Stibbe
Amsterdam Brussels Luxembourg Dubai Hong Kong London New York
GEU t.a.v. dhr. S.L. de Valk Postbus 12040 1100 AA AMSTERDAM
mr. J.R. van Angeren
advocaat Advocaten en notarissen Strawinskylaan 2001 Postbus 75640 1070 AP Amsterdam Nederland T +31 20 546 01 95 F +31 205460770 janreinier.vanangerenstibbe.com www.stibbe.com Onze ref.
JRvNPvUW/1 034924_1 7654226 Uw ref.
n.n.b. Datum
20 april 2016
GEU/Advies subsidie diagnostische tussentijdse toets
Geachte heer De Valk, Op 14 april 2016 heeft u mij telefonisch, aangevuld bij e-mail d.d. 14 april 2016, om advies ge vraagd over de vraag of de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: “de staatssecretaris”) op een juiste x’etteljke grondslag subsidie heeft toegekend aan stichting Cito In stituut voor Toetsontwikketing (“Cito”) ten behoeve van de ontwikkeling en uitvoering van een pi lot ‘diagnostische tussentijdse toets’ (“PTT”). De aanleiding voor uw adviesvraag is een brief van de staatssecretaris d.d. 4 april 2016 in reactie op vragen van enkele Tweede Kamerleden aan de mi nister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: “de minister”), bij afwezigheid van de staatssecretaris. Dit advies is als volgt opgebouwd. In de volgende paragraaf wordt het relevante feitencomplex weergegeven. Vervolgens wordt in paragraaf 2 het juridisch kader geschetst. Daarna wordt in para graaf 3 ingegaan op de vraag of de aan Cito verleende subsidie past binnen het geschetste juridisch kader. In paragraaf 4 volgt een algemene conclusie. 1.
RELEVANTE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN
(1)
De minister heeft aan Cito subsidie verleend op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f van de Wet Subsidiering Landelijke Onderwijsondersteunende Activiteiten (“Wet SLOA 2013”) voor het ontwikkelen en uitvoeren van een pilot met een DTT voor de vak ken Nederlands, Engels en wiskunde op vijf verschillende niveaus. U heeft mij meegedeeld dat u tegen het besluit tot subsidieverlening geen bezwaarschrift heeft ingediend.
(2)
Op 2 februari 2016 hebben Tweede Kamerleden Rog (CDA), Van Meenen (D66), Bisschop (SGP) en Siderius (SP) vragen gesteld omtrent de argumentatie achter de keuze voor een pilot en bijbehorende subsidie voor de pilot DTT. Naar aanleiding van deze Kamervragen heeft de staatssecretaris op 4 april 2016 aan (de voorzitter van de) Tweede Kamer een brief
Stibbe N V is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel onder nummer 34198700. Alle diensten worden verricht op basis van een overeenkomst van opdracht met Stibbe N V. die uitsluitend door Nederlands recht wordt beheerst, De algemene voorwaarden van Stibbe NV. zijn van toepassing en bevatten een beperking van aansprakelijkheid Deze algemene voorwaarden zijn bescNkbaar op verzoek en via www.stibbe.com/generalconditions STVkSD\1 7658569.1
Stibbe
gestuurd waarin hij de stand van zaken met betrekking tot de pilot DTT (nader) uiteenzet.1 2.
JURIDISCH KADER
2.1.
Algemene wet bestuursrecht
(3)
Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) bevat algemene bepalingen met be trekking tot de verstrekking van subsidies. Ingevolge artikel 4:21 Awb wordt onder subsidie verstaan: “de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursor gaan geleverde goederen ofdiensten.”
(4)
Met de zinstiede “anders dan als betaling voor aan I7et bestuursorgaan geleverde goederen of diensten” wordt voorkomen dat commerciële transacties met de overheid onder het sub sidiebegrip vallen.
(5)
Artikel 4.23, eerste lid Awb bepaalt voor een subsidie een wettelijke grondslag vereist is. Het artikellid luidt: “Een bestuursorgaan verstrekt slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsïdie kan worden verstrekt.”
