STADSCONTRACT TUSSEN DE VLAAMSE REGERING EN DE STAD BRUGGE 2007-2012 Tussen enerzijds de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering, in de persoon van
De heer Kris Peeters, minister-president, Vlaams minister van Institutionele hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid,
De heer Dirk Van Mechelen, vice-minister-president en Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening,
De heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president en Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming,
De heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,
De heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme,
De heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering,
Mevrouw Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen,
De heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin,
Mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur,
Mevrouw Patricia Ceysens, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel,
en anderzijds de stad Brugge vertegenwoordigd door de gemeenteraad, waarvoor optreden
De heer Patrick Moenaert, Burgemeester
De heer Johan Coens, Secretaris
en die handelen in uitvoering van de zitting van de gemeenteraad d.d. hierna genoemd de stad Brugge, Wordt het volgende overeengekomen:
1
1.
SITUERING VAN HET STADSCONTRACT De Vlaamse regering sluit in 2007 met elke centrumstad een stadscontract af, dat de uitdrukking is van de globale visie op de duurzame ontwikkeling van de stad en de financiële en administratieve ondersteuning daarvan door de Vlaamse overheid. Hiermee geeft de Vlaamse Regering uitvoering aan de nota “Efficiëntere samenwerking tussen de Vlaamse Regering en de 13 centrumsteden door de opmaak van Strategische Contracten”, goedgekeurd op 20 juli 2006. De stadscontracten bevatten engagementen van zowel de Vlaamse Regering als van de stad, met respect voor de ontwikkelde stadsvisie. Het stadscontract bestaat uit een algemeen gedeelte, gemeenschappelijk voor alle steden, en een specifiek gedeelte, met een aparte inhoud per stad.
2.
HET ALGEMENE GEDEELTE VAN HET STADSCONTRACT
2.1
Stadscontract ‘Wonen’: omschrijving van het project
2.1.1
Wonen als prioritair gemeenschappelijke beleidsdoelstelling voor de centrumsteden De dertien Vlaamse centrumsteden hebben voor het collectief luik van de stadscontracten 2007-2012 het thema ‘wonen’ als prioritair beleidsthema naar voor geschoven. Via het stadscontract wordt een proces geïnitieerd om te komen tot een globale ontwikkelingsvisie op het stedelijk woonbeleid en worden doelstellingen geformuleerd voor de lokale en Vlaamse overheid die een meer slagkrachtig stedelijk woonbeleid mogelijk moet maken. De nadruk ligt daarbij op het verruimen en het faciliteren van de stedelijke regierol inzake het lokale woonbeleid, met inbegrip van meer afgestemde maatregelen vanuit het Vlaams en het federaal beleidsniveau.
2.1.2
Versterken lokale regierol als doelstelling voor het Vlaams woonbeleid De regierol van de lokale besturen is decretaal voorzien, maar de vorm die deze kan aannemen is nog niet helemaal uitgeklaard. Zowel omwille van een grotere concentratie van woonproblematieken als omwille van de grotere bestuurskracht van steden moeten de stimulansen die de Vlaamse overheid geeft bij de uitbouw van het lokaal woonbeleid rekening houden met de specifieke stedelijke context.
2.1.3
Motivering Het verstedelijkingsproces heeft geleid tot een aantal maatschappelijke en ruimtelijke transformaties die zich in een versneld tempo (hebben) laten voelen in het stedelijk woonbeleid: •
Een demografische transformatie die zich uit in een steeds verdergaande veroudering en gezinsverdunning. Deze demografische evolutie versterkt de vraag naar een gedifferentieerder woningaanbod, heeft een doorgaans negatieve invloed op het beschikbare gezinsbudget voor huisvesting en verklaart deels waarom het huurmarktaandeel in de stad veel hoger ligt dan elders in Vlaanderen.
•
Een wijzigende samenstelling van de stadsbevolking. De stadsvlucht lijkt dan wel gekeerd; het migratiesaldo wordt voornamelijk in evenwicht gehouden door bewoners met een lager socio-economisch profiel. Eenmaal de gezins- of inkomenssituatie het 2
mogelijk maakt, gaan kapitaalkrachtige bewoners nog steeds op zoek naar woonkwaliteit in de stadsrand. •
Door een minder kapitaalkrachtige bewonersinstroom wordt de dualisering in de stad versterkt, met een ruimtelijke vastgoedsegregatie als gevolg. De woonomgevingkwaliteit is niet overal gelijk en stimuleert de verhuisbeweging van opwaartsmobielen naar buiten de stad. Hoewel globaal het comfort van de woningen in Vlaanderen verbetert en steden inspanningen leveren om tweeverdieners in de stad te houden, blijft er voornamelijk in de steden een nijpend tekort aan betaalbare en kwalitatieve woningen.
•
De combinatie van het recht op betaalbaar én kwalitatief wonen stelt zich bijzonder scherp in de centrumsteden. Doordat vooral in de steden meer bewoners de kritische betaalbaarheidsgrens overschrijden, is de vraag naar sociale huisvesting hier het grootst, maar zijn er ook verschillen tussen de centrumsteden. Sommige centrumsteden spreken over het bereiken van een verzadigingsniveau inzake hun sociale huisvestingsaanbod en niet alle stedelijke sociale huisvestingsmaatschappijen kunnen deze stijgende vraag financieel aan. Hier stelt zich ook de delicate problematiek van de verhouding tussen de gemeenten in de stedelijke regio inzake aanbod van sociale huisvesting.
