Stad en Ommeland
Verbindingen en ruimte voor initiatief en experiment
Stad en Ommeland Verbindingen en ruimte voor initiatief en experiment
JUNI 2013
1
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
2
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Introductie De Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid (PRO) is een onafhankelijke adviesraad van de provincie Gelderland. De raad adviseert over beleid en strategische vraagstukken op het
gebied van de fysieke leefomgeving, zoals ruimtelijke ordening, wonen, mobiliteit, milieu, water, economie, landbouw, natuur, landschap, recreatie en cultuurhistorie. De rol van de
raad is tweeledig te benutten: als klankbord in het beginstadium van de beleidsontwikkeling en later als adviserend orgaan aan Gedeputeerde Staten (GS) en/of Provinciale Staten (PS). In beide gevallen beoogt de raad, via verdiepende discussie en advies, de kwaliteit van
de beleidsontwikkeling bij de provincie te stimuleren. Om deze rol te versterken volgt de raad tevens de impact van zijn adviezen op de provinciale beleidsontwikkeling. Dat doet zij onder andere door zich te laten informeren over de rol van zijn adviezen binnen de
besluitvorming van GS en PS. De raad komt regelmatig bijeen en gebruikt verschillende
vormen om kennis en ervaring te delen voor visieontwikkeling en meningsvorming. De raad vormt qua samenstelling een brede vertegenwoordiging van maatschappelijke, publieke en wetenschappelijke organisaties. Ad hoc betrekt de raad externe deskundigen en actoren op
het terrein van de fysieke leefomgeving bij haar advisering. Door hen te raadplegen krijgt de raad inzicht in actuele ontwikkelingen en de betekenis hiervan voor toekomstig beleid. Dat doet hij onder andere door jaarlijks een werkconferentie te organiseren rondom een urgent thema. In februari 2013 stond het onderwerp Stad en Ommeland centraal. Conferentie Stad en Ommeland De aanleiding voor de PRO om dit thema voor de conferentie 2013 te agenderen is
dat er relatief weinig aandacht is voor de stadsranden en de relatie tussen stad en
ommeland. De verbinding tussen deze twee is essentieel en voorkomt een toekomstige herstructureringsopgave!
De inleiding en gespreksleiding van de conferentie Stad en Ommeland lag in handen van Pieter Tordoir die als deeltijdhoogleraar economische geografie en planologie verbonden is aan de UvA. Zijn expertise en ervaring liggen op de raakvlakken van economische
ontwikkeling, ruimtelijke ordening, verstedelijking, bereikbaarheid en infrastructuur.
Tordoir deed onderzoek naar het samenspel van marktwerking en collectieve ordening in het kader van fysiek ruimtelijke ontwikkeling. Zijn werk in de praktijk richt zich mede op de
vorming van en beleidsbepaling voor publiek-private coalities voor stedelijke en ruimtelijkeconomische projecten en ontwikkelingen.
Aan twee verschillende deskundigen is gevraagd om een essay te schrijven en hierover ook een lezing te geven tijdens de conferentie. Lezing Stadsranden en flexibele planning– Kristof van Assche is als visiting associate professor verbonden aan de universiteit van Wageningen. Daarnaast heeft hij betrekkingen aan
diverse internationale universiteiten. Van Assche is een kritisch denker, die vanuit zijn
internationale ervaringen een heel andere blik werpt op de Nederlandse planologie. In zijn lezing gaat hij in op stadsranden als marges: plekken met minder controle, die zich bij
uitstek lenen voor experiment en innovatie. Hij onderscheidt verschillende soorten marges die om andere, flexibelere strategieën van planning vragen.
Lezing De Autistische Stad – Harro de Jong is landschapsarchitect en eigenaar van ‘Bureau
Harro’. Hij is onder meer schrijver van het boek ‘Het Groot Apeldoorns Landschap Kookboek’. Dat boek is geschreven als hulpmiddel voor ambtenaren, maatschappelijke organisaties
3
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
en burgers bij het creëren van een ‘smakelijk, gebalanceerd landschap’. In zijn lezing,
geeft de Jong aan dat de stad lijdt aan autisme: ze is niet in staat contact te leggen met
haar omgeving. Met behulp van verschillende en aansprekende voorbeelden uit steden in
Nederland en Gelderland bespreekt hij hoe deze steden van hun autisme genezen kunnen worden.
In deze bundel treft u de resultaten van de werkconferentie aan in de vorm van een advies. De twee essays zijn in de bijlage opgenomen. De inhoud van de essays valt onder de
verantwoordelijkheid van de auteurs. De essays geven niet noodzakelijkerwijs de mening van de raad weer.
Met vriendelijke groet, Paul J.J. M. Peters Voorzitter
4
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Barbara H.C. Huits Secretaris
Inhoud Introductie 3 1
De staat van de stadsrandzone
1.1
Stadsrandzones van dynamiek naar stabiliteit
7 7
1.2
Stadsrandzones: schakel tussen stad en ommeland
9
2
Stadsrandzones in de toekomst: ruimte voor initiatief
11
en kleinschalige verbindingen
2.1
Herbestemming en transformatie
2.2
Rol van (lokale) overheden
12
2.3
Belang van ontwerp
15
2.4
Verbinden van stad en ommeland
15
3
Rol Provincie
17
3.1.
Biedt ruimte voor flexibiliteit
17
3.2
Maar blijft kaders stellen
17
3.3
Vorm coalities en deel kennis
17
3.4
Ontwikkel een perspectief op stad en ommeland
18
3.5
Durf risico’s te nemen
18
3.6
Investeer in kleine verbindingen: van barrière naar verbindingen
18
Noten
19
Essays
21
Introductie stad, stadsrand en ommeland: van barrière naar schakels
23
Pieter Tordoir Stadsranden in Gelderland:Flexibiliteit en innovatie in de marge
25
Kristof van Assche Ontwerpers 32 Juristen 38 Soorten marges & innovatie
42
Literatuur 54 Reflectie op de conferentie
56
Kristof van Assche De Autistische stad
59
Harro de Jong Reflectie op de conferentie
68
Harro de Jong Verslag conferentie
5
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
71
6
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
1 De staat van de stadsrandzone Stadsrandzones vormen de overgang tussen kernen en steden en het landelijk gebied. Hier komen landschap, natuur, landbouw, bedrijvigheid en wonen samen. Dit samenkomen is niet overal zonder problemen: zie bijvoorbeeld de discussies over de verrommeling en
versnippering van het landschap. Er zijn uiteraard ook stadsrandzones waar niks mis mee is. Doorgaans gaat het dan om een zachte overgang tussen stad en ommeland. Stadsrandzones verschillen niet alleen in de mate waarin ruimtelijke problemen zich voordoen, maar ook wat betreft maat en schaal. De ruimtelijke, economische en demografische situatie in de stadsrand van Doetinchem is bijvoorbeeld heel anders dan die in de stadsregio ArnhemNijmegen. Deze verschillen worden voor een deel veroorzaakt door de schaal van stad of
dorp: hoe groter dit gebied hoe groter de stadsrandzone.1 Op deze plaats wordt overigens niet beoogd een afbakening te geven van stadsrandzones in Gelderland. Benadrukt wordt dat de condities in stadsranden situationeel zijn.
Park Sonsbeek in de noordrand van Arnhem. Niets meer aan doen!
1.1 Stadsrandzones: van dynamiek naar stabiliteit Stadsrandzones fungeerden van oudsher als expansiegebied voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen zoals woonwijken, bedrijventerreinen, kantoorparken en perifere
winkelcentra. Daarnaast vormden ze het opvanggebied voor allerhande - soms tijdelijke - functies waarvoor geen ruimte meer was in het bestaand stedelijk gebied. Denk aan
zware bedrijvigheid, volkstuinen en sportvelden. Stadsrandzones werden dientengevolge gekenmerkt door een grote dynamiek: met het opschuiven van de fysieke stadsgrenzen,
verschoven ook de stadsrandzones in de tijd.2 In die context werd de stadsrand beschouwd als een tijdelijke situatie. Het was dan ook aantrekkelijk om stadsranden te laten verrommelen omdat ze dan gemakkelijker volgebouwd konden worden.
De functie van toekomstige bouwplaats is echter aan verandering onderhevig. Dit geldt voor de provincie Gelderland maar ook voor Nederland als geheel. Waar er tot voor kort van uit gegaan werd dat ook in de toekomst het grootste deel van de ruimtelijke ontwikkelingen
aan de randen van de stad zou plaatsvinden3, is het nu zeer de vraag of deze uitbreiding nog
7
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
plaats zal vinden. Dit is het gevolg van de vraaguitval die deels conjunctureel van aard (crisis) is, maar ook structurele oorzaken kent (afname van de bevolking, dalende beroepsbevolking en nieuwe vormen van werken en winkelen). In het verlengde daarvan is er sprake van een beleidsmatige verschuiving waarbij de nadruk meer is komen te liggen bij een optimale benutting van de ruimte in bestaande stedelijke gebieden.4
Ten aanzien van woningbouw is tot 2019 in vrijwel alle Gelderse regio’s sprake van een
(beperkte) overcapaciteit in de al vastgestelde plannen voor woningbouw.5 In regio’s die
op termijn met krimp te maken krijgen zal een deel van de huidige (zachte) plannen zelfs
nooit meer gerealiseerd worden. Daarenboven zal een groot deel van de toekomstige groei
niet meer in de stadsranden terecht komen. Circa de helft van alle geplande woningen zal
gerealiseerd worden in bestaand stedelijk gebied (inbreiding). Met het oog op de omvangrijke kosten die gemoeid gaan met binnenstedelijke (her)ontwikkeling zal men overigens in
een aantal gevallen nog steeds uitwijken naar ‘goedkopere’ locaties in de stadsrandzone.
Het gegeven dat plannen voor binnenstedelijke projecten het eerst geschrapt worden lijkt
deze constatering te staven: vergeleken met 2010 is het aantal woningen in zachte Gelderse plannen voor inbreiding substantieel gedaald.6 Status
Regio
Inbreiding
Totaal
% alle
aantal woningen
geplande woningen
Harde plannen
Achterhoek
2.879
4.579
63%
Food Valley
4.088
8.823
46%
N-Veluwe 2.177
4.641
47%
Rivierenland 3.260
8.593
38%
Stadsregio 13.722
Stedendriehoek 4.105
24.804 8.445
Gelderland 30.231
Zachte plannen
Achterhoek
3.378
4.074
83%
Food Valley
5.127
9.417
54%
N-Veluwe 3.948
6.214
64%
Rivierenland 4.582
Stadsregio 12.023
Stedendriehoek 3.523
Gelderland 32.581
59.885
55% 49% 50%
11.873
39%
22.278
54%
6.518 60.374
54% 54%
Tabel 1: Aandeel woningen in inbreidingsplannen ten opzichte van het totaal aantal woningen in harde en zachte plannen voor woningbouw.7
Voor bedrijventerreinen in Gelderland geldt dat vrijwel alle toekomstige uitbreidingsvraag opgevangen kan worden op bouwrijpe grond op reeds ontwikkelde terreinen.8 Met andere
woorden er hoeven geen nieuwe terreinen meer ontwikkeld te worden. In sommige regio’s is zelfs de huidige voorraad bouwrijpe grond al te ruim. Ook voor kantoren in Gelderland
geldt dat de bestaande voorraad (leegstaande kantoren) en de geplande voorraad groter is dan de toekomstige uitbreidingsvraag.9 Voor leegstaande kantoren in de stadsrandzones is het
bovendien de vraag of deze in de toekomst nog opgenomen worden door de markt. Onderzoek laat namelijk zien dat juist op deze locaties de leegstand het grootst is (zie figuur 1). Dit lijkt vooral voort te komen uit een geringe aantrekkingskracht van deze locaties op werknemers.
8
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
12,00
10,00
Centraal Station Overig Centraal Stedelijk
8,00 Ring gemengde locaties Ring mono functioneel
7,00
Subarban monofunctioneel Subarban overig
4,00
Subarban Station 2,00
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Figuur 1: Gemiddelde aanbod/opname ratio voor zeven typen kantoorlocaties. Suburbane locaties liggen veelal in de stadsrandzones.10
Er is dus sprake van overcapaciteit in de nieuwbouwplannen; sommige plannen zullen
nooit meer gerealiseerd worden. Daarnaast heeft het overaanbod negatieve gevolgen voor
bestaande locaties: deze raken in een neerwaartse spiraal van veroudering en verloedering.
Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat beleid voor stadsranden niet meer gericht moet zijn op het begeleiden van dynamiek en groei, maar dat er gewerkt moet worden aan een
herinrichting van de stadsrandzone terwijl het ‘klassieke’ programma voor wonen en werken ontbreekt.
Braakliggende bouwkavels in de stadsrandzone van Arnhem.
1.2 Stadsrandzones: schakel tussen stad en ommeland Stadsranden zijn de plaatsen waar stad en ommeland elkaar aanraken. Hiermee wordt overigens niet alleen gedoeld op de stedeling die vanuit de stad in het ommeland wil geraken. Nee, goed ingerichte stadsranden faciliteren ook het bezoek van stedelijke
voorzieningen vanuit het ommeland. De stadsrand is dus een poort: voor bewoners van het aanpalende landelijk gebied om voorzieningen te bezoeken die daar in toenemende
mate verdwijnen (winkels, onderwijs, bibliotheken, ziekenhuizen etc.), en andersom voor bewoners van de stad die willen recreëren in het ommeland. Deze poortfunctie neemt de
komende jaren toe door de groeiende onderlinge afhankelijkheid van stad en ommeland. De
9
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
relaties liggen niet langer op niveau van een individuele kern of gemeente maar tenminste op de regionale schaal. De stadsrand moet dus goed doorgaanbaar en toegankelijk zijn
waarbij de aantrekkelijkheid van het gebied niet uit het oog verloren moet worden. In die
context dienen opgaven in de stadsrand niet alleen bezien te worden vanuit de stad maar ook vanuit het ommeland.
Door de wijze waarop de ruimtelijke dynamiek in de stadsrandzone in het verleden is begeleid staat deze toegankelijkheid echter onder druk. Bij de planning van nieuwe
stedelijke uitbreidingen werd in de regel onvoldoende rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten van het landschap en de aanwezige routes. De situering van deze nieuwe
wijken en werklocaties is niet ingegeven door het omliggende landschap maar de randen
vormen vaak een vrijwel letterlijke afspiegeling van de administratieve gemeentegrenzen en aanwezige infrastructuur. Daardoor kan het ommeland de stad nauwelijks binnendringen.
Tekenend is dat eerst grootschalige wijken als de Waalsprong en Schuytgraaf in ontwikkeling zijn genomen en dat er nu pas wordt gewerkt aan de realisatie van Park Lingezegen. Dat er überhaupt een park komt is overigens een positieve uitzondering.
Arnhem ligt aan de Veluwe. Wandelend of fietsend vanuit het stadscentrum richting Nationaal Park de Hoge Veluwe voert de route noordwaarts door park Sonsbeek en Zypendaal. Maar daarna wordt het onduidelijk: hoe nu verder?
De wijze waarop de verkeer- en vervoerswereld plande heeft deze situatie nog eens versterkt. Men richtte zich vooral op het schaalniveau van de stedelijke netwerken. Hierdoor beschikt iedere stad of kern over goede uitvalswegen en snelwegen naar andere stedelijke centra,
maar zijn de ‘langzame’ verbindingen (routes voor wandelaars en fietsers) met het ommeland over het algemeen beperkt. Dit terwijl de bulk van de verplaatsingen – woon-werk en woonwinkel stromen – plaatsvindt binnen 15 tot 20 kilometer van de woning.11 Ook recreatieve activiteiten zoals wandelen en fietsen overschrijden zelden het lokale schaalniveau.12 Daarnaast werpt de geplande infrastructuur – snel- en rondwegen, geluidswallen en
railverbindingen – vaak barrières op in de stadsrandzone waardoor de relatie tussen stad en
ommeland verder onder druk komt te staan. Maar niet alleen infrastructuur, grootschalige nieuwbouwwijken en werklocaties keren het ommeland van de stad af. Daar waar de
metamorfose van de stadsrand minder groot is geweest is deze alsnog versnipperd geraakt met door hekwerken omzoomde terreinen: “Het land van Heras”. Kortom stadsrandzones
zijn gebieden waar je ‘even doorheen moet’, maar waar je dus dikwijls niet doorheen komt.
10
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Figuur 2: “Het land van Heras”. Door het grote aantal omheinde terreinen vormt de noordrand van Arnhem geen aaneengesloten gebied (bron: Thor Smits, gemeente Arnhem).