(6)
Blijkens de memorie van toelichting is een wettelijk voorschrift noodzakelijk vanwege het rechtszekerheidsbeginsel en dwingt het een bestuursorgaan zich terdege af te vragen welke doeleinden met de subsidieverstrekking worden nagestreefd en welke voorschriften en be voegdheden noodzakelijk zijn om dat doel te bereiken.2
(7)
Onder wettelijke grondslag moet worden verstaan een regeling van een orgaan dat aan de Grondwet of een wet in formele zin regelgevende bevoegdheid ontleent.3 In het wettelijk voorschrift moeten ten minste alle elementen voor de subsidieverstrekking worden vermeld.
(8)
Artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder a Awb luidt: “liet eerste lid is niet van toepassing in afii’achting van de totstandkoming van een -t’ette— lijk voorschriji gedurende ten hoogste een jaar totdat een binnen dat jaar bij cle StatenGeneraal ingediend wetsvoorstel is venl’orpen of tot wel is verheven en in werking is ge treden.”
Kamerstukken 112015-2016,33661, nr. 6. 2
Kamerstukken II 1993-1994,23 700, nr. 3, p. 38.
ABRvS 10 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL3327.
ST\ASD\17658569.I
(2)
Stibbe
(9)
Dit artikellid geeft het bestuursorgaan de bevoegdheid om op de totstandkoming van een nieuwe subsidieregeling vooruit te lopen. Het kan uitkomst bieden in situaties waarbij haast geboden is bij het verstrekken van de subsidie en derhalve de totstandkoming van een wet telijk voorschrift niet kan worden afgewacht.4 De bepaling is bedoeld voor situaties waarin de met het stibsidiebeleid nagestreefde doelen onverwijid optreden vergen. De memorie van toelichting noemt daarbij het voorbeeld van subsidiëring van activiteiten gericht op de be strijding van aids.5 Is de voorbereiding van een wettelijk voorschrift ter hand genomen en is er binnen een jaar na subsidieverlening een wetsvoorstel bij de Staten-Generaal ingediend, dan mag het bestuursorgaan de subsidie (blijven) verstrekken totdat het wetsvoorstel is verworpen of tot wet is verheven en in wetking is getreden. Daarmee wordt voorkomen dat de parlementaire behandeling van een wetsvoorstel overhaast moet plaatsvinden.6 Relevan te jurisprudentie aan de hand waarvan het toepassingsbereik van dit artikel kan worden be paald, ontbreekt vooralsnog.
(10)
Gelet op de tekst van artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder a Awb is het in niet uitgesloten dat op grond van dit artikel ook subsidie kan worden verleend een wettelijke bepaling waarvan het voorstel al wel bij de Tweede Kamer maar nog niet is verworpen of vastgesteld en in werking is getreden. In het subsidie aan Cito is er uitdrukkelijk niet voor deze grondslag gekozen.
(11)
Voorts is van belang dat uit de memorie van toelichting volgt dat artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder a Awb is bedoeld voor de sittiatie waarin op een nieuw terrein de behoefte bestaat aan subsidieverlening maar er nog geen adequate wettelijke grondslag is. De memo rie van toelichting vermeldt niet bij wie deze behoefte aan subsidieverlening bestaat. Het ligt voor de hand dat deze behoefte moet bestaan bij degene die de daarvoor de noodzake lijke wettelijke grondslag moet vaststellen. Wanneer dus 01) voorhand duidelijk is dat er geen behoefte bestaat aan subsidieverlening bij degene die dc wettelijke grondslag voor de subsidieverlening moet vaststellen, blijft artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder a Awb bui ten beschouwing.
(12)
Omdat de DTT geen deel uitmaakt van een Europees subsidieprogramma en de verleende subsidie niet kwalificeert als begrotingssubsidie, zijn de uitzonderingen op het vereiste van een wettelijke grondslag uit artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder b en c Awb niet van toepassing.