•
Het aanbieden van voldoende en betaalbare bouwgronden in de stad is lang niet vanzelfsprekend. De resterende bouwmogelijkheden zijn soms schaars en de ontwikkeling van bijkomende bouwgronden is een complex parcours. Wel wordt er via de afbakeningsplannen een groot bijkomend aanbod aan bouwgronden bestemd.
Het woonbeleid staat nu centraler in het stedelijk beleid, centraler wellicht dan vroeger het geval was. Dat gaf aanleiding tot nieuwe en vaak nog recente instrumenten, zowel in de steden als vanwege de Vlaamse en federale overheden. Dat leidt enerzijds tot een verhoogde beleidsinzet, maar maakt anderzijds de bestuurlijke problemen ook scherper zichtbaar. Het is in deze poging tot het laten kantelen van het woonbeleid dat het collectief stadscontract als hefboom kan worden ingezet.
2.2
Naar een gedeelde woonagenda Steden ervaren moeilijkheden in de coördinatie van het beleid op lokaal niveau. De verschillende beleidsaspecten (fiscaliteit, de ontwikkeling van sociale woningbouwprojecten en de financiering ervan, leefbaarheid verbeteren, woonbegeleiding, …) zijn onvoldoende op elkaar afgestemd. Stadsbesturen staan voor de uitdaging om naast hun uitvoerend takenpakket ook een krachtige regierol op te nemen. Dat vergt bestuurlijke capaciteit en een aangepaste interne organisatie, vergt capaciteit op het vlak van de strategie, vergt een sterke sturing in de uitvoering om instrumenten effectief te maken, projecten te realiseren en allerlei hindernissen daarbij te overwinnen. De bestuurskracht van de steden en deze van de overheid als geheel wordt daarbij op de proef gesteld. Het stedelijk woonbeleid raakt in zijn veelzijdigheid zowel de bevoegdheden van de Vlaamse als deze van de federale overheden. De interferenties tussen beide centrale overheden en de steden zijn een onderdeel van de bestuurlijke problematiek. Steden ontwikkelen beleidsstrategieën en creatieve oplossingen om het lokaal woonbeleid te verbeteren. Zij starten tal van initiatieven zoals gemengde stadsprojecten, opwaardering van woonbuurten, sociale mixbevordering, uitbouw van een premiestelsel of een eigen heffingenstelsel ter bestrijding van verkrotting, enzovoort. Vernieuwende insteken in het woonbeleid – zowel projectmatig als beleidsmatig – verdienen extra aandacht en analyse zodat deze ervaringen en de relevantie van deze initiatieven gedeeld kunnen worden. Een open samenwerking tussen de drie beleidsniveaus is in dit proces een kritische succesfactor. Het feit dat de dertien centrumsteden wonen als een gemeenschappelijk prioritair stedelijk beleidsdomein naar voor schuiven, vormt een belangrijke uitdaging voor het Vlaams woonbeleid, maar ook voor de steden zelf: enerzijds omdat ze tijdens dat proces inkijk willen 3
geven in hun eigen woonbeleid, anderzijds omdat ze voldoende gemeenschappelijkheid moeten ontwikkelen in evenwicht met het respect voor de eigenheid van elke stad en het lokaal maatwerk dat essentieel is voor een effectief woonbeleid. In een eerste fase (najaar 2007) is het de bedoeling om te komen tot een gedeelde probleemstelling en een gezamenlijke agenda tussen de centrumsteden enerzijds en tussen de Vlaamse overheid en de centrumsteden anderzijds (tegen februari 2008). Een groot deel van de agendapunten is tijdens de voorbereiding geïnventariseerd (op basis van bestaande documenten en input uit de werkgroep stedelijk woonbeleid van het Kenniscentrum, de denktank wonen-welzijn op Vlaams niveau, de Vlaamse administratie wonen, de commissie huisvesting binnen de VVSG, …). Deze agenda wordt in het najaar onderzocht op volledigheid en prioriteit en dient als basis voor de selectie van de agendapunten die moeten leiden tot onderhandelingen en contractuele afspraken binnen het collectief stadscontract (tegen eind 2008).
2.3
Engagementen Volgens de Vlaamse wooncode hebben de steden de taak het lokaal woonbeleid te coördineren. Via het stadscontact engageert de Vlaamse overheid zich om de uitbouw van de stedelijke regisseurstaak omtrent wonen te stimuleren. Het stadscontract moet ertoe leiden voorstellen uit te werken voor een gedecentraliseerd woonbeleid waardoor de Vlaamse overheid de regierol van de steden kan versterken, met inbegrip van wat dit dan betekent voor de capaciteit en de organisatie-ontwikkeling op stedelijk niveau. De Vlaamse overheid engageert zich tot: •
het nagaan hoe het subsidiariteitsbeginsel kan toegepast worden met het oog op het creëren van een grotere lokale beleidsruimte inzake het integraal woonbeleid op maat van de stad, rekening houdend met de bestuurskracht van steden.
