd.
439
De aard en de omvang van geweld is immers
verschillend, indien respectievelijk wordt vertrokken vanuit wat het slachtoffer als geweld ervaart of vanuit wat de verdachte als geweld ziet. Er werd geopteerd om het onderzoek te voeren vanuit het perspectief van de observator, namelijk de onderzoeker. Verder verdiende een enge geweldsdefinitie, geïnspireerd op de definitie van Straus, 440 de voorkeur. De definitie van geweld luidde als volgt: “fysieke gedragingen gericht tegen het slachtoffer die overkomen als de intentie hebbend om fysiek letsel te veroorzaken”. Deze keuzes zijn genomen om een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen stalking (psychisch geweld) en fysiek geweld. Dit kon via een enge definitie van fysiek geweld. Tevens wordt op die manier de vrees van heel wat slachtoffers voor fysiek geweld door de stalker in rekening gebracht. 441 In functie van de betrouwbaarheid werden een aantal dossiers door meerdere personen geanalyseerd en werd gekeken of het coderen van de gebeurtenissen op dezelfde wijze gebeurde. Hier werden, vermoedelijk omwille van de strikte afbakening, geen verschillen vastgesteld in het al dan niet coderen van incidenten als fysiek geweld. Er dient verder opgemerkt te worden dat een strikt onderscheid tussen stalkinggedragingen en fysiek geweld enigszins kunstmatig kan worden genoemd. De realiteit is niet zo eenvoudig. 438
439
440 441
D.R. LOSEKE, R.J. GELLES en M.M. CAVANAUGH (ed.), o.c., xv-xvii; M. LEVI en M. MAGUIRE, “Violent Crime”, in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Third Edition, o.c., 795. R.F. BAUMEISTER en W.K. CAMPBELL, l.c., 210-221 ; W. HEITMEYER en J. HAGAN, “Violence: The Difficulties of a Systematic International Review”, in W. HEITMEYER en J. HAGAN (ed.), o.c., 3. M.A. STRAUS, o.c., 21-22. L. DE FAZIO en G. M. GALEAZZI, o.c., 15-36; J.R. MELOY en S. GOTHARD, “Demographic and clinical comparisons of obsessional followers and offenders with mental disorders”, l.c., 259; S. WALBY en J. ALLEN, o.c., 19; P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 20 p; D. WESTRUP en W. FREMOUW, l.c., 255-274.
206
Zo werd geen rekening gehouden met situationele en contextgebonden elementen, zoals de aanloop van de feiten, de geestestoestand van het slachtoffer en de verdachte, of de interactie tussen het slachtoffer en de verdachte voor, tijdens en na de geweldsecalatie. Bijvoorbeeld kan de reactie van het slachtoffer op dreigende gebaren van de verdachte een mogelijke geweldsescalatie afwenden of juist versnellen. Met dergelijke elementen kon in de analyse geen rekening worden gehouden en dit is een nadeel, omdat zo geen dieper inzicht werd verkregen in een aantal dynamische processen die zich vermoedelijk afspelen bij de escalatie van stalking in geweld.
7.4.2. Omvang van fysiek geweld bij stalking Het is niet zo eenvoudig om een helder beeld te vormen van de omvang van fysiek geweld bij stalking. Hoewel kan worden gesteld dat fysiek geweld bij stalking voorkomt, is het onmogelijk om te bepalen in welke mate precies. Immers, in de beschikbare literatuur worden verschillende operationaliseringen van geweld gehanteerd, zoals het al dan niet beschouwen van bedreigingen als geweld. 442 Een belangrijke conclusie is dan ook dat er geen uitspraken kunnen worden gedaan over de prevalentie van geweld bij stalking. In dit onderzoek werden terecht vraagtekens geplaatst bij uitspraken die in de literatuur worden gedaan over de frequentie van geweld bij stalking. Ook wordt er niet op een eenduidige wijze gerapporteerd over de prevalentie van geweld bij stalking. Sommige onderzoeken vermelden louter de meest risicovolle slachtoffergroep voor geweld door de stalker. Bijvoorbeeld wordt gewezen op het hoog risico voor fysiek geweld bij vrouwen die worden gestalkt door een ex-partner (81%).
443
Bepaalde studies differentiëren tussen mannelijke en vrouwelijke
slachtoffers, die in respectievelijk 19% en 24% geweld ervoeren ten gevolge van de belaging, 444 terwijl andere studies enkel een totaal percentage geven (49%). 445
442
443
444 445
B. ROSENFELD en C. LEWIS, “Assessing Violence Risk in Stalking Cases: A Regression Tree Approach”, l.c., 343-357; B. ROSENFELD, “Violence risk factors in stalking and obsessional harassment. A Review and Preliminary Meta-Analysis”, l.c., 9-36. P. TJADEN en N. THOENNES, Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey, o.c., 20 p. T. BUDD, J. MATTINSON en A. MYHIL, o.c., 127 p. S. MORRIS, S. ANDERSON en L. MURRAY, o.c., 97 p.
207
In de bestudeerde parketdossiers werd in 26,5% fysiek geweld door de stalker geregistreerd. Hierbij dient de reflectie te worden gemaakt dat in nauwelijks de helft van deze gevallen klacht werd ingediend wegens opzettelijke slagen en verwondingen. Slechts sporadisch werden de eventuele letsels nauwkeurig omschreven. Hierdoor was het niet mogelijk meer diepgang te bieden in de precieze aanleiding, omstandigheden en gevolgen van het geweld door de verdachte. Evenmin kon dieper inzicht worden verkregen in het reactiegedrag van het slachtoffer tijdens het geweldsincident.
7.4.3. Analyse van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking
De literatuuranalyse bracht aan het licht dat onderzoek over risicofactoren van fysiek geweld bij stalking schaars is en vooralsnog geen gevalideerde en bruikbare risicofactorenmodellen opleverde. 446 De beschikbare literatuur was wel indicatief voor het verder ontwikkelen van een risicofactorenmodel. Wat betreft de dragers van informatie, werd reeds meermaals gewezen op de knelpunten die verbonden zijn aan de keuze voor het analyseren van informatie uit processen-verbaal. Processen-verbaal zijn belangrijke instrumenten in functie van waarheidsvinding ten einde te worden gebruikt als bewijs in rechte.
447
Maar processen-verbaal zijn niet ontwikkeld als dragers van informatie voor wetenschappelijk onderzoek. 448 Nochtans dient op basis van informatie die de politie verzamelt een inschatting te worden gemaakt van de aard en van de ernst van de feiten. De politie dient bij het vervullen van opdrachten van gerechtelijke politie misdrijven op te sporen en bewijzen te verzamelen. 449 Om na te gaan of er sprake is van het misdrijf belaging dient de politie dus informatie te verzamelen over de mate van rustverstoring van het slachtoffer. 446
447
448
449
B. ROSENFELD, “Violence risk factors in stalking and obsessional harassment. A Review and Preliminary Meta-Analysis”, l.c., 9-36; B. ROSENFELD en R. HARMON, “Factors associated with violence in stalking and obsessional harassment cases”, l.c., 671-691; J.R. MELOY, “Stalking (Obsessional Following): a Review of Some Preliminary Studies”, l.c., 147-162. L. HUYBRECHTS, l.c., 19; M. VAN DE PLAS, Handboek politieverhoor. Basistechnieken, o.c., 17-18; M. VAN DE PLAS, “Wie (ver)horen wil moet luisteren”, l.c., 46. C.C.J.H. BIJLEVELD, o.c., 164; J. GOETHALS, Bronnen van het criminologisch onderzoek, o.c., 70-80. Art. 15 Wet op het Politieambt, B.S. 22 december 1992.
208
Registratie van alle elementen die van belang zijn voor het inschatten van de ernst van de situatie hoort daar ook bij. Het spreekt voor zich dat hierbij elementen aan bod zullen komen die verwijzen naar fysiek geweld. In het onderzoek werd vanuit de geregistreerde politionele informatie vertrokken. Behalve het zoeken van een antwoord op de onderzoeksvraag, appeleert deze werkwijze ruimer bekeken ook op de nood aan concrete richtlijnen voor de politie als centrale actor in het veiligheidsbeleid in de risico-samenleving. 450 Door de risico’s te analyseren in de context waarin ze worden geformuleerd kan immers op dat niveau een meer gepast antwoord worden geboden. In de loop van het analyseproces bleek dat processen-verbaal heel wat relevante informatie bevatten om een beeld te schetsen van incidenten die als belaging worden gekwalificeerd en van de slachtoffers en de verdachten. Tevens kon informatie worden verzameld over factoren die mogelijk samenhingen met fysiek geweld. Het ontbreken van wettelijk te registreren gegevens zoals het geslacht en de burgerlijke staat van het slachtoffer werkten belemmerend. Deze informatie zou standaard moeten aanwezig zijn in elk proces-verbaal dat aan het parket wordt overgemaakt. De dragers van informatie, namelijk de processen-verbaal, bleken dus geschikt te zijn voor het registreren van de benodigde informatie om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Niet over alle mogelijk relevante risicofactoren was informatie beschikbaar in processen-verbaal. Behalve de eerdere geschetste informatie over gedragspatronen werden geen gegevens geregistreerd over eventuele psychiatrische stoornissen. Over het belang van de aan- of afwezigheid van psychiatrische stoornissen als risicofactor heerst er niet alleen discussie in de literatuur, maar bovendien is het niet mogelijk om hieromtrent informatie te halen uit processen-verbaal. 451 De beperktheid van onderzochte risicofactoren in functie van de beschikbaarheid van informatie in de dossiers is een sterkte voor het aspect van vertaling van dit onderzoek naar de praktijk maar een minpunt vanuit een puur theoretisch perspectief.
450 451
D. DENNEY, o.c., 33-34. Ibid., 9-36; P.E. MULLEN, M. PATHÉ, R.P. PURCELL en G.W. STUART, “A study of stalkers”, l.c., 1244-1249; L. SHERIDAN en J. BOON, “Stalker typologies: Implications for Law Enforcement”, in J. BOON en L. SHERIDAN (ed.), Stalking and Psychosexual Obsession. Psychological Perspectives for Prevention, Policing and Treatment, o.c., 70-81; J.C.W. BOON en L. SHERIDAN, “Stalker typologies: A law enforcement perspective, l.c., 75-91.
209
De keuze voor de logistische regressieanalyse vloeide enerzijds voort uit de aard van de dichotome afhankelijke variabele, namelijk wel of geen fysiek geweld, en anderzijds uit de aard van de onafhankelijke variabelen, namelijk de aan- of afwezigheid van een aantal dichotome risicofactoren. 452 Uit het in kaart brengen van verschillende soorten van predictieonderzoek was duidelijk geworden dat de exploratie van risicofactoren voor fysiek geweld bij stalking nog in de kinderschoenen stond. De nieuwe methoden van risico-inschatting waarbij wordt gewerkt met professionele gestructureerde beoordelingsmodellen zijn beloftevol. 453 Door het gebrek aan een degelijk theoretisch risicofactorenmodel van geweld bij stalking, gaven we de voorkeur aan een klassiek predictieonderzoek. Eerst dienen risicofactoren
geïdentificeerd
te
worden,
alvorens
ze
kunnen
worden
geïmplementeerd in gestructureerde beoordelingsmodellen. In de analyse werden de risicofactoren van Rosenfeld als leidraad gehanteerd. Dit betrof bedreigingen, ex-partners, crimineel verleden, eerdere geweldsdelicten en middelenmisbruik. Significante verbanden werden gevonden voor individuele predictoren
op
basis
van
chi-kwadraatanalyses,
maar
er
kon
geen
risicofactorenmodel worden gedistilleerd op basis van logistische regressieanalyse. Dit betekent dat de risicofactoren als ze in een reeks worden getest afzonderlijk geen onafhankelijke bijdrage leveren in het voorspellen van geweld. Toevoeging van andere predictoren (geslacht van het slachtoffer, geslacht van de verdachte, vandalisme, triggers, beroep, leeftijd van de verdachte, meer dan één slachtoffer) en het testen van de vereiste assumpties voor logistische regressieanalyses (bv.
interactie-effecten
tussen
twee
variabelen)
454
resulteerden
in
een
risicofactorenmodel met vijf predictoren. Deze vijf risicofactoren waren elk op zich significante voorspellers van fysiek geweld en leverden tevens een onafhankelijke bijdrage aan het risicofactorenmodel. Opvallend was dat van de basispredictoren enkel eerdere geweldsveroordelingen een significante voorspeller bleek te zijn in het regressiemodel. De overige predictoren bestonden allemaal uit samengestelde interactie-effecten van twee predictoren.
452
453 454
R.E. WRIGHT, “Logistic regression”, in L.G. GRIMM P.R. en YARNOLD (ed.), o.c., 217-218. P.R., KROPP, S.D., HART en D.R., LYON, l.c., 605. S. LANDAU en B.S. EVERITT, o.c., 221-244. E. MARIS, o.c., 487-491. S. MENARD, o.c., 58-80; R.E. WRIGHT, l.c., 219.
210
Zo waren het samen voorkomen van a) het uiten van bedreigingen ten aanzien van het slachtoffer en een voormalige liefdesrelatie tussen de verdachte en het slachtoffer, b) het uiten van bedreigingen ten aanzien van het slachtoffer en het plegen van vandalisme, c) middelenmisbruik door de verdachte en een voormalige liefdesrelatie tussen de verdachte en het slachtoffer en d) middelenmisbruik door de verdachte en het plegen van vandalisme belangrijke voorspellers van fysiek geweld. In stalkingonderzoeken werden interactie-effecten nog niet eerder getest. Het voorliggend onderzoek bracht echter aan het licht dat specifieke combinaties van twee risicofactoren de probabiliteit op fysiek geweld sterk doen stijgen. Het gaat dus niet over het voorkomen van een geïsoleerde factor, maar vooral over het samenspel van factoren. Er werden zowel statische risicofactoren (bv. eerdere veroordelingen
voor
geweldsdelicten)
als
dynamische
risicofactoren
(bv. middelenmisbruik) geïdentificeerd. In functie van interventies zijn vooral deze laatste van belang, aangezien hierop kan worden gewerkt. 455 Niettegenstaande een duidelijk antwoord werd geformuleerd op de onderzoeksvraag, dienen de resultaten met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Zo is er nog de noodzaak aan verdere validiteits- en betrouwbaarheidstesten van de geïdentificeerde risicofactoren. Het model is opgebouwd uit vijf stappen waarin telkens een nieuwe risicofactor wordt toegevoegd. Afhankelijk van de gekozen stap levert
de
regressieanalyse
zo
tussen
70,7%
(waarvan
90,7%
correcte
geweldsvoorspellingen) en 79,8% correcte voorspellingen (waarvan 72,2% correcte geweldsvoorspellingen) op. In vergelijking met het percentage van 71,3% op basis van toeval, maar met een 0% correcte geweldsvoorspellingen, is dit resultaat veelbelovend te noemen. Echter zal de toekomst moeten uitwijzen in welke mate het model overeind blijft bij hertesting. Welk van de vijf modellen wordt gekozen hangt af van de uiteindelijke doelstelling bij concrete toepassingen, het bereiken van zoveel mogelijk correcte voorspellingen in het totaal met een relatief hoog aantal correcte geweldsvoorspellingen, of het bereiken van een zo hoog mogelijk aantal correcte geweldsvoorspellingen, ongeachte het totaal aantal correcte voorspellingen? Deze keuze werd niet gemaakt
455
J. BONTA, l.c., 368.; J. GOETHALS, “Predictie-onderzoek”, in K. BEYENS, J. GOETHALS, P. PONSAERS en G. VERVAEKE (ed.), Criminologie in actie, o.c., 503.
