Startweek
00week 34/35/36 00
maa
Wie ben jij? Kalenderplaat: Kennismaken Lied: High five
Lied: Welkom in de klas
Lied: Elke dag is een cadeautje
Kringactiviteit:
Oudsten
Wie ben jij?
Digibord: Wie ben jij?
din
Wat wil je leren? Kalenderplaat: Leergierig? Jongsten De jonge adelaar leert Bijbel:
vliegen Oudsten De jonge adelaar leert Bijbel:
vliegen
woe woe
Wat kun je al? Kalenderplaat: Kwaliteiten Versje: Dit kúnnen zij al! Expressie: Dit is mijn naam en dit kan ik
don don
Wij zijn met elkaar Kalenderplaat: Opvangen
Lied: Als een arend in de lucht
Jongsten Samen spelen is leuker Verhaal: Oudsten Winnen is niet altijd Verhaal:
leuker
vri
Wij horen bij elkaar Kalenderplaat: Verschillen Lied: Lied van iedereen Gebed Jongsten Geef haar te drinken Bijbel: Oudsten Geef haar te drinken Bijbel:
4
Alle scholen beginnen het schooljaar met deze startweek die in het teken staat van kennismaken. Met de ruimte, met elkaar en met de groep. Daar horen ook afspraken bij. Die zorgen ervoor dat iedereen zich prettig kan voelen in de klas.
maa Wie ben jij? Kennismaken Een nieuwe start betekent een nieuwe kennismaking. Want wie weet hebben we nog niet alle gezichten eerder gezien. En is de juf of meester misschien een onbekende. Daarom stellen we ons vandaag aan elkaar voor. Voor kinderen die elkaar wel bij naam kennen, voegen we er een dimensie aan toe: weet jij waar ik van hou?
HH
High five Laat de kinderen aan de hand van dit liedje zien hoe je je kunt voorstellen aan elkaar. Begin zelf: u geeft een hand, kijkt het kind aan en noemt uw naam. Horen de kinderen in het liedje het verschil tussen u en jij? Later, als je elkaar beter kent, groet je op een andere manier (de handen hoog of laag tegen elkaar, de vuisten tegen elkaar). Bladmuziek: pagina 130; cd-1: track 1 en 2. Liedteksten: www.trefwoord.nl Begroeten, begroeten. Wat leuk u te ontmoeten. Ik geef een hand en kijk u aan. Daarna zeg ik mijn naam.
Begroeten, begroeten. Wat leuk jou te ontmoeten. Een high five, low five, boks, hallo. Want vrienden doen dat zo.
HH
Welkom in de klas Misschien hebben nieuwe leerlingen het Welkomstboekje van Trefwoord gekregen. Dat boekje opende met dit versje dat ook gezongen kan worden. Laat het lied horen. Bladmuziek: pagina 131; cd-1: track 3 en 4. Liedteksten: www.trefwoord.nl Wi-wa-welkom, welkom in de klas. Je bent hier snel gewend. Wi-wa-welkom, welkom in de klas, wie je ook bent. Je bent vier jaar en ik weet hoe je heet. Wat een topnaam, wat een knaller! Da’s een naam die ‘k nooit vergeet.
Kom in de kring. Kijk, je stoel staat al klaar. Oei, oei, vind jij het spannend? Hier helpt iedereen elkaar. Wi-wa-welkom, welkom in de klas. Je bent hier snel gewend. Wi-wa-welkom, welkom in de klas, wie je ook bent.
HH
Elke dag is een cadeautje Een nieuw ritueel kalenderlied voor het begin van de dag. Bladmuziek: pagina 132; cd-1: track 5 en 6. Liedteksten: www.trefwoord.nl Elke dag is een cadeautje. Mooi verpakt: wat zit er in? Het papier vouwt langzaam open... Kijk, we zien al een begin!
Elke dag is een cadeautje. Mooi verpakt: wat zit er in? Het papier vouwt langzaam open... Kijk, we zien al een begin!
‘k Ben benieuwd naar dit cadeautje. Naar wat komen gaat vandaag. Spannend, leuk, ik heb er zin in! Kom maar dag! Ik zie je graag! 5!