•
het afstemmen van de verschillende beleidsdomeinen op Vlaams niveau (in eerste instantie wonen, ruimtelijke ordening en welzijn) in functie van een geïntegreerd lokaal woonbeleid.
•
het onderzoeken van pistes om te komen tot een financiële deregulering waarbij wordt uitgegaan van een bundeling van middelen (bv. enveloppefinanciering om renovatie van bestaande of nieuwe sociale huisvestingsprojecten ook effectief te kaderen binnen het lokaal woonbeleid).1
•
het aangaan van de dialoog met het federaal niveau om te komen tot afstemming tussen het Vlaams en Federaal niveau over een aantal belangrijke fiscale instrumenten met betrekking tot het woonbeleid.
De centrumsteden engageren zich tot:
1
•
de opstart van een lokaal woonoverleg met alle betrokken stadsactoren;
•
de deelname aan het interstedelijk woonoverleg;
•
het afstemmen van de verschillende beleidsdomeinen op lokaal niveau;
•
de capaciteitsinvestering om de regierol krachtig op te nemen;
•
het investeren in de organisatorische omkadering en beleidsmatige inbedding van het woonbeleid in het geheel van de stedelijke organisatie en in het geheel van het netwerk van lokale actoren.
Op het ogenblik van ondertekening van dit stadscontract is de financiering van de sociale huisvesting in volle hervorming (NFS2, projectsubsidie, infrastructuursubsidie, PPS-formules, gemengde projecten, …). Bij de uitwerking van het hier geformuleerde engagement zal rekening houden met dit proces en de uitkomsten daarvan.
4
2.4
2.5
Timing Wat
Wanneer
Formulering gezamenlijke probleemstelling en agenda rond het wonen in de steden
tot februari 2008
Afwerken agenderingsnota, prioritering en timing van de uit te voeren werkpistes
eind 2008
Overleg-en uitvoeringsfase
eind 2009
Tussentijdse evaluatie
voorjaar 2010
Eindevaluatie
eind 2012
Begeleiding van de uitvoering: het overlegforum “Wonen” De uitvoering van het algemene gedeelte van het stadscontract wordt begeleid en opgevolgd door een overlegforum “Wonen”, dat instaat voor de opvolging van het project gedurende de uitvoering van het stadscontract. De samenstelling van het overlegforum is als volgt: De voorzitter Beleidsdomein
Departement / Agentschap / Entiteit
Leidend ambtenaar
Voorzitter begeleidingsgroep
RWO
Departement RWO, Afdeling Woonbeleid
Guy Braeckman
Steven Eeckhout
en de leden, met name: Voor de Vlaamse Overheid Beleidsdomein
Departement / Agentschap / Entiteit
Leidend ambtenaar
Lid begeleidingsgroep
RWO
Afdeling Ruimtelijke Planning
Guy Braeckman
Roger Liekens
VMSW
Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
Hubert Lyben
Hubert Lyben
RWO
Agentschap Wonen Vlaanderen
Hugo Beersmans
Hugo Beersmans
WVG
Afdeling Welzijn en Samenleving
Marc Morris
Gerda Van der Plas
Aangevuld met een vertegenwoordiger van de kabinetten bevoegd voor Wonen, Ruimtelijke Ordening, Welzijn, Binnenlands bestuur Voor de Steden Een afvaardiging van de woonambtenaren van de 13 centrumsteden, zelf door de centrumsteden samen te stellen; VVSG
Xavier Buijs
Het kenniscentrum Vlaamse Steden
Liv Geeraert
Een afvaardiging van de stedelijke mandatarissen, zelf door de centrumsteden samen te stellen; De steden voorzien in het totaal een afvaardiging van 6 personen.
De voorzitter van het overlegforum neemt daarbij volgende taken op: •
De voorzitter van het overlegforum “Wonen” organiseert op periodieke basis en minimaal ieder kwartaal, een overleg over het project.
•
De voorzitter zorgt voor de verslaggeving van dit overleg en staat in voor de verspreiding ervan naar alle leden van het overlegforum “Wonen”.
5
•
De voorzitter maakt een jaarlijkse voortgangsrapportage op. Deze wordt teruggekoppeld naar de leden van het overlegforum “Wonen”.
Voor de leden van de overlegforum gelden volgende bepalingen: •
De aangeduide leden van het overlegforum “Wonen” nemen deel aan het periodieke overleg in het kader van de stadscontracten, zoals georganiseerd door de voorzitter. Indien een lid van het overlegforum “Wonen” niet aanwezig kan zijn tijdens het overleg, wordt een vervanger aangeduid voor het overleg.
•
Indien een lid niet langer deel kan uitmaken van het overlegforum “Wonen” – bijvoorbeeld ten gevolge van overplaatsing of ontslag – wordt een vervanger aangeduid voor de verdere uitvoeringstermijn van het stadscontract.
De steden en de Vlaamse overheid staan zelf in voor intern overleg ter voorbereiding van het overlegforum. Om overlapping te vermijden, moet de samenhang met de werkgroepen van het protocol Interbestuurlijke Samenwerking inzake Wonen worden opgevolgd, waar ook thema's aan bod kunnen komen die voor alle lokale besturen van belang zijn. Indien dit nodig wordt geacht, kan het overlegforum beroep doen op externe experts (bv. Steunpunt Ruimte en Wonen). Daarenboven kan de samenstelling van het overlegforum in onderling overleg herbekeken worden op het ogenblik dat de concrete actiepunten zijn bepaald.
