Stads- en dorpskerken in de Middeleeuwen Een vergelijkend onderzoek tussen de gotische kerken in de steden en de dorpen van de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden in de 14e en 15e eeuw
JAN-WILLEM DE WINTER
F093420 ONDERZOEKSWERKGROEP 1 DOCENT M.HURX 31-01-2012
Inhoud 1. Inleiding
3
2. Stads- en dorpskerken in het onderzoeksgebied: korte introductie
5
3 Onderzoek per constructieonderdeel
11
3.1a Indeling van de opstand 3.1b Indeling van de opstand in de kerken in het onderzoeksgebied
11 12
3.2a Gewelfconstructie en materiaal 3.2b Gewelfconstructie en materiaal van de kerken in het onderzoeksgebied
15 16
3.3 en 3.4a De basementen en kapitelen van de zuilen 3.3b Basementen van de zuilen van enkele kerken in het onderzoeksgebied 3.4b Kapitelen van de zuilen van de kerken in het onderzoeksgebied
18 19 21
3.5a Uitwendig materiaalgebruik 3.5b Uitwendig materiaalgebruik van de kerken in het onderzoeksgebied
23 23
4a Het bouwproces van stads- en dorpskerken
27
4b Conclusie: hoe kunnen we de verschillen tussen de stads- en dorpskerken duiden
27
Noten
29
Literatuurlijst
31
Afbeeldingenverantwoording
32
2
1. Inleiding In Nederland zijn nog enkele tientallen grote gotische stadskerken uit de Middeleeuwen te vinden. Deze stadskerken zijn vaak nauwkeurig onderzocht en gedocumenteerd1. Naast deze grote kerken herbergt Nederland echter ook honderden gotische dorpskerken die uit de Middeleeuwen stammen. In plaatsen waar minder inwoners, welvaart of machthebbers te vinden waren, was er doorgaans minder geld te besteden voor de bouw van een kerk. Zo ontstond er in de grondoppervlakte veelal een kleinere kerk dan een stadskerk, wat uiteraard ook samenhing met het aantal te herbergen leden van de parochie. Overigens is het onderscheid tussen stads- en dorpskerken vrij kunstmatig. Het is vooral gedefinieerd door het feit of de plaats waarin de kerk verrees ten tijde van de bouw een stad of een dorp was en de bestuurlijke structuur bezat die daarmee samenhangt. Voor dit onderzoek is de definitie van stad gebruikt die door Rutte gehanteerd wordt in het boek “Stadswording in de Nederlanden. Op zoek naar overzicht”. Hier wordt een stad gedefinieerd als een niet-agrarische nederzetting met een centrale functie. Die centrale functie kan bestaan uit een nijverheids- of handelscentrum, een bestuurscentrum of een kerkelijk centrum.2 Het bezitten van stadsrechten door een bepaalde plaats is van minder groot belang, dit bevorderde een centrumfunctie wel vaak, maar niet per definitie. In het onderzochte gebied zijn de steden vooral tot bloei gekomen door vestiging van nijverheids- en handelscentra. Alle onderzochte steden met een resterende Middeleeuwse kerk in het gebied bezitten een belangrijke handelshaven. Tholen en Dordrecht zijn daarbij gelegen op een belangrijke vaarroute vanuit het achterland, waardoor er veel op- en overslag in de steden plaatsvond. Brouwershaven had zijn eigen nijverheidscentrum in de vorm van de bierbrouwerij en zo kenden ook andere steden die. De Middeleeuwse kerk lijkt ook niet altijd volledig aan te sluiten op de grootte van de plaats waarin die staat. Zo blijkt er soms door enkele plaatselijke heren van adel dermate in een dorpskerk geïnvesteerd te zijn, dat hier een erg grote of rijk uitgevoerde kerk kon ontstaan.3 Er is geen sprake van een aparte typologie voor dorpskerken, zoals dit onderscheid wel te maken is voor kerken die door bedelorden gebouwd werden.4 Bij de kerkarchitectuur van de bedelorden lijkt men te streven naar een aparte typologie, om zichzelf te onderscheiden. Zo zijn aanvankelijk alle kerken van de bedelorden uitgevoerd als hallenkerk. Bij latere verbouwingen is men pas meer gaan variëren in vorm. Er blijft echter een vast type bedelordekerk herkenbaar door het stelselmatig ontbreken van de toren, de kooromgang, de galerijen en het triforium. Daarnaast was er altijd een eenvoudige herhaling van traveeën en ontbraken decoratieve sculpturen.5 Bij de bouw van een dorpskerk lijkt veel minder gestreefd te zijn naar een eigen typologie, de bouwers probeerden een kerk met de beschikbare middelen juist zoveel mogelijk op grote kerken in de steden te laten lijken. Dit streven is onder andere duidelijk te zien bij de dorpskerk van Scherpenisse, waar een geheel met natuursteen bekleed schip van de kerk resteert, terwijl de onderste geledingen van de toren het begin schijnen van een voor een dorpskerk erg hoge toren.(zie afb.1)
3
Afb. 1. Mariakerk, circa 1480, Scherpenisse. Foto: auteur.
Minder bekend is of er ook op andere onderdelen van de uitvoering van de kerk bespaard werd, wanneer er minder geld te besteden was. In dit werkstuk zal dat nader onderzocht worden, waarbij antwoord wordt gezocht op de vraag op welke wijze bij de bouw van een dorpskerk de uitvoering werd gereduceerd ten opzichte van de stadskerk. Dit onderzoek richt zich op deze reductie, waarbij vooral gekeken zal worden naar de inwendige grote constructieve delen van het kerkgebouw. De hypothese van dit onderzoek is dat er op alle grote constructieve delen een reductie is toegepast, wanneer het beschikbare budget voor de bouw daartoe verplichtte, maar dat er bij de bouw van een dorpskerk gestreefd werd zoveel mogelijk op de grote stadskerken te lijken. In het onderzoek is een bepaalde regio geselecteerd, waarbinnen stads- en dorpskerken met elkaar vergeleken worden. De eilanden ten zuiden van Rotterdam vormen het onderzoeksgebied. De grenzen van dit gebied zijn duidelijk gedefinieerd door waterwegen. De eilanden die deel uit maken van het onderzoeksgebied zijn het Eiland van Dordrecht, de Hoekse Waard, Voorne-Putten, GoereeOverflakkee, Tholen, Schouwen-Duiveland, Walcheren en Noord- en Zuid-Beveland. Wat deze eilanden verbindt is het karakter: in vrijwel al de steden op de eilanden speelde de handelsnijverheid een belangrijke rol in de Middeleeuwen, door de ligging van de belangrijkste steden aan belangrijke waterwegen. De dorpen kennen een groter agrarisch karakter. Op bijgaande figuur is de ligging van de onderzochte 14e en 15e eeuwse stads- en dorpskerken in het onderzoeksgebied te zien(zie afb.2). De stads- en dorpskerken worden vergeleken op grote constructieve delen, waarbij de nadruk ligt op het interieur. Hiervoor is een verdeling in vier aspecten gemaakt, te weten de indeling en decoratie van de opstand, de constructie en het materiaal van het gewelf, de vormgeving van de basementen en de kapitelen van de zuilen en het uitwendige materiaalgebruik in de gevels van de kerk.
4
2. Stads- en dorpskerken in het onderzoeksgebied: korte introductie
STADSKERK
DORPSKERK
Afb. 2. Bewerkte landkaart 1580 met de dorps- en stadskerken van het onderzoeksgebied. Eigen illustratie.
De stadskerken De belangrijkste onderzochte stads- en dorpskerken in het gebied zijn hier kort beschreven. In het gebied resteren acht stadskerken, waarvan bij twee kerken alleen de toren nog staat. Dit betreft de kerktorens in Zierikzee en Goedereede. Door het relatief kleine restant van deze kerken, zijn zij minder relevant voor de meeste onderdelen van het onderzoek. Alleen bij uitwendig materiaalgebruik zijn ook deze torens meegenomen in het onderzoek. De onderzochte stadskerken betreffen de stadskerken van Dordrecht, Brielle, Brouwershaven, Tholen, Veere en Goes. De kerk van Middelburg is in het onderzoek niet meegenomen, omdat zij onder de abdij viel en daarom feitelijk geen stadskerk genoemd kan worden. De Grote – of Onze Lieve Vrouwekerk van Dordrecht werd het eerst vermeld in 1120, wanneer een houten kapel vervangen wordt door een nieuwe stenen kerk. In de verdere loop van de 12e eeuw werd deze kerk verder uitgebreid met de bouw van een toren, een nieuw koor en nieuwe viering.6 Een zeer belangrijk moment voor de Grote Kerk van Dordrecht was de verheffing tot kapittelkerk rond 1336-1367.7 In 1439 wordt de bekende bouwmeester Evert Spoorwater aangetrokken om de bouw van het nieuwe koor te begeleiden.8 Bij de zeer grote stadsbrand van 29 juni 1457 bleef ook deze kerk niet gespaard. Er volgt nu een herbouw van schip, koor en transept, waarbij ook een groot deel van de toren vernieuwd wordt. Dit alles vindt plaats onder de leiding van bouwmeester Evert 5
Spoorwater.9 Uit deze tijd resteert het grootste gedeelte van de huidige kerk, alleen het onderste gedeelte van het muurwerk van het Mariakoor is nog van voor de stadsbrand bewaard gebleven (zie afb.3).
Afb. 3. Evert Spoorwater, Onze-Lieve-Vrouwekerk, na 1457, Dordrecht. Foto: auteur.
Brouwershaven ontving in 1472 zijn stadsrechten en is daarmee officieel een stad. De welvaart van het stadje ontstond door de productie van bier en de handel in haring. De resterende kerk is van uitzonderlijk grootte in verhouding tot de grootte van de plaats.10 Zij doet in grootte weinig onder voor de voormalige stadskerk van Zierikzee. De kerkbouw en het latere onderhoud werd grotendeels bekostigd vanuit belasting op bier en haring, die in de havenplaats zeer veel verhandeld werden. Wat de betekenis van deze handel voor het stadje was, blijkt wel uit de naamgeving Brouwershaven. Onderzoek naar de toegepaste steenformaten wees uit dat het koor uit een vroegere bouwperiode dateert dan het schip.
Afb.4. H.Nicolaaskerk, vanaf 1300, Brouwershaven. Foto: auteur.