(13)
De Laatste uitzondering op het vereiste van een wettelijke grondslag betreft artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder d Awb. Dit artikel bepaalt dat geen wettelijke grondslag vereist is voor incidentele subsidies. Daarbij kan worden gedacht aan een subsidie met een beperkt
algemene zin op grond van is ingediend, geval van de
W. Den Ouden, M.J. Jacobs en N. Verheij, Subsidierecht,’ Mastermonografleën Staats- en besluurs recht, Deventer: Kluwer 2011, p. 37; zie ook W. Den Ouden fred.), Handboek Subsidie, Raad van
State 2007, p. 49. Karnerstukken 111993-1994,23 700, nr. 3, p. 41. 6
Kamerstukken II 1993-1994, 23 700, nr. 3, p. 41.
STASD\17658569.1
(3)
Stibbe
aantal ontvangers voor min of meer eenmalige activiteiten.7 Voorbeeld daarvan is een een malige subsidie om een groot (sport)evenement naar Nederland te halen.8 Uit de jurispru dentie volgt dat een subsidie slechts incidenteel is indien er geen wettelijk voorschrift. be leidsregel of vaste bestuurspraktijk bestaat omtrent het door het subsidiërend besttiursor gaan verstrekken van stibsidie voor de gesubsidieerde activiteit.9 Gelet op het feit dat de DÏT onderdeel uitmaakt van een (aangehouden) wetsvoorstel, kan van een incidentele sub sidie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder d Awb niet snel sprake zijn. (14)
Een bestuursorgaan is op grond van artikel 4:23, vierde lid Awb verplicht om jaarlijks een openbaar verslag te publiceren over de verstrekking van buitentveffeljke subsidies.
2.2.
Wet Voortgezet onderwijs
(15)
Op 17juni 2013 heeft de regering het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet op het Voortgezet onderwijs (‘Wv&’) aangeboden aan de Tweede Kamer)° Dit voorstel, aan geduid als ‘tvetsvoorstel leerlingvo Igsysteem en d iagnostische tussentijdse toets voortgezet onderwijs voorziet onder meer in een leerlingvolgsysteem en een verplichte diagnostische tussentijdse toets in het voortgezet onderwijs. Artikel 28b van het voorstel luidde: Artikel 28b. Verplichte diagnostische tussentijdse toets
1.
2.
3.
In het derde leerjaar van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en van het hoger algemeen voortgezet onderwijs, en in het tweede leeijaar van het mid delbaar algein een voortgezet onderwijs en van het voorbereidend beroepsonder wijs, legt de leerling een diagnostische tussentijdse toets f De toets wordt op verschillende niveaus aangebodel?. Het bevoegd gezag bepaalt op welk niveau de teerling de diagnostische tussentijdse toets aflegt. De diagnostische tussentijdse toets meet kennis en vaardigheden van de leerling op het terrein van de doorstroomrelevante vakken Nederlandse taal, Engelse taal en wiskttnde, alsmede op het terrein van rekenen, De diagnostische tussentijdse toets is gebaseerd op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde tussendoelen voor de onderscheiden kennis en vaardigheden. De vaststelling van de tussendoelen geschiedt niet inachtne uning van de kerndoelen, de referentieniveaus Nederlandse taal en de referentie niveaus rekenen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, en de bij of krachtens artikel 29 vastgestelde eindexameneisen, en is voor Engels afgestemd op liet Europees
Ka,nerstttkken II 1993-1994, 23 700, nr. 3, p. 43; Den Ouden e.a. 2011, p. 39 8
Den Ouden e.a. 2011, p. 39. ABRvS 18 december 2002, ECLI:NL:RVS:2002:Af2063; ABRvS 18 juni 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AG1659; ABRvS 17 september 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AK4014 en ABRvS 9 april 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC9067. Kamerstukkenll20l2-2013, 33661, nr. 1-3.
5OASD\17658569.I
(4)
Stibbe
1.
(16)
Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen. Onze Minister stelt cle diagnosti sche tussentijdse toets ter beschikking van alle scholen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschrijien omtrent de diagnostische tussentijdse toets vastgesteld, waaronder in elk geval voor schrijien over: a. de te toetsen kennis en vaardigheden, b. de inhoud van de toets, c. de wijze van uitvoering van de toets, cl. de periode waarbinnen leerlingen aan de toets deelnemen, e. de gevallen waarin leerlingen niet gehouden zijn de toets af te leggen, en f voorzieningen voor het geval een leerling is verhinderd, de toets binnen de voorgeschreven periode af te leggen.