11
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
12
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
2 Stadsrandzones in de toekomst: ruimte voor initiatief en kleinschalige verbindingen De stadsrandzones worden geconfronteerd met een aantal urgente problemen en bedreigingen. Sommige van deze problemen doen ‘vertrouwd’ aan – verrommeling, versnippering, verpaupering. Sommige van deze problemen – stagnerende ruimtelijke dynamiek – zijn nieuw voor de stadsrandzone. De toekomstige stadsrand wordt echter niet alleen gekarakteriseerd door problemen. Hier liggen ook een groot aantal kansen. Kansen om de (ver)binding tussen stad en ommeland te versterken. Kansen om de aantrekkelijkheid te vergroten voor wonen, werken en recreëren. En kansen om te komen tot innovatie en creatieve oplossingen. Als marges waar activiteiten een plaats krijgen die elders verdrongen worden zijn stadsranden immers van nature plekken waar innovatie spontaan optreedt.
Stadsrandzones: plekken waar innovatie en experiment van nature optreedt
2.1 Herbestemming en transformatie Met het oog op de overcapaciteit in zowel plannen als bouwgrond zal een deel van het
geplande aanbod voor woningbouw en bedrijvigheid in de stadsranden aan de voorraad onttrokken moeten worden door functieverandering en herbestemming. Al dan niet
voor een tijdelijk gebruik. De hierboven geschetste maatschappelijke en demografische ontwikkelingen nopen ook tot sloop van bestaand vastgoed. Dit geldt bijvoorbeeld voor
leegstaande kantoren in de stadsrand. Het is immers maar zeer de vraag of dit vastgoed in
de toekomst weer opgenomen zal worden door de markt, ook als de vraag zich herstelt zodra de economie weer aantrekt. Het initiatief voor de transformatie- en sloopopgave ligt niet
meer automatisch bij overheden. Ook al zullen zij in het geval van braakliggende bouwgrond vaak zelf de eigenaar zijn. De transformatie van deze gebieden zal meer dan voorheen
overgelaten moeten worden aan initiatieven van burgers, maatschappelijke groeperingen
en marktpartijen. Denk bijvoorbeeld aan initiatieven op het gebied van de energietransitie, stadslandbouw en recreatie. Ingegeven door het omvangrijke areaal aan braakliggende
bouwgrond doen ontwikkelaars momenteel al ervaring op met het betrekken van lokale gemeenschappen bij de invulling van deze grond.
13
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Leegstaande kantoren in de stadsrandzone
2.2 Rol van (lokale) overheden Meer ruimte voor initiatief betekent een andere rol voor overheden. In dit verband wordt vaak gesproken van uitnodigingsplanologie. De overheid schept de randvoorwaarden en
maatschappelijke partijen worden uitgedaagd om te investeren in een gebied.13 De overheid moet dus meer faciliteren en partijen samenbrengen.14 Daarbij zal het primaat primair bij gemeenten liggen omdat initiatieven zich vooral op het lokale schaalniveau aandienen. Recent onderzoek heeft laten zien dat overheden (gemeenten) op verschillende wijzen
kunnen faciliteren: door juridisch-planologisch meer flexibiliteit in te bouwen, via meer
procesgerichte ruimtelijke plannen en het gebruik van alternatieve communicatiemiddelen, door aanpassingen in de eigen organisatie en door nieuwe financiële modellen.15
Tijdens de conferentie zijn ten aanzien van het juridisch-planologische instrumentarium een aantal aanvullingen gesuggereerd. Daarbij is het concept van de zogenaamde overlay zone geïntroduceerd. Dit concept is ontleend aan de planningspraktijk in de Verenigde
Staten (zie kader voor een toelichting). Het voorstel is overigens geenszins bedoeld als een
letterlijke kopie van deze praktijk. Analoog aan de regelluwe zones zouden via overlay zones bestaande wetten en regels tijdelijk buiten werking kunnen worden gesteld. Dit om te
voorkomen dat innovatieve experimenten worden afgeremd. De overlay zones worden over het vigerende bestemmingsplan gelegd; er vindt daarmee een ontkoppeling plaats van het bestaande juridisch-planologische kader. Waar bepaalde regels buiten werking worden
gesteld dienen betrokken actoren elkaar scherp te houden ten aanzien van de uitstraling van het gebied dat getransformeerd wordt; zij dragen een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ook zouden eisen gesteld kunnen worden aan het ontwerpproces en de partijen die bij het proces betrokken zijn alvorens de gewenste flexibiliteit wordt geboden. Het resultaat van dit ontwerpproces zou zelfs het vigerende bestemmingsplan kunnen vervangen. Dit idee
14
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
zou binnen de huidige wet- en regelgeving toegepast kunnen worden door middel van een ontheffing van het bestemmingsplan.
Overlay zones in de Verenigde Staten Een overlay zone is een juridisch-planologisch instrument waarmee wijzigingen worden aangebracht op de in een gebied geldende regels met betrekking tot het gebruik van grond en gebouwen. Dit kan aanvullende regels betreffen maar er kan ook juist afgeweken worden van bestaande regels. In de Verenigde Staten zijn deze regels vastgelegd in zogenaamde zoning plans. Dit zijn lokale plannen, vergelijkbaar met het bestemmingsplan in Nederland, waarin bepaalde richtlijnen voor gebruik van grond en gebouwen worden aangegeven. Deze richtlijnen hebben o.a. betrekking op de toegestane functies, bebouwingsdichtheid, bouwhoogte en de omvang van het perceel. Overlay zones komen niet in de plaats van bestaande zonering en zullen dus altijd een zoning plan overlappen. Overlay zones worden enerzijds gebruikt om kwetsbare gebieden (grondwaterbeschermingsgebieden, natuurgebieden en uiterwaarden) te beschermen en anderzijds om ontwikkelingen in bepaalde gebieden te stimuleren. Overlay zones introduceren flexibiliteit in het planningsproces doordat ze enkel betrekking hebben op de locaties binnen het zoning plan die nieuwe of aangepaste regels vergen. Daardoor hoeft niet het gehele zoning plan aangepast te worden voor slechts een beperkt aantal locaties. Ook kunnen overlay zones gebruikt worden voor nieuwe ontwikkelingen die gemeentegrenzen overstijgen.16
2.3 Belang van ontwerp Aanwezige kwaliteiten in de stadsrandzone moeten niet als een belemmering worden
gezien voor nieuwe initiatieven maar veeleer als een troef. Door een meer ontwerpgerichte benadering kunnen nieuwe woon-, werk- en recreatieomgevingen gecreëerd worden die resulteren in een versterking van deze kwaliteiten. Deze benadering dient geen
gedetailleerde blauwdrukken of eindbeelden op te leveren, maar moet initiatieven de
ruimte geven om in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de stadsrand waarbij een aantal (minimum) vereisten bijvoorbeeld ten aanzien van milieu, natuur en veiligheid worden gewaarborgd. De braakliggende bouwgrond en het leegstaande vastgoed kunnen deels
ingevuld worden met groene functies. Verscheidene studies laten namelijk zien dat een
groene omgeving meer gewaardeerd wordt voor zowel woongebieden als bedrijvenlocaties.17 Hierdoor kan het ommeland de stad in toenemende mate binnendringen en ontstaat er
een meerwaarde voor zowel stad als ommeland: ‘de stadsrand van nu is het ommeland van morgen’.
2.4 Verbinden van stad en ommeland De stadsranden vragen om een andere focus op bereikbaarheid: geen grote verbindingen voor autoverkeer, maar inzetten op wandelaar en fietser. Dergelijke ‘langzame’ verbindingen zijn juist voor de bewoners van het ommeland van groot belang willen zij de werkgelegenheid en voorzieningen in nabij gelegen steden ten volle kunnen benutten. De bereikbaarheid en toegankelijkheid kan vergroot worden door middel van kleine verbindingen. Juist de
kleine verbindingen ontbreken namelijk in de bestaande netwerken. Door het treffen van relatief kleine investeringen in de ‘langzame’ netwerken of het weghalen van barrières
(bijvoorbeeld hekwerken) kunnen per saldo grote verbeteringen worden bewerkstelligd in de bereikbaarheid.
Vaak worden groengebieden in de stadsranden te veel als solitaire locaties beschouwd. In veel gevallen zijn deze gebieden een onderdeel van een groter landschappelijk netwerk. Beken
of rivieren kunnen bijvoorbeeld de ruggengraat vormen van een landschappelijk netwerk, maar er kan ook gedacht worden aan de verbindingen tussen respectievelijk steden als
Arnhem, Apeldoorn, Harderwijk en Ede met de Veluwe. Deze netwerken moeten letterlijk en figuurlijk op de kaart gezet worden. Pas dan zal dit gebied ook aanwezig zijn in de perceptie van bewoners, bezoekers en bestuurders.
15
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Zicht op het ommeland vanuit de stad
Zicht op de stad vanuit het ommeland.
16
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
3 Rol Provincie De stadsrandzone verdient meer aandacht. Tot voor kort werd de stadsrandzone gezien als een restgebied dat in de nabije toekomst opgeslokt zou worden door de verstedelijking. Op dit vlak zal de toekomstige stadsrandzone echter veel minder dynamisch zijn. Door het wegvallen van de vraag zullen veel plannen niet meer gerealiseerd worden en groeit de leegstand in de stadsrandzone. Daarnaast vormt de slechte toegankelijkheid van veel stadsrandzones in toenemende mate een probleem, vooral nu de onderlinge afhankelijkheid tussen stad en ommeland groeiende is. Omdat stadsrandzones zich slecht verhouden tot administratieve gemeentegrenzen voelt momenteel niemand zich verantwoordelijk voor deze gebieden. Stad en het ommeland staan vaak met de ruggen naar elkaar toe. Voor de provincie ligt een belangrijke rol in het verbinden van de stad en ommeland. Denk aan de bovenlokale afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen, maar ook aan het herstellen van bestaande netwerken en routes. Voor de provincie ligt dus een uitdaging in de stadsrandzone.
3.1 Biedt ruimte voor flexibiliteit De provincie kan een belangrijke rol spelen in het faciliteren van maatschappelijke
initiatieven, ondanks dat het primaat veelal bij gemeenten zal liggen. Zij kan gemeenten ondersteunen bij het inbouwen van flexibiliteit in het juridisch-planologische
instrumentarium. Ook kan zij stimuleren dat wet- en regelgeving minder strikt
geïnterpreteerd wordt en dat juridisch-planologische deskundigen gedurende het gehele planningsproces meedenken. Daarnaast zou de provincie een aantal generieke overlay
zones (‘sjablonen’) kunnen ontwerpen waarmee bestaande wetten en regels tijdelijk buiten werking gesteld worden. Individuele gemeenten kunnen deze dan gebruiken om bepaalde
initiatieven in de stadsrandzone mogelijk te maken. Daarbij zouden verschillende sjablonen ontwikkeld kunnen worden voor verschillende typen stadsrandzones (met verschillende kwaliteiten).
3.2 Maar blijf kaders stellen Faciliteren betekent overigens zeker niet alle kaders loslaten. Initiatiefnemers zijn immers eerder bereid om te investeren als er enige mate van zekerheid bestaat ten aanzien van wat er wel en niet mogelijk is op een bepaalde locatie en zijn omgeving. Zullen er bijvoorbeeld concurrerende ontwikkelingen plaatsvinden? Deze zekerheid moet evenwel niet top-
down gecreëerd worden, maar ontstaan tijdens een proces van co-creatie. De provincie
dient wel een belangrijke rol te spelen in dit proces, waarbij bovenlokale vraag en aanbod worden afgestemd.18 Daarbij is het van belang om te werken met realistische prognoses. Het is maar ten zeerste de vraag of de huidige optimistische ramingen voor bijvoorbeeld
bedrijventerreinen als zodanig beschouwd kunnen worden.19 Behalve via afstemming dient
de provincie ook gebruik te maken van haar doorzettingsmacht indien dit noodzakelijk blijkt om overaanbod te voorkomen.
3.3 Vorm coalities en deel kennis De provincie moet trachten om verschillende partijen en potentiële initiatiefnemers aan
elkaar te koppelen. De provincie moet dus verbindend zijn. Dit geldt in het bijzonder voor
vraagstukken die het lokale schaalniveau overstijgen. Op het lokale niveau zullen gemeenten immers het voortouw nemen in het smeden van coalities. Hierdoor kunnen ongebruikelijke coalities en nieuwe arrangementen ontstaan en kansen benut worden. De provincie
dient zich niet enkel te richten op inhoudelijke vernieuwing maar ook op bestuurlijke
vernieuwing. Een voorbeeld van dergelijke nieuwe arrangementen zijn coöperaties van
eigenaren van een gebied die aan de slag gaan met het beheer van een gebied. Het wezenlijke verschil met participatie is dat bij een coöperatie het initiatief bij partijen buiten de overheid
ligt en dat deze zelf geld en middelen inbrengen. De rol van de provincie zou hierbij vooral de
17
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
opbouw en inbreng van expertise moeten zijn. Veel problemen en opgaven in de stadsranden kennen dezelfde wetmatigheden. Om te voorkomen dat gemeenten en andere partijen niet
steeds zelf het wiel uit hoeven te vinden, zou de provincie een belangrijke rol moeten spelen in de ontwikkeling en verspreiding van kennis.
3.4 Ontwikkel een perspectief op stad en ommeland De provincie moet initiëren, agenderen en uitnodigen. Daarbij dient een perspectief
geschetst te worden ten aanzien van de richtingen waarin stadsrandzones getransformeerd zouden kunnen worden. Uiteraard dient deze visie niet tot in alle details vastgelegd te
worden. Daarbij zou ook expliciet benoemd kunnen worden in hoeverre men bereid is om
af te wijken van de bestaande juridisch-planologische kaders. Dit door een onderscheid te
maken tussen stadsranden die reeds ‘afgerond’ zijn en stadsranden waar nieuwe initiatieven gewenst zijn. Een dergelijke visie kan maatschappelijke partners verleiden en motiveren om
kansen in deze gebieden te benutten. Een inspirerende visie op een stadsrand kan een gebied letterlijk en figuurlijk op de kaart zetten. Daarmee kunnen ook knelpunten inzichtelijk gemaakt worden die vragen om extra investeringen. De uitwerking van de Gelderse Gebiedenatlas biedt in dit verband waardevolle aanknopingspunten.
3.5 Durf risico’s te nemen Een faciliterende rol vergt ook een andere houding van de provincie. Men moet durven
om risico’s te nemen en accepteren dat initiatieven mislukken (de PRO is in haar advies Transities voor Krimp20 reeds op dit thema ingegaan).
3.6 Investeer in kleine verbindingen: van barrière naar verbindingszone. Door het treffen van relatief kleine investeringen in de ‘langzame’ netwerken of het slechten
van barrières in deze netwerken kunnen per saldo grote verbeteringen worden bewerkstelligd in de relatie tussen stad en ommeland.
18
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Noten 1. Zie Planbureau voor de Leefomgeving, 2009, Verstedelijking in de stadsrandzone: Een verkenning van de ruimtelijke opgave, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. 2. Zie Planbureau voor de Leefomgeving, 2009 en Nabielek, K. et al. (2012), Stedelijke verdichting: een ruimtelijke verkenning van binnenstedelijk wonen en werken, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. Uit de eerste studie blijkt dat in de regio Arnhem-Nijmegen het areaal voor wonen in de periode 1996 tot 2003 met 75% is toegenomen in de stadsrandzone, vergeleken met 0% en 12% in respectievelijk het bestaand stedelijk gebied en de rest van het buitengebied (het gebied voor werken is hier in dezelfde periode gegroeid met 25%). 3. Zie Planbureau voor de Leefomgeving, 2009 en Nirov, 2008, Bouwen aan de randen van de stad, Nirov Quickscan 7. 4. Het doel om het bestaand stedelijk gebied optimaal te benutten zal niet automatisch betekenen dat alle open plekken in het stedelijk weefsel bebouwd worden. In de Ontwerp Omgevingsvisie van de Provincie Gelderland wordt bijvoorbeeld benadrukt dat ook andere kwaliteiten op het gebied van stedenbouw, wateropvang, klimaatadaptie op deze afweging betrokken moeten worden. 5. Provincie Gelderland, 2012, Wonen in Gelderland 2012: Monitoring van het woonbeleid, Gelderland. Alleen in de regio Food Valley is het aantal woningen in vastgestelde plannen kleiner dan het aantal woningen dat tot 2019 gebouwd moet worden (cijfers op basis van het Kwalitatief Woonprogramma, KWP). 6. Uiteraard zouden hier ook andere oorzaken aan ten grondslag kunnen liggen. 7. Cijfers in het kader van de monitoring van het woonbeleid, zie ‘Wonen in Gelderland 2012’. 8. Bureau Economisch Onderzoek Provincie Gelderland, 2013, Onderzoekmemorandum: Vraag/aanbodconfrontatie bedrijventerreinen in het kader van de evaluatie van de Regionale Programma’s Bedrijventerreinen, Gelderland. Deze studie hanteert een planningshorizon tot 2040. 9. Bureau Economisch Onderzoek Provincie Gelderland, 2011, Debet & Credit: balans van de Gelderse kantorenmarkt, Gelderland. Ten aanzien van de geplande voorraad wordt geen onderscheid gemaakt tussen plannen die al vastgelegd zijn in een bestemmingsplan en plannen waarvoor dit niet geldt. Er wordt verondersteld dat alle verouderde kantoren uit de voorraad verdwijnen en niet worden hergebruikt. De toekomstige vraag wordt vooral bepaald door deze vervangingsvraag, de uitbreidingsvraag neemt af. Wanneer verouderde kantoren worden hergebruikt zal de huidige voorraad nog ruimer blijken. 10. Tordoir, P.P. & S. Bertens, (publicatie zomer 2013) Geografische dynamiek in de kantorenmarkt, ASRE paperreeks. De vraag-aanbod ratio zegt meer over de feitelijke vitaliteit van kantoorlocaties dan leegstandcijfers. Deze indicator drukt uit hoeveel tijd het in beslag neemt om het aanbod op locaties weg te werken, gegeven het gemiddelde jaarlijkse opnamevolume. 11. De gemiddelde woon-werkafstand in 2011 was 17,8 km (bron: Mobiliteitsbalans, 2012).