6
Hier wijst het ontbreken van de lagen Rijswijkse baksteen aan het koor ook op.11 Omstreeks 1325 is begonnen met de uitbreiding van het koor om het bestaande 14e eeuwse koor heen. Daarbij werd ook het huidige transept toegevoegd. Na voltooiing van dit werk werd de bouw van de nieuwe kerk pas begin 16e eeuw weer hervat. Toen is de uitbreiding van het schip tot hallenkerk gerealiseerd, met eerst de aanbouw van de zuidelijke beuk en tenslotte de noordelijke beuk (zie afb.4). De meest westelijke traveeën van mienschip en zuidbeuk werden nog daarna toegevoegd.12 Het stadje Tholen is ontstaan als Brabantse tolplaats, waar op een hoogte een kapel werd gesticht. Er werd tol geheven op het vaarverkeer over het riviertje de Eendracht. De inwoners verdienden hun geld voornamelijk in de zoutziederij en de visserij, waardoor de stad tot grote bloei kwam in de 15e eeuw.13 De stadskerk van Tholen werd eind 13e eeuw gesticht. In 1404 werd deze kerk verheven tot kapittelkerk.14 Van deze 13e eeuwse kerk resteren alleen de twee onderste geledingen van de toren, doordat bij de stadsbrand van 1452 de kerk vrijwel volledig afbrandde. Er werd een nieuwe kerk gebouwd in de tweede helft van de 15e eeuw, bestaand uit een driebeukig schip met transept, sacristie en noordportaal. Ook werd de toren met twee geledingen opgehoogd (zie afb.5). Het koor met kooromgang volgde in een latere periode, waaraan tot ca 1520 gebouwd werd.15 Dit koor is door geldgebrek nooit afgebouwd, de geplande straalkapellen en lichtbeuk zijn niet gerealiseerd. Dit is nog zeer duidelijk te zien aan het resterende koor.
Afb.5. Onze-Lieve-Vrouwekerk, na 1452, Tholen. Foto: auteur.
7
De Onze-Lieve-Vrouwe-ter Sneeuwkerk van Veere is gesticht in 1342 en werd verheven tot kapittelkerk in 1472. Vanaf die tijd is onder leiding van de bouwheren Keldermans de kerk aanzienlijk uitgebreid tot de staking van de bouw in 1521 (zie afb.6). Het stadje Veere kwam tot bloei door de handel in Schotse wol.16
Afb.6. Anthonis Keldermans, Onze-Lieve-Vrouwe-ter-Sneeuwkerk,vanaf 1470, Veere. Foto: onbekend, RCE. Afb.7. Grote- of Maria Magdalenakerk, vanaf 1455, Goes. Foto: IJ.Th.Heins, RCE.
De Grote- of Maria Magdalenakerk te Goes is gebouwd vanaf 1470. Men begon met de bouw van het koor, wat nog als hallenkerk uitgevoerd is. Daarna is men overgegaan op een basiliekvorm. Vanaf 1506 werden schip en transept gebouwd (zie afb.7). Goes was een centrum van nijverheid door de lakenproductie en zoutwinning in de stad.17 De stadskerk van Brielle werd gebouwd vanaf 1417. Na een stadsbrand en economische tegenslag werd de bouw rond 1482 gestaakt. Alleen toren en schip werden gerealiseerd (zie afb.8). Het stadje Brielle, voorheen Den Briel geheten, was een belangrijk machtscentrum, door de zetel van de heren van Voorne die daar geplaatst was. Verder was er een belangrijke handelshaven met het Oostzeegebied.
Afb.8. Sint Catherijnenkerk, vanaf 1417, Brielle. Foto: G.J.Dukker, RCE.
8
De dorpskerken In het onderzoeksgebied zijn 33 uit de 14e of 15e eeuw daterende dorpskerken te vinden. Op het Eiland van Dordrecht vinden we de Nieuwkerk te Dordrecht. Op Voorne-Putten vinden we dorpskerken te Spijkenisse, Geervliet. Geervliet heeft stadsrechten, maar voldoet verder niet aan de gestelde definitie. Op het voormalige eiland Flakkee staan Middeleeuwse dorpskerken te Dirksland, Middelharnis, Stad aan het Haringvliet en Nieuwe-Tonge. Opvallend is de grote dichtheid van dorpskerken op Schouwen en Duiveland, in Haamstede, Renesse, Noordwelle, Serooskerke, Noordgouwe, Dreischor, Nieuwerkerk en Oosterland. Op Tholen staan dorpskerken te Poortvliet, Scherpenisse en Sint Maartensdijk. Op Walcheren staan dorpskerken te Aagtekerke, Gapinge, Grijpskerke, Meliskerke, Serooskerke en Zoutelande. Op Zuid-Beveland tenslotte zijn dorpskerken te vinden in Baarland, ’s Gravenpolder, ’s Heer Abtskerke, ’s Heer Arendskerke, Kapelle, Kloetinge, Kruiningen, Nisse en Wemeldinge. De belangrijkste dorpskerken in het gebied worden hier kort beschreven. Ten noordoosten van de parochie van de Oude Kerk in Dordrecht grensde een relatief kleine parochie, de parochie Merwede waartoe de Nieuwkerk behoorde. Deze parochie strekte zich uit over het gebied tussen de Torenstraat en de Mariënbornstraat. De Nieuwkerk werd gewijd aan Sint Nicolaas. Mede door dit feit en de geringe afmetingen van de parochie, is het waarschijnlijk dat deze een afsplitsing vormt van de vroegere parochie Sliedrecht. De kapel van Sint Nicolaas werd in 1175 tot parochiekerk verheven, in die tijd zou ook een uitbreiding plaatsgevonden hebben.18 In 1428 word eveneens gebouwd aan een nieuw koor.19 Volgens de fiscale inventarisatie van 1514 had de Nieuwkerk in dat jaar 750 communicanten, ongeveer 1/10 van de grootte van de parochie van de Oude Kerk, die op 7000 ingeschat werd. Beide kerken waren in de tijd verenigd binnen één kapittel.20 De Nieuwkerk ging in vlammen op bij de brand van 22 januari 1568 en alleen de twee koren van de huidige kerk zijn nog van voor die tijd (zie afb.9).21 Voor die tijd was deze kerk dus veel groter.
Afb. 9. Nieuwkerk, na 1568, Dordrecht. Foto: auteur.
Afb.10. Adrianuskerk, vanaf 1342, Dreischor. Foto: auteur.
In het uitzonderlijk gave kerkringdorp Dreischor staat een Middeleeuwse kerk. Dreischor werd reeds in de 13e eeuw vermeld. Zij is als Hoge Heerlijkheid in eigendom, maar komt in 1397 in handen van de Grafelijkheid van Holland. Rond 1342 werd begonnen met de bouw van de kerk, waarbij de aanvang werd gemaakt met het vijfzijdige koor (zie afb.10). De kerk werd uitgevoerd als een eenbeukige kerk. Zij is gewijd aan Sint Adriaan. De uitbreiding met een zuidbeuk, die de kerk tot een tweebeukige hallenkerk maakte, is rond 1450 gerealiseerd. Uit deze tijd dateren dan ook de zuilen.22 De kerk werd verheven tot parochiekerk, hierdoor is een betrekkelijk grote kerk in verhouding tot het dorp ontstaan.
9
e
Afb.11. Sint Johannes-de-Evangelistkerk,eind 15 eeuw, ’s Heer Arendskerke. Foto: G.J. Dukker, RCE.
Twee rijk uitgevoerde dorpskerken vinden we in ’s Heer Arendskerke en Scherpenisse. De dorpskerk van ’s Heer Arendskerke werd eind 15e eeuw gebouwd, ter vervanging van een 13e eeuwse voorganger. Het schip is rijk uitgevoerd door de bekleding met natuursteen. Het koor is in 1859 weer afgebroken (zie afb.11). De dorpskerk van Scherpenisse werd in 1203 voor het eerst vermeld. Rond 1480 werd deze kerk vervangen door het huidige gebouw met schip, toren en transept. In 1570 werd de bouw van de toren gestaakt, in 1753 zijn transept en koor weer afgebroken. Scherpenisse was in handen van de heren Van Oranje.
10
3 Onderzoek per constructieonderdeel Per element zullen de stads- en dorpskerken uit het geselecteerde gebied vergeleken worden. Hierbij wordt eerst onderzocht wat er over dit onderdeel in de literatuur bekend is, vervolgens wordt voor de kerken in het onderzoeksgebied gekeken hoe deze elementen hier uitgevoerd zijn. Onder andere om de invloed van de Brabantse steenhandel te onderzoeken voor stads- en dorpskerken, ligt de focus van het onderzoek op de 14e en 15e eeuwse kerken. Wanneer dit voor het onderzoek naar een bepaald onderdeel van belang is, zullen kort ook oudere of jongere kerken aangehaald worden. Uit de vijf onderzochte onderdelen zal aan de hand van literatuur gekeken worden wat de invloed van deze verschillen op het bouwproces van een stadskerk, dan wel een dorpskerk was. Hieruit volgt een conclusie met aanbevelingen tot verder vervolgonderzoek. 3.1a Indeling van de opstand De opstand van het middenschip van een gotische stadskerk in de kustgewesten heeft doorgaans de volgende indeling: van onder naar boven ziet men een arcade van natuurstenen zuilen met kapitelen en tussen twee zuilen een scheiboog, daarboven een triforium, waarboven zich het venster van de lichtbeuk bevindt (zie afb.12). Het triforium en venster zijn soms met elkaar verbonden doordat de vensters van de lichtbeuk in een nis in de muur liggen, die doorloopt tot de balustrade van het triforium. De wand is verdeeld in traveeën, waarbij deze geritmeerd wordt door de doorlopende colonetten op kapitelen van de zuilen.
Afb.12. R.Meischke, opstanden, 1953. Bron: M.D. Ozinga, R. Meischke, De gotische kerkelijke bouwkunst (De schoonheid van ons land), Amsterdam 1953, p. 102.
