STICHTING FONDSENBEHEER WATERBOUW
21-06-13
Jaarverslag 2012 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS WATERBOUW
Profiel
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw (BPF Waterbouw), statutair gevestigd te Rijswijk, is opgericht op 21 november 1956. De laatste statutenwijziging heeft plaatsgevonden op 10 februari 2012. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer: 41151182. BPF Waterbouw is een (verplichtgesteld) bedrijfstakpensioenfonds. Het fonds verzekert pensioenaanspraken voor (kort gezegd):
-
de werknemers in de sector waterbouw die vallen onder de CAO waterbouw; de werknemers die bij werk in Nederland onder die CAO zouden vallen; de werknemers die vallen onder de CAO Grindbaggerbedrijf; de werknemers in dienst van een aangesloten werkgever, niet behorende tot één van de hiervoor genoemde groepen en die op basis van een overeenkomst tussen het fonds en die werkgever op vrijwillige basis deelnemen aan het fonds.
De pensioenregeling van het fonds is een middelloonregeling. Algemeen uitgangspunt van het bestuur voor het te voeren beleid is om de pensioentoezegging na te komen en wel tegen zo laag mogelijke, maar stabiele premies en uitvoeringskosten. Ieder jaar wordt door het bestuur een besluit genomen over de vraag of en in hoeverre de financiële positie van het fonds naar het oordeel van het bestuur een (gedeeltelijke) toekenning van een toeslag mogelijk maakt. Er wordt naar gestreefd om de pensioenaanspraken van de deelnemers die nog pensioen opbouwen jaarlijks te verhogen conform de algemene loonstijging in de sector en de pensioenaanspraken van deelnemers die niet meer opbouwen en de reeds ingegane pensioenen jaarlijks te verhogen met de prijsindex. Deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt gefinancierd uit de eventuele overrendementen die het fonds behaalt. De premie bevat geen opslag voor toeslagverlening en evenmin heeft het fonds geld gereserveerd ten behoeve van de toeslagverlening. De beschikbare gelden van het fonds worden belegd op basis van een beleggingsbeleid dat jaarlijks wordt vastgelegd in een beleggingsplan. Het vermogen van het pensioenfonds wordt belegd in de volgende beleggingscategorieën: - vastrentende waarden, waaronder obligaties en beleggingsfondsen die daarin beleggen; - beleggingsfondsen die in aandelen beleggen; - derivaten, in de vorm van valutatermijntransacties ter afdekking van het valutarisico; - onroerend goed, in de vorm van niet beursgenoteerde beleggingsfondsen die in onroerend goed beleggen; - liquiditeiten. De administratie van het fonds wordt gevoerd door de Stichting Fondsenbeheer Waterbouw (hierna te noemen: SFWaterbouw), die ook de administratie van de bedrijfstakeigenregelingen in de bedrijfstak Waterbouw verzorgt. De directie van SFWaterbouw is, op basis van een volmacht zoals die door het bestuur van BPF Waterbouw is verstrekt, bevoegd het fonds te vertegenwoordigen. Het fonds kent naast een bestuur een beleggingsadviescommissie, een deelnemersraad, een verantwoordingsorgaan en intern toezicht in de vorm van een visitatiecommissie. Meer informatie over BPF Waterbouw vindt u op de website van het fonds: www.sfwaterbouw.nl
1
Inhoudsopgave
Voorwoord van het bestuur
3
Kerncijfers
5
Jaarverslag Ontwikkelingen Bestuur en organisatie Pension Fund Governance Risicobeheersing De inhoud van de pensioenregeling Werkgevers Deelnemers Premie Gepensioneerden Beleggingen Verslag van het verantwoordingsorgaan Verslag van de visitatiecommissie Rekening g en verantwoording g
6 9 13 14 15 18 18 20 23 25 30 32 34
Jaarrekening Balans per 31 december 2012 Staat van baten en lasten over 2012 Kasstroomoverzicht Actuariële analyse van het resultaat Algemene grondslagen Toelichting op de balans per 31 december 2012 Toelichting op de staat van baten en lasten over 2012
36 37 38 39 40 42 62
Overige gegevens Gebeurtenissen na balansdatum Actuariële verklaring Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Deelnemende organisaties Relevante nevenfuncties bestuursleden Verklaring gebruikte afkortingen Begrippenlijst
2
70 71 73 75 76 78 79
Voorwoord van het bestuur
Nadat in 2011 de Eurocrisis zich verder had verdiept en de dekkingsgraad van het fonds daardoor ultimo 2011 was teruggezakt tot 100,5 % hebben zich in 2012 opnieuw turbulente ontwikkelingen voorgedaan. De twijfel over de euro en de recessie waarin de Eurozone terecht kwam zorgden ervoor dat de dekkingsgraad in de loop van 2012 verder terugviel tot 96,6 %. Doordat de ECB aangaf bereid te zijn alles te doen wat nodig was ebde de zorg over de euro wat weg. Er werd in 2012 een rendement behaald van 12,3 %. Dit heeft ervoor gezorgd dat de dekkingsgraad van het fonds op 31 december 2012 104,4 % was. Daarmee beschikt het fonds op 31 december 2012 weer over het Minimaal Vereist Eigen Vermogen in de zin van de Pensioenwet. Deze dekkingsgraad betekent ook dat het fonds in 2013 geen korting op de pensioenaanspraken en –rechten hoeft toe te passen. Het fonds heeft de afgelopen jaren een beleid gehanteerd waarbij, behoudens de afdekking die wordt gerealiseerd door de vastrentende waarden waarin wordt belegd, geen resterende afdekking plaatsvond van het renterisico. De aanleiding hiervoor was dat de geldende rente als zeer laag werd beschouwd en dat onder die omstandigheden afdekking slechts zou leiden tot kosten. Vastgesteld moet worden dat dit beleid onder de economische omstandigheden die zich in de afgelopen jaren en ook in het verslagjaar hebben voorgedaan, heeft geleid tot een grote volatiliteit in de dekkingsgraad van het fonds. Deze volatiliteit was groter dan bij fondsen, die wel tot een (forse) afdekking van het renterisico waren overgegaan. Naar aanleiding van het weer bereiken van het Minimaal Vereist Eigen Vermogen per eind 2012 heeft het bestuur uitdrukkelijk stilgestaan bij de mogelijkheid om over te gaan tot afdekking van het risico op een hernieuwde daling van de dekkingsgraad (zowel als gevolg van een daling van de rente als een daling van de waarde van zakelijke gesteld dat ook in 2014 g geen j waarden). ) Daarmee zou namelijk j kunnen worden zeker g korting behoeft te worden toegepast. Uit een onderzoek naar de mogelijkheden van een dergelijke afdekking tot eind 2013 is echter gebleken dat de kosten van een dergelijke afdekking erg hoog zijn. De kosten tegen het risico afwegende heeft het bestuur, mede gelet op het feit dat het fonds als een lange termijn belegger moet worden beschouwd, besloten dat een dergelijke afdekking op dit moment niet wenselijk is.
De hoogte van de dekkingsgraad en de volatiliteit daarvan gedurende het verslagjaar waren voor het bestuur aanleiding om te komen tot het besluit dat de financiële situatie van het fonds het niet toeliet om per 1 januari 2013 de opgebouwde pensioenaanspraken en de ingegane pensioenen te indexeren. Aan de financiële positie van het fonds is op de website en ook in een uitgave van de pensioenkrant Reflecties uitgebreid aandacht besteed. De inhoud van de pensioenregeling is in 2012 niet gewijzigd. Alleen het premiepercentage is in het reglement aangepast. Bij de invoering van de Wet wijziging ingangsdatum AOW, waarbij de ingangsdatum van de AOW is verschoven van de eerste dag van de maand waarin men 65 jaar werd naar de dag waarop men 65 jaar wordt, is uitgebreid stil gestaan bij de vraag of de pensioeningangsdatum van het fonds bij die wet zou moeten aansluiten. Besloten is, mede gelet op de (toen nog te verwachten) invoering van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, om de pensioeningangsdatum bij het BPF vooralsnog te handhaven op de eerste dag van de maand waarin men 65 jaar wordt. Het fonds kent overigens ruime mogelijkheden tot het vervroegen en uitstellen van de pensioenleeftijd. Naar verwachting zal in 2013, gelet op de verdere verhoging van de fiscale pensioenrichtleeftijd en het verder verhogen van de AOW-ingangsdatum opnieuw worden bezien of er aanleiding bestaat om de pensioenleeftijd bij het fonds te verhogen met een waardeneutrale actuariële herrekening van alle pensioenaanspraken.
3
In het verslagjaar is op een aantal momenten, waaronder een studiedag van het bestuur, uitgebreid stilgestaan bij toekomstige ontwikkelingen. Zo is op basis van de tot dan toe bekende informatie stil gestaan bij de nieuwe pensioenovereenkomst zoals die naar voren kwam uit de hoofdlijnennota van de Minister van SZW zoals die in mei 2012 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Daarbij zijn de afwegingen die moeten worden gemaakt bij een keuze voor een reële regeling of een nominale regeling aan de orde geweest zonder dat besluitvorming heeft plaatsgevonden. Naar de mening van het bestuur kan besluitvorming eerst plaatsvinden nadat volledige duidelijkheid bestaat over het nieuwe financiële toetsingskader en de zgn. invaarproblematiek. De verwachting is dat kort voor de zomer van 2013 duidelijkheid zal worden gegeven in de vorm van een inspraakdocument. Het bestuur verwacht dat in de tweede helft van 2013 dit onderwerp opnieuw aan de orde zal komen en rekening houdend met de opvattingen van sociale partners een keuze gemaakt zal kunnen worden voor een nieuwe pensioenovereenkomst. Tevens is stil gestaan bij de governance van het fonds op basis van het gewijzigde wetsontwerp voor een Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Daarin worden een vijftal besturingsmodellen voor pensioenfondsen voorgesteld. Ook hier heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden en wacht het bestuur af tot de wet is vastgesteld. Ongeacht het verdere verloop van dit wetsvoorstel is, gelet op de inwerkingtredingsdatum van de Wet Koşer Kaya Blok, duidelijk dat uiterlijk vanaf 1 juli 2014 er vertegenwoordigers van pensioengerechtigden zitting zullen nemen in het bestuur. In 2012 is door het bestuur een financieel crisisplan vastgesteld. Hierin staat gedefinieerd wat door het fonds onder crisis wordt verstaan, welke stappen het bestuur dan onderneemt en wat de gevolgen zijn voor de verschillende groepen in het fonds. Er is sprake van een crisis als het fonds in dekkingstekort komt. Om hieruit te komen is het herstelplan van toepassing. Wij hebben ook geformuleerd wat een acute crisis is. Dat is het geval als het fonds onder de kritieke ondergrens van de dekkingsgraad komt. Dat betekent immers dat het fonds niet meer uit herstel komt in de resterende looptijd van het herstelplan zonder dat er drastische maatregelen nodig is nl.: verlaging van de opgebouwde rechten en uitkeringen. In h het plan l is ook k opgenomen h hoe over h het crisisplan l en in gevall van een crisis wordt d gecommuniceerd. d Naar aanleiding van een opmerking van de visitatiecommissie in het rapport in 2010 is een schematische weergave gemaakt van de processen bij het fonds en welke plannen en rapportages daarin een belangrijke rol spelen. Naast dit risico & controle model is in het verslagjaar aan de hand van de Handreiking integraal risicomanagement voor pensioenfondsen uitgebreid stilgestaan bij het risicomanagement bij het fonds. Daarbij is besloten om het belangrijkste verbeterpunt nl. het actualiseren van de beschrijving van de werkprocesssen, administratieve organisatie en de interne controlemaatregelen ter hand te nemen. Die beschrijving is ondertussen afgerond. In 2012 is in samenspraak met een aantal leden van de Beleggingsadviescommissie van het fonds en in overleg met de nieuwe custodian een risicomonitoringrapport opgesteld en besproken met de Beleggingsadviescommissie. De betreffende rapportage gaf, naast de uitgebreide rapportages die fonds al opstelt t.a.v. samenstelling en presteren van de beleggingen en de kwalitatieve analyse van de risico, enig kwantitatief inzicht in de risico’s die het fonds loopt in het kader van de uitvoering van het beleggingsbeleid. Het feitelijk risico lag beneden het in het kader van de ALM geaccepteerde risico. In de tweede helft van 2013 zal het bestuur bezien of en in hoeverre een dergelijke rapportage opnieuw zal worden opgesteld. In 2012 is het fonds betrokken in juridische procedures waarin de door het fonds gehanteerde kortingsregeling op het partnerpensioen bij een groot leeftijdsverschil tussen deelnemer en partner ter discussie wordt gesteld. De kortingsregeling houdt in dat voor ieder jaar dat de partner meer dan 10 jaar jonger is dan de deelnemer, 3 % van het partnerpensioen wordt gekort. Het bestuur meent dat met deze regeling een terechte begrenzing wordt aangebracht in de solidariteit tussen de deelnemers. Begin 2013 is het bestuur, gelet op alle ontwikkelingen, een verkennend onderzoek naar de toekomst van het fonds gestart. Namens het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw A. Struijk, werkgeversvoorzitter J.G. Crombeen, werknemersvoorzitter
4
Kerncijfers
Bedragen x € 1.000
2012
2011
2010
2009
Aantal werkgevers
66
68
71
72
3.042 3.442 5.852
3.198 3.720 5.753
3.198 4.684 5.668
3.233 5.770 5.598
55.061 27.995 23.110 31.790
51.710 24.390 23.320 30.617
50.461 23.898 21.867 29.283
48.345 21.055 24.465 28.290
867.667 104,4 2,39
810.659 100,5 2,72
744.395 117,6 3,41
699.543 121,1 3,81
95.990 406.550 422.249 301 925.090
102.486 332.412 401.464 -/- 107 836.255
97.906 400.404 375.070 1.267 874.647
88.257 332.852 431.652 -/- 6.967 845.794
Aantal verzekerden Deelnemers Gewezen deelnemers Gepensioneerden
Pensioenregeling Gemiddeld bijgeboekt jaarinkomen (in hele Euro's) Feitelijk ontvangen premie Gedempte premie (kostendekkende toetspremie) Uitkeringen
Vermogenssituatie en solvabiliteit Voorziening pensioenverplichtingen Dekkingsgraad Rekenrente
% %
Beleggingen Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten
Rendement op basis van total return Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden
% % %
-/- 2,2 15,6 14,3
4,6 -/- 7,7 -/- 1,9
4,4 11,3 -/- 2,4
-/- 7,3 30,4 9,6
Totaal rendement
%
12,3
-/- 3,6
4,4
14,3
5
Ontwikkelingen
Ontwikkeling van de dekkingsgraad
1.000.000
170
900.000
160 150
800.000
140
700.000
130
600.000
120 110
500.000
100
400.000
Dekkingsgraad (%)
Waarde (x € 1.000)
De dekkingsgraad laat over de afgelopen jaren het volgende beeld zien:
90
300.000
80 2005
2006
Verplichtingen
2007
2008
2009
Vermogen
2010
2011
2012
Dekkingsgraad BPF Waterbouw
De dekkingsgraden vanaf 2006 zijn gebaseerd op de marktwaarde.
De ontwikkeling over de afgelopen 2 jaar is als volgt te specificeren: In procenten Dekkingsgraad per 1 januari Toevoeging van nieuwe aanspraken en premie inkomsten Resultaat op interest (inclusief beleggingsresultaat) Aanpassing rekenrente Toeslagverlening Uitkeringen Sterfte Kosten Aanpassing sterftetafels Wijziging gehuwdheidsfrequentie Mutaties/diversen Dekkingsgraad per 31 december
2012
2011
100,5 % 0,2 % 10,6 % -/- 5,9 % -/- 0,3 % 0,0 % 0,3 % 0,0 % -/- 0,9 % 0,0 % -/- 0,1 % 104,4 %
117,6 % 0,3 % -/- 5,3 % -/- 12,2 % -/- 0,3 % 0,0 % 0,2 % 0,0 % 0,0 % 0,3 % -/- 0,1 % 100,5 %
Toevoeging van nieuwe aanspraken en premie inkomsten De in rekening gebrachte premies hebben een licht positief effect op de dekkingsgraad gehad, omdat de ontvangen premie hoger was dan de actuarieel benodigde premie.
Resultaat op interest (inclusief beleggingsresultaat) Het resultaat op interest betreft het totaal van directe en indirecte beleggingsopbrengsten onder aftrek van de aan de voorziening pensioenverplichtingen toegevoegde interest. Doordat de beleggingsopbrengsten hoger waren dan de benodigde interest heeft deze post een positief effect op de dekkingsgraad.
Toeslagverlening De toeslagverlening wordt gefinancieerd uit het vermogen van het fonds. Er wordt hiervoor geen premie betaald en er zijn ook geen specifieke reserves voor. Doordat een eventuele toeslagverlening dus ten koste gaat van het vermogen van het fonds heeft dit een verlagend effect op de dekkingsgraad.
6
Aanpassing rekenrente De rentetermijnstructuur (RTS) heeft een belangrijke invloed op de dekkingsgraad. Onderstaande figuur geeft de RTS weer per 31 december over de afgelopen 5 jaar. 4,5 4,0
Rente (%)
3,5 3,0
31/12/2008
2,5
31/12/2009
2,0
31/12/2010
1,5
31/12/2011
1,0
31/12/2012
0,5 0,0 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50 Looptijd (jaar)
Ten opzichte van voorgaande jaren is het effect van de UFR zichtbaar: vanaf een looptijd van 20 jaar groeit de rente langzaam naar 3,3 % bij een looptijd van 60 jaar. Aangezien de rentecurve per 31 december 2012 grotendeels onder die van 31 december 2011 ligt heeft de aanpassing van de rekenrente een negatief effect gehad op de dekkingsgraad.
Aanpassing sterftetafels In 2012 zijn is de Voorziening Pensioenverplichtingen opgehoogd als gevolg van het overgaan naar de Prognosetafel AG2012-2062.
7
Ontwikkeling van het vermogen De ontwikkeling van het totale vermogen, eigen vermogen, voorziening pensioenverplichtingen en het resultaat is als volgt: 1.000.000 800.000
(x € 1.000)
600.000 Totale vermogen
400.000
Eigen vermogen 200.000
VPV Resultaat
0 -200.000 -400.000
Rendement over de afgelopen 25 jaar 20%
15%
10%
5%
0%
-5%
-10%
-15%
-20%
** Vanaf 1998 worden de beleggingen op marktwaarde gewaardeerd.
In bovenstaande grafiek wordt het jaarlijks rendement weergegeven. Hierin is duidelijk te zien dat een gespreide portefeuille op lange termijn een hoog en relatief stabiel rendement kan opleveren, ook als het jaarlijks rendement sterk fluctueert. Dit onderstreept de lange termijn visie van het fonds. Het gemiddeld jaarlijks rendement vanaf 1988 bedraagt 6,84 %.
8
Bestuur en organisatie
Bestuur Het bestuur van het fonds bestaat uit 6 leden die worden aangewezen met inachtneming van het beginsel van pariteit van werkgevers- en werknemersleden. De bestuurssamenstelling is vastgelegd in de statuten van het fonds. De bestuursleden worden als volgt aangewezen: - Drie bestuursleden door de Vereniging van Waterbouwers; - Twee bestuursleden door FNV Waterbouw; - Eén bestuurslid door de CNV Vakmensen. De betrokken organisaties zijn te allen tijde bevoegd de aanwijzing van een bestuurslid te herroepen. In geval van een vacature wordt binnen twee maanden na het ontstaan van de vacature daarin voorzien door de organisatie die het betrokken bestuurslid heeft aangewezen. De betrokken organisatie kan een persoon niet als bestuurslid aanwijzen indien de toezichthouder bekend maakt niet met de benoeming van die persoon tot bestuurslid te kunnen instemmen. Het bestuur kiest uit zijn midden twee voorzitters; één van werkgeverszijde en één van werknemerszijde. Om beurten treden de voorzitters gedurende een kalenderjaar als voorzitter en tweede voorzitter op, g j p waarbijj de tweede voorzitter tijdens een vergadering van het bestuur zonodig de voorzitter vervangt. In het verslagjaar hebben geen mutaties in het bestuur plaatsgevonden. Het fonds wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de twee voorzitters gezamenlijk en / of, voor zover aan hen bevoegdheid is verleend, de directieleden van SFWaterbouw als gevolmachtigden. Het bestuur van het fonds vergaderde in 2012 7 keer. Het bestuur bestaat uit de volgende leden: Werkgeverszijde: A. Struijk H. de Jong J.H. Kamps
Benoemende organisatie voorzitter
Werknemerszijde: J.G. Crombeen J. Kroeze A. van den Brink
Vereniging van Waterbouwers Vereniging van Waterbouwers Vereniging van Waterbouwers
Benoemende organisatie voorzitter
FNV Waterbouw FNV Waterbouw CNV Vakmensen
In het verslagjaar was de voorzitter van werkgeverszijde fungerend voorzitter.