Oudsten
II
Wie ben jij? Met deze activiteit leren de kinderen elkaar beter kennen. De zes plaatjes van bijlage 1 (pagina 150) geven de gespreksonderwerpen aan: ■■ Heb je broers of zussen? ■■ Waar woon je en hoe ziet jouw huis eruit? ■■ Wat doe je graag? ■■ Wat is jouw lievelingsprogramma? ■■ Wat eet je graag? ■■ Wat is je lievelingskleur? Leg de plaatjes op tafel. Iemand kiest er een uit, geeft die aan een klasgenoot, en stelt de vraag erbij. Uiteraard kunnen de kinderen zelf andere vragen toevoegen.
TT
Wie ben jij? De zes plaatjes van bijlage 1 (pagina 150) staan ook op de digitale dobbelsteen. Laat iemand de dobbelsteen rollen. Diegene stelt de bijbehorende vraag (zie de kringactiviteit) aan een zelfgekozen klasgenoot.
din
Wat wil je leren?
Leergierig? We komen op school om nieuwe dingen te leren. Wat willen de kinderen zich dit nieuwe schooljaar eigen maken? Hebben ze daar al een idee van? Laat hen dat aan elkaar vertellen. De adelaar op de kalenderplaat moet leren vliegen. Maar het lijkt wel of hij niet durft. Zijn vader gooit, als de tijd daarvoor rijp is, zijn kuiken uit het nest om het zelf te leren vliegen. In het Bijbelboek Deuteronomium 32, 11 lezen we ‘het vervolg’: zoals een arend over zijn jongen waakt en voortdurend erboven blijft zweven, zijn vleugels uitspreidt en zijn jongen daarop draagt, zo heeft God zijn volk geleid.’ Een prachtig beeld. Als je op eigen benen leert staan, is er altijd iemand die je opvangt als dat nodig is. Jongsten
AA
De jonge adelaar leert vliegen Het verhaal bij de tekst uit Deuteronomium 32, 11 (zie de tekst bij de kalenderplaat). Hoog op de berg is een nest. Het nest van twee vogels. Twee adelaars. In het nest ligt een ei. Op een morgen komt er een barst in dat ei. En een gat. En door dat gat kruipt een kleine adelaar naar buiten. ‘Pieppiep,’ roept hij. ‘Ik heb honger!’ Vader adelaar vliegt meteen weg om eten te halen. En moeder stopt het vlees even later in de bek van de kleine vogel. En zo groeit de jonge adelaar op. ‘Nu ben je groot genoeg om te leren vliegen!’ zegt vader. ‘Vl...vliegen?’ vraagt de kleine adelaar. ‘Hoe moet dat?’
6
‘Gewoon met je vleugels op en neer,’ zegt vader en hij doet het voor. ‘Maar jij hebt grote vleugels. Dat is niet eerlijk.’ ‘Natuurlijk wel. Ook kleine vleugels kunnen vliegen.’ Vader adelaar geeft expres de kleine adelaar een duwtje. Nu staat hij op de rand van het nest. ‘Oei!’ roept hij bang. ‘Kijk eens hoe diep het is!’ ‘Spring maar naar beneden,’ zegt vader. Maar de kleine adelaar blijft stokstijf staan. ‘Als je een echte adelaar wilt worden, moet je leren vliegen,’ zegt vader en hij geeft hem weer een duwtje. ‘Niet doen! Niet duwen, want dan val ik naar beneeeejjj...’ Daar gaat hij al. Kleine adelaar suist naar beneden. Hij houdt zijn ogen stijf dicht want hij durft niet te kijken. Opeens hoort bij vader. ‘Vliegen, jongen! Je moet vliegen! Je wilt toch later een echte adelaar worden?’ Vliegen? denkt de kleine adelaar. Hoe doe je dat? O ja, met je vleugels op en neer. En hij zwaait met zijn vleugels. ‘Ik kan het niet,’ hijgt hij. ‘Kijk, daar ga ik al. Nu val ik keihard op de grond.’ Dan hoort hij zijn vader. Heel voorzichtig doet hij zijn ogen open. En ziet hij zijn vader onder zich. Hij vliegt boven de grote vleugels van zijn vader! ‘Wat ben ik blij,’ zucht hij. Vader adelaar kijkt omhoog. ‘Ik ben bij je! Ik kan je opvangen, als het niet lukt. Maar je moet wel echt oefenen.’ Even later zitten ze allebei weer op het adelaarsnest. ‘Ik ben niet bang meer,’ zegt de kleine adelaar. Hij klimt op de rand. ‘Doen we het nog een keer? Want ik weet dat jij op me past.’ De kleine adelaar duikt naar beneden. Gelukkig is zijn vader snel bij hem. Zo gaat het de hele dag. Achter elkaar door. En als het avond is, kan de kleine adelaar zelf vliegen. ‘Kijk eens,’ roep hij, ‘ik doe het helemaal alleen!’ Oudsten
AA
De jonge adelaar leert vliegen Het verhaal bij de tekst uit Deuteronomium 32, 11 (zie de tekst bij de kalenderplaat). Ergens, hoog in de bergen, lag het nest van twee grote vogels. Adelaars waren het. En in hun nest lag een ei. Op een morgen kwam er een barst in dat ei en nog een. En toen een gat. En door dat gat kroop een kleine adelaar naar buiten. ‘Pieppiep,’ riep hij. ‘Ik heb honger!’ Vader en moeder adelaar vlogen meteen weg om eten voor hun jonkie te halen. Dat propten ze in zijn snavel en het jonkie groeide en groeide. Een tijdje later zei vader adelaar: ‘Nu ben je groot genoeg om te leren vliegen!’ ‘Vl...vliegen?’ zei de kleine adelaar. ‘Hoe moet dat?’ ‘Gewoon met je vleugels op en neer,’ zei vader en hij deed het voor. ‘Maar ik heb niet zulke grote vleugels als jij!’ ‘Dat is niet erg, want jij bent ook een stuk kleiner,’ antwoordde vader en gaf de kleine adelaar expres een por zodat hij op de rand van het nest stond. ‘Oei!’ riep hij. ‘Wat is het hier diep!’ En heel ver beneden zich hoorde hij de echo: ‘diep-diep-diep-diep.’ ‘Spring dan!’ riep vader. Maar de kleine adelaar bleef stokstijf staan.
7!
‘Als je een echte adelaar wilt worden, moet je leren vliegen.’ Vader gaf hem weer een zetje. ‘Niet doen! Niet duwen, want dan val ik naar beneeeejjj...’ Daar ging hij al, want zijn vader gaf hem weer een duwtje. En toen viel hij zo van de rand af en suisde naar beneden: sss. Kleine adelaar hield zijn ogen stijf dicht en hij voelde de wind langs zijn kop suizen. Hij dacht helemaal nergens meer aan. Tot hij een stem boven zich hoorde: ‘Vliegen, jongen! Je moet vliegen! Je wilt toch later een echte adelaar worden!’ Vliegen? dacht de kleine adelaar. ‘Hoe doe je dat?’ En hij zwaaide met zijn vleugels, hij wapperde met zijn vleugels en hij sloeg met zijn vleugels. ‘Ik kan het niet,’ hijgde hij. ‘Het lukt me niet. Nu val ik keihard op de grond.’ Op dat moment hoorde hij zijn vader. Hij opende zijn ogen en wat zag hij? Hij vloog boven de grote vleugels van zijn vader! ‘Gelukkig,’ zuchtte hij. Vader adelaar keek omhoog. ‘Wat dacht je: dat ik jou op de grond zou laten vallen? Natuurlijk niet! Ik pas goed op je! Maar om te leren vliegen moet je oefenen.’ Even later zaten ze allebei weer op het adelaarsnest. ‘Ik ben niet bang meer,’ zei de kleine adelaar en uit zichzelf klom hij op de rand. ‘Doen we het nog een keer? Want ik weet dat jij mij opvangt.’ Dit keer dook de kleine vogel uit zichzelf naar beneden. Gelukkig was vader snel in zijn buurt. Zo ging het die hele middag achter elkaar door. En toen het avond werd, kon de kleine adelaar al zelfstandig vliegen.