19
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
12. Zie Goossen & Langers, 2008, Recreatie en groen in en om de stad: Achtergronddocument bij Natuurbalans 2006, Wageningen: WOT en Fontein, de Boer, Breman, Goossen, Henkens, Luttik & de Vries, 2009, Relatie Recreatie en Natuur, Achtergronddocument bij Natuurbalans 2009, Wageningen: WOT. Uit de laatste studie blijkt dat in 69% van de gevallen binnen een straal van 10 kilometer van de eigen woning wordt gerecreëerd. 13. Zie Raad voor de Leefomgeving, 2011, Omgevingswet: kans voor kwaliteit. Den Haag: Raad voor de Leefomgeving. 14. Zie Platform31, 2013, Sturen op ‘what’s in it for me?’ Duo-interview over flexibiliteit in de ruimtelijke ordening met Andries van den Berg (BügelHajema) en Pieter van Ree (RoyalHaskoningDHV). http://kennisbank.platform31.nl/pages/29193/Sturen-op-whats-in-it-for-me.html. 15. Buitelaar, E. et al., 2012, Vormgeven aan de spontane stad: belemmeringen en kansen voor organische stedelijke herontwikkeling, Den Haag / Amsterdam: Planbureau voor de Leefomgeving/ Urhahn Urban Design. En zie Planbureau voor de Leefomgeving, 2012, Exdurante evaluatie Wro: tweede rapportage, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. 16. Center for Land Use Education, 2005, Planning Implementation Tools: Overlay Zoning.
http://www.uwsp.edu/cnr-p/clue/Documents/PlanImplementation/Overlay_Zoning.pdf.
17. Zie Planbureau voor de Leefomgeving, 2009, De waarde van de kantooromgeving. Effecten van omgevingskenmerken op de huurprijzen van kantoorpanden, Den Haag/Bilthoven: Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Dekkers, J., & Koomen, E., 2012, ‘The monetary value of open space in urban areas: Evidence from a Dutch house price analysis.’ In: van der Heide, C. & Heijman, W. (red.), The economic value of landscapes (pp. 245-257). 18. In de Ontwerp Omgevingsvisie wordt voorgestaan om tot bindende afspraken te komen in programma’s voor wonen en werken. Voor bedrijventerreinen bestaan deze al (RPB). 19. Zie Bureau Economisch Onderzoek Provincie Gelderland, 2013: pag. 14. 20. PRO Gelderland, 2012, Transities voor Krimp: Van leefbare naar vitale regio’s. Gelderland. http://www.gelderland.nl/Documenten/Bestuur_%20en_Politiek/provinciale_commissies/ PRO/2012/Pr ovinciale%20Raad%20voor%20Omgevingsbeleid%20%282%29.pdf.
20
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Essays
21
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
22
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Essays Introductie
Stad, stadsrand en ommeland: van barrières naar schakels
Pieter Tordoir Deeltijdhoogleraar economische geografie en planologie, Universiteit van Amsterdam. Zijn expertise en ervaring liggen op de raakvlakken van economische ontwikkeling, ruimtelijke ordening, verstedelijking, bereikbaarheid en infrastructuur. Schaalsprong over het ommeland De relaties tussen stad en ommeland zijn de afgelopen halve eeuw in Nederland
fundamenteel veranderd. Oorspronkelijk was er vaak een nauwe band van wederzijdse
verzorging tussen de stad en haar directe ommeland. Door de explosie van mobiliteit kregen steden relaties over een veel groter gebied maar zijn de banden met het direct omliggende
land vaak juist minder sterk geworden. Een voorbeeld: iemand die in Renkum woont, kan werken in Utrecht, boodschappen doen in Arnhem en uitgaan in Nijmegen, en slechts zelden het naburige Wageningen bezoeken. In Utrecht bezoekt de persoon in kwestie
alleen een kantorenpark aan de snelweg, in Nijmegen alleen de historische binnenstad en in Arnhem vooral een winkelcentrum in een buitenwijk. Ander voorbeeld: bedrijven op
grote bedrijfsterreinen in Veenendaal leveren voor het gehele land, maar hebben niet of
nauwelijks een functie voor het directe ommeland. De infrastructuur die deze schaalsprong
in mobiliteit mogelijk maakt zorgt vervolgens ook letterlijk voor het doorsnijden van banden tussen stad (en ook het dorp) en het directe ommeland. Kijkend naar de verzwakkende
band tussen stad en het directe ommeland spreekt Harro de Jong op de conferentie over de ‘autarkische stad’. Diezelfde stad is echter op een veel hoger geografisch schaalniveau wel
degelijk onderdeel van een uitgebreid en uitdijend netwerk, het Daily Urban System, dat zich langs hoofdvervoersassen interregionaal verspreidt. Ook landelijke gebieden zijn onderdeel geworden van grootschalige, steeds meer internationale netwerken, zoals dat geldt voor
de Gelderse Food Valley. Al die netwerken lopen kriskras door elkaar heen. Fysieke afstand
speelt niet meer een belangrijke rol; naburige mensen en naburige kernen kunnen weinig met elkaar hebben. Gevolg is een gefragmenteerd (stads-)landschap: een caleidoscopische
ruimte. Nieuwe ontwikkelingen, in wonen, bedrijfshuisvesting, ontspanning en groen zijn daarbij vaak grootschalig en lijken willekeurig verspreid te zijn. Dat is het gevolg van de snel-weg-samenleving.
Stadsrand als lappendeken en barrière Nergens is die netwerksamenleving en gefragmenteerde netwerkruimte zo aanwezig als
in stadsranden. Het Planbureau van de Leefomgeving heeft de stadsranden in Nederland onlangs nauwkeurig onderzocht. Het bureau ziet sterke fragmentatie en stelt dat deze
toeneemt door de grote druk op stadsranden. Stadsranden zijn voor een belangrijk deel
ringen van grootschalige en eenvormige kantorenlocaties, bedrijventerreinen, woonwijken, shopping- en Leisure centra, doorsneden door wegen en hekken. Dat valt te verwachten, want juist aan de rand zijn steden en kleinere kernen verbonden aan het grootschalige
verkeersnet en het Daily Urban System, en juist daar doorsnijden wegen en spoorlijnen de
band tussen stad en ommeland. Juist daar heeft in de afgelopen halve eeuw ook de dynamiek van uitbreiding en transformatie plaatsgehad. Van brug tussen stad en land is de stadsrand geworden tot barrière. De barrièrewerking wordt versterkt als fysieke stadsranden tevens
gemeentegrenzen markeren. Fysieke grenzen hebben ook psychologische effecten en kunnen gemeentelijke afstemming dwarsbomen.
23
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Het probleem De fragmentatie en barrièrewerking is een uiting van marktkrachten en bestuurlijke
versnippering, maar is het ook een maatschappelijk, economisch en ruimtelijk probleem?
Is er een opgave om zaken anders en beter aan te pakken? Als we enkele trends beschouwen is het antwoord bevestigend. Het probleem is maatschappelijk maar ook economisch. Als
we het niet tijdig onderkennen en oplossen dreigen gebieden in een neerwaartse spiraal te komen.
Dat komt omdat wij, als bewoner, werknemer of ondernemer, steeds meer waarde hechten aan de kwaliteit van de omgeving waarin wij wonen, werken en verpozen. We vinden niet alleen de kwaliteit van de buurt, de winkelstraat of het kantorenpark belangrijk maar ook de omgeving daarvan. Kantorenparken aan snelwegen, die weinig te maken hebben met omliggende wijken en groengebieden komen in rap tempo structureel leeg te staan. Uit
recent onderzoek blijkt dat vooral voort te komen uit een geringe aantrekkingskracht op
werknemers. Bedrijven die aantrekkelijk willen zijn in de arbeidsmarkt nestelen zich liever in levendige stadscentra of juist een hoogwaardige landelijke omgeving. Woonwijken in een gefragmenteerde (snelweg-)omgeving kunnen om precies dezelfde redenen ook
minder aantrekkelijk worden. Mensen willen naar het ommeland kunnen wandelen en
fietsen en zoeken daar kwaliteit. Daar waar (nog) sprake is van historische relaties tussen stad en ommeland wordt dat hoog gewaardeerd. Vanuit de stad willen we optimaal van
mooi ommeland profiteren; vanuit het ommeland willen we optimaal van de levendige
stad profiteren. De huidige fragmentatie wordt gedreven door marktfunctionaliteit maar
dwarsboomt dus kwaliteit. Kwaliteit wordt echter belangrijker. Waar kwaliteit weinig kans krijgt ligt verloedering op de loer. Kansen We kunnen het probleem ook omdraaien en als kans zien. Kwalitatief hoogwaardige
combinaties van wonen, werken, groen en voorzieningen worden belangrijker voor burgers en bedrijven. Daarom neemt ook de potentiële kwaliteitswaarde van het ommeland voor de stad en de waarde van de stad voor het ommeland toe. Dan moeten er ook manieren te vinden zijn om die potentiële waarde te concretiseren. Dat gebeurt deels reeds in de
markt, waar bijvoorbeeld woonwijken tegelijk met golfterreinen worden aangelegd. Dan
gaat het echter vooral om lokale ontwikkelingen voor welgestelden, waar grote delen van de stad en het ommeland niet van profiteren. Met beleid kan mogelijk wel een bredere,
maatschappelijke waarde worden gecreëerd. Door goede ruimtelijke ordening en afstemming tussen gemeenten kunnen bijvoorbeeld lokale rood-groen gemengde ontwikkelingen, ieder op zich gedragen door de markt, met een relatief kleine extra inspanning aaneen worden
gesmeed tot hoogwaardig netwerk van wandel- en fietsroutes. Een stadsrandontwikkeling
wordt dan ook schakel tussen stad en land. Alle partijen, in stad, stadsrand en ommeland, profiteren. Er zijn andere en meer innovatieve kansen. Stadslandbouw brengt bijvoorbeeld
het ommeland fysiek en psychologisch midden in de stad. Hoogwaardige cottage industries, waaronder kleine hightech ondernemers die zich in landelijke bebouwing vestigen, brengen de stad op een kwalitatief hoogwaardige manier in het ommeland en versterken aldaar het draagvlak voor voorzieningen en kwaliteit.
Bestuurlijke samenwerking en de rol van de provincie Zoals gesteld kunnen gemeentegrenzen opspelen. Binnen één gemeente is het vaak al lastig
om verschillende functies, belangen en beleidssectoren in gebiedsverband synergetisch op elkaar af te stemmen. Wanneer de relatie tussen stad en ommeland in het geding is
kunnen gemeentegrenzen een rol spelen en het afstemmingsprobleem sterk bemoeilijken.
In Gelderland bestaan verschillende samenwerkingsverbanden tussen gemeenten, maar dat wil niet zeggen dat de waarde van en kansen voor synergie tussen stad en ommeland daar gemakkelijk worden opgepakt. Het verdient aanbeveling om naar goede voorbeelden en
‘rijp fruit’ te zoeken, die gemeenten kunnen inspireren om kansen gemeenschappelijk op te pakken.
24
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
De provincie kan hier een belangrijke rol spelen. Een goede, wederkerige relatie tussen stad en ommeland kunnen we zien als goede ruimtelijke ordening en een provinciaal
belang. Provincies krijgen sowieso een meer uitgesproken rol in ruimtelijke ordening en
ontwikkeling. De provincie kan signaleren, stimuleren, lokale partijen bij elkaar krijgen en
tevens ruimte geven waar nodig, want soms werkt deregulering beter dan regulering. Als het moet kan de provincie partijen onder druk zetten om tot elkaar te komen, zij heeft daar in principe de instrumenten voor.
Stadsranden in Gelderland: Flexibiliteit en innovatie in de marge Discussiestuk voor Provincie Gelderland
Kristof Van Assche Visiting Associate Professor, Strategic Communication, Wageningen University & Research Fellow, ZEF/ Center for Development Research, Bonn University
Inleiding: naar flexibele planning voor de rand ‘Argumenten moet men niet tellen, maar wegen’ Cicero
Stadsranden zijn van nature plekken waar druk op staat: het zijn de plaatsen waar expansie makkelijkst is voor de stad, waar allerlei activiteiten die in het centrum niet passen een plaats vinden, waar semilegale maar ook innovatieve en creatieve activiteiten een plek kunnen vinden. Ruimtelijke randen, net als sociale marges, kunnen zones zijn waar
ambiguïteit wordt toegelaten, waar activiteiten en waarden worden getolereerd die men niet helemaal kan bannen, maar die tegelijk niet volledig worden geaccepteerd of gewaardeerd. Marges, ruimtelijk , sociaal, en economisch, kunnen daarmee ook de zones zijn waar verandering tot stand komt, sociaal, ruimtelijk en economisch.
Tegenwoordig zou men kunnen spreken van innovatie: marges zijn plekken waar innovatie vaak spontaan optreedt, als het wordt toegelaten. Als er strenge regelsystemen bestaan in een maatschappij, ruimtelijke of andere regels, maar ook strikte hiërarchieën of
waardenladders, is er een goeie kans dat veel dingen, mensen, activiteiten naar de marge
gedrongen worden, en dat die marges tegelijk belangrijker worden als sites van verjonging
in de maatschappij. Die productieve marges zijn niet steeds stadsranden, maar daar waar de
ruimtelijke rand zich deels onttrekt aan de regeldruk van het centrum van de macht, worden ruimtelijke marges ook vaak marges in de andere zin van het woord, en daarmee potentieel plekken van vernieuwing.
Marges zijn echter zo complex omdat er druk op staat voor expansie van net het bestaande systeem: een rijk breidt zijn grenzen uit, een stad wil een nieuwe wijk met meer van
hetzelfde, een nieuw bedrijventerrein, nieuwe betalers van belastingen, een uitgebreider netwerk van infrastructuur. De marge als plek van innovatie in de luwte van de macht staat daarmee structureel onder druk: het is net de grijze zone tussen stad en land die
aantrekkelijk is voor een aantal groepen en activiteiten, niet het centrum van de macht en
niet de afgelegen plekken waar de voordelen van de grotere kernen en netwerken onzichtbaar worden.
25
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
De rand als een plek om te benadrukken, om uit te kijken naar de vlakte en het volgende dorp. (Signaghi, Georgië) Dit werkt enkel als er iets is om naar te kijken, wat bewaard is en het waard is. Reliëf helpt hier een handje, maar is niet essentieel. Afstand is het wel.
Met andere woorden: marges zijn innovatief omwille van de schaduw van de macht, maar het zijn ook de plekken die uiterst gevoelig zijn voor de macht.
Zo kan een Gelders stadje X een rand hebben die er rommelig uitziet voor de ene, maar die voor anderen een plek biedt voor een tuin. Omdat huizen met tuinen duur zijn, worden het ‘gewone’ tuinen voor sommigen, terwijl anderen de lapjes grond gebruiken voor experimenten met nieuwe tulpenrassen die ze ooit hopen te commercialiseren, een andere bijen teelt voor de bloemen die welig tieren in de rommelige rand, nog een andere er een plek vindt voor het paard. Iemand anders kweekt aardbeien en klein fruit voor zijn restaurant, een paar nieuwe Nederlanders kweken groenten en fruit die ze niet meteen vinden in de winkel. Iets verder probeert iemand al tien jaar een vergunning te krijgen voor een privéschooltje in het groen, in een oud boerderijtje aan de rand. De ‘rommel’ wordt meteen als argument gezien door anderen om het op te schonen, en een ‘heldere’ bestemming te kiezen, liefst een nieuwe wijk. Waarmee al de activiteiten die elders geen plek vinden, of verdwijnen of naar een nieuwe rand verschuiven. Maar die nieuwe rand zal wellicht meer rommelig zijn dan de huidige, waar gedurende decennia een accommodatie is bereikt tussen regels en innovatie. En zo kan men Silicon Valley inderdaad als een rand beschouwen: de Valley steunde op wijken met veel ingenieurs die door militaire investeringen aangetrokken waren, maar de bedrijfjes zelf werden gesticht in leegstaande gebouwen of lege terreinen of randen van goedkope wijken waar niemand moeilijk deed over een winkel in een garage en een frietkraam in een voormalige woonkamer en een andere garage waar een fictief bedrijfje draait. Een garage in de volgende straat kan immers de plek zijn waar een succesvol bedrijf groeit. Als die rand nog wat rommeliger wordt, is het niet erg. Als de bedrijven opgroeien, kan de rand verbeteren, of de bedrijven verhuizen. Dit wordt als noch goed noch slecht gezien. Risico hoort bij succes, bij innovatie en bij de rand
26
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
In een hedendaagse westerse context, zoals in Nederland, hebben stadsranden recentelijk nog een andere betekenis gekregen: waar voordien economische ontwikkeling en ook
‘planning’ vaak werden gezien als constante reorganisatie van de marges, van toevoeging van telkens nieuwe postzegelplannen, is er nu de angst en soms de realiteit van stagnatie en krimp. Planning, ook in een land met een rijke traditie van structuurplannen en
grootschalige visies als Nederland, was duidelijk minder gericht op de hele ruimtelijke
structuur, en op ruimtelijke kwaliteit dan men eerder dacht, gezien de paniekreactie op en de facto afhankelijkheid van constante groei. Erg riskante opvattingen over en vormen van
publiek private samenwerking, en van ondernemerschap bij gemeentes hebben bijgedragen aan deze afhankelijkheid van constante groei.
