Rooilijn
Jg. 46 / Nr. 1 / 2013
Stedelijke vernieuwing en sociale jaloezie
P. 8
Stedelijke vernieuwing en sociale jaloezie
Rooilijn
Jg. 46 / Nr. 1 / 2013
Achtergrond: Ineke Teijmant
Achtergrond
P. 9
Ineke Teijmant
Stedelijke vernieuwing gericht op het verbeteren van buurten zou theoretisch geen verliezers moeten kennen. Toch wordt er heel wat geklaagd. Linkse politici weten niet goed om te gaan met het begrip gentrification en niet alle oorspronkelijke bewoners zijn even blij met hun opgeknapte buurt. Het is niet goed of het deugt niet. Zowel het verval als de vernieuwing vormt een bedreiging. De komst van migranten tastte de status van hun buurt aan en gentrifiers worden met argusogen bekeken. Hebben zij gelijk, zijn de oorspronkelijke bewoners de verliezers van de stedelijke vernieuwing? Gaat gentrification altijd gepaard met sociale verdringing, zoals de definitie voorschrijft, of is het begrip aan vervanging toe?
In de klassieke studie De gevestigden en de buitenstaanders (1965) beschrijven Norbert Elias en John L. Scotson de manier waarop oorspronkelijke bewoners van een arbeidersbuurt reageren op de komst van nieuwkomers. Ze zijn vooral bang hun gevestigde positie in de buurt te verliezen en proberen de gelederen zoveel mogelijk te sluiten. Met de nieuwkomers willen ze bij voorkeur niets te maken hebben. De gevestigden laten de nieuwkomers letterlijk buiten staan; ze sluiten hen uit. Waarom, en – nog interessanter – hoe deden ze dat en hadden hun acties succes? De reden is simpel: ze voelden zich bedreigd. De nieuwkomers gedroegen zich anders en anders was in de ogen van de gevestigden per definitie minder goed. Andere dan hun eigen maatstaven kenden ze niet en ze waren niet voorbereid op een wereld van verandering met een gestaag toenemende sociale mobiliteit. Voor de komst van de nieuwkomers hadden ze alle bestuurlijke posities in de buurt in handen. Dat betekende macht. De ene familie was machtiger dan de andere, maar iedereen kende zijn plaats en bezette een vaste plek in de statushiërarchie van de buurt. De groepsdruk was groot. En om iedereen op zijn plaats te houden, Wie is er welkom in de wijk?
werd er volop geroddeld, zowel prijzend als misprijzend. Roddel en kwaadsprekerij bleken belangrijke machtsmiddelen; ze sloten in en uit en hielden mensen op hun plaats. Roddel is een interessant sociologisch fenomeen en heeft een belangrijke sociale functie: een gezonde dosis ervan houdt een gemeenschap hecht (Elias & Scotson,1965, p.128). Het scherpt de normen en waarden van de groep voortdurend aan. Over de nieuwkomers hadden de oorspronkelijke bewoners weinig goeds te melden. Ze waren wanordelijk, onfatsoenlijk, ja zelfs vies en immoreel. Ze keken op hen neer. In hun poging de nieuwkomers te kleineren en te stigmatiseren, bevestigden ze in de eerste plaats de juistheid van hun eigen gedrag. Ze voelden zich superieur en stigmatisering hield het gevoel van superioriteit overeind. Ze dichtten de nieuwkomers kenmerken toe die hun minderwaardigheid bewezen. Bij zichzelf zagen ze vooral deugden die de anderen ontbeerden en die hun machtspositie rechtvaardigde. In het proces van stigmatisering wordt het beeld van de gehele groep gevormd naar de kenmerken van het slechtste deel. Het zelfbeeld daarentegen spiegelt zich aan de meest voorbeeldige en toonaangevende leden van de eigen groep. Roddel en kwaadsprekerij houden in ieder geval
Rooilijn
Jg. 46 / Nr. 1 / 2013
Stedelijke vernieuwing en sociale jaloezie