woe Wat kun je al? Kwaliteiten De adelaar kan inmiddels vliegen. Gisteren lieten wij aan elkaar horen wat we dit schooljaar willen leren. Maar natuurlijk kúnnen we al een heleboel. Dat gaan we vandaag inventariseren. Want wie weet kunnen we die kwaliteiten inzetten voor de groep. Het versje is daarvoor het vertrekpunt.
EE
Dit kúnnen zij al! Dit versje stimuleert de kinderen om zelf na te denken over wat zij al kunnen. Misschien kan die kwaliteit ingezet worden voor het komend schooljaar. Houd na het voorlezen er een kringgesprek over. Kijk, Rik is vijf en harkt de tuin. Je ziet dat hij geniet. Hij weet hoe elk klein plantje heet, wat onkruid is en niet. Hij harkt de blaad’ren bij elkaar en veegt het straatje aan. De tuin ligt er weer prachtig bij. Heel sterk, Rik! Goed gedaan! Kijk, op het klimrek zie je Tess, zo lenig als een slang. Ze hangt aan één been, op haar kop en is totaal niet bang. Ze klautert razendsnel omhoog en is al bovenaan.
8
Ze slingert aan haar armen rond. Heel sterk, Tess! Goed gedaan! Kijk, in de keuken zie je Fay, ze maakt iets lekkers klaar. Ze bakt een cupcake voor haar juf: een echt cadeau voor haar. Een lief gezicht van roze glazuur, een mond van een banaan. Een suikerhartje op de wang. Heel sterk, Fay! Goed gedaan! Kijk, aan de tafel zie je Tijs, en oma zit erbij. Ze spelen samen memory
en Tijs kijkt steeds heel blij. Hij weet precies waar alles ligt: de kat, de leeuw, de haan. Hij draait de goede plaatjes om. Heel sterk, Tijs! Goed gedaan!
met wat jíj kan misschien? Help ons een beetje verder, dan zal het beter gaan. Wij roepen blij: ‘Te gek. Bedankt. Heel sterk en goed gedaan!’
Hé, jij! Waarin ben jij al goed? Kun jij dat laten zien? En kun je ons dan helpen Vraag voor de oudsten ■■ Wat kan Rik, de tuinman, voor zijn school doen? ■■ En de lenige Tess? ■■ Op welk schoolfeest kan Fay iets lekkers bakken? ■■ En Tijs, die heel goed kan onthouden. Wanneer kan die de klas helpen?
LL
Dit is mijn naam en dit kan ik Op bijlage 2 (pagina 150) kunnen kinderen hun naam schrijven en er ook bij vertellen wat ze al goed kunnen. In een tekening kunnen ze dat ook laten zien. De oudsten kunnen het ook op post-it blaadjes schrijven. Alle blaadjes worden op een ‘prikbord’ geplakt zodat we van de ‘aanbiedingen’ gebruik kunnen maken dit komende schooljaar.
don
Wij zijn met elkaar
Opvangen Eén ding is in de klas heel belangrijk: we zijn met elkaar en daarom kunnen we elkaar ook helpen. Vertel dat u de kinderen ook altijd zult opvangen, net als vader adelaar die zijn jong op zijn vleugels draagt als ie dreigt te vallen. Hebben de kinderen dat deze week ook al ervaren?
HH
Als een arend in de lucht Een lied naar Deuteronomium 32, 11. Voor de bladmuziek verwijzen we naar pagina 133. Het ingezongen lied staat op track 7 van cd-1, de soundmix op track 8. Liedteksten: www.trefwoord.nl Springen. Zweven. Vliegen. Leven. Op eigen vleugels gaan. Als een arend in de lucht. Winden blazen. Stormen razen. Op eigen vleugels gaan. Als een arend in de lucht. Wie vangt je op? Wie is erbij
als het misgaat, als je valt? Blijf je alleen? Dat voelt niet fijn! Zal er iemand voor je zijn? Je vader, je moeder, je voelt je opgetild. Op vleugels van liefde, op vleugels van kracht.