6
3.
HET SPECIFIEKE GEDEELTE VAN HET STADSCONTRACT VOOR DE STAD BRUGGE – PROJECT ECONOMISCHE EN ECOLOGISCHE ONTSLUITING VAN BRUGGE (N31 EN OMMEVAART)
3.1
Omschrijving van het project
3.1.1
Deelproject Wegenisontsluiting N31 De N31 (gecategoriseerd als primaire weg 1 op Vlaams niveau) is cruciaal voor de Brugse agglomeratie en de hoofdslagader voor de ontsluiting en de bereikbaarheid over de weg van het (zwaar) vrachtverkeer van en naar de haven van Zeebrugge. Tevens is hij een verzamel- en verdeelweg voor tal van economische en andere entiteiten, die in hoofdzaak via deze weg bereikbaar zijn en heel wat (vracht)verkeer genereren (KMO-zones en industriegebieden als Ten Briele, Hoge Express, Waggelwater, Pathoekeweg, Blauwe Toren; het Jan Breydelstadion; het AZ St-Jan; Kinepolis). Het is daarenboven de hoofdverdeel- en verzamelweg voor al het woon-werkverkeer, het toeristisch en recreatief verkeer en een belangrijk deel van het woon-winkelverkeer dat ofwel van de autostrades ofwel van de kust naar Brugge en zijn deelgemeenten moet. Een aantal toekomstige ontwikkelingen zullen ook langs of via deze verkeersader ontsloten worden (bv. Chartreusezone, uitbreiding Blauwe Toren o.a. Codic, nieuwe campus KHBO, lokaal bedrijventerrein Lissewege, …), maar hij doorkruist tevens enkele van de belangrijkste Brugse deelgemeenten zoals Sint-Michiels, Sint-Andries en Lissewege. Hij is de rechtstreekse toegang tot de deelgemeenten Sint-Pieters, Zwankendamme en Zeebrugge. De problematiek van de N31 kan als volgt worden samengevat: •
Door tal van lichtengeregelde kruispunten is de doorstroming op deze weg, o.m. voor het vrachtverkeer, ondermaats. Dit is bedreigend voor de verdere ontwikkelingen van de haven van Zeebrugge en de aldaar aanwezige tewerkstelling;
•
De verkeersveiligheid baart zorgen;
•
Voor de aanpak ervan is een streefbeeld en MER opgemaakt maar de realisatie bleef te lang aanslepen. Sinds deze legislatuur worden enkele kruispunten aangepakt in het kader van de aanpak van gevaarlijke punten, maar is er voor de aanpak van de andere kruispunten en wegvakken nog geen budget voorzien;
•
De Bevrijdingslaan die de hoofdinvalsweg naar Brugge is, wordt onvoldoende gebruikt door het gebrek aan doorstroming; daardoor ontstaat er een overaanbod van verkeer op de kruisende invalswegen en van sluipverkeer doorheen sommige woonwijken met het oog op het ontwijken van de (files) op de N31 (cfr Gistelse en Torhoutse Steenweg, de Lege Weg, Rijselse en Heidelbergstraat). Dit is in het bijzonder het geval op de Koning Albert I-laan met als gevolg dat de stationsomgeving onevenredig zwaar belast wordt met doorgaand verkeer waardoor deze site, die het knooppunt zou moeten zijn voor het openbaar vervoer, getekend wordt door files en oponthoud en ook voor de vele duizenden fietsers onveilig is;
•
Door dit overaanbod aan verkeer komen de realisatie en vooral de bereikbaarheid van een aantal strategische projecten in de stationsomgeving (voor- en achterkant), zoals daar zijn de ontwikkelingen van kavels 3 t/m 5 aan de voorkant en het kamgebouw c.q. de realisatie van een nieuwe beurshal aan de achterkant in het gedrang;
7
3.1.2
•
Het gebrek aan doorstroming bedreigt daardoor ook de leefbaarheid van de woonkernen aan beide zijden van de N31;
•
Er is geen enkele ontsluiting voor het openbaar vervoer;
•
De doortocht van een belangrijk deel van het havenverkeer dwars door het centrum van het polderdorp Lissewege tast de leefbaarheid en de verkeersveiligheid ervan in zware mate aan.