de gelederen gesloten en de zelfingenomenheid in stand. Zo werkt het gevestigden-buitenstaandersmechanisme, dat zich niet beperkt tot buurten. Het is een sociaal mechanisme dat volgens Elias en Scotson ook geldt voor steden, naties en hele werelddelen en dus in principe voor alle sociale formaties. Er wordt daarbij altijd een scherpe scheiding gemaakt tussen wij en zij, waarbij wij per definitie superieur is aan zij. Interessant is dat in de wijk van Elias en Scotson het verschil tussen de oorspronkelijke bewoners en de nieuwkomers nihil was. Sociaaleconomisch en etnisch was er in ieder geval geen groot verschil. Ze behoorden beiden tot de geschoolde arbeidersklasse en waren blank en Brits. Het belangrijkste verschil was de woonduur. De oorspronkelijke bewoners woonden er vaak al twee à drie generaties en kenden elkaar en elkaars familie door en door. Ze vormden een hechte gemeenschap met een sterke sociale controle. Daarop konden de nieuwkomers zich niet beroepen. Weliswaar was er een grote groep Londenaren die was meeverhuisd met de fabriek waar ze werkten, maar het merendeel kwam van verschillende locaties en had weinig onderling contact. Collectief konden ze daarom niets terugdoen. De oorspronkelijke bewoners zouden de nieuwkomers nog wel hebben geaccepteerd als ze om hulp hadden gevraagd en zich hadden onderworpen aan hun bevoogding, maar dat deden ze niet. Uiteindelijk leefden de twee groepen decennia lang langs elkaar heen. Volgens Elias en Scotson leden de nieuwkomers aanvankelijk wel onder het stigma. Ook al is een stigma een collectieve fantasie die geen enkele relatie hoeft te hebben met de werkelijkheid, het had wel effect. Of volgens het al even klassieke Thomas-theorema: “If men define situations as real, they are real in their consequences” (Thomas & Thomas, 1928, p. 572). De nieuwkomers voelden zich vaak minderwaardig en met name de kinderen gingen zich gedragen naar de kenmerken die hen werden toegeschreven.
Verschuivende machtsbalansen
Elias en Scotson deden hun langdurig stadsantropologisch onderzoek in Engeland in de jaren zestig van de vorige eeuw. Wat is de relevantie in Nederland een
P. 10
halve eeuw later? Het gevestigden-buitenstaandersparadigma is universeel en kent vele toepassingen in stadssociologisch onderzoek van de jaren negentig van de vorige eeuw. Meestal ging het daarbij om de komst van migranten in oude stadswijken, met als voornaamste conclusie dat het paradigma met enkele lokale nuanceringen toepasbaar was en de sociale verhoudingen in die buurten kon worden verklaard. Inmiddels zijn we twee decennia verder, is er veel in oude wijken geïnvesteerd en wonen de ‘nieuwkomers’ er zo lang dat ze even goed als oorspronkelijke bewoners kunnen worden bestempeld. Vragen die dan opkomen zijn: is de machtbalans veranderd en wie zijn de gevestigden en wie de buitenstaanders? In onderzoek van Kasper Kruithof (2012) gaat het ook om twee groepen. Beiden wonen al geruime tijd in een buurt in Osdorp, een naoorlogse wijk in Amsterdam. De ene groep bestaat uit jonge gezinnen die binnen hun buurt verhuisd zijn naar nieuwbouwwoningen en de andere uit wat oudere Nederlanders in oudbouw. De tweede groep heeft geen goed woord over voor de eerste en met name niet voor de jonge Marokkaanse gezinnen. Net als in de wijk van Elias en Scotson blijven ze hun Marokkaanse buren bestempelen als nieuwkomers, ook al wonen de meesten er al meer dan tien jaar. Ze verwijten hen afwijkend gedrag en dichten hun collectief de kenmerken toe van degenen aan wie ze zich het meest ergeren. Ze voelen zich ook bedreigd, echter – en dat is