9!
Je vader, je moeder een schaduw om je heen. Op vleugels van liefde voor dag en voor nacht.
Winden blazen. Stormen razen. Op eigen vleugels gaan. Als een arend in de lucht.
Springen. Zweven. Vliegen. Leven. Op eigen vleugels gaan. Als een arend in de lucht.
Als een arend in de lucht. Als een arend in de lucht.
Jongsten
EE
Samen spelen is leuker In de klas zijn we samen en daarom moeten we rekening met elkaar houden. Soms is dat moeilijk. ‘En weten we het nog?’ vraagt de juf als de kinderen allemaal hebben gekozen. ‘Samen delen, samen spelen,’ roepen de meeste kinderen. Alleen Kees doet niet mee. Hij kijkt naar de kast waar de spidermanpuzzel in staat. Die wil hij gaan maken. Helemaal alleen. ‘Goed zo,’ zegt de juf. ‘Ga dan maar beginnen.’ Kees rent naar de kast en pakt de puzzel. Hij draait de doos om. De puzzelstukjes vallen op tafel. Het is een hele berg. Hij kijkt er even naar. Waar moet hij beginnen? Hij pakt een stukje maar weet niet zo goed wat hij ermee moet doen. Die puzzel is helemaal niet leuk. Veel te moeilijk. Hij kijkt naar de bouwhoek. Daar zitten Sjors en Kasper. Ze spelen met een mooie auto. Sjors duwt de auto naar Kasper. En dan duwt Kasper de auto weer naar Sjors. Dat is leuk. Dat wil Kees ook wel. Hij laat de puzzel liggen, loopt naar de bouwhoek en pakt de auto af. ‘Vroem, vroem,’ roept Kees en hij geeft de auto een harde duw. Die rijdt door de klas onder de tafel door. Dat is leuk! Kees rent er achteraan. ‘Hé! Dat is onze auto,’ roept Sjors boos. Hij rent ook naar de auto maar Kees heeft hem al opgepakt ‘Geef terug!’ roept Sjors. ‘Ga weg,’ roept Kees. ‘Ik wil met de auto spelen.’ Hij duwt Sjors weg. ‘Ho, ho, ho,’ zegt de juf. ‘Wat is er aan de hand?’ ‘Kees heeft de auto van Kasper en mij afgepakt,’ zegt Sjors boos. ‘Is dat zo, Kees?’ vraagt de juf. ‘Het is mijn auto,’ zegt Kees. Hij duwt de auto hard tegen zich aan. ‘Ik speel met de auto.’ ‘Jij was toch aan het puzzelen?’ vraagt juf. Kees kijkt naar de tafel met de puzzelstukjes. ‘Ik wil niet puzzelen,’ zegt Kees. ‘Als je iets anders wilt doen moet je de puzzel wel eerst opruimen. Maar eerst geven we de auto terug aan Kasper en Sjors,’ zegt de juf. ‘Jij vindt het toch ook niet leuk als iemand iets van jou afpakt?’ Maar Kees hoort de juf niet meer. Hij kijkt naar Sofie en Charlotte aan de computer. Ze spelen een leuk spel. Dat wil hij ook. Kees laat de auto vallen en rent naar de meisjes. Hij duwt Sofie opzij en pakt de muis af. Sofie begint meteen te huilen. ‘Kees!’ De juf is achter Kees aangelopen en klinkt streng. Ze draait de stoel waar hij op zit naar zich toe en tilt zijn kin op zodat hij haar wel aan moet kijken. ‘Sofie was hier aan het spelen. Je mag haar niet zomaar wegduwen en je mag ook niet de muis afpakken. Daar wordt Sofie verdrietig van.’ Kees kijkt naar Sofie. Dikke tranen rollen over haar wangen. Hij schrikt ervan en geeft de muis terug aan haar.