211
in voorliggend onderzoek, de verschillende modellen werden gepresenteerd om desgevallend een gemotiveerd oordeel te kunnen vellen. In het achterhoofd dient gehouden te worden dat een aantal vals positieve voorspellingen van fysiek geweld vermoedelijk te wijten zijn aan de momentopname van het onderzoek. Uit de analyse van de dossiers bleek namelijk dat in heel wat gevallen de stalker werd verhoord of opgepakt en er dus mogelijk nog geen geweld werd gepleegd. Er werd dus geen rekening gehouden met de duur tussen de gedragingen en het fysiek geweld. Tevens bleek dat de gevonden prevalentie een invloed hebben op de sterkte van het model. 456 Het afstemmen van interventies in de praktijk op een model met veel vals positieve voorspellingen kan resulteren in het verkeerdelijk inzetten van extra middelen en het mogelijk onterecht viseren van individuen die geen geweld beogen te plegen. Hoe dan ook dient het predictiemodel als een eerste identificatie van risicofactoren te worden beschouwd. Het is niet ondenkbaar dat het analyseren van andere bronnen, zoals interviews met de verdachten en de slachtoffers, deskundigenverslagen, enz. andere risicofactoren aan het licht brengen en het bestaande predictiemodel wijzigen of aanvullen. Tot slot leverde het verkennen van de bruikbaarheid van de risicofactoren in de dagelijkse praktijk positieve verwachtingen op. Niet alleen bleken politiemensen die de beoordelingen maakten met behulp van het model de factoren te herkennen maar deden ze het ook betere voorspellingen in vergelijking met politiemensen die zich baseerden op eigen inzichten. Dit biedt perspectieven voor de ontwikkeling van gebruiksvriendelijke risico-inschattingsinstrumenten.
456
D.L. STREINER, l.c., 209-219.
212
BESLUIT
De gevoerde discussie in dit zevende en laatste hoofdstuk bevestigde in de eerste plaats de complexiteit van het fenomeen stalking. Verder wijzen de gelijkenissen aangaande de gemeenschappelijke elementen om stalking te definiëren in de literatuur en in het onderzoek op de mogelijkheid om stalking in toekomstig onderzoek op een eenduidige manier te definiëren. Zodoende kunnen meer diepgaande vergelijkingen tussen onderzoeken worden gemaakt. Tot op heden ontbreken dergelijke vergelijkingen, of berusten ze niet op methodologische onderbouwde principes. Ook dient de relevantie van de huidige begripsinvulling in de Belgische belagingswet in vraag te worden gesteld voor wat betreft de mogelijkheid om éénmalig gedrag te bestraffen. Met betrekking tot de kenmerken van slachtoffers en de kenmerken van verdachten leerde zowel de literatuuranalyse als de dossieranalyse dat het fenomeen stalking zich manifesteert in alle lagen van de bevolking. De tendensen die zich doorheen studies aftekenen dienen als voorlopig te worden beschouwd en nodigen uit tot verder onderzoek. Over de aard en de frequentie van het plegen van fysiek geweld door stalkers dient onthouden te worden dat vooralsnog geen verregaande conclusies kunnen worden getrokken. Hier dringt de noodzaak aan een heldere operationalisering zich op. De voorkeur gaat uit naar een enge begripsdefiniëring. Aanknopingspunten werden gevonden voor validering van de gevonden risicofactoren en voor uitbreiding naar meer contextgebonden en dynamische risicofactoren.
213
214
UITLEIDING In dit onderzoek stond de identificatie van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking centraal. Hierbij werd expliciet de focus gelegd op de aansluiting van het onderzoek bij de politiepraktijk. In de uitleiding worden enkele aanbevelingen geformuleerd voor toekomstig onderzoek en worden een aantal richtlijnen gegeven voor implementatie in de praktijk. Voor wat betreft toekomstig onderzoek worden zes aanbevelingen gedaan. Ten eerste dient een heldere conceptuele en operationele definiëring aan de basis te liggen van elk stalkingonderzoek. Hoewel deze kwaliteitseis inherent is aan wetenschappelijk onderzoek in het algemeen, verdient ze hier bijzondere aandacht. Immers, het fenomeen stalking draagt een subjectief element in zich. De beleving van het slachtoffer is bepalend voor het benoemen van gedragingen als stalking. In tegenstelling tot de vastgestelde diversiteit inzake definities, verdient een eenduidige omschrijving de voorkeur. Een aanbeveling is om stalkingonderzoek steeds te baseren op de volgende drie centrale elementen: herhaaldelijk gedrag (1), gericht tegen een specifieke persoon (2) en ongewenst door het slachtoffer (3). Deze ruime conceptualisering integreert gemeenschappelijke elementen uit de literatuur. Ze sluit tevens aan bij de ontstaansgeschiedenis van stalking, die te situeren is binnen een maatschappelijk klimaat waarin het ongevraagd indringen in de privé-sfeer van personen niet wordt getolereerd. Met de afbakening op conceptueel vlak is echter nog niet het probleem van de vastgestelde variaties in operationele definities opgelost. Hiertoe is een verdere exploratie van stalkinggedragingen en de beleving ervan aangewezen. Zo kan toekomstig onderzoek meer inzicht verschaffen over de ernstappreciatie van specifieke gedragspatronen. Mogelijk kan dit meer informatie bieden voor het verder operationaliseren van welke gedragingen en combinaties van gedragingen onder de noemer stalking thuishoren. De vaak gerapporteerde gedragingen van het herhaaldelijk telefoneren naar het slachtoffer, het opwachten en achtervolgen van het slachtoffer, kunnen hierbij een aanknopingspunt zijn.
215
Ten tweede is een onderzoek naar de efficiëntie van de belagingswet wenselijk. Zo is er nood aan een evaluatie van de toepassing van de wet en van het vervolgingsbeleid. Hierbij dient ook het vervolgingsbeleid te worden geëvalueerd dat betrekking heeft op andere misdrijven die onder de noemer van psychisch geweld thuishoren. Immers, een belangrijk motief voor de strafbaarstelling van stalking betrof het kunnen bestraffen van vormen van psychisch geweld, die via de vigerende wetgeving moeilijk te vervolgen waren. Te meer omdat er enige overlap lijkt te zijn in de registratiepolitiek met reeds langer bestaande misdrijven zoals pesterij per telefoon, inbreuk op de privacy, beledigingen, enz. kan onderzoek duidelijkheid brengen over de efficiëntie van de belagingswet en van aanverwante wetten. Een verdere reflectie over de wenselijkheid van de strafbaarstelling van stalking en aanverwante misdrijven wordt eveneens aanbevolen. De tendens om normerend op te treden bij storend intermenselijk contact is ook te herkennen bij fenomenen als mobbing en cyberpesten. Zonder afbreuk te doen aan de soms ernstige gevolgen van verschillende vormen van psychisch geweld, mag het gevaar van overcriminalisering niet uit het oog worden verloren. Nieuwe strafbaarstellingen wekken mogelijk onterecht de indruk dat burgers niet meer in staat zijn om onhebbelijkheden in het menselijk verkeer zelf op te lossen en dat ze zo ernstig zijn dat een strafrechtelijke beteugeling nodig is. Een suggestie in dit verband is om in de belagingswet niet langer te focussen op het duidelijk symbolisch element om ook éénmalig rustverstorend gedrag als stalking te kwalificeren. Uit dit onderzoek bleek trouwens dat éénmalige rustverstoringen geen aanleiding geven tot het neerleggen van klacht wegens stalking. De vereiste van het herhaaldelijk karakter van de gedragingen om van stalking te spreken is een aanrader en komt tegemoet aan het niet willen overcriminaliseren. Ten derde is het hertesten van het gevonden risicofactorenmodel op nieuwe data belangrijk in functie van validering. De combinatie van het reeds veroordeeld zijn voor geweldsdelicten, het samen voorkomen van het uiten van bedreigingen en een voormalige liefdesrelatie tussen de verdachte en het slachtoffer, het uiten van bedreigingen en het plegen van vandalisme, middelenmisbruik door de verdachte en vandalisme, en middelenmisbruik door de verdachte en een voormalige liefdesrelatie tussen de verdachte en het slachtoffer blijken belangrijke voorspellers te zijn van fysiek geweld.
216
Dit betreft allemaal duidelijke en eenvoudig op te sporen kenmerken. Toekomstig onderzoek zou deze elementen op zijn minst moeten opnemen, zodat de accuraatheid van deze factoren verder wordt verkend. Ten vierde dient onderzoek naar de kenmerken van het fenomeen stalking een vervolg te krijgen. Behalve inzake gedragspatronen zoals hoger reeds werd aangegeven, zijn er zowel wat betreft de dieperliggende oorzaken als wat betreft de concrete aanleiding en het verloop van stalking nog veel onopgeloste vragen (bv. waarom verloopt het verbreken van een relatie bij sommige koppels zo moeilijk dat de afgewezen partner zijn voormalige geliefde niet los kan laten?, welke uitgangspunten heeft een stalker voor het stellen van bepaalde gedragingen?, wanneer beslist een stalker om een slachtoffer niet langer te belagen?, wat maakt dat de gedragingen door het ene slachtoffer anders worden beleefd dan door het andere slachtoffer?, welk effect hebben verschillende reacties door het slachtoffer op het verdere verloop van stalking?, enz.). Hiertoe dient het hele traject voorafgaandelijk, tijdens en na de stalkingincidenten en de geweldsincidenten, geanalyseerd te worden en dit vanuit verschillende perspectieven. Eveneens kan worden onderzocht welke elementen een invloed hebben bij het stoppen van het stalkinggedrag en bij het niet plegen van fysiek geweld bij stalking. Ook vanuit preventief oogpunt zijn dit interessante uitgangspunten; mogelijk levert dergelijk onderzoek aanknopingspunten op voor een vroegtijdige interventie om het stalkinggedrag te kunnen stoppen en/of een geweldsescalatie te kunnen voorkomen. Ten vijfde dient het onderzoek naar risicofactoren van fysiek geweld bij stalking te worden gecontinueerd. Behalve de bestudeerde risicofactoren zou ook gekeken moeten worden naar andere mogelijke geweldspredictoren, zoals onder meer klinische kenmerken, de aard van de interacties tussen de betrokkenen, persoonlijkheidskenmerken, psychopathologie enz. Ook dienen risicofactoren vanuit een ruimer contextueel kader te worden benaderd, met inbreng van elementen uit de hele levensloop van de betrokkenen, zoals ervaringen uit de kindertijd, slachtofferschap van geweld, opvattingen over relaties, enz. Daarnaast is het relevant op zoek te gaan naar situatiespecifieke elementen zoals de geestestoestand van de stalker op het moment van de geweldsescalatie.
217
Behalve de verruiming van te bestuderen risicofactoren, is er nood aan een verdere verkenning van risicofactoren van fysiek geweld bij stalking door ex-partners. Bij deze groep lijkt het risico op geweld groter te zijn, maar tevens blijken de geïdentificeerde risicofactoren het geweld binnen deze groep niet altijd correct te kunnen voorspellen. Kenmerken zoals een geschiedenis van partnergeweld, meerdere relatiebreuken, karakteristieken van de relatie, enz. dienen verder geëxploreerd te worden. De meta-analyse van Stith biedt hieromtrent een overzicht. Interessant is dat deze onderzoeker zowel risicofactoren bestudeerde die gerelateerd zijn aan de dader als risicofactoren die gelinkt zijn aan het slachtoffer. Dadergerelateerde risicofactoren betreffen: gedwongen sex, middelenmisbruik, huwelijksontevredenheid, tolerante houding ten aanzien van geweld, traditionele opvatting over sekserollen, gevoelens van woede/vijandigheid, carrière/levensstress, eerder partnergeweld, depressie, gevoelens van jaloersheid, jonge leeftijd, lage opleiding, zonder beroep, laag inkomen. Slachtoffergerelateerde risicofactoren zijn: gebruik van geweld door het slachtoffer, depressie, gevoelens van angst voor partnergeweld, middelenmisbruik. 457 Om op dergelijke vragen een antwoord te kunnen bieden, is triangulatie van onderzoeksmethoden aangewezen. Bijvoorbeeld naast slachtofferbevragingen en dossierstudies, kunnen zelfrapportage-onderzoeken en case studies een dieper inzicht verschaffen in de kenmerken van het fenomeen stalking. Tot slot kan het verder ontwikkelen van predictieonderzoek in het domein van stalking en aanverwante fenomenen als zesde aanbeveling worden gegeven. Het
moge
duidelijk
zijn
dat
het
voldoen
aan
de
kwaliteitseisen
van
predictieonderzoek geen sinecure is en dat in het stalkingdomein hier nog een hele weg dient afgelegd te worden. Een verdere ontwikkeling en testing van predictieonderzoeken zijn een aanrader. Met het oog op implementatie in de praktijk zijn professioneel gestructureerde beoordelingsmodellen in het domein van stalking nog voorbarig te noemen. Eerst is een verdere exploratie van risicofactoren aangewezen en hiertoe bieden de klassieke actuariële methoden de beste methodologische garanties voor. Het respecteren van de assumpties bij toepassing van de gebruikelijke technieken hierbij, zoals logistische regressieanalyse en de regression tree approach, is een absolute vereiste. 457
S.M. STITH, D.B. SMITH, C.E. PENN, D.B. WARD en D. TRITT, l.c., 65-98.
218
Om zoveel mogelijk tegemoet te kunnen komen aan onderzoek dat relevant is voor de praktijk, zou ook meer aandacht moeten gaan naar onderzoek op basis van processen-verbaal en gerechtelijke dossiers. Analyses van secundaire data bieden relevante informatie voor de detectie van risicofactoren, tevens zijn de resultaten en aanbevelingen voor het beoordelen van stalkingincidenten implementeerbaar in de praktijk waarin met dezelfde informatie wordt gewerkt. Ook uit het hier voorliggend onderzoek, dat nauw aansloot bij de politiepraktijk, kunnen enkele concrete richtlijnen voor het werkveld worden geformuleerd. Dit betreft in de eerste plaats aanbevelingen over de aanpak van stalking door de politie. Met andere woorden: Wat dient de politie te doen bij een aangifte wegens stalking? Dit begint met het ernstig nemen van elke klacht wegens stalking. Hiertoe dient de politieambtenaar te luisteren naar het verhaal van het slachtoffer en over de nodige kennis te beschikken aangaande het fenomeen stalking. Een slachtoffer dat naar de politie stapt om aangifte te doen van stalking heeft een specifieke vraag. Het slachtoffer wordt herhaaldelijk lastiggevallen en ervaart dit als ongewenst en/of bedreigend en wenst dat hier een vervolg aan wordt gegeven. Het slachtoffer de ruimte geven om de gebeurtenissen te vertellen is van belang. In het achterhoofd onthoudt de politieambtenaar dat er grote verschillen kunnen bestaan in de aard, de frequentie, de duur en de intensiteit van de gerapporteerde gebeurtenissen, alsook de beleving ervan door het slachtoffer. Mogelijk beschrijven sommige slachtoffers de gebeurtenissen als stalking, maar dit is niet altijd het geval. In functie van het kwalificeren van de gerapporteerde gebeurtenis is het relevant hiermee rekening te houden (Vallen de gerapporteerde gebeurtenissen onder de belagingswet?,
Wenst
het
slachtoffer
expliciet
klacht
neer
te
leggen?).
Mogelijk speelt de kwalificatie een rol bij de verdere gerechtelijke afhandeling en dit mag niet uit het oog verloren worden. Verder is het nuttig dat politiemensen aandachtig zijn voor de variatie aan slachtoffer- en daderkenmerken. Ze moeten weten dat iedereen slachtoffer kan worden van stalking of zichzelf als een slachtoffer kan zien. Zowel wat betreft sociodemografische kenmerken als inzake persoonlijkheidskenmerken is er een grote verscheidenheid. Dit geldt eveneens voor de stalkers. In de meeste gevallen zal de stalker een man zijn die zijn vrouwelijke ex-partner belaagt, maar dit is niet altijd zo.