opmerkelijk – niet door de vermeende lage sociale status van de ‘nieuwkomers’ zoals voorheen, maar juist door hun maatschappelijk succes. De nieuwkomers nemen niet alleen de winkels over, ze wonen in nieuwe huizen, rijden in auto’s en hebben banen terwijl hun eigen kinderen werkloos thuiszitten. Ze zijn verbolgen en voelen zich gepasseerd. Toen het er nog maar een paar waren, vormden de nieuwkomers geen bedreiging en was iedereen bereid ze een handje te helpen. Toen het er meer werden, voelden veel oorspronkelijke bewoners zich niet meer thuis en vreesden een dalend aanzien van hun buurt, en nu ze hier een tijdje wonen lijken ze hen voorbij te zijn gestreefd. Ook nu spelen roddel
Rooilijn
Jg. 46 / Nr. 1 / 2013
Achtergrond: Ineke Teijmant
en kwaadsprekerij een belangrijke rol. Volgens het groepje oudere Nederlanders worden de Marokkanen voorgetrokken, krijgen ze betere woningen, runnen ze hun winkels zonder belasting te betalen, hebben ze hun auto’s met zwart geld gekocht en zijn ze voor de banen die ze hebben minder geschikt dan hun eigen kinderen. Net als in de wijk van Elias en Scotson wordt er een poging gedaan hen te stigmatiseren. Het verschil is dat het stigma niet meer beklijft. Het schaadt de andere groep niet meer op dezelfde wijze als voorheen. De machtsbalans is verschoven. Sociale uitsluiting heeft niet meer het gewenste effect en er lijkt eerder sprake van sociale jaloezie. Opmerkelijk is dat het ongenoegen van oude gevestigden zich in feite niet richt op de stedelijke vernieuwing en sloop van hun oude vertrouwde buurtje, zoals vaak wordt gedacht, maar op het proces van sociale en culturele verandering dat al jarenlang gaande is. Het heeft zelfs niet zoveel te maken met stedelijke vernieuwing, hoewel het zich in dat proces vooral manifesteert. De zichtbare sociale mobiliteit van de buitenstaanders is de gevestigden een doorn in het oog. Statusangst is omgeslagen in sociale jaloezie, ofwel pijn om het geluk van een ander. In zijn boek Statusangst (2004) wijdt Alain de Botton een hoofdstuk aan jaloezie. Hij verwijst naar De Tocqueville die tijdens zijn reis door het naar gelijkheid strevende Amerika van de jaren dertig van de negentiende eeuw tot de conclusie kwam dat er een directe relatie bestaat tussen gelijkheid en afgunst. “Als ongelijkheid in een samenleving de regel is, vallen de grootste ongelijkheden niet op; maar als alles ongeveer gelijk is, treft het geringste niveauverschil iemand al onaangenaam” (De Botton, 2004, p. 63). Met andere woorden: naarmate de verschillen kleiner worden neemt de afgunst toe.
Verdringing en sociale jaloezie
Het onderzoek van Kruithof betrof een kleine groep en is zeker niet representatief voor alle oorspronkelijke bewoners. Zijn bevindingen sluiten echter wel aan bij een groter onderzoek van Paul Mepschen (2012) in de naastliggende buurt Slotermeer, eveneens in Amsterdam. Mepschen probeert te
P. 11
achterhalen hoe en in welke context een diffuus sociaal onbehagen richting krijgt, gebundeld wordt en uiteindelijk neerslaat in een populistische visie op de wereld. Met een aantal Slotermeerders heeft hij gesproken over de voorgenomen sloop van hun buurt, hun participatie in de plannen en hun verwachtingen van de toekomst van de buurt. Zijn conclusie is dat populisme mensen een vocabulair en een interpretatief frame geeft om de lokale situatie voor zichzelf in beeld te brengen, te begrijpen en te bespreken. Hoewel hun onvrede niet direct hoeft voort te komen uit de stedelijke vernieuwing, zoals Kruithof laat zien, bracht