10
‘Kom dan gaan we eerst samen de puzzel opruimen,’ zegt de juf. ‘Daarna kun je iets nieuws kiezen.’ Kees ruimt de puzzel snel op. ‘Wat wil je doen?’ vraagt de juf, als de puzzel weer in de kast staat. Kees kijkt weer naar Sjors en Kasper. Zij spelen nog steeds met de auto. ‘Ga maar vragen of je mee mag doen,’ zegt de juf. ‘Weet je nog hoe dat moet?’ Kees knikt. Samen lopen ze naar de jongens. ‘Mag ik meespelen?’ vraagt Kees. ‘Goed hoor,’ zegt Kasper. Sjors geeft Kees de auto. ‘Hier, jij mag beginnen.’ - Maaike Fluitsma Oudsten
EE
Winnen is niet altijd leuker In de klas zijn we samen en daarom moeten we rekening met elkaar houden. Soms is dat moeilijk.
‘Omdat jullie zo goed hebben gegymd mogen jullie als beloning de laatste tien minuten vrij spelen,’ zegt meester Mark. ‘Je kunt kiezen uit voetballen of basketballen. Ik heb de zaal in twee stukken opgedeeld. De rest regelen jullie zelf maar. Eens kijken of jullie eerlijke teams kunnen maken.’ Groep 4 schiet uit elkaar. Bij de voetbal staan de meeste kinderen. ‘Chian en ik bij elkaar, tegen team Daisy en Sandra,’ zegt Leander meteen. ‘En wij mogen beginnen met kiezen. Wij nemen Mathijs.’ Chian gaat naast zijn vriend staan en geeft een tik tegen Leanders opgestoken hand. ‘Maar…’ begint Daisy. ‘Dat is niet eer…’ ‘Als jullie niet kiezen zijn wij weer aan de beurt,’ zegt Leander. ‘Thomas, kom ook maar bij ons. Dan mogen Lizette en Dunja bij de meiden.’ ‘Zo hey,’ zegt Sandra. ‘Mogen wij ook nog wat zeggen?’ ‘Wij zijn weer,’ zegt Leander. ‘Nu mogen we er twee achter elkaar kiezen. Mehmet, jij ook bij ons en Ruben. ‘En dan mogen Ilse, Bert en Max bij jullie. Dan hebben jullie er zelfs één meer.’ ‘Maar,’ begint Daisy. ‘Wij hebben de bal uit,’ roept Leander. ‘Jij op goal, Ruben. We gaan beginnen.’ ‘Ik wil helemaal niet op goal,’ zegt Ruben. Maar Leander heeft de bal al aan zijn voet en begint te rennen. Lizette holt naar de goal aan de andere kant maar komt net te laat. Leander scoort. ‘1-0,’ roept hij. Hij steekt zijn handen in de lucht en geeft een high five tegen Chian. ‘Dat is niet eerlijk!’ roept Lizette. ‘Je moet wachten tot iedereen op zijn plaats staat.’ ‘Wat maakt het nou uit,’ zegt Leander. Hij raapt de bal op. ‘Het gaat er toch om dat we plezier hebben.’ Hij legt de bal in het midden van het veld. ‘Hier jullie zijn.’ Daisy loopt naar de bal. ‘Jullie moeten wel wat naar achteren,’ zegt ze tegen Leander. ‘Je mag niet zo dichtbij staan als wij hem uitnemen.’ Ze zet haar voet op de bal en rolt hem een stukje naar voren tot op de middenlijn. Als ze haar voet er afhaalt en wacht tot hij naar achteren gaat, schopt Leander meteen tegen de bal. ‘Hé, ik was nog niet begonnen,’ roept Daisy. ‘Aangeraakt en losgelaten,’ schreeuwt Leander. Hij neemt de bal mee. ‘Hier,’ roept Mehmet, ‘schiet naar mij, ik sta vrij.’ Maar Leander gaat zelf op het doel af en schiet. ‘Joehoe!’ roept hij. ‘2-0.’ ‘Ik stop ermee,’ zegt Daisy. ‘Er is niks aan met jou.’ Ze loopt het veld af. ‘Wacht,’ roept Sandra. ‘Ik ga met je mee. Ik vind er ook niks aan.’ ‘Ik ga ook mee,’ roept Lizette. Ze rent naar de overkant en achter haar komen Ilse, Bert en Max.