De praktijk van planning als druk op de rand, als constante uitbreiding, gaf vanzelfsprekend problemen, onder meer een reeks van tegenspraken met andere planningsdoelstellingen die in wetten, plannen en ontwerpen gehuldigd werden. De machinerie van
planningsorganisaties en documenten op verschillende schalen was niet ontworpen voor deze focus op de rand, en de kwaliteit die ermee beoogd werd, werd dan vaak ook niet
gerealiseerd. De consistentie van veel goeie Nederlandse plannen, een consistentie die zou
moeten toelaten naar meerdere doelen tegelijk te werken, en nieuwe kwaliteiten te creëren
door middel van ruimtelijke coördinatie, die consistentie staat logischerwijs onder druk als veel meer aandacht gaat naar 1 soort plek, naar de rand.
Als in Gelders stadje X de Gemeente x ha heeft gekocht met de bedoeling een nieuwe wijk te bouwen, en daar winst op te maken om andere gaten te dempen is de kans groot dat nieuwe voorstellen voor ontwikkeling in die richting worden gestuurd, zelfs al zouden ze beter elders passen, gezien de doelstellingen voor natuur, water, en erfgoed. Die doelstellingen, centraal in het structuurplan en compatibel met het streekplan, blijken bij nader inzien weinig invloed te hebben gehad op de ontwikkelingen van afgelopen decennia, omdat enkelen in de gemeenteraad en enkelen met geld dit in discussies besloten. Procedures bleken toch makkelijker in de rand en geld werd sneller verdiend dan met herontwikkelingsprojecten die de lieveling van de planologen waren. Achteraf paste men het bestemmingsplan aan, zodat dit minder en minder in lijn met structuurplan en bestemmingsplan kwam te liggen. Doordat de gemeente nu zelf niet kan ontwikkelen, geen geld vindt, wordt de druk op nieuwe voorstellen nog groter om richting gekochte grond te gaan. Het is echter te eenvoudig de praktijk te verwijten anders te zijn dan de theorie – een theorie
die vaak ‘praktijk’ genoemd werd in de kringen van planners. Het opgemerkte verschil tussen theorie en praktijk geeft o.i. ook een zwakte van het planningssysteem aan: teveel geloof in formalisering. Langzaam had zich het geloof genesteld dat goeie planning meer planning
was, meer planners, meer regels, en dat het bestaan van X aantal actoren in planning, van
plannen ,regels en van een zekere eenvormigheid en netheid in het resulterende landschap, hetzelfde was als ruimtelijke kwaliteit, en het bewijs van goeie planning.
Men kan elk punt in deze redenering betwisten, en daarnaast ook wijzen op de feitelijke
onderhandelingen tussen spelers die voor en na de productie van plannen plaatsvond, op
de structurele afwijking van de bestemmingsplannen, op de structurele problemen van het systeem om kwaliteiten te bewaren en nieuwe kwaliteiten te creëren. Wij argumenteren in dit stuk dat het planningssysteem problemen had, deels nog heeft, met informaliteit en meervoudig ruimtegebruik, en dat stadsranden bevoorrechte plekken zijn om deze problemen te observeren, maar ook om eraan te werken.
De recent vertraagde groei, in een situatie waarin meer afhankelijk werd van groei,
brengt ook nieuwe gevaren voor de stadsrand. De marge, als plek van vernieuwing maar ook van potentiële wetteloosheid, kan snel omslaan van het ene naar het andere. In ons perspectief is een marge, een flexibele marge, nuttig en noodzakelijk voor planning en
voor de samenleving, maar is net de moeilijkheid dat men de kwaliteit en de productiviteit
27
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
van de marge niet kan forceren; men slaat innovatie net zo makkelijk dood met overdreven formalisering als met chaos. Constante reflectie is nodig, oordeelsvermogen, geen blind
vertrouwen op procedures, op vertrouwde expertise of vertrouwde relaties tussen een klein
groepje spelers. Stadsranden kunnen innovatief zijn en creatief net als plek tussen overhitte markt en geen markt, tussen centrum van de macht en ontkoppeling van de macht, tussen overregulering en chaos.
In Californië ontstond Silicon Valley niet alleen door de militaire investeringen, maar ook door Stanford University, gericht op de vorming van ondernemende ingenieurs. Stanford Industrial Park is een van de eerste kernen van de Valley. Stanford zelf ligt zelf aan een rand, die van East Palo Alto. Grond genoeg. Waar sommige marges erg rijk en innovatief werden onder invloed van de wetenschappelijke en economische dynamiek, gingen andere, ook heel nabij, de dieperik in. East Palo Alto was jarenlang ‘murder capital’ van de VS, en af en toe werd een rijke slimme jongeling op de trappen van een universiteitsgebouw getroffen door een verdwaalde kogel uit de ‘hood’. In het geval van Nederland, kan men zeggen dat het ruimtelijk en economisch beleid
druk heeft gecreëerd op het grondgebruik, rechtstreeks door regels en overheidsingrijpen, onrechtstreeks door de structurering van de grondmarkt en vastgoedmarkt. Een en ander vond daarmee enkel een plaats in de marge. Tuintjes werden toegelaten, en die tuintjes
werden makkelijk plaatsen van sociaal en ook economisch experiment, omdat er weinig alternatieven waren dan de marge.
Als reactie op de huidige problemen in de markt en de planningswereld, zouden we willen aanraden, om de randen in hun ambiguïteit en potentie te beschouwen, om een strategie te ontwikkelen, een strategie met een rol voor de Provincie, waarin planning niet wordt
opgegeven, en waarin de problemen ook niet worden aangegrepen om alles te lokaliseren of te privatiseren, of om kost wat kost de oude praktijken te laten herleven, met meer druk en
meer investering. We willen elementen aandragen van een aanpak waarbij planning voor de rand flexibele planning kan zijn, waarbij ontwerp een belangrijke rol kan spelen zonder aan blauwdrukken of eind¬toestanden te denken.
Planning en ontwerp kunnen dan gezien worden als strategisch handelen dat condities
creëert voor vernieuwing, dat opties openlaat voor de toekomst, dat waardevolle elementen en structuren kan beschermen, inpassen in een groter geheel wat een groter belang kan dienen. De randen zijn immers ook de plekken waar oudere elementen en structuren
aangetroffen worden, dingen die nog niet zijn aangetast door de meest intensieve vormen van ontwikkeling en van landbouw. Die oudere ‘dingen’, waarbij men ook aan kwaliteiten
kan denken, aantrekkelijkheid, kunnen waardevoller worden in de toekomst van het gebied, maar ook makkelijk verloren gaan in de dynamiek van de marge, als het snelle omslaan van creatie naar destructie en weer terug, als die dynamiek niet in de gaten wordt gehouden, en deels gestructureerd.
Als gemeente X dringend geld nodig heeft door overinvestering en speculatie, is de kans groot dat erfgoed en natuur en landschap laag op de ladder komen te staan, en dat planning en ontwerp snel overboord worden gegooid in hun algemeenheid, terwijl we evenzeer kunnen zeggen dat net nu meer voorzichtig moet omgesprongen worden met de ‘assets’, de troeven van een gebied op de langere termijn. Meer ontwerpend gebruik maken van bestaande elementen kan goedkoper zijn, langzamere en stapsgewijze ontwikkeling kan de markt gezonder houden. De gemeente X kan besluiten een nieuwe wijk stop te zetten, maar wel de mogelijkheid open te laten voor latere ontwikkeling, volgens een nieuw model, met meer kleinschalig privaat initiatief. De burgemeester besluit dat er niks per se moet in de rand, en concentreert zich op consolidering en sanering van schulden zonder dat a priori te koppelen aan ontwikkeling en ruimtegebruik.
28
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Minneapolis: wat nu het centrum is, waren vroeger twee randen, die van Minneapolis en van St. Anthony. De oude downtown van Minneapolis is gesloopt, en de marges herontwikkeld.
Flexibiliteit in de stadsrand, in ons perspectief, zou aan een aantal problemen tegelijk
kunnen werken. Men kan flexibiliteit zien als een tijdelijke overgang, een vernieuwing
die niet al te zeer geïnstitutionaliseerd mag worden, omdat het verlangen bestaat daarna
terug te keren naar het oude, naar een planningssysteem waarin meer dichtgetimmerd is, dat vertrouwt op formalisering, en waarin men liefst zelfde coalities van actoren de macht ziet delen. Men kan flexibiliteit in de rand ook zien als overgang naar een nieuwe, zwaar geformaliseerde situatie die radicaal anders is.
Maar we kunnen ook zeggen, en dit is de aanpak die we voorstaan: deze plekken, de
randen, en deze gelegenheid, de crisis, bieden uitgelezen kansen om het Nederlandse
planningssysteem te herdenken, richting een nieuwe aanpak van informaliteit, flexibiliteit, tijdelijkheid en informaliteit. Als we er van uitgaan dat ondanks alle retoriek Nederland een planningsland zal blijven, dat met andere woorden de druk van regels en via markten groot zal blijven, kunnen we er ook van uitgaan dat marges belangrijk zullen blijven als plek van experiment.
De stadsrand van gemeente X kan even gekoloniseerd zijn door een groep kunstenaars die door de buren ‘zigeuners’ wordt genoemd. Eentje blijkt inderdaad zigeuner te zijn maar ook een internationale reputatie als kunstenaar te hebben. De kunstenaars vinden een sponsor die de grond huurt van een ontwikkelaar die er eerder iets probeerde. De gemeente apprecieert het gebruik maar ziet het meteen als tijdelijk, en hoopt dat de kunstenaars positieve aandacht trekken naar de gemeente, waarna er ‘serieuze’ belangstelling komt voor langdurig gebruik. Die blijkt er niet te komen meteen, maar de kunstenaars hebben zo weinig zekerheid over hun plek dat de sponsor het laat afweten en ze verdwijnen. Zo ging het gemeentebestuur van Montreal volledig op de toer van ‘design’: alle soorten creatievelingen moest men aantrekken, en velen zaten er al, en het geheel zou zo’n kwaliteit en kwantiteit van ontwerp op elk vlak genereren, dat de ‘brand’ van Montreal vanzelf meer waard zou worden. Het beleid bedoeld om deze activiteiten te steunen, activiteiten die in eerder marginale buurten plaatsvonden, velen aan interne en externe randen, lijkt op veel plekken de mensen weg te jagen, ofwel door het succes van buurten en randen en dus hogere prijzen, ofwel door een visie van creativiteit die niet door de creatievelingen gedeeld werd, en daaraan gekoppeld beleid dat creativiteit in de weg staat. Een galerie aan huis werd moeilijk, of een atelier met slaapbank werd verdacht.
29
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Vooraleer we meer in detail ingaan op mogelijke strategieën voor de rand die in dit algemene perspectief kunnen passen, lijkt het gepast aandacht te besteden aan twee groepen experts die weliswaar al vertegenwoordigd zijn in het Nederlandse planningssysteem, maar die
volgens ons op een andere manier kunnen ingezet worden om een meer flexibel systeem te krijgen: ontwerpers en juristen. Flexibiliteit lijkt ons een belangrijk doel, maar geen doel
op zichzelf; planning dient een reeks doelen, en grote schokken of een utopische revolutie kunnen misschien een nieuw planningssysteem brengen, maar in de revolutie kan veel verloren gaan.
Stabiliteit, voorspelbaarheid, rechtszekerheid, herkenbare ordening blijven ook doelen die economische en politiek gevolgen hebben; planning werkt beter als
mensen gewend zijn aan planning, en hervorming van planning werkt beter als mensen elke stap van de weg nog steeds de resultaten en voordelen van ‘planning’ herkennen. Aldus is ombouwen aan te raden boven herontwerp van het systeem, en is het aan te
raden machtsposities niet bruusk aan te tasten. Het probleem in veel gevallen zijn niet de spelers zelf, maar de rol die ze mogen/ kunnen spelen; als er andere invullingen mogelijk
worden van die rollen, nieuwe coalities, kan de kans op economisch en politieke disruptie verminderd worden.
Michigan, Upper Peninsula: een simpele diner, eettent, werd beroemd door een film noir die er deels gefilmd werd (Anatomy of a murder, Otto Preminger, 1948). Niemand kon dit voorspellen, maar deze plek net buiten het dorp begon volk te trekken, en maakte van de omgeving een aantrekkelijke rand, een enigszins mysterieus milieu om in stand te houden.
30
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Misschien komt het vreemd over om in deze redeneerlijn ontwerpers en juristen te noemen. Beide kan men immers makkelijk associëren met vormen van planning die problematisch bleken in het verleden, en elders. Beide kan men associëren met dichtgetimmerde en
rigide planning, waarin weinig ruimte voor andere spelers en een andere aanpak wordt
gelaten. Juristen in de ruimtelijke ordening kan men zien als symbolen van op hol geslagen
kapitalisme, van privatisering en van grote moeilijkheden om een algemeen belang in beeld te brengen.
Ontwerpers kan men zien als rechterhand van de kapitalisten of als rechterhand van
bureaucraten die de ruimte ordenen zonder naar mensen te luisteren, in beide gevallen als
vertegenwoordigers van een perspectief waarin ruimte en ruimtegebruik volledig vastgelegd worden, volgens esthetische, economische of (pseudo‐)wetenschappelijke normen.
Men kan echter ook zeggen dat beide groepen niet enkel dienen behouden te worden omdat ze er al zijn, omwille van de stabiliteit, maar ook omdat beide kunnen ingezet worden om
de flexibiliteit van het planningssysteem te vergroten. Dit vraagt wel om een deels andere rol. In dit bestek kunnen we niet meer doen dan elementen aanreiken van dergelijke
verschuiving in hun rol, maar we zijn ervan overtuigd dat het mogelijk is, en dat het belangrijke voordelen kan bieden.
31
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Ontwerpers Als we spreken over ontwerpers hier, bedoelen we landschapsarchitecten, stedenbouwers, maar ook architecten die op grotere schaal willen denken, en planners die ontwerpend
kunnen denken. Met ontwerpend denken bedoelen we denken dat niet volledig uitgaat van procedures, wetten, regels of van de bestaande toestand, maar daarentegen zoekt
naar oplossingen voor problemen en creatie van kwaliteit door ruimtelijke structuren te veranderen.
Ontwerpers als bouwers aan flexibiliteit zijn dan ook ontwerpers die een ontwerp niet als einddoel zien, en bij een ontwerp volledige implementatie niet als enig acceptabele doel
erkennen. Ontwerpen kunnen allerlei positieve functies hebben, en ontwerpend denken
kan van pas komen bij een veelheid van taken waarbij ruimtelijke coördinatie, en het zoeken naar andere ruimtelijke configuraties nuttig is. Wetten kunnen niet zelf zien dat hun effect anders zal zijn in een anders ingericht landschap. Wetten kunnen zelf ook niet inzien dat hun effecten in combinatie met andere wetten anders zullen uitpakken in verschillend ingerichte ruimtes. Voor planning kunnen deze effecten wel belangrijk zijn.
Eenmaal het idee van ontwerper en ontwerp verbreed is, kan men makkelijker denken over de mogelijke bijdragen van ontwerpers aan een meer flexibele ruimtelijke ordening, in het bijzonder voor de stadsrand. Een paar mogelijkheden die we nu al her en der herkennen in Nederland en de rest van crisisgevoelig Europa:
- Ontwerpers kunnen werken aan tijdelijke ontwerpen. Tijdelijkheid kan gekoppeld zijn aan enkelvoudig en tijdelijk ruimtegebruik op een kleine plek, maar evengoed kan een
tijdelijk ontwerp ruimte geven aan meervoudig ruimtegebruik, en/of een grotere ruimte tijdelijk structureren. In dat laatste geval zal ontwerp meer afhankelijk zijn van een
tijdelijke selectie aan bestaande structuren en elementen. Tijdelijke parkjes kunnen
voortkomen uit een andere inkadering van bestaande elementen, met toevoeging van
een paar dingen. Lege terreinen aan de rand kunnen voor evenementen gebruikt worden, tijdelijke horeca.