9
Beleggingsadviescommissie De directie van de SFWaterbouw is belast met de uitvoering van het door het bestuur van het BPF Waterbouw vastgestelde beleggingsbeleid en wordt hierbij geadviseerd door Financiële Diensten Amsterdam (FDA). De beleggingsadviescommissie is een door het bestuur ingestelde commissie die het bestuur adviseert ten aanzien van het beleggingsbeleid, in het bijzonder ten aanzien van het beleggingsplan. De beleggingscommissie adviseert daarnaast het bestuur ten aanzien van de oordeelsvorming over de uitvoering van het beleid, de tactische assetallocatie en overige uitvoeringsaangelegenheden. De leden van de beleggingsadviescommissie ontvangen hiervoor een vergoeding tegen een zakelijk tarief. De beleggingsadviescommissie bestaat uit 4 externe leden. Ieder bestuurslid ontvangt de vergaderstukken van de beleggingsadviescommissie en kan desgewenst alle vergaderingen van de beleggingsadviescommissie bijwonen. Een door het bestuur aangewezen bestuurslid treedt op als voorzitter bij de vergadering van de beleggingsadviescommissie. De beleggingsadviescommissie vergaderde in het verslagjaar 4 keer en bestaat uit de volgende leden: Naam: Drs. P.C. van Aalst Drs. E. van Gelderen Drs. J.L.M. de Jong Drs. W. Weijand
Deelnemersraad In 2012 vond 2 keer een gezamenlijke vergadering van het bestuur en de deelnemersraad plaats. Tijdens deze vergaderingen heeft de deelnemersraad o.a. advies uitgebracht aan het bestuur met betrekking tot de vaststelling van het herstelplan, de jaarrekening en het jaarverslag over 2011, de premie en indexatie per 1 januari 2013, de gewijzigde ABTN en de wijziging van de reglementen in verband met de premieaanpassingen. Tot lid van de deelnemersraad kunnen worden aangewezen actieve deelnemers in het fonds en degenen die een pensioen ontvangen van het fonds. De actieve deelnemers en de pensioengerechtigden worden in overeenstemming met artikel 109 Pensioenwet naar evenredigheid van hun onderlinge getalsverhouding in de deelnemersraad vertegenwoordigd. De deelnemersraad bestaat uit 12 leden die worden aangewezen door representatieve organisaties (FNV Waterbouw en CNV Vakmensen) op basis van een door die organisaties af te spreken zetelverdeling. De leden van de deelnemersraad worden aangewezen voor een periode van vier jaar waarbij iedere 2 jaar de helft van de leden aftreedt op basis van een rooster van aftreden. Na aftreden van een deelnemersraad bestaat de mogelijkheid tot herbenoeming. De deelnemersraad kiest uit zijn midden een voorzitter en een secretaris. De deelnemersraad verstrekt gevraagd en ongevraagd advies aan het bestuur met betrekking tot de volgende aangelegenheden, waarover bestuursbesluiten dienen te worden genomen: - het nemen van maatregelen van algemene strekking; - wijziging van de statuten en reglementen van het fonds; - vaststelling van het jaarverslag, de begroting, de actuariële en bedrijfstechnische nota en voor zover van toepassing een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 138 Pensioenwet (PW) en/of een kortetermijnherstelplan zoals bedoeld in artikel 140 PW; - vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien toepassing wordt gegeven aan artikel 134 PW; - het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid;
10
- gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
- liquidatie van het pensioenfonds; - het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; - het terugstorten van premie of geven van premiekorting, bedoeld in artikel 129 PW. Het bestuur deelt de deelnemersraad bij het afwijken van het uitgebrachte advies zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd mee waarom het een advies niet of niet volledig heeft opgevolgd. De deelnemersraad van het fonds bestaat uit de volgende personen: Namens de actieve deelnemers: M. Hulsebos J.F. Lanser B.C.J. Veltman C. Zuidweg
Namens de gepensioneerden: W.A.B. Boogaart J. Drost G. van Eck J. Klein A.J. Oosterbaan H.J. Stamkot Vacature (2x)
Activiteiten deelnemersraad Met name in training en ontwikkeling was 2012 voor de deelnemersraad een actief jaar. Onder leiding van een ervaren docent hebben bijna alle leden een actief en intens trainingsprogramma gevolgd, verdeeld over 2 dagen in februari en 1 dag in oktober oktober. Tijdens de trainingen hebben de leden verdiepende kennis en vaardigheden opgedaan m.b.t. het begrijpend en verklarend lezen van het jaarverslag, de ABTN en het FTK, naast de actualiteit van de komende veranderingen m.b.t. de z.g. pensioencontracten, keuzes van bestuursmodel voor het pensioenfonds e.d.. Uit praktische en kostenbesparende overwegingen zijn de trainingen in company bij BPF Waterbouw in Rijswijk gevolgd. De aanwezigheid van de actieve leden tijdens de reguliere vergaderingen van de deelnemersraad is in 2012 t.o.v. andere jaren aanzienlijk toegenomen dankzij goede communicatie onderling en een strakke planning. Door het volgen van de themadagen van het Platform Deelnemersraden, hebben enkele leden zich inhoudelijk meer verdiept in de actualiteit en de specifieke onderwerpen die in deze bijeenkomsten werden gepresenteerd. Het reglement van de deelnemersraad is geactualiseerd en aangevuld met een rooster van aftreden voor de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan. Met ingang van 2013 zal de directie van SFWaterbouw de actuele ontwikkelingen m.b.t. het pensioenfonds tijdens de vergaderingen van de deelnemersraad als vast agendapunt inbrengen. Voor de communicatie met de deelnemers in het pensioenfonds is een interview gegeven voor het blad Golf van de FNV Waterbouw door de voorzitter en secretaris van de deelnemersraad en directie van SFWaterbouw. Het jaar 2013 zal ongetwijfeld in het teken staan van de keuze voor een al dan niet te wijzigen bestuursvorm waarbij vooreerst vanuit het ministerie volstrekte duidelijkheid dient te komen. De deelnemersraad zal de ontwikkelingen op dat gebied nauwlettend opvolgen in overleg met het bestuur en de directie van SFWaterbouw.
11
Gedragscode Voor het bestuur, de beleggingsadviescommissie, de beleggingsadviseur en het personeel in dienst van c.q. werkzaam voor SFWaterbouw is een gedragscode opgesteld ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het fonds aanwezige informatie. Als externe compliance officer is het Nederlands Compliance Instituut B.V. door het bestuur ingesteld.
Deskundigheid(sbevordering) Het fonds beschikt met betrekking tot het bestuur over een deskundigheidsplan zoals bedoeld in het bepaalde bij en krachtens artikel 105 PW. Regelmatig vindt een zelfevaluatie van het functioneren van het bestuur plaats.
Communicatiebeleid Het BPF stelt zicht ten doel op een duidelijke en begrijpelijke wijze voorlichting te geven aan deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers over pensioenresultaten, de pensioenregeling(en), het fonds en relevante veranderingen. De communicatie van het BPF voldoet tenminste aan de eisen die door of krachtens de Pensioenwet daaraan worden gesteld. Ter uitvoering van deze doelstelling hanteert het fonds een aantal communicatiemiddelen: - website (www.sfwaterbouw.nl) met laatste nieuws over onder andere de pensioenregeling, dekkingsgraad; - een in 2009 ingevoerde pensioenplanner; - brochures; - Uniform PensioenOverzicht (UPO); - jaarverslag.
Toezichthouder Gelet op artikel 96 PW kan nog worden vermeld dat in 2012 door de toezichthouder geen dwangsommen of boetes zijn opgelegd, er geen aanwijzingen zijn gegeven of een restrictie is opgelegd. Evenmin was sprake van de benoeming van een bewindvoerder. Per 31 december 2008 beschikte het fonds niet langer over het Vereist Eigen Vermogen. Per 28 februari 2009 beschikte het fonds niet langer over het Minimale Vereist Eigen Vermogen. Hiervan is tijdig melding gedaan aan DNB en per 1 april 2009 is een herstelplan voor zowel de korte als de lange termijn ingediend bij DNB. Op basis van een schatting van het Vereist eigen vermogen per 31 december 2009 meende het fonds weer te beschikken over dit Vereist Eigen Vermogen en is in januari 2010 melding gedaan aan DNB dat het fonds weer “uit herstel” is. Nadien bleek dat het fonds per 31 december 2009 net niet beschikte over het Vereist Eigen Vermogen en is het lange termijnherstelplan dus blijven doorlopen. Bij DNB is een evaluatie van het herstelplan ultimo 2012 ingediend. Daaruit bleek dat het fonds eind 2012 beschikte over het Minimaal Vereist Eigen Vermogen in de zin van de Pensioenwet en dat het fonds derhalve geen aanvullende maatregelen voor herstel in 2013 behoeft te nemen of hoeft aan te kondigen voor 2014.
Accountant en actuaris
Accountant Adviserend actuaris Certificerend actuaris
PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Ir. M.W. Heemskerk AAG, verbonden aan Mercer (Nederland) B.V. Drs. F.J. Sier AAG, verbonden aan Mercer Certificering B.V.
12
Pension Fund Governance
Verantwoordingsorgaan Met ingang van 1 januari 2008 is bij het fonds een verantwoordingsorgaan ingesteld. Het verantwoordingsorgaan telt 6 leden, die door het bestuur worden benoemd. Twee leden worden voor benoeming voorgedragen door de Vereniging van Waterbouwers, de werkgeversorganisatie. De andere 4 leden worden voorgedragen door de deelnemersraad waarbij twee leden afkomstig zijn uit de geleding gepensioneerden en twee leden uit de geleding actieven. Het bestuur legt jaarlijks aan het verantwoordingsorgaan verantwoording af over het door het bestuur gevoerde beleid, alsmede over beleidskeuzes voor de toekomst aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie waaronder de bevindingen van het interne toezicht. Het oordeel van het verantwoordingsorgaan wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop bekend gemaakt en in het jaarverslag van het fonds opgenomen. De invulling van het verantwoordingsorgaan is als volgt: Naam: M. Hulsebos M C. Zuidweg G. van Eck J. Klein H. Bleker F. Heinis
Vertegenwoordiging: Deelnemers; lid deelnemersraad Deelnemers; lid deelnemersraad Gepensioneerden; lid deelnemersraad Gepensioneerden; lid deelnemersraad Werkgevers Werkgevers
Intern toezicht Het fonds kent intern toezicht door middel van een visitatiecommissie. Het interne toezicht heeft als taken: - het beoordelen van de beleids- en bestuursprocedures en –processen en de checks en balances binnen het fonds; - het beoordelen van de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd; - het beoordelen van de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op langere termijn. Deze taken worden verricht door tenminste éénmaal in de drie jaar een visitatie te doen. In het kader van het uitvoeren van de taken heeft het interne toezicht recht op alle informatie die het nodig acht om zijn taak goed te kunnen uitvoeren, overleg met het bestuur over alle bestuurstaken en overleg met de uitvoeringsorganisatie, de deelnemersraad, de externe accountant en actuaris. De personele invulling van de visitatiecommissie is als volgt: Naam: Drs. P.J.C. van Eekelen AAG Drs. B.N. Smith RC MGM rm C.Th. de Wuffel
13
Risicobeheersing
De risicobeoordeling bestaat uit het identificeren en analyseren van die risico’s die het realiseren van de doelstellingen van het fonds in de weg kunnen staan. Daarmee wordt een basis verschaft voor beheersing van die risico’s. Een belangrijke rol in het kader van de beheersing van de risico’s is weggelegd voor de directie van SFWaterbouw als gemachtigden van het fonds. Het bestuur laat zich hierbij ondersteunen door een ALMonderzoeksbureau (Ortec), de adviserend actuaris, de accountant, externe juristen en specialisten op het terrein van informatie en communicatie. Belangrijke risicobeheersingsmaatregelen zijn: - de vastlegging van toetsbare doelstellingen in beleggingsplannen, beleidsnota’s en overeenkomsten; - tijdige vaststelling van (wijziging van) die beleidsnota’s en beleggingsplannen door het bestuur van het fonds; - communicatie van die beleidsnota’s en beleggingsplannen binnen SFWaterbouw; - heldere taak- en bevoegdheidsverdelingen die bij iedereen binnen het fonds SFWaterbouw bekend zijn; - identificatie en waar dat zinvol is meting van risico’s. Op de pagina's 54 tot en met 60 wordt uitgebreid ingegaan op de manier waarop het fonds het risicobeheer heeft vormgegeven.
14
De inhoud van de pensioenregeling
De pensioenverplichtingen van het fonds per 31 december 2012 vloeien voort uit: a. het Pensioenreglement BPF Waterbouw, waarin de reguliere (basis) pensioenregeling is opgenomen; b. het Reglement Spaarpensioenregeling BPF Waterbouw, waarin door deelnemers die op 1 januari 2005 jonger waren dan 55 jaar een pensioenspaarkapitaal is en wordt gevormd dat bij pensionering in regulier ouderdomspensioen conform het onder a genoemde reglement wordt omgezet; c. het Reglement Overgangsregeling BPF Waterbouw, waarin aan deelnemers die op 1 januari 2005 jonger waren dan 55 jaar en die op 1 januari 2006 en op 1 januari 1997 actief deelnemer waren in het BPF Waterbouw voorwaardelijk een extra pensioenspaarkapitaal is toegekend dat bij pensionering in regulier ouderdomspensioen conform het onder a genoemde reglement wordt omgezet; d. het Reglement Prepensioenregeling BPF Waterbouw, waarin door deelnemers die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder waren een spaarkapitaal is en wordt gevormd dat bij een pensioenleeftijd voor 65 jaar (richtleeftijd: 61 jaar) wordt omgezet in een prepensioen voor de periode van pensioeningangsdatum tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar; e. de Voorwaarden ANW Pensioen BPF Waterbouw, waarin door deelnemers, op vrijwillige en individuele basis, het ANW-hiaat is afgedekt. Onderstaand worden de belangrijkste kenmerken van de regelingen besproken.
Pensioenreglement BPF Waterbouw In het Pensioenreglement BPF Waterbouw is de reguliere (basis) pensioenregeling van het fonds opgenomen. In dit reglement worden de volgende pensioenen verzekerd: - Ouderdomspensioen vanaf leeftijd 65 jaar voor de deelnemer; - Partnerpensioen op opbouwbasis voor iedereen met een partnerrelatie (huwelijk, geregistreerd partnerschap en onder voorwaarden het ongehuwd voeren van een gezamenlijke huishouding); - Wezenpensioen voor de kinderen van de deelnemer; - Tijdelijk weduwe- c.q. weduwnaarspensioen / tijdelijk partnerpensioen voor de echtgenote of partner van de deelnemer; - Invaliditeitspensioen voor de deelnemer; - Bijzonder nabestaandenpensioen voor de gewezen partner van de deelnemer. Het ouderdomspensioen betreft een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling met een opbouw van het levenslange ouderdomspensioen (met nabestaandenpensioen op opbouwbasis) van 0,94 % van de pensioengrondslag per deelnemingsjaar. De pensioengrondslag is (met uitzondering van de vrijwillige aansluiting waarvoor veelal een gemaximeerde grondslag geldt) gelijk aan het totale brutoloon over het deelnemingsjaar. Er wordt derhalve geen franchise gehanteerd. Het partnerpensioen bedraagt 70 % van het (bereikbare) levenslang ouderdomspensioen. Het wezenpensioen bedraagt 14 % van het (bereikbare) levenslang ouderdomspensioen. Het tijdelijk weduwe- c.q. weduwnaarspensioen/ tijdelijk partner pensioen is een aanvullend pensioen dat in het verleden werd toegekend aan weduwen /weduwnaars en partners jonger dan 65 jaar ter compensatie van de zgn. AAA premies en later de zgn. Overhevelingstoeslag (OHT). Er vinden geen nieuwe toekenningen meer plaats sinds de brutering van de OHT. Dit tijdelijke (tot 65 jaar) werd uitgedrukt in een bepaald percentage van het weduwe- c.q. weduwnaarspensioen / partnerpensioen.
15
Het invaliditeitspensioen bedraagt het verschil tussen de bedragen van de loondervingsuitkering WAO en de vervolguitkering WAO zoals die gelden op het moment van aanvang van de vervolguitkering. De arbeidsongeschikten die niet in staat zijn om 50% van hun resterende verdiencapaciteit te verdienen ontvangen een WGA-vervolguitkering. Een WGA-vervolguitkering wordt gebaseerd op het minimumloon. De regeling voor het arbeidsongeschiktheidspensioen vult de WGA-vervolguitkering in feite aan tot het bedrag dat men zou krijgen wanneer deze vervolguitkering zou zijn berekend op basis van het (gemaximeerde) voormalige inkomen. Het bijzonder partnerpensioen voor de gewezen partner is gelijk aan het partnerpensioen dat (gedurende het huwelijk / partnerschap) is opgebouwd tot de datum van het einde van het huwelijk of partnerschap. Bij het fonds is sprake van een voorwaardelijke toeslagverlening (indexering) op basis van ex ante bepaalde maatstaven. Ieder jaar wordt door het bestuur een besluit genomen over de vraag of en in hoeverre de financiële positie van het fonds naar het oordeel van het bestuur een (gedeeltelijke) toekenning van een toeslag mogelijk maakt. Er wordt naar gestreefd om de pensioenaanspraken van de deelnemers die nog pensioen opbouwen jaarlijks te verhogen conform de algemene loonstijging in de sector en de pensioenaanspraken van deelnemers die niet meer opbouwen en de reeds ingegane pensioenen jaarlijks te verhogen met de prijsindex. Deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt gefinancierd uit de eventuele overrendementen die het fonds behaalt. De premie bevat geen opslag voor toeslagverlening en evenmin heeft het fonds geld gereserveerd ten behoeve van de toeslagverlening.
Reglement Spaarpensioenregeling BPF Waterbouw In het Reglement I h R l Spaarpensioenregeling S i li BPF W Waterbouw b is i voor d de d deelnemers l di die op 1 januari j i 2005 jonger j waren dan 55 jaar een regeling opgenomen waarin door die deelnemers een pensioenspaarkapitaal wordt gevormd. Hiervoor wordt over 2012 maximaal 3,6 % van de voor de deelnemer geldende pensioengrondslag aan het fonds afgedragen. Deze inleg wordt (na aftrek van kosten) jaarlijks verhoogd met 4 % en eventueel het voor die deelnemers geldende percentage waarmee hun pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Het pensioenspaarkapitaal wordt op de pensioeningangsdatum omgezet in pensioen conform het Pensioenreglement BPF Waterbouw. Het pensioenspaarkapitaal kan daarmee worden ingezet voor een hoger pensioen bij 65 jaar of een eerder ingaand pensioen.
Reglement Overgangsregeling BPF Waterbouw In dit reglement wordt aan deelnemers die op 1 januari 2005 jonger waren dan 55 jaar en die op 1 januari 2006 en op 1 januari 1997 actief deelnemer waren in het BPF Waterbouw voorwaardelijk een extra pensioenspaarkapitaal toegekend dat bij pensionering in regulier ouderdomspensioen conform het Pensioenreglement BPF Waterbouw wordt omgezet. De voorwaarden zijn dat de deelnemer onafgebroken actief deelnemer blijft tot 1 januari 2021 of, als dit eerder is het moment van pensionering. Bij een eerder vertrek uit de sector (het niet langer actief deelnemer zijn van BPF Waterbouw) vervallen de aanspraken uit de overgangsregeling. De aanspraken worden gefinancierd conform de voorwaarden die gelden voor toezeggingen op basis van het sociaal akkoord 2004.