De DTT is bedoeld om zichtbaar te maken waar leerling, leraar als school naar toe moeten werken.° De DTT geeft inzicht in het niveau van de leerling halverwege de schoolloop baan, zorgt voor benchmarking door scholen (hoe goed presteren onze leerlingen ten op zichte van leerlingen van andere scholen en hun leraren?) en verschaft inzicht in de opbouw van het onderwijsstelsel. De DTT maakt het mogelijk om tussentijds te meten of docent en leerling op de goede weg zijn naar liet eindexamen maar houdt daarmee blijkens de tekst van de memorie van toelichting geen verband.’2 De memorie van toelichting vermeldt: “Dit wetsvoorstel regelt dat de diagnostische tussentijdse toets tot stand komt op een ma nier die vergelijkbaar is met de totstandkoming van de centrale examens in het voor/gezet onderwijs. Wel zijn er wezenlijke verschillen: de tus.rentijd.e toets is geen examen of eindmeting en aan de toetsresultaten van de tussentijdse toets is geen civiel effect verbon den.”
(17)
In de memorie van toelichting is vermeld dat de DTT wordt ontwikkeld door Cito in op dracht van liet College voor examens (“CvE”).
(18)
De mernorie van toelichting vermeldt voorts dat Cito in opdracht van het CvE al is gestart met de voorbereiding voor de ontwikkeling van de DTT. Met liet oog op de invoering van de wet zullen er voor de DTT verschillende pilots worden opgezet en uitgevoerd. De uit komsten van alle pilots worden blijkens de memorie van toelichting meegenomen in de evaluatie in het najaar van 2013. Op basis van die bevindingen wordt nader besloten over de wijze waarop de diagnostische tussentijdse toets wordt ingericht.’3 1-lieruit kan worden afgeleid dat de pilots zijn opgestart teneinde te bewerkstelligen dat de DTT als verplichte toets in de wet wordt vastgelegd.
Kamerstukken 112012-2013, 33 661, nr. 3, p. 14-15. 12
Kamerstukken /12012-2013, 33 661, nr. 3, p. 17. Kanierstukken II 2012-2013, 33 661, nr. 3, p. 19.
ST\ASD\17658569.1
(5)
Stibbe
(19)
Het voorstel tot wijziging van de Wvo dat de DTT verplicht moet stellen, is vanwege kri tiek vanuit de Tweede Kamer aangehouden. De staatssecretaris wil voorkomen dat een ver plichting de discussie en de ontwikkeling van de diagnostische toets onnodig domineert.’4 Wel heeft de staatssecretaris bij brief d.d. 13 juni 2014 kenbaar gemaakt de pilot door te zetten om meer duidelijkheid te krijgen over het gebruik van de toets en aan de hand daar van terug te komen op de precieze vormgeving van het wetsvoorstel tussentijdse diagnosti sche toets voortgezet onderwijs.15
2.3.
WetSLOA2O11
(20)
De memorie van toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Wvo maakt melding van het opstarten van verschillende pilots.16 De uitkomsten daarvan zouden moeten worden meegenomen in de evaluatie in het najaar van 2013. Subsidiering van dergelijke pilotactiviteiten was mogelijk op grond van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteu nende activiteiten 2011 (“Wet SLOA 2011”).
(21)
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van deze wet bepaalde dat de minister een instelling subsidie kan verlenen voor de ontwikkeling van toetsen, examens en peilingen. Cito is blij kens de memorie van toelichting bij de Wet SLOA 2011 één van de instellingen die subsi die kan aanvragen.’7 Blijkens de memorie van toelichting krijgt Cito (onder meer) de taak tot de ontwikkeling van toetsen, examens en peilingen.’8 De wettekst noch de memorie van toelichting kadert het begrip ‘ontwikkeling van toetsen’ in. Derhalve is onduidelijk of de subsidie die op grond van de Wet SLOA 2011 kon worden verleend, ook betrekking had op het opzetten en uitvoeren van pilots ten behoeve van de ontwikkeling van toetsen.