Bij de dorpskerk is de opstand van het schip en koor doorgaans heel anders. Meestal is de dorpskerk in het onderzoeksgebied uitgevoerd als eenbeukige kerk, waardoor de arcade al ontbreekt. Zo ontstaat er een opstand met alleen vensters, vaak boven een waterlijst die zich op enkele meters boven de grond bevindt. Wanneer de dorpskerk met zijbeuken is uitgevoerd, is er wel een arcade, waarboven bij voldoende hoogte van het middenschip een rij vensters is. Er zijn ook uitvoeringen waarbij boven de arcadeboog direct het gewelf begint. Typisch voor de Zuid-Hollandse dorpskerken zijn de grote vakken van afsluitende lijsten rond de vensters, zodat de vensters binnen rechthoekige spaarvelden komen te liggen, wat onder andere in de dorpskerken van Middelharnis en Spijkenisse te zien is.23 De reden van deze spaarvelden is wat onduidelijk, mogelijk is het een decoratief element van de opstand. Het triforium komt vrijwel niet voor in de opstand van een dorpskerk, waarschijnlijk door de te geringe hoogte van de wand. Ook bij de kerken van de bedelorden ontbrak dit element, hier om eenvoudiger kerken te kunnen bouwen.24 Het weglaten van het triforium in de opstand zal een grote besparing in de bouwkosten geweest zijn. Wanneer een stenen gewelf boven het schip van een dorpskerk gepland was, is de wand geritmeerd door colonetten die het geheel in traveeën verdeeld. Bij het meestal toegepaste houten tongewelf is die ritmering er niet. 11
3.1b Indeling van de opstand in de kerken in het onderzoeksgebied De stadskerken in het onderzoeksgebied tonen verschillende opstanden. Soms wijkt de opstand van het koor ook af van die van het schip. De Grote Kerk te Dordrecht kent in het schip een tweedelige opstand die van beneden naar boven als volgt is opgebouwd: een arcade van natuurstenen zuilen, met elkaar verbonden door natuurstenen scheibogen, die rusten op de kapitelen van de zuilen (zie afb.13). Boven de arcade bevindt zich de balustrade van het triforium, die geïntegreerd is met het bovenliggende venster van de lichtbeuk middels een spaarveld. Stades-Visscher spreekt van een pseudo-triforium.25 De spitsboogvensters lopen door tot iets onder het hoogste punt van het gewelf. De opstand is verdeeld in traveeën door de op de kapitelen van de zuilen geplaatste colonetten. Op de colonetten rusten vervolgens weer de gewelfribben. De opstand van het koor heeft dezelfde indeling.
Afb.13. Evert Spoorwater, Onze-Lieve-Vrouwekerk, opstand van het schip, na 1457, Dordrecht. Foto: auteur. Afb.14. H. Nicolaaskerk, opstand van het schip, vanaf 1300, Brouwershaven. Foto: G.J. Dukker, RCE.
De Catharinakerk te Brielle kent een zelfde indeling van de opstand van het schip zoals die in de Grote Kerk te Dordrecht te zien is. Het koor ontbreekt. De H.H.Petrus en Pauluskerk of Nicolaaskerk te Brouwershaven is van een ander type en kent daardoor ook een andere opstand. Het schip is uitgevoerd als een driebeukige hallenkerk. Boven de arcaden aan beide zijden van de middenbeuk begint direct het gewelf. De wanden van de twee zijbeuken zijn voorzien van grote vensters en worden geritmeerd door de colonetten waarop de houten spanten van het gewelf steunen (zie afb.14). Een triforium ontbreekt dus in het schip. In het koor vinden we wel een driedeling in de opstand, bestaand uit een arcade, een gesloten triforium en daarboven het venster van de lichtbeuk (zie afb.15). In de twee middelste delen van het vierdelige triforium zijn twee gaten te zien, waarachter een gang zit. Ook hier wordt de opstand geritmeerd door colonetten die de houten spanten dragen. De vensters van de lichtbeuk stoppen circa twee meter onder het gewelf.
12
Afb.15. H.Nicolaaskerk, opstand van het koor, na 1300, Brouwershaven. Foto: auteur. Afb.16. Grote- of Maria Magdalenakerk, opstand van het schip, vanaf 1455, Goes. Foto: onbekend, RCE.
De Grote- of Maria Magdalenakerk te Goes heeft een vergelijkbare opstand als de kerk van Brouwershaven (zie afb.16). Opvallend is dat het vlak van het triforium hier niet in vieren is gedeeld. De stadskerk van Veere is dusdanig verbouwd in de 20e eeuw dat de opstand moeilijk vergelijkbaar is met andere stadskerken. De Onze-Lieve-Vrouwekerk in Tholen bezit een driedelige opstand in het schip. Boven de arcade bevindt zich een vierdelig schijntriforium. Daarboven zit het venster van de lichtbeuk. Er ontbreekt hier een horizontale lijst tussen venster en triforium, waardoor deze opstand een overgangsvorm tussen een driedelige en tweedelige opstand lijkt te zijn (zie afb.17).
In het koor is slechts het onderste gedeelte van de opstand gerealiseerd. Boven de arcade van bakstenen zuilen met speklagen is de eerste aanzet voor het triforium te zien (zie afb.18). De twee delen worden gescheiden door een horizontale lijst.
Afb.17. Onze-Lieve-Vrouwekerk, opstand van het schip, na 1452, Tholen. Foto: auteur. Afb.18. Onze-Lieve-Vrouwekerk,opstand van het koor met triforiumaanzetten, na 1452, Tholen. Foto: auteur.
13
De dorpskerken in het onderzoeksgebied worden gekenmerkt door een veel eenvoudiger opstand. Een triforium ontbreekt in alle gevallen. Wanneer het kerkgebouw is uitgevoerd in een twee- of driebeukig schip, zijn er arcaden te vinden. Een tweedelige opstand van een arcade met daarboven een lichtbeuk is slechts te vinden in de dorpskerken van Poortvliet en Scherpenisse en is daarmee redelijk zeldzaam op de onderzochte eilanden (zie afb.20). In de nabije omgeving van deze kerk is de lichtbeuk echter ook te zien in de dorpskerken van Steenbergen en Wouw. De overige zeven kerken waar arcaden zijn, begint daar direct boven het gewelf. In de buitenwanden van de zijbeuken bevindt zich dan een rij vensters voor de noodzakelijke lichttoetreding (zie afb.19). In de helft van de dorpskerken is er op circa drie meter boven de grond een waterlijst toegepast, waarboven zich dan de vensters bevinden (zie afb.21). Bij de andere kerken is hier alleen een rij vensters, zonder een horizontale lijst. Alleen bij de kerken van Dreischor en Scherpenisse is de opstand geritmeerd door colonetten, die bedoeld waren voor de ondersteuning van de stenen gewelven en waar nu de houten spanten van de kapconstructie op rusten. De opstand van een dorpskerk blijkt een duidelijke vereenvoudiging te zijn ten opzichte van de opstand van een stadskerk. Driedelige opstanden komen in dorpskerken in dit gebied niet voor en slechts twee dorpskerken hebben een lichtbeuk en daardoor een tweedelige opstand. Dit zal vooral te maken hebben met de geringere hoogte van de dorpskerken, waardoor een verder verdeelde opstand onnodig was.
Afb.19. Adrianuskerk, opstand van het schip, vanaf 1342, Dreischor. Foto: auteur. e
Afb.20. Pancratiuskerk, opstand met lichtbeuk, 15 eeuw, Poortvliet. Foto: auteur.
Afb.21.N.H.Kerk, opstand met waterlijst, ca.1500, Poortugaal. Foto: G.Th. Delemarre RCE.
14
3.2a Gewelfconstructie en materiaal Gewelven voor de overkapping van de kerkruimtes zijn een kostbaar onderdeel van de totale constructie en het is dan ook te verwachten dat hier op bespaard zal zijn bij de bouw van dorpskerken. H.Janse, die vele onderzoeken naar de constructies van Middeleeuwse kappen en gewelven heeft uitgevoerd, concludeert dat houten tongewelven zeer veel toegepast zijn in de dorpskerken van eenvoudige bouwwijze.26 Ook M.D. Ozinga, die onderzoek verrichtte naar de Middeleeuwse kerken op het voormalige eiland Voorne-Putten, vermeldt dat dorpskerken in deze regio sober uitgevoerd zijn en doorgaans voorzien zijn van houten tongewelven. Hij benoemt dit als een typisch Hollandse bouwstijl, ondanks de voor de hand liggende Brabantse en Vlaamse invloeden in deze streek, die immers aan beide gebieden grensde en de invoer van allerhande bouwmateriaal uit het Vlaamse land.27 Janse wijst echter wel degelijk op een Vlaamse invloed bij de invoering van het tongewelf in zuidelijk Nederland. Het principe van de tongewelfconstructie vindt zijn oudste toepassingen in de boerderijbouw in Vlaanderen. Eén van de oudste tongewelfconstructies met een kap van spantjukken is te zien bij de boerenschuur van abdij Ter Doest bij Lissewege, een constructie die uit ca. 1280 dateert (zie afb.22).28 Ook de Sint Janshospitalen in Brugge kennen een dergelijke overkapping uit ca 1280. Deze constructie was blijkbaar een algemeen toegepast fenomeen, wat zijn invloed mogelijk op de kerkbouw in het onderzoeksgebied gehad heeft (zie afb.23).29 De constructie van het houten tongewelf is na de eerste toepassingen nauwelijks doorontwikkeld. Mogelijk ligt hier een aanwijzing dat de constructie van deze gewelven voor dorpskerken voornamelijk in handen was van plaatselijke ambachtslieden. Binnen deze ambachten vond minder ontwikkeling van toegepaste constructies plaats. Zo hoefde er geen nieuwe constructie uitgedacht en ontwikkeld te worden, met alle risico’s van dien. De constructie is daarmee aanmerkelijk eenvoudiger en dus goedkoper uit te voeren dan een stenen gewelfconstructie.30 Dit duidt op een besparing voor de bouw van de dorpskerken.
Afb.22. H.Janse, Abdijschuur Ter Doest, dwarsdoorsnede, ca. 1275, Lissewege. Bron: H.Janse, ‘De Abdijschuur van Ter Doest’, Bulletin KNOB 3 (1964), p.191. e
Afb.23. H. Janse, Dorpskerk Kapelle, dwarsdoorsnede van de kap van het hoofdkoor, 14 eeuw. Bron: H.Janse, ‘De Abdijschuur van Ter Doest’, Bulletin KNOB 3 (1964), 191.