de strijd rond de sloop van hun wijk wel “diffuse, voorheen onsamenhangende gevoelens van onbehagen, ressentiment en stemloosheid samen in een kristallisatiepunt van politieke onvrede” (Mepschen, 2012, p. 80). In wat Mepschen de ‘articulatie van een discours van verdringing’ noemt, gaat het erom dat de bewoners zich niet meer vertegenwoordigd voelen door de politieke elite en verdrongen door de (post) migranten. Het begripsniveau en taalgebruik van de populistische leiders zorgt voor herkenning en identificatie. Mepschen spreekt van verdringing in de betekenis van opzij schuiven, maar mogelijk gaat het gevoel van onbehagen nog een stapje verder: ze beseffen dat ze maatschappelijk voorbij gestreefd worden door de groep waar ze voorheen collectief op hebben neergekeken en die sociaaleconomisch in de toekomst waarschijnlijk ook veel verder komt dan zij en hun kinderen ooit zullen komen: ze zijn jaloers en reduceren dat gevoel van onbehagen door roddel en kwaadsprekerij. In de psychologie heet het cognitieve dissonantie reductie, hetgeen zoveel betekent als het verminderen van de onaangename spanning tussen twee onverenigbare cognities; tussen het kennis nemen van feiten die strijdig zijn met de eigen overtuiging of normen en waarden. Dat delen van de tweede en derde generatie migranten hen sociaaleconomisch voorbij streven en zullen streven, ligt inderdaad in de lijn der verwachtingen. Het is volgens Doug Saunders (2011) de meest sociaal
Rooilijn
Jg. 46 / Nr. 1 / 2013
Stedelijke vernieuwing en sociale jaloezie
dynamische groep in de ‘steden van aankomst’, zoals hij migrantensteden noemt. Wijken waar migranten zich vestigen bezitten vaak een groot economisch potentieel, is zijn belangrijkste conclusie.
Gentrification zonder sociale verdringing
Waar in Osdorp en Slotermeer oorspronkelijke bewoners in eerste instantie bang waren dat nieuwkomers het aanzien van de buurt omlaag zouden halen, wordt een andere groep nieuwkomers, de blanke middenklasse, precies het omgekeerde verweten en met dezelfde argusogen bekeken. Ook hier speelt de angst van verdringing: hogere inkomensgroepen nemen de plaats in van lagere, die daardoor noodgedwongen moeten verhuizen. We hebben het over gentrification. Het opwaarderen van achterstandsbuurten door de bevolking sociaal te mengen is algemeen stedelijk beleid, ook wel aangeduid als overheidsgestuurde gentrification (Uitermark e.a., 2007). In de praktijk betekent het vaak dat goedkope sociale huurwoningen worden gesloopt of op hoog niveau gerenoveerd ten gunste van duurdere huurwoningen en koopwoningen. Linkse politici weten vaak niet goed raad met het begrip gentrification. Het komt uit de Engelse en Amerikaanse literatuur en betekent per definitie dat de ene groep de andere verdringt; de gentry, een groep welgestelden, drukt de oorspronkelijke bewoners er langzaam maar zeker uit. Ze worden op onheuse wijze hun huis uitgezet of gepest of kunnen de gestegen huren en koopprijzen niet meer betalen. De nieuwkomers zijn de gentrifiers. De vraag is of wat voor Engeland en Amerika geldt ook op Nederland van toepassing is. Met andere woorden: gaat gentrification, oftewel opwaardering van een wijk altijd gepaard met sociale verdringing? Moeten we concluderen dat wanneer het eigenwoningbezit toeneemt, de onroerendgoedprijzen stijgen en het inkomen en/of opleidingsniveau in een buurt omhoog gaan (de indicatoren voor gentrification) dit dus automatisch betekent dat de oorspronkelijke bewoners met zachte of minder zachte hand uit hun buurt zijn verdreven?