16
Reglement Prepensioenregeling BPF Waterbouw In deze regeling wordt voor deelnemers die op 1 januari 2005 55 jaar en ouder waren een tijdelijk ouderdomspensioen (prepensioen) opgebouwd dat wordt uitgekeerd van 61 tot 65 jaar. Daartoe werd in 2012 maximaal 3,6 % van de pensioengrondslag van deze deelnemers afgedragen aan het fonds. Deze inleg wordt (na aftrek van kosten) jaarlijks verhoogd met 4 % en eventueel het voor die deelnemers geldende percentage waarmee hun pensioenaanspraken worden geïndexeerd. De regeling kent een spilleeftijd van 61 jaar. De deelnemer is, met inachtneming van (fiscale) voorwaarden vrij om het ingangsmoment zelf te bepalen. Naast het prepensioen wordt als de deelnemer aan de voorwaarden voldoet door de Stichting VUT Waterbouw een VUT-Toeslagregeling uitgekeerd die een aanvulling (toeslag) verstrekt op het prepensioen.
Voorwaarden ANW-pensioen BPF Waterbouw In deze regeling wordt de mogelijkheid geboden aan de premiebetalende deelnemers om vrijwillig en op individuele basis het Anw-hiaat te verzekeren dat is ontstaan door de invoering van de Anw ter vervanging van de Algemene Weduwen- en Wezenwet per 1 juli 1996. Deze verzekering geeft de nabestaanden bij het overlijden van de verzekerde recht op een uitkering ter hoogte van de maximale Anw-uitkering wanneer als gevolg van die wetswijziging dit recht niet of niet meer bestaat.
Premievrijstelling Indien een deelnemer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO of WIA wordt de pensioenopbouw uit het Pensioenreglement BPF Waterbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet, waarbij zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt voor deze opbouw premievrijstelling wordt verleend. Als pensioengrondslag voor de premievrije opbouw geldt het inkomen dat in het jaar dat direct voorafgaande aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid werd verdiend.
Kosten uitvoering pensioenregeling Kosten van de uitvoering pensioenregeling bestaan uit de kosten van uitbesteding bij Stichting Fondsenbeheer Waterbouw, de overige directe dienstverleningen, de bestuurskosten en de kosten van toezicht. De totale kosten bedroegen in 2012 € 1,8 mln (2011: € 1,7 mln). Omdat het aantal deelnemers van invloed is op de kosten worden de kosten ook wel per deelnemer weergegeven. Hierbij hanteert BPF Waterbouw de richtlijn van de Pensioenfederatie. Hierbij worden de kosten per deelnemer (aantal actieven en gepensioneerden) weergegeven. De kosten per deelnemer over het boekjaar bedroegen € 197 (2011: € 192). De stijging wordt veroorzaakt doordat het aantal deelnemers afnam.
17
Werkgevers
Verloopoverzicht werkgevers
2012
2011
68 7 -/- 9 66
71 2 -/- 5 68
18 20 28 66
23 18 27 68
2012
2011
2010
6.918 139
7.882 223
9.003 204
-/- 573 6.484
-/- 1.187 6.918
-/- 1.325 7.882
2.916 126 3.442 6.484
3.054 144 3.720 6.918
3.031 167 4.684 7.882
Ultimo vorig verslagjaar bedroeg het aantal aangesloten werkgevers In de loop van het verslagjaar toegetreden Beëindiging aansluiting Aangesloten werkgevers ultimo verslagjaar
Dit aantal kan worden gesplitst in: - werkgevers die uitsluitend verplicht premie betalen - werkgevers die uitsluitend vrijwillig premie betalen - werkgevers die zowel verplicht als vrijwillig premie betalen Totaal
Deelnemers
Aantal deelnemers per 1 januari - nieuw ingeschreven - mutatie wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, overlijden, waardeoverdracht, enz. Aantal deelnemers per 31 december
Dit aantal kan worden gesplitst in: - actieve deelnemers (inclusief VUT-gerechtigden) - van premiebetaling vrijgestelde arbeidsongeschikte deelnemers - gewezen deelnemers Totaal
18
De leeftijdsopbouw van de actieve deelnemers (inclusief de VUT-gerechtigden) geeft het volgende beeld: 2012 Leeftijd 16 t/m 20 jaar 21 t/m 25 jaar 26 t/m 30 jaar 31 t/m 35 jaar 36 t/m 40 jaar 41 t/m 45 jaar 46 t/m 50 jaar 51 t/m 55 jaar 56 t/m 60 jaar 61 t/m 64 jaar
2011
2010
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
18 169 293 299 425 490 432 316 266 208 2.916
0,6 5,8 10,0 10,3 14,7 16,8 14,8 10,8 9,1 7,1 100,0
16 197 293 336 467 496 419 306 273 251 3.054
0,5 6,5 9,6 11,0 15,4 16,2 13,7 10,0 8,9 8,2 100,0
15 182 272 349 496 480 403 289 271 274 3.031
0,5 6,0 9,0 11,5 16,5 15,8 13,3 9,5 8,9 9,0 100,0
Gemiddelde leeftijd Deelnemers ouder dan 45 jaar
42,59
42,42
42,63
41,9 %
40,9 %
40,8 %
Van premiebetaling vrijgestelde deelnemers Deelnemers die arbeidsongeschikt zijn Ultimo verslagjaar bedroeg het aantal arbeidsongeschikten voor wie de pensioenopbouw premievrij wordt voortgezet: Leeftijd
2012
2011
2010
16 t/m 20 jaar 21 t/m 25 jaar 26 t/m 30 jaar 31 t/m 35 jaar 36 t/m 40 jaar 41 t/m 45 jaar 46 t/m 50 jaar 51 t/m 55 jaar 56 t/m 60 jaar 61 t/m 64 jaar
1 2 7 17 14 36 49 126
1 3 9 13 23 41 54 144
2 2 12 14 23 45 69 167
Herleid naar volledig arbeidsongeschikten
106
120
138
19
Premie
Feitelijke premie Voor de pensioenregeling zoals opgenomen in het Pensioenreglement van het fonds geldt voor 2012 een reglementaire doorsneepremie van 12,0 % (2011: 10,4 %). De helft van deze premie wordt gedragen door de werkgever en de helft door de werknemer. De kostendekkende premie wordt daarbij sinds 1 januari 2010 vastgesteld conform de methodiek van de gedempte premie. De rentevoet die hierbij wordt gehanteerd is vastgesteld op 4,0 %. Periodiek wordt bezien of de hoogte van de gedempte premie nog adequaat is. Het bestuur neemt jaarlijks een besluit ten aanzien hoogte van de feitelijk in rekening te brengen premie in relatie tot de besluitvorming omtrent de toeslagverlening. Naast deze premie wordt sinds 1 januari 2010 een doorsneepremie van 3,6 % in rekening gebracht voor de vorming van de spaarpensoenkapitalen in de Spaarpensioenregeling en de Prepensioenregeling van het fonds. Deze premie wordt gedragen door de werknemer. Indien de premie voor de Spaarpensioenregeling in samenhang met de opbouw op basis van het Pensioenreglement voor een deelnemer leidt tot een fiscaal bovenmatige jaaropbouw wordt de premie voor de Spaarpensioenregeling voor de betreffende deelnemer verlaagd tot sprake is van een fiscaal toelaatbare opbouw. Tenslotte wordt sinds 1 januari 2007 een doorsneepremie van 1% in rekening gebracht ter financiering van de Overgangsregeling van het fonds. Deze premie wordt gedragen door de werkgever. De volgende tabel geeft een inzicht in de vastgestelde premies per jaar: Bedragen x € 1.000 Premie ouderdomspensioen Pensioenpremie verplicht Pensioenpremie vrijwillig Premie ingehouden op VUT-uitkeringen
Premie pre-/spaarpensioen Premie verplicht Premie vrijwillig
Premie overgangsregeling Overige premies ANW-premie FVP-bijdragen
Feitelijke premie
20
2012
2011
2010
6.480 13.191 853 20.524
5.516 10.880 843 17.239
6.091 9.699 780 16.570
1.856 3.912 5.768
1.814 3.718 5.532
2.240 3.430 5.670
1.567
1.480
1.522
114 22 136
106 33 139
114 22 136
27.995
24.390
23.898
Kostendekkende premie De kostendekkende premie wordt berekend op basis van de rentetermijnstructuur van 31 december van het voorgaande boekjaar. Deze premie bestaat kort samengevat uit de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van het onvoorwaardelijk deel van de uit de pensioenovereenkomst voortvloeiende pensioenverplichting, een opslag voor uitvoeringskosten en een opslag voor solvabiliteit. De premie bevat geen opslag voor de voorwaardelijke toeslagverlening De samenstelling is als volgt: Bedragen x € 1.000 Nominale pensioeninkoop en onvoorwaardelijke verhogingen Kostenopslag Solvabiliteitsopslag (Vereist Vermogen FTK) Actuarieel benodigd ten behoeve van toeslagverlening Kostendekkende premie
2012
2011
2010
23.318 1.357 4.905 0 29.580
20.150 1.285 4.675 0 26.110
17.815 1.227 3.848 0 22.890
Gedempte premie (kostendekkende toetspremie) Omdat de kostendekkende premie berekend wordt op basis van de rentetermijnstructuur kan de hoogte van de premie fluctueren door wijzigingen in de hoogte van deze rentetermijnstructuur. Om te voorkomen dat hierdoor (grote) fluctuaties voorkomen in de jaarlijkse premie hanteert het fonds de methodiek van de gedempte premie. premie Bedragen x € 1.000 Kostendekkende premie Demping Gedempte premie
2012
2011
2010
29.580 -/- 6.470 23.110
26.110 -/- 2.790 23.320
22.890 -/- 1.023 21.867
Premieanalyse Om de kostendekkende premie te kunnen vergelijken met de reglementaire doorsneepremie dient de feitelijke premie eerst van een aantal componenten te worden ontdaan, welke ook niet in de kostendekkende premie zitten. Bedragen x € 1.000 Feitelijke premie FVP-bijdragen Bijdragen voor de Overgangsregeling ANW-premies Overige mutaties Reglementaire doorsneepremie
21
2012
2011
2010
27.995 -/- 22 -/- 1.567 -/- 114 -/- 7 26.285
24.390 -/- 33 -/- 1.480 -/- 106 630 23.401
23.898 -/- 22 -/- 1.522 -/- 114 -/- 256 21.984
Deze reglementaire doorsneepremie kan worden gesplitst in een werknemers en een werkgeversbijdrage: Bedragen x € 1.000
2012
2011
2010
Bijdrage werknemer Bijdrage werkgever
16.450 9.835 26.285
14.964 8.437 23.401
13.397 8.587 21.984
Een pensioenfonds is als gevolg van artikel 128 PW verplicht om minimaal de kostendekkende premie in rekening te brengen. Ter controle van deze verplichting dient de kostendekkende premie te worden vergeleken met de feitelijke premie. Bedragen x € 1.000 Kostendekkende toetspremie Reglementaire doorsneepremie Tekort (-/-) / Surplus (+)
22
2012
2011
2010
23.110 26.285 3.175
23.320 23.401 81
21.867 21.984 117
Gepensioneerden
In het verslagjaar bereikten 330 deelnemers de 65 jarige leeftijd. Van 71 deelnemers werden hun opgebouwde rechten op dat moment afgekocht, aangezien het jaarlijks uit te betalen bedrag onder de grens van € 438,44 lag. In 172 gevallen werd de uitbetaling van pensioen wegens overlijden beëindigd. Door deze mutaties neemt per saldo het aantal deelnemers met een ouderdomspensioen met 87 toe.
Aantallen gepensioneerden ultimo
ultimo
2012
2011
mutatie
Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen
3.616 2.183 53 5.852
3.529 2.174 50 5.753
87 9 3 99
Invaliditeitspensioen
59
72
-/- 13
Toeslagverlening Onderstaand een overzicht van de toeslagen uitgedrukt in procenten over de laatste 10 jaren. verslag-
ingangs-
jaar
datum
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
01-01-2004 01-01-2005 01-01-2006 01-01-2007 01-01-2008 01-01-2009 01-01-2010 01-01-2011 01-01-2012 01-01-2013
deelnemers 2,60 % 2,80 % 0,00 % 1,75 % 2,00 % 0,00 % 4,00 % 0,00 % 0,00 % 0,00 %
gepensioneerden en
invaliditeits-
gewezen deelnemers
pensioenen
1,90 % 0,50 % 1,50 % 1,40 % 1,20 % 0,00 % 0,10 % 0,00 % 0,00 % 0,00 %
23
2,70 % 0,00 % 0,00 % 1,60 % 2,64 % 3,46 % 1,91 % 1,24 % 0,00 % 0,00 %
Leeftijdsverdeling ouderdomspensioen
85‐89
>89
<65
80‐84
65‐69
75‐79
70‐74
Leeftijdsverdeling partnerpensioen
<55
55‐59
>89
60‐64
85‐89
65 69 65‐69 80‐84
70‐74 75‐79
Leeftijdsverdeling wezenpensioen
0‐4 5‐9
>20
10‐14
15‐19
24
Beleggingen
Algemeen In het afgelopen jaar hebben zich opnieuw turbulente ontwikkelingen voorgedaan, samenhangend met de twijfel over de onomkeerbaarheid van de euro. De noodzaak voor aanpassing van het institutionele raamwerk voor de EMU werd hiermee opnieuw onderstreept. Enige mate van ad-hoc beleid kan de Europese beleidsmakers niet worden ontzegd. Onder grote druk van financiële markten werd uiteindelijk het besluit om tot een bankenunie te komen genomen, terwijl ook onder dezelfde omstandigheden (voorwaardelijke) toezeggingen werden gedaan om banken uit gemeenschappelijke middelen (uit het ESM) te kunnen herkapitaliseren. Dit kan in zeker opzicht als een ‘second-best’ oplossing worden gezien, aangezien het aan politiek draagvlak voor een onvoorwaardelijke gemeenschappelijke financiering van overheden en banken vooralsnog ontbeert. Financiële markten kwamen dan ook pas echt tot bedaren toen de ECB duidelijk maakte dat zij bereid was “alles te doen wat nodig is” om de euro in stand te houden. De intensivering van de euro-crisis had binnen en buiten de EMU zijn weerslag op de reële economie. In de loop van 2012 viel de groei van de wereldhandel stil en werd duidelijk dat de eurozone in een recessie geraakte. Ook elders in de wereld was sprake van een groeivertraging. Dat liet onverlet dat in de meeste opkomende economieën een alleszins robuust groeitempo gehandhaafd kon worden. In de VS hield een dreigende scherpe verkrapping van het begrotingsbeleid, de zogenaamde “fiscal cliff”, de gemoederen bezig, waardoor aan het eind van het jaar enige groeivertraging merkbaar was.
De Euro-crisis Het voortduren van de euro-crisis heeft het besef gesterkt dat alleen door middel van verdere financieeleconomische (en politieke) integratie de crisis kan worden overwonnen. De vormgeving en implementatie van de noodzakelijke hervorming van het institutionele raamwerk blijft echter een moeizaam en traag proces, dat gepaard gaat met grote politieke terughoudendheid en weerstand in een groot aantal landen. Een succesvolle voortgang is niet op voorhand gegarandeerd en het blijft een politiek risico of er in alle landen (debiteurenlanden èn crediteurenlanden) van de eurozone voldoende bereidheid aanwezig is om de noodzakelijke stappen te ondernemen. Dat neemt niet weg dat belangrijke institutionele hervormingen in de Europese Unie en de Economische en Monetaire Unie zijn doorgevoerd. Er zijn een aantal procedures en verdragen overeengekomen waar begrotingsbeleid en economisch beleid op gemeenschappelijk niveau worden getoetst en aanpassingen afdwingbaar worden, zoals het “fiscal compact”, de “two-pack” en “six-pack”. In het afgelopen jaar volgde een andere uitermate belangrijke stap in de bestrijding van euro-crisis, namelijk de principeovereenkomst dat de eurozone een bankenunie zal moeten worden, met in eerste instantie één enkele toezichthouder, het Single Supervisory Mechanism. In een later stadium zal dit worden uitgereid met een gemeenschappelijk resolutiemechanisme en een depositogarantiestelsel. Er is reeds overeengekomen dat de ECB, de enige instantie die gedurende de crisis daadwerkelijk doortastend, besluitvaardig en onafhankelijk is gebleken, de taak van toezichthouder zal invullen. De bankencrisis in Cyprus heeft in de tussentijd de noodzaak voor de volgende fase, een akkoord over een gemeenschappelijk resolutiemechanisme, ondubbelzinnig onderstreept; een boodschap die ook bij Europese politieke beleidsmakers lijkt te zijn ingedaald. De vorming van een bankenunie is een belangrijke voorwaarde om de negatieve spiraal tussen banken en overheden te kunnen doorbreken. De toezegging van de ECB, dat zij alles zal doen om de euro in stand te houden, bracht de rust terug in financiële markten. De ECB gaf daarbij aan dat renteverschillen tussen verschillende overheden in de eurozone onaanvaardbaar zijn voor zover dit een weerspiegeling is van twijfel aan de onomkeerbaarheid van de euro. De ECB zegde toe in principe bereid te zijn om onbeperkt obligaties op te kopen van lidstaten die een beroep doen op het financiële steun via het ESM. De mogelijkheid daartoe is gegoten in de vorm van het OMT-programma (Outright Monetary Transactions) van de ECB. Veelzeggend voor het succes van deze actie is het gegeven dat nog geen enkele obligatieaankoop volgens dit programma heeft plaatsgevonden, terwijl renteverschillen in de eurozone spectaculair zijn gedaald.
25
De reële sfeer Eurozone In de eurozone ontvouwt zich een deflatoir aanpassingsproces. Een combinatie van schuldsanering door overheden, huishoudens en bedrijven hebben de economische groei in de eurozone onder druk gezet, evenals een nadruk op de verbetering van de kapitaalpositie van banken, wat tot uitdrukking komt in een geringe bereidheid tot kredietverlening. In de eurozone als geheel is sprake van een lichte recessie, maar binnen de eurozone zijn de verschillen tussen de lidstaten substantieel. Vooral in de zogenaamde periferielanden van de EMU – Italië, Spanje, Portugal en Griekenland – speelt zich een flinke economische terugval af. De schuldsanering bij de private en publieke sectoren vertaalt zich in een stijging van het overschot op de lopende rekening van de eurozone als geheel.
Verenigde Staten In de VS is het saneringsproces van de private sector beduidend verder gevorderd. Feitelijk is hier sprake van een afwentelingsproces, leidend tot een fors tekort van de overheid. Dit wordt geflankeerd met een uitermate ruim monetair beleid. De economische groei heeft dan ook aanzienlijk minder onder druk gestaan van een saneringsbeleid van de overheid. Keerzijde hiervan is een substantiële stijging van de overheidsschuld, beduidend sterker dan die van de meeste landen van de eurozone. De monetaire autoriteiten hebben aangegeven de beleidsrente op het nulniveau te houden zolang de werkloosheid nog boven de 6,5 % van de beroepsbevolking uitkomt (april 2013: 7,5 %). Dat neemt niet weg dat de arbeidsmarkt in de VS reeds geruime tijd een gestage verbetering doormaakt, wat een stimulans voor de binnenlandse bestedingen betekent.
Japan In Japan is het eerste stimulerende effect dat volgde op de tsunami van 2011 reeds weggeëbd. Met het aantreden van Shinzo Abe als p premier is aan het eind van vorig beleidsverandering g jjaar een spectaculaire p g ingezet, g , in een nieuwe poging om de reeds decennia heersende negatieve vicieuze cirkel van deflatie en stagnatie te doorbreken. Met de vervanging van de centrale-bankgouverneur – waarmee feitelijk de onafhankelijke positie van de centrale bank wordt opgeofferd – is ingezet op een uitzonderlijk krachtige intensivering van het beleid van kwantitatieve monetaire versoepeling, waarvoor een expliciete doelstelling van een inflatie van 2% binnen twee jaar is geformuleerd. Kenmerkend voor de Japanse financieringsverhoudingen is dat tegenover een omvangrijk overschot van de private sector – een weerspiegeling van de stagnerende binnenlandse dynamiek – een uitmate hoog tekort van de overheid staat, waarmee de staatsschuld in de afgelopen jaren tot ongekende hoogte is opgelopen.