219
De groep van ex-partners verdient echter wel bijzondere aandacht. Het einde van een liefdesrelatie gaat gepaard met ongewenste interacties, die mogelijk intens kunnen zijn, maar die vaak vanzelf weer overgaan op korte termijn. Een bemiddelend gesprek waarbij wordt afgesproken dat de partijen elkaar de nodige ruimte laten, kan voldoende zijn indien de problemen recent begonnen. 458 In een aantal gevallen zal dit echter geen oplossing bieden. Bij persisterend stalkinggedrag bij deze categorie van stalkers dient een alarmbelletje te rinkelen bij de politieambtenaar. Dit soort stalkers lijkt een verhoogd risico in zich te dragen voor een geweldsescalatie. Met name als de volgende risicofactoren voorkomen is een verhoogde alertheid nodig: eerdere geweldsveroordelingen en/of vandalisme en middelenmisbruik en/of vandalisme en bedreigingen en/of ex-partners en middelenmisbruik en/of ex-partners en bedreigingen. Hoe vaak een stalkingzaak tussen ex-partners escaleert in fysiek geweld is moeilijk te zeggen. Ook in geval van stalking tussen kennissen of onbekenden is een geweldsescalatie niet ondenkbaar en zijn de andere risicofactoren relevant. Algemeen kan worden gesteld dat de meeste stalkingzaken niet escaleren in geweld, maar dat dit bij een vierde of meer van de gevallen wel zo is. Geweld dient dan strikt geïnterpreteerd te worden als fysieke gedragingen die de intentie lijken te hebben om fysiek letsel toe te brengen. Of het slachtoffer daadwerkelijk verwondingen oploopt, hangt af van zaak tot zaak. Ernstige verwondingen zijn eerder zeldzaam, maar niet uit te sluiten. In functie van het beoordelen van de ernst van de gebeurtenissen is een grondige screening van de gebeurtenissen noodzakelijk. Een richtlijn die hier nauw mee samenhangt, betreft het optimaliseren van de kwaliteit van het verhoor. Om een degelijk verhoor te kunnen afnemen dient de verhoorder niet alleen te beschikken over de basisvaardigheden inzake het verhoor, maar tevens kennis te hebben over het fenomeen stalking en over de risicofactoren die verbonden zijn met fysiek geweld bij stalking.
458
W. D’HAESE en A. GROENEN, “Politie-Interventie bij Slachtoffers van Stalking. Richtlijnen voor een Slachtofferbejegening op Maat”, l.c., 19-23; J. LANGHINRICHSEN-ROHLING, R. PALAREA, J. COHEN en M. ROHLING, l.c., 73-90; R.M. EMERSON, K.O. FERRIS en C.B. GARDNER, l.c., 207-217.
220
Door het gericht stellen van de juiste vragen, kunnen de relatief onschuldige stalkingincidenten vroegtijdig worden onderscheiden van de stalkingincidenten met een hoog risico op een geweldsescalatie. Als geheugensteun voor het verhoor kan bijvoorbeeld worden gewerkt met een checklist met de risicofactoren en te stellen vragen. Om rekening te kunnen houden met de hoger vermelde aandachtspunten is het streven naar eenvormigheid in de registratie een absolute vereiste. Dit impliceert zowel de aard van de geregistreerde informatie als de kwaliteit ervan. Voor de registratie van alle wettelijk verplichte elementen is de traditionele zeven W-regel een goede richtlijn. Een aandachtspunt voor processen-verbaal van stalking is het gedetailleerd bevragen van de perceptie van de gebeurtenissen door het slachtoffer en de verdachte. Zo kunnen onder meer valse slachtoffers en stalkers die lijden aan waanstoornissen een heel andere kijk op de gebeurtenissen hebben dan de betrokken tegenpartij. De verbalisant dient deze thematieken indachtig te houden bij het verhoren van de personen en bij het acteren van het proces-verbaal. Een concrete aanbeveling betreft de invoering van een gestandaardiseerd proces-verbaal voor stalking. Deze aanbeveling sluit aan bij de recente omzendbrieven inzake intrafamiliaal geweld - stalking door ex-partners valt onder het toepassingsgebied ervan – waarin expliciet wordt gevraagd naar de registratie van een aantal elementen in functie van een vroegtijdige detectie van een geweldsescalatie. 459
459
Omzendbrief COL 3/2006, Definitie van het intrafamiliaal geweld en de extrafamiliale kindermishandeling, de identificatie en de registratie van de dossiers door de politiediensten en de parketten, B.S. 3 april 2006; Omzendbrief COL 4/2006 van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal betreffende het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld, B.S. 3 april 2006; B. HAMAEKERS, A. GROENEN, G. VANDERSTRAETEN en G. VERVAEKE, “Blauw van jou…”, Politiejournaal-Politieofficier 2006, afl. 5, 13-15.
221
Vanuit de praktijk werden recent een reeks van aanbevelingen gedaan betreffende de aanpak van intrafamiliaal geweld, waaronder stalking. Hierbij werd de registratie van volgende
risicofactoren
aanbevolen: wapenbezit en dreigen met wapens,
(dreigen met) mishandelen van dieren, psychiatrisch verleden van de verdachte, depressie, dreigen met zelfmoord, crimineel verleden, eerder geweld ten aanzien van het
slachtoffer
met
ernstige
verwondingen,
gedwongen
seks,
eerdere
relatieproblemen en het ontvoeren/gijzelen van het slachtoffer te standaard registreren in een proces-verbaal. 460 Hoewel praktijkinzichten relevante informatie kunnen opleveren, is voorzichtigheid hier geboden. Uit dit onderzoek bleek dat de literatuur tegenstrijdig is inzake risicofactoren. Bovendien bleek dat de identificatie van risicofactoren van geweld op basis
van
informatie
uit
processen-verbaal
nog
onontgonnen
terrein
is.
Een implementatie zonder meer van risicofactoren en hier eenzijdige gevolgen aan koppelen over te nemen maatregelen binnen de politiepraktijk is voorbarig en af te raden. In functie van de systematische registratie en de interpretatie van risicofactoren is het belangrijk nog even een juist referentiekader te schetsen. Concreet houdt dit in dat de geïdentificeerde risicofactoren uit dit onderzoek samen met andere elementen, zoals
een
gedetailleerde
beschrijving
van
de
historiek
van
de
feiten,
de voorgeschiedenis, aanwijzingen voor het plannen van een fysieke aanval, recente stressvolle gebeurtenissen, de perceptie van de stalker van de gebeurtenissen, kortom alle mogelijk relevante informatie om het stalkingincident zo volledig mogelijk weer te geven, richtinggevend kunnen zijn voor het beoordelen van de ernst van de situatie. 461 De betrokken politieambtenaar, parketmagistraat of rechter heeft met andere woorden enkele hulpmiddelen ter beschikking voor het vellen van een oordeel over de gerapporteerde feiten. Het is echter onjuist ervan uit te gaan dat dit een definitieve inschatting van het geweldsrisico mogelijk maakt.
460 461
I. STALS, Huiselijk geweld, Antwerpen, Maklu, 2005, 265. P. DRAWE en H. OETKEN, Stalking. Eine Herausforderung für die Sozialarbeit, Brussel, Peter Lang, 2005, 109-111; J. DAVIS, “Stalker and Other Obsessional Types: A review and Forensic Psychological Typology of Those Who Stalk”, in J. DAVIS (ed.), Stalking crimes and victim protection: Prevention, intervention, threat assessment, and case management, o.c., 3-18; R. BORUM, R FEIN., B. VOSSEKUIL en J. BERGLUND, “Threat assessment: Defining an approach for evaluating risk of targeted violence”, l.c., 323-337.
222
Verder dient eveneens aandacht besteed te worden aan het verzamelen van bewijsmateriaal in functie van een goede dossieropbouw. Van belang bij stalking zijn onder meer: het bijhouden van e-mails, sms-berichten van de verdachte, het noteren van de tijdstippen en de aard van de gedragingen van de stalker in een dagboek, foto’s maken van opgelopen verwondingen, bewijzen bijhouden van medische consultaties en arbeidsongeschiktheid, enz. 462 Het systematisch en gestructureerd registreren van deze elementen heeft nog andere voordelen. Zo dient de gestructureerde informatie slechts één keer geregistreerd te worden, zodat de gegevens niet meer vervat zullen zitten in verschillende processen-verbaal. Dit komt zowel de volledigheid als de overzichtelijkheid van de verzamelde informatie ten goede. Ook is het niet nodig om bij nieuwe klachten alle gegevens opnieuw te bevragen. Verder is een goed gestructureerd dossier met alle relevante informatie zinvol in functie van de verdere weg die het dossier aflegt hetzij via gerechtelijke weg, hetzij in de hulpverlening. Aangezien de politie een centrale positie inneemt in de verdere afhandeling van de zaak is het van belang dat er met de gerechtelijke diensten en hulpverlening duidelijke afspraken worden gemaakt over de inhoud en de wijze waarop informatie wordt doorgegeven en over de concrete taken die elke dienst vervult. Zo wordt vermeden dat dubbel werk wordt gedaan en dat onrealistische verwachtingen worden gecreëerd. Adequate communicatie is een sleutel tot het correct inschatten van de ernst van de situatie. 463 Een inventaris over bestaande initiatieven inzake de ruimere problematiek van intrafamiliaal geweld op het terrein van politie, justitie en hulpverlening maakt in elk geval duidelijk dat er een wildgroei aan acties en projecten is. Een duidelijk overzicht en coherente afspraken kunnen al heel wat klaarheid brengen op wat er op het terrein mogelijk is en naar welke diensten en projecten kan worden doorverwezen voor de verdere afhandeling. 464 462
463
464
Omzendbrief COL 3/2006, Definitie van het intrafamiliaal geweld en de extrafamiliale kindermishandeling, de identificatie en de registratie van de dossiers door de politiediensten en de parketten, B.S. 3 april 2006; Omzendbrief COL 4/2006 van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal betreffende het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld, B.S. 3 april 2006; B. HAMAEKERS, A. GROENEN, G. VANDERSTRAETEN en G. VERVAEKE, l.c., 13-15; I. STALS, Huiselijk geweld, Antwerpen, Maklu, 2005, 265. P. DRAWE en H. OETKEN, o.c., 56-60; R.J. DEMPSTER, l.c., 116; P.R. KROPP, S.D. HART en D.A. LEPARD, “Managing Stalkers: Coordinating Treatment and Supervision”, in J. BOON en L. SHERIDAN (ed.), Stalking and Psychosexual Obsession. Psychological Perspectives for Prevention, Policing and Treatment, o.c., 152-153; P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 279-288. I. STALS, o.c., 215-231.
223
In dit verband is het relevant om te wijzen op het belang om ook in opleidingen aan politiemensen, hulpverleners en justitiepersoneel een eenduidige boodschap te geven over de te volgen werkwijze en het belang van een duidelijke communicatie met de betrokken partners. Bij een concreet stalkingincident hangt de verdere afhandeling van veel factoren af. Op dit vlak is er een uitgesproken behoefte aan verder onderzoek. 465 Voor de meer ernstige stalkingincidenten kan doorverwijzing naar gespecialiseerde hulpverlening nodig zijn. Indien het risico op een geweldsescalatie hoog wordt ingeschat, is het zoeken naar residentiële opvang voor het slachtoffer soms wenselijk. De draagkracht van het slachtoffer is hierbij een richtingaanwijzer: Kan het slachtoffer zich weerbaar opstellen tegen de dader?, Hoe reageert het slachtoffer op manipulaties en dreigementen van de dader, enz.? Er dient ook aandacht besteed te worden aan de opvang van eventuele kinderen. 466 Daarnaast dient het slachtoffer duidelijke informatie te krijgen over de verdere afhandeling van de zaak. Dit impliceert ook het geven van tips over beveiligingsmaatregelen, zoals het nemen van technopreventieve maatregelen of aansluiting op een alarmeringproject. Het verzamelen van bewijsmateriaal, zoals reeds hoger werd vermeld, komt eveneens aan bod. Om de dader te kunnen vatten, moet het slachtoffer bovendien bereid zijn haar volledige medewerking te verlenen en dit betekent de bereidheid tot het neerleggen van klacht naar aanleiding van nieuwe feiten. 467 Ook de verdachte dient grondig geïnformeerd te worden over de verdere afhandeling van de zaak. De specifieke aanpak van stalkers is nog een grote uitdaging, zowel op juridisch als op klinisch vlak. 468 Mogelijk is een aantal daders bereid tot het volgen van vrijwillige hulpverlening met het oog op responsabilisering. In elk geval dient het aanbod te worden gedaan naar de stalker.
465
466 467
468
Op dit ogenblik wordt een onderzoek uitgevoerd door de Modena Group on Stalking dat doel heeft een handboek te maken voor politiemensen, magistraten en hulpverleners inzake de aanpak van stalking. I. STALS, o.c., 195-196. R. RÖMKENS en S. MASTENBROEK, Dan hoor je de vissen ademenen. Over belaging en bedreiging van vrouwen door hun ex-partner en de beveiliging door het aware-systeem, o.c., 131 p. S. DEBRUYNE S., C. DILLEN en P. COSYNS, l.c., 7-11; G. MEZEY, “Stalking and psychosexual obsession: Psychological perspectives for prevention, policing and treatment”, British Journal of Psychiatry 2003, 554-555.
224
Over de effectiviteit van vrijheidsberovende maatregelen, zoals het opleggen van een straatverbod of een gevangenisstraf, zijn er geen eenduidige resultaten beschikbaar op basis van onderzoeken. Ook wat betreft de behandeling van stalkers is er geen aanpak op maat voorhanden. Hier staat de wetenschappers en praktijkwerkers nog voor een grote opdracht. Onderzoekers lijken het er wel over eens te zijn dat de therapie gefocust zou moeten worden op eventuele persoonlijkheidstoornissen, eventuele andere stoornissen of eventuele verslavingsproblematieken. 469 Met deze informatie beschikt de politieambtenaar, hulpverlener of magistraat alvast over enkele handvatten voor de aanpak van stalking. Tevens worden de geschetste knelpunten inzake het beschikbaar onderzoek en de huidige praktijk in het achterhoofd gehouden. Een gemotiveerde, maar realistische houding zal tot de beste resultaten leiden voor alle betrokkenen.
469
Zie bijvoorbeeld: S.J. MOREWITZ, Stalking and Violence. New Patterns of Trauma and Obsession, o.c., 97-108; R. BADCOCK, “Psychopathology and Treatment of Stalking”, in J. BOON en L. SHERIDAN (ed.), Stalking and Psychosexual Obsession. Psychological Perspectives for Prevention, Policing and Treatment, o.c., 125-139; J. DAVIS (ed.), Stalking crimes and victim protection: Prevention, intervention, threat assessment, and case management, o.c., 536 p; P.E. MULLEN, M. PATHÉ en R.P. PURCELL, Stalkers and their victims, o.c., 279-288.