P. 12
Onderzoek van Jutta Wijmans (2012) richtte zich niet direct op deze vraag, maar voor de verklaring van haar bevindingen speelde gentrification wel een interessante rol. Ze stelde een groep oorspronkelijke bewoners van Grubbehoeve in de Bijlmermeer de vraag of de stedelijke vernieuwing hun thuisgevoel heeft geschaad. Haar respondenten woonden er gemiddeld langer dan 25 jaar en hebben de ingrijpende vernieuwing van de Bijlmermeer heel intensief meegemaakt. Interessant is dat juist een groep die zich het meest verzet heeft tegen de sloop, de zogenaamde Bijlmerbelievers, zich er nu meer thuis voelt dan ooit. De reden is dat ze hun strijd voor behoud van hun hoogbouwflat hebben gewonnen door de flat ‘te kopen’. Ze wisten voldoende voormalige huurders te interesseren voor het kopen van hun eigen huurwoning, waardoor de woningcorporatie afzag van sloop. ‘Koop uw eigen Grubbehoeve’ heette de actie en een kleine honderd huurders hebben dat daadwerkelijk gedaan. De rest bleef huren. Inmiddels zijn alle woningen gerenoveerd, is de flat meer waard geworden en het eigenwoningbezit toegenomen. Allemaal indicaties voor gentrification, maar er is in principe geen bewoner verdrongen. De kopers zijn te typeren als gentrifiers; we zouden ze oorspronkelijke gentrifiers kunnen noemen. De kopers van Grubbehoeve vormen wel een bijzondere groep. Wellicht waren ze liever of net zo lief blijven huren als hun flat niet met sloop was bedreigd. Hoe gelukkig ze nu ook mogen zijn, in feite zijn het ‘noodkopers’ (Teijmant & Schepens, 1981). Dat geldt niet voor de eigenaarbewoners van een ander deel van de Bijlmermeer. Ze hebben hun huis recent gekocht en zien hun verhuizing naar een koopwoning als een belangrijke stap in hun wooncarrière. Sanne Hoekstra (2011) sprak met zeventien van hen en op drie na woonden alle nieuwe kopers al in de Bijlmermeer of hadden er eerder gewoond. Ze konden zich nu een eigen huis permitteren en verruilden hun huurhuis voor een koopwoning. Ze zijn sociaal mobiel. Volgens de definitie en de parameters voor gentrification zijn het ook gentrifiers, maar van verdringing van oorspronkelijke bewoners is geen sprake want dat zijn ze zelf, ze komen immers uit de buurt. Ze verzilveren hun maatschappelijke carrière met het kopen van een
Rooilijn
Jg. 46 / Nr. 1 / 2013
Achtergrond: Ineke Teijmant
P. 13
Rooilijn
Jg. 46 / Nr. 1 / 2013
Stedelijke vernieuwing en sociale jaloezie
eigen woning in hun buurt. Ze voeden op die manier een meer natuurlijk verlopend proces van opwaardering van een buurt, dat gelijk oploopt met de sociale stijging van haar bewoners. We spreken daarom van natural gentrification en de nieuwe kopers zijn natural gentrifiers. In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw ging sociale mobiliteit veelal gepaard met een verhuizing naar een betere buurt. In de hier genoemde voorbeelden is sprake van sociale mobiliteit zonder geografische mobiliteit: een tamelijk recent verschijnsel, maar ook de uitkomst van gericht beleid. Ook in andere stadsdelen zien we eenzelfde proces. Uit onderzoek in het toenmalige stadsdeel Oud-West (Teijmant, 2009) bleek dat alle parameters voor gentrification waren gestegen: inkomen, opleiding, onroerendgoedprijzen en het eigenwoningbezit. De kopers waren relatief jong en de oude buurtbewoners spraken misprijzend over veryupping van hun buurt. Maar ook hier kwam meer dan de helft van de kopers uit OudWest zelf. Ook zij zijn typische voorbeelden van natural gentrifiers, want ook zij verzilverden hun maatschappelijk carrière binnen de buurt. Dat ze bij een volgende stap in hun maatschappelijke carrière de buurt wellicht weer verlaten doet daar niets aan af. Waarschijnlijk worden ze dan opgevolgd door eenzelfde groep als zij aanvankelijk waren: jonge starters uit de buurt. Een laatste voorbeeld betreft een groepje oudkrakers dat sinds de jaren tachtig is neergestreken in Westerpark. Tijdens ons onderzoek in 2008 (Metaal & Teijmant) liepen ze nog steeds te hoop tegen alles wat te maken had met vernieuwing of veryupping van hun buurt. Ze woonden riant, soms in dubbele woningen, en hun inkomen was gestegen. Dat ze inmiddels zelf gentrifiers waren geworden hadden ze niet in de gaten of wilden ze niet zien. Ze waren alleen niet meer zo jong.