Deelproject binnenvaartontsluiting ommevaart rond Brugge Rond het centrum van Brugge loopt een waterweg die voor de binnenvaart en het vrachtvervoer per schip van bijzonder belang is, in het bijzonder voor de bereikbaarheid van en het transport naar en van de havens van Zeebrugge en Oostende. Daarenboven wordt dat kanaal ook druk gebruikt, zeker buiten de wintermaanden, voor het verkeer van pleziervaartuigen. De aanwezigheid van dat kanaal heeft echter een even belangrijke impact op de bereikbaarheid resp. ontsluiting van de binnenstad voor het wegverkeer, zowel vracht- als personenverkeer en niet in het minst voor de bussen van De Lijn. Bij elke doortocht van een schip of pleziervaartuig door Brugge, hetzij richting Oostende of Zeebrugge hetzij richting Gent, dienen minstens steeds 10 bruggen open- en toegedraaid te worden vanaf de Scheepsdale- of Boudewijnbrug tot en met de brug van Steenbrugge. Teneinde de impact daarvan op het wegverkeer te milderen, zijn tussen de stad Brugge en de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap over de bedieningsuren duidelijke afspraken gemaakt die in het bijzonder betrekking hebben op het niet draaien van de bruggen tijdens de spitsuren en op de doortocht van pleziervaartuigen. Deze afspraken zijn vastgelegd in het ministerieel besluit van 15/12/1995 en in de besluiten van een overlegvergadering tussen de stad Brugge en de Vlaamse Gemeenschap van 6/9/2004. Deze toestand is een historisch gegeven, maar heeft door de ontwikkelingen én van de scheepvaart én van het wegverkeer een omvang genomen waarvan de gevolgen meer en meer duidelijk worden en waardoor de spanningen tussen beide vervoersmodi stijgen. In die zin komt de bereikbaarheid c.q. verkeersleefbaarheid van de binnenstad en de Brugse agglomeratie meer en meer en ernstig in het gedrang. De havens van Zeebrugge, en in mindere mate Oostende, kennen belangrijke grootschalige nieuwe trafieken, die een belangrijke toename van de trafieken via de diverse vervoersmodi tot gevolg hebben, zeker wat het transport van containers betreft. Als er voor het vervoer via de binnenvaart geen passend alternatief wordt gevonden voor de doortocht in Brugge, betekent dit een stagnatie van de capaciteit van dat transport op het huidig niveau (max. 1350 T). Ofwel betekent dit nog meer binnenvaart doorheen Brugge met alle gevolgen van dien ofwel een verplaatsing naar nog meer wegtransport via de N31 respectievelijk N49. Geen van beide situaties is voor de stad Brugge aantrekkelijk of aanvaardbaar. Voor het Stadsbestuur is het dus van belang dat de lasten en de lusten evenwichtig worden verdeeld en dat alle mogelijke alternatieven worden onderzocht voor zover die aanwezig zouden zijn. Door de Vlaamse regering is thans de aanzet gegeven om de mogelijkheden daartoe een nieuwe kans te bieden. De NV Waterwegen en Zeekanaal heeft eind 2006 een bestek opgemaakt voor het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie op basis waarvan een nieuwe ontsluiting voor de haven van Zeebrugge, aansluitend op de Seine-Scheldeverbinding tot ontwikkeling kan komen. Deze ontsluiting is één van de vier mogelijkheden die in het RSV naar voor worden geschoven. De andere alternatieven zijn Estuariene vaart, een opwaardering van het bestaande kanaal Gent-Oostende en het Noorderkanaal, dat de haven van Zeebrugge verbindt met het kanaal Gent-Terneuzen. In het Strategisch Plan voor de haven van Zeebrugge wordt deze laatste optie niet meer weerhouden. Het te onderzoeken alternatief betreft de 8
realisatie van de Seine-Schelde Westverbinding, een verbreding van het Afleidingskanaal van de Leie tussen Schipdonk en Zeebrugge, waardoor schepen tot 4500 ton de havens van Zeebrugge en Oostende zouden kunnen bereiken. Op basis van dit bestek werd de opdracht toegewezen aan een extern studiebureau.
3.2
Engagementen
3.2.1
Deelproject Wegenisontsluiting N31 Stand van zaken In het proces naar de opmaak van dit stadscontract was er reeds sprake van overleg en afstemming tussen de Vlaamse overheid enerzijds en de stad anderzijds. Verschillende onduidelijkheden en knelpunten werden in deze fase reeds uitgeklaard en opgelost. Hieronder wordt voor de verschillende segmenten van de N31 een stand van zaken gegeven medio 2007. Daarbij wordt tevens aangegeven welke acties in de toekomst genomen (moeten) worden. De Vlaamse Regering en de stad Brugge gaan principieel akkoord met de hieronder vermelde indicatieve timing en engageren zich om de acties die van hun kant genomen moeten worden tijdig uit te voeren, rekening houdend met de daarbij vermelde opmerkingen. Kruispunt Witte Molenstraat Medio 2007 wordt gestart met de bouw van de voetgangers- en fietserstunnel aan de Witte Molenstraat. De werken voor de omlegging van de nutsleidingen zijn gestart in de tweede week van juni. Kruispunt Tillegemstraat De projectnota is goedgekeurd in de Provinciale Audit Commissie (PAC) en het studiebureau is bezig met de bouwfysische studie zodat de fietsers- en voetgangersbrug in het najaar van 2007 kan aanbesteed worden. De werken zullen in 2008 in uitvoering kunnen gaan. Kruispunt Chartreuseweg Voor dit project is de projectnota goedgekeurd in de PAC. Het studiebureau is voor het najaar van 2007 gestart met de opmaak van de