(22)
Overigens is niet duidelijk of Cito in deze periode daadwerkelijk subsidie heeft ontvangen. In het eindrapport ‘Monitor pilot diagnostische tussentijdse toets; bevindingen 0-meting’ van september 2015, opgesteld door beleidsonderzoeksbureau Regioplan in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap volgt dat de pilot DTT loopt van sep tember 2014 tot september 2017.’ Het eindrapport vermeldt wel dat ten tijde van het ont wikkelen van de vragenlijst voor de pilot verschillende onderzoeken van onder meer Cito
14
Karnerstukken II 2013-2014, 3 1 293, nr. 204 (Nut en waarde van toetsing in het funderend onder wijs).
Karnerstukken II 2013-2014, 31 293, nr. 204 en Kamerstukken II 2015-2016, 31 289, nr. 272 (Voortgangsrapportage sectorakkoordenfunderend onderwijs). 16
Kamerstukken 112012-2013,33661, nr. 3, p. 19. Kamerstukken II 1995-1996,24 71$, nr. 3, p. 2.
Is
Karnerstukken II 1995-1996, 24 71$, nr. 3, p. 4. Regioplan, Monitor pilot diagnostische tussentijdse toets; bevindingen 0-meting, p. 2.
5VASD\17658569.I
(6)
Stibbe
liepen naar de DIT.20 2.4.
Wet SLOA 2013
(23)
Op januari 2014 is de Wet SLOA 2013 in werking getreden. Deze wet verving de Wet SLOA 2011, die op grond van artikel 13 Wet SLOA 2013 is ingetrokken. Met deze wet is beoogd de taken van Stichting Leerplanontwikkeling en Cito wettelijk te verankeren en de subsidiëring voor onderwijsontwikkeling en -onderzoek samen te voegen. Artikel 3, eerste lid Wet SLOA 2013, zoals dat was opgenomen in het wetsvoorstel, omschrijft de wettelijke taken van Cito als volgt: Artikel 3. Take,, Stichting Qto
1.
Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling heeft tot taak: a. het ontwikkelen van de eindtoets, bedoeld in artikel 9b van de Wet op het primair onderwijs of artikel 18b van de Wet op de expert isecentra, b. het ontwikkelen van de diagnostische tussentijdse toets, bedoeld in arti kel 28b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 7]a, eerste lid, van de Wet Voortgezet onderwijs BES, c. het ontwikkelen van de rekentoets, bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, d. het ontwikkelen van de centrale examens, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs BES, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de IVet educatie en beroepsonderwijs BES, e. het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in dit artikel, of uitvoeren van aanvullende activiteiten die samenhangen met de ta het f ken, genoemd in dit artikel.
(24)
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b Wet SLOA 2013, zoals dat was opgenomen in het wetsvoorstel, verwijst naar artikel 28b Wvo. De strekking van de DIT is in onderdeel 2.2. van dit advies nader uiteengezet.
(25)
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f Wet SLOA 2013 betreft een vangnetbepaling voor activiteiten van Cito die rechtstreeks voortvloeien uit de in het eerste lid opgesomde activi teiten. Blijkens de memorie van toelichting gaat het hier tiitdrukkeljk om projecten die zo in het verlengde liggen van de taken van de Cito dat het niet doeltreffend zou zijn om een andere partij te subsidiëren voor dergelijke activiteiten.21 Daarbij wordt gedoeld op pro jecten die zijn geïntroduceerd door het wetsvoorstel centrale eindtoets en leerling- en on derwijsvolgsysteern, het wetsvoorstel leerlingvolgsysteem en diagnostische tussentij dse
20
Regioplan, Monitor pilot diagnostische tussentijdse toets, bevindingen 0-meting, p. 9.
21
Kamerstukken 112012-2013,33 558, nr. 3, p. 19.
ST\ASD\1765$569.1
(7)
Stibbe
toets voortgezet onderwijs en de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.22 (26)
0p grond van artikel 3, tweede lid Wet SLOA 2013 kan de minister aan Cito subsidie ver strekken voor de taken, genoemd in artikel 3 Wet SLOA 2013.