China De wisseling van het leiderschap in China vond in het afgelopen jaar plaats tegen de achtergrond van enige matiging van de economische groei, onder andere onder invloed van de euro-crisis. Niettemin bleef de Chinese economische groei op een relatief hoog niveau. De robuuste economische groei van de laatste jaren is tot op zekere hoogte gedragen door een export-geleid groeimodel, wat ook onevenwichtigheden met zich heeft meegebracht in de vorm van grote verschillen in de inkomensverdeling. Diepgaande institutionele hervormingen in het juridische en democratische systeem met behoud van het economisch momentum, niet in de laatste plaats met het oog op de wijdverspreide corruptie, zijn van uitermate groot belang om sociale onrust te voorkomen.
Financiële markten Kapitaalvlucht als gevolg van grote onzekerheden met betrekking tot de vraag over de houdbaarheid van de EMU, in combinatie met de vrees voor een deflatoire omgeving, hebben de kapitaalmarktrente in de meeste industrielanden tot historische dieptepunten gebracht, in veel gevallen zelfs negatieve reële rentes. Dit is een uiting van grote verstoringen in de allocatie van kapitaal. Er is sprake van een fragmentatie van het financiële stelsel wat de doorwerking van het monetaire beleid naar de reële economie belemmert. Toch kan niet worden ontkend dat in 2012, met name in de tweede helft, een duidelijke verbetering van de financieringsomgeving heeft plaatsgevonden. Het meest in het oog springend hierbij is de sterke daling van renteverschillen van overheidsleningen van de zogenaamde euro-periferie en van de meeste financiële instellingen in de eurozone.
26
Hoewel het monetaire beleid in de eurozone als uitermate ruim wordt gekenschetst (in mei van dit jaar werd de herfinancieringsrente zelfs nog naar het historische dieptepunt van 0,5% verlaagd), tekent het niettemin schril af tegen de grootschalige kwantitatieve versoepelingen en liquiditeitsinjecties die in de VS, het VK en Japan plaatsvinden. De valuta’s van deze landen ondervinden hiervan duidelijk een neerwaartse druk. De euro, als valuta van de minste weerstand, kan tegen deze achtergrond appreciëren, daarbij verder ondersteund door een oplopend overschot op de lopende rekening. Tevens speelt een rol dat de vrees voor een kapitaalvlucht uit de eurozone geleidelijk wegebt. Aandelenmarkten hebben zich in het afgelopen jaar, met name sinds de zomer, uitermate positief getoond. Dit kan niet geheel los worden gezien van de huidige lage renteniveaus, waardoor, in termen van asset allocatie, vastrentende beleggingen nauwelijks als aantrekkelijk kunnen worden ervaren.
Vooruitzichten De euro-crisis is nog niet voorbij. Niettemin is inmiddels de kans op een scenario van het uiteenvallen van de EMU of het uittreden van een land uit de eurozone nagenoeg verwaarloosbaar. Afgaande op de reacties van financiële markten op de politieke impasse in Italië volgend op de verkiezingen en de Cyprus-crisis, wordt de euro-crisis in toenemende mate beheersbaar geacht. De economische groei, met name in de eurozone, is in sterkere mate dan eerder gedacht onder druk gekomen door het saneringsbeleid van overheden. Dit wordt in toenemende mate erkend, ook door beleidsmakers van de kernlanden van de eurozone. Tegelijkertijd zijn overheidsfinanciën in de afgelopen jaren sterk verbeterd, hetgeen ook ruimte biedt voor een begrotingsbeleid dat meer oog heeft voor economische groei. Tegen deze achtergrond, in samenhang met een aanhoudend economisch herstel in andere delen van de wereld (de VS en opkomende economieën), is de verwachting voor aandelenmarkten gunstig, waarbij gerekend zou kunnen worden op p enige g stijging jg g van de kapitaalmarktrente p vanaf het huidige g historische lage g niveau. In algemene zin zou dit een positief effect moeten hebben op dekkingsgraden van Nederlandse pensioenfondsen.
Ontwikkeling van het belegd vermogen De ontwikkeling van het belegde vermogen in de afgelopen vijf jaren is in de volgende grafiek weergegeven. 1.000.000
Totaal belegd vermogen (x € 1.000)
900.000 800.000 700.000 600.000
Totaal beleggingen
500.000
Vastrentende waarden
400.000
Aandelen (incl. derivaten)
300.000
Onroerende zaken
200.000 100.000 0 Jaar 2008
Jaar 2009
Jaar 2010
27
Jaar 2011
Jaar 2012
Ontwikkeling van de beleggingen Bedragen x € 1.000
Rubriek
Herbeleg-
Mutatie
Balans per
gingen en
Aflossingen
Waarde-
lopende
Balans per
01/01/2012
aankopen
en verkopen
mutaties
rente
31/12/2012
102.486 332.412 401.464 -/- 107 -/- 1.892 834.363
23.000 145.675 168.675
-/- 4.200 -/- 161.380 2.627 3.844 -/- 159.109
-/- 6.496 55.338 36.758 -/- 2.219 83.381
-/- 268 -/- 268
95.990 406.550 422.249 301 1.952 927.042
Vastgoed Aandelen Vastrentend Derivaten Overig
Asset mix Bedragen x € 1.000 Rubriek Vastgoed Aandelen Vastrentend Derivaten Overig
95.990 406.550 422.249 301 1.952 927.042
Jaar 2012
Jaar 2011
Jaar 2010
In %
In %
In %
10,4 43,9 45,5 0,2 100,0
102.486 332.412 401.464 -/- 107 -/- 1.892 834.363
12,3 39,8 48,1 -/- 0,2 100,0
97.906 400.404 375.070 1.267 -/- 600 874.047
11,2 45,8 43,0 0,1 -/- 0,1 100,0
Kosten vermogensbeheer BPF Waterbouw heeft, conform de aanbevelingen van de Pensioenfederatie, in 2012 verdere stappen gezet tot het inzichtelijk krijgen van de indirecte, niet direct zichtbare, vermogensbeheerkosten. Deze kosten zijn door vermogensbeheerders rechtstreeks ten laste van het beleggingsrendement gebracht en zijn niet begrepen in de kosten van vermogensbeheer, zoals opgenomen in de jaarrekening. In de jaarrekening van BPF Waterbouw is een bedrag van € 0,7 mln (2011: € 0,5 mln) verantwoord. Dit betreffen de kosten van de uitvoeringsorganisatie, overige beheervergoedingen, bewaarloon en overige kosten die direct ten laste van het fonds zijn gebracht. De indirecte, niet direct zichtbare, vermogensbeheerkosten zijn gebaseerd op opgaven verstrekt door de externe managers. Deze kosten verhoogd met de bovengenoemde kosten vermogensbeheer bedroegen in het boekjaar € 2,6 mln (0,29 % van het gemiddeld belegd vermogen). In het vorig boekjaar bedroegen deze kosten € 2,6 mln (0,32 % van het gemiddeld belegd vermogen).
Performance meting Door Stichting Performance zijn de behaalde rendementen van de beleggingsportefeuille van het BPF Waterbouw over het verslagjaar gemeten. Stichting Performance is een onafhankelijk onderzoeksbureau, dat het rendement van Nederlandse pensioenfondsen volgens de gestandaardiseerde methode berekent.
28
Onderstaand zijn de voor het BPF Waterbouw meest relevante gegevens weergegeven. Gerealiseerde allocatiespreiding
Performance
Performance
Beleggingscategorie
per 31 december 2012
Bandbreedte BPF Waterbouw
benchmark
* Woningen * Winkels * Kantoren * Bedrijfsruimte Totaal vastgoedbeleggingen
4,1 % 5,2 % 0,9 % 0,2 % 5-15 %
-/- 0,3 % 3,8 % -/- 30,6 % -/- 16,3 % -/- 2,2 %
0,0 % 4,0 % -/- 3,9 % -/- 1,4 % 1,4 %
* Aandelen Europa * Aandelen USA * Aandelen Latijns Amerika * Aandelen Pacific excl. Japan Totaal aandelen
23,0 % 12,3 % 2,6 % 6,0 % 43,9 %
35-45 %
16,4 % 13,9 % 6,7 % 20,1 % 15,6 %
16,1 % 14,3 % 7,0 % 20,4 % 15,7 %
45,5 %
40-55 %
14,3 %
11,7 %
pm
pm
-/- 0,4 %
0,5 %
12,3 %
12,3 %
10,4 %
Vastrentende waarden Derivaten
0,0 %
Liquide middelen
0,2 %
Totaal
0-5 %
100,0 %
Bron: Stichting Performance
Met het oog op de beheersing van de risico's heeft het bestuur bandbreedtes vastgesteld, waarbinnen de beleggingscategorieën zich in het algemeen dienen te begeven. In bijzondere situaties kan het bestuur besluiten beleggingscategorieën buiten de bandbreedtes aan te houden.
Z-score Als verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds heeft het fonds onder andere als taak het verlenen en intrekken van vrijstelling van de verplichtstelling tot deelneming aan het fonds. De z-score wordt berekend op basis van de performance cijfers conform de gehanteerde standaarden. De z-score van het BPF Waterbouw kwam over de periode 1 januari tot en met 31 december 2012 uit op 0,06. De ontwikkeling van de z-score in de afgelopen jaren is in het volgende overzicht weergegeven.
z-score
2012
2011
2010
2009
2008
0,06
-/- 1,27
-/- 0,74
0,06
-/- 2,06
Performancetoets Op basis van artikel 5 lid 5 sub b van het vrijstellingsbesluit, zoals opgenomen in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds, kan vrijstelling worden verleend aan een bedrijfsgenoot als uit de performancetoets, uitgevoerd over vijf kalenderjaren, blijkt dat het feitelijk behaalde beleggingsrendement van het bedrijfstakpensioenfonds in negatieve zin belangrijk afwijkt van het rendement van de door het fonds vastgestelde normportefeuille. Van een aanzienlijke afwijking in negatieve zin is sprake als de uitkomst van de berekening van de performancetoets lager is dan nul. De performancetoets over de periode 2008 tot 31 december 2012 komt uit op -/- 0,2. 29
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Algemeen Het verantwoordingsorgaan is bevoegd jaarlijks een oordeel te geven over: - het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere relevante informatie, - het door het bestuur gevoerde beleid over het betreffende kalenderjaar; en - beleidskeuzes die op de toekomst betrekking hebben. Het verantwoordingsorgaan is in 2008 ingesteld. In het verantwoordingsorgaan hebben 2 deelnemersraadleden zitting namens de actieve deelnemers in het fonds, 2 deelnemersraadleden namens de gepensioneerden en 2 leden namens de werkgevers.
Bevindingen van het verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan heeft geconstateerd dat zowel bij het bestuur, de directie als bij de administratie de bereidheid bestaat om in alle openheid het gesprek aan te gaan over de punten waarover het verantwoordingsorgaan een oordeel kan geven. Het verantwoordingsorgaan heeft alle informatie ontvangen die zij in het kader van het uitvoeren van haar taak nodig heeft. Het verantwoordingsorgaan heeft geconstateerd dat eind 2012 het fonds met een dekkingsgraad van 104,4 % net weer beschikte over het minimum vereist eigen vermogen. Het bestuur heeft gelet daarop moeten besluiten om de pensioenuitkeringen en -aanspraken per 1 januari 2013 niet te indexeren. Deze dekkingsgraad betekende echter ook dat per april 2013 geen korting behoefde te worden doorgevoerd. In het overleg met het bestuur zijn vragen gesteld over de wijze waarop over dit niet hoeven korten is gecommuniceerd. Ook zijn vragen gesteld over de mogelijkheden tot aanpassing van het beleggingsbeleid om eerder weer over te kunnen gaan tot uitvoering van het toeslagbeleid. Het verantwoordingsorgaan heeft op basis van de antwoorden van het bestuur vastgesteld dat uitgebreid (per brief, via de website en via Reflecties) is gecommuniceerd over het niet hoeven korten per 1 april 2013 en dat bij die communicatie ook uitdrukkelijk erop is gewezen dat nog steeds een risico bestaat dat per april 2014 een korting moet worden doorgevoerd. Met het oplopen van de dekkingsgraad neemt dit risico weliswaar af maar het is nog niet verdwenen. Het feit dat dit risico nog bestaat en het feit dat het fonds nog een reservetekort heeft maakt dat er weinig ruimte is om het beleggingsbeleid aan te passen zodat eerder weer zou kunnen worden geïndexeerd. Het bestuur tracht bij de vaststelling en de uitvoering van het beleggingsbeleid, mede op basis van adviezen van de Beleggingadviescommissie, een zo goed mogelijke afweging te maken tussen enerzijds het risico dat de dekkingsgraad wegzakt en anderzijds het behalen van rendement waardoor de dekkingsgraad weer in zulke mate kan stijgen dat weer kan worden geïndexeerd. Het verantwoordingsorgaan is gelet op de antwoorden van het bestuur van mening dat het bestuur een zorgvuldige afweging maakt waarbij de belangen van de verschillende stakeholders voorop staan. Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van het feit dat een verkennend onderzoek is gestart naar de toekomst van het fonds en heeft naar aanleiding daarvan gevraagd welke criteria in dit onderzoek worden meegenomen. Het bestuur heeft aangegeven dat het uit te voeren onderzoek een brede scope heeft. Rekening houdend met alle ontwikkelingen in de pensioenwereld wordt het toekomstperspectief van zowel de bestaande situatie van een zelfstandig fonds met een eigen uitvoeringsorganisatie, als een situatie van zelfstandig fonds met uitvoering elders en een volledig opgaan van het fonds in een ander fonds in het onderzoek meegenomen. 30
Bij de uiteindelijke besluitvorming, waarin sociale partners een beslissende rol spelen, zal het uiteindelijk gaan om het belang van de deelnemers. Het verantwoordingsorgaan kan zich daarmee verenigen.
Oordeel van het verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan ziet geen aanleiding om, met betrekking tot het boekjaar 2012, het handelen van het bestuur, het door het bestuur gevoerde beleid en de beleidskeuzes van het bestuur voor de toekomst ter discussie te stellen. Voor zover het verantwoordingsorgaan dat heeft kunnen beoordelen is er ook in 2012 sprake geweest van goed rentmeesterschap en is sprake geweest van een goede en evenwichtige behartiging van de belangen van alle belanghebbenden bij het fonds.
Reactie van het bestuur Het bestuur heeft kennis genomen van de bevindingen en het oordeel van het verantwoordingsorgaan.
31
Verslag van de visitatiecommissie
Algemeen De visitatiecommissie geeft een oordeel over: - de beleids- en bestuursprocedures en -processen en de checks en balances bij het fonds; - de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd; - de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico's op langere termijn. Het reglement voor de visitatiecommissie is in 2008 vastgesteld. De personele invulling heeft in 2009 plaatsgevonden.
Rapport van de visitatiecommissie De Visitatiecommissie, die bestaat uit Drs. Peter van Eekelen AAG, Charles de Wuffel en Drs. Bert Smith RC heeft op 26 april 2013 de tweede visitatie bij de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw afgerond. In overleg met het bestuur is afgesproken wederom een volledige visitatie uit te voeren. Een eerste volledige visitatie over het jaar 2009 heeft plaats gevonden in het eerste kwartaal van 2010. In de eerste visitatie is aandacht besteed aan alle beleidsbeleids en operationele aspecten van het fonds zodat een goed beeld is verkregen van de uitgangssitua-tie. In de tweede visitatie over de periode tot en met juni 2012 is dat wederom het geval is geweest. Daarnaast heeft de commissie bij haar werkzaamheden gekeken naar de opvolging door het bestuur van de bevindingen en aanbevelingen zoals opgenomen in het eerste visitatierapport van 25 mei 2010. De visitatiecommissie heeft zich een oordeel gevormd over het functioneren van het bestuur en het fonds vanuit de volgende vijf aspecten die de STAR voor het intern toezicht heeft geformuleerd: - de beleids- en bestuursprocedures; - de beleids- en bestuursprocessen; - de checks en balances; - de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd; - de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. Bij het formuleren van het oordeel heeft de commissie zich gebaseerd op de verstrekte informatie en de inhoud van vijf interviews die op 11 maart 2013 hebben plaatsgevonden met zeven bij het fonds betrokken personen. De visitatiecommissie heeft haar werkzaamheden in een zeer plezierige en coöperatieve sfeer kunnen verrichten en heeft de openheid in de interviews zeer op prijs gesteld. De commissie is zich bewust van het feit dat haar waarneming een momentopname is, vanuit een specifieke invalshoek en gebaseerd op per definitie beperkte informatie. Binnen dat kader is de commissie zo zorgvuldig mogelijk te werk gegaan. De commissie is tot het volgende oordeel gekomen: De algemene indruk van de visitatiecommissie is dat het bestuur op actieve wijze het fonds bestuurt en anticipeert op de voor het fonds relevante ontwikkelingen en dat zij voldoende controle heeft op de processen, de procedures en de uitbestede taken. Hoewel het actualiseren van een aantal fondsdocumenten de aandacht verdient heeft het fonds procedureel de zaken goed op orde. Het fonds voldoet aan de principes voor goed pensioenfondsbestuur. Het bestuur wordt ervaren als verantwoordelijk, betrokken, pragmatisch en deskundig. Het bestuur opereert als een team en gaat respectvol met elkaar om. 32
De commissie heeft niet de volledige rapportagestructuur kunnen beoordelen maar zij is van mening dat deze afdoende is voor het bestuur om de processen goed te kunnen monitoren en tijdig te kunnen ingrijpen bij ongewenste ontwikkelingen. Wel wordt het wenselijk geacht – gezien de veranderingen zowel bij het fonds als in de directe omgeving – de opzet en de vastlegging van het interne beheersingssyteem opnieuw te beoordelen. Het fonds wordt naar onze mening op een adequate wijze aangestuurd door betrokken en professionele mensen. Het bestuur maakt gebruik van externe professionals op administratief, actuarieel en beleggingsgebied. In de aansturing van het beleggingsproces zijn veranderingen aangebracht. Het bestuur speelt een actievere rol in dit proces en heeft daarmee haar grip op het proces vergroot. De commissie heeft geconstateerd dat het bestuur in de afgelopen jaren aandacht heeft besteed aan en daarmee zicht heeft op de verschillende risico’s waaraan het fonds bloot staat. Het risicomanagement kan aankracht winnen door te kiezen voor een integrale benadering. De commissie heeft aanbevelingen geformuleerd onder andere met betrekking tot het actualiseren van een aantal fondsdocumenten, de deskundigheidsbevordering en de zelfevaluatie, het uitbestedingsbeleid, de rapportagestructuur en het risicomanagement.
Reactie van het bestuur Het bestuur dankt de visitatiecommissie voor de beoordeling van beleids- en bestuursprocedures alsmede de checks en balances binnen het bestuur. Het bestuur is verheugd dat ook in dit tweede rapport van de visitatiecommissie het oordeel over het bestuur positief is en het bestuur door de visitatiecommissie wordt ervaren als verantwoordelijk, betrokken, pragmatisch en deskundig. Dit tweede rapport van de visitatiecommissie heeft betrekking op de periode tot en met juni 2012. Van juni 2012 tot de vaststelling van het jaarverslag zijn door c.q. in opdracht van het bestuur de nodige zaken opgepakt. Dit betekent dat een groot deel van de aanbevelingen die door de visitatiecommissie zijn gedaan in feite al zijn achterhaald. Gewezen kan worden op het actualiseren van fondsdocumenten, het opnieuw bezien van de opzet en de vastlegging van het interne beheersingssysteem en het integraal risicomanagement. Aan al deze aspecten is ook na juni 2012 uitdrukkelijk aandacht besteed. Het bestuur zal de visitatiecommissie informeren over de voortgang ten aanzien van de uitvoering van de aanbevelingen.