onteigeningsplannen en de bouwfysische studies. De werken zullen medio 2008 aanbesteed worden om te starten na de beëindiging van de werken aan de Koningin Astridlaan en de Witte Molenstraat. Een conditio sine qua non om voormelde timing na te kunnen leven is een tijdige voortgang van de procedure van het RUP voor de afbakening van het Regionaal Stedelijk Gebied Brugge. De N31 maakt namelijk deel uit van afbakening regionaalstedelijk gebied Brugge. Vooraleer het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) regionaal stedelijk gebied Brugge voorlopig vastgesteld kan worden door de Vlaamse regering dient er een Ruimtelijk Veiligheidsrapport (RVR) opgemaakt te worden. Na de voorlopige vaststelling door de Vlaamse Regering kan het openbaar onderzoek opgestart worden. Het Decreet Ruimtelijke Ordening voorziet in art. 103 § 1 dat de vergunning voor werken van algemeen belang die afwijken van de vigerende plannen, maar waarvoor een RUP in procedure is, al kan vergund worden 'zodra de vergunningverlenende instantie kennis heeft van de resultaten van het openbaar onderzoek [van dat RUP]'. De ratio legis is duidelijk: als het zeker is dat het plan wordt goedgekeurd, hoeft er niet gewacht te worden tot de formele afronding van de procedure. Dit is bijzonder duidelijk als er helemaal geen bezwaren zijn gebleken (scenario 1). In het andere geval, als er wel bezwaren zijn geuit (scenario 2), hangt het ervan af hoe zwaar de aangevoerde argumenten wegen en hoe er desgevallend aan kan tegemoet worden gekomen. In de praktijk wordt eerst naar het advies van de Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening (VLACORO) gekeken. Indien dit advies gunstig is (met eventueel een aantal voorwaarden) kan er nog steeds positief geanticipeerd worden en zal de administratie Ruimtelijke Ordening ruggespraak houden met 9
het kabinet om na te gaan of de minister het verlenen van een vergunning voor het kruispunt Chartreuseweg opportuun vindt. Zo ja, dan wordt de vergunning verleend (scenario 2a) in positieve anticipatie. In het andere geval (scenario 2b) dient er gewacht te worden op de positieve beslissing van de minister en zit men eigenlijk in hetzelfde scenario als wanneer er zeer ernstige bezwaren zijn geuit die door VLACORO gegrond zijn bevonden en/of waar er nog keuzes dienen gemaakt te worden door de minister. Doortocht Lissewege In de loop van volgend jaar wordt, op initiatief van de stad Brugge en met subsidie van het Vlaams Gewest, het centrale kruispunt van de N31 x Stationsstraat en directe omgeving heraangelegd en veiliger gemaakt. Dit gebeurt in het kader van de realisatie van het schoolvervoerplan De Lisblomme (kleuter- en basischool gelegen op voormeld kruispunt) door middel van een module 10. Dit is evenwel geen structurele oplossing voor het drukke havenverkeer dwars door het centrum van dit polderdorp. Om deze reden is deze schoolomgeving ook de enige plek in Brugge die geen zone 30 schoolomgeving kan zijn. Recent is ook de studie gestart voor het opmaken van het streefbeeld voor dat deel van de N31 (tussen de aansluiting van de AX met de N31 en de N34). Die studie moet o.a. bepalen hoe de doortocht in het centrum van Lissewege er structureel zal moeten uitzien. In de vroegere plannen is steeds een ondertunneling voorgesteld.
Nog uit te voeren Kruispunten N31 Legeweg en Bevrijdingslaan: In het kader van het stadscontract wordt voorgesteld om de financiering van deze twee kruispunten in het kader van de aanleg van de AX via Via – Invest te onderzoeken. De Vlaamse Regering engageert zich de projectstudie voor deze kruispunten op te nemen op het investeringsprogramma voor 2008. N31 – Koning Albert I-laan: De studie rond de herinrichting aan de N31-Kon.Albert I-laan is opgenomen in het budget van de gevaarlijke punten (Tijdelijke Vennootschap Veilig Verkeer Vlaanderen - TV3V). De opdracht voor de studie van het kruispunt N31 - Koning Albert I-laan is gegeven. De uitvoering van de werken (e.g. insleuving van de N31 met bovenop een grote rotonde) is niet voorzien binnen de budgetten van de zwarte punten (TV3V). Het Agentschap Wegen en Verkeer engageert zich er toe om de financiering van dit kruispunt te agenderen bij de eerstvolgende besprekingen van de meerjarenplannen. De kosten worden geraamd op: •
Koning Albert I-laan ca. 17 mio euro;
•
Legeweg ca. 12 mio euro;
•
Bevrijdingslaan ca. 15 mio euro;
De stad Brugge vraagt de afwerking van de werkzaamheden op alle kruispunten op de N31 tegen 2011. De stad Brugge engageert zich om de acties, die van haar kant genomen moeten worden om deze wens te realiseren, tijdig uit te voeren. Doortocht Lissewege De Vlaamse regering engageert zich om voor de doortocht van de N31 in het centrum van het polderdorp Lissewege een definitieve structurele oplossing te voorzien die de leefbaarheid van dit dorp en de veiligheid garanderen. Daarvoor zal ze zich baseren op de oplossing die het
10
streefbeeld voor de N31 zal voorstellen welke momenteel ter studie ligt voor het deel tussen de aansluiting van de AX met de N31 en de N34. Ondertussen engageert de stad Brugge zich, in toepassing van het Vlaamse convenantenbeleid door uitvoering van de module 10, het kruispunt op korte termijn (in de loop van 2008) veiliger en leefbaarder te maken.