15
3.2b Gewelfconstructie en materiaal van de kerken in het onderzoeksgebied Stadskerken Bij drie stadskerken in het gebied vindt men stenen gewelven toegepast. Dit betreft de Grote Kerk van Dordrecht, waar schip en koor met een stenen kruisribgewelf overspannen zijn. In het gereconstrueerde Mariakoor naast het koor is een stenen stergewelf toegepast. De stadskerk van Tholen heeft ook stenen gewelven. Boven het noordkoor en de zijbeuken zijn kruisribgewelven toegepast. Boven het schip was dit ook gepland of toegepast, te zien aan de aanzetten. Bij een 20e eeuwse restauratie is hier een netgewelf geplaatst. Opvallend is hier de afdekking van koor en zuidbeuk met een houten tongewelf. Dit was duidelijk niet volgens het plan, gezien de bewaard gebleven aanzetten voor de gewelven (zie afb.25). Nu is het hele koor met omgang en straalkapellen niet afgebouwd, zoals te zien is aan de resterende kapitelen en gewelfaanzetten in de buitenmuur van het koor. Waarschijnlijk is hier sprake van een tijdelijke afsluiting en is ten tijde van de uitbreiding van het gebouw besloten de bouw tijdelijk stil te leggen, wat definitief gebleven is.31 Ook de stadskerk van Goes heeft vanouds stenen stergewelven. Er zijn echter nog meer opvallend grote en rijk uitgevoerde kerken voorzien van een houten tongewelf. Hier lijkt in de meeste gevallen dan ook sprake te zijn van een herziening van het plan tijdens de bouw, zoals onder andere bij de stadskerk van Brouwershaven nog goed te zien is. In de kerk van Brouwershaven waren voor het koor en transept een stenen overwelving gepland. De aanzetten voor deze overwelving zijn nu nog te zien. In het schip is dit te zien aan de onderste kapiteeltjes op de colonetten boven de zuilen, dit zijn aanzetten voor de geplande gewelfribben. De bouwers hebben na de herziening van het plan op nog een rij hogere kapiteeltjes van de colonetten de houten kapspanten geplaatst. Tussen deze kapspanten diende vervolgens een houten tongewelf te komen, de sponningen voor de beschieting van het tongewelf zijn nog te zien in de spanten. Ook deze constructie is echter niet uitgevoerd, zodat nu de volledig houten constructie van de kap zichtbaar is gebleven, zonder een daarin gehangen tongewelf (zie afb.24). De spanten van het koor en transept zijn echter duidelijk geconstrueerd om stenen gewelven toe te passen, terwijl de spanten van het schip uitgevoerd zijn als spanten geschikt voor een tongewelf. Een andere opvallende aanwijzing voor een planwijziging tijdens de bouw is te zien in de uitvoering van de vieringpijlers. Aan de schipzijde ontbreken de vieringpijlers, terwijl zij aan de koorzijde wel te zien zijn, maar duidelijk niet afgebouwd. Tot slot vindt men in de in de westelijke koortraveeën stenen muurdammen voor het opnemen van de gewelfdruk van het kruisingsgewelf. In de oostelijke traveeën van het schip zijn deze muurdammen niet toegepast. Ook in de stadskerk van Brielle zijn aanzetten voor stenen gewelven zichtbaar, terwijl hier het dak dichtgezet is met een houten noodvloer.32 Ook hier is duidelijk sprake van een nooit afgebouwde kerk, wat vooral te zien is aan de met een tijdelijke wand dichtgezette opening tussen het ooit verdwenen transept en het schip. De stadskerk van Veere vertoont een zelfde beeld: ook hier zijn de aanzetten voor de stenen gewelven duidelijk zichtbaar, maar is het gewelf nooit gerealiseerd.
16
Afb.24. H. Nicolaaskerk, tongewelf op het koor met zichtbare gewelfaanzetten, na 1300, Brouwershaven. Foto: auteur. Afb.25. Onze-Lieve-Vrouwekerk, stenen gewelfaanzet in het koor, na 1452, Tholen. Foto: auteur.
Dorpskerken Vrijwel alle dorpskerken in het gebied zijn voorzien van een houten tongewelf. Bij alle onderzochte dorpskerken is of een houten tongewelf zichtbaar, dan wel een houten noodvloer zoals in Scherpenisse te zien is (zie afb.27). Bij tenminste twee van deze dorpskerken is uit bouwsporen bekend dat er een stenen gewelf gepland was (zie afb.26). Dit betreft de dorpskerken van Dreischor en Scherpenisse, waarbij opgemerkt dient te worden dat beide kerken dermate groot en rijk opgezet zijn voor een dorpskerk, dat hier duidelijk van welvarende bouwers sprake is geweest. We kunnen uit deze inventarisatie concluderen dat het houten tongewelf een constructie voor kerken was, waar minder geld te besteden was voor de bouw. Bij alle stadskerken met een tongewelf blijkt dit niet volgens het oorspronkelijke bouwplan, maar toegepast in verband met een stop van inkomsten voor de bouw of vanwege verzakkingen, waardoor het gehele gebouw een lichtere constructie behoefde. Uit de dorpskerken waar een stenen overwelving gepland was, was meer geld te besteden, wat we kunnen concluderen uit de gehele rijke opzet van deze kerken.
Afb.26. Adrianuskerk, stenen gewelfaanzet, vanaf 1342, Dreischor. Foto: auteur. Afb.27. Mariakerk, schip met gewelfaanzetten en houten noodvloer, ca. 1480, Scherpenisse. Foto: G.J. Dukker, RCE.
17
3.3 en 3.4a De basementen en kapitelen van de zuilen Basementen en kapitelen behoren beide tot het natuursteenwerk van de kerk. Dit natuursteenwerk was een grote kostenpost, aangezien het bewerkt diende te worden door steenhouwers, die in het begin van de Middeleeuwen vaak ter plaatse in de bouwloods aan het werk waren. Een aanwijzing dat dit natuursteenwerk een aanzienlijke kostenpost was, is te zien in het koor van de Sint Bavokerk te Haarlem. Dit koor is erg sober uitgevoerd in de detaillering in vergelijking met de koorpartijen die in dezelfde tijd gebouwd zijn, te weten de koren van de stadskerken te Antwerpen, Mechelen en Kampen.33 Bij het Haarlemse koor is een gereduceerde vorm van gotiek toegepast, waarbij is gestreefd met minder middelen toch een monumentale kerk te bouwen. Deze monumentaliteit is vooral gerealiseerd in de afmetingen. Het geheel ontbreken van de kapitelen aan de zuilen van het koor is hier opvallend.34 Blijkbaar was dit een grote besparing op de bouwkosten. Zo is in het gehele koorgedeelte van de Haarlemse kerk vrij spaarzaam met natuursteenwerk omgegaan. Uit bovenstaand voorbeeld is het te verwachten dat men ook in dorpskerken zeer sporadisch rijk bewerkte natuurstenen kapitelen en basementen aan de zuilen zal vinden. Dit kan een grote besparing op de bouwkosten zijn, zeker wanneer hiermee een bouwloods uitgespaard kan worden. Te verwachten is dat bij de bouw van dorpskerken een bouwloods onbetaalbaar was, waardoor er geen arbeidsintensief werk als het maken van natuurstenen kapitelen toegepast zou kunnen worden. Nu is deze stelling echter niet geheel houdbaar, daar juist in de Nederlanden door de opkomst van een uitgebreid netwerk van steenhandelaren dit natuursteenwerk kant en klaar afgewerkt geleverd kon worden. Het werk wat op de bouwplaats dan verricht werd, was vooral het vermetselen van de natuursteen en baksteen.35 Vooral de bouwmeester Evert Spoorwater zorgde voor een spoedige verspreiding van deze gestandaardiseerde onderdelen via de steenhandel.36 Er ontstond zo een opvallende verwantschap tussen veel 15e en 16e eeuwse stadskerken in Holland en Zeeland.37 Zo zijn er ook in het onderzoeksgebied duidelijke stilistische overeenkomsten te zien tussen het natuursteenwerk van de stadskerken te Dordrecht, Tholen en Brielle.38 Alleen van de kerk in Dordrecht is bekend dat Spoorwater hier aan ontworpen heeft. De toepassing van het bouwsysteem met zuilen met kapitelen en daarop de aansluitingen van de gewelfribben, in plaats van een volledige opbouw van bundelpijlers vanaf de grond die direct aansluiten op de gewelfribben, is een goedkoper en sneller systeem.39 De keuze om zuilen met kapitelen toe te passen zal dan ook vooral een keuze vanuit economische motieven geweest zijn. Doordat er meer speelruimte op de dekplaten van de kapitelen was voor de aansluiting van de gewelfribben, kon er met iets minder nauwkeurige uitvoering gewerkt worden en dit maakte de continue aanwezigheid van de bouwmeester op het werk minder noodzakelijk.40 De dorpskerken in het onderzoeksgebied waar een stenen gewelf gepland was, zijn altijd uitgevoerd met dit eenvoudiger bouwsysteem van zuilen en kapitelen. Dit is dan ook te verklaren vanuit het waarschijnlijk niet beschikbaar zijn van een bouwloods voor deze kerken. Waar bundelpijlers zijn toegepast, is dit bij grotere stadskerken waar men tijdens die bouwperiode over een bouwloods beschikt moet hebben, zoals dit bekend is over de zijbeuken van de Grote Kerk te Dordrecht.41 Daarnaast gaf het systeem van zuilen met kapitelen ook meer speelruimte voor de bouwers. Dit kan ook bij de dorpskerken van groot belang zijn geweest, doordat de bouw daarmee vereenvoudigd werd en daardoor mogelijk voor plaatselijke aannemers uitvoerbaar. Zo kon een bouwmeester uitgespaard worden en hoefden er geen gespecificeerde vaklieden naar het dorp gehaald te worden, wat uiteraard de nodige kosten met zich meegebracht zou hebben. Voor die tijd werd het steenhouwwerk ook al wel eens uitbesteed aan particuliere ateliers in de stad. Voor de bouw van de dorpskerken kunnen de ateliers in de steden een oplossing geweest zijn, hoewel het vervoer naar het dorp alsnog een kostbare onderneming was. De kapitelen die via de steenhandel verkregen werden, zijn altijd uitgevoerd als koolbladkapitelen, wat ze kenmerkend maakt voor de Brabantse gotiek. Het is daarom interessant te kijken welke kapitelen in de dorpskerken toegepast zijn, aangezien dat aanwijzingen kan verschaffen of deze kapitelen via dezelfde steenhandel verkregen zijn, of via andere wegen. 18
3.3b Basementen van de zuilen van enkele kerken in het onderzoeksgebied Zoals bekend werd het natuursteenwerk voor de zuilen veelal verkregen via de Brabantse natuursteenhandel. Van de stadskerken is dit gebleken uit de bewaard gebleven kerkrekeningen. Voor de dorpskerken is het echter minder zeker waar het natuursteenwerk verkregen werd. Om hier meer duidelijkheid in te krijgen, zijn drie dorpskerken in het gebied nader onderzocht op de uitvoering van het basement. Wanneer we de afmetingen van het basement en de omtrek van de zuilschacht vergelijken met die van de stadskerken, is er dan veel afwijking in maat? Wanneer ook de basementen voor de dorpskerken via de steenhandel verkregen werden, zou het mogelijk zijn dat het goedkoper was om met standaardmaten te werken, waardoor de zuilen van dorpskerken overgedimensioneerd uitgevoerd zouden zijn. Om dit te onderzoeken zijn de maten van de onderzochte basementen in tabel gezet en vergeleken met, indien bekend, de overspanning van de gewelven en de zuilhoogte (zie afb.28). Tabel basementen stadskerken
Basement Hoogte mm
omtrek 8kant basement mm
Omtrek zuilschacht mm
Gewelf overspanning m
Zuilhoogte m
schip koor
140 150
8 x 61,5= 488 8 x 61,5= 488
395 384
13,2 13,2
9 7,8
Brouwershaven schip Nicolaaskerk koor
155 93
8 x 52= 416 8 x 43= 344
312 251
13,8 9,6
7,5 4,2
Tholen OLV-kerk
97 119
8 x 54= 432 8 x 56,5= 452
320 320
15,8
5,3 5,6
Gewelf over spanning
Zuil Hoogte
Dordrecht Grote Kerk
schip koor
Tabel basementen dorpskerken
Basement Hoogte
omtrek 8kant basement
Omtrek zuilschacht rond
Dordrecht Nieuwkerk
schip koor
149,5
8 x 60,5= 484
410
Dreischor Adrianuskerk
schip koor
89
8 x 45,5= 364
236
121,5
8 x 45,5= 364
250
Poortvliet schip Pancratiuskerk koor
5,4 10
3,6 4,2 -
Afb.28. Tabel basementen dorpskerken. Eigen illustratie.