225
226
BIBLIOGRAFIE JURIDISCHE BRONNEN Wetgeving Wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek, B.S. 12 februari 2003, 7.022. Wet van 11 juni 2002 inzake de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk, B.S. 22 juni 2002, 28.521. Wet van 30 oktober tot invoeging van artikel 442bis in het strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging, B.S. 17 december 1998, 40.074. Wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan, B.S. 6 februari 1998, 3.353. Wet 5 augustus 1992 op het Politieambt, B.S. 22 december 1992. Wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, houdende een strafrechtelijk gesanctioneerd verbod op misbruik van de openbare telecommunicatie-infrastructuur of andere middelen van telecommunicatie, om overlast te veroorzaken aan zijn correspondent of schade te berokkenen, B.S. 27 maart 1991, 6.155. K.B. 18 september 1992 ter bescherming van de werknemers tegen ongewenst seksueel gedrag op het werk, B.S. 17 oktober 1992, 28.521. Omzendbrief COL 4/2006 van de minister van Justitie en het college van procureursgeneraal betreffende het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld, B.S. 3 april 2006. Omzendbrief COL 3/2006: Definitie van het intrafamiliaal geweld en de extrafamiliale kindermishandeling, de identificatie en de registratie van de dossiers door de politiediensten en de parketten, B.S. 3 april 2006. Omzendbrief COL 09/2000 –Wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, Addendum 1 aan COL nr. 12/98 van het College van procureursgeneraal, B.S. 2 april 1998. Omzendbrief COL 12/98 – Wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek van het College van Procureurs-generaal, B.S. 2 april 1998.
227
Rechtspraak Cass. AR RC04BH1_1, 17 november 2004, onuitg., opgenomen in Juridat. Cass. AR P.03.1159.N, 14 oktober 2003, Tijdschrift voor Strafrecht 2004, nr.3, 164. Cass. AR P.03.0771.F, 25 juni 2003, Revue de jurisprudence de Liège, Mons et Bruxelles 2004, nr. 8, 333, noot F. KUTY. Cass. AR P.03.0771.F, 28 mei 2003, Revue de droit pénal et de criminologie 2003, nr. 11-12, 1312. Cass. AR RC032P2_2, 25 februari 2003, onuitg., opgenomen in Juridat. Cass. AR RC032P2_1, 25 februari 2003, onuitg., opgenomen in Juridat. Cass. AR RC015N1_4, 23 mei 2001, onuitg., opgenomen in Juridat. Cass. AR RC015N1_3, 23 mei 2001, onuitg., opgenomen in Juridat. Cass. AR RC015N1_2, 23 mei 2001, onuitg., opgenomen in Juridat. Cass. AR RC015N1_1, 23 mei 2001, onuitg., opgenomen in Juridat. Cass. AR RS52456_1, 19 mei 1999, Sociale Kroniek 2000, 344-345. Corr. Gent 21 juni 2002, Tijdschrift voor Gentse Rechtspraak 2003, afl.3, 169. Corr. Gent, 23 april 2002, Juristenkrant 2002 (weergave ARNOU, L.), afl. 56, 1. Corr. Brussel, 22 januari 2002, Revue régionale de droit 2002, 116. Corr. Marche-en-Famenne 18 april 2001, Sociale Kroniek 2003, afl. 2, 104, noot JACQMAIN, J. Corr. Brussel 2 februari 2000, Revue de droit pénal et de criminologie 2001, 347, noot X. Kort Ged. Rb. Brussel, 12 januari 1999, Divorce. Actualité juridique, sociale et fiscale 2002, afl. 6, 83, noot VANDERPLANCKE, V.
228
Rechtsleer BOCKSTAELE, M., “Processen-verbaal en verhoren in de wet Franchimont”, Panopticon 1999, 340-374. BOURDOUX, G. en GUILLEMIN, M., “Het verhoor en het proces-verbaal van verhoor na de wet van 12 maart 1998”, Vigiles Tijdschrift voor politierecht 1999, afl. 3, 20-37. D’ANJOU, L.J.M., “Strafrecht als product van moreel ondernemen”, Justitiële Verkenningen 2000, afl. 5, 23-35. DEFOORT, J., Wet en geweld: over recht en gerechtigheid, Kapellen, DNB/Pelckmans, 1994, 182 p. DE NAUW, A., Inleiding tot het Bijzonder Strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2002, 310 p. DE ROOS, T.A., Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda, 1987, 263 p. DE WIT, R., “Delictomschrijving stalking te ruim”, Justitiekrant 1998, 2. DITTRICH, B., “Belaging strafbaar gesteld”, Proces 1999, afl.3, 40-41. GOOSSENS, F., “Het fenomeen ‘stalking’ strafrechtelijk beteugeld”, Tijdschrift voor wetgeving 1999, afl. 2, 60-61. KELK, C. en KOOL, R.S.B., “Belaging in de rechtspraktijk”, Delikt en Delinkwent 2003, 664-674. KRABBE, H.G.M. en WEDZINGA, W., “Belaging in wetsontwerp 25768”, Delikt en delinkwent 1998, 215-233. LISSENBERG, E., “Intieme relaties en strafrecht: Over thuisgeweld en de strafbaarstelling van belagen”, Justitiële Verkenningen 2000, afl. 5, 36-44. MALSCH, M., MUIJSKEN, J. en VISSCHER, M., “Geweld in perspectief: mishandeling in de huiselijke sfeer en belaging in het strafproces”, Delikt en Delinkwent 2005, 360-379. MALSCH, M., De wet belaging. Totstandkoming en toepassing, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, 73 p. MALSCH, M. en BLAAUW, E., “De nieuwe Wet Belaging: Handhaving en alternatieven”, Nederlands Juristenblad 2000, 1743-1747. PORRE, A.D., “Bestrijding van stalking ook in België wettelijk geregeld: Voorkeur gaat naar alternatieve straffen”, Pretekst 1999, 14-15.
229
ROYAKKERS, L., “Het wetsvoorstel tegen stalking schiet te kort”, Proces 1999, 42-45. STEVENS, L., “Stalking strafbaar. Commentaar bij de wet van 30 oktober 1998 tot invoeging van een artikel 442 bis in het Strafwetboek houdende de strafbaarstelling van belaging (1998-1999)”, Rechtskundig Weekblad 1999, 1377-1380. STEVENS, L., “De wet van van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan”, Echtscheidingsjournaal 1998, afl. 2, 18-29. VAN BOCKRIJK, H., “De Wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning en tot verzwaring van de strafsancties bij partnergeweld”, Vigiles 2004, 107-115. VAN SWAANINGEN, R., “Justitie als Verzekeringsmaatschappij”, Justitiële Verkenningen 1996, afl. 5, 80-97. VERSCHUEREN, C., “De wet van 24 november 1997 ertoe strekkende het geweld tussen partners tegen te gaan: een schoolvoorbeeld van hedendaagse wetgeving?”, Rechtskundig Weekblad 1998-99, 1059-1071.
230
GEDRAGSWETENSCHAPPELIJKE BRONNEN Boeken en readers ARRIAGE, X.B. en OSKAMP, S. (ed.), Violence in Intimate Relationships, Thousand Oaks, Sage Publications, 1999, 224 p. BAARDA, D.B. en DE GOEDE, M.P.M., Basisboek Methoden en Technieken. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek, Groningen, Stenfert Kroese, 2001, 399 p. BAAS, N.J., “Stalking: slachtoffers, daders en maatregelen tegen deze vorm van belagen”, Den Haag, Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, 1998, 76 p. BACHMAN, R. en PATERNOSTER, R., Statistical methods for criminology and criminal justice, New York, The McGraw Hill, 1997, 704 p. BADCOCK, R., “Psychopathology and treatment of stalking”, in BOON, J. en SHERIDAN, L. (ed.), Stalking and psychosexual obsession, New York, John Wiley & Sons, 2002, 248 p. BALDRY, A.C., “Family violence and animal abuse by juveniles. The intragenerational cycle of violence”, in VANDERHALLEN, M., VERVAEKE, G., VAN KOPPEN, P.J. en GOETHALS, J. (ed.), Much ado about crime: Chapters on psychology and law, Brussel, Politeia, 2003, 304 p. BALDRY, A.C., “From domestic violence to stalking: The infinite cycle of violence”, in BOON, J. en SHERIDAN, L. (ed.), Stalking and psychosexual obsession, New York, John Wiley & Sons, 2002, 248 p. BANDURA, A., Principles of behavior modification, New York, Holt Rinhart en Winston, 1970, 677 p. BARAK, G., “Newsmaking Criminology: Reflections on the Media, Intellectuals and Crime”, in BARAK, G. (ed.), Media, Press and the Social Construction of Crime. Studies in Newsmaking Criminology, Londen, Garland, 1994, 322 p. BARNETT, O.W., MILLER-PERRIN, C.L. en PERRIN, R.D., Family violence across the lifespan: An introduction, Thousand Oaks, Sage Publications, 1997, 392 p. BARNETT, O.W. en LA VIOLETTA, A., It could happen to anyone: Why battered women stay, Newbury Park, Sage Publications, 1993, 186 p. BARNETT, O.W., MILLER-PERRIN, C.L. en PERRIN, R.D., Family violence across the lifespan: An introduction. Second Edition, Thousand Oaks, Sage Publications, 2005, 549 p.
231
BAUMEISTER, R.F. en BUSHMAN, B.J., “Emotions and aggressiveness”, in HEITMEYER, W. en HAGAN, J. (ed.), International handbook of violence research, Dordrecht, Kluwer Academic Publishers, 2003, 1288 p. BECK, U., Risk Society: Towards a New Modernity, Londen, Sage Publications, 1992, 260 p. BERKOWITZ, L., Aggression: Its causes, consequences, and control, New York, McGraw-Hill, 1993, 485 p. BETTERMANN, J. en FEENDERS, M. (ed.), Stalking: möglichkeiten und grenzen der intervention, Frankfurt, Verlag f. Polizeiwissens, 2004, 304 p. BIJLEVELD, C.C.J.H., Methoden en technieken van onderzoek in de criminologie, Boom, Juridische Uitgevers, 2005, 316 p. BIJLEVELD, C.C.J.H. en MEIJER, R., “Exploratieve analyse van delictcombinaties en verdachtenkenmerken”, in MOERLAND, H. en ROVERS, B. (ed.), Criminaliteitsanalyse in Nederland, ’s Gravenhage, Elsevier bedrijfsinformatie BV, 2000, 455 p. BLAAUW, E., WINKEL, W.F., SHERIDAN, L. MALSCH, M. en ARENSMAN E., “The psychological consequences of stalking victimization”, in BOON, J. en SHERIDAN, L. (ed.), Stalking and psychosexual obsession, New York, John Wiley & Sons, 2002, 248 p. BLACKBURN, R., The psychology of criminal conduct, Chichester, John Wiley & Sons, LTD, 2001, 506 p. BOCKSTAELE, M., Processen-verbaal, Antwerpen, Maklu, 1999, 304 p. BOEIJE H., Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen, Boom onderwijs, 2005, 179 p. BOL, M.W., TERLOUW, G.J., BLEES, L.W. en VERWERS, C., Jong en gewelddadig. Ontwikkeling en achtergronden van de geweldscriminaliteit onder jeugdigen, Den Haag, Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum, 1999, 190 p. BOON, J. en SHERIDAN, L. (ed.), Stalking and Psychosexual Obsession, Chichester, John Wiley & Sons, 2002, 248 p. BOWIE, V., FISHER B.S. en COOPER, C.L., Workplace violence: issues, trends, strategies, Devon, Willan Publishing, 2005, 312 p. BRUYNOOGHE, R. CARMEN, I. HUTSEBAUT, F. en VAN VELDHOVEN, I., Fysiek en seksueel geweld op vrouwen: toestand in België 1991, Brussel, Inbel, 1991, 176 p.
232
BUDD, T., MATTINSON, J. en MYHILL, A., The extent and nature of stalking: Findings from the 1998 British Crime Survey, Londen, Home Office, 2000, 127 p. BUIKHUIZEN, W., Kriminologie in biosociaal perspectief, Deventer, Kluwer, 1979, 94 p. CAMPBELL, J.C., Assessing dangerousness. Violence by sexual offenders, batterers and child abusers, Thousand Oaks, Sage Publications, 1995, 138 p. CANTER, D.V. en IOANNOU, M., A multivariate model of stalking behaviours, Liverpool, University of Liverpool, 2004, 31 p. CHRISTENSEN, R., Log-linear models and logistic regression. Second edition, New York, Springer-Verlag, 1997, 483 p. CHRISTIAENSEN, S. en GOETHALS, J., “Aspecten van slachtofferschap”, in PETERS, T. en GOETHALS, J. (ed.), De Achterkant van criminaliteit, Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen, 1993, 391 p. CLONINGER, C., SVRAKIC, D.M. en SVRAKIC, N.M., “A multidimensional psychobiological model of violence”, in RAINE, A., BRENNAN, P.A., FARRINGTON, D.P. en MEDNICK, S.A. (ed.), Biosocial bases of violence, New York, Plenum, 1997, 370 p. COHEN, S., Folk Devils and Moral Panics: the creation of the mods and rockers, Londen, McGibben & Kee, 1972, 224 p. CORRADO, R.R., COHEN, I.M. en MARINO, F., “Violent and Non-violent Young Offenders. A Comparison of demographics, multi-problem profiles and psychopathic traits”, in VANDERHALLEN, M., VERVAEKE, G., VAN KOPPEN, P.J. en GOETHALS, J. (ed.), Much ado about crime, Brussel, Politeia, 2003, 403 p. CROMBAG, H.F.M. (ed.), Het recht van binnen: Psychologie van het recht, Deventer, Kluwer, 2002, 1197 p. CROWTHER, J., Oxford advanced learner’s dictionary of current English, Oxford University Press, 1995, 1329 p. DAVIS, A.D. (ed.), Stalking crimes and victim protection, Londen, CRC Press, 2001, 536 p. DE BECKER, G., The gift of fear. Survival signals that protect us from violence, Londen, Bloomsbury, 1997, 334 p. DE BOER, A.P., Partnerdoding. Een empirisch forensisch-psychiatrisch onderzoek, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 183 p. DEMPSTER, R.J., “Issues in the Assessment, Communication, and Management of Risk for Violence”, in O’DONOHUE, W. en LEVENSKY, E. (ed.), Handbook of Forensic Psychology, Amsterdam, Elsevier Academic Press, 2004, 1064 p.
233
DENNEY, D., Risk and Society, Londen, Sage Publications, 2005, 220 p. DEMARIS, A., Logit modeling. Practical applications, Londen, Sage Publications, 1992, 79 p. DE WAELE, J.P., Daders van dodingen. Vergelijkende analyses, Antwerpen, Kluwer, 1990, 812 p. DOBASH, R.P. en DOBASH, R.E., “Violence in intimate relationships”, in HEITMEYER, W. en HAGAN, J. (ed.), International handbook of violence research, Dordrecht, Kluwer, 2003, 1288 p. DONKER, A.G., HESSING, D.J. en MICHON, J.A., “Biopsychologie van antisociaal gedrag”, in VAN KOPPEN, P.J., HESSING, D.J. en CROMBAG, H.F.M. (ed.), Het hart van de zaak, Deventer, Gouda Quint, 1997, 806 p. DRAWE, P. en OETKEN, H., Stalking. Eine Herausforderung für die Sozialarbeit, Brussel, Peter Lang, 2005, 137 p. DURLAK, J.A., “Understanding Meta-analysis” in L.G. GRIMM en P.R. YARNOLD (ed.), Reading and understanding multivariate statistics, Washington DC, American Psychological Association, 1995, 371 p. DUTTON, D.G., GOLANT, S.K. en PIJNACKER, H., De partnermishandelaar. Een psychologisch profiel, Bohn Stafleu, Van Loghum, 2000, 195 p. ECCLESTON, L.E. en WARD, T. “Assessment of Dangerousness and Criminal Responsibility”, in O’DONOHUE, W. en LEVENSKY, E. (ed.), Handbook of Forensic Psychology, Amsterdam, Elsevier Academic Press, 2004, 1064 p. EMMERECHTS, S., Mobbing of pesten op het werk, Antwerpen, Manteau, 2001, 158 p. ENGLANDER, E.K., Understanding violence, New Jersey, Lawrence Erlbaum Associates, 1997, 187 p. FARRINGTON, D.J., “Human Development and Criminal Careers”, in MAGUIRE, M., MORGAN, R. en Reiner, R. (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Second Edition, Clarendon Press, 1997, 1292 p. FEIN, R. en VOSSEKUIL, B., “Preventing attacks on public officials and public figures: A secret service perspective”, in MELOY, J.R. (ed.), The psychology of stalking. Clinical and forensic perspectives, San Diego, CA Academic Press, 1998, 327 p. FINCH, E., The criminalization of stalking. Constructing the problem and evaluating the solution, Londen, Cavendish Publishing Limited, 2001, 345 p.