3.
DE AAN CITO VERLEENDE SUBSIDIE
(27)
Uit voornoemde brief van de staatssecretaris d.d. 4 april 2016 blijkt dat de subsidiever strekking aan Cito voor de duur van de pilot plaatsvindt op basis van artikel 3. eerste lid, aanhef en onder f Wet SLOA 2013. In reactie op vragen van Tweede Kamerlid Rog schrijft de staatssecretaris dat na de pilotperiode zal worden bezien of en hoe de toekomst van de DTT eruit ziet en welke financiering daar eventueel bij past.23 I)at betekent dat de pilot door de staatssecretaris wordt gekwalificeerd als aanvullende activiteit die samenhangt met de in artikel 3, eerste lid aanhef en onder b Wet SLOA 2013 genoemde ontwikkeling van de DTT.
(28)
Zoals uiteengezet in onderdeel 2.1 van dit advies maakt artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder a Awb het mogelijk dat subsidie wordt verleend op grond van een nog niet in wer king getreden maar ook (nog) niet verworpen wetsvoorstel. Daarvoor is wel vet-eist dat bij degene die de wettelijke grondstag moet vaststellen de behoefte aan subsidieverlening be staat en er haast geboden is bij het verstrekken van de subsidie omdat de totstandkoming van een wettelijk voorschrift niet kan worden afgewacht. Het is derhalve niet uitgesloten dat de staatssecretaris dit artikel in de toekomst zal gebrtiiken om in het vervolg subsidie te verstrekken aan Cito ten behoeve van de pilot DTT. Naar mijn oordeel doet een spoedei sende situatie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder a Awb zich in het geval van de DTT echter niet snel voor. Overigens heeft de staatssecretaris geen gebruik gemaakt van artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder a Awb, maar hij heeft in plaats daarvan de sub sidieverlening gebaseerd op artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f Wet SLOA 2013. Dit ar tikellid biedt geen adequate wettelijke grondslag voor de subsidie.
(29)
Zoals in onderdeel 2.2 van dit advies uiteengezet, is het wetsvoorstel tot wijziging van de Wvo dat de DTT verplicht moet stellen, vanwege kritiek vanuit de Tweede Kamer aange houden. Omdat artikel 3, eerste lid aanhef en b van het wetsvoorstel betrekking heeft op (de subsidiering van) het ontwikkelen van de DTT, is dit onderdeel van de Wet SLOA 2013 blijkens de bekendmaking in het Staatsblad nog niet in werking getreden.24 Dat betekent dat het ontwikkelen van de DTT, bedoeld in artikel 28b, eerste lid, van de Wvo(nog) niet tot het wettelijke takenpakket van Cito behoort. Omdat de minister uitsluitend subsidie kan verstrekken voor de taken die zijn genoemd in artikeL 3 Wet SLOA 2013, is subsidieverle ning voor het ontwikkelen van de diagnostische tttssentijdse toets is op grond van de Wet SLOA 2013 (nog) niet mogelijk. Dit is immers (nog) geen taak van Cito.
22
Karnerstukken /12012-2013,33 55$, nr. 3, p. 19.
23
Kanierstukken 1/2015-2016,33 661, nr. 6, p. 5.
24
Stbl.2013,512.
ST\ASD\17658569.t
(8)
Stibbe
(30)
De memorie van toelichting noch enig ander Karnerstuk maakt melding van de gevolgen die de uit- dan wel afgestelde inwerkingtreding van artikel 3, eetste lid, aanhef en onder b Wet SLOA 2013 heeft voor het toepassingsbereik van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f Wet SLOA 2013. Dit artikel biedt een wettelijke grondslag voor het uitvoeren van aanvul lende activiteiten die samenhangen met de expliciet genoemde wettelijke taken van Cito. Vanwege het ontbreken van een toelichting is onduidelijk of beoogd is om de samenhan gende activiteiten, zoals het uitvoeren van pilots, al wel tot het takenpakket van Cito te re kenen, terwijl de taak waarmee deze activiteiten samenhangen vanwege de uit- dan wel afgestelde inwerkingtreding van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b Wet SLOA 2013 (nog) geen wettelijke taak van Cito is. Derhalve is ook onduidelijk of beoogd is mogelijk te maken dat voor die samenhangende activiteiten al subsidie kan wotden verstrekt.