3.2.2
Deelproject Waterontsluiting: Seine-Schelde West Stand van zaken De haalbaarheidsstudie voor de binnenvaartverbinding Seine-Schelde West is lopende en wordt afgerond tegen april 2008. Voor Seine-Schelde West loopt momenteel een Plan-milieueffectrapportage (plan-m.e.r.). Die spoort samen met de haalbaarheidsstudie. De indiening is voorzien voor het voorjaar 2008. In deze plan-m.e.r. is het onderzoek naar die alternatieven essentieel. Belangrijk is dat een dergelijk plan-milieueffectrapport (plan-MER) een "Meest Milieuvriendelijk Alternatief" (MMA) oplevert en desgewenst ook nog een "Meest Wenselijk Alternatief" (MWA) met een motivatie waarom het "Meest Milieuvriendelijk Alternatief" niet kan of niet haalbaar is. Bovendien is het dan ook nodig dat door de deskundigen beoordeeld wordt of het "Meest Wenselijk Alternatief" dan ook nog voor het milieu aanvaardbaar is. Het uiteindelijke alternatief dient dan toch op zo'n wijze te worden beschreven dat op basis van dit plan-MER één of meerdere ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP's) kunnen gemaakt worden waarbij dat goedgekeurde plan-MER tevens de milieubeoordeling kan vormen voor die RUP's. Een studie rond verkeersmanagement op de ringvaart van Brugge is gestart in september 2007 en loopt tot en met januari 2008. Daarnaast heeft de Vlaamse Regering op 13 juli 2007 haar akkoord verleend met het indienen van een subsidieaanvraag bij de Europese instanties in het kader van de Trans Europese Transport Netwerken (TEN-T), waar de Seine-Scheldeverbinding toe behoort. Hierdoor kan tot 30% Europese steun verkregen worden. Dit geldt echter enkel voor de SeineScheldeverbinding tussen de Franse grens en Antwerpen en niet voor de binnenvaartverbinding Seine-Schelde West.
Nog uit te voeren Uiterlijk tegen de zomer van 2008 wordt door de Vlaamse regering een beslissing genomen over het al dan niet uitvoeren van Seine-Schelde West. Naast een plan-MER zal de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) een landbouweffectrapport opmaken. De effecten op het functioneren van de landbouw worden in dit rapport in beeld gebracht. De resultaten uit dit landbouweffectrapport worden geïntegreerd in het plan-MER en volgt dezelfde timing als de haalbaarheidsstudie en het plan-MER. Binnen het op te starten landinrichtingsproject van de Brugse Veldzone kunnen ontsnipperingsmaatregelen ten aanzien van toerisme en recreatie naast maatregelen ten behoeve van een landschappelijke inpassing genomen worden. In het kader van (co)financiering van de werken kan er mogelijk een dossier ingediend worden binnen het nieuwe programma van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Onderdelen van het project zijn mogelijk subsidiabel in het kader van prioriteit 3 ‘Ruimtelijk – economische omgevingsfactoren’ onder de operationele doelstelling 1 ‘Duurzame versterking van de economische poorten, economische netwerken en de internationale multimodale bereikbaarheid’. De "provinciale antenne" van het EFRO – programmasecretariaat, die instaat voor het promoten, de sensibilisatie en informatieverstrekking betreffende de mogelijkheden ven het EFRO - programma, de projectwerving en de bespreking en begeleiding van mogelijke
11
promotoren, zal de stad op vraag van deze begeleiden bij de opmaak van een eventueel dossier.
3.3
Begeleiding van de uitvoering op het niveau van de Vlaamse overheid: het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge” De uitvoering van het specifiek gedeelte van het stadscontract wordt begeleid en opgevolgd door een specifiek begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge”, dat instaat voor de opvolging van het project langs de kant van de Vlaamse overheid gedurende de uitvoering van het stadscontract. Het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge” bestaat uit: Een voorzitter, met name: Beleidsdomein
Departement / Agentschap / Entiteit
Leidend ambtenaar
Voorzitter
MOW
Afdeling beleid mobiliteit en verkeersveiligheid West-Vlaanderen
Fernand Desmyter
Lieven Van Eenoo
De leden, met name: Beleidsdomein
Departement / Agentschap / Entiteit
Leidend ambtenaar
Lid begeleidingsteam
EWI
Entiteit Ruimtelijke Economie
Bernard De Potter
Bart Candaele
RWO
Afdeling Ruimtelijke Planning
Guy Braeckman
Elke Vanderlinden
RWO
Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vlaanderen
Gilbert Kolacny
Ignaas Claeys
LNE
Agentschap Natuur en Bos
Marleen Evenepoel
Leni Demarest
LNE
Vlaamse Landmaatschappij
Roland De Paepe
Hilde Van Leirsberghe
MOW
afdeling Haven- en Waterbeleid
Fernand Desmyter
Joke Lievens
MOW
Waterwegen en Zeekanaal NV; Afdeling Bovenschelde
Leo Clinckers
Willem Van Crombrugge
MOW
Afdeling Wegen en verkeer West-Vlaanderen
Chris Caestecker
Hubert Decramer
BZ
Vlaamse Bouwmeester
Marcel Smets
Linda Boudry
BZ
Vlaamse Bouwmeester
Marcel Smets
Edwin De Ceukelaire
DAR
Vlaams Kenniscentrum PPS
Eric Stroobants
Steven Van Garsse
DAR
Coördinatiecel Duurzame Ontwikkeling
Eric Stroobants
Oda Walpot
De voorzitter van het begeleidingsteam neemt daarbij volgende taken op: •
De voorzitter van het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge” organiseert op periodieke basis en minimaal ieder kwartaal, een overleg over het project. Op dit overleg zullen alle leden van het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge” zowel als de vertegenwoordigers van de stad, de kabinetten van de Vlaamse ministers en het Team Stedenbeleid uitgenodigd worden.