234
FITZGERALD, P. en SEEMAN, M.V., “Erotomania in women”, in BOON, J.en SHERIDAN, L. (ed.), Stalking and psychosexual obsession, New York, John Wiley & Sons, 2002, 248 p. GELLES, R.J., “Violence in the family”, in HEITMEYER, W. en HAGAN, J. (ed.), International handbook of violence research, Dordrecht, Kluwer Academic Publishers, 2003, 1288 p. GELLES, R.J. en STRAUS, M.A., “Determinants of violence in the family: toward a theoretical integration”, in BURR, W.R., HILL, R., NYE, F.I. en REISS, I.L. (ed.), Contemporary theories about the family, 1979, New York, Free Press, 549-580. GIDDENS, A., Modernity and Self-Identity in the Late Modern Age, Cambridge, Polity Press, 1991, 256 p. GOETHALS, J. en BOUVERNE-DE BIE, M. (ed.), Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 280 p. GOODE, E. en NACHMAN, B.Y., Moral Panics. The Social Construction of Deviance, Oxford, Blackward, 1997, 265 p. GROENEN, A. en VERVAEKE, G., “Characteristics of reported stalking incidents and guidelines for police intervention” in Modena Group On Stalking (ed.), Women victims of stalking and helping professions. Recognition and intervention models: A European study, Milano, FrancoAngeli, 2005, 112 p. HALL, D.M., “The victims of stalking”, in MELOY, J.R. (ed.), The psychology of stalking. Clinical and forensic perspectives, San Diego, Academic Press, 1998, 327 p. HART, S.D., “Violence risk assessment, an anchored narrative approach”, in VANDERHALLEN, M., VERVAEKE, G. en VAN KOPPEN, P.J. (ed.), Much ado about crime: Chapters on psychology and law, Brussel, Politeia, 2003, 304 p. HARWAY, M. en O’NEILL, J.M. (ed.), What causes men’s violence against women?, Thousands Oaks, Sage Publications, 1999, 296 p. HEITMEYER, W. en HAGAN, J., “Violence: The difficulties of a systematic international review”, in HEITMEYER, W. en HAGAN, J. (ed.), International handbook of violence research, Dordrecht, Kluwer Academic Publishers, 2003, 1288 p. HOLMES, R.M. en HOLMES, S.T., Contemporary perspectives on serial murder, Thousand Oaks, Sage Publications, 1998, 256 p. HOOGERWERF, A., Geweld in Nederland, Assen, Van Gorum, 1996, 168 p. HOYLE, C., Negotiating domestic violence: Police, criminal justice and victims, Oxford, University Press, 1998, 238 p.
235
HUTSEBAUT, F., “Het wettelijk en jurisprudentieel kader inzake het politieverhoor”, in VAN ELCHINGEN, S. (ed), Het politieverhoor, Kessel-Lo, Centrum voor Politiestudies, 1999, 208 p. HUTTNER, H., RENCKSTORF, K. en WEST, F., Onderzoekstypen in de communicatiewetenschappen, Alphen aan de Rijn, Kluwer, 2001, 695 p. IMBUSCH, P., “The concept of violence”, in HEITMEYER, W. en HAGAN, J. (ed.), International handbook of violence research, Dordrecht, Kluwer Academic Publishers, 2003, 1288 p. JACKSON, J. en BARKLEY, E. (ed.), Offender profiling: Theory, research and practice, Chichester, John Wiley & Sons, 1997, 254 p. JANSINSKI, J.L. en WILLIAMS, L.M., Partner Violence. A comprehensive Review of 20 Years of Research, Sage Publications, Inc., 1998, 315 p. JENKINS, P.J. en PARMER DAVIDSON, B., Stopping domestic violence. How a community can prevent spousal abuse, Dordrecht, Kluwer, 2001, 124 p. JONES, S., “Understanding violent crime”, in MAGUIRE, M. (ed.), Crime and Justice, Buckingham Palace, Open University, 2000, 220 p. JUPP, V., DAVIES, P. en FRANCIS, P. (ed.), Doing Criminological Research, Londen, Sage Publications, 2000, 252 p. KIENLEN, K.K., “Developmental and social antecedents of stalking”, in MELOY, J.R. (ed.), The psychology of stalking. Clinical and forensic perspectives, San Diego, Academic Press, 1998, 327 p. KROPP, P.R., HART, S.D. en LYON, D.R., “Managing stalkers: Coordinating treatment and supervision”, in BOON, J. en SHERIDAN, L. (ed.), Stalking and psychosexual obsession, New York, John Wiley & Sons, 2002, 248 p. KVALE, S., InterViews. An Introduction to Qualitative Research Interviewing, Londen, Sage Publications, 1996, 344 p. LACEY, N., “Legal constructions of crime”, in MAGUIRE, M., MORGAN, R. en REINER, R. (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Third Edition, Oxford, University Press, 2002, 1127 p. LANDAU, S. en B.S. EVERITT, A Handbook of Statistical Analyses using SPSS, Londen, Chapman & Hall/CRC, 2005, 354 p. LEBLANC, M en LOEBER, R., “Developmental criminology updated”, in TONRY, M. (ed.), Crime and Justice. An Annual Review of Research, Chicago, University Press, 1998, 448 p. LEE, R.M. en STANKO, E.A. (ed.), Reasearching Violence. Essays on methodology and measurement, Londen, Routledge, 2003, 245 p.
236
LEE, R.M., Doing Research on Sensitive Topics, Londen, Sage Publications Ltd, 1993, 240 p. LEVI, M. en MAGUIRE, M., “Violent Crime”, MAGUIRE, M., MORGAN, R. en REINER, R. (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Third Edition, Oxford, University Press, 2002, 1127 p. LEVY, B. (ed.), Dating violence: Young women in danger, Seattle, Seal Press, 1991, 63 p. LICHT, M.H., “Multiple regression and correlation”, in GRIMM, LG. en YARNOLD, P.R. (ed.), Reading and understanding multivariate statistics, American Psychological Association, Washington DC, 1995, 371 p. LIEBLICH, A. en JOSSELON, R. (ed.), Making Meaning of Narratives, Thousand Oaks, Sage Publications, Inc, 1999, 282 p. LIMANDRI, B. en SHERIDAN, L., “Prediction of interpersonal violence: Fact or fiction”, in CAMPBELL, J.C. (ed.), Assessing dangerousness: Violence by sexual offenders, batterers, and child abusers, Thousand Oaks, CA: Sage Publications, 1995, 152 p. LIPSEY, M.W. en DERZON, J., “Predictors of violent or serious delinquency in adolescence and early childhood”, in LOEBER, R. en FARRINGTON, D.P. (ed.), Serious and violent juvenile offenders, Londen, Sage Publications, 1998, 533 p. LIPSON, G.S. en MILLS, M.J., “Stalking, erotomania and the Tarasoff cases”, in MELOY, J.R. (ed.), The psychology of stalking. Clinical and forensic perspectives, San Diego, Academic Press, 1998, 327 p. LLOYD-GOLDSTEIN, R., “De Clérambault on-line: A survey of erotomania and stalking from the old world to the World Wide Web”, in MELOY, J.R. (ed.), The psychology of stalking. Clinical and forensic perspectives, San Diego, Academic Press, 1998, 327 p. LOCKLEY, P., Counseling women in violent relationships, Londen, Free Association Books, 1999, 200 p. LORENZ, K., Over agressie bij mens en dier, Amsterdam, Swetz en Zeitlinger, 1968, 284 p. LOSEKE, D.R., GELLES, R.J. en CAVANAUGH, M.M. (ed.), Current controversies on family violence. Second edition, Thousand Oaks, Sage Publications, 2005, 380 p. LOSEKE, D.R., Thinking about Social Problems: an Introduction to Constructionist Perspectives. Second edition, New York, Walter de Gruyter Inc., 2003, 224 p. LOSEKE, D.R. (ed.), Current controversies on family violence, Newbury Park CA, Sage Publications, 1993, 390 p.
237
LOUE, S., Intimate partner violence. Societal, medical, legal and individual responses, New York, Kluwer Academic Plenum Publishers, 2001, 199 p. LOWNEY, K.S. en BEST, J., “Stalking strangers and lovers: Changing media typifications of a new crime problem”, in BEST, J. (ed.), Images of issues: Typifying contemporary social problems, New York, Aldine De Gruyter, 1995, 366 p. MARIS, E., Methoden en technieken van onderzoek in de psychologie, Leuven, Acco, 2003, 581 p. MALSCH, M., VISSCHER, M. en BLAAUW, E., “Stalking: De rol van de wet en andere remedies”, in VAN KOPPEN, P.J., HESSING, D.J. en CROMBAG, H.F.M. (ed.), Het hart van de zaak, Deventer, Gouda Quint, 1997, 806 p. MCCANN, T., “The phenomenon of stalking in children and adolescents”, in BOON, J. en SHERIDAN, L. (ed.), Stalking and psychosexual obsession, New York, John Wiley & Sons, 2002, 248 p. MEESTERS, P. en NIEMEIJER, B., “Criminaliteitsbeeldanalyse: problemen en mogelijkheden”, in MOERLAND, H. en ROVERS, B. (ed.), Criminaliteitsanalyse in Nederland, ’s Gravenhage, Elsevier Bedrijfsinformatie NU, 2000, 294-308. MELOY, J.R., “Stalking and violence”, in BOON, J. en SHERIDAN, L. (ed.), Stalking and psychosexual obsession, New York, John Wiley & Sons, 2002, 248 p. MELOY, J.R. (ed.), The psychology of stalking. Clinical and forensic perspectives, San Diego, Academic Press, 1998, 327 p. MELOY, J.R., “The psychology of stalking”, in MELOY, J.R. (ed.), The psychology of stalking Clinical and forensic perspectives, San Diego, Academic Press, 1998, 327 p. MENARD, S., Applied logistic regression analysis, Londen, Sage Publications, 1995, 98 p. MEYERS, J., “Cultural factors in erotomania and obsessional following”, in MELOY, J.R. (ed.), The psychology of stalking. Clinical and forensic perspectives, San Diego, Academic Press, 1998, 327 p. MEYERS, M., News coverage of violence against women: Engendering blame, Thousand Oaks, CA: SAGE, 1997, 148 p. MOERLAND, H., “Analyse van afzonderlijke gevallen”, in MOERLAND, H. en ROVERS, B. (ed.), Criminaliteitsanalyse in Nederland, ’s Gravenhage, Elsevier bedrijfsinformatie BV, 2000, 455 p. MONAHAN, J. en STEADMAN, H. (ed.), Violence and mental disorder: Developments in risk assessment, Chicago, University of Chicago Press, 1994, 334 p.
238
MOREWITZ, S.J., Stalking and Violence. New Patterns of Trauma and Obsession, New York, Kluwer Academic, 2003, 150 p. MOYER, K.E., The psychobiology of aggression, New York, Harper & Row, 1976, 402 p. MULLEN, P.E., PATHÉ, M. en PURCELL, R., Stalkers and their victims, Cambridge, Cambridge University Press, 2000, 310 p. MULLEN, P.E., “Dangerousness, risk and the prediction of probability” in M.G. GELDER (ed.), New Oxford textbook of psychiatry, Oxford, University Press, 1999, z.p. NEIHARDT, F., “Gewalt. Soziale Bedeutungen und sozialwissenschaftliche Bestimmungen des Begriffs”, in KREY, V. en NEIHARDT, F. (ed.), Was ist Gewalt? Auseinandersetzungen mit einem Begriff, BKA-Forschunsreihe, 1986. OPDEBEECK, S., PELEMANS, I. en VAN MEERBEECK, A., Mobbing: pesterijen, ongewenst seksueel gedrag en fysiek geweld op het werk: een beschrijving van de problematiek, haar context en haar gevolgen, Leuven, Lucas, 2002, 279 p. PAGANI, L. en PINARD, G.F., “Clinical assessment of dangerousness: An overview of the literature”, in PINARD, G.F. en PAGANI, L. (ed.), Clinical assessment of dangerousness: Empirical contributions, Cambridge, Cambridge University Press, 2001, 286 p. PATFOORT, P., Bouwen aan geweldloosheid: Van geweldloos opvoeden naar een geweldloze maatschappij, Leuven, Infodok, 1989, 120 p. PATHÉ, M., Surviving stalking, Cambridge, Cambridge university press, 2002, 174 p. PATHÉ, M. en MULLEN, P., “The victim of stalking”, in BOON, J. en SHERIDAN, L. (ed.), Stalking and psychosexual obsession, New York, John Wiley & Sons, 2002, 248 p. PETHERICK, W.A., "Stalking", in TURVEY, B.E. (ed.), Criminal Profiling An Introduction to Behavioural Evidence Analysis, Londen, Academic Press, 2002, 717 p. PINARD, G.F. en PAGANI, L. (ed.), Clinical assessment of dangerousness: Empirical contributions, Cambridge, Cambridge University Press, 2001, 286 p. PIROG-GOOD, A. en STETS, J.E. (ed.), Violence in dating relationships: Emerging social issues, New York, Praeger, 1989, 198 p. PLEYSIER, S. VERVAEKE, G. en GOETHALS, J., “Veiligheid: enkele theoretische en (macro)sociologische beschouwingen”, in CASSELMAN, J., GOETHALS, J., GOOSSENS, F. en WALGRAVE, L. (ed.), Veiligheid, een illusie? Theorie, onderzoek en praktijk, 2001, 252 p.
239
POLK, K., When men kill: Scenarios of masculine violence, New York, Cambridge University Press, 1994, 230 p. REDESCH, J.T., “The social psychology of aggression and violence”, in W., HEITMEYER en J., HAGAN (ed.), International handbook of violence research, Dordrecht, Kluwer Academic Publishers, 2003, 1288 p. REINER, R., “Media Made Criminality. The representation of crime in the mass media”, in MAGUIRE, M. MORGAN, R. en REINER, R. (ed.), The Oxford Handbook of Criminology. Third Edition, Oxford, University Press, 2002, 1127 p. ROESCH, R., “Risk assessment: communicating risk information to lawyers”, in DAVIES, G.M., GOETHALS, J., JETTINGHOF, A., KOOLS, L., MALSCH, M., e.a. (ed.), De waarheid en niets dan de waarheid. Over de verhouding tussen recht en psychologie, Brussel, Die Keure, 2003, 221 p. RÖMKENS, R. en MASTENBROEK, S., “Dan hoor je de vissen ademen : over belaging en bedreiging van vrouwen door hun ex-partner en de beveiliging door het Aware-systeem.”, Utrecht, Universiteit Utrecht, 1999, 131 p. RUPESINGHE, K. en RUBIO, R.C., The Culture of Violence, The United Nations University, 1994, 295 p. SCHEFF, T.J. en RETZINGER, S.M., Emotions and Violence. Shame and Rage in destructive Conflicts, Loncoln, iUniverse Inc., 2001, 207 p. SHELL, B.H. en LANTEIGNE, N.M., Stalking, harassment, and murder in the workplace. Guidelines for protection and prevention, Londen, Quorum Books, 2000, 255 p. SHERIDAN, L. en BOON, J., “Stalker typologies: Implications for law enforcement”, in BOON, J. en SHERIDAN, L. (ed.), Stalking and psychosexual obsession, New York, John Wiley & Sons, 2002, 248 p. STALS, I., Huiselijk geweld, Antwerpen, Maklu, 2005, 270 p. STEVENS, L., Strafrecht en seksualiteit. De misdrijven inzake aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, ontucht, prostitutie, seksreclame, zedenschennis en overspel, Antwerpen, Intersentia, 2002, 601 p. STRAUS, M., “The conflict tactic scales and its critics: An evaluation and new data on validity and reliability”, in STRAUS, S.M. en GELLES, R.J. (ed.), Physical Violence in American Families, New Brunswick, NJ Transaction, 1990, 623 p. TAYLOR, P., Stalker: The search for the truth, Londen, Faber and Faber, 1987, 166 p.