33
Rekening en verantwoording
Aan het einde van het verslagjaar bedraagt het aanwezige vermogen € 906 miljoen. De door de actuaris berekende benodigde voorziening pensioenverplichtingen op marktwaarde bedraagt € 868 miljoen. De uitkomst van de toereikendheidstoets is, dat het vermogen van het fonds voldoende is om, in geval van staking van de premiebetaling, aan de tot de balansdatum opgebouwde pensioenverplichtingen te kunnen voldoen. Uit de evaluatie van het herstelplan ultimo 2012 blijkt dat het fonds eind 2012 beschikte over het Minimaal Vereist Eigen Vermogen in de zin van de Pensioenwet en dat het fonds derhalve geen aanvullende maatregelen voor herstel in 2013 behoeft te nemen of hoeft aan te kondigen voor 2014. Wij danken de medewerkers van de Stichting Fondsenbeheer Waterbouw, die de administratie voor het fonds voeren, voor hun bijdrage aan het goed functioneren van het fonds. Wij hebben, na kennisneming van het advies van de deelnemersraad, de in dit verslag opgenomen jaarrekening vastgesteld in de bestuursvergadering van 20 juni 2013.
Rijswijk, 21 juni 2013
Het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw,
A. Struijk werkgeversvoorzitter
J.G. Crombeen werknemersvoorzitter
34
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS WATERBOUW Rijswijk
JAARREKENING
35
Balans per 31 december 2012 (na verwerking van het saldo van baten en lasten)
2012
Bedragen x € 1.000
2011
ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds (1) Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten
95.990 406.550 422.249 301
102.486 332.412 401.464 58 925.090
Vorderingen en overlopende activa (2) Premies Overige vorderingen Gelieerde organisaties
2.408 588 1.494
Overige activa (3) Liquide middelen
2.040 420 4.490
2.460
458
-
930.038
838.880
2012
Bedragen x € 1.000
836.420
2011
PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves (3) Technische voorzieningen (4) Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Overige voorzieningen (5) Voorziening overgangsregeling Overige schulden en overlopende passiva (6) Pensioenuitkeringen Derivaten Gelieerde organisaties Overige schulden
38.608
4.384
867.667
810.659
21.347
17.941
440 1.976
36
373 165 1.892 3.466 2.416
5.896
930.038
838.880
Staat van baten en lasten over 2012
Bedragen x € 1.000
2012
2011
27.995
24.390
BATEN Premiebijdragen van werkgevers en werknemers (7) Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds (8) - Directe beleggingsresultaten - Indirecte beleggingsresultaten - Kosten van vermogensbeheer
18.052 83.381 -/- 714
Bedragen x € 1.000
20.961 -/- 52.159 -/- 513 100.719 128.714
-/- 31.711 -/- 7.321
2012
2011
-/- 32.105
-/- 32.599
-/- 1.753
-/- 1.723
LASTEN Pensioenuitkeringen (9) Pensioenuitvoeringskosten (10) Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds (11): - Pensioenopbouw - Indexering en overige toeslagen - Rentetoevoeging - Onttrekking voor pensioenuitkeringen en afkopen - Vrijval voor pensioenuitvoeringskosten - Mutatie marktrente - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Resultaat op sterfte - Aanpassing overlevingstafels - Wijziging gehuwdheidsfrequentie - Correctie buitenland personeel - Ov. mutaties voorziening pensioenverplichtingen
-/- 24.675 -/- 2.347 -/- 11.485 31.851 1.995 -/- 47.369 214 2.316 -/- 7.194 -/- 314
Mutatie voorziening overgangsregeling (12) Saldo overdracht van rechten (13) Overige lasten (14)
Saldo van baten en lasten
-/- 21.486 -/- 2.165 -/- 8.579 32.456 1.934 -/- 90.692 644 1.482 2.285 559 30 -/- 57.008
-/- 83.532
-/- 3.406
-/- 673
-/- 159
-/- 727
-/- 59 -/- 94.490
-/- 119.254
34.224
-/- 126.575
2012
2011
34.224 34.224
-/- 126.575 -/- 126.575
Bestemming van het saldo van baten en lasten: Bedragen x € 1.000 Mutatie Stichtingskapitaal en reserves
37
Kasstroomoverzicht
2012
Bedragen x € 1.000 Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies Ontvangen in verband met overdracht van rechten Betaalde pensioenuitkeringen Betaald in verband met overdracht van rechten Betaalde pensioenuitvoeringskosten
2011
27.568 453 -/- 32.007 -/- 612 -/- 1.753
Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten
25.037 720 -/- 32.496 -/- 1.447 -/- 1.723 -/- 6.351
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen van beleggingen Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Aankopen van beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer Overige ontvangsten/uitgaven
162.953 18.149 -/- 170.202 -/- 714 9
Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten
Mutatie rekening-courant en liquide middelen
Mutatie rekening-courant en liquide middelen Saldo rekening-courant en liquide middelen per 31 december Saldo rekening-courant en liquide middelen per 1 januari Mutatie rekening-courant en liquide middelen
350.411 21.478 -/- 362.739 -/- 513 -/- 20 10.195
8.617
3.844
-/- 1.292
1.952
-/- 1.892
-/- 1.892
-/- 600 3.844
38
-/- 9.909
-/- 1.292
Actuariële analyse van het resultaat
2012
Bedragen x € 1.000 Resultaat op premie Premiemarge deelnemers Premiemarge invaliden
2011
1.731 -
2.034 1.731
Resultaat op interest Beleggingsresultaten Af: actuarieel benodigde rente
100.719 -/- 13.778
Aanpassing rekenrente Indexering Resultaat op sterfte Sterfteresultaat Aanpassing overlevingstafels
2.034
-/- 31.711 -/- 7.932 86.941
-/- 39.643
-/- 47.369
-/- 90.692
-/- 2.347
-/- 2.165
2.316 -/- 7.194
1.482 -/- 4.878
Resultaat op p kosten Beschikbaar voor ex- en incasso Af: pensioenuitvoerings- en administratiekosten
1.995 -/- 1.753
1.482
1.934 -/- 1.723 242
Overige resultaten Resultaat op uitkeringen Resultaat op waardeoverdrachten Diversen
-/- 254 55 103
39
211
-/- 143 -/- 83 2.424 -/- 96
2.198
34.224
-/- 126.575
Algemene grondslagen
Grondslagen voor de financiële verslaggeving Algemeen De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. De jaarrekening is opgesteld in euro’s.
Vergelijking met voorgaand jaar In het verslagjaar is de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur aangepast. DNB publiceert nu de rentetermijnstructuur inclusief een 3-maandsmiddeling en UFR. Het BPF heeft deze aangepaste rekenmethode over het verslagjaar toegepast (schattingswijziging). Conform de nieuwe richtlijnen is de Voorziening overgangsregeling gepresenteerd als aparte voorziening en maakt deze geen deel meer uit van de totale VPV. Ook voor de berekening van de dekkingsgraad blijft de Voorziening overgangsregeling voortaan buiten beschouwing. De overige gehanteerde grondslagen van waardering en resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van voorgaand verslagjaar.
Verwerking Een actief wordt in de balans verwerkt wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen aan het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Waardering van activa en passiva Indien geen specifieke waarderingsgrondslag is vermeld, vindt waardering plaats tegen de verkrijgingsprijs.
Vreemde valuta Activa en passiva in vreemde valuta worden omgerekend naar Euro's tegen de koers per balansdatum. Baten en lasten voortvloeiend uit transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum.
Schattingen en veronderstellingen Bij toepassing van de grondslagen en regels voor het opstellen van de jaarrekening vormt het bestuur van het pensioenfonds zich verschillende oordelen en maakt schattingen die essentieel kunnen zijn voor de in de jaarrekening opgenomen bedragen. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de betreffende jaarrekeningposten.
40
Resultaatbepaling Baten en lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat.
Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht wordt opgesteld volgens de directe methode. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en kasstromen uit beleggingsactiviteiten. Kasstromen in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum.
41
Toelichting op de balans per 31 december 2012 (na verwerking van het saldo van baten en lasten)
Beleggingen voor risico pensioenfonds (1) Vastgoedbeleggingen Vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs bij de eerste waardering; vervolgwaardering geschiedt tegen reële waarde ('fair value'), zijnde de marktwaarde. De marktwaarde wordt onder meer gebaseerd op beschikbare marktgegevens. Waardeveranderingen van op marktwaarde bepaalde vastgoedbeleggingen worden verwerkt in de staat van baten en lasten. De marktwaarde van deze niet-beursgenoteerde vastgoedbeleggingen worden bepaald op basis van het aandeel van de BPF Waterbouw in het eigen vermogen van het desbetreffende vastgoedfonds per balansdatum. Hierbij Bedragen x € 1.000 Balanswaarde 1 januari Aankopen in het boekjaar Verkopen in het boekjaar Waardemutaties Balanswaarde 31 december
2012
2011
102.486 -/- 6.496 95.990
97.906 10.127 -/- 5.097 -/- 450 102.486
Er is uitsluitend belegd g in niet-beursgenoteerde g vastgoedfondsen. g
Aandelen De beurgenoteerde participaties in aandelenfondsen zijn opgenomen tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde. De marktwaarde van de niet-beursgenoteerde participaties in aandelenfondsen wordt bepaald op basis van het aandeel van de BPF Waterbouw in het eigen vermogen van het desbetreffende aandelenfonds per balansdatum.
Bedragen x € 1.000 Balanswaarde 1 januari Aankopen in het boekjaar Verkopen in het boekjaar Waardemutaties Balanswaarde 31 december
2012
2011
332.412 23.000 -/- 4.200 55.338 406.550
400.404 240.482 -/- 280.831 -/- 27.643 332.412
Valuta-afdekking Eind 2012 is voor circa 33,7 % (2011: 30,2 %) van de beleggingsportefeuille belegd in andere valuta dan de Euro. Het strategische beleid van de stichting wordt gekenmerkt door een streven om alle valutaposities in US-dollar en Britse Ponden af te dekken. Voor overige valuta (13,7 %) is het beleid om deze valuta niet strategisch af te dekken. Een uitzondering hierop vormen de beleggingen in Emerging Markets (Latijns Amerika). Een specificatie van de afgedekte valutaposities is opgenomen onder de derivaten en in de risicoparagraaf.
42
Vastrentende waarden De vastrentende waarde worden gewaardeerd tegen de marktwaarde ultimo boekjaar. De waarden van deze beursgenoteerde obligaties zijn gebaseerd op de opgave door de custodian van de transactieprijzen ultimo boekjaar, inclusief opgelopen rente per balansdatum. De deposito's zijn opgenomen tegen nominale waarde inclusief opgelopen rente. Bedragen x € 1.000
2012
Obligaties Balanswaarde 1 januari Lopende rente 1 januari Marktwaarde 1 januari Aankopen in het boekjaar Aflossingen en verkopen in het boekjaar Waardemutaties Marktwaarde 31 december Lopende rente 31 december Balanswaarde 31 december
2011
364.206 -/- 8.928 355.278
375.070 -/- 9.044 366.026
58.175 -/- 40.130 36.758 410.081
74.408 -/- 62.756 -/- 22.400 355.278
8.659
8.928 418.740
Deposito's Balanswaarde 1 januari Lopende rente 1 januari Waarde 1 januari Aankopen A k in i het h t boekjaar b kj Aflossingen in het boekjaar Waarde 31 december Lopende rente 31 december Balanswaarde 31 december
37.258 -/- 8 37.250
-
87 500 87.500 -/- 121.250 3.500
39.250 39 250 -/- 2.000 37.250
9
Balanswaarde 31 december
364.206
8 3.509
37.258
422.249
401.464
Het gemiddelde nominale rentepercentage voor de vastrentende waarden is ultimo boekjaar 4,4 % (2011: 4,1 %) en de duration is 5,8 (2011: 5,3).
Securities Lending Het fonds maakt geen gebruik van de mogelijkheid om effecten uit te lenen.
Derivaten De valutaderivaten worden in de jaarrekening opgenomen tegen marktwaarde per balansdatum, zijnde het verschil tussen de contract-koers en de spotkoers. Bedragen x € 1.000 Balanswaarde 1 januari Mutaties in het boekjaar Waardemutaties Herclassificatie negatieve derivatenposities naar kortlopende schulden Balanswaarde 31 december
43
2012
2011
-/- 107 2.627 -/- 2.219 301
1.267 273 -/- 1.647 -/- 107
301
165 58
De post derivaten omvat alleen valutaderivaten. Deze dienen ter afdekking van de aandelenbeleggingen in USdollars en Britse Ponden. Per 31 december staan de volgende contracten uit: 2012
Bedragen x 1.000 USD (afgesloten 30-11-2012) GBP (afgesloten 30-11-2012)
$ £
30.000 58.100
Vervaldatum
€ €
2011 22.755 71.634
$ £
18.300 48.600
07/jan/13
€ €
14.097 58.182 02/feb/12
Voor een verdere toelichting op de derivaten wordt verwezen naar de risicoparagraaf.
Overige toelichtingen Valutakoersen Voor de omrekening van de posities in vreemde valuta per balansdatum zijn de koersen gehanteerd zoals hieronder weergegeven.
EUR - USD EUR - GBP
2012
2011
1,31840 0 0,81107 81107
1,29815 0,83531 0 83531
Methodiek bepaling marktwaarde Bij de waardering van de beleggingen van de stichting kan voor het grootste deel gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Bedragen x € 1.000
Directe
Afgeleide
Waarderings-
marktnotering
marktnotering
modellen
Totaal
327.106 422.249 749.355
79.444 301 79.745
95.990 95.990
95.990 406.550 422.249 301 925.090
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten
Opgemerkt wordt dat schattingen naar hun aard subjectief zijn en dat de geschatte actuele waarden van financiële instrumenten derhalve inherent onderhevig zijn aan onzekerheden en waardeoordelen ten aanzien van volatiliteit, rentestand en kasstromen. Deze schattingen zijn momentopnames, gebaseerd op de marktomstandigheden en de op dat moment beschikbare informatie.
44
Vorderingen en overlopende activa (2) De vorderingen en overlopende activa worden gewaardeerd tegen kostprijs, zo nodig onder aftrek van een voorziening voor het risico van oninbaarheid. Alle vorderingen hebben een looptijd korter dan 1 jaar.
Premies Bedragen x € 1.000
2012
2011
Debiteuren Waardecorrectie oninbare vorderingen
2.470 -/- 62 2.408
2.040 2.040
62 62
-
Het verloop van de waardecorrectie oninbare vorderingen is als volgt: Stand per 1 januari Toevoeging Stand per 31 december
In het boekjaar zijn een tweetal werkgevers failliet verklaard. Via het UWV zal een deel van de pensioenpremie alsnog betaald worden. Aangezien niet bekend hoeveel er van het UWV ontvangen zal worden, is er een waardecorrectie van 50 % van deze vordering opgenomen.
Overige vorderingen Bedragen x € 1.000
2012
2011
Dividendbelasting Beleggingen Te vorderen huren Diversen
589 10 4 603 -/- 15 588
362 56 10 7 435 -/- 15 420
15 15
15 15
Bedragen x € 1.000
2012
2011
Rekening-courant met Fondsenbeheer Waterbouw
1.494
-
Waardecorrectie oninbare huren
Het verloop van de waardecorrectie oninbare huren is als volgt: Stand per 1 januari Ontvangen huren Stand per 31 december
Gelieerde organisaties
45
Overige activa (3) Liquide middelen Onder de liquide middelen worden opgenomen die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen, die onmiddellijk opeisbaar zijn. Bedragen x € 1.000 Kasbank
Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de risicoparagraaf.
46
2012
2011
458
-
Stichtingskapitaal en reserves (3) Het stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van vreemd vermogen en verplichtingen inclusief alle technische voorzieningen in de balans zijn opgenomen. In de toelichting wordt opgenomen het krachtens de Pensioenwet minimaal vereiste eigen vermogen en het vereiste eigen vermogen volgens de in het Besluit Financieel ToetsingsKader voorgeschreven berekeningsmethodiek. Het eigen vermogen is als volgt te specificeren: Bedragen x € 1.000
2012
2011
38.608 38.608
4.384 4.384
2012
2011
4.384 34.224 38.608
130.959 -/- 126.575 4.384
2012
2011
Minimaal Vereist Eigen Vermogen (4,3 % resp. 4,3 %) Vereist Eigen Vermogen (21,5 % resp. 21,5 %) Aanwezig eigen vermogen
37.342 186.129 38.608
35.693 174.288 4.384
Dekkingsgraad per 31 december
104,4 %
100,5 %
Stichtingskapitaal Algemene reserve
Algemene reserve Bedragen x € 1.000 Saldo per 1 januari Resultaatbestemming Saldo per 31 december
Solvabiliteit en dekkingsgraad Bedragen x € 1.000
De buffers worden door het pensioenfonds berekend met behulp van de standaardmethode. Hierbij wordt voor de samenstelling van de beleggingen uitgegaan van de feitelijke assetmix in de evenwichtssituatie. Onder het FTK worden 2 toetsingsgrenzen gedefinieerd: - Het Minimaal Vereist Vermogen is gelijk aan de Technische voorziening verhoogd met een opslag voor algemene risico's. Het Minimaal Vereist Vermogen is voor het fonds vastgesteld op 104,3 %. Onder het FTK is met de huidige dekkingsgraad geen sprake van een dekkingstekort. - Het Vereist Vermogen is gelijk aan de Technische voorziening verhoogd met een opslag. Deze opslag dient zodanig te worden vastgesteld dat de kans dat het fonds in een periode van 1 jaar wordt geconfronteerd met een zodanige daling van de dekkingsgraad dat het vermogen onder de Technische voorziening komt, kleiner of gelijk is aan 2,5 %. Het Vereist Vermogen bedraagt per 31 december 2012 € 1.053.796.000 oftewel 121,5 %. Onder de FTK-normen is sprake van een reservetekort.
47
Berekening Minimaal Vereist Eigen Vermogen Bedragen x € 1.000 Beleggingsrisico Risicokapitaal bij overlijden Arbeidsongeschiktheidspensioen Totaal
2012
2011
34.707 2.604 31 37.342
33.128 2.534 31 35.693
Het Minimaal Vereist Eigen Vermogen wordt bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van beleggingsrisico's, alsmede risico's die voortkomen uit de pensioenregeling, zoals nabestaandenen arbeidsongeschiktheidspensioen. Deze worden als volgt gewaardeerd: - Beleggingsrisico 4 % van de bruto Technische Voorziening maal het verhoudingsgetal tussen de netto Technische Voorziening en de bruto Technische Voorziening. De netto Technische Voorziening is de bruto Technische Voorziening minus het herverzekerde deel hiervan. - Risicokapitaal bij overlijden 0,3 % van het aanwezige risicokapitaal maal de verhouding tussen het risicokapitaal voor risico van het fonds (dus na aftrek van het herverzekerde deel) en het risicokapitaal over het afgelopen boekjaar. - Arbeidsongeschiktheidspensioen Ook de dekking premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid valt hieronder.
Berekening dekkingsgraad Bedragen x € 1.000 De nominale dekkingsgraad is als volgt berekend: - Aanwezig vermogen - Technische voorziening - Nominale dekkingsgraad
2012
2011
906.275 867.667 104,4 %
815.043 810.659 100,5 %
Ultimo boekjaar bedraagt de reële dekkingsgraad 71,3 % (2011: 66,4 %).
Herstelplan/dekkingstekort/reservetekort In maart 2009 heeft het bestuur van het fonds een herstelplan voor de korte en lange termijn ingediend bij DNB dat was gebaseerd op een recente continuïteitsanalyse. Het ingediende herstelplan leidt tot herstel binnen de wettelijk gestelde termijnen van 5 respectievelijk 15 jaar onder andere door het (gedeeltelijk) niet indexeren van Bij dit herstelplan is een goedkeuring afgegeven door DNB. Gedurende een groot deel van 2010 was sprake van een forse afname van de dekkingsgraad als gevolg van een daling van de rente waarmee de verplichtingen van het fonds contant worden gemaakt. Aan het einde van 2010 trad echter weer een herstel op en op 31 december 2010 bedroeg de dekkingsgraad 117,6 %. De evaluatie van het herstelplan die begin 2011 bij de DNB is ingediend gaf DNB geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. In 2011 is als gevolg van de ontwikkelingen in Europa de rente waarmee de verplichtingen van het fonds contant worden gemaakt verder gedaald waardoor de dekkingsgraad fors is afgenomen. Ook het rendement op de beleggingen was in 2011 negatief als gevolg van de Euro-crisis. Op 31 december 2011 bedroeg de dekkingsgraad 100,5%. In februari 2012 is opnieuw een evaluatie herstelplan ingediend bij DNB. Uit deze evaluatie blijkt dat het fonds (vooralsnog) geen nadere maatregelen, zoals een besluit tot een voorgenomen korting, behoeft te nemen voor het herstel van de financiële positie.