Indirecte verdringing of sociale opvolging
In de genoemde voorbeelden is geen sprake van directe verdringing en Engelse en Amerikaanse toestanden zijn in Nederland alleen al door het huurrecht niet mogelijk. Blijft de vraag of er dan toch geen sprake
P. 14
van indirecte verdringing oftewel van verdringing op termijn. Leidt gentrification op den duur niet altijd tot verdringing van de ene maatschappelijke groep door de andere? Zijn de lagere inkomens als groep niet altijd de verliezers als er voor hen uiteindelijk geen of veel minder plaats is in gentrificerende wijken. Deze vraag is niet simpel met ja of nee te beantwoorden. In het voorbeeld van Oud-West ging het om een centraal gelegen negentiende eeuwse buurt met veel kleine woningen. Gentrification ging hier gepaard met de afname van het aantal allochtone huishoudens. Zij verhuisden van Oud-West naar Nieuw-West, van een gentrificerende wijk naar een Vogelaarwijk, maar ook van een kleine woning naar een grote woning en doorgaans naar een buurt met voorzieningen die meer op hun huishouden waren toegesneden. Voor veel van deze huishoudens was hun verhuizing een stap in hun wooncarrière; ze verzilverden hun woon- of wachtduur. Van directe verdringing is hier geen sprake en van indirecte verdringing maar tot op zekere hoogte. Niet iedere buurt is voor alle typen huishoudens even aantrekkelijk; er bestaat geen universele buurthiërarchie. In het voorbeeld van Oud-West was hoe dan ook sprake van gentrification, echter zonder sociale verdringing. Wel is sprake van selectieve sociale opvolging.
Nieuwe scheidslijnen
Ook in de gentrificerende buurten is sprake van scheidslijnen tussen gevestigden en buitenstaanders. Ze lopen alleen niet zoals in het buurtje van Elias en Scotson langs de anciënniteit van oude en nieuwe families of zoals in Osdorp en Slotermeer in eerste instantie langs etnische lijnen, maar vaker tussen kopers en huurders. De nieuwe kopers in het onderzoek van Hoekstra waren overwegend van Nederlandse en Surinaamse afkomst. Beiden beklaagden zich over het gedrag van de huurders. In het onderzoek van Wijmans waren de Bijlmerbelievers die hun flat hadden gekocht van Nederlandse origine en de meeste huurders allochtoon. De groepen mengden nauwelijks. Ze leefden in gescheiden werelden, net als de bewoners in de onderzochte buurten in Osdorp en Slotermeer. Toch lag de scheidslijn gevestigden-buitenstaanders in
Rooilijn
Jg. 46 / Nr. 1 / 2013
Achtergrond: Ineke Teijmant
de Bijlmermeer niet tussen allochtoon en autochtoon, voor zover deze begrippen nog een onderscheidende betekenis hebben. Beide groepen waardeerden de Bijlmermeer juist door zijn multiculturaliteit, die hun buurt levendig en sfeervol maakt. Het wij-zij perspectief lag ook hier meer tussen koop en huur. Opmerkelijk was dat veel allochtone huurders hoopten ooit zelf een huis te kunnen kopen, maar dat zou nooit een flat zijn, dus niet in de Grubbehoeve. Voor hen was een eigen huis een huis met een tuin. De stedelijke vernieuwing leidt tot een meer gemengde bevolking en tot nieuwe scheidslijnen. Die tussen kopers en huurders is al genoemd maar er zijn er meer, concludeert Lex Veldboer in zijn proefschrift Afstand en betrokkenheid in een gemengde wijk (2010). Of liever gezegd: het ligt genuanceerder dan tot nu toe werd gedacht. De dominante veronderstelling in de literatuur is dat vooral de middenklasse (blank en koop) zich in een gemengde wijk terugtrekt en de sociale afstand met de lagere inkomens (gekleurd en huur) zoveel mogelijk in stand probeert te houden Ze worden wel aangeduid als de bange middenklasse. De ene middenklasse is de andere niet, zo blijkt uit de studie van Veldboer. In zijn onderzoek in drie naoorlogse wijken in Rotterdam (Hoogvliet) en Amsterdam (Bijlmermeer en Geuzenveld) kwam