240
TEDESCHI, J.T., “The social psychology of aggression and violence”, in HEITMEYER, W. en HAGAN, J. (ed.), International handbook of violence research, Dordrecht, Kluwer Academic Publishers, 2003, 1288 p. TREVOR, B. en HOLLOWAY, K., Understanding drugs, alcohol and crime, Maidenheid, Open University Press, 2004, 180 p. VAN DE PLAS, M., Handboek politieverhoor. Basistechnieken, Brussel, Politeia, 2000, 120 p. VAN DER ZEE, S., ULJEE, N. en VAN DEN ESHOF, P., “Specifieke profielanalyse”, in MOERLAND, H. en ROVERS, B. (ed.), Criminaliteitsanalyse in Nederland, ’s Gravenhage, Elsevier Bedrijfsinformatie BV, 2000, 455 p. VAN WELZENIS, I., “De geweldsproblematiek: definiëring, oorzaken en onderzoek”, in BEYENS, K., GOETHALS, J., PONSAERS, P. en VERVAEKE, G. (ed.), Criminologie in actie: Handboek criminologisch onderzoek, Brussel, Politeia, 2002, 520 p. VERMUNT, J.K., Log-linear models for event histories, Londen, Sage Publications, 1997, 348 p. VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2003, 234 p. VERVAEKE, G., VANDERHALLEN, M., OPDEBEECK, A. en GOETHALS, J., “Het ontwerp van een gevalsstudie”, in BEYENS, K., GOETHALS, J., PONSAERS, P. en VERVAEKE, G. (ed.), Criminologie in actie: Handboek criminologisch onderzoek, Brussel, Politeia, 2002, 520 p. VETTENBURG, N. en WALGRAVE, L., (On)welzijn en (on)veiligheidsgevoelens in de grootstad, KU Leuven, Onderzoeksgroep Jeugdcriminologie, onuitg. rapport, 1998, 191 p. WALGRAVE, L., Jongeren en geweld, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1990, 70 p. WALKER, L.E. en MELOY, J.R., “Stalking and domestic violence”, in MELOY, J.R. (ed.), The psychology of stalking. Clinical and forensic perspectives, San Diego, Academic Press, 1998, 327 p. WALKER, N.D., “Protecting people”, in HINTON, J.W. (ed.), Dangerousness: Problems of assessment and prediction, Londen, Allen and Unwin, 1983, 177 p. WESTRUP, D., “Applying functional analysis to stalking behavior”, in MELOY, J.R. (ed.), The psychology of stalking. Clinical and forensic perspectives, San Diego, Academic Press, 1998, 327 p. WHITE, S.G. en CAWOOD, J.S., “Threat management of stalking cases”, in MELOY, J.R. (ed.), The psychology of stalking. Clinical and forensic perspectives, San Diego, Academic Press, 1998, 327 p.
241
WIEHE, V.R., Understanding family violence: Treating and preventing partner, child, sibling and elder abuse, Londen, Sage Publications, 1998, 277 p. WRIGHT, R.E., “Logistic regression”, in GRIMM, LG. en YARNOLD, P.R. (ed.), Reading and understanding multivariate statistics, Washington DC, American Psychological Association, 1995, 371 p. X, Belgisch politionele criminografie, Handboek Algemene Politiediensten IX A 2. YIN, R.K., Case Study Research. Design and Method. Third Edition, Thousand Oaks, Sage Publications, Inc., 2003, 185 p.
Tijdschriftartikels ABRAMS, K.M. en ROBINSON, G.E., “Occupational effects of stalking”, Canadian Journal of Psychiatry 2002, 468-472. ABRAMS, K.M. en ROBINSON, G.E., “Stalking part II: Victim’s problems with the legal system and therapeutic considerations”, Canadian Journal of Psychiatry 1998, 477-481. ABRAMS, K.M. en ROBINSON, G.E., “Stalking part I: An overview of the problem”, Canadian Journal of Psychiatry 1998, 477-481. ANDERSON, K.L., “Courting disaster: Intimate stalking, culture and criminal justice”, Gender and Society 2003, 646-647. ANDERSON, S.C., “Anti-stalking laws, will they curb the erotomanic’s obsessive pursuit ?”, Law and Psychology Review 1993, 171-185. BAAS, N.J., “Onderzoek naar het verschijnsel stalking”, Proces 1999, 35-39. BARRERRA, M., PALMER, S., BROWN, R. en KALAHER, S., “Characteristics of court involved men and non-court involved men who abuse their wives”, Journal of Family Violence 1994, 333-345. BASILE, K.C.; DESAI, S. en THOMPSON, M.P., “The differential association of intimate partner physical, sexual, psychological and stalking violence and posttraumatic stress symptoms in a nationally representative sample of women”, Journal of Traumatic Stress 2004, 413-421. BAUMEISTER, R.F. en CAMPBELL, W.K., “The intrinsic appeal of evil: Sadism, sensational thrills, and threatened egotism”, Personality and Social Psychological Review 1999, 210-221. BEIERSE, J., “De belager belaagd”, Nemesis 2000, afl. 3, 67-69.
242
BEKAERT, H. en CALEWAERT, W., “De aanranding van de eer en de goede naam van personen in het Belgisch strafrecht”, Rechtskundig Weekblad 1998-1999, 529-536. BELL, D.J., “Domestic violence: Victimization, police intervention and disposition”, Journal of Criminal Justice 1985, 525-534. BERK, R.A., HE, Y. en SORENSON, S.B., “Developing a Practical Forecasting Screener for Domestic Violence Incidents”, Evaluation Review 2005, 358-383. BETTERMAN, J., "Stalking – Kriminologisches Journal 2003, 267.
ein
Phänomen
ohne
klare
Grenzen?",
BETTERMANN, J., “Stalking- ein altbekanntes phänomen erhält einen namen”, Sozialmagazin 2002, afl.12, 16-27. BEULENS, M. en DEVROE, E. “Geweldscriminaliteit”, Handboek Security 1999, afl. 15, 15-101. BJERREGAARD, B., “An empirical study of stalking victimization.”, Violence and victims 2000, 389-406. BLAAUW, E., WINKEL, F.W., ARENSMAN, E., SHERIDAN, L. en FREEVE, A., “The toll of stalking – the relationship between features of stalking and psychopathology of victims”, Journal of Interpersonal Violence 2002, 50-63. BOCKWINKEL, J. en SCHEFFERS, M., “Look who’s (s)talking”, Ars Aequi 1997, 843. BONTA, J., “Offender risk assessment. Guidelines for Selection and Use”, Criminal Justice and Behavior 2002, 355-379. BONTA, J., ZINGER, A. en CARRIERE, D., “The dangerous offender provisions: Are targeting the right offenders?”, Canadian Journal of Criminology 1998, 377-400. BOON, J.C.W. en SHERIDAN, L., “Stalker typologies: A law enforcement perspective, Journal of Threat Assessment 2001, afl. 1, 75-91. BORUM, R., “Improving the Clinical Practice of Violence Risk Assessment”, American Psychologist 1996, 945-956. BORUM, R., FEIN, R., VOSSEKUIL, B. en BERGLUND, J., “Threat assessment: Defining an approach for evaluating risk of targeted violence”, Behavioral Science and the Law 1999, 323-337. BOURGEOIS M.L. en BENEZECH, M., “La dioxis (stalking), le harcèlement du troisième type”, Annuam Médical Psychologique 2002, 316-321.
243
BREWSTER, M.P., “Power and control dynamics in prestalking and stalking situations”, Journal of Family Violence 2003, 207-217. BREWSTER, M.P., “Stalking by former intimates: Verbal threats and other predictors of physical violence”, Violence and Victims 2000, afl. 15, 41-54. BULLIER, A., ″La répression du harcèlement”, Revue de Droit Pénal et de Criminologie 1999, 2/R.5. BURGESS, A.W., BAKER, T., GREENING, D., HARTMAN, C.R., BURGESS, A.G., DOUGLAS, J.E. en HALLORAN, R., “Stalking behaviors within domestic violence”, Journal of Family Violence 1997, 389-403. CARLL, E.K. “News Portrayal of Violence and Women, Implications for Public Polizy”, American Behavioral Scientist 2003, 1601-1610. CASCARDI, M. en O’LEARY, K.D., “Depressive Symptomatology, self esteem, and self-blame in battered women”, Journal of Family Violence 1992, 249-259. CHAPLOW, D.G., “Surviving Stalking”, Australian and New Zealand Journal of Psychiatry 2003, 621-623. COLEMAN, F.L., “Stalking behavior and the cycle of domestic violence”, Journal of Interpersonal Violence 1997, 420-432. COUSINEAU, M.M. en RONDEAU, G., “Toward a transnational and cross-cultural analysis of family violence. Issues and recommendations”, Violence Against Women 2004, 935-949. DAVIS, K.E., ACE, A. en ANDRE, M., “Stalking perpetrators and psychological maltreatments of partners: anger-jealousey, attachment insecurity, need for control, and break up context.”, Violence and victims 2000, 407-425. DAVIS, K.E. en FRIEZE, I.H., “Research on stalking: What do we know and where do we go?”, Violence and Victims 2000, 473-487. DEBRUYNE S., DILLEN C. en COSYNS P., “Stalkers, een nieuwe categorie van daders”, Panopticon 2002, 7-11. DEIRMENJIAN, J.M., “Stalking in cyberspace”, Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law 1999, 407-413. DEKESEREDY, W.S., “Current controversies on defining nonlethal violence against women in intimate heterosexual relationships”, Violence Against Women 2000, 728-746. DELEON-GRANADOS, W. en WELLS, W., “The reliability and the validity of the measures of domestic violence resources as used in intimate partner homicide research”, Violence Against Women 2003, 148-162.
244
DENNISON, S. en THOMSON, D.M., “Identifying stalking: The relevance of intent in commonsense reasoning”, Law and Human Behavior 2002, 543-561. DENNISON, S.M. en THOMSON, D.M., “Community perceptions of stalking: What are the fundamental concerns?”, Psychiatry psychology and law 2000, 159-169. DEWANDELEER, D., “Stalking (belaging)”, Postal Memorialis 1999, afl. 106, 1-12. D’HAESE, W. en GROENEN, A., “Politie-interventie bij slachtoffers van stalking”, Politiejournaal & Politieofficier 2002, afl. 9, 19-23. DIETZ, P.E., MATTHEWS, D.B., VAN DUYNE, C., MARTELL, D.A., PARRY, C.D.H., STEWART, T., WARREN en CROWDER, D., “Threatening and otherwise inappropriate letters to Hollywood celebrities”, Journal of Forensic Sciences 1991, 185-209. DITTRIC, B.O., “Belaging strafbaar gesteld”, Proces 1999, 40-41. DOBASH, R.P., DOBASH, R.E., CAVANAGH, K. en LEWIS, R. “Separate and intersecting realities: A comparison of men’s and women’s accounts of violence against women”, Violence Against Women 1998, 382-414. DOLON, R., HENDRICKS, J. en MEAGHER, M.S., “Police practices and attitudes toward domestic violence”, Journal of Police Science and Administration 1986, 187-192. DOUGLAS, K.S. en DUTTON, D.G., “Assessing the link between stalking and domestic violence”, Aggression and Violent Behavior 2001, 519-546. DOUGLAS, K.S., COX, D.N. en WEBSTER, D.C., “Violence risk assessment: Science and Practice”, Legal and Criminological Psychology 1999, 149-184. DRESSING, H., KUEHNER, C. en GRASS, P., “Lifetime prevalence and impact of stalking in a European population. Epidemiological data from a middle-sized German city”, British Journal of Psychiatry 2005, 168-172. EMERSON, R.M., FERRIS, K.O. en GARDNER, C.B., “On being stalked”, Social Problems 1998, 289-314. EYTAN, A. en BORRAS, L., “Stalking through SMS: anew tool for an old behavior?”, Australian and new Zealand journal of psychiatry 2005, 204-205. FARNHAM, F.R., JAMES, D.V. en CANTRELL, P., “Association between violence, psychosis, and relationship to victim in stalkers”, The Lancet 2000, 199. FELTHOUSE, A.R. en KELLERT, S.R., “Childhood cruelty to animals and later aggression to people: A review”, American Journal of Psychiatry 1987, 710-717.
245
FINN, J., “A survey of online harassment at a university campus”, Journal of Interpersonal Violence 2004, 468-483. FISHER, B.S., CULLEN, F.T. en TURNER, M.G., “Being pursued: stalking victimisation in a national study of college women”, Criminology and Public Policy 2002, 257-305. FLEURY, R.E., SULLIVAN, C.M. en BYBEE, D.I., “When ending the relationship does not end the violence”, Violence Against Women 2000, 1363-1383. FREMOUW, W.J., WESTRUP, D. en PENNYPACKER, J., “Stalking on campus: The prevalence and strategies for coping with stalking”, Journal of Forensic Sciences 1997, 666-669. FRITZ, J.P., “A proposal for mental health provisions in state anti-stalking laws”, Journal of Psychiatry and Law 1995, 295-318. FULLGRABE, U., “Stalking - eine neue Form des Psychoterrors. Oder: Welche Rolle spielen Aggressivität”, Kriminalistik 2001, 163-167. GENTILE, S.R., ASAMEN, J.K., HARMELL, P.H. en WEATHERS, R., “The stalking of psychologists by their clients”, Professional Psychology – Research and Practice 2002, 490-494. GIBBONS, S., “Freedom from fear of stalking”, European Journal on Criminal Policy and research 1998, 133-141. GOODE, M., “Stalking. Crime of the nineties?”, Criminal Law Journal 1995, 21-31. GOODYEAR-SMITH, F.A. en LAIDLAW, T.M., “Aggressive Acts and Assaults in Intimate Relationships: Towards an Understanding of the Literature”, Behavioral Sciences and the Law 1999, 285-304. GORDON, M., “Definitional issues in violence against women”, Violence Against Women 2000, 747-783. GROENEN, A., GEENS, W. en VERVAEKE, G., “Criminaliteitsanalyse. Voorwaarden voor een betrouwbare toepassing. Deel 1”, Politiejournaal & Politieofficier 2005, afl. 4, 4-7. GROENEN, A., GEENS, W. en VERVAEKE, G., “Criminaliteitsanalyse. Voorwaarden voor een betrouwbare toepassing. Deel 2”, Politiejournaal & Politieofficier 2005, afl. 5, 21-24. GROENEN, A., D’ HAESE, W. en VERVAEKE, G., "Stalkers spelen een gevaarlijk spel met hun slachtoffer én de politie”, Tijdschrift over Samenleving en Criminaliteitspreventie 2003, afl. 3, 11-14. GROENEN, A., HUYSMANS, V. en STEVENS, L., “BASTA: de belager belaagd”, Alert 2002, afl. 5, 81-89.