Uit de tabellen blijkt dat de omtrek van de basementen tussen dorps- en stadskerken weinig varieert. Vooral de Nieuwkerk in Dordrecht wijkt enigszins af doordat hier de basementen bijna even groot als bij de Grote Kerk zijn, terwijl de hoogte van het gewelf en het gewicht (hout) aanzienlijk minder zal zijn dan bij de Grote Kerk. Het is daarom een mogelijkheid dat door de aankoop van prefab profielstenen voor de basementen, die voornamelijk in één maat geleverd werden, er relatief grote basementen in bepaalde dorpskerken zijn toegepast. Door de kleine reeks onderzochte kerken is het echter moeilijk deze stelling met enige zekerheid te verdedigen en vervolgonderzoek op dit gebied zou hier dan ook meer duidelijkheid over kunnen geven. Verder is onderzocht of er overeenkomst is in de profielstenen van de basementen. Zo zijn er kerken waar alleen het profiel in natuursteen is uitgevoerd en de rest van het basement in baksteen. Dit was te zien in de stadskerk van Tholen en de dorpskerk van Poortvliet en lijkt vooral een streekgebonden 19
uitvoering. De zuil is hier voorzien van speklagen van afwisselende hoogte. In de transepten van beide kerken bevinden zich zuilen geheel van baksteen, met alleen een natuurstenen profiel. Deze profielen lijken op het eerste gezicht een standaardproduct uit de steenhandel. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen zijn de profielen opgemeten en alle uitgetekend (zie afb.29). Een basement is opgebouwd uit een achtkantig onderstuk, waarboven een natuurstenen profiel, de onderste torus. Daarboven bevindt zich een kleiner achtkantig tussenstuk, vaak van circa twintig centimeter hoogte. Daarboven zit weer een natuurstenen profiel, de bovenste torus, waarna de zuil overgaat in een ronde omtrek.
Brouwershaven schip hoogte onderprofiel mm 250 hoogte bovenprofiel mm 205 hoogte tussensteen mm 290
Brouwershaven koor
Dordrecht schip
Dordrecht koor
Tholen schip
Tholen koor
140
145
150
275
150
110
130
130
110
110
180
190
190
220
275
Dordrecht Nieuwkerk
Dreischor
Poortvliet
135
135
110
60
160
155
hoogte onderprofiel mm 155 hoogte bovenprofiel mm 145 hoogte tussensteen mm 195
Afb.29. Profielen en afmetingen van de basementen. Eigen illustratie.
20
Opvallend zijn hier de overeenkomsten in maat en vooral vorm tussen de profielen van Brouwershaven en Dreischor. Waarschijnlijk heeft men hier of de stadskerk in het dorp ten voorbeeld gesteld, of is misschien een deel van de berderen hergebruikt. Opvallend is wel dat de overeenkomsten van dien aard zijn, dat bij vrijwel alle kerken onderlinge invloed aanwijsbaar is, maar de kleine verschillen maken hergebruik van mallen of exacte kopieën onwaarschijnlijk. 3.4b Kapitelen van de zuilen van de kerken in het onderzoeksgebied In dit deel van het onderzoek zal gekeken worden naar de toegepaste kapitelen in de kerken. Alle stadskerken in het onderzochte gebied bezitten koolbladkapitelen, zoals die gebruikelijk zijn voor de Brabantse gotiek. Van de Grote Kerk te Dordrecht is bekend dat deze kapitelen vanaf de groeve voorbewerkt naar de kerk verscheept zullen zijn, doordat zij besteld zijn via de steenhandel. Van de stadskerken te Brielle en Tholen wordt dit vermoed.42 Ook de stadskerken van Goes en Veere zijn voorzien van koolbladkapitelen. Ook deze hebben opvallend onderlinge overeenkomsten (zie afb.30 en 31).
Afb.30. Grote- of Maria Magdalenakerk, kapiteel in het schip, vanaf 1455, Goes. Foto: dhr. Schollen, RCE. Afb. 31. Anthonis Keldermans, Onze-Lieve-Vrouwe-ter-Sneeuwkerk, vanaf 1470, Veere. Foto: G.J. Dukker, RCE.
Opvallend is de overeenkomst tussen de kapitelen van de Grote Kerk en de Nieuwkerk in Dordrecht. Die lijken vrijwel van gelijke afmetingen en uitvoering te zijn (zie afb.32 en 33). Beide zijn opgebouwd uit van onder naar boven een ring, daarboven twee rijen bladeren gevolgd door een tienkantige dekplaat die bij beiden hetzelfde profiel heeft. Enerzijds is het mogelijk dat tegelijk met de bestelling voor de Grote Kerk een bestelling voor de Nieuwkerk is gedaan, de parochies vielen immers onder hetzelfde kapittel. Toch lopen de vormen van de kapitelen wel iets uiteen, daardoor zou het aannemelijker zijn dat hier door een plaatselijke steenhouwer is geprobeerd de vormgeving van de kapitelen van de Grote Kerk na te bootsen.
Afb.32. Evert Spoorwater, Onze-Lieve-Vrouwekerk, kapiteel in het koor, na 1457, Dordrecht. Foto: G.J. Dukker, RCE. e Afb. 33. Nieuwkerk, kapiteel, 15 eeuw, Dordrecht. Foto: auteur.
21
Van de dorpskerken is echter minder bekend hoe men de kapitelen verkreeg. Mogelijk werd hier door plaatselijke steenhouwers een prefab product afgeleverd. Door te inventariseren wat er is toegepast aan kapitelen in de dorpskerken van het gebied, is geprobeerd hier meer licht over te werpen. In de dorpskerk van Haamstede lijken op het eerste gezicht dezelfde koolbladkapitelen toegepast als in de stadskerk van Brouwershaven, maar bij nadere bestudering is de detaillering hier toch anders (zie afb.37). Ook is de dekplaat zeskantig in plaats van achtkantig zoals in Brouwershaven. Verder zijn er geen gelijkende koolbladkapitelen in de dorpskerken te vinden. De kerken van Geervliet, Dirksland, Middelharnis en Sint Maartensdijk hebben wel kapitelen op de zuilen, maar het model is bij alle vier geheel afwijkend van elkaar (zie afb.36). Mogelijk zijn dit ontwerpen van steenhouwers uit de regio. De kapitelen van de dorpskerk van Poortugaal zijn zeer eenvoudig uitgevoerd, het zijn vlakke natuurstenen platen. Opvallend is de gelijkenis tussen de kapitelen in de dorpskerk van Dreischor en de kapitelen op triforiumhoogte in het koor van de stadskerk te Brouwershaven (zie afb.34 en 35). Beide zijn voorzien van één rij grote bladeren en daaronder een rij kleine bladeren. Dat de vormgeving van de kerk van Brouwershaven de kerkbouw in Dreischor beïnvloed heeft, lijkt aannemelijk door de nabije ligging en zelf bouwperiode.43 Een verband tussen de kapitelen, doordat zij door dezelfde regionale particuliere steenhouwer zijn geproduceerd is echter niet aangetoond, maar zou zeer goed mogelijk zijn.
Afb.34. H.Nicolaaskerk, kapitelen van het koor op triforiumhoogte, na 1300, Brouwershaven. Foto: auteur. Afb.35. Adrianuskerk, kapiteel, ca 1450, Dreischor. Foto: auteur.
Afb.36. Sint Maartenskerk, vrij ontwerp kapiteel, ca 1400, Sint Maartensdijk. Foto: G.J. Dukker, RCE. Afb. 37. Sint Johannes-de-Doper-kerk,kapiteel, na 1506, Haamstede. Foto: G.Th. Delemarre, RCE.
22
3.5a Uitwendig materiaalgebruik Alle gotische kerken in Nederland zijn opgebouwd uit bakstenen gevels. Wanneer een kerkgebouw rijker uitgevoerd kon worden, werd er voor gekozen de bakstenen kern van de gevels te bekleden met natuursteen. Veel voorkomend is de bekleding met Gobertangesteen of witte steen. Ook bekleding met Ledesteen kwam voor. Er is veel variatie in de toepassing van natuursteen in de gevels. Dit varieert van zowel uit- als inwendig volledig met natuursteen beklede gevels, waardoor er nergens baksteen zichtbaar is gebleven, tot vrijwel volledig bakstenen gevels met op enkele hoeken van bijvoorbeeld de steunberen of de toren natuurstenen blokjes. De materialisering van gevels is een duidelijke kwestie van geld: natuursteen diende geïmporteerd te worden uit naburige landen, waarbij het grootste gedeelte uit Belgische groeven kwam, terwijl baksteen in de directe omgeving vaak voorhanden was. Met de opkomst van de Brabantse steenhandel werd natuursteenwerk gemakkelijker toe te passen en daardoor is aan het eind van de 15e een begin van de 16e eeuw een toename van decoratie in natuursteen te zien.44 3.5b Uitwendig materiaalgebruik van de kerken in het onderzoeksgebied Uit de literatuur kan opgemaakt worden dat hoe rijker de toepassing van natuursteen was, hoe belangrijker de kerk was. Het baksteen diende zoveel mogelijk aan het oog onttrokken te worden. Om deze stelling te controleren zal in het onderzoeksgebied gekeken worden naar de verdeling van natuursteentoepassing in de gevel en zal specifiek gekeken worden naar verschillen tussen gevels van stads- en dorpskerken. Bij de stadskerk van Dordrecht zijn alleen de gevels van het koor en de straalkapellen geheel bekleed met natuursteen. Bij het oudere Mariakoor, maar ook bij het transept, het schip en de toren is slechts op de hoeken van de steunberen en rond de vensters decoratie in natuursteenblokken toegepast (zie afb.38). De gevels van het koor zijn geheel nieuw opgetrokken na de stadsbrand van 1457. Deze herbouw werd geleid door Evert Spoorwater.45 Door het steenhandelarennetwerk waar deze bouwmeester deel van uitmaakte, was het in die tijd veel gemakkelijker natuursteen toe te passen. Zo kon een gehele bekleding met Gobertange- en enkele gedeeltes Ledesteen gerealiseerd worden, terwijl dit bij de bouw van onder andere het Mariakoor nog te kostbaar zal zijn geweest.46 Van dit koor is de gevel geheel in baksteen uitgevoerd, wel is er een decoratie van verglaasde koppen van enkele bakstenen terug te zien, wat voor die tijd ook een rijke uitvoering was.47
Afb.38. Evert Spoorwater, Onze-Lieve-Vrouwekerk, natuurstenen hoekblokken aan de steunberen van het schip en geheel met natuursteen bekleed koor, na 1457, Dordrecht. Foto’s: auteur.