naar voren dat de blanke hogeropgeleide middenklasse die van buiten de buurt kwam veel minder in wij-zij termen dacht en de sociale menging eerder verrijkend en leerzaam vonden en zelfs als maatschappelijk ideaal bestempelden (Veldboer, 2010). De opkomende blanke en gekleurde middenklasse die binnen de buurt doorstroomde naar betere huur of koopwoningen omarmde het ideaal van sociale menging veel minder. De eerste groep, die in de woorden van Veldboer de buitenroute volgde, voelde zich sociaal veel minder kwetsbaar dan de tweede, die de binnenroute had genomen. Het wonen in een etnisch gemengde wijk verhoogde hun status eerder dan dat deze verlaagd werd. De scherpste scheidslijn lag echter tussen twee groepen huurders; tussen autochtone en allochtone huurders, waarbij vooral de autochtone huurders het meest teleurgesteld waren in de stedelijke
P. 15
vernieuwing. Hoewel veel huurders een betere woning hebben gekregen, hebben met name de autochtone huurders het gevoel dat door de mengingspolitiek van de gemeente “men nu meer opeengehoopt en dichter bij ‘nieuwe mensen met andere culturen’ woont dan voorheen”, terwijl ze op een “sociale restauratie van voor de teloorgang hadden gehoopt” (Veldboer, 2010, p. 212). De groep autochtone huurders denkt nog meer dan daarvoor in wij-zij termen en hebben het over goede en slechte huurders. Heel goed denkbaar is dat hier ook sprake is van sociale jaloezie, maar dat is op die manier niet onderzocht.
Op zoek naar nieuwe begrippen
Stedelijke vernieuwing zou geen verliezers moeten kennen, maar zelfs wanneer iedereen er objectief gezien op vooruit is gegaan is er vaak nog veel te klagen. Verwachtingen komen niet uit of niet helemaal, waardoor teleurstellingen niet uitblijven. Iedere verandering gaat met een zekere emotie gepaard en stedelijke vernieuwing is een ingrijpende verandering. Bij veranderingen kijken mensen altijd naar elkaar om zich te identificeren of om zich te distantiëren. Het gevestigden-buitenstaanders paradigma, waarbij het wij-zij perspectief een belangrijke rol speelt, is een manier om zowel naar die veranderende verhoudingen als naar die emoties te kijken. De gevestigden of de mensen die zichzelf als de gevestigden bestempelen zullen nieuwkomers altijd met argusogen bekijken, of ze hen nu sociaal hoger of lager inschatten. Roddel en kwaadsprekerij kan de nieuwkomers een tijdje buitensluiten, maar niet voor altijd en zeker niet met het beoogde effect om ze sociaaleconomisch op afstand te houden. Nieuwkomers maken hun eigen ontwikkeling door en als Saunders gelijk heeft, zit met name bij de tweede en derde generatie migranten in de steden van aankomst en de wijken waar ze zich vestigen het grootste economisch potentieel. Als roddel en kwaadsprekerij niet meer helpen om superioriteitsgevoelens te voeden en gevestigden het gevoel hebben dat ze voorbij worden gestreefd, kan dit leiden tot sociale jaloezie. Immers, naarmate de verschillen kleiner worden neemt de afgunst toe. Het is
Rooilijn
Jg. 46 / Nr. 1 / 2013
Stedelijke vernieuwing en sociale jaloezie
heel goed mogelijk dat een deel van de oorspronkelijke bewoners zich de verliezers voelen van stedelijke vernieuwing, maar het feit dat ze sociaaleconomisch voorbij gestreefd worden heeft meer te maken met algemeen maatschappelijke processen dan met de stedelijke vernieuwing, hoewel het zich daarin het duidelijkste manifesteert en ook zichtbaar wordt. Was de stedelijke vernieuwing bedoeld om het proces van sociale en fysieke achteruitgang tegen te gaan, de door de overheid gestuurde gentrification gaat nog een stapje verder en leidt eveneens tot afkeurende emoties. Dit laatste vooral omdat het gebruik van dit Angelsaksische begrip impliceert dat sociale en fysieke opwaardering van buurten altijd met verdringing