Gelders stadje X had een half vervallen bedrijventerrein aan de rand. Er bleek al jaren
vraag naar volkstuinen, maar geen geschikte ruimtes. Een lokale tuinier met creatief
inzicht kwam op het idee afvalhout te gebruiken voor verhoogde bedden op enkele lege
parkeerplaatsen; een gesprek met de landschapsarchitect van de gemeente en verder met het
bestuur zorgde voor een goedkoop tijdelijk ontwerp, en de jurist van de gemeente zorgde voor contracten die de boel tijdelijk houden, geen rechten op de grond wortel laten schieten. De ‘beton tuinen’ blijken een succes en ‘s zomers worden er feestjes georganiseerd; een lokale
architect bedenkt een manier om een van de kleinere lege gebouwen als tijdelijk restaurant te gebruiken; een lokale jurist verzint een list om dat mogelijk te maken op korte termijn
-¬hij gaat bijvoorbeeld een kijkje nemen over de oostgrens en praat even met een uitbater van tijdelijke restaurants.
- Ze kunnen in en door middel van meer stabiele ontwerpen ruimte laten voor tijdelijkheid, en meervoudig ruimtegebruik. Ook hier zal men meestal te maken hebben met selectie van bestaande structuren en elementen. In uitzonderingen kan men grotere nieuwe
structuren aanleggen, bvb. wanneer veel inkomsten verwacht worden in het gebied,
en/of wanneer er een algemeen belang wordt gezien in de wisselende combinatie van
functies. Hergebruik van gebouwen kan meer open gelaten worden op bepaalde plekken, evenals toevoeging van nieuwe gebouwtjes, en een opkomende cluster van functies aan
de rand kan ingekaderd worden in een ontwerp. Hoe meer volumes gebruikt worden, hoe
32
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
belangrijker de inkadering. Bestaande infrastructuur die nieuw aangezet wordt of nieuwe infrastructuur kunnen ook functioneren om nieuwe zones van meervoudig gebruik of wisselend gebruik te structureren.
Het lege bedrijventerrein van daarnet blijft een succes, en de gemeente neemt een beslissing om structuur aan te brengen zonder dat men weet wat er precies zal gebeuren. Men kijkt
naar de andere plannen in de la, en ontdekt dat er stukken niet verhard zijn, en mogelijk als verbinding kunnen dienen met groene gebieden verderop; men kan aansluiten ook op bestaande wandelpaden. Een lokale historische vereniging ijvert voor het bewaren
van 1 gebouw ontworpen door een lokaal beroemde vroeg-modernistische architect, en
de gemeente archivaris, vriend van lokale architecten, ziet dat een tweede gebouw door
dezelfde man ontworpen is. Men zorgt voor tijdelijke bescherming, en de combinatie van
die gebouwen, enkele kleinere gebouwtjes waarvan men hergebruik eenvoudig acht, en de
ontdekte/ nieuwe groene/ recreatieve infrastructuur zorgt voor een raam-ontwerp dat ruimte laat voor de tuintjes en feesten, maar ook vele opties openlaat voor de toekomst.
- Ontwerpers kunnen combinaties zoeken van vaste en minder vaste plekken, van ankers, in de vorm van plekken en structuren en gebruiken, waarnaast op andere plekken en aspecten meer ruimte wordt gelaten. Eenmaal de meer verankerde structuren zijn
herkend, misschien deels gecreëerd, kan men denken aan verschillende combinaties van gebruik die passen bij verschillende posities in dergelijke netwerken.
Op het terrein waarvan sprake, krijgt uiteindelijk een gebouwtje meer strikte bescherming, en een wandelpad wordt opgenomen in regionale netwerken. De rest wordt behouden tot
er zich iets anders aandient. Ondertussen blijven de tuinen en feesten mensen aantrekken en ontstaat er een soort gemeenschap; enkele life-style bladen komen een kijkje nemen en
iemand publiceert een kookboek op vanuit de betontuin. Andere stadjes komen kijken, en de tijdelijkheid begint te vervagen. Een restaurant wil zich meer formeel vestigen, en het hele jaar open blijven. De prijzen verhogen, en hip volk met meer geld vestigt zich. Rondom het terrein komt een erg dure ecologisch artistieke wijk. De eerste kolonisten verdwijnen, en vragen de gemeenteraad naar een andere plek, een nieuwe marge.
- Ontwerpers kunnen werken aan netwerken die een robuuste structuur bieden voor combinaties van snel en traag, vast en veranderend, enkelvoudig en meervoudig. Bestaande structuren van groen, water, reliëf, elementen, bebouwing, kunnen
bestudeerd worden vanuit hun potentie tot functioneren als snel of traag netwerk, of de
potentie om combinaties van functies te scheiden. Voor vlakken of ruimtes kan eenzelfde oefening nuttig zijn. Scherven of fragmenten van oude netwerken kunnen verbonden worden vanuit hetzelfde oogpunt.
De ondertussen hip geworden buurt begint te zeuren over de ‘rommelige’ groene stroken die als EHS waren aangeduid in een eerdere fase, en ook over de zigeuners die het wandelpad
constant gebruiken en een paar woonwagens op een weitje verderop hebben gezet. Ze huren een landschapsarchitect in die voorstelt enkele groenstroken bij privétuinen te betrekken, een bij een restaurant, en een nieuwe selectie in de padenstructuur aan te brengen.
De gemeente, die ondertussen de buurt als voorbeeld stelt, neemt het voorstel over. De
woonwagens worden na een procedure verplaatst naar een erkend terrein drie gemeentes verderop.
- Ze kunnen, in algemene zin, en deels de vorige mogelijkheden insluitend, structuur brengen in ruimtelijke variatie, en daarmee zoeken naar oplossingen op verschillende
problemen tegelijk, ruimtelijke kwaliteiten herkennen en creëren. Vaak lopen de spelers
vast op vraagstukken tot het moment dat de concrete ruimte wordt bekeken, de blik van de
ontwerper er wordt bij betrokken. De ruimte zelf laat bepaalde manipulaties eerder toe dan anderen, en daarmee bepaalde combinaties van functies en bepaalde toepassingen van het woud aan regels en abstracte plannen en doelen.
33
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
De buurt naast de verhipte buurt is een woonwijk uit de jaren zestig die zelf een rafelrand
heeft, en bepaalde straten die meer onderhouden zijn dan andere. Sommige woningtypes
bleken ook meer duurzaam populair dan andere. Enkele groenstroken zijn druk gebruikt als
buurtparkjes, terwijl andere vol rommel liggen maar wel meer ecologische potentie hebben.
Net buiten het dorp (Kalken, België) een weidegebied dat nu als natuur gezien wordt en veel wandelaars en fietsers aantrekt. Waarom geen kunst? – dacht men blijkbaar. Het weidegebied, de meersen, ging meer als rand van het dorp functioneren, als plek die meervoudig gebruik aantrekt, meer onder druk staat, maar tegelijk nog ruimte laat voor experiment.
De rommelstroken worden door de gemeentelijk planner gezien als eventuele uitbreiding van de EHS, in aansluiting op de groene stroken van de betontuinen,
terwijl een van de speelstroken aansluit op de hippe buurt en wordt herontworpen als insteek van hip in onhip, en mogelijk een motor van verhipping. Dit wordt verteld in esthetische en sociale termen in het openbaar, terwijl de politici vooral bezorgd zijn om zakkende
woningprijzen in de oudere buurt en hopen dat het effect van de betontuinen nog verder kan reiken.
- Men kan ontwerpers ook gebruiken in het hele proces van planning, inclusief vele
momenten waar de productie van plannen niet of nog niet in zicht is. Dit vraagt een
aanpak waarbij niet a priori wordt gestreefd naar een gedetailleerd eindontwerp waarin alles moet passen, waarin het ruimtegebruik volledig gecodificeerd is, maar eerder een proces waarbij vragen op verschillende beleidsterreinen flexibel gecoördineerd
kunnen worden als de ruimte zelf de synergie of de wederzijdse obstakels belangrijk
lijkt te maken, een proces waarbij ontwerpers telkens ruimtelijk kunnen vertalen, en
verschillende mogelijkheden voor de ruimtelijke vertalingen laten zien. Waarna men, in een groep die spelers combineert, kan inschatten hoe verschillende ruimtelijke interventies problemen en kwaliteiten kunnen engageren. Regels, plannen,
procedures, zoneringen kunnen, zoals nu, achteraf aangepast worden deels, en deels geherinterpreteerd op het moment zelf.
34
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
De betontuinen krijgen invloed in een ander Gelders stadje. Daar is echter geen
bedrijventerrein met veel oud beton, en men beraadt zich op de gemeente over het omvormen van een eigen stukje stadsrand, waar ‘iets dergelijks’ zou kunnen. Men vraagt een specialist in place branding en een landschapsarchitect maar enkele lokale verenigingen hebben al
claims op het gebied, informeel maar met politieke invloed. Een ambtenaar fluistert enkele gemeenteraadsleden in dat een participatief planningsproces misschien het proces kan
versoepelen. Eerst komt er niet veel uit, maar als een andere landschapsarchitect wordt
ingezet, die de partijen kan laten zien hoe verschillend hun claims en hun doelen kunnen
ingezet worden, komt er uiteindelijk iets tot stand dat afstand neemt van de betontuinen,
maar wel allerlei gebruik in dezelfde ruimte toelaat; er wordt gekozen voor een branding als
‘erfgoed in beweging’, waarbij het ambachtelijk verleden van de site wordt gebruikt als kader voor flexibele nieuwe ontwikkelingen met mogelijkheid tot wonen, werken en recreatie. De tuin-idee verdwijnt op de achtergrond.
- Men kan ze inzetten bij ontwerpmatige studies, die verschillende scenario’s voor
ruimtelijke ontwikkeling kunnen onderzoeken, uitwerken, en/of creëren. Dergelijke
ontwerpende studies en studieuze ontwerpen kunnen in verschillende varianten besteld worden, in het ene geval met accent op ontwerp, in het andere geval met het accent
op studie, en ze kunnen op verschillende momenten en manieren als input voor het besluitvormingsproces gebruikt worden.
In nog een andere Gelderse gemeente loopt een poging tot kopiëren van de Beton-tuinen volledig spaak in een participatief proces: er was genoeg beton, oud beton met karakter,
maar er bleek ook licht- toxisch afval in de bodem te zitten. De interne discussie hierover werd door een van de lokale spelers aan de grote klok gehangen, waarna elk compromis onmogelijk werd. Een ontwerpbureau werd ingehuurd dat vier ontwerpen maakte, en
doorrekende op economische en milieuaspecten, en uiteindelijk besluit de gemeenteraad tot een referendum over de vier scenario’s. Omdat de hippe toestand bij de betontuinen
ondertussen de buurgemeente op de zenuwen werkt, wordt gekozen voor het ontwerp wat meest verschilt hiervan, en waarbij gekozen wordt voor natuur, recreatie, en een klein
aantal woningen waarbij de kopers het milieurisico accepteren en hun recht tot procederen opzeggen.
Een oude molen, meelfabriek, aan een voormalige rand van Minneapolis, vervallen, en hergebruikt zonder volledig te restaureren. In het hart van het oude gebouw werd een nieuwe structuur opgetrokken, een museum. Volledige sloop en herontwikkeling van de vroeger rommelige rand werd gezien als te duur en riskant, wat meer plaats liet voor experimenten zoals dit. De experimenten zorgden weer voor stabilisatie van de markt, en nu is de buurt een stuk duurder, wat verder experiment uitsluit.
35
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
- Als de evolutie naar meer burgerparticipatie zich doorzet, biedt dit nieuwe mogelijkheden voor ontwerpers om bij te dragen aan flexibiliteit zonder de voordelen van planning
in het algemeen te verliezen. Als burgerparticipatie doorgroeit, komen wellicht veel
Amerikaanse vormen van ‘grassroots planning’, ‘participatory design’, ‘community design’ of ‘community visioning’ vanzelf meer naar voren. Als burgers meer te zeggen krijgen,
ontdekken ze zelf meestal dat dit tijd en werkt vraagt, en dat een aantrekkelijke buurt of stad meer vraagt dan een optelsom van eisen en klachten, meer zelfs dan een lijst met
lokale regels en verboden. Ontwerpers, in verschillende gedaantes, komen daarbij toch
weer in beeld, en kunnen zorgen voor een inpassing in het planningssysteem, en tegelijk
een geleidelijke modificatie van dat systeem van onderop. Omdat participatieve processen zelf veel vormen hebben, en de problemen veelvormig zijn, zal ontwerp zich ook moeten aanpassen, en in het ene geval meer scenario’s ontwikkelen, elders meer consensus
bouwen, nog elders in discussie polijsten aan een gedetailleerd ontwerp. Soms zal de
uitkomst van een zoektocht toch een rigide ontwerp zijn; dit is geen probleem zolang er maar structureel ruimte voor flexibiliteit blijft binnen het planningssysteem.
In de Gelderse gemeente van daarnet met een participatief proces dat niet stuk liep, was er wel een kritisch moment waarop een bejaarde vogelaar met een rechtszaak dreigde
en een jonge leraar naar de krant ging omdat hier mogelijk de muts van Karel de Grote
onder de grond zit. Enkele jonge ambtenaren met ervaring met participatieve processen
in andere gemeentes, en enkele oudere gemeenteraadsleden met een goed gevoel voor de machtsverhoudingen in de gemeenschap besloten de vogelaar in contact te brengen met enkele andere vogelaars, waaronder een die voor de Provincie werkt, en de leraar met de
historische kring waarin bezorgdheid over Karel de Grote wordt gedeeld, zonder evenwel de noodzaak te zien het proces te stoppen. De grotere groep wordt weer bij elkaar gebracht, en
de landschapsarchitect werd ondertussen geïnstrueerd nieuwe varianten te verzinnen om de discussie los te wrikken.
Ontwerpers kunnen met andere woorden op verschillende manieren ingezet worden om
flexibiliteit en meervoudigheid een nieuwe plek te geven in de ruimtelijke ordening. Daarbij is het belangrijk de democratische kwaliteit van het proces te bewaken.
En ontwerpers zelf dienen zich aan te passen aan een situatie met nieuwe vormen van
opdrachtgeverschap, een situatie waarbij ruimtelijke structuren en composities niet altijd
het startpunt zijn, eerder gebruiken van plekken, en gewenste gebruiken. Waarna weer kan gekeken worden naar de structuren en hun waarde voor deze maatschappelijke wensen.
Netwerken, routes, sferen, plekken, en ruimtelijke kwaliteit in al zijn aspecten kunnen op verschillende momenten in een participatief proces ingeroepen worden, ze kunnen
verschijnen in de vertaling van allerlei discussie punten en op onverwachte momenten bij
het schetsen. Ontwerpen zelf wordt dan veel meer een proces, en meervoudig. Ontwerpen voor flexibiliteit, zeker in een participatieve context, betekent meedenken met burgers, luisteren naar wensen, kijken naar landschappen, en constant nieuwe invalshoeken proberen, scenario’s uitwerken, kwaliteiten ontdekken en testen.
36
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Kennebunkport, Maine. Dit is een stadsrand op een schiereilandje in de Atlantische Oceaan. De rand van de rand werd vrijgelaten, zeldzaam in de VS: de kliffen werden ontworpen in de stijl van tuinen, maar openbaar gehouden. Een slingerend wandelpad houdt afstand van de huizen, en maakt tegelijk de kliffen toegankelijk voor het publiek en het stadje een stuk aantrekkelijker voor wonen en recreatie.
37
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Juristen De tweede groep, juristen, kan ook bijdragen aan de flexibiliteit van ruimtelijke ordening, indien ze in het hele proces worden ingezet, en met de bedoeling om mee te denken met
ontwerpers en de anders spelers, in het zoeken naar flexibiliteit, en naar juridische middelen om die mogelijk te maken. Vaak is de angst voor de wet zo groot, en het inzicht in de ruimte voor interpretatie van wetten en regels zo klein, dat mogelijkheden tot flexibiliteit over het
hoofd worden gezien. In andere gevallen gaat het meer om herhaling van vertrouwde zetten, routinematige toepassingen en interpretaties van de wet, die flexibiliteit uit het oog doet verliezen.
Als juristen een positieve rol willen spelen bij het zoeken naar flexibiliteit, dient men te
vermijden dat de wet, en de jurist als vertegenwoordigend expert, enkel bij het begin en het eind van een planningsproces verschijnt. Als de summier de grenzen van planning schetst bij het begin, en summier de legaliteit van een resulterend plan beoordeelt, kan men er
van uitgaan dat de kansen op vertraging groter zijn, de kansen op frictie tussen spelers, tussen ambities en resultaat, en dat de reële mogelijkheden en grenzen van de wet niet
systematisch verkend zijn, en niet voldoende ten dienste zijn gesteld van het ontwerp, en
van het proces. Een initiële inperking, toetsing achteraf, en eventuele vertaling van plannen of planaspecten achteraf in wettelijke termen, dit alles is niet genoeg, en heeft eerder het tegenovergestelde effect van wat we hier beogen: de kans is groot dat de rigiditeit van het
bestaande planningssysteem net gereproduceerd wordt, omdat de wet als hard kader wordt gezien, en herhaling van routines als veilige optie wordt beschouwd.