23
Bij de stadskerk van Brouwershaven zijn de gevels minder rijk uitgevoerd. Zowel het schip als transept en koor zijn uitgevoerd in baksteen. Wel zijn de gevels verlevendigd door speklagen en natuursteen rond de vensters en op de hoeken van de steunberen. De stadskerk te Brielle heeft een grotendeels bakstenen gevel van het schip, ook hier vind men enkel natuursteendecoratie op de hoeken. De toren is echter geheel bekleed met natuursteen. Ook de resterende toren van de Catharinakerk te Goedereede is rijk gedecoreerd. Hier is gelijkend aan de kerk van Brouwershaven een patroon van horizontale banden aangebracht, die uitgevoerd zijn in Gobertangesteen.48 De toren van de Sint Lievensmonsterkerk in Zierikzee is weer rijker uitgevoerd, zij is geheel bekleed met natuursteen. De stadskerk van Goes is voor het grootste gedeelte gebouwd van baksteen, waarbij in de gevels natuurstenen speklagen verwerkt zijn. De stadskerk van Veere daarentegen is wel geheel voorzien van natuurstenen gevelbekleding. De stadskerk van Tholen heeft een geheel met natuursteen bekleed schip en transept (zie afb.41). De toren heeft alleen in de onderste geleding decoratie op de steunbeerhoeken. De geledingen daarboven zijn na de stadsbrand opgebouwd (zie afb.42). Vaak is te zien dat na een stadsbrand een snelle herbouw gewenst is en laat men zaken als decoratie sneller achterwege. De economische omstandigheden na een stadsbrand zullen ook niet geweldig geweest zijn, waardoor er minder geld aan de herbouw te besteden was. Het koor is met een tijdelijk bedoelde wand dichtgezet en daardoor alleen van baksteen voorzien (zie afb.39). Op de doorgesneden wand van de niet afgebouwde kooromgang is zeer goed te zien dat de natuursteen slechts als bekleding is aangebracht en niet massief is uitgevoerd (zie afb.40).
Afb.39. Onze-Lieve-Vrouwekerk, onafgebouwd koor met zuilen in de buitengevel, na 1452, Tholen. Foto: auteur. Afb.40. Onze-Lieve-Vrouwekerk, doorsnede muur toont bakstenen kern van de gevels, na 1452, Tholen. Foto: auteur.
24
Afb.41. Onze-Lieve-Vrouwekerk, geheel met natuursteen bekleed schip en transept, na 1452, Tholen. Foto: auteur.
Afb.42. Onze-Lieve-Vrouwekerk, onderste torengeledingen van voor de stadsbrand tonen nog wel natuursteendecoratie, na 1452, Tholen. Foto: auteur.
25
In de afwerking van de gevels van de dorpskerken in het onderzochte gebied is een grote variatie zichtbaar. De grootste groep, bestaande uit tien dorpskerken, heeft alleen decoratie van natuurstenen blokken op de hoek van de steunberen en toren en rond de vensters. Enkele dorpskerken zijn geheel van baksteen, waarbij elke decoratie van natuursteen in de gevel ontbreekt. Dit is het geval bij de kerken van Abbenbroek, Poortvliet, Spijkenisse, Noordgouwe, Renesse, Serooskerke, Aagtekerke, Baarland, Gapinge, ’s Gravenpolder, ’s Heer Abtskerke, Kloetinge, Meliskerke, Nisse, Wemeldinge en Zoutelande. De kerken van Noordgouwe en Serooskerke zijn van zeer geringe afmetingen, het betreft hier ook kleinere dorpjes dan de overige dorpen in het onderzoek. Waarschijnlijk was er daarom ook geen geld beschikbaar voor natuursteendecoratie. De kerk van Abbenbroek is een vroeg 13e eeuws voorbeeld van een dorpskerk en lijkt daarom natuursteenwerk te ontberen.49 De dorpskerk van Poortvliet mist alle natuursteendecoratie, terwijl zij toch van redelijke afmetingen is. Zelfs de tracering van de vensters, hoewel niet origineel, is hier in baksteen uitgevoerd. Bij de herbouw is speciaal vastgelegd dat deze kerk geheel volgens de nieuwe protestantse inzichten gebouwd diende te worden en blijkbaar zag men ook natuursteendecoratie als teveel.50 De dorpskerk van Dreischor is gebouwd van een partij sloopbakstenen. Tot aan de waterlijst vindt men hier het grove formaat sloopbaksteen toegepast, daarboven is verder gemetseld met kleinere Dordtse steen, die wel nieuw gebakken zal zijn voor de bouw (zie afb.44). De kerk heeft volgens onderzoekers geen voorganger ter plaatse gehad, daar kan de sloopsteen dus niet van afkomstig zijn.51 Een andere opvallend rijk uitgevoerde dorpskerk vinden we in Scherpenisse, waar het gehele schip en de onderste geleding van de geplande toren met natuursteen bekleed is. De resterende westmuur van het verdwenen transept toont een bakstenen wand met horizontale speklagen. Ook de dorpskerk van ’s Heer Arendskerke op Zuid-Beveland kent een dergelijk rijk uitgevoerde gevel, geheel met natuursteen bekleed. Dorpskerken worden doorgaans gekenmerkt door bakstenen gevels met natuurstenen decoratie, voornamelijk in blokken op de hoeken (zie afb.43). Wat rijkere uitvoeringen kenden ook speklagen van natuursteen, zoals dit ook bij enkele stadskerken terug te zien. Aangezien de kleinste kerken alle natuursteendecoratie missen en de zeer rijk uitgevoerde dorpskerk van Scherpenisse juist geheel van natuursteen voorzien is, is de toepassing van natuursteen duidelijk aan het budget van de bouwers verbonden. Ook hergebruik van bijvoorbeeld een partij sloopstenen kon een aanzienlijke besparing in de bouwkosten opleveren. De dorpskerken kennen doorgaans een minder rijke toepassing van natuursteen dan de stadskerken.
Afb.43. Adrianuskerk, natuurstenen hoekblokken op de steunberen, vanaf 1342, Dreischor. Foto: auteur. Afb.44. Adrianuskerk, zichtbare overgang sloopsteen op nieuw gebakken steen, vanaf 1342, Dreischor. Foto: auteur.
26
4a Het bouwproces van stads- en dorpskerken Het grootste verschil tussen stads- en dorpskerken zal vooral in de vroege Middeleeuwen de organisatie van de bouw zijn geweest. Stadskerken werden meestal gebouwd via een eigen bouwloods. Deze bouwloods kende vaak beperkte werkperioden, ze was niet het hele jaar in bedrijf. Hierdoor kende Nederland veel meer bouwloodsen dan loodsmeesters, omdat die vaak in deeltijdcontracten bij verschillende bouwloodsen aan het werk waren.52 Een bouwloods had het grootste aandeel van zijn werk in de bouw van een stadskerk, verder werden werkloze perioden opgevuld met werk aan civiele bouwwerken in de stad. Ook de Grote Kerk te Dordrecht kende een eigen bouwloods, zij het van bescheiden omvang.53 In 1387 werd Aernd Keyser aangesteld als bouwmeester voor de leiding van de bouw van de Grote Kerk. Naast zijn jaarsalaris ontving hij daggeld, een vergoeding voor de dagen die hij in de bouwloods gewerkt had.54 Tussendoor werd er ook wel aan de kleinere kerken binnen het kapittel gewerkt, zo is bekend van loodsmeester Jan van de Doem, van de Dom te Utrecht, dat hij in 1379 ook enige vensters voor de Sint Janskerk te Utrecht maakte.55 Het is daarom zeer goed mogelijk, dat er ook bij de bouw van de Grote Kerk te Dordrecht af en toe specifiek werk zoals bijvoorbeeld het natuursteenwerk aan de Nieuwkerk verricht werd, zij vielen immers ook sinds 1336 onder hetzelfde kapittel. In de 15e eeuw werden de bouwloodsen van steeds minder belang, doordat de particuliere natuursteenhandel sterk gegroeid was. Door de grote afstanden tot de groeves was het mogelijk dat er een groot netwerk van handel in natuursteen ontstond in Nederland.56 Onder andere Dordrecht lijkt hierdoor zijn loodsmeester in de loop van de 15e eeuw te zijn verloren, grotere bouwloodsen zoals die te Utrecht, Antwerpen en ’s Hertogenbosch bleven nog wel bestaan.57 Een stadsmetselaar werd doorgaans aangesteld bij grote bouwcampagnes. Men wilde er dan via een contract voor langere tijd van op aan kunnen dat er iemand klaar stond voor het metselwerk.58 Bij voorkeur werd voor deze functie een plaatselijke aannemer geselecteerd, mits deze over genoeg kennis beschikte. Nu lijkt in de 14e eeuw het aanbod in dergelijk gekwalificeerde aannemers nog niet zo groot, zodat er vaak een aannemer van elders ingehuurd moest worden. In de 15e eeuw lijkt er een kentering ontstaan en beschikt elke grotere stad wel over een geschikte stadsmetselaar.59 Dat het zeker voor de bouw van dorpskerken niet te doen zal zijn geweest om een plaatselijke aannemer met voldoende bouwkennis te vinden, laat zich raden. Toch vermoed Meischke dat het werk aan deze kleinere kerken dermate eenvoudig was, dat hier wel plaatselijke aannemers voor geschikt zouden zijn en zelfs plaatselijke steenhouwers dit werk aankonden.60 Vermoedelijk wijst hij hier op het verschil tussen bundelpijlers voor de stadskerken en zuilen met kapitelen voor de dorpskerken, anders kan dit verschil in benodigd vakmanschap voor stadskerken ten opzichte van dorpskerken haast niet zo groot geweest zijn. 4b Conclusie: hoe kunnen we de verschillen tussen de stads- en dorpskerken duiden We zullen nu de verschillen in het bouwproces vanuit de constructieve verschillen tussen stads- en dorpskerken proberen te duiden. In de opstand valt het ontbreken van het triforium op. Door de geringere hoogtes van de dorpskerken, kon dit element uitgespaard worden. Bij de uitvoering van de gewelven is er het meest gekozen voor de toepassing van een houten tongewelf bij de dorpskerken. De kennis voor het maken van stenen gewelven zal ter plaatse waarschijnlijk niet aanwezig geweest zijn. Het maken van een houten kap met tongewelf is een systeem wat veel algemener werd toegepast, in de bouw van stadhuizen, kloosters, hospitalen en boerderijen.61 Dit is een belangrijke aanwijzing dat de gewelven in ieder geval door plaatselijke timmerlieden uitgevoerd kunnen zijn bij de dorpskerken. Dat ook dit nog geen eenvoudige klus was, blijkt wel uit de alsnog benutte speelruimte tussen spanten en colonetten bij de kap van de dorpskerk te Dreischor (zie afb.26).