48
Technische voorzieningen (4) Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenregeling De pensioenverplichtingen van het fonds per 31 december 2012 vloeien voort uit: a. het Pensioenreglement BPF Waterbouw, waarin de reguliere (basis) pensioenregeling is opgenomen; b. het Reglement Spaarpensioenregeling BPF Waterbouw, waarin door deelnemers die op 1 januari 2005 jonger waren dan 55 jaar een pensioenspaarkapitaal is en wordt gevormd dat bij pensionering in regulier ouderdomspensioen conform het onder a genoemde reglement wordt omgezet; c. het Reglement Prepensioenregeling BPF Waterbouw, waarin door deelnemers die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder waren een spaarkapitaal is en wordt gevormd dat bij een pensioenleeftijd voor 65 jaar (richtleeftijd: 61 jaar) wordt omgezet in een prepensioen voor de periode van pensioeningangsdatum tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar; d. de Voorwaarden ANW Pensioen BPF Waterbouw, waarin door deelnemers, op vrijwillige en individuele basis, het ANW-hiaat is afgedekt. Onderstaand worden de belangrijkste kenmerken van de regelingen besproken.
Pensioenreglement BPF Waterbouw In het Pensioenreglement BPF Waterbouw is de reguliere (basis) pensioenregeling van het fonds opgenomen. In dit reglement worden de volgende pensioenen verzekerd: - Ouderdomspensioen vanaf leeftijd 65 jaar voor de deelnemer; P t i op opbouwbasis b b i voor iiedereen d mett een partnerrelatie t l ti (huwelijk, (h lijk geregistreerd i t d partnerschap t h - Partnerpensioen en onder voorwaarden het ongehuwd voeren van een gezamenlijke huishouding); - Wezenpensioen voor de kinderen van de deelnemer; - Tijdelijk weduwe- c.q. weduwnaarspensioen / tijdelijk partnerpensioen voor de echtgenote of partner van de deelnemer; - Invaliditeitspensioen voor de deelnemer; - Bijzonder nabestaandenpensioen voor de gewezen partner van de deelnemer. Het ouderdomspensioen betreft een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling met een opbouw van het levenslange ouderdomspensioen (met nabestaandenpensioen op opbouwbasis) van 0,94 % van de pensioengrondslag per deelnemingsjaar. De pensioengrondslag is (met uitzondering van de vrijwillige aansluiting waarvoor veelal een gemaximeerde grondslag geldt) gelijk aan het totale brutoloon over het deelnemingsjaar. Er wordt derhalve geen franchise gehanteerd. Het partnerpensioen bedraagt 70 % van het (bereikbare) levenslang ouderdomspensioen. Het wezenpensioen bedraagt 14 % van het (bereikbare) levenslang ouderdomspensioen. Het tijdelijk weduwe- c.q. weduwnaarspensioen/ tijdelijk partner pensioen is een aanvullend pensioen dat in het verleden werd toegekend aan weduwen /weduwnaars en partners jonger dan 65 jaar ter compensatie van de zgn. AAA premies en later de zgn. Overhevelingstoeslag (OHT). Er vinden geen nieuwe toekenningen meer plaats sinds de brutering van de OHT. Dit tijdelijke (tot 65 jaar) werd uitgedrukt in een bepaald percentage van het weduwe- c.q. weduwnaarspensioen / partnerpensioen. Het invaliditeitspensioen bedraagt het verschil tussen de bedragen van de loondervingsuitkering WAO en de vervolguitkering WAO zoals die gelden op het moment van aanvang van de vervolguitkering. De arbeidsongeschikten die niet in staat zijn om 50% van hun resterende verdiencapaciteit te verdienen ontvangen een WGA-vervolguitkering. Een WGA-vervolguitkering wordt gebaseerd op het minimumloon.
49
De regeling voor het arbeidsongeschiktheidspensioen vult de WGA-vervolguitkering in feite aan tot het bedrag dat men zou krijgen wanneer deze vervolguitkering zou zijn berekend op basis van het (gemaximeerde) voormalige inkomen. Het bijzonder partnerpensioen voor de gewezen partner is gelijk aan het partnerpensioen dat (gedurende het huwelijk / partnerschap) is opgebouwd tot de datum van het einde van het huwelijk of partnerschap. Bij het fonds is sprake van een voorwaardelijke toeslagverlening (indexering) op basis van ex ante bepaalde maatstaven. Ieder jaar wordt door het bestuur een besluit genomen over de vraag of en in hoeverre de financiële positie van het fonds naar het oordeel van het bestuur een (gedeeltelijke) toekenning van een toeslag mogelijk maakt. Er wordt naar gestreefd om de pensioenaanspraken van de deelnemers die nog pensioen opbouwen jaarlijks te verhogen conform de algemene loonstijging in de sector en de pensioenaanspraken van deelnemers die niet meer opbouwen en de reeds ingegane pensioenen jaarlijks te verhogen met de prijsindex. Deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt gefinancierd uit de eventuele overrendementen die het fonds behaalt. De premie bevat geen opslag voor toeslagverlening en evenmin heeft het fonds geld gereserveerd ten behoeve van de toeslagverlening. De toeslag per 1 januari 2013 is door het bestuur vastgesteld op 0,00 % voor de actieven en 0,00 % voor de gepensioneerden en gewezen deelnemers (2012: 0,00 % resp. 0,00 %).
Reglement Spaarpensioenregeling BPF Waterbouw In het Reglement Spaarpensioenregeling BPF Waterbouw is voor de deelnemers die op 1 januari 2005 jonger waren dan 55 jaar een regeling opgenomen waarin door die deelnemers een pensioenspaarkapitaal wordt gevormd. Hiervoor wordt over 2012 maximaal 3,6 % van de voor de deelnemer geldende pensioengrondslag aan het fonds afgedragen. Deze inleg wordt (na aftrek van kosten) jaarlijks verhoogd met 4 % en eventueel het voor die deelnemers geldende percentage waarmee hun pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Het pensioenspaarkapitaal wordt op de pensioeningangsdatum omgezet in pensioen conform het Pensioenreglement BPF Waterbouw. Het pensioenspaarkapitaal kan daarmee worden ingezet voor een hoger pensioen bij 65 jaar of een eerder ingaand pensioen.
Reglement Prepensioenregeling BPF Waterbouw In deze regeling wordt voor deelnemers die op 1 januari 2005 55 jaar en ouder waren een tijdelijk ouderdomspensioen (prepensioen) opgebouwd dat wordt uitgekeerd van 61 tot 65 jaar. Daartoe werd in 2012 maximaal 3,6 % van de pensioengrondslag van deze deelnemers afgedragen aan het fonds. Deze inleg wordt (na aftrek van kosten) jaarlijks verhoogd met 4 % en eventueel het voor die deelnemers geldende percentage waarmee hun pensioenaanspraken worden geïndexeerd. De regeling kent een spilleeftijd van 61 jaar. De deelnemer is, met inachtneming van (fiscale) voorwaarden vrij om het ingangsmoment zelf te bepalen. Naast het prepensioen wordt als de deelnemer aan de voorwaarden voldoet door de Stichting VUT Waterbouw een VUT-Toeslagregeling uitgekeerd die een aanvulling (toeslag) verstrekt op het prepensioen.
Voorwaarden ANW-pensioen BPF Waterbouw In deze regeling wordt de mogelijkheid geboden aan de premiebetalende deelnemers om vrijwillig en op individuele basis het Anw-hiaat te verzekeren dat is ontstaan door de invoering van de Anw ter vervanging van de Algemene Weduwen- en Wezenwet per 1 juli 1996. Deze verzekering geeft de nabestaanden bij het overlijden van de verzekerde recht op een uitkering ter hoogte van de maximale Anw-uitkering wanneer als gevolg van die wetswijziging dit recht niet of niet meer bestaat.
50
Premievrijstelling Indien een deelnemer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO of WIA wordt de pensioenopbouw uit het Pensioenreglement BPF Waterbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet, waarbij zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt voor deze opbouw premievrijstelling wordt verleend. Als pensioengrondslag voor de premievrije opbouw geldt het inkomen dat in het jaar dat direct voorafgaande aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid werd verdiend.
Splitsing naar categoriën van deelnemers De voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld: 2012 Categorie Deelnemers Gepensioneerden Gewezen deelnemers Overigen
2011
Aantal
Bedrag
Aantal
Bedrag
3.042 5.852 3.442
279.247 436.153 82.750 69.517 867.667
3.198 5.753 3.720
277.132 392.126 77.566 63.835 810.659
Waardering De voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). (marktwaarde) Opgemerkt wordt dat schattingen naar hun aard subjectief zijn en dat de geschatte actuele waarden derhalve inherent onderhevig zijn aan onzekerheden en waardeoordelen. De actuele waarde wordt bepaald op basis van de op actuariële grondslagen berekende contante waarde van de pensioenaanspraken, waarop per balansdatum op grond van het reglement rechten zijn verkregen. De indexering van de verplichtingen per 1 januari 2013 is in deze voorziening opgenomen. Naast het ouderdomspensioen zijn de verplichtingen opgenomen voor het invaliditeitspensioen, het prepensioen en de premievrijstelling voor arbeidsongeschikte deelnemers. De voorziening is door de actuaris vastgesteld met gebruikmaking van de volgende actuariële grondslagen:. Sterfte
De sterftekansen zijn ontleend aan de Prognosetafel AG2012-2062, zonder toepassing van correctiefactoren. De sterftekansen van de kinderen aan wie wezenpensioen is toegekend, zijn op nul gesteld.
Sociale staat
Er wordt uitgegaan van de huwelijksfrequenties voor de actieve deelnemers zoals gepubliceerd bij de overlevingstafels van het AG over de waarnemingsperiode 1995-2000. Voor het leeftijdsverschil tussen de deelnemer en de verzekerde nabestaande wordt verondersteld dat mannen drie jaar ouder zijn dan vrouwen. Voor de slapers en gepensioneerden wordt rekening gehouden met de werkelijke gehuwdheid.
Marktrente
Gebaseerd op de rentetermijnstructuur zoals maandelijks gepubliceerd door DNB, rekening houdend met een looptijd van de uitkeringen van 15,7 jaar. Dit resulteert in een marktrente van 2,39 % voor het verslagjaar (2011: 2,72 %).
Kosten
Rekening is gehouden met een opslag voor kosten van administratie en uitbetaling na ingang van het pensioen van 2 %.
51
Het mutatieoverzicht voor de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds is als volgt: Bedragen x € 1.000 Saldo per 1 januari Pensioenopbouw Indexering en overige toeslagen Rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen en afkopen Vrijval voor pensioenuitvoeringskosten Mutatie marktrente Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Resultaat op sterfte Aanpassing overlevingstafels Wijziging gehuwdheidsfrequentie Correctie buitenland personeel Overige Balanswaarde per 31 december
2012
2011
810.659 24.675 2.347 11.485 -/- 31.851 -/- 1.995 47.369 -/- 214 -/- 2.316 7.194 314 867.667
727.127 21.486 2.165 8.579 -/- 32.456 -/- 1.934 90.692 -/- 644 -/- 1.482 -/- 2.285 -/- 559 -/- 30 810.659
Herverzekeringscontracten Het BPF Waterbouw heeft geen herverzekeringscontracten afgesloten.
Overige voorzieningen (5) Overgangsregeling Naast de Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds is de Voorziening overgangsregeling opgenomen. Het verloop hiervan is als volgt: Bedragen x € 1.000 Saldo per 1 januari Rendementsbijschrijving Premie Ingang pensioen Correctie ivm buitenland personeel Vrijval i.v.m. uitdiensttredingen en overlijden Saldo per 31 december
2012
2011
17.941 2.293 1.567 -/- 217 -/- 237 21.347
17.268 -/- 647 1.531 -/- 51 -/- 160 17.941
In de voorziening overgangsregeling wordt aan deelnemers, die op 1 januari 2005 jonger waren dan 55 jaar en die op 1 januari 2006 en op 1 januari 1997 actief deelnemer waren in het BPF Waterbouw, voorwaardelijk een extra pensioenspaarkapitaal toegekend dat bij pensionering in regulier ouderdomspensioen conform het Pensioenreglement BPF Waterbouw wordt omgezet. De voorwaarden zijn dat de deelnemer onafgebroken actief deelnemer blijft tot 1 januari 2021 of, als dit eerder is, het moment van pensionering enerzijds en tot de mate waarin de aanspraken zijn gefinancierd anderzijds. Bij een eerder vertrek uit de sector vervallen de aanspraken uit de overgangsregeling. De aanspraken worden gefinancierd conform de voorwaarden die gelden voor toezeggingen op basis van het sociaal akkoord 2004. Ultimo 2012 bedroegen de voorwaardelijke aanspraken 28.300, waarvan 21.347 was gefinancierd (2011: 27.903 resp. 17.941).
52
Overige schulden en overlopende passiva (6) De overige schulden en overlopende passiva worden gewaardeerd tegen kostprijs.
Pensioenuitkeringen Bedragen x € 1.000 Gereserveerde pensioenen en afkopen
2012
2011
440
373
Dit betreffen de pensioenuitkeringen van een aantal pensioengerechtigden waarvan bij de administratie de adresgegevens en het bankrekeningnummer niet bekend zijn.
Derivaten Deze post omvat de negatieve derivatenposities na herclassificatie vanuit de beleggingen. Bedragen x € 1.000
2012
2011
-
165
2012
2011
-
1.892
Bedragen x € 1.000
2012
2011
Te betalen loonheffingen Crediteuren inzake beleggingen Te betalen vakantietoeslag Diversen
561 1 1.308 106 1.976
570 1.528 1.268 100 3.466
Derivaten
Gelieerde organisaties Bedragen x € 1.000 Rekening-courant met Fondsenbeheer Waterbouw
Overige schulden
53
Risicobeheer en derivaten Beleid en risicobeheer Voor risicobeheer heeft het bestuur de beschikking over de volgende beleidsinstrumenten: - ALM-beleid en duration-matching - Dekkingsgraad - Financieringsbeleid - Premiebeleid - Indexatiebeleid - Herverzekeringsbeleid - Risicobeleid alternatieve beleggingen - Risicobeleid ten aanzien van uitbesteding. Welke beleidsinstrumenten het bestuur op welke manier zal hanteren wordt bepaald op basis van uitvoerige analyses van de te verwachten toekomstige ontwikkelingen van de verplichtingen en de ontwikkelingen op de financiële markten. Voor deze analyses gebruikt het bestuur onder andere Asset-Liability Management-studies (ALM). Een ALM-studie analyseert de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. Op basis van de uitkomsten van deze analyses stelt het bestuur jaarlijks beleggingsrichtlijnen vast waarop het door het fonds uit te voeren beleggingsbeleid wordt gebaseerd. De beleggingsrichtlijnen zetten uiteen binnen welke grenzen en normen het beleggingsbeleid moet worden uitgevoerd, en richten zich op het beheersen van de belangrijkste (beleggings)risico’s. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van valutaderivaten die worden toegelicht in "S3 Valutarisico".
Solvabiliteitsrisico Het fonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico's. De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreeft naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele indexatie van opgebouwde pensioenrechten en het risico dat het fonds de premie voor de werkgevers en de deelnemers moet verhogen. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld: In procenten
2012
2011
Dekkingsgraad per 1 januari
100,5 %
117,6 %
Toevoeging van nieuwe aanspraken en premie inkomsten Resultaat op interest (inclusief beleggingsresultaat) Aanpassing rekenrente Toeslagverlening Uitkeringen Sterfte Kosten Aanpassing sterftetafels Wijziging gehuwdheidsfrequentie Mutaties/diversen Dekkingsgraad per 31 december
0,2 % 10,6 % -/- 5,9 % -/- 0,3 % 0,0 % 0,3 % 0,0 % -/- 0,9 % 0,0 % -/- 0,1 % 104,4 %
0,3 % -/- 5,3 % -/- 12,2 % -/- 0,3 % 0,0 % 0,2 % 0,0 % 0,0 % 0,3 % -/- 0,1 % 100,5 %
54
Het tekort/surplus op FTK-grondslagen is als volgt: 31 december 2012
Bedragen x € 1.000 Technische voorzieningen volgens jaarrekening
867.667
Buffers: S1 Renterisico S2 Risico zakelijke waarden S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico S7 Liquiditeitsrisico S8 Concentratierisico S9 Operationeel risico S10 Actief beheer risico Totaal van de risico's
62.203 141.142 23.344 14.320 21.693 0 0 0 20.512 283.214
Af: Diversificatie-effect
Vereist vermogen Aanwezig vermogen Tekort (-/-) / Surplus (+)
31 december 2011
100,0 %
810.659
100,0 %
67.309 125.113 19.384 31.180 20.579 0 0 0 263.565
-/- 97.085 186.129
21,5 %
-/- 89.277 174.288
21,5 %
1.053.796 927.622
121,5 % 106,9 %
984.947 832.984
121,5 % 102,8 %
-/- 126.174
-/- 14,6 %
-/- 151.963
-/- 18,7 %
Het standaardmodel voor de berekening van het Vereist Vermogen kent het liquiditeitsrisico (S7), het concentratierisico (S8) en het operationeel risico (S9). Deze risico's worden gelijk aan 0 verondersteld. Uit bovenstaande tabel blijkt de mismatch van de beleggingen ten opzichte van de technische voorziening. Het renterisico van het fonds is significant. Het beleid van het fonds is om de rente niet af te dekken, anders dan door de vastrentende portefeuille. De stijging van de gewijzigde rentetermijnstructuur was groter dan de hieraan gerelateerde mutatie van de bezittingen. De renteafdekking bedroeg gemiddeld circa 15 %. De benodigde buffers voor het renterisico (S1) en kredietrisico (S5) zijn in het boekjaar afgenomen als gevolg van de afgenomen renterisico's en de kredietspreads binnen de portefeuille van het fonds. Als gevolg van de gestegen aandelenbeurzen is het risico zakelijke waarden (S2) in absolute zin toegenomen.
Marktrisico Marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. De beleggingsdoelstellingen bepalen de strategie die de stichting volgt ten aanzien van het beleggingsrisico. De overallmarktposities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur.