246
GROENHUIJSEN, M.S., “Stalking: Strafrecht als interventierecht”, Delikt en delinkwent 1998, 521-526. GROVE, W.M., ZALD, D.H., LEBOW, B.S., SNITZ, B.E. en NELSON, C., “Clinical versus mechanical prediction: A meta-analysis”, Psychological Assessment 2000, afl. 12, 19-30. GROVE, W. en MEEHL, P., “Comparative efficiency of informal (subjective, impressionistic) and formal (mechanical, algorithmic) prediction procedures: The clinical-statistical controversy, Psychology”, Public Policy and Law 1996, 293-323. GURDIN, J.B., “Stalking and violence: New patterns of trauma and obsession”, International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology 2003, 608-609. HAKKERT, A., “Huiselijk geweld in internationaal perspectief”, Sec 1997, afl. 5, 13-15. HAMAEKERS, B., GROENEN, A., VANDERSTRAETEN, G. en VERVAEKE, G., “Blauw van jou…”, Politiejournaal-Politieofficier 2006, afl. 5, 13-15. HARMON, R.B., ROSNER, R. en OWENS, H., “Obsessional harassment and erotomania in a criminal court population”, Journal of Forensic Sciences 1995, 188-196. HARMON, R.B., ROSNER, R. en OWENS, H., “Sex and violence in a forensic population of obsessional harassers”, Psychology 1998, 236-249. HAUGAARD, J.J. en SERI, L.G., “Stalking and other forms of intrusive contact among adolescents and young adults from the perspective of the person initiating the intrusive contact”, Criminal Justice and Behavior 2004, 37-54. HEYMAN, R.E. en SLEP, A.M.S., “Risk factors for family violence: introduction to the special series”, Aggression and Violent Behavior 2001, 115-119. HOFFMANN, J., “Risiko-analyse und das management von stalking-fällen” Polizei & wissenschaft 2002, 35-44. HOFFMANN, J., “Stalking - Forschung und Krisenmanagement. Stalking-Vorfälle bei Personen des öffentlichen Lebens.” Kriminalistik 2001, 34-37. HOGE, R.D., “Standarized instruments for assessing risk and need in youthful offenders”, Criminal Justice and Behavior 2002, 380-396. HOLMAAT, R., “Aanhangige zaken: Het wetsontwerp belaging: een twijfelachtige oplossing voor een ernstig probleem”, Nemesis 1998, afl. 2, 54-57.
247
HOLTZWORTH-MUNROE, A. en STUART, G.L., “Typologies of male batterers: Three subtypes and the differences among them”, Psychological Bulletin 1994, 476-497. HOTALING, G.T. en SUGARMAN, D.B., “An analysis of risk markers in husband to wife violence: The current state of knowledge”, Violence and Victims 1986, 101-124. HUTCHISON, I.W., HIRSCHEL, J.D. en PESACKIS, C.E., “Family violence and police utilization”, Violence and Victims 1994, 299-313. HUTSEBAUT, F., “L’avant-projet de loi modifiant certaines dispositions du code pénal concernant la violence physique et sexuelle”, Vigiles 1997, afl. 3, 1-7. HUYBRECHTS, L., “Juridische beschouwingen betreffende het politieverhoor”, Custodes 2000, afl. 1, 13-31. JAGESSAR, J.D.H. en SHERIDAN, L.P., “Stalking perceptions and experiences across two cultures”, Criminal Justice and Behavior 2004, 97-114. JAMES, D., “Surviving stalking”, Journal of Forensic Psychiatry & Psychology 2004, 705-706. JAMES, D.V. en FARNHAM, F.R., “Stalking and serious violence”, Journal of the American Academy of Psychiatry and Law 2003, 432-439. JAMES, D.V. en FARNHAM, F.R., “Stalking and violence”, Polizei und Wissenschaft 2002, afl. 4, 26-34. JOHNSON, M.P. en FERRARO, K.J., “Research on domestic violence in the 1990’s: Making distinctions”, Journal of Marriage and the Family 2000, 948-963. KAMPHUIS, J.H., EMMELKAMP, P.M.G. en DE VRIES, V., “Informant personality descriptions of post intimate stalkers using the five factor profile”, Journal of Personality Assessment 2004, 169-178. KAMPHUIS, J.H., EMMELKAMP, P.M.G. en BARTAK, A., “Individual differences in post-traumatic stress following post-intimate stalking: Stalking severity and psychosocial variables”, British Journal of Clinical Psychology 2003, 145-156. KAMPHUIS, J.H. en EMMELKAMP, P.M.G., “Stalking: Psychological distress and vulnerability”, Polizei und Wissenschaft 2002, afl. 4, 53-59. KAMPHUIS, J.H. en VAN EMMERIK, A., “Stalking: Achtergronden en richtlijnen voor hulpverlening”, Psychopraxis 2001, afl. 1, 16-23. KAMPHUIS, J.H. en EMMELKAMP, P.M.G., “Stalking – A contemporary challenge for forensic and psychiatry”, British Journal of Psychiatry 2000, 206-209.
248
KAMPHUIS, J.H. en EMMELKAMP, P.M.G., “Stalking: Een forensischpsychiatrische benadering”, Tijdschrift voor Psychiatrie 2000, 167-175. KEENAHAN, D. en BARLOW, A., “Stalking. A paradoxical crime of the nineties”, Journal of Risk, Security, and Crime Prevention 1997, 291-300. KIENLEN, K.K., BIRMINGHAM, SOLBERG, K.B., O’REGAN, J.T. en MELOY, J.R., “A comparative study of psychotic and nonpsychotic stalking”, Journal of the American Academy of Psychiatry and Law 1997, 317-334. KINKADE, P., BURNS, R., FUENTES, A.I., “Criminalizing attractions: Perceptions of stalking and the stalker”, Crime and delinquency 2005, 3-25. KROPP, P.R., “Some questions regarding spousal assault risk assessment “, Violence Against Women 2004, 676-697. KROPP, P.R., HART, S.D. en LYON, D.R., “Risk assessment of stalkers. Some problems and possible solutions”, Criminal Justice and Behavior 2002, 590616. KURY, H., OBERGFELL-FUCHS, J. en WOESNER, G. “The extent of family violence”, Violence Against Women 2004, 831-849. KVALE, S., “The social construction of validity”, Qualitative Inquiry 1995, afl.1, 19-40. LAMBERT, L.C. en FIRESTONE, J.M., “Economic context and multiple abuse techniques”, Violence Against Women 2000, 49-67. LANGHINRICHSEN-ROHLING, J., PALAREA, R., COHEN, J. en ROHLING, M., “Breaking up is hard to do: Unwanted pursuit behaviors following the dissolution of a romantic relationship”, Violence and Victims 2000, afl. 1, 73-90. LEONG, G.B., “De Clérambault Syndrome (Erotomania) in the Criminal Justice System: Another Look at This Recurring Problem”, Journal of Forensic Sciences 1994, 378-385. LEUSSINK, W. en KETELAARS, P., “De eerste belager aangehouden. Nieuwe wetgeving blijkt ‘goed stuk gereedschap’”, Algemeen Politieblad 2000, 8-9. LOGAN, T.K., LEUKEVELD, C. en WALKER, B., “Stalking as a variant of intimate violence: Implications from a young adult sample”, Violence and Victims 2000, 91-111. LOWENSTEIN, L.F., “The stalking phenomenon”, Police Journal 2000, 153-169. McCANN, J.T., “Obsessive attachment and the victimization of children, can anti-stalking legislation provide protection?”, Law and Psychology Review 1997, 93-112.
249
MECHANIC, M.B., WEAVER, T.L. en RESICK, P.A., “Intimate partner violence and stalking behavior: exploration of patterns and correlates in a sample of acutely battered women”, Violence and Victims 2000, 55-72. MELOY, J.R. en BOYD, C., “Female stalkers and their victims”, Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law 2003, 211-219. MELOY, J.R., DAVIS, B. en LOVETTE, J., “Risk factors for violence among stalkers”, Journal of threat assessment 2001, afl. 1, 3-16. MELOY, J.R., “Stalking: An old behavior, a new crime”, Psychiatric clinics of North America 1999, afl. 22, 85-99. MELOY, J.R., “Stalking (obsessional following): A review of some preliminary studies”, Aggression and Violent Behavior 1996, 147-162. MELOY, J.R. en GOTHARD, S., “Demographic and clinical comparisons of obsessional followers and offenders with mental disorders”, American Journal of Psychiatry 1995, 258-263. MELTON, H.C., “Stalking: A review of the literature and direction for future research”, Criminal Justice Review 2000, 246-262. MENZIES, R., FEDEROFF, J.P., GREEN, C. en ISAACSON, K., “Prediction of dangerous behaviour in male erotomania”, Journal of psychiatry 1995, 529-536. MEZEY, G., “Stalking and psychosexual obsession: Psychological perspectives for prevention, policing and treatment”, British Journal of Psychiatry 2003, 554-555. MILLER, S.L., “Expanding the boundaries: Towards a more inclusive and integrated study of intimate violence”, Violence and Victims 1994, 183-194. MONAHAN, J., “Violence prediction. The past twenty and the next twenty years”, Criminal Justice and Behavior 1996, 107-120. MORRISON, K.A., “Predicting violent behaviour in stalkers: A preliminary investigation of Canadian cases”, Journal of forensic sciences 2001, 1403-1410. MOSSMAN, D., “Assessing predictions of violence”: Being accurate about accuracy”, Journal of Consulting and Clinical Psychology 1994, 783-792. MUEHLAND, L. en KIMES, L.A., “The Social Construction of Violence. The Case of Sexual and Domestic Violence”, Personality and Social Psychology Review 1999, 234-245. MULLEN, P.E. en PATHÉ, M., “Stalking and the pathologies of love”, Australian and New Zealand Journal of Psychiatry 1994, afl. 28, 469-477. MULLEN, P.E., PATHÉ, M., PURCELL, R. en STUART, G.W., “Study of stalkers”, American Journal of Psychiatry 1999, 1244-1249.
250
MULLEN, P.E., PATHE, M. en PURCELL, R., “Same-gender stalking”, Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law 2000, 191-197. MULKERS, J. en DE RUITER, C., “Offender profiling, kunst of wetenschap”, Handboek Politiediensten, Kluwer, X, 1-26. MURPY, C.M. en CASCARDI, M., “Psychological aggression predicts physical aggression in early marriage”, Journal of Consulting and Clinical Psychology 1999, 579-582. NICASTRO, A.M., COUSINS, A.V. en SPITZBERG, B.H., “The tactical face of stalking”, Journal of Criminal Justice 2000, afl. 1, 69-82. NOSEK, M.A., HOWLAND, C.A. en HUGHES, R.B., “The investigation of abuse and women with disabilities”, Violence Against Women 2001, 477-499. O’NEIL, J.M. en HARWAY, M., “A multivariate model explaining men’s violence toward women: Predisposing and triggering hypotheses”, Violence Against Women 1997, 182-203. OTTO, R.K., “Assessing and Managing Violence Risk in Outpatient Settings”, Journal of Clinical Psychology 2000, 1239-1262. PALEREA, R., ZONA, M., LANE, C. en LANGHINRICHSEN-ROHLING, J., “The dangerous nature of intimate relationship stalking: Threats, violence associated risk factors”, Behavioral Sciences and the Law 1999, 269-283. PATHÉ, M. en MULLEN, P.E., “The impact of stalkers on their victim”, British Journal of Psychiatry 1997, afl. 170, 12-17. PEREZ, C., “Stalking: when does obsession become a crime”, American Journal of Criminal Law 1993, 263-280. PHILLIPS, L. QUIRK, R.. ROSENFELD, B. en O’CONNOR, M. “Is it Stalking? Perceptions of Stalking Among College Undergraduates”, Criminal Justice and Behavior 2004, 73-96. PONTARA, G., “The concept of violence”, Journal of Peace Research 1978, afl. 1, 19-32. PATHÉ, M., MULLEN, P.E. en PURCELL, R., “Stalking: False claims of victimisation”, British Journal of Psychiatry 1999, 170-172. PECHSTAEDT, V.V., “stalking und das deutsche recht”, Polizei & wissenschaft 2002, 45-52. PEREZ, C., “Stalking when does obsession become a crime ?”, American Journal of Criminal Law 1993, 263-280.
251
PINIZZOTTO, A.J., “The psychology of stalking: Clinical and forensic perspectives”, Criminal Justice and Behavior 1999, 267-268. PURCELL, R.P., PATHÉ, M. en MULLEN, P.E., “Stalking: Defining and prosecuting a new category of offending”, International Journal of Law and Psychiatry 2004, 157-169. PURCELL, R., “Stalking and psychosexual obsession”, Australian and New Zealand Journal of Psychiatry 2004, 90-91. PURCELL, R., PATHÉ, M. en MULLEN, P.E., “The prevalence and nature of stalking in the Australian community”, Australian and New Zealand Journal of Psychiatry 2002, 114-120. PURCELL, R., PATHÉ, R.M. en MULLEN, P., “A study of women who stalk”, American Journal of Psychiatry 2001, 2056-2060. RAES, K., “Wat is stalking?”, Handboek criminaliteitspreventie 2000, 194-228. ROKENS, R., “Prevalence of wife abuse in the Netherlands: Combining quantitative and qualitative methods in survey research”, Journal of Interpersonal Violence 1997, afl.1, 99- 125. RÖMKENS, R., “De paradox van bescherming en bestraffing: Dilemma’s bij bescherming van belaagde vrouwen”, Nemesis 2000, afl. 3, 79-88. ROSENFELD, B. en LEWIS, C., “Assessing Violence Risk in Stalking Cases: A Regression Tree Approach”, Law and Human Behavior 2005, 343-357. ROSENFELD, B., “Violence risk factors in stalking and obsessional harassment. A review and preliminary meta-analysis”, Criminal Justice and Behavior 2004, 9-36. ROSENFELD, B. en HARMON, R., “Factors associated with violence in stalking and obsessional harassment cases”, Criminal Justice and Behavior 2002, 671-691. ROSENFELD, B., “Assessment and treatment of obsessional harassment”, Aggression and Violent Behavior 2000, 529-549. SCHAFER, A.T., “Stalking-Verehrung durch Aufdringlichkeit, oder: Versuche, durch zwanghaftes Verfolgen und Belästigen sein Ziel zu erreichen”, Kriminalistik 2000, 587-589. SCHWARTZ-WATTS, D. en MORGAN, D., “Violent versus non-violent stalkers”, Journal of the American Academy of psychiatry and Law 1998, 241-254. SHERIDAN, L. en BLAAUW, E., “Characteristics of false stalking reports”, Criminal Justice and Behavior 2004, 55-72. SHERIDAN, L. en BLAAUW, E., “Stalker typologies and intervention strategies”, Polizei und Wissenschaft 2002, afl. 4, 15-25.