27
Voor het construeren van het natuursteenwerk aan basementen en kapitelen van de zuilen zal meer dan gemiddelde kennis voor een steenhouwer nodig zijn geweest. Het is niet te verwachten dat die kennis in de dorpen te vinden was. Mogelijk werd er gebruik gemaakt van een regionale steenhouwer, zoals dit bij de kapitelen van de kerken van Brouwershaven en Dreischor gebeurd lijkt te zijn. Via de Brabantse steenhandel lijkt weinig besteld, mogelijk is dit echter wel het geval bij de Nieuwkerk te Dordrecht. De afwijkende vormen, die soms wel duidelijk vereenvoudigd zijn zoals te zien bij de kapitelen te Poortugaal, zouden wel geproduceerd kunnen zijn door plaatselijke steenhouwers. Er is hier echter zeer weinig over bekend daar vooral van kerkrekeningen van dorpskerken vrijwel niets resteert. Verder onderzoek naar de herkomst van dit natuursteenwerk van de dorpskerken zou dan ook noodzakelijk zijn. Het bouwen van de gevels en vermetselen van natuursteenwerk is een werk wat ook voor plaatselijke aannemers mogelijk moet zijn geweest. Dit is onder andere te zien aan de veel voorkomende decoratie van ingemetselde natuursteenblokken in de dorpskerken. Een gehele bekleding van natuursteen zal niet veel moeilijker geweest zijn en kan daarom ook tot de kennis van een plaatselijke vakman behoren. Overigens is er ook een voorbeeld bekend van de belangrijke bouwheer Evert Spoorwater die optreed als aannemer voor de bouw van een dorpskerk, die betreft de dorpskerk van het Vlaamse Vrasene.62 Mogelijk is dit verklaarbaar door de nabije ligging van de stad Antwerpen, waar vele steenhandelaren gevestigd waren. Waarschijnlijk vormt dit voorbeeld een uitzondering, maar dorpskerken werden dus niet altijd gebouwd door plaatselijke aannemers. De reductie van de bouwwijze van een dorpskerk ten opzichte van de stadskerk lijkt op grond van dit onderzoek vooral plaatsgevonden te hebben bij de grote constructieve delen. Bij de opstand is er duidelijk sprake van een vereenvoudiging, wat ook een logisch gevolg van de geringere hoogte zal zijn. Ook het uitsparen van een lichtbeuk bij een meerbeukige kerk is opvallend vaak toegepast. De gewelven zijn doorgaans uitgevoerd als een houten tongewelf, wat door zijn materiaal en bouwwijze goedkoper te realiseren was. Alleen bij de rijkere dorpskerken heeft men wel degelijk gestreefd naar een stenen overkapping. Het hoe en waarom van deze stenen gewelven in dorpskerken verdient meer onderzoek, zeker wat betreft het ontstaan en de geldschieters rond de dorpskerk van Scherpenisse. Wat betreft het inwendige natuursteenwerk lijkt er minder bespaard te zijn. De afmetingen en uitvoeringen van kapitelen, basementen en gehele zuilen wijken slechts weinig af van de stadskerken. Mogelijk had dit te maken met de opkomst van de Brabantse steenhandel, al doet vooral de vormgeving van de kapitelen vermoeden dat er meer geïmiteerd is door regionale steenhouwers. De opgemeten profielen hebben vaak kleine overeenkomsten. Tussen de stadskerk van Brouwershaven en de dorpskerk van Dreischor zijn duidelijke overeenkomsten aan te wijzen. Die overeenkomsten zijn echter niet van dien aard, dat hergebruik van berderen aantoonbaar zou zijn. Ook hier kan daarom sprake van imitatie zijn, zoals ook bij de kapitelen vermoed wordt. Wat betreft de afmetingen van de opgemeten zuilen is vooral opmerkelijk dat zij relatief weinig uiteen lopen. Bij de vergelijking tussen de Grote Kerk en de Nieuwkerk in Dordrecht lijkt er daarom zelfs sprake te zijn van overgedimensioneerde zuilen in de dorpskerk. Dit vormt een aanwijzing dat het bestellen van zuilelementen plaatsvond in bepaalde standaardmaten. Waarschijnlijk was het goedkoper om dan een standaardmaat zuil te bestellen, dan ook kleiner gedimensioneerde zuilen op maat gemaakt te bestellen voor een dorpskerk. De vergelijking op dit gebied verdient meer onderzoek in een grotere regio. Het uitwendig natuursteenwerk in de gevels is vooral in de dorpskerken veel beperkter uitgevoerd. Hier is duidelijk sprake van een reductie van de uitvoering. Op alle onderzochte aspecten van de inwendige constructie lijkt zo bespaard te zijn ten opzichte van een stadskerk. 28
Noten 1. De belangrijkste literatuur op dit gebied: M.D. Ozinga, R. Meischke, De gotische kerkelijke bouwkunst, Amsterdam 1953 (De schoonheid van ons land) en R.Meischke, De gotische bouwtraditie, Amersfoort 1988. 2. R. Rutte e.a., Stadswording in de Nederlanden. Op zoek naar overzicht, Hilversum 2008, pp. 47-48. 3. E. den Hartog, ‘Bouwen voor prestige, ziel of vrede. De oudste stenen kerken in Holland en hun opdrachtgevers’, Bulletin KNOB 1 (1998), p. 19. 4. T.Coomans, ‘De middeleeuwse bedelordearchitectuur in Nederland’, Bulletin KNOB 6 (2002), p. 192. 5. Coomans 2002 (zie noot 4), p. 192. 6. M.E.Stades-Vischer, ‘De Grote of Onze Lieve Vrouwekerk te Dordrecht of de ‘capella noviter constructa’ en een gewijzigde bouwgeschiedenis’, Bulletin KNOB 1 (1989), p. 16. 7. Stades-Vischer 1989 (zie noot 6), p. 16. 8. Stades-Vischer 1989 (zie noot 6), p. 18. 9. Stades-Vischer 1989 (zie noot 6), p. 21. 10. H. de Lussanet de la Sablonière, ‘De kerk van Brouwershaven’, Bulletin KNOB 2 (1962), p. 114. 11. Lussanet de la Sablonière 1962 (zie noot 10), p. 117. 12. Lussanet de la Sablonière 1962 (zie noot 10), p. 118. 13. R. Stenvert e.a., Zeeland, Zwolle 2003 (Monumenten in Nederland), p. 238. 14. Stenvert e.a. 2003 (zie noot 13), p. 239. 15. Stenvert e.a. 2003 (zie noot 13), p. 239. 16. Stenvert e.a. 2003 (zie noot 13), pp. 243-244. 17. Stenvert e.a. 2003 (zie noot 13), p. 103. 18. J. van Herwaarden e.a., Geschiedenis van Dordrecht tot 1572, Hilversum 1996, p. 308. 19. Van Herwaarden e.a. 1996 (zie noot 18), p. 311. 20. J.L. van Dalen, De Groote Kerk (Onze Lieve Vrouwenkerk) te Dordrecht, Dordrecht 1927, p. 5. 21. Van Herwaarden e.a. 1996 (zie noot 18), p. 171. 22. Stenvert e.a. 2003 (zie noot 13), p. 96. 23.M.D.Ozinga, ‘De kerken van Abbenbroek, Poortugaal, Geervliet en Spijkenisse’, Bulletin KNOB 2 (1935), p. 58. 24. Coomans 2002 (zie noot 4), p. 192. 25. Stades-Vischer 1989 (zie noot 6), p. 16. 26. Onder andere te vinden in: H.Janse, ‘Middeleeuwse houten tongewelven in Nederland’, Bulletin KNOB 14 (1961), pp. 181-194. en H.Janse, ‘Gordingenkappen in Nederland’,Bulletin KNOB 1 (1969), pp. 1-10. 27. Ozinga 1935 (zie noot 23), p. 51. 28. H.Janse, ‘Middeleeuwse houten tongewelven in Nederland’, Bulletin KNOB 14 (1961), p. 188. 29. Opvallend is het verband tussen één van de oudste Vlaamse tongewelven en het oudste tongewelf in zuidelijk Nederland, het tongewelf uit ca. 1300 in het koor van de dorpskerk te Abbenbroek. De kerk van Abbenbroek is namelijk gebouwd in opdracht van de abdij Ter Doest,die in deze streek veel grond bezat. Ozinga 1935(zie noot 23), p. 52. 30. Janse noemt het principe van het tongewelf een ‘ongotische’ constructie, omdat de gotiek gekenmerkt wordt door scheiding van functies, terwijl het tongewelf de functies van overwelving en dakdichting combineert. Hij ziet hierin aanleiding om gebouwen met een tongewelf als minst gotische bouwwerken te bestempelen. Janse 1961 (zie noot 28), p. 182. 31. Stenvert e.a. 2003 (zie noot 13), p. 239. 32. H.Janse, ‘De Sint-Catharijnekerk te Den Briel’, Bulletin KNOB 3 (1965), p. 106. 33. R.Meischke, De gotische bouwtraditie, Amersfoort 1988, p. 60. 34. Meischke 1988 (zie noot 33), p. 60. 35. Meischke 1988 (zie noot 33), p. 68. 36. M.Hurx, ‘Middeleeuwse ‘prefab’ in de Nederlanden? De Hollandse kerken van de Antwerpse loodsmeester Evert Spoorwater’, Bulletin KNOB 3 (2007), p. 112. 37. Hurx 2007 (zie noot 36), p. 114. 38. Hurx 2007 (zie noot 36), p. 114. 39. Hurx 2007 (zie noot 36), p. 117. 40. Hurx 2007 (zie noot 36), p. 117. 41. Meischke 1988 (zie noot 33), p. 51. 42. Hurx 2007 (zie noot 36), p. 114. 43. H.Janse, ‘De Middeleeuwse kerk en de kerkring van Dreischor’, Bulletin KNOB 2/3 (1971), p. 4. 44. Ozinga 1935 (zie noot 23), p. 51. 45. Stades-Vischer 1989 (zie noot 6), p. 21. 46. E.H. ter Kuile, ‘ Aanteekeningen betreffende de bouwgeschiedenis der Groote Kerk te Dordrecht’, Bulletin KNOB (1933),p. 5. 47. Ter Kuile 1933 (zie noot 46), p. 8. 48. M. Enderman e.a., Licht boven de duinen. De toren van Goedereede, Utrecht 2010, p. 51. 49. J.P.B.Zuurdeeg, Kerken op Tholen en Sint-Philipsland, Tholen 2005, p. 18.