Terwijl ook juristen veel kunnen toevoegen aan het proces, als ze, vergelijkbaar met de net bestelde ontwerper, ook kunnen meedenken met de andere partijen in een participatief
proces. Daarbij kunnen ze de flexibiliteit opzoeken in het proces. Dit kan betekenen dat: - Men zoekt naar juridische obstakels en manieren ze te omzeilen of uit de weg te ruimen In Gelderse gemeente Y nemen enkele partijen het initiatief om een Groen Bedrijventerrein in de rand te beginnen.
Het landschap is aantrekkelijk, en als dusdanig opgenomen in allerlei plannen. De initiatiefnemers denken dat het bestaande landschap net de doorslag kan geven voor sommige bedrijven om zich hier te vestigen, en voor het terrein als geheel om genoeg aanacht te krijgen. Men huurt een
bevriende jurist in om advocaat van de duivel te spelen en alle mogelijke tegenargumenten in beeld te brengen. Men besluit na analyse een gesprek aan te gaan met het Gelders landschap, en investeringen in het landschap in het vooruitzicht te stellen, net als behoud van oude landschapsstructuren en elementen en een erg voorzichtige inpassing van gebouwen in het landschap. Recreatief medegebruik wordt toegestaan. Een kasteeltje wordt volledig
gerestaureerd en als visitekaartje van het Groene Terrein gebruikt. Men besluit de branding te verschuiven van puur groen naar natuur en cultuur, naar historisch landschap.
- Men zoekt naar instrumenten om een bepaald doel na te streven door middel van
juridische stappen of strategieën die zich op meerdere terreinen kunnen bevinden.
Ruimtelijke ordening is een schaakspel op verschillende borden, en wet kan nuttig zijn op elk bord.
De jurist die voor het nieuwe bedrijventerrein consulteert, gaat een gesprek aan met de gemeente in verschillende departementen. Na verloop van tijd blijkt dat gemeentelijke milieuregels flexibel genoeg zijn om het initiatief te
accommoderen zonder onoverkomelijke investeringen (de interpretatie¬ruimte van de nationale wet blijkt groot
38
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
genoeg). Maar het blijkt ook dat juridische strategie kan gekoppeld worden aan politieke lobby: de gemeente blijkt snel achter het initiatief te gaan staan, en de burgemeester stemt in bij de Provincie te zoeken naar mogelijkheden tot steun binnen het kader van innovatiebeleid.
- In het hele proces scenario’s verkend worden door ontwerpers, juristen en andere spelers
tegelijk, waarbij de ene partij de gevolgen en mogelijkheden van suggesties van de andere partij doordenkt.
Het eerste ontwerp wat gemaakt wordt, komt tegemoet aan de verlangens van Gelders Landschap,
recreatiebelangen en valt in de smaak bij de gemeente, maar in een gesprek tussen ontwerpers, jurist en potentiële investeerders blijkt dat een beter evenwicht mogelijk is tussen flexibiliteit voor de bedrijven, inclusief optie
tot uitbreiding, en bescherming van het landschap [en daarmee de brand]. Er wordt besloten dat varianten
van mogelijke uitbreiding op voorhand worden ontworpen, ingepast in het landschap en conform bestaande
milieuwetgeving en veiligheidsvoorschriften. [In plaats van de nadruk te leggen op inperking van de bedrijven en conformiteit aan elk detail van het ontwerp]
- Juristen werken aan instrumenten die structureel bepaalde vrijheden voor de andere partijen garanderen om te werken aan contextspecifieke oplossingen.
- Op de gemeente voelt men zich regelmatig met handen en voeten gebonden aan zoveel regels dat men geen juridisch sluitende plan kan maken wat kan inspelen op lokale
belangen en verzuchtingen. Bij de provincie beseft men dit, en tracht men procedures voor bestemmingswijziging te versimpelen onder de voorwaarde dat afwijkingen van regels gebalanceerd worden door toegevoegde waarde voor de gemeenschap. Lokale
participatie wordt als voorwaarde gesteld, net als consultatie van de provincie zelf op
geregelde tijdstippen. Bij de aangrenzende gemeente wordt een andere strategie gevolgd, en worden een aantal streekcentra opgezet met permanente liaisons tussen gemeente en provincie die zelf bevoegdheden krijgen afwijkingen toe te staan maar ook om te bemiddelen in lokale discussies, en uitwegen te suggereren.
- Juristen werken aan instrumenten die net ruimtelijke structuren in hun samenhang makkelijker kunnen beschermen, structuren die als kader voor flexibele ontwerpen kunnen dienen
In Gelderland wordt beslist op Provinciaal niveau dat het Omgevingsplan strikter zal gehandhaafd worden
met betrekking tot landschapskwaliteit. Er is een consensus dat een aantrekkelijke woon en werkomgeving tot de voornaamste troeven op de lange termijn behoort, en dat men historische landschappen niet zomaar kan
vervangen. Nieuwe uitbreidingen, en randen in het algemeen, worden scherper bekeken. Tegelijk is men zich bewust van de nood tot articulatie van een innovatiebeleid, waarbij onverwachte activiteiten worden getolereerd, en op
bepaalde punten aangemoedigd. Men besluit tot strikte bescherming van een hele reeks landschapsstructuren en
elementen, versterkingen van adviesraden mbt landschap en erfgoed, maar ook tot een strategie voor het afwijken van de strikte bescherming. Dit om te vermijden dat afwijking meteen leidt tot aantasting van het grotere doel, en om de strategische waarde van afwijking van strenge bescherming in onderhandelingen te bewaken.
- Men werkt aan instrumenten die het makkelijker maken bestaand beleid op verschillende domeinen te integreren in ruimtelijk beleid.
Men opent de mogelijkheid op provinciaal niveau om adviesraden op bepaalde momenten de bevoegdheid te geven plannen te maken en ontwerpen aan te nemen, dwz als de facto vervanger van bevoegde overheden op te treden.
39
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Volkstuintjes in de Wageningse Eng. Hergebruik van een tafeltje in een tuinencomplex voor mensen die geen tuin met huis kunnen veroorloven. In dezelfde groep tuintjes werd honing gemaakt, nieuwe tulpenrassen getest, kweekte men aardbeien voor een restaurant, en exotische groentes en kruiden voor informele handel onder immigranten.
Dergelijke jurist houdt dan in het achterhoofd dat de verhouding tussen planning en wet zelf meervoudig is, dat de wet verschillende functies heeft in en voor planning. Grofweg kan men onderscheid maken tussen 1. wet als inperking van planning (delimitation), 2. wet als ondersteuning van planning (upholding), en 3. planning/plannen als wet (codification). Met andere woorden, de tegenstelling tussen recht en planning die in veel van de literatuur
wordt gezien, is meestal geen simpele tegenstelling, omdat recht een reeks rollen vervult in ruimtelijke ordening. De tegenstelling wordt meestal
benadrukt in Angelsaksische landen, waar eigendomsrecht als het grootste obstakel voor
planning wordt gezien door velen, en planning het grootste obstakel voor eigendomsrecht
volgens anderen. Eigendomsrecht, en andere vormen van recht kunnen inderdaad de macht van plannen en planning inperken, maar eigendomsrecht is nooit absoluut, en andere
vormen van recht kunnen net dwingen tot meer coördinatie van landgebruik, met andere
woorden tot planning. Recht maakt daarenboven de mogelijkheid tot planning een stabiele optie in veel landen, en plannen zelf kunnen een wettelijk karakter krijgen.
Inzicht in de verschillende rollen van recht kan helpen in het hele planningsproces, bij het zoeken naar manieren om creatief om te gaan met eigendomsrecht, na te denken
over concurrerende claims, gevaar van litigatie achteraf, over manieren om zoning en eigendomsrecht overeind te houden zonder planning onmogelijk te maken.
40
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Montreal: Een vervallen industriële zone aan een oude rand is selectief herontwikkeld. Sommige gebouwen laat men verder vervallen. Dit gebouw is gerenoveerd, voor lofts en kleine bedrijfjes. Veiligheid is een prioriteit: de verder vervallende gebouwen worden tijdelijk ‘ontworpen’, d.w.z selectief gesloopt, om de zichtbaarheid en controle te vergroten. Het groen is een tijdelijk ontwerp.
En zonder te vervallen in het achteraf inplannen van lange reeksen uitzonderingen en
afwijkingen. Dat kan inhouden dat planning met andere middelen wordt gestimuleerd, bvb belastingen, milieuwetgeving, erfgoed regels, etc. Creatieve juristen kunnen helpen om nieuwe evenwichten te zoeken tussen rechtszekerheid en een flexibele planning.
Voor de Nederlandse situatie lijkt dat sowieso de rol van bestemmingsplannen ter discussie zou mogen staan. Flexibiliteit en tijdelijkheid worden op dit moment vaak getolereerd,
tot het moment dat het oorspronkelijke plan van een gemeente, meestal uitgedrukt in het bestemmingsplan, weer mogelijk wordt, en de creatieve marge snel wordt weggevaagd
en ingevuld. Bij het volgende experiment zal de zin tot zelforganisatie bij burgers, en de
creativiteit van bedrijven ook om deze marge te gebruiken en vorm te geven, een stuk minder zijn.
Laat ons nu terugkeren tot de stadsrand als marge, als plek voor potentiële innovatie, als plek die vraagt om een meer flexibele ruimtelijke ordening. We reflecteren eerst kort op
innovatie in de marge, maken daarna een onderscheid tussen soorten randen die om een
specifieke aanpak vragen, om daarna planningsprincipes aan te reiken die gepast lijken voor de Nederlandse context. Tot slot reflecteren we meer expliciet op de mogelijke rol van de provincie en de vragen van krimp.
41
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Soorten marges & innovatie Zoals gezegd, zijn marges in de academische literatuur, vooral in antropologie en geografie
vaak gevierd als plekken van innovatie, en deels terecht. Tegelijk dient men op te letten met
deze houding. Enige controle vanuit een centrum blijft noodzakelijk, en ook enige druk op de markt.
Silicon valley, maar ook bvb Brooklyn, NY, waren marginaal, maar niet uiterst marginaal. Het was bvb niet gevaarlijk waar ontwikkelingen zich voordeden, en er was genoeg vraag vanuit plekken niet heel ver weg. In
Nederland zal men extreme marginaliteit niet vaak vinden, en stadsranden zijn per definitie niet ver weg van
een centrum van bevolking, van economische activiteit, van lokaal bestuur. Bovendien kan men voor Nederland
verwachten dat de druk op de grond toch relatief hoog zal blijven vergeleken met veel andere landen, door de traditie van planning, de welvaart en de bevolkingsdichtheid.
Met andere woorden: stadsranden, als relatieve marges, blijven veelbelovend in Nederland als plek voor innovatie. We denken niet meteen aan high tech innovatie, niet alleen,
maar aan experiment in de brede zin. Als meer mogelijk is in de ruimte, als tijdelijkheid bespreekbaar is, dan komt er vanzelf meer ruimte voor experiment. Dat kan ook
aangemoedigd worden door een regionale overheid, bvb door expertise en modellen te
beschikking te stellen van lokale overheden. [Bijvoorbeeld expertise van de twee soorten net kort beschreven]
In de VS zijn stadsranden zoals wij ze herkennen meer zeldzaam, doordat de compacte stad zeldzaam is. Als we de suburbs, of de rand van de suburbs als stadsrand beschouwen, vallen andere verschillen met Nederland op.
De suburb is de kern van het Amerikaanse model van ontwikkeling. Er is weinig planning, en de kernen en kleine dorpjes verder zijn meestal vergeten. Ontwikkeling is ontwikkeling van suburbs, planning is toestemming geven
voor suburbs, die er hetzelfde uitzien, die niet passen in structuurplannen, en die niet ontworpen zijn volgens ons concept van ontwerp. Landmeters verzinnen meestal het patroon van de buurt, door een maximaal loten aan te snijden volgens de lokale regels, als die al niet ontweken kunnen worden.
Tradities en formele regels zorgen ervoor dat deze vorm van ontwikkeling herhaald wordt. En dat men welvaart gelijkstelt aan meer suburbs. De rand is met andere woorden niet de
marge; het centrum was vaak de marge, evenals het platteland net buiten de suburbs, waar
mensen met anti-planning sentimenten uit de stad vaak hun toevlucht namen – en dus nog meer weerstand tegen planning gaan bieden vanuit hun nieuwe basis. Quebecq City: De fortificaties, de oude randen, zijn bewaard, en werden de meest populaire toeristische attractie. Veel later werden allerlei gebouwen gesloopt om en nabij deze oude rand om een respectvolle afstand te creëren van het nu waardevolle object, en de historische structuur beter leesbaar te maken.
42
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Het is in dat kader dat men best kan luisteren naar Amerikaanse verhalen over de creatieve stad, de creatieve
klasse, en over de innovatieve marge: de marges liggen vaak in het midden, de lege percelen, loodsen, half vervallen gebouwen en goedkope buurten waar creatievelingen zich makkelijk kunnen vestigen, en de buurt opnieuw kunnen uitvinden. Die ‘creative cities’ werken meestal pas als de prijzen laag zijn, als er reeds een groep creatievelingen
rondhangt, als het niet te gevaarlijk is, en als de planning er noch te beperkend is (zodat bijvoorbeeld ateliers en
bedrijfjes en galeries in huis moeilijk worden) noch volledig afwezig (wat kan leiden tot verdere verloedering, of, bij succes, tot een markt die de creatievelingen weer wegdrijft).
In Nederland wordt informaliteit ingekaderd, eigenlijk gecreëerd door een stelsel van
complexe regels, een stelsel dat gaten laat, sluipwegen, dat druk creëert op plekken, en
vraag naar ruimte voor veel soorten activiteiten. Daarom zal de strategie om informaliteit te behouden of aan te moedigen ook redelijk complex moeten zijn, en gebaseerd op vrij
complexe analyse. Flexibele planning in een complex systeem wat niet zomaar afgeschoten
kan worden, omdat het allerlei functies vervult, moet daarom meer zijn dan zomaar loslaten van regels, of afwijzen van ingrepen en investeringen in het algemeen. We argumenteren
dat een flexibel ruimtelijk beleid soorten marges moet kunnen onderscheiden, die vragen om een andere aanpak, een andere mix van concepten en instrumenten.
Een analyse van marges kan inhouden: studie van de soorten organisatie die ter plekke
bestaan en invloed hebben; van de vormen van eigendom ter plekke; van burgerinitiatieven, van landschapskwaliteit, veiligheid, toegang, bestaande, toegelaten en mogelijke combinaties van activiteiten.
Het kan dus nuttig zijn soorten marges te benoemen, ook binnen de flexibele aanpak die we voorstellen. De aanduiding is dan niet vooraf, en niet gebiedsdekkend, maar gebeurt wanneer zich iets voordoet, zelforganisatie, nieuwe claims, of een initiatief vanuit een
combinatie van spelers. De gemeente kan daarbij ook zichzelf als speler en initiatiefnemer beschouwen. In algemene zin kan men onderscheid maken tussen:
- Marges waarin het landschap een waarde vertegenwoordigt, ook een economische
waarde, of waarin dat mogelijk zou zijn. Wonen, recreatie, zijn mogelijk, een sterke rol van ontwerp, waarbij bepaalde structuren en elementen bewaard worden.
- Marges waarin men streeft naar maximale flexibiliteit, zo min mogelijk regels en zo
actief mogelijk aantrekken van activiteit. Of, men ziet het als strategisch belangrijk om de flexibiliteit open te houden in het begin, waarna zich iets kan
- ontwikkelen, en de volgende stap in planning en ontwerp inhaakt op de nieuwe identiteit die zich aan het vormen is.
- Marges waarin grote Flexibiliteit wordt toegestaan, maar binnen een bepaalde categorie. Bijvoorbeeld: milieuregels zijn heel strikt, maar daarbuiten is veel toegestaan. Of: veel is toegestaan, maar men verliest het recht claims te leggen op aanpalend bos, of in te
gaan tegen boerenland of een bedrijventerrein ernaast. Met andere woorden: men verliest bepaalde rechten in ruil voor meer vrijheden op een ander punt. Dit is juridisch mogelijk zolang men het weg houdt van ‘spot zoning’, met andere woorden, zolang men een categorie kan creëren voor zones, en niet een etiket wat bij 1 plek hoort.
43
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
- Marges waarbij tijdelijk ontwerp een hoofdrol speelt. Het ontwerp zelf is met andere woorden tijdelijk, en kan als kader dienen voor reeksen en combinaties tijdelijke gebruiken die weer verder kunnen gespecificeerd worden in discussie.