252
SHERIDAN, L. en BOON, J.C.W., “The course and nature of stalking: a victim perspective.”, The Howard Journal of Criminal Justice 2001, 215-234. SHERIDAN, L. en DAVIES, G.M., “Violence and the prior victim-stalker relationship”, Criminal Behavior and Mental Health 2001, 102-116. SILVER, E. en MILLER, I.L., “A cautionary note on the use of actuarial risk assessment tools for social control”, Crime and Delinquency 2002, 154-157. SMARTT, U., “The Stalking Phenomenon: Trends in European and International Stalking and Harassment Legislation”, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice 2001, 209-232. SMITH, M.D., “Enhancing the quality of survey data on violence against women: A feminist approach”, Gender and Society 1994, 109-127. SMITH, P.H., THORNTON, G.E., DEVELLIS, R., EARP, J. en COKER, A.L., “A population-based study of the prevalence and distinctiveness of battering, physical assault, and sexual assault in intimate relationships”, Violence and Victims 2002, 1208-1232. STEADMAN, H.J., SILVER, E., MONAHAN, J., APELBAUM, P.S. ROBINS, P.S., MULVEY, E.P., GRISSO, T. ROTH, L.H. en BANKS, S. “A Classification tree approach to the development of actuarial violence risk assessment tools”, Law and Human Behavior 2000, 83-100. STITH, S.M., SMITH, D.B., PENN, C.E., WARD, D.B. en TRITT, D., “Intimate partner physical abuse perpetration and victimization risk factors: A meta-analytic review”, Aggression and Violent Behavior 2004, 65-98. STRAUS, M.A., “Measuring intrafamily conflict and violence: The conflict tactics (CT) scales”, Journal of Marriage and the Family 1979, afl. 41, 75-88. STRAUS, M.A., “Dating partners by male and female university studies worldwide”, Violence Against Women 2004, 790-811. STRAUS, M.A., “Prevalence of violence against dating partners by male and female university students worldwide”, Violence Against Women 2004, 790-811. STRAUS, M.A., “State-to-state differences in social inequality and social bonds in relation to assaults on wives in the United States”, Journal of Comparative Family studies 1994, afl. 1, 7-24. STREINER, D.L., “Diagnosing Tests: Using and Misusing Diagnostic and Screening Tests”, Journal of Personality Assessment 2003, 209-219. VAN BESOUW, C., “Aware houdt ex-partners van mishandelde vrouwen op afstand: zonder veiligheid werkt hulpverlening niet”, Tijdschrift over Samenleving en Criminaliteitspreventie 1999, afl. 1, 5-8.
253
VAN DE PLAS, M., “Wie (ver)horen wil moet luisteren”, Custodes 2000, afl. 1, 33-50. VAN ERPECUM, I., “Mensenjagers en hun prooi: Stalking: Onderzoek naar belagers, slachtoffers en maatregelen”, Sec 2001, afl. 2, 7-9. VAN KLINK, B. en ROYAKKERS, L., “Enkele kanttekeningen bij de strafbaarstelling van stalking”, Proces 1998, 630-643. VAN PARIJS, L., Geweld op vrouwen: Meer dan die ene klap, Alert 1993, afl. 17, 23-26. VAN WILSEM, J., BORGDORFF, L., JACKSON, J. en TER VOERT, M., “Politie-informatie over geweldsmisdrijven. Het nut van anders registreren”, Tijdschrift over Samenleving en Criminaliteitspreventie 1997, afl. 4, 7-8. VERVAEKE, G., DUCHATEAU, E. en MULKERS, J., “Dader-profielanalyse”, Panopticon 2000, 208-224. VRIESDE, R., VAN OSS, J. en GELS, M., “Criminaliteit op internet (2): Een overzicht van de verschijningsvormen”, Algemeen Politieblad 1999, afl. 12, 8-10. WALLACE, H. en KELTY, K., “Stalking and restraining orders: A legal and psychological perspective”, Journal of Crime and Justice 1992, 101. WESTRUP, D. en FREMOUW, W., “Stalking behaviour: A literature review and suggested functional analytic assessment technology”, Aggression and Violent Behaviour 1998, 255-274. WILSON, M. en DALY, M., “Sexual rivalry and sexual conflict: Recurring themes in fatal conflicts”, Theoretical Criminology 1998, 291-310. WILSON, M. en DALY, M., “Spousal homicide risk and estrangement”, Violence and Victims 1993, afl. 8, 3-16. WILSON, M. en DALY, M., “Who kills whom in spouse killings? On the exceptional sex ratio of spousal homicide in the United States”, Criminology 1993, 189-215. WITTEBROOD, K. en NIEUWBEERTA, P., “Wie misdaden pleegt, kan klappen verwachten: De invloed van daderschap en leefpatronen op de kans slachtoffer van geweld te worden”, Tijdschrift voor Criminologie 1997, 341-356. ZONA, M., SHARMA, K. en LANE, J., “A comparative study of erotomanic and obsessional subjects in a forensic sample”, Journal of Forensic Sciences 1993, 894-903.
254
Niet gepubliceerde werken, cursussen en grijze literatuur BELGACOM, Ongewenste telefoontjes. Wat kunt u doen als u vaak gestoord wordt door foutieve, tergende of bedreigende oproepen?, Brussel, Belgacom, 1999, 4 p. BRUYNOOGHE, R., NOELANDERS, S. en OPDEBEECK, S., Geweld ondervinden, gebruiken en voorkomen, Diepenbeek, Limburgs Universitair Centrum, 1998, 177 p. CALLENS, M., Essays on multilevel logistic regression, onuitg. proefschrift Toegepaste Economische Wetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven, 2004, 134 p. CASTREL, A., Psychisch geweld binnen partnerrelaties, onuitg. thesis licentie Criminologische Wetenschappen, KU Leuven, 1998-99, 117 p. COOYMANS, L., “Stalking: Kroniek van een aangekondigde dood”, Humo 14 juli 1998. DE CLERCK, D., Beginselen van strafrecht en van strafvordering. Deel 1: Strafrecht, Leuven, Acco, 2000, 264 p. DE HAAN, W.J.M. en DE BIE, E., Jeugd en geweld, Den Haag, De Interdepartementale Commissie Jeugdonderzoek, 1999, 100 p. DELLAFAILLE, E., Beschouwingen omtrent ‘stalking’. Een nieuw maatschappelijk fenomeen, onuitg. thesis licentie Criminologische Wetenschappen, KU Leuven, 1997-98, 77 p. DE KUYSSCHER, P., “Rony Cuyt wil anti-stalkersstichting oprichten”, Het Volk 28 augustus 1997. DE VRIESE, G., “Beroemd en vogelvrij verklaard”, P-Magazine 1998. FEDERAAL MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID, Geweld! Wat nu?, Folder, 2001. DIERICKX, A., De toestemming en de strafrechtelijke bescherming van lijf en leven. Een strafrechtsdogmatische analyse, KU Leuven, doctoraal proefschrift, 2005, 517 p. FEDERAL/PROVINCIAL/TERRITORIAL WORKING GROUP ON CRIMINAL HARASSMENT FOR THE DEPARTMENT OF JUSTICE CANADA, A handbook for police and crown prosecutors on criminal harassment, Canada, Minister of Public Works and Government Services Canada, 1999, 122 p GOETHALS, J., Bronnen van het criminologisch onderzoek, Leuven, Acco, 2003, 147 p. GROENEN, A., Fenomeenonderzoek stalking, onuitg. nota, Preventiedienst Politiezone Leuven, Leuven, 2000, 30 p.
255
HERMANS, E., Stalking. Een criminologisch-victimologische doorlichting, onuitg. thesis licentie Criminologische Wetenschappen, KU Leuven, 1997-98, 89 p. HUYSMANS, V., Voorstelling BASTA-project, onuitg. nota, Leuven, 2001. KUMPS, N. en VAN BEEK, G., Het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld, 2002, KU Leuven, Faculteit Rechtsgeleerdheid, onuitg. rapport, 2002, 90 p. MORRIS, S., ANDERSON, S. en MURRAY, L., Stalking and harassment in Scotland, Edinburgh, Scottish Executive Social Research, 2002, 96 p. NOLMANS, E., Stalking, een beklemmend gevoel dat ook Jeanne met de pet kan overkomen, onuitg., nota, 2000. RAMAEKERS, L., “Wie met een stalker te maken krijgt, heeft geen leven meer”, Het Belang van Limburg 2 januari 1998. RAES, K., Stalking, onuitg., SAS, 1998, 20 p. ROMBOUT, K., Het project partnergeweld. Tussentijdse evaluatie van het politionele luik, onuitg. thesis licentie Criminologische Wetenschappen, KU Leuven, 1999-00, 92 p. SAS, Informatiebrief over stalking en SAS, onuitg. nota, 1997. SAS, Tips m.b.t. juridische vervolgbaarheid van stalkers, onuitg. nota, 1997. SAS, Stalking, onuitg. nota, 1999. SAS Nederland, Stalking is levensbedreigend – Zwartboek, deel I. Westerbork, onuitg. nota, 1997. SAS Nederland, Stalking is levensbedreigend – Zwartboek, deel II. Westerbork, onuitg. nota, 1999. SMERICK, P., Verslagbundel van het congres ‘investigating stalking’, onuitg. nota, Antwerps Provinciehuis, Antwerpen, 1999. SSL, “Steeds meer aangiftes van stalking”, Het Laatste Nieuws 1 september 2001. TEUGELS, M. , “Stalking is een pest”, KNACK 12 november 1997. VANDENBERGHE, D., “Rottig doen tegen je ex heet nu stalking”, Gazet Van Antwerpen 17 mei 1998. VANDENBERK, A., VERHAEGEN, L., COLEMONT, A. en HENS, I., Geweld in het meervoud. Een kwalitatieve en kwantitatieve benadering van de betekenissen rond geweldvormen in België, Hasselt, Limburgs Universitair Centrum, 2003, 133 p.
256
VERHAEGEN, L., Naar een methode voor de registratie van intrafamiliaal geweld in België, onderzoek in opdracht van de Minister bevoegd voor het gelijkekansenbeleid, Limburgs Universitair Centrum, 2003, 174 p. VANHOOF, A., Van slachtofferschap naar daderschap bij intrafamiliaal geweld, onuitg. thesis licentie Criminologische Wetenschappen, KU Leuven , 1996-97, 89 p. VAN NESTE, “C. Koen is mijn droom die nu kapot breekt”, Gazet van Antwerpen 10 juli 1998. VERSCHUERE, P., Een verkennend onderzoek naar psychisch geweld toegepast op stalking en mobbing, onuitg. thesis licentie Criminologische Wetenschappen, KU Leuven, 2000-01, 121 p. VOLZ, K.M., How to handle cases of partner abuse from a victime’s perspective: Law enforcement and restorative approaches as illustrated by Germany, Austria and Hollow Water, Canada, onuitg. thesis European master of Criminology, KU Leuven, 2000-01, 45 p. VOSSEN, S., “Leuven lanceert Vlaamse primeur met anti-stalking-alarm”, Het Laatste Nieuws 1 september 2001. WAKIM, J., “Attitudes and opinions of police, service providers and community leaders to domestic violence in culturally diverse communities in Sydney”, paper presented at the third Australian women and policing conference: Women and policing globally, Australia, 2002, 9 p. WALBY, S., “Comparing methodologies used to study violence against women”, Seminar 7-8 October 1999, Strasbourg. X, De Belgische politionele criminografie, Handboek Algemene Politiediensten, IX A2/14. X, “Rondzwerven in de geest van een gek”, Gazet Van Antwerpen 27 oktober 1997.
257
Geraadpleegde websites AMERICAN PSYCHIATRISTS ASSOCIATION, Statement on prediction of dangerousness: http://www.psych.org/public_info/viol.htm BULDER, B., PEMBERTON, A. en VERKAIK, R., Belaging in Nederland, 2001: http://www.researchvoorbeleid.nl/artikelen/samenvatting.htm BUREAU OF JUSTICE ASSISTANCE, Regional seminar series on implementing antistalking codes: http://www.ncjrs.org/pdffiles/anticode.pdf FEIN, R.A., VOSSENKUIL, B. en HOLDEN, G.A., The secret service exceptional Case Study Project: An examination of violence against public officials and public figures, National Institute of Justice, 1995: www.nvc.org
HOME OFFICE, Stalking: The solutions: http://www.open.gov.uk/home_off/1h426a.htm HOOPER, S. en BUSH, R., Domestic Violence and Restorative Justice Initiatives: The Risks of a new Panacea, 1996: http://www.waikato.ac.nz/law/wlr/special:1996/4_hooperbusch.htlm KAMILAR, C., Investigation of the role of stalking in serious cases of domestic violence: http://www.ojp.usdoj.gov/nij/vawprog/97fy07.HTM MODENA GROUP ON STALKING: http://stalking.medlegmo.unimo.it MULLEN, P.A., Stalkers and their victims: http://www.cup.edu.au/result.asp NATIONAL CLEARINGHOUSE ON FAMILY VIOLENCE, 1998: http://www.hc-sc.gc.ca/hppb/fmilyviolence/htlm/translst.htm NATIONAL INSTITUTE OF JUSTICE, Domestic violence, stalking and antistalking legislation: http://www.ncjrs.gov/pdffiles/stikbook.pdf NVC, Right to privacy: http://www.nvc.org/infolink/INFO67.HTM RICHARDS, J. en HEUER, J., Psychology of Intelligence Analysis, VS, CIA’s Center for the study of intelligence, 1999: http://www.odci.gov/csi/books/19104/index.html
258
TJADEN, P. en THOENES, N., Stalking in America: Findings from the national violence against women survey, 1998, 20 p: http://www.ncjrs.org/pdffiles TJADEN, P. en THOENNES, N., Extent, nature and consequences of intimate partner violence, National Institute of Justice, 2000, 43 p: http://www.ncjrs.org/pdffiles TRAVIS, J., Threat assessment: An approach to prevent targeted violence: http://www.ncjrs.org/victstllk.htm VAWGO, Domestic violence and stalking, the second annual report to congres: http://www.ojp.usdoj/gov/vawgo/stalk.pdf VERBRAKEL, H., Stalking: Ziekelijke achtervolgingsdrift: http://www.argus.fcj.nl/mediahype/crss-hype/Stalking VICTIM NATIONAL CENTER, Domestic violence and the law: http://www.nvc.org/infolink/INFO61.HTM VICTIM NATIONAL CENTER, Stalking: Questions and answers: http://www.nvc.org/infolink/INFO46.HTM http://www.ccon.com/stalkvictim/resources.html Criminal profiling: How it got started and how it is used: http://www.crimelibrary.com/criminology/criminalprofiling2/3.htm Cyberstalking: http://grafx-specs.com/News/cybst3.htm The antistalking page: http://www.antistalking.com Interstate Stalking Punishment and Prevention Act of 1996: http://www.ncjrs.org/law/fedstalk.htm Victim services: http://www.victimservices.org/stakhlp.htlm http://www.soshelp.org/aboutsos.htm http://www.weq.gov.bc.ca/stv/stalking/homesafe.htlm http://www.huiselijkgeweld.nl X. Law enforcement tries to catch up with online stalkers: http://www.sanjose.bcentral.com http://www.weq.gov.bc.ca/stv/stalking,walking.htlm http://www.domesticviolence.org/safe.html
259
Statistische bronnen ALGEMENE POLITIESTEUNDIENST, Een vergelijkend jaaroverzicht van de criminaliteit in 1996-1997: Op basis van geïntegreerde interpolitiële criminaliteitsstatistiek (GICS), Brussel, Kluwer Editorial, 1998, 190 p. BACHMAN, R. en SALTZMAN, L.E., Violence against women: Estimates from the redesigned survey. Special report of the Bureau of Justice Statistics, Washington, D.C., US Department of Justice, 1995, 71 p. EISIKOVITS, Z., WINSTOK, Z., en FISHMAN, G., “The first Israeli National Survey on domestic violence, Violence Against Women 2004, 729-748. JOHNSON, H. en SACCO, F.S., “Researching violence against women: Statistics Canada’s National Survey”, Canadian Journal of Criminology 1995, 281-304. MIRRLEES-BLACK, C. en BYRON, C., Domestic violence: Findings from a new British Crime Survey self-completion questionnaire. A research, development and statistics directorate report, Londen, Home Office, 1999, 136 p. RAAD VOOR MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELING, Achtergrondstudies. Cijfers omtrent geweld. Biopsychologische determinanten van antisociaal gedrag en crimineel gedrag, Den Haag, Sdu Uitgevers, 1998, 221 p.
260