29
50. In vroegmiddeleeuwse kerken is ook de toepassing van tufsteen in de gevels te zien. Tufsteen werd geïmporteerd en was ook in die tijd een erg kostbaar materiaal. Alleen plaatsen van redelijk groot belang konden een tufstenen kerk e bekostigen, veel van deze plaatsen werden in de 13 eeuw tot stad verheven, wat iets van hun belang illustreert. Den Hartog 1998 (zie noot 3), p. 21. 51. Janse 1971 (zie noot 43), p. 5. 52. Meischke 1988 (zie noot 33), p. 51. 53. Meischke 1988 (zie noot 33), p. 51. 54. Meischke 1988 (zie noot 33), p. 52. 55. Meischke 1988 (zie noot 33), p. 53. 56. Meischke 1988 (zie noot 33), p. 54. 57. Meischke 1988 (zie noot 33), p. 55. 58. Meischke 1988 (zie noot 33), p. 55. 59. Meischke 1988 (zie noot 33), p. 55. 60. Meischke 1988 (zie noot 33), p. 57. 61. Janse 1961 (zie noot 28), p. 181. 62. G.Asaert, ‘Everaert Spoorwater en de bouw van een nieuw koor voor de kerk van Vrasene in 1448’, in: Het land van Beveren, 15 (1972) 2, pp. 38-46.
30
Literatuurlijst Asaert, G., ´Everaert Spoorwater en de bouw van een nieuw koor voor de kerk van Vrasene in 1448’, Het land van Beveren, 15 (1972) 2, pp. 38-46. Coomans, T., ‘De middeleeuwse bedelordearchitectuur in Nederland’, Bulletin KNOB 6 (2002), pp. 173-200. Dalen, J.L. van, De Groote Kerk (Onze Lieve Vrouwenkerk) te Dordrecht, Dordrecht 1927. Enderman, M. e.a., Licht boven de duinen. De toren van Goedereede, Utrecht 2010. Hartog, E. den, ‘Bouwen voor prestige, ziel of vrede. De oudste stenen kerken in Holland en hun opdrachtgevers’, Bulletin KNOB 1 (1998), pp. 15-30. Herwaarden, J. van, e.a., Geschiedenis van Dordrecht tot 1572, Hilversum 1996. Hurx, M. ‘Middeleeuwse ‘prefab’ in de Nederlanden? De Hollandse kerken van de Antwerpse loodsmeester Evert Spoorwater’, Bulletin KNOB 3 (2007), pp. 112-134. Janse, H. ‘Middeleeuwse houten tongewelven in Nederland’, Bulletin KNOB 14 (1961), pp. 181-194. Janse, H. ‘De Sint-Catharijnekerk te Den Briel’, Bulletin KNOB 3 (1965), pp. 97-108. Janse, H. ‘De Middeleeuwse kerk en de kerkring van Dreischor’, Bulletin KNOB 2/3 (1971), pp. 85-89. Kuile, E.H. ter, ‘ Aanteekeningen betreffende de bouwgeschiedenis der Groote Kerk te Dordrecht’, Bulletin KNOB (1933), pp. 2-18. Lussanet de la Sablonière, H. de, ‘De kerk van Brouwershaven’, Bulletin KNOB 2 (1962), pp. 115-138. Meischke, R., De gotische bouwtraditie, Amersfoort 1988. Ozinga, M.D., ‘De kerken van Abbenbroek, Poortugaal, Geervliet en Spijkenisse’, Bulletin KNOB 2 (1935), pp. 50-60. Rutte, R. e.a., Stadswording in de Nederlanden. Op zoek naar overzicht, Hilversum 2008. Stades-Vischer, M.E., ‘De Grote of Onze Lieve Vrouwekerk te Dordrecht of de ‘capella noviter constructa’ en een gewijzigde bouwgeschiedenis’, Bulletin KNOB 1 (1989), pp. 14-25. Stenvert, R. e.a., Zeeland, Zwolle 2003 (Monumenten in Nederland). Zuurdeeg, J.P.B., Kerken op Tholen en Sint-Philipsland, Tholen 2005.
31
Afbeeldingverantwoording Afb. 3. Mariakerk, circa 1480, Scherpenisse. Foto: auteur. Afb. 4. Bewerkte landkaart 1580 met de dorps- en stadskerken van het onderzoeksgebied. Eigen illustratie. Afb. 3. Evert Spoorwater, Onze-Lieve-Vrouwekerk, na 1457, Dordrecht. Foto: auteur. Afb.4. H.Nicolaaskerk, vanaf 1300, Brouwershaven. Foto: auteur. Afb.5. Onze-Lieve-Vrouwekerk, na 1452, Tholen. Foto: auteur. Afb.6. Anthonis Keldermans, Onze-Lieve-Vrouwe-ter-Sneeuwkerk,vanaf 1470, Veere. Foto: onbekend, RCE. Afb.7. Grote- of Maria Magdalenakerk, vanaf 1455, Goes. Foto: IJ.Th.Heins, RCE. Afb.8. Sint Catherijnenkerk, vanaf 1417, Brielle. Foto: G.J.Dukker, RCE. Afb. 9. Nieuwkerk, na 1568, Dordrecht. Foto: auteur. Afb.10. Adrianuskerk, vanaf 1342, Dreischor. Foto: auteur. e
Afb.11. Sint Johannes-de-Evangelistkerk,eind 15 eeuw, ’s Heer Arendskerke. Foto: G.J.Dukker, RCE. Afb.12. R.Meischke, opstanden, 1953. Bron: M.D. Ozinga, R. Meischke, De gotische kerkelijke bouwkunst (De schoonheid van ons land), Amsterdam 1953, p. 102. Afb.13. Evert Spoorwater, Onze-Lieve-Vrouwekerk, opstand van het schip, na 1457, Dordrecht. Foto: auteur. Afb.14. H. Nicolaaskerk, opstand van het schip, vanaf 1300, Brouwershaven. Foto: G.J.Dukker, RCE. Afb.15. H.Nicolaaskerk, opstand van het koor, na 1300, Brouwershaven. Foto: auteur. Afb.16. Grote- of Maria Magdalenakerk, opstand van het schip, vanaf 1455, Goes. Foto: onbekend, RCE. Afb.17. Onze-Lieve-Vrouwekerk, opstand van het schip, na 1452, Tholen. Foto: auteur. Afb.18. Onze-Lieve-Vrouwekerk,opstand van het koor met triforiumaanzetten, na 1452, Tholen. Foto: auteur. Afb.19. Adrianuskerk, opstand van het schip, vanaf 1342, Dreischor. Foto: auteur. e
Afb.20. Pancratiuskerk, opstand met lichtbeuk, 15 eeuw, Poortvliet. Foto: auteur. Afb.21.N.H.Kerk, opstand met waterlijst, ca.1500, Poortugaal. Foto: G.Th. Delemarre, RCE. Afb.22. H.Janse, Abdijschuur Ter Doest, dwarsdoorsnede, ca. 1275, Lissewege. Bron: H.Janse, ‘De Abdijschuur van Ter Doest’, Bulletin KNOB 3 (1964), p.191. e
Afb.23. H. Janse, Dorpskerk Kapelle, dwarsdoorsnede van de kap van het hoofdkoor, 14 eeuw. Bron: H.Janse, ‘De Abdijschuur van Ter Doest’, Bulletin KNOB 3 (1964), 191. Afb.24. H. Nicolaaskerk, tongewelf op het koor met zichtbare gewelfaanzetten, na 1300, Brouwershaven. Foto: auteur. Afb.25. Onze-Lieve-Vrouwekerk, stenen gewelfaanzet in het koor, na 1452, Tholen. Foto: auteur. Afb.26. Adrianuskerk, stenen gewelfaanzet, vanaf 1342, Dreischor. Foto: auteur. Afb.27. Mariakerk, schip met gewelfaanzetten en houten noodvloer, ca. 1480, Scherpenisse. Foto: G.J.Dukker, RCE. Afb.28. Tabel basementen dorpskerken. Eigen illustratie. Afb.29. Profielen en afmetingen van de basementen. Eigen illustratie.
32
Afb.30. Grote- of Maria Magdalenakerk, kapiteel in het schip, vanaf 1455, Goes. Foto: dhr. Schollen, RCE. Afb. 31. Anthonis Keldermans, Onze-Lieve-Vrouwe-ter-Sneeuwkerk, vanaf 1470, Veere. Foto: G.J.Dukker, RCE. Afb.32. Evert Spoorwater, Onze-Lieve-Vrouwekerk, kapiteel in het schip, na 1457, Dordrecht. Foto: G.J.Dukker, RCE. Afb. 33. Nieuwkerk, kapiteel, na 1568, Dordrecht. Foto: auteur. Afb.34. H.Nicolaaskerk, kapitelen van het koor op triforiumhoogte, na 1300, Brouwershaven. Foto: auteur. Afb.35. Adrianuskerk, kapiteel, vanaf 1342, Dreischor. Foto: auteur. Afb.36. Sint Maartenskerk, vrij ontwerp kapiteel, ca 1400, Sint Maartensdijk. Foto: G.J.Dukker, RCE. Afb. 37. Sint Johannes-de-Doper-kerk,kapiteel, na 1506, Haamstede. Foto: G.Th. Delemarre, RCE. Afb.38. Evert Spoorwater, Onze-Lieve-Vrouwekerk, natuurstenen hoekblokken aan de steunberen van het schip en geheel met natuursteen bekleed koor, na 1457, Dordrecht. Foto’s: auteur. Afb.39. Onze-Lieve-Vrouwekerk, onafgebouwd koor met zuilen in de buitengevel, na 1452, Tholen. Foto: auteur. Afb.40. Onze-Lieve-Vrouwekerk, doorsnede muur toont bakstenen kern van de gevels, na 1452, Tholen. Foto: auteur. Afb.41. Onze-Lieve-Vrouwekerk, geheel met natuursteen bekleed schip en transept, na 1452, Tholen. Foto: auteur. Afb.42. Onze-Lieve-Vrouwekerk, onderste torengeledingen van voor de stadsbrand tonen nog wel natuursteendecoratie, na 1452, Tholen. Foto: auteur. Afb.43. Adrianuskerk, natuurstenen hoekblokken op de steunberen, vanaf 1342, Dreischor. Foto: auteur. Afb.43. Adrianuskerk, zichtbare overgang sloopsteen op nieuw gebakken steen, vanaf 1342, Dreischor. Foto: auteur.
33