- Marges waarin tijdelijke ontwerpen passen in een meer algemeen ontwerp voor de langere termijn; zones van flexibiliteit binnen het grotere plan worden met andere woorden
niet volledig ruimtelijk los gelaten, maar in handen gegeven van ontwerpen die in hun
tijdelijkheid toch gecoördineerd kunnen worden met de principes van het grotere plan. Dat betekent dus dat men na analyse per stadsrand andere vormen van planning en ontwerp, en andere instrumenten, dient te gebruiken. De meeste van die instrumenten bestaan al
in Nederland, of kunnen snel verzonnen worden in bestaande kaders. Een paar algemene principes die bruikbaar kunnen zijn in de Nederlandse situatie
Principes voor een nieuwe rand 1. Een losse koppeling toelaten en institutionaliseren tussen randen en de rest van het planningssysteem. Dat wil zeggen dat men, bij aanduiding als rand, selectief kan
ontkoppelen, dat bepaalde plannen en regels niet automatisch gelden, dat regels en
procedures om uitzondering te krijgen losser zijn. Het houdt ook in dat wat gebeurt in de
aangeduide rand niet meteen gevolgen heeft voor wat daarbuiten gebeurt en omgekeerd. (What happens in Las Vegas stays in Las Vegas). Vergelijkbaar is de Planned Unit
Development, PUD, in Amerika, waarbij elke PUD kan gezien worden als een zone, een
ontworpen zone die los staat van veel regels die elders gelden. De regels die wel gelden zijn het resultaat van onderhandeling tussen partijen, meestal gemeente en ontwikkelaar. De bedoeling was oorspronkelijk (jaren 50-60) dat loslaten van bepaalde regels kan leiden tot
toegevingen bij de ontwikkelaar die een algemeen belang dienen; een etage meer voor een speeltuintje. In de VS heeft de ontwikkelaar meestal het initiatief en de overhand maar dat aspect hoeft niet gekopieerd te worden in Nederland.
2. Een losse koppeling met de tijdsdimensie van het planningssysteem: niet alle cycli en
ritmes van plannen maken etc hoeven gevolgd te worden in de marges, of in sommige
marges. Eenmaal aangeduid als rand, kan een gebied deels ontslaan worden van nieuwe versies van plannen, termijnen die bij vergunningen horen etc.
3. De blik op planning en op regels zou anders kunnen in de marges. Geen planning als
ontwerp vooraf, of als visie die bij de overheid gemaakt wordt. Eerder: in bepaalde marges
– zie hierboven over onderscheiden maken tussen marges – minder regels, en regels vooral om veiligheid te garanderen, gezondheid, om erkende kwaliteiten te bewaken, en om
activiteiten mogelijk te maken of aan te moedigen zonder meteen alles te specificeren.
Met andere woorden, men kan in overleg specificeren wat gezien wordt als een minimum niveau van regelgeving, nodig om de Nederlandse versie van ‘rule of law’ overeind
te houden, en een minimum aan diensten beschikbaar houden – zodat stadsranden bijvoorbeeld nog wel op politie en brandweer kunnen rekenen. Dit kan triviaal
klinken, maar het lijkt ons nuttig te beseffen dat de rechtsstaat, of, meer uitgebreid,
de welvaartsstaat, niet als 1 pakket hoeft bekeken te worden dat men dan te nemen of te laten heeft. Elk land, elke streek, elke gemeente maakt de facto keuzes voor regels,
plannen, diensten, beleidsdomeinen die meer gewicht krijgen, en ook voor plekken die
meer aandacht krijgen. Dit misschien eenvoudige inzicht opent de deur al tot een denken over nieuwe vormen van flexibiliteit. ‘Planning’ hoeft niet in het niets te zinken als er deels ontkoppelde zones zich bevinden.
44
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
4. Men kan denken aan de ‘overlay’ zones, meer gebruik daarvan maken: als ‘rand’, of rand 1 of rand 2 [cf onze eerder besproken categorieën] over een gebied komt te liggen, vervallen er minder regels dan bij de PUD, maar kan men wel meer flexibel omspringen met
bepaalde soorten regels. Men kan bijvoorbeeld een andere omgang met bestemmingsplan
stipuleren, andere procedures, etc. ‘Overlay’ zoning van randen zou kunnen aanmoedigen om zowel lange als korte termijn in het oog te houden: de onderliggende zoning kan de lange termijn vertegenwoordigen, de overlay kan daarbij flexibiliteit inbrengen,
herinneren dat men in deze zone sneller kan inspelen op landgebruik wat zich ontwikkelt, of men de kans wil geven.
5. Men dient, denk ik, op te letten met de neiging, bij veel spelers, om ruimtelijke kwaliteit gelijk te stellen met een ‘netjes’ landschap, en dus impliciet of expliciet te streven naar
opschonen, naar zero zero leegstand, naar heldere definities van alles, naar functies die
voor eens en altijd helder zijn. Flexibiliteit en innovatie vragen een zekere tolerantie voor
experiment, voor ambiguïteit, voor wanorde. Silicon Valley was in Nederland onmogelijk geweest: geen bedrijfjes in garages, geen rommelmarktjes van elektronica op de stoep, geen leegstaand schoolgebouwtje als informele incubator etc etc
6. Men kan denken aan andere [naast de vormen van zoning net genoemd] regels om de
regels tijdelijk op te heffen. Met andere woorden: formalisering van het informele kan het informele beschermen in de Nederlandse context. Als informaliteit [en experiment] niet
formeel beschermd wordt hier, wordt ze meteen verpletterd door het woud van regels wat er overal rond staat.
7. Categorieën van gebruik, toegelaten of beoogd, zijn makkelijk te verwarren met reëel
gebruik. Wat er eigenlijk gebeurt mag nooit enkel als probleem beschouwd worden; dit
betekent niet dat men alles moet toestaan, maar eerder dat de reflectie over dit gebruik,
en het soort rand dat er bij kan horen, nooit mag stoppen. Regels en plannen dienen zich constant aan te passen, niet als een eindtoestand bezien te worden.
oude orangerie bij een kasteel in een voormalige rand van Brussel. De gordel van landgoederen rond het oude Brussel is op veel plekken bewaard gebleven, als parken of als erg groene buurten. Hergebruik is makkelijk – hier als restaurant – omwille van Brussel, en omwille van de aantrekkelijk gebleven omgeving. De groene gordels (eigenlijk zijn er verschillende) kunnen verder gebruikt worden om nieuwere ontwikkelingen verderop te structureren en aantrekkelijker te maken.
Deze concepten kunnen op allerlei manieren gecombineerd worden:
men kan bijvoorbeeld denken aan
een overlay zoning als marge die de deur open houdt voor PUD toepassing en ontwerpmatig/ onderhandelend denken daarna. In die PUD kan dan weer gekozen worden voor nadruk op kernpunten die overeind moeten blijven in de toekomst, als het ontwerp wet is, of
op procedures ter verandering van het ontwerp (wie betrokken, wat geldt als structurele
verandering, etc). Of een overlay zone (marge 1) kan sneller tot PUD en dus ontwerp leiden als ouverture naar flexibiliteit + bescherming, terwijl een andere (marge 2), accent legt op socioeconomische flexibiliteit die met meer flexibele procedures aangemoedigd wordt.
45
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
In elk geval zal beoogde flexibiliteit pas bereikt worden als deze instrumenten niet vooraf
worden toegepast, als vlekken op het bestemmingsplan, maar als ze beschikbaar zijn, en
snel kunnen toegekend worden wanneer zich ontwikkelingen en/of problemen voordoen. Context is daarbij alles: wanneer zich op plek A mogelijkheden tot natuurontwikkeling voordoen, kan plek B ernaast, een marge, een behandeling krijgen die aansluit op de
natuurwaarden en het gebruik van A, en mogelijkerwijs kan natuurontwikkeling in A ook anders geconcipieerd worden in synergie met de specifieke dynamiek van marge B.
Gedeeltelijke ontkoppeling met het planningssysteem is dus de meest algemene verwoording van de strategie die we voorstaan, met betrekking tot de Nederlandse rand. Daarmee
bedoelen we niet dat ‘de overheid’ terugtreedt, en evenmin dat per saldo er minder planning zal zijn. We pleiten voor een gedeeltelijke ontkoppeling die net de procedurele en juridische kanten kan terugdringen, die eenvormigheid in het resultaat ziet als de beoogde kwaliteit.
Omdat, zoals gezegd, aan de rand waardevolle dingen aangetroffen worden, en onverwachte dingen kunnen gebeuren, zou in een aantal gevallen planning-als-ontwerp net belangrijker kunnen worden. Werken aan flexibiliteit en aan unieke omgevingen kunnen daardoor samen gaan. Wat belangrijker wordt in dergelijke aanpak is reflexiviteit, constante
observatie en de cultivering van oordeelsvermogen: wat is de meest geschikte aanpak in dit gebied? Wat zijn de actoren? Wat is een risico en wat biedt meest potentieel? Welke drang
tot controle komt voort uit echte nood aan kwaliteit en veiligheid, wat komt meer voort uit angst of gewoon routine?
We willen er ook geen doekjes om winden: er zijn risico’s verbonden aan dergelijke
strategie, omwille van de kwaliteiten van veel stadsranden als marge, gekenmerkt door
ambiguïteit en snelle omslagen tussen marge¬als‐innovatie en marge‐als‐verloedering. Oordeelsvermogen wordt daarmee nog belangrijker, en kan niet vervangen worden door wetten, plannen en procedures. Dit was echter ook al het geval in vorige versies van het
systeem; toen werd het echter niet opgemerkt, met de genoemde eenvormigheid tot gevolg, maar ook hoge kosten, aantasting van democratische legitimiteit, van erfgoed, natuur, en van openheid voor andere perspectieven.
Richting conclusie: De Provincie Dit brengt ons ook tot mogelijke rollen voor de Provincie. Waar in de Nederlandse
ruimtelijke ordening veel soorten expertise routinematig ingebouwd werden in plannen en planningsprocedures, pleiten we voor een behoud van expertise zonder ze meteen en overal toe te passen. Voor wat het waard is: ik ben van mening dat we blij mogen zijn dat de tijd van nationale plannen en nota’s voorbij is, maar vind het jammer dat de centrale rol van
de Provincie in de ruimtelijke ordening dermate is uitgehold door de recente lokalisering, waarbij gemeentes in veel gevallen de nieuwe ruimte voor creativiteit niet gebruiken.
Veel gevallen lijken in twee opties te passen: ofwel wordt de lokale ambtenarij volledig blind voor de potentie van ontwerp, voor de ruimtelijke kwaliteit ter plekke, voor expertise die
vroeger wel ingebouwd werd, ofwel wordt lokale planning de speelbal van lokale of regionale belangengroepen, in sommige streken quasi-clans waarin politici en bedrijven elkaar de hand boven het hoofd houden. In beide varianten verdwijnt het algemeen belang op de
achtergrond, en vermindert de mogelijkheid contextafhankelijk te plannen en te ontwerpen, bijvoorbeeld aan flexibele marges van het soort waarvoor net gepleit werd.
Ondanks de retoriek van lokale democratie en lokale controle, blijven er genoeg vragen waar expertise en coördinatie van de provincie nuttig kunnen zijn. In het geval van de nieuwe
stadsrand en de zoektocht naar flexibiliteit, kunnen we ons voorstellen dat ontwerpmatige
46
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
en juridische expertise hier gecultiveerd worden, en ter beschikking gesteld van gemeentes. Naast mensen die uitgezonden en geconsulteerd kunnen worden, kan men denken aan modelboeken, voorbeeldprojecten, voorbeeld-bestemmingsplannen, voorbeelden van
Nederlandse versies van PUD, overlay, tijdelijk ontwerp, vaste structuren met losse inhoud, voorbeelden van strategieën waarbij informaliteit geformaliseerd wordt, of waarbij op beloftevolle experimenten kan voortgebouwd worden, of in de rand zelf, of elders.
De provincie kan gemeentes helpen inzien dat flexibiliteit overal anders dient ingevuld
te worden, dat het vraagt om analyse van de plek, het gebruik, de wensen, en dat het om
actief ingrijpen vraagt op veel plekken; zoals vrijheid moet beschermd en gemaakt worden, zo moet informaliteit en innovatie ook beschermd worden. Selectief ingrijpen, regelen,
plannen, en ontwerpen is de boodschap, constante observatie en reflectie. Op de ene plek
kan het chirurgie zijn, in Corbusier termen, op andere plekken medicine: hier ontwerpen,
daar via andere vormen van beleid werken. Dit kan men zowel positief als negatief bedrijven: gewenste praktijken aanmoedigen, ongewenste moeilijker maken, minder aantrekkelijk. De chirurgie kan op een klein element ingrijpen of een grote structuur aanpakken. Het
doel kan niet planning op zichzelf zijn -¬‐wanneer dit het doel wordt, verdwijnt vanzelf de analyse van de plek, van wat mogelijk en gewenst is, en van wat er allemaal al gebeurt. En ook het instrument kan niet enkel binnen het domein van de planning vallen; alle soorten beleid kunnen ingezet worden. Ook hierbij zou de Provincie een rol kunnen spelen: het
coachen of tonen van alternatieve vormen van coördinatie van de ruimte op gemeentelijk
niveau, niet enkel door expertise ter beschikking te stellen, of aantrekkelijke resultaten als model te gebruiken, maar ook door alternatieve combinaties van actoren voor te stellen, of alternatieve vormen van coördinatie tussen die actoren.
Dat geldt evenzeer voor actoren binnen het gemeentelijk apparaat die misschien niet als dusdanig herkend worden,verschillende afdelingen van het ambtelijk apparaat, lokale politici, regionale politici met lokale connecties. Een klassiek voorbeeld in de VS is de
eeuwige scheiding tussen planning op gemeentelijk niveau – als er al een departement is
– en ‘public works’, gemeentewerken; gemeentewerken wordt gedomineerd door technici, met aan het hoofd een ingenieur, en planning door een planner, die vooral zoning helder wil houden, met 1 functie per zone. De combinatie van die twee, en de afwezigheid van
coördinatie, geeft het soort buurten waar iedereen op elkaar lijkt, en waar elke buurtweg het formaat van een snelweg heeft. Hun niet‐communiceren maakt New Urbanism toepassing moeilijk, omdat deze aanpak net ontwerpend is, en een flexibele aanpak per plek vraagt. Diezelfde niet-communicatie maakt het lastig om conservation design in te voeren, ook contextspecifiek.
In de VS zijn er doorgaans geen regionale besturen waar coaching en voorbeelden
beschikbaar zijn, maar in Nederland zou een entiteit als de Provincie het mogelijk moeten maken om gemeentes de voordelen te laten zien van flexibele vormen van coördinatie
voor flexibele planning. Daarmee kan ook aangetoond worden dat ontwerpend plannen
niet altijd meer tijd kost en rompslomp, maar net veel tijd kan sparen, als in een ontwerp
plaats wordt gegeven aan een veelheid van doelen die achter een reeks procedures, stukken,
47
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
plannen zitten. Daarmee is sowieso de kans groot dat de optelsom van toegepaste regels geen coherente ruimte geeft, net zomin als ruimte voor experiment in de marge.
Gros Morne National Park, Newfoundland: De marge van de marge, de rand van de rand is een stuk minder problematisch, en een stuk minder aantrekkelijk voor meervoudig gebruik en experiment. Net de positie tussen stad en land, de druk tot herhaling van hetzelfde en de optie tot ontsnappen daaraan, genereert de creativiteit van de stadsrand.
-Ook in de VS probeert Randall Arendt, de propagandist van de ‘conservation design’
gemeentes te overtuigen dat een reeks lokale plannen en regels (ordinances) kunnen
vervangen worden door een goeie conservation design ordinance, die gemeentes het recht geeft de aanpak te gebruiken, een procedure uitstippelt, en daarna elk plan dat uit deze
procedure komt een wettelijke status geeft – zodat bewaarde bosjes, beekjes, akkers bewaard moeten blijven, etc.
Niet ingrijpen is ook een keuze, en is niet de keuze voor een vrije markt [mocht dat de
bedoeling zijn], noch de keuze voor optimale vrijheid en creativiteit. De bestaande actoren met invloed zullen dan de marges innemen of volledig aan
hun lot overlaten. Dan krijgt men, zoals in Amerika, of echt gevaarlijke en vervuilde rommelzones, of dure ommuurde villawijken of bedrijventerreinen.
Elk systeem van ruimtelijke ordening creëert zijn eigen marges en zijn eigen stadsranden, en op dit punt in de Nederlandse evolutie zou massief terugtreden in de rand vooral betekenen dat bestaande spelers, die gebruik maken van andere bestaande rechten en regels, en de
positie die ze in die evolutie verworven hebben, het spel bepalen. Creativiteit en experiment worden dan makkelijker in de kiem gesmoord,en wat door de gemeenschap als waardevol erkend, vergeten of vernield.