11!
‘Mehmet, jij gaat dan naar de andere partij,’ zegt Leander. ‘Doei,’ zegt Mehmet. ‘Ga lekker zelf.’ Ook hij loopt van het veld af en gaat naar de basketballers. ‘Ik ga ook,’ zegt Ruben. ‘Jij mag dan misschien plezier hebben maar ik vind er niets aan.’ ‘Ik ook niet,’ zegt Thomas. ‘Misschien moeten jullie maar lekker met zijn tweeën voetballen. Dat doen jullie nu ook al.’ Leander legt de bal op de grond en haalt zijn schouders op. ‘Ik tegen jou,’ zegt hij tegen Chian. Hij neemt de bal aan zijn voeten en wacht tot Chian iets doet. ‘Kom op man, wat sta je nou?’ ‘Ze hebben daar heel veel lol,’ zegt Chian. Hij kijkt naar het basketbalveld waar de rest van de klas speelt. ‘Ja, en?’ zegt Leander. Hij stuitert de bal op de grond en kijkt naar het lege veld achter zich. ‘Ik ga ook vragen of ik mee mag doen,’ zegt Chian. ‘Winnen is niet altijd leuker.’ - Maaike Fluitsma -
vri
Wij horen bij elkaar
Verschillen We sluiten de startweek af met een lied over de klas als geheel. Over kinderen die verschillen van elkaar maar toch dit schooljaar een groep vormen en bij elkaar horen. Dat maakt de klas kleurrijk. Net als de vogels op de kalenderplaat.
HH
Lied van iedereen Een lied van en voor iedereen. Passend bij het beeld van de vogels. Bladmuziek: pagina 134; cd-1: track 9 en 10. Liedteksten: www.trefwoord.nl Het is raar maar waar: we zijn een hok vol rare vogels bij elkaar. We kwetteren en schetteren, zo zijn we gebekt. Onze veren die verschillen. Wat we doen en wat we willen maakt ons anders, dat is leuk, dat is apart. Elke vogel is uniek van wit tot zwart. Raar is leuk, bijzonder goed. Je mag er zijn zoals je doet.
GG
GebedJongsten Goede God, dank u, God, voor deze dag en voor al die keren dat we lachten met elkaar en iets konden leren.
12
Raar is leuk, wie je ook bent. Je mag er zijn met jouw talent. Het is raar maar waar: we zijn een hok vol rare vogels bij elkaar. We kwetteren en schetteren, zo zijn we gebekt. Onze veren die verschillen. Wat we doen en wat we willen maakt ons anders, dat is leuk, dat is apart. Elke vogel is uniek van wit tot zwart.
Het is tijd: we gaan naar huis. En we zeggen samen: geef aan ons uw zegen mee. God, wees met ons. Amen.
AA
Geef haar te drinken Een vertelling naar Matteüs 25, 31-40 waarin Jezus oproept er voor elkaar te zijn. ‘Luister,’ zegt Jezus. ‘Ik ken een man. Hij woont buiten. Als hij wil slapen, gaat hij tussen rotsen liggen. Hij heeft bijna geen kleren en ’s nachts is het heel koud. Maar er is niemand die hem een warme deken geeft. Soms lopen er mensen langs. Ze zien de man en wijzen naar hem. ‘Kijk eens. Die man heeft niet eens een jas.’ Maar ze lopen snel door en doen niks. Die man is niet gelukkig. Maar de mensen die snel doorlopen zijn ook niet gelukkig. In het mooiste land van God help je elkaar. Als je dat doet, is God blij met je.’ Jezus stopt even met zijn verhaal. Hij kijkt zijn vrienden lang aan. Dan gaat hij verder: ‘Ik ken ook een vrouw. Ze is helemaal alleen. Ze heeft geen vrienden die bij haar op bezoek komen. Elke dag gaat ze naar de markt, maar ze kan niets kopen. Want daar heeft ze geen geld voor. Ze hoopt dat de mensen iets laten vallen. En als ze een stuk brood op de grond ziet liggen, raapt ze het snel op. Als ze niks kan vinden, heeft ze honger en gaat ze zonder eten naar bed. En ze drinkt water bij een rots waar een klein straaltje uitkomt. Maar soms is er helemaal niets. Dan heeft ze dorst. De mensen op de markt zien haar, maar eigenlijk ook weer niet. Ze kopen alleen eten en drinken voor zichzelf. Ze denken niet aan de vrouw. Die vrouw is niet gelukkig. Maar de mensen die haar in de steek laten ook niet. In het mooiste land van God help je elkaar. Als je dat doet, is God blij met je.’