•
De voorzitter zorgt voor de verslaggeving van dit overleg en staat in voor de verspreiding ervan naar alle leden van het begeleidingsteam“Economische en ecologische ontsluiting van Brugge”, de vertegenwoordigers van de stad, de kabinetten van de Vlaamse ministers en het Team Stedenbeleid.
12
•
De voorzitter staat tevens in voor de permanente communicatie met de contractverantwoordelijke binnen de stad.
•
De voorzitter maakt een jaarlijkse voortgangsrapportage op. Deze wordt teruggekoppeld naar de leden van het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge” en de contractverantwoordelijke van de stad. Daarnaast wordt het voortgangsrapport ook bezorgd aan het Team Stedenbeleid en de Vlaamse minister bevoegd voor het Stedenbeleid.
Voor de leden van het begeleidingsteam gelden volgende bepalingen:
3.4
•
De aangeduide leden van het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge” nemen deel aan het periodieke overleg in het kader van de stadscontracten, zoals georganiseerd door de voorzitter. Indien een lid van het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge” niet aanwezig kan zijn tijdens het overleg, wordt een vervanger aangeduid voor het overleg.
•
De leden van het begeleidingsteam treden pro-actief op bij veranderingen in het dossier van de stad en delen dit mee aan de voorzitter van het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge” en de contractverantwoordelijke binnen de stad.
•
Indien een lid niet langer deel kan uitmaken van het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge” – bijvoorbeeld ten gevolge van overplaatsing of ontslag – zal er binnen het departement of agentschap dat dit lid vertegenwoordigde in het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge” een vervanger aangeduid worden door de leidend ambtenaar voor de verdere uitvoeringstermijn van het stadscontract.
Begeleiding van de uitvoering op het niveau van de stad Brugge: de contractverantwoordelijke De contractverantwoordelijke van de stad Brugge voor het specifieke gedeelte van het stadscontract is dhr. Dirk Michiels. De contractverantwoordelijke van de stad:
4.
•
Zorgt voor de terugkoppeling binnen de stad Brugge van de voortgang van het project, en dit zowel aan het politieke als aan het ambtelijke niveau.
•
staat er voor in dat tijdens het periodieke overleg met het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge” een gepaste afvaardiging van de stad aanwezig is, afhankelijk van de agendapunten.
•
verzorgt een permanente communicatie met de voorzitter van het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge” en deelt tevens pro-actief veranderingen in het project mee aan de voorzitter van het begeleidingsteam “Economische en ecologische ontsluiting van Brugge”.
DE ROL VAN HET TEAM STEDENBELEID Het Team Stedenbeleid neemt het initiatief om de voorzitters van het forum “Wonen” en de specifieke begeleidingsteams minimaal eenmaal per jaar naar aanleiding van de jaarlijkse voortgangsrapportages samen te brengen. 13
Tevens staat het Team Stedenbeleid in voor de jaarlijkse rapportage naar de Vlaamse Regering.
5.
DUUR VAN HET STADSCONTRACT Het stadscontract geeft uitvoering aan de beslissing van de Vlaamse Regering van 20/7/2006 betreffende "Efficiëntere samenwerking tussen de Vlaamse Regering en de 13 centrumsteden door de opmaak van Strategische Contracten”. Het contract beloopt een periode van 6 jaar en bestaat uit twee fasen:
6.
•
Eerste fase: januari 2007- december 2007: voorbereidende fase met vastlegging contractmodaliteiten en tijdspad;
•
Tweede fase: vanaf de ondertekening stadscontract - 31 december 2012: uitvoeringsfase.
TUSSENTIJDSE EVALUATIE VAN HET STADSCONTRACT In december 2009 wordt het stadscontract in gezamenlijk overleg tussen beide partners geëvalueerd, en waar nodig bijgestuurd. Het Team Stedenbeleid is belast met de organisatie van deze tussentijdse evaluatie.
7.
INWERKINGTREDING De tweede fase van het stadscontract treedt in werking vanaf de ondertekening en eindigt op 31 december 2012. Opgemaakt in 12 exemplaren te Brussel op …… Elke partij verklaart een ondertekend exemplaar ontvangen te hebben.
Voor de Vlaamse Gemeenschap,
De heer Kris Peeters, minister-president, Vlaams minister van Institutionele hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid
De heer Dirk Van Mechelen, vice-minister-president Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening
14
De heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming
De heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel
De heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme
De heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering
Mevrouw Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen
De heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur
Mevrouw Patricia Ceysens, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel
Voor de stad Brugge, De heer Patrick Moenaert, Burgemeester
De heer Johan Coens, Secretaris
15