Bij een verdergaande decentralisering van de politieke macht in Nederland, kan de Provincie meer doen in de voorgestelde richting, en niet enkel problemen vermijden, maar vooral
nieuwe wegen laten zien voor maatwerk op lokaal niveau. De gedeeltelijke ontkoppeling voor aangeduide randen van het planningssysteem zien we noodzakelijk gekoppeld aan een meer ontwerp‐intensieve benadering, waarbij ontwerp deel van het proces wordt, en meewerkt
48
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
aan flexibiliteit. Garanties bestaan daarbij niet, maar wat de risico’s kan inperken is een
nadruk op meervoudigheid in gebruik, op zelforganisatie, burgerinitiatief en onverwachte combinaties van spelers. ‘De rand’ is dan iets wat ontstaat in continu gesprek, observatie
en reflectie, en de toepassing van overlay zones als type rand en type ontkoppeling volgt uit diezelfde reflectie. Eenmaal de etiketten klaarliggen, en bijbehorende snelle procedures
voor ontkoppeling, staan de deuren open voor een participatief ontwerp, als onderhandeling die ontwerp wordt en daarna mogelijk wet. Maar het moet niet. Niks moet in de rand, en
sowieso moet niks in de ruimte. De drang tot snel handelen en invulling van de ruimte als een reeks projecten heeft in het verleden vooral geleid tot eenvormigheid, verspilling en
schijndemocratie. Snelheid op zich is niet slecht, en de voorgestelde flexibiliteit kan ook
snel handelen faciliteren, maar snel en blind handelen leidt tot blinde reproductie van het bestaande systeem, met goede en slechte kanten, met zijn verdeling van winst en verlies, van netwerken en machtsverhoudingen.
Wat ons inziens het dichtst bij ‘moeten’ komt, en gelukkig iets wat kan aansluiten bij de
meer succesvolle kanten van de Nederlandse ruimtelijke ordening, is het denken in termen van bestaande kwaliteiten. Om weer in Amerikaans te vervallen: asset-based planning &
design lijken ons sterk aan te raden in de stukken Nederland die niet tot eenvormigheid zijn veroordeeld door eerdere ordening. Gelderland is op veel manieren ontsnapt aan de mindere kanten van de Nederlandse ruimtelijke ordening, deels door de zegeningen van een rijk
landschappelijk en cultureel erfgoed, deels door wijs lokaal en regionaal beleid. Spreken
we over stadsranden, dan spreken we over contactzones met dit erfgoed, over elementen en structuren in het landschap, in de bebouwing, en de infrastructuur, in verhaal en
atmosfeer, die niet alleen bewaard kunnen worden, maar richting kan geven aan nieuwe
ontwikkeling (asset mapping, asset preservation, asset creation). Nieuwe ontwikkelingen, tijdelijk en meer blijvend, kunnen een plaats krijgen en een toegevoegde waarde door deze troeven, en wat lijkt te blijven, kan meer waarde krijgen door structuren en elementen op nieuwe wijze te verbinden, uit te breiden, in te vullen. Hiermee komen we weer terecht bij het ontwerpintensieve karakter van de voorgestelde benadering, bij het gevaar van
planologisch formules, en de mogelijkheid om snelle en trage verandering te combineren in
een landschap. De specifieke troeven van Gelderland wijzen volgens ons nog meer dan elders in de richting van flexibele planning, ontwerpend denken, en asset-based design. Gelukkig is er in Nederland ook een sterke traditie die verwant is, een traditie van
landschapschappelijk en stedenbouwkundig ontwerp die deels dank zij maar ook als reactie op de praktijken van ruimtelijke ordening ontstaan is. De Provincie kan niet enkel als
vluchtheuvel dienen voor ontwerpende benaderingen die elders geen plek meer vinden, maar ook als site voor de verdere evolutie en modificatie ervan, in de richting van ontwerpend
denken in het hele proces. En het kan de site zijn voor heruitvinding van de Nederlandse ruimtelijke ordening, op een moment dat het Rijk naar de achtergrond verdwijnt, de
landbouwlobby’s hun grip op de ordening van het platteland verliezen, en de bouwlobby’s
minder gretig zijn dan voorheen om meer van hetzelfde te doen. En als we ergens beginnen, dan lijkt de rand, als knoop van alle essentiële vraagstukken in de ruimtelijke ordening, de meest geschikte plek.
49
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
[Coda: Krimp] Als er echt krimp optreedt, is dat ons inziens geen argument om de marges te vergeten, om
alle inspanning elders te richten. Men kan net zeggen dat, net als bij de Amerikaanse smart growth aanpak, zakkende prijzen en vallende gaten en minder druk meer ruimte laten voor
planning, voor het werken aan en beschermen van structuren op de grotere schaal. Ook kan
men zeggen dat er net dan ruimte moet geboden worden aan initiatief. Flexibele planning is daarbij geen keuze voor ‘sprawl’ naar Amerikaans model.
Vilkovo, Roemenie: In vroeger tijden in Nederland, en op sommige plekken nog steeds, is de rand ook een gebied van risico, van meer blootstelling aan natuurelementen, invallen, en gespuis. Maar ook in onze middeleeuwen was de stadsrand een plek van vernieuwing en instabiliteit tegelijkertijd. Het kon snel omslaan. Deze rand is er een van rommel en risico, wellicht minder innovatie.
Het vraagt wel meer van alle partijen betrokken: planning wordt sterker gepolitiseerd,
divers, experimenteel, en experiment gaat altijd gepaard met risico. Silicon Valley was
een succes maar Detroit staat leeg. Het betekent ook dat men minder kan leunen op ‘goede ‘ planning die voortkomt uit vertrouwde procedures. In stadsranden, als we daar meer
open staan voor experiment, zullen dus procedures nog meer dan elders moeten ontworpen worden per geval.
50
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Een scenario/ beknopt/ in stappen 1. De rand ligt er rustig bij in stadje X. 2. Een ondernemer wil een leerlooierij starten, milieugroepen protesteren 3. Bewoners van stadje X wilden al lang de mooie rand bebouwen. Een coalitie vormt zich tussen buurtbewoners en milieugroep. 4. Een ontwikkelaar legt een plan op tafel voor de rand als alternatief voor de leerlooierij. Iedereen protesteert 5. Een ander ontwikkelaar zit aan tafel met gemeente, buurt, milieugroep 6. Niemand geeft milieuvergunningen voor de looierij. Ondertussen gelooft ook niemand meer in de status quo, terugkeer naar de oude toestand. 7. Een landschapsarchitect wordt ingehuurd door de coalitie rond ontwikkelaar 2. Ze ontwikkelen drie scenario’s voor de toekomst. Iedereen begint te twijfelen omdat ze alle drie investeringen nu vergen 8. De gemeente besluit overlay zone R 3 te gebruiken, waarbij landschappelijke structuren en erfgoed bewaard blijven, tot basis van ontwerp moeten dienen, maar voor de rest x regels potentieel vervallen als er zich initiatieven aandienen. 9. De bestaande coalitie wordt met terugwerkende kracht als ‘initiatief benoemd’, en men herstart het ontwerpproces. Er komt een ontwerp grotendeels gebaseerd op het bestaande landschap, met meer vrijheid in hergebruik en bestemming van losstaande gebouwtjes, voor clustering van nieuwe woningen rond bestaande elementen, en voor kleine bedrijvigheid na toetsing door de gemeentelijke milieuraad. 10. De ontwikkelaar blijkt zich terug te trekken wegens onvoldoende potentieel, te kleine aantallen, te grote onzekerheid. Er komt geen PUD 11. Een lokale investeerder en een nieuwe coöperatieve stapt in de leemte, en binnen R 3, zonder wijziging van bestemmingsplan, kunnen ze stapsgewijs ontwikkelen wanneer er de vraag is. Particulieren kunnen hun eigen huis bouwen binnen het cluster-ontwerp. Een eerste cluster wordt verder ingevuld door een andere landschapsarchitect en voorziet in een tijdelijk ontwerp voor een ‘buurt’ park in de nieuwe, los gestructureerde buurt. Een b&b en een Gietsenmaker vestigen zich. Buren klagen over de Gietsenmaker, maar krijgen te horen dat ze voor de flexibele planning waren. 12. Enkele van de mogelijke clusters worden nooit ingevuld, twee andere wel. Het tijdelijke buurtpark wordt na 12 jaar door een derde ontwerper omgezet tot een meer blijvend ontwerp, echter nog steeds in landelijk karakter 13. Na 20 jaar is de omgeving verstedelijkt, de clusters verhipt, en na protest van enkele partijen in het gemeentebestuur komt aan de rand van het bos een toren met sociale woningen.
51
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Een ander scenario/ beknopt, etc. 1. De rand van stadje x ligt er niet zo rustig bij. Volgens de plannen van gemeente en provincie mogen er woningen en bedrijven ontwikkeld worden, maar er zit een zeldzame pad die roet in het eten gooit en de ontwikkelaar met veel grond splitst na een ruzie tussen broers in twee, met claims en tegenclaims die de boel blokkeren. 2. De gemeente gaat een gesprek aan met de broers en koopt voor veel te veel geld een deel van de grond over. Waarna ze enkele ambtenaren ontslaan. 3. De gemeente besluit zelf een nieuwe buurt te gaan ontwikkelen, samen met een ontwikkelaar en aannemer, en ontdekt dan dat de Provincie hier een fragiele waterhuishouding en zeldzame hydro-ecologie aantrof, en de helft van de aangekochte grond binnen EHS valt. De boel zit weer op slot. 4. De provincie raadt de gemeente aan met de andere broer-ontwikkelaar te praten, en voor te spiegelen dat bij samenwerking aan een gemeenschappelijk ontwerp, overlay R 2 kan gebruikt worden door de gemeente, met toestemming van de Provincie (die hierin een veto heeft), waarbij meer regels kunnen onderhandeld worden. 5. De gesprekken komen moeizaam op gang, maar uiteindelijk zit iedereen aan tafel, en worden principes afgesproken voor het ontwerp. R 2 wordt goedgekeurd. Een ontwerper gaat naar huis en maakt een mooi ontwerp met zichtassen, bloembakken etc. 6. Na presentatie van het ontwerp, blijkt de ecoloog van de Provincie ontstemd, evenals de gemeentelijk planner, die zich recentelijk bekeerde tot de ecologie, en de zoon van de ontwikkelaar, die biologie gestudeerd heeft. De ontwerper bleek vooral ja geknikt te hebben maar daarna enkel esthetische principes gevolgd te hebben, en daarmee de hydrologie volledig te negeren, evenals de fasering van investeringen vrijwel onmogelijk te maken. 7. De ontwerper wordt eruit gegooid, een nieuwe ingehuurd, en een nieuwe gespreksronde begonnen. Men geeft eerst een summiere opdracht aan de ontwerper, maar die vraagt een reeks gesprekken waarin de eerdere onderhandelingen, het gebied zelf, en de eerder verzonnen principes worden uitgelegd. 8. De ontwerper begrijpt een en ander beter, maar tot ongenoegen van de rest wil zij enkele van de principes weer ter discussie stellen. Een jurist van de ondernemer klaagt, maar een provinciale jurist wijst op R 2 stipulaties, waarbij nog geen rechten zijn toegekend aan het eerdere schetsontwerp. De ondernemer schikt zich. De ontwerper moet ook plooien op verschillende punten. 9. Een nieuw ontwerp wordt geproduceerd met meer aandacht voor hydrologie, buffering, en een model voor ontwikkeling dat niet afhangt van snelle actie en grote schaal. Het plan krijgt PUD status, en kracht van wet als rezoning.
52
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Brainerd, Minnesota: Meren, en andere soorten natuur kunnen een rand vormen en als rand gebruikt en ontworpen worden. Meervoudig gebruik en toegevoegde waarde kunnen soms uiterst eenvoudig zijn, en bijzonder weinig verstoring voor de natuur met zich meebrengen.
53
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Literatuur Arendt, R. (1999) Growing greener. Putting conservation into local plans and ordinances. (Washington: Island Press) Arendt, R. (1996) Conservation design for subdivisions: a practical guide to creating open space networks. (Washington: Island Press) Czarniawska, B. (2008) A theory of organizing. (London: Edward Elgar) Elliott, D. (2008) A better way to zone. Ten principles to create more livable cities. (Washington: Island Press) Frissen, P. (2002) De staat: een drieluik. (Amsterdam: de Balie) Hillier, J. (2002) Shadows of power (London: Routledge) Miller, H.T. (2002) Post-modern public policy. (Buffalo: SUNY) Nolon, J. (2001) Well grounded. Using local land use authority to achieve smart growth. (Environmental Law Institute, Pace University) Seidl. D. (2005) Organizatonal identity and self-transformation (Aldershot: Ashgate) Shore, C., Wright, S. (1997) Anthropology of policy. Critical perspectives on governance and power. (London: Routledge) Van Assche, K., Beunen, R., Duineveld, M. (2013) ‘Formal/ informal dialectics and the selftransformation of spatial planning systems: an exploration’, Administration & Society [i-¬Girst] Van Assche, K., Beunen, R, Duineveld, M, de Jong, H (2013) ‘Co-evolutions of planning and design. Risks and benefits of design perspectives in planning systems’, Planning Theory [i-first] Kooij, HJ, Van Assche, K, Lagendijk, A (2013) ‘Open concepts as crystallization points and enablers of discursive conGigurations: the case of the innovation campus in the Netherlands’, European Planning Studies [i-first] Van Assche, K., Lo, M. (2011) ‘Planning, preservation and place branding: a tale of sharing assets and narratives’, Journal of Place Branding and Public Diplomacy 7, 2,117-126. Van Assche, K., Beunen, R., Jacobs, J., Teampau, P. (2011) ‘Crossing trails in the marshes. Flexibility and rigidity in the governance of the Danube delta’, Journal of Environmental Planning and Management, 54, 8, 997-118. Van Assche, K., Devlieger, P., Teampau, P., Verschraegen, G. (2009) ‘Remembering and forgetting in the margin: Constructing past and future in the Romanian Danube Delta’, Memory Studies, 2,2: 211-234. Van Assche, K., Verschraegen, K. (2008) ‘The Limits of Planning: Niklas Luhmann's systems theory and the analysis of planning and planning ambitions’, Planning Theory, 7, 3: 263-283.
54
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Van Assche, K., Teampau, P., Devlieger, P., Suciu, C. (2008) ‘Liquid boundaries in marginal marshes. Reconstructions of identity in the Romanian Danube Delta’, Studia Sociologia, 39, 1: 115-138. Van Assche, K., Leinfelder, H. (2008) ‘Nut en noodzaak van een kritische planologie. Suggesties vanuit Nederland en Amerika op basis van Niklas Luhmann’s systeemtheorie’, Ruimte & Planning, 28, 2: 28-38. Van Assche, K. (2006) Over goede bedoelingen en hun schadelijke bijwerkingen: flexibiliteit, ruimtelijke ordening en systeemtheorie (Innonet reports series) (Utrecht: Innonet). 89pp. With response essays by Fred Schoorl, Bram van de Klundert, Wim Derksen Van Assche, K. (2004) Signs in time. An interpretive account of urban planning and design, the people and their histories. Wageningen: Wageningen University. Weick, C. (1995) Sense-making in organizations. (London: Sage)
55
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Reflectie op de conferentie Kristof Van Assche Naar aanleiding van de discussies en commentaren op het symposium in Arnhem, zou ik graag een paar dingen toevoegen aan mijn eerder essay. Het leek er op dat veel deelnemers zich in grote lijnen konden vinden met de analyse en de oplossingsrichtingen voorgesteld door Harro de Jong en mezelve. De landschappelijke en
bestuurlijke analyses, en de planologische en landschapsarchitectonische antwoorden lagen in elkaars verlengde en veronderstelden elkaar tot op zekere hoogte. Veel andere sprekers en experts in het publiek verdiepten de analyse, plaatsten ze beter in de context van de
Nederlandse ruimtelijke ordening en brachten een schat van ervaringen mee in termen van
hedendaagse projecten. Ook ging de discussie over de juridische en politieke grenzen aan de voorgestelde benadering.
Zelf willen we eerst en vooral stellen dat het, vanzelfsprekend, niet in onze bedoeling lag
om een volledige verbouwing van de Nederlandse ruimtelijke ordening voor te stellen en die in detail uit te werken. Dit is sowieso onmogelijk gezien het tijdsbestek en de doelen van
het project, maar het was ook net niet de bedoeling, het past net niet in ons perspectief van geleidelijke verbouwing, van nieuwe mogelijkheden binnen bestaande kaders. Een volgende algemene opmerking is dat we niet voorstellen het Amerikaanse
planningssysteem over te nemen. De problemen daar zijn algemeen bekend. Ook was het
niet onze bedoeling om enkele Amerikaanse instrumenten over te nemen en kritiekloos te integreren.
Wat we voorstelden was een nieuwe, eigen, aanpak van stadsranden in Nederland, binnen het huidige bestel, een aanpak in tijden van een krimpende overheid, minder stedelijke
groei, kritiek op planning, en bezorgdheid over het landschap. Flexibel inspelen op nieuwe vragen en mogelijkheden was het uitgangspunt. Het is ook