Oudsten
AA
Geef haar te drinken Een vertelling naar Matteüs 25, 31-40 waarin Jezus oproept er voor elkaar te zijn. Jezus en zijn vrienden lopen naar huis. Het is al bijna donker. Als je heel goed kijkt, zie je achter de berg nog iets van de zon. De vrienden zijn met Jezus bij de berg geweest. Niet alleen, maar met heel veel anderen. Jezus is een stukje de berg opgeklommen. Daar heeft hij verhalen verteld. Over hoe je mensen gelukkig maakt. Soms waren het moeilijke verhalen. Daarom vraagt Simon: ‘Jezus, ik begrijp het niet zo goed. We zijn met je meegegaan. We hebben de netten zomaar op het strand bij het meer laten liggen. We willen graag iets doen. Maar wat?’ ‘Wacht, ik zal het proberen uit te leggen,’ zegt Jezus. ‘Zullen we daar gaan zitten?’ Hij wijst op een groepje bomen met grote bladeren. ‘Daar kunnen we rustig praten.’ De vrienden gaan om Jezus heen zitten. ‘Luister,’ zegt Jezus. ‘Ik ken een man. Hij woont niet in ons dorp, maar erbuiten. Als hij wil slapen, gaat hij tussen rotsen liggen. Hij heeft bijna geen kleren en ’s nachts is het heel koud. Maar er is niemand die hem een warme deken geeft. Soms lopen er mensen langs. Ze zien de man en wijzen naar hem. ‘Kijk eens. Die man heeft niet eens een jas.’ Maar ze lopen snel door en doen niks. En ze zeggen ook niet: ‘Kom maar mee, dan mag je in mijn huis slapen.’ Die man is niet gelukkig. Maar de mensen die hun handen niet uit hun mouwen steken, ook niet. In het mooiste land van God help je elkaar. Als je dat doet, is God blij met je.’ Jezus stopt even met zijn verhaal. Hij kijkt zijn vrienden lang aan. Dan gaat hij verder:
13!
‘Ik ken ook een vrouw. Ze is helemaal alleen. Ze heeft geen vrienden die bij haar op bezoek komen. Elke dag gaat ze naar de markt, maar ze kan niets kopen. Want daar heeft ze geen geld voor. Ze hoopt dat de mensen iets laten vallen. En als ze een stuk brood op de grond ziet liggen, raapt ze het snel op. Als ze niks kan vinden, heeft ze honger en gaat ze zonder eten naar bed. En ze drinkt water bij een rots waar een klein straaltje uitkomt. Maar soms is er helemaal niets. Dan heeft ze dorst. De mensen op de markt zien haar, maar eigenlijk ook weer niet. Ze kopen alleen eten en drinken voor zichzelf. Ze denken niet aan de vrouw. Die vrouw is niet gelukkig. Maar de mensen die hun handen niet uit hun mouwen steken, ook niet. In het mooiste land van God help je elkaar. Als je dat doet, is God blij met je.’ Het is even stil. Niemand van de vrienden zegt iets. Simon begint als eerste. ‘Nu begrijp ik het,’ zegt hij. ‘Goed,’ zegt Jezus. ‘Kijk dus om je heen. Laat zien dat je bij mij wilt horen. Want wat je voor al die mensen doet, doe je ook voor mij.’
14