gepaard gaat. Onderzoek wijst uit dat dit een veel te axiomatisch begrip is en vertaald moet worden naar de Nederlandse situatie om het te kunnen gebruiken. Er zijn namelijk veel voorbeelden te vinden waarbij opwaardering van buurten niet gepaard gaat met sociale verdringing, niet direct en zelfs niet indirect. In dit artikel is gekozen voor het begrip selectieve sociale opvolging, maar daar is de auteur zelf nog niet erg gelukkig mee. Evenmin met het begrip milde gentrification dat voor de Nederlandse situatie wel wordt gebruikt. Niet duidelijk is immers wat er nu eigenlijk mild is; het sociale of het fysieke, en worden mensen nu wel of niet verdrongen? Volgens het gevestigden-buitenstaandersperspectief, is het wij-zij perspectief onoverkomelijk en zal roddel altijd blijven bestaan. Het is menselijk. Er is echter pas sprake van een probleem wanneer mensen zich er door bedreigd voelen of zich er ook naar gaan gedragen. Wanneer zoals in het buurtje van Elias en Scotson de twee groepen uiteindelijk decennialang langs elkaar heen leven is er in feite ook nog niet zoveel aan de hand. Gescheiden werelden hoeven geen probleem te zijn, evenmin als een gezonde dosis roddel. Het houdt hun gemeenschappen vitaal. Afgunst en jaloezie zijn heftige emoties en eveneens menselijk en onvermijdelijk, maar mogelijk ook minder onschuldig.
P. 16
Rooilijn
Jg. 46 / Nr. 1 / 2013
Achtergrond: Ineke Teijmant
Literatuur Botton, A. de (2004) Statusangst, Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen Elias, N. & J.L. Scotson (1965) (1976) De gevestigden en de buitenstaanders.
Een studie van de spanningen en machtsverhoudingen tussen twee arbeidersbuurten, Het Spectrum (Aula), Utrecht/Antwerpen Hoekstra, S. (2011) De wijk van de toekomst. Een onderzoek naar de
eigenaar-bewoners van de G-buurt in de Bijlmermeer, bachelorscriptie, Universiteit van Amsterdam Kruithof, K. (2012) “Een buurt, twee werelden. Een onderzoek naar de thuisgevoelens van de oorspronkelijke bewoners van de Reimerswaarlbuurt”, in: Kruithof, K., J. Wijmans & I. Teijmant, Stedelijke
vernieuwing en sociale jaloezie. Onderzoek naar het thuisgevoel van oorspronkelijke bewoners in gescheiden werelden, De Driehoek, Amsterdam Lees, L., T. Slater & E. Wyly (2010) The Gentification Reader, Routledge, London/New York Mepschen, P. (2012) “Gewone mensen. Populisme en het discours van verdringing in Amsterdam Nieuw West, Sociologie, jg. 7/8, nr. 4, p. 66-83 Metaal S. & I. Teijmant (2008) Het Wonder van Westerpark. Vernieuwing van
de Fannius Scholtenbuurt, Het Spinhuis, Amsterdam Saunders, D. (2010) De trek naar de stad, De Bezige Bij, Amsterdam Teijmant, I. (2009) Gentrification zonder sociale verdringing, lezing, Amsterdam Teijmant, I. & W. Schepens (1981) Noodkopers: een onderzoek onder
eigenaar-bewoners in twee Amsterdamse stadsvernieuwingsbuurten, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Thomas, W.I. & P.S. Thomas (1928) The Child in America, behavior problems
and programs, Knopf, New York Veldboer, L. (2010) Afstand en betrokkenheid in de gemengde wijk. Over
afwijzende en loyale groepen bij stedelijke vernieuwing, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Wijmans, J. (2012) Vergane Glorie & Hernieuwde Pracht. Een onderzoek naar de invloed van stedelijke vernieuwing op het thuisgevoel van oorspronkelijke bewoners van de Bijlmermeer, in: Kruithof, K., J. Wijmans & I. Teijmant, Stedelijke vernieuwing en sociale jaloezie. Onderzoek naar
het thuisgevoel van oorspronkelijke bewoners in gescheiden werelden, De Driehoek, Amsterdam
Ineke Teijmant (
[email protected]) is stadssocioloog, werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam en redacteur van Rooilijn.
Oudbouw en nieuwbouw in Amsterdam Nieuw-West (foto onder: Antoin Buissink).
P. 17