S1 Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. Bedragen x € 1.000
Vastrentende waarden (Nominale) pensioenverplichtingen
31 december 2012
31 december 2011
Duration
Duration
422.249 867.667
55
5,8 15,7
401.464 810.659
5,3 16,0
Doordat op balansdatum de duration van de beleggingen aanzienlijk korter is dan de duration van de verplichtingen is er sprake van een zogenaamde 'duration-mismatch'. Bij een rentestijging zal de waarde van beleggingen minder snel dalen dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur), met als gevolg dat de dekkingsgraad zal stijgen. Voor het fonds geldt dat bij een rentedaling de waarde van de beleggingen minder snel stijgt dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. De renteafdekking bedroeg gemiddeld circa 15 %. Dit was conform het bestuursbeleid. Gedurende 2012 is enkele malen in de bestuursvergaderingen dit beleid aan de orde geweest en telkens herbevestigd. De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: Bedragen x € 1.000
Resterende looptijd < 1 jaar Resterende looptijd 1-5 jaar Resterende looptijd 5-10 jaar Resterende looptijd > 10 jaar
31 december 2012
31 december 2011
in %
in %
19.051 241.842 96.375 64.981 422.249
4,5 % 57,3 % 22,8 % 15,4 % 100,0 %
42.792 179.615 87.077 91.980 401.464
10,7 % 44,7 % 21,7 % 22,9 % 100,0 %
S2 Prijsrisico zakelijke waarden Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren) waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle b l beleggingen i worden d gewaardeerd d d op reële l waarde d waarbij bij waardewijzigingen d ij i i onmiddellijk idd llijk worden d verwerkt k in het saldo van baten en lasten. Spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) kan het prijsrisico dempen. De segmentatie van de vastgoedbeleggingen naar sectoren is als volgt: Bedragen x € 1.000
Niet-beursgenoteerd: Kantoren Winkels Woningen Bedrijfsruimten
31 december 2012
31 december 2011
in %
in %
7.963 47.678 38.325 2.024 95.990
8,3 % 49,7 % 39,9 % 2,1 % 100,0 %
12.138 53.396 34.615 2.337 102.486
11,8 % 52,1 % 33,8 % 2,3 % 100,0 %
Alle bovenstaande beleggingen in niet-beursgenoteerd onroerend goed betreffen participaties in Europese vastgoedmaatschappijen. De segmentatie van de aandelenbeleggingen naar regio's is als volgt: Bedragen x € 1.000
Europa Verenigde Staten Emerging Markets* Azië Pacific exclusief Japan **
31 december 2012
31 december 2011
in %
in %
213.106 114.001 24.086 55.357 406.550
52,5 % 28,0 % 5,9 % 13,6 % 100,0 %
172.645 99.884 13.846 46.037 332.412
52,0 % 30,0 % 4,2 % 13,8 % 100,0 %
* Emerging Markets (Latijns Amerika): Brazilë, Chili, Colombia, Mexico en Peru. ** Azië Pacific exclusief Japan: Australië, China, Filipijnen, Hong Kong, India, Indonesië, Maleisië, Nieuw Zeeland, Singapore, Taiwan, Thailand en Zuid Korea. 56
S3 Valutarisico Eind 2012 is voor circa 33,7 % (2011: 30,2 %) van de beleggingsportefeuille belegd in andere valuta dan de Euro. Het strategische beleid van de stichting wordt gekenmerkt door een streven om alle valutaposities in US-dollar en Britse Ponden af te dekken. Voor overige valuta (13,7 %) is het beleid om deze valuta niet strategisch af te dekken. Een uitzondering hierop vormen de beleggingen in Emerging Markets (Latijns Amerika). Beleggingen (exclusief derivaten) kunnen per categorie als volgt naar valuta worden gespecificeerd: Bedragen x € 1.000
Vastgoedbeleggingen in Euro
31 december 2012
31 december 2011
in %
in %
95.990
10,4 %
102.486
12,3 %
Aandelen in Euro Aandelen in US-dollar (USD) Aandelen in Britse Ponden (GBP) Aandelen in Zwitserse Frank (CHF) Aandelen in overige valuta
95.471 114.001 70.751 27.704 98.623
10,3 % 12,3 % 7,7 % 3,0 % 10,7 %
79.417 99.884 55.246 22.444 75.421
9,5 % 11,9 % 6,6 % 2,7 % 9,0 %
Vastrentende waarden in Euro
422.249 924.789
45,6 % 100,0 %
401.464 836.362
48,0 % 100,0 %
De valutapositie voor en na afdekking is als volgt weer te geven: 2012
Bedragen x € 1.000
US-dollar (USD) Britse Ponden (GBP) Zwitserse Frank (CHF) Overige valuta
2011
Valuta Valuta-
Netto Netto-
Netto Netto-
Voor
derivaten
positie (na)
positie (na)
114.001 70.751 27.704 98.623 311.079
-/- 136.756 -/- 71.634 -/- 208.390
-/- 22.755 * -/- 883 27.704 98.623 102.689
-/- 14.097 -/- 2.936 22.444 75.421 80.832
* De overdekking is US$ betreft de afdekking van de beleggingen in Emerging Markets (Latijns Amerika), waarbij de onderliggende valuta in US-dollars worden afdekt, omdat deze valuta zeer nauw met de US-dollar gecorreleerd zijn.
S4 Grondstoffenrisico In 2012 is niet belegd in grondstoffen.
S5 Kredietrisico Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst en marktpartijen waarmee derivatenposities worden aangegaan. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het fonds financiële verliezen lijdt. Beheersing vindt plaats door het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau, dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het fonds alsmede het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij het uitlenen van effecten. Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het fonds enkel belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert.
57
In onderstaande tabel wordt de verdeling van de vastrentende waarden naar sector weergegeven: Bedragen x € 1.000
Interne portefeuille Staats- en overheidsinstellingen Financiële instellingen Handel en industriële bedrijven Creditfunds Staats- en overheidsinstellingen Financiële instellingen Handel en industriële bedrijven
31 december 2012
31 december 2011
in %
in %
161.602 139.614 83.059
38,2% 33,1% 19,7%
134.929 145.488 82.247
33,6% 36,2% 20,5%
37.974 422.249
0,0% 0,0% 9,0% 100,0%
5.437 4.194 29.169 401.464
1,4% 1,0% 7,3% 100,0%
Ten aanzien van de kredietwaardigheid van de debiteuren van de vastrentende portefeuille kan het volgende overzicht worden gegegeven: Bedragen x € 1.000
31 december 2012
31 december 2011
in %
in %
(ratings per 31 december 2012) Rating interne portefeuille AAA AA A BBB BB Lager dan BB Rating creditfunds AAA AA A BBB en lager High Yield
Liquide middelen A-
79.049 115.582 129 165 129.165 53.965 6.515 -
18,7 % 27,4 % 30 6 % 30,6 12,8 % 1,5 % 0,0 %
113.784 87.010 128 661 128.661 19.090 1.738 12.380
28,3 % 21,7 % 32 0 % 32,0 4,8 % 0,4 % 3,1 %
37.973 422.249
0,0 % 0,0 % 0,0 % 0,0 % 9,0 % 100,0 %
6.353 2.781 3.138 3.262 23.267 401.464
1,6 % 0,7 % 0,8 % 0,8 % 5,8 % 100,0 %
458
100,0 %
-
-
De derivaten kunnen als volgt naar contractpartij gespecificeerd worden: 31 december 2012
Bedragen x 1.000 Te betalen
Te ontvangen
31 december 2011 Te betalen
Te ontvangen
US-dollar ING Bank (tot 2 februari 2012) Deutsche Bank (tot 7 januari 2013)
USD 30.000 30.000
EUR 23.079 23.079
USD 18.300 18.300
EUR 14.163 14.163
Britse Ponden ING Bank (tot 2 februari 2012) Royal Bank of Scotland (tot 2 februari 2012) Rabobank (tot 7 januari 2013)
GBP 58.100 58.100
EUR 71.611 71.611
GBP 2.100 46.500 48.600
EUR 2.506 55.503 58.009
58
S6 Verzekeringtechnische risico’s (actuariële risico’s) De belangrijkste actuariële risico’s zijn het langleven-, overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico. Het belangrijkste actuariële risico is het langlevenrisico (het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen). Als gevolg hiervan is de pensioenvermogensopbouw niet toereikend voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van de Prognosetafel AG2012-2062 (zonder toepassing van correctiesfactoren) is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Het overlijdensrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het fonds niet voldoende voorzieningen zijn getroffen. Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen (‘schadereserve’).
S7 Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities, rekening houdend met directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. De volgende zaken zijn van belang met betrekking tot het liquiditeitsrisico: De pensioenuitkeringen zijn en blijven de te ontvangen premiebedragen overtreffen, ook indien er geen sprake is van premiekorting. Om die reden wordt er, naast beleggingstechnische redenen, door het fonds belegd in staatsobligaties g welke zeer liquide q zijn. j
S8 Concentratierisico Grote posten kunnen leiden tot concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2 % van het balanstotaal uitmaakt. 2012
2011
Vastgoedbeleggingen Altera Vastgoed CBRE Dutch Residential Fund III B.V.
3,9 % 2,2 %
4,5 % 2,5 %
Vastrentende waarden (ratings per 31 december 2012) Nederlandse Staat AAA Italiaanse Staat BBB Franse Staat AA Ierse Staat BBB Pimco High Yield
4,6 % 2,5 % 2,7 % 2,3 % 4,1 %
5,1 % 2,5 % < 2,0 % 2,1 % 2,8 %
In procenten van het balanstotaal
Rating
In het algemeen geldt dat concentratierisico kan optreden als een adequate spreiding van activa en passiva ontbreekt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Een portefeuille van leningen die sterk sectorgebonden is, kan door deze sectorconcentratie een verhoogd risico lopen. Indien aandelen in dezelfde sector worden aangehouden is sprake van een cumulatief concentratierisico. De aandelenbeleggingen geschieden via deelnemingen in beleggingsfondsen. Het BPF Waterbouw is deelgerechtigd in de achterliggende aandelenportefeuille van het desbetreffende fonds. Het concentratierisico wordt daarmee gemitigeerd.
59
S9 Operationeel risico Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Dergelijke risico’s worden door het fonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering betrokken zijn op gebieden zoals interne organisatie, procedures, processen en controles en kwaliteit geautomatiseerde systemen.
S10 Actief beheer risico Onder actief beheer worden afwijkende posities in portefeuilles verstaan die door portefeuillemanagers worden ingenomen ten opzichte van de strategische portefeuilles. De mate van actief beheer wordt doorgaans bepaald aan de hand van een tracking error. Deze tracking error meet de mate van afwijking tussen rendement van een beleggingsportefeuille en het rendement op een benchmarkportefeuille. Een lage tracking error impliceert dat het feitelijke rendement dicht bij de gekozen benchmark ligt, terwijl een hoge tracking error aangeeft dat het rendement duidelijk van de benchmark afwijkt. Een hogere tracking error impliceert daarmee een hogere mate van actief risico. In het standaardmodel voor de vaststelling van het Vereist Eigen Vermogen wordt geen rekening gehouden met actief beheer risico. Deze kwestie werd reeds naar voren gebracht in het Rapport evaluatie Financieel Toetsingskader: "Daar waar mogelijk kan de standaardtoets worden uitgebreid met een opslag voor liquiditeitsrisico's (S7), concentratierisico's (S8), operationele risico's (S9) en risico's uit hoofde van actief vermogensbeheer (S10). Deze risico's zijn echter moeilijk te standaardiseren. Daarom is het ook nodig om meer gebruik te maken van (gedeeltelijke) interne modellen om fondsspecifieke en complexe risico's te modelleren die niet in het standaardmodel passen." Tevens wordt het actief beheer risico genoemd in de door DNB in juni 2011 opgestelde "Uitwerking herziening berekeningssystematiek Vereist Eigen Vermogen" als risico waar de standaardtoets mee uitgebreid moet worden. In 2012 is dit risico nader gekwantificeerd. Dit resulteert in een extra opslag van 0,4 % op het Vereist Eigen Vermogen.
Indexatierisico Het bestuur van het fonds heeft de ambitie om de pensioenen te indexeren. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de indexatietoezegging voorwaardelijk is.
Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar, indien dit zich op lange termijn zou voordoen.
Specifieke financiële instrumenten (derivaten) Voor zover dat binnen de grenzen van het beleggingsbeleid van het fonds past maakt het fonds gebruik van financiële derivaten, uitsluitend voor het afdekken van het valutarisico. Derivaten hebben als voornaamste risico het kredietrisico (het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen). Dit risico kan beperkt worden door alleen transacties aan te gaan met goed te boek staande partijen. Alleen het instrument valutatermijncontracten wordt gebruikt. Dit zijn met gerenommeerde individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. Voor een nadere specificatie, zie "S3 Valutarisico".
60
Niet uit de balans blijkende verplichtingen Voorwaardelijke verplichtingen Er lopen geen juridische procedures tegen het pensioenfonds.
Niet toegekende toeslagen; inhaalambitie Er is geen sprake van een achterstand bij het verlenen van toeslagen.
Transacties met bestuurders De bezoldiging van de bestuurders wordt nader toegelicht in de toelichting op de staat van baten en lasten. Het fonds heeft geen leningen verstrekt aan de (voormalige) bestuurders. Ook heeft het fonds geen vorderingen op de (voormalige) bestuurders.
Overige transacties met verbonden partijen Het fonds heeft een administratieovereenkomst afgesloten met de Stichting Fondsenbeheer Waterbouw ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement en het voeren van de administratie van fonds. Het fonds heeft daarnaast een overeenkomst met SFWaterbouw inzake het uitzetten van overtollig kasgeld. Daarnaast heeft het fonds een overeenkomst met de Stichting Personeelspensioenfonds Fondsenbeheer Waterbouw (PPF) waarbij het PPF de mogelijkheid wordt geboden om via het fonds te beleggen in vastgoedbeleggingen waarin het PPF, gelet op de omvang van het belegd vermogen, zelfstandig niet zou kunnen deelnemen. Deze transacties geschieden tegen zakelijke tarieven.
61
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2012
Premiebijdragen van werkgevers en werknemers (7) Hieronder zijn opgenomen de aan het boekjaar toe te rekenen werkgeversbijdragen en werknemersbijdragen, alsmede premies van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP). De premiebijdragen bestaan uit de contractueel overeengekomen premies. Bedragen x € 1.000 Werkgeversgedeelte Werknemersgedeelte Correctie premievordering ivm buitenland personeel
2012
2011
11.545 16.450 27.995 27.995
10.069 15.286 25.033 -/- 643 24.390
2012
2011
12,0 12 0% 3,6 % 1,0 %
10,4 10 4% 3,6 % 1,0 %
Premiepercentages De premiebijdrage voor de verschillende regelingen is:
Pensioenregeling (50 % werknemer / 50 % werkgever) Pre-/spaarpensioenregeling (werknemerspremie) Overgangsregeling (werkgeverspremie)
Kostendekkende premie Onder het FTK wordt expliciet een kostendekkende premie gedefinieerd voor nieuwe pensioenaanspraken. De opbouw van de kostendekkende premie is als volgt: Bedragen x € 1.000 a. Nominale pensioeninkoop en onvoorwaardelijke verhogingen b. Kostenopslag c. Solvabiliteitsopslag (Vereist Vermogen FTK) d. Actuarieel benodigd ten behoeve van toeslagverlening Kostendekkende premie
2012
2011
23.318 1.357 4.905 0 29.580
20.150 1.285 4.675 0 26.110
Onderdeel a betreft de jaarinkoop voor ouderdoms- en partnerpensioen, alsmede de premies voor het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico. De jaarinkoop is gewaardeerd op basis van de rentetermijnstructuur per 31 december 2011. Onderdeel b bertreft de benodigde excasso-opslag. Onderdeel c de hoogte van de solvabiliteitsopslag in de kostendekkende premie hangt af van het zogenaamde ´Vereist Eigen Vermogen`. Per 31 december 2011 bedroeg het Vereist Eigen Vermogen (als percentage van de Technische Voorziening voor risico van het fonds) 21,0 %, hetgeen het benodigde bedrag onder c verklaart.
62
Premievergelijking De kostendekkende premie en de feitelijke premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt: Bedragen x € 1.000 Kostendekkende premie Feitelijke premie (verschuldigde premie) Gedempte premie (kostendekkende toetspremie)
2012
2011
29.580 26.285 23.110
26.110 23.401 23.320
Uit deze opstelling blijkt dat de verschuldigde premie hoger is dan de kostendekkende toetspremie, waarmee dus voldaan is aan de premie-eisen van het FTK.
Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds (8) De beleggingsresultaten betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen directe opbrengsten, de indirecte beleggingsresultaten en de aan de beleggingsactiviteiten toe te rekenen kosten.
Directe beleggingsresultaten Onder de directe beleggingsresultaten wordt in dit verband verstaan: rente, dividend en soortgelijke opbrengsten.
Indirecte beleggingsresultaten Onder de indirecte beleggingsresultaten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. valutaresultaten In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen.
Kosten van vermogensbeheer De kosten van vermogensbeheer zijn niet adequaat toe te rekenen aan de afzonderlijke beleggingscategorieën. Derhalve worden alleen de totale kosten van vermogensbeheer vermeld.
Verrekening van kosten De aan de (in)directe beleggingsresultaten gerelateerde externe transactiekosten, provisies en valutaverschillen zijn op de (in)directe beleggingsresultaten in mindering gebracht. Bedragen x € 1.000
2012
Directe beleggingsresultaten Dividenden Interest vastrentende waarden Overige interest
3.883 14.153 16
2011
4.961 15.986 14 18.052
Indirecte beleggingsresultaten Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten
-/- 6.496 55.338 36.758 -/- 2.219
20.961
-/- 450 -/- 27.643 -/- 22.400 -/- 1.666 83.381
Kosten van vermogensbeheer Kosten toegerekend aan de beleggingen
-/- 714
Totaal beleggingsresultaten
63
-/- 52.159
-/- 513 -/- 714
-/- 513
100.719
-/- 31.711
Pensioenuitkeringen (9) Hieronder worden opgenomen de ten laste van het verslagjaar komende uitkeringen inzake ouderdoms-, nabestaanden-, en invaliditeitspensioen, alsmede eenmalige uitkeringen en afkopen overeenkomstig de pensioenregeling. Bedragen x € 1.000
2012
Periodieke uitkeringen Ouderdomspensioen Partnerpensioen Invaliditeitspensioen Wezenpensioen Prepensioenuitkeringen
21.787 8.239 456 70 1.238
2011
20.554 8.180 517 65 1.301 31.790
Overige uitkeringen Afkopen Administratiekosten uitkeringen
317 -/- 2
Totaal pensioenuitkeringen
30.617
1.975 7 315
1.982
32.105
32.599
De post afkopen betreft de afkoop van pensioenaanspraken die lager zijn dan € 438,44 (2011: € 427,29) per jaar, overeenkomstig artikel 66 PW.
Pensioenuitvoeringskosten (10) Deze betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen uitvoerings- en administratiekosten. Het deel van de kosten dat betrekking heeft op het beheer van de beleggingen is in mindering gebracht op de post Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds (7). Bedragen x € 1.000
2012
2011
Totale kosten Stichting Fondsenbeheer Waterbouw: Personeelskosten Huisvestingskosten Administratiekosten Bestuurskosten Kosten deelnemersraad Controle- en advieskosten Totale kosten
1.611 303 415 78 49 364 2.820
1.502 280 495 48 20 318 2.663
82,13 %
78,30 %
2.316 151 2.467 -/- 714 1.753
2.085 151 2.236 -/- 513 1.723
Aandeel BPF Waterbouw in totale kosten Totaal doorbelaste kosten Externe kosten vermogensbeheer Kosten van vermogensbeheer ten laste van beleggingsresultaten
Het aandeel van BPF Waterbouw in de totale kosten van SFWaterbouw is gestegen, doordat een van de bij SFWaterbouw aansloten fondsen in het verslagjaar is geliquideerd.
64
Accountantskosten De honoraria van de accountantsorganisatie overeenkomstig wetsartikel 2:382a BW zijn als volgt samengesteld: Bedragen x € 1.000 Onderzoek van de jaarrekening Andere controleopdrachten Adviesdiensten op fiscaal terrein Andere niet-controlediensten
2012
2011
29 4 33
34 9 43
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds (11): Bedragen x € 1.000 Pensioenopbouw Indexering en overige toeslagen Rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen en afkopen Vrijval voor pensioenuitvoeringskosten Mutatie marktrente Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Resultaat op sterfte Aanpassing overlevingstafels Wijziging j g g gehuwdheidsfrequentie g q Correctie buitenland personeel Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
2012
2011
-/- 24.675 -/- 2.347 -/- 11.485 31.851 1.995 -/- 47.369 214 2.316 -/- 7.194 -/- 314 -/- 57.008
-/- 21.486 -/- 2.165 -/- 8.579 32.456 1.934 -/- 90.692 644 1.482 2.285 559 30 -/- 83.532
Pensioenopbouw Onder de pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen.
Indexering en overige toeslagen De verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen uit hoofde van indexering wordt in de rekening van baten en lasten opgenomen op het moment waarop de toezegging wordt gedaan. Tot de verhoging per 1 januari 2013 is in december 2012 besloten; de verhoging is dientengevolge in de jaarrekening 2012 opgenomen.
Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 1,5 % (2011: 1,3 %), zijnde € 11.485.000. De rentetoevoeging is bepaald op basis van de 1-jaars RTS rente primo boekjaar.
Onttrekking voor pensioenuitkeringen en afkopen Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De op deze regel opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de pensioenuitkeringen in het verslagjaar.