(31)
Gelet op de redactie van artikel 3 Wet SLOA 2013 acht ik het echter uitgesloten dat artikel 3, tweede lid juncto artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f Wet SLOA 2013 als adequate wettelijke grondslag kan dienen voor het verlenen van subsidie. Het ontwikkelen van de DTT, bedoeld in artikel 2$b, eerste lid, van de Wvo is vanwege de uit- dan wel afgestelde inwerkingtreding van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b Wet SLOA 2013 immers (nog) niet genoemd in artikel 3 Wet SLOA 2013, zodat het uitvoeren van een DII niet tot de taak van Cito behoort. Het uitvoeren van een pilot voor de DII kan daarom geen aanvul lende activiteit zijn die samenhangt met een wettelijke taak, omdat de DTT (nog) geen wet telijke taak van Cito is. Derhalve kan niet aan alle voorwaarden voor toepassing van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f Wet SLOA 2013 worden voldaan en is subsidiëring 01) grond van artikel 3, tweede lid Wet SLOA 2013 niet mogelijk.
(32)
Zoals in onderdeel 2.2 van dit advies uiteengezet, maakt de DIT het mogelijk om tussen tijds te meten of docent en leerling op de goede weg zijn naar het eindexamen maar houdt daarmee blijkens de tekst van de memorie van toelichting geen verband. Dat betekent dat de pilot DTT niet kan worden beschouwd als aanvullende activiteit bij artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d Wet SLOA 2013. Hetzelfde geldt voor de van het examen deel uitma kende rekentoets zoals genoemd in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c Wet SLOA 2013. Geen van de in artikel 3, eerste lid Wet SLOA 2013 genoemde wettelijke taken van Cito is dus toereikend voor het in dit stadium verstrekken van een subsidie voor het ontwikkelen en uitvoeren van de pilot DTT.
4.
CONCLUSIE
(33)
Op basis van het voorgaande kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
(34)
De staatssecretaris stelt in de kamerbriefd.d. 4 april 2016 dat de subsidieverstiekking aan Cito ten behoeve van de Pilot DfF plaatsvindt op basis van artikel 3, tweede lid juncto arti kel 3, eerste lid, aanhef en onder f Wet SLOA 2013. Dit artikellid is geen adequate wettelij ke grondslag voor de subsidieverlening, omdat artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f Wet SLOA 2013 uitsluitend ziet op aanvullende activiteiten die behoren tot een wettelijke taak van Cito. Vanwege de uit- dan wel afgestelde inwerkingtreding van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b Wet SLOA 2013 behoort het ontwikkelen van dc DEP daar (nog) niet toe zodat ook subsidieverlening voor die activiteiten niet onder die grondslag kan worden ge
ST\ASD\17658569.I
(9)
Stibbe
schaard. (35)
De minister heeft bovendien
voor zover dat al mogelijk was geen subsidie aan Cito ver leend op grond van artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder a Awb, zodat de subsidie voor de onttvikkeling en uitvoering van de pilot DTT aan Cito is verleend zonder dat daarvoor een deugdelijke wettelijke grondslag bestond. Omdat u geen bezwaarschrift heefl ingediend tegen de subsidiebeschikking aan Cito heeft dat voor reeds verleende subsidie overigens geen gevolgen meer. Zo lang artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b Wet SLOA 2013 niet in —
—
werking is getreden ontbreekt een adequate wettelijke grondslag voor nieuwe subsidie. Ar tikel 4:23, derde lid, aanbef en onder a Awb heeft betrekking op een andere situatie, zodat ook op die grond geen adequate wettelijke grondslag voor de subsidieverstrekking aan Cito bestaat voor de pilot DTT. Mocht u naar aanleiding van dit advies nog vragen hebben of nader advies wensen, dan ben ik ui teraard gaarne bereid u daarbij van dienst te zijn.
ST\ASD\1 7658569 1
(10)