Vrijval voor pensioenuitvoeringskosten Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name excassokosten) die in de voorziening pensioenverplichtingen worden opgenomen. Deze post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten van het verslagjaar.
65
Mutatie marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. In 2012 is de rentetermijnstructuur gedaald van 2,72 % naar 2,39 %. Hierdoor is de voorziening met € 47.369.000 toegenomen.
Aanpassing overlevingstafels In 2012 zijn is de Voorziening Pensioenverplichtingen opgehoogd als gevolg van het overgaan naar de Prognosetafel AG2012-2062. Als gevolg hiervan moest er € 7.194.000 aan de voorziening worden toegevoegd.
Mutatie voorziening overgangsregeling (12) De mutatie van de Voorziening Overgangsregeling is als volgt. Bedragen x € 1.000 Rendementsbijschrijving Premie Ingang pensioen Correctie buitenland personeel Vrijval i.v.m. uitdiensttredingen en overlijden
2012
2011
2.293 1.567 -/- 217 -/- 237 3.406
-/- 647 1.531 -/- 51 -/- 160 673
Saldo overdracht van rechten (13) De ontvangen en betaalde pensioenverplichtingen worden berekend volgens de regels die van toepassing zijn bij het wettelijk recht op individuele waardeoverdracht. Bedragen x € 1.000 Ontvangen waardeoverdrachten Betaalde waardeoverdrachten
2012
2011
453 -/- 612 -/- 159
720 -/- 1.447 -/- 727
Waardeoverdracht betreft de ontvangst of overdracht aan een pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren.
Actuarieel resultaat waardeoverdrachten: Bedragen x € 1.000 Mutatie VPV als gevolg van waardeoverdrachten Kasstroom als gevolg van waardeoverdrachten
66
2012
2011
214 -/- 159 55
644 -/- 727 -/- 83
Overige lasten (14) Bedragen x € 1.000 Mutatie waardecorrectie oninbare vorderingen Opbrengst reeds afgeboekte vorderingen
2012
2011
62 -/- 3 59
-
Verwerking van het saldo van baten en lasten Het positieve resultaat van het boekjaar is toegevoegd aan het Stichtingskapitaal en de reserves.
Bestuurders De bestuurders van Stichting BPF Waterbouw hebben over 2012 € 32.103 (2011: € 24.600) aan bezoldiging ontvangen. Dit bedrag is reeds opgenomen onder de bestuurskosten zoals opgenomen onder Pensioenuitvoeringskosten (10). De vergoeding per vergadering is ongewijzigd ten opzichte van vorig jaar. Het fonds heeft overigens geen werknemers in dienst.
67
68
Overige gegevens
69
Gebeurtenissen na balansdatum
Er zijn geen gebeurtenissen na balansdatum die het beeld van de jaarrekening kunnen beïnvloeden.
70
Actuariële verklaring
Opdracht Door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw te Rijswijk is aan Mercer (Nederland) B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2012.
Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn “Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen” heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn.
Werkzaamheden Ter uitvoering heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de g van de opdracht p Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: - heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en - heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort.
71
Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 lid 1 in verband met een reservetekort. Echter, op basis van het herstelplan zal het pensioenfonds voorlopig niet in staat zijn om volledige uitvoering aan het toeslagbeleid te kunnen geven. De vermogenspositie van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort.
Amstelveen, 21 juni 2013
drs. F.J. Sier AAG verbonden aan Mercer Certificering BV
72
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2012 van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw te Rijswijk gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2012 en de staat van baten en lasten over 2012 en de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het bestuur noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw per 31 december 2012 en van het saldo van baten en lasten over 2012 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW).
73
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Rotterdam, 21 juni 2013 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
Origineel getekend door drs. S. Barendregt-Roojers RA
74
Deelnemende organisaties
Argo Maritiem en Trading BV
Klaar Infra & Milieu BV
Basal Toeslagstoffen Maastricht BV
Aann.bedrijf K.Krul & Zn BV
Van den Biggelaar Aannemingsbedrijf BV
Baggerbedrijf van der Laan BV
Baggerbedrijf De Boer BV
Maasgrind BV
Baggerbedrijf De Boer Holding BV
Meeuwisse Nederland BV
Boskalis BV
Meeuwisse MBP Beheer BV
Baggermaatschappij Boskalis BV
Ballast Mij "De Merwede" BV
BV Bouwgrondstoffen AGM
Mollers BV
Decker van de Kamp Houdstermij BV
Nautic Jobs BV
Houdstermij Dekker BV
Noordzeezand BV
Dekker Grintbaggerbedrijf BV
NSI Holland BV
Dekker Grondstoffen BV
Van Oord Personeel BV
Dekker van de Kamp Konstruktie BV
OTTO Grond-en Baggerwerken BV
Dekker van de Kamp Landschapsontwikkeling BV
Zand- en Grinthandel Van Ouwerkerk BV
Delgromij BV
Richard 's Grond en Waterwerken BV
Dosco Kleinbaggerwerken BV
Sagrex Holding BV
Dredging and Contracting Rotterdam BV
J P Schilder BV J.P.
CJ Duivenvoorde Grond-, Weg- en Waterwerken BV
BV Grint-en Zandexpl.mij v/h Gebr. Smals
WJM Duivenvoorde de Zilk
Stichting Sunag
Aannemingsbedrijf Geluk BV
Swets Dols & Heuff BV
A.J. van Haaften BV
Tideway BV
Hanson Aggregates Nederland BV
Tijhuis Groep BV
Van den Herik Personeel Waterbouw BV
Tijhuis Ingenieurs BV
BV Bagger-en Overslagbedrijf Heuvelman Ibis
W.A. Tijsterman BV
Interballast I BV
Timmerman Waterwerken vof
International Crew Services BV
TOS BV
Interocean Maritime Services BV
BV Sorteerbedr. Voor Grint en Zand "Vlissingen"
K3Delta BV
Zand-en Expl.mij. De Vries en vd Wiel BV
K3Delta Zand & Grind BV
Zandzuig- en Overslagbedrijf Van der Waal BV
Kaliwaal BV
Zandh. & Overslagbedr. Van der Waal-Schiehaven
Kaliwaal Bijland BV
Baggerbedrijf West Friesland BV
Bagger-en Aann.mij Van der Kamp BV
V.O.F. Aann.mij. Zijsling en Zonen
KLAAR Baggertechnieken BV
Zijsling Zand en Grind BV
75
Relevante nevenfuncties bestuursleden
Werkgeversbestuursleden A. Struijk Functie in bestuur Geboortejaar Nationaliteit Voordragende organisatie Bestuurslid sinds Beroep Relevante nevenfuncties
Werkgeversvoorzitter 1942 Nederlandse Vereniging van Waterbouwers 1 mei 2000 DGA Prins Aanneming Maatschappij B.V. Geen
H. de Jong Functie in bestuur Geboortejaar Nationaliteit Voordragende organisatie Bestuurslid sinds Beroep R l Relevante t nevenfuncties f ti
Werkgeversbestuurslid 1950 Nederlandse Vereniging van Waterbouwers 1 november 1993 Staff Director Finance & Administration Van Oord nv Bestuurslid B t lid P Personeelspensioenfonds l i f d F Fondsenbeheer d b h W Waterbouw t b
J.H. Kamps Functie in bestuur Geboortejaar Nationaliteit Voordragende organisatie Bestuurslid sinds Beroep Relevante nevenfuncties
Werkgeversbestuurslid 1959 Nederlandse Vereniging van Waterbouwers 1 mei 2000 Lid Raad van Bestuur Koninklijke Boskalis Westminster NV Voorzitter Bestuur Stichting Pensioenfonds Boskalis Lid Board of Trustees Boskalis Westminster Group Retirement Benefits Scheme (UK) Bestuurslid Personeelspensioenfonds Fondsenbeheer Waterbouw
Werknemersbestuursleden J.G. Crombeen Functie in bestuur Geboortejaar Nationaliteit Voordragende organisatie Bestuurslid sinds Beroep Relevante nevenfuncties
Werknemersvoorzitter 1970 Nederlandse FNV Waterbouw 6 januari 2009 Vakbondsbestuurder Bestuurslid BPF Bikudak Bestuurslid Personeelspensioenfonds Fondsenbeheer Waterbouw CAO-onderhandelaar CAO Waterbouw
76
J. Kroeze Functie in bestuur Geboortejaar Nationaliteit Voordragende organisatie Bestuurslid sinds Beroep Relevante nevenfuncties
Werknemersbestuurslid 1944 Nederlandse FNV Waterbouw 4 november 2004 Gepensioneerd Beleidsmedewerker Geen
A. van den Brink Functie in bestuur Geboortejaar Nationaliteit Voordragende organisatie Bestuurslid sinds Beroep Relevante nevenfuncties
Werknemersbestuurslid 1954 Nederlandse CNV Vakmensen 13 april 2006 Vakbondsbestuurder Bestuurslid SPW (St. Pensioenfonds Woningcorporaties) Bestuurslid BPF Bouw Bestuurslid BPF Bikudak Bestuurslid BPF Zeevisserij Bestuurslid Personeelspensioenfonds Fondsenbeheer Waterbouw CAO- onderhandelaar CAO Waterbouw (tot 1 januari 2013)
77
Verklaring gebruikte afkortingen
AFKORTING
VERKLARING
ABTN
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
AG
Actuarieel Genootschap
ALM
Asset Liability Management
ANW
Algemene Nabestaanden Wet
BPF
Bedrijfstakpensioenfonds
BW
Burgerlijk Wetboek
CAO
Collectieve Arbeidsovereenkomst
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CNV
Christelijk Nationaal Vakverbond in Nederland
DNB
De Nederlandsche Bank
ECB
Europese Centrale Bank
FNV
Federatie Nederlandse Vakbeweging
FTK
Financieel Toetsingskader
FVP
Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering
GBM / GBV
Gehele Bevolking Mannen respectievelijk Vrouwen
PW
Pensioenwet
RJ
Raad voor de Jaarverslaggeving
ROZ/IPD
Raad Onroerende Zaken/ Investment Property Databank
RTS
Rentetermijnstructuur, zoals gepubliceerd door DNB
UFR
Ultimate Forward Rate
VPV
Voorziening Pensioenverplichtingen
VUT
Vrijwillige Vervroegde Uittreding
WAO
Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
WIA
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
78
Begrippenlijst
ACTUARIËLE EN BEDRIJFSTECHNISCHE NOTA (ABTN)
Pensioenfondsen dienen te werken volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota. Hierin zijn de financiële opzet van een pensioenfonds en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven. De actuariële en bedrijfstechnische nota moet in ieder geval een beschrijving bevatten van de financieringsmethode, de wijze van berekening van de bijdragen en van de toereikendheidstoets, alsmede een uiteenzetting van het beleggingsbeleid, een organogram en een mandaatregeling. De actuariële en bedrijfstechnische nota moet aan De Nederlandsche Bank worden overgelegd.
ACTUARIËLE PRINCIPES PENSIOENFONDSEN
Pensioenfondsen moeten voldoende voorzichtigheid (prudentie) in acht nemen bij de financiële opzet van het fonds en bij de invulling die hier in de praktijk aan wordt gegeven. De Nederlandsche Bank heeft in de Actuariële principes pensioenfondsen (APP) aangegeven wanneer hieraan volgens haar is voldaan. In 2006 zijn de actuariële principes vervangen door een financieel toetsingskader, waarin nieuw te hanteren waarderingsmethoden zijn aangegeven.
AFKOOP EN AFKOOPWAARDE
De afkoopwaarde is het bedrag dat ineens wordt uitgekeerd ter vervanging van een verplichting om in de toekomst een serie betalingen te doen (afkoop). De Pensioenwet verbiedt afkoop p in vrijwel j alle g gevallen ((artikel 32,, vierde lid). ) Er zijn j een paar p uitzonderingen: g • Het kleine ouderdomspensioenen mag na twee jaar na de beëindiging van het deelnemerschap én na ingang van het pensioen eenzijdig worden afgekocht. De afkoop dient binnen zes maanden plaats te vinden. Indien na deze zes maanden tot afkoop wordt overgegaan, dient toestemming te worden gevraagd aan de (gewezen) deelnemer. Er is sprake van een klein pensioen indien het pensioen op het tijdstip van ingang maximaal een bepaald bedrag bedraagt dat op grond van de Pensioenwet jaarlijks wordt vastgesteld; • Het kleine partnerpensioen en het kleine wezenpensioen mogen eenzijdig worden afgekocht binnen zes maanden na de ingangsdatum. Indien daarna tot afkoop wordt overgegaan, dient toestemming te worden gevraagd aan de begunstigde. Het grensbedrag is hetzelfde als bij de afkoop van kleine ouderdomspensioenen; • Het kleine bijzonder partnerpensioen mag binnen zes maanden na de scheidingsdatum eenzijdig worden afgekocht. Indien na deze zes maanden tot afkoop wordt overgegaan, dient toestemming te worden gevraagd aan de gewezen partner. Het grensbedrag is hetzelfde als bij de afkoop van kleine ouderdomspensioenen; • Afkoop van pensioenaanspraken groter dan het grensbedrag is alleen toegestaan in geval van waardeoverdracht; • Indien en voorzover de pensioenaanspraken de fiscale grenzen overschrijden is afkoop toegestaan; • Afkoop van tijdelijke pensioensoorten, zoals het tijdelijk ouderdomspensioen en het prepensioen (ten behoeve van de levensloopregeling) is toegestaan. Verdubbeling van het grensbedrag bij afkoop van pensioenaanspraken van emigranten is niet meer toegestaan.
ALM
Het afstemmen van de beleggingsmix op verplichtingen. Het uitvoeren van een ALM-studie is behulpzaam bij het kiezen van de juiste beleggingsmix. Een ALM-studie kent de volgende aspecten: • het in kaart brengen van de financiële stromen; • de simulatie van toekomstige financiële posities; • de samenhang met de economische omgeving; • de vergelijking van beleidsvarianten.
79
ASSET ALLOCATIE
De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën (aandelen, vastgoed en vastrentende waarden) teneinde de gewenste verhouding van rendement en risico te benaderen.
ASSET MIX
De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld: aandelen, onroerend goed en vastrentende waarden met een nadere onderverdeling in binnen- en buitenlandse beleggingen.
BENCHMARK
Een objectieve maatstaf voor zowel de samenstelling als de performance van het belegde vermogen. Een benchmarkindex is een mandje van, bijvoorbeeld, een aantal aandelen. In beginsel bepaalt de totale waarde van alle uitstaande aandelen de waarde van een index; fluctuaties in de waarde van de index worden derhalve veroorzaakt door koersfluctuaties van de in de index opgenomen aandelen. Bekende voorbeelden van indices zijn AEX, CBS en Dow Jones.
CONTANTE WAARDE
Het bedrag dat op dit moment nodig is om in de toekomst een of meer betalingen mee te kunnen verrichten, waarbij rekening is gehouden met rente en, als het gaat om uitkeringen op basis van levensverzekeringen, met actuariële grondslagen.
DEKKINGSGRAAD
De verhouding tussen enerzijds de contante waarde van de op dat moment geldende reglementaire pensioenaanspraken en anderzijds het aanwezige vermogen. Het aanwezige vermogen is de som van de contante waarde van pensioenaanspraken die op dat moment zijn gefinancierd en de eventuele algemene en extra reserve.
FINANCIEEL TOETSINGSKADER
Benaming van het nieuwe toezichtregime dat van toepassing zal zijn op de financiële positie en het financiële beleid van pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen. De nieuwe waarderingsmethoden zullen de huidige actuariële principes pensioenfondsen vervangen. Voor pensioenfondsen is het nieuwe toezichtsregime per 1 januari 2007 verankerd in de Pensioenwet.
MARKTWAARDE
Waarde van een beleggingsobject als het op dit moment zou worden verkocht.
MINIMAAL VEREIST EIGEN VERMOGEN
Het minimumbedrag van het bij wijze van buffer aangehouden eigen vermogen. In het Besluit van 18 december 2006 (algemene maatregel van bestuur inzake FTK) zijn nadere regels gesteld voor de bepaling van het minimaal vereist eigen vermogen. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt in de regel ca 5% van de technische voorziening (dus een dekkingsgraad van ca 105%).
PERFORMANCETOETS
Het gemiddelde van door een bedrijfstakpensioenfonds behaalde beleggingsresultaten, gemeten over een langere periode. De performancetoets wordt bepaald door de som van opeenvolgende jaarlijkse z-scores, gedeeld door de wortel van 5 jaar. Als de performancetoets van een bedrijfstakpensioenfonds over een periode van vijf jaar lager is dan nul, kan de werkgever vrijstelling van de verplichtstelling verlangen.
80
RENTETERMIJNSTRUCTUUR
De rentetermijnstructuur is een grafiek die het verband weergeeft tussen de looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de daarop te ontvangen marktrente anderzijds.
TOEREIKENDHEIDSTOETS
Toets die door de actuaris in het kader van de actuariële verslaglegging ten behoeve van een pensioenfonds wordt opgesteld over de toereikendheid van de aangehouden activa om de aangegane pensioenverplichtingen op de langere termijn, dus ook in tijden van tegenspoed, te kunnen nakomen.
VEREIST EIGEN VERMOGEN
In de nota Hoofdlijnen FTK wordt voor pensioenfondsen een vereist vermogen voorgeschreven. In de Pensioenwet wordt de omvang van het vereist eigen vermogen nader ingevuld. In deze wet is opgenomen dat het vereist eigen vermogen zodanig moet worden vastgesteld dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het binnen een jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen. Voor een standaardpensioenfonds (waarbij onder andere wordt uitgegaan van belegging voor 50% in zakelijke waarden) komt deze norm neer op een vereist eigen vermogen van ongeveer 30% van de technische voorzieningen. De vereiste dekkingsgraad dient dus ongeveer 130% te zijn. Naarmate een pensioenfonds meer risicovol belegt, zal het vereist eigen vermogen groter moeten zijn. Naarmate het minder risicovol belegt, kleiner.Voor een pensioenfonds met een ten opzichte van een standaardpensioenfonds relatief jong deelnemersbestand zal het vereist eigen vermogen lager mogen zijn dan wanneer het een relatief oud deelnemersbestand betreft.
VOORZIENING PENSIOENVERPLICHTINGEN
Bedrag dat bij een pensioenfonds aanwezig moet zijn om samen met de in de toekomst nog te ontvangen premies aan de reeds bestaande pensioenverplichtingen te kunnen voldoen.
WAARDEOVERDRACHT
Het overdragen van de contante waarde van pensioenaanspraken om pensioenverlies te voorkomen wanneer een werknemer van pensioenregeling wisselt. Pensioenaanspraken worden daartoe afgekocht door de instelling die de pensioenregeling van de oude werkgever uitvoert, en het afkoopbedrag wordt vervolgens rechtstreeks overgedragen aan de instelling die de pensioenregeling van de nieuwe werkgever uitvoert. De werknemer koopt daarmee bij die instelling pensioenaanspraken in.
WEERSTANDSVERMOGEN
Sinds het boekjaar 1997 zijn pensioenfondsen verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer om mogelijke waardedalingen van de in het fonds aanwezige middelen op te vangen. Deze buffer wordt het weerstandsvermogen genoemd. Middels een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het weerstandsvermogen groot genoeg is.
Z-SCORE
Jaarlijkse meting van de beleggingsresultaten van verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Voor het bepalen van een z-score wordt voorafgaand aan een nieuw beleggingsjaar een normportefeuille vastgesteld, waarin rekening wordt gehouden met de risico's die het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds kan en wil nemen. Aan het eind van elk beleggingsjaar wordt het feitelijk behaalde rendement op beleggingen vergeleken met het rendement van de normportefeuille. Werkgevers kunnen een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds verlaten als de beleggingsresultaten, gemeten over vijf jaar, onvoldoende zijn. Aan de hand van de som van opeenvolgende jaarlijkse z-scores, gedeeld door de wortel van het aantal jaren worden de beleggingsresultaten getoetst.
81
Laan van Zuid Hoorn 165 Postbus 7016 2280 KA Rijswijk Telefoon Fax E-mail Website
070 – 317 17 17 070 – 317 17 01
[email protected] www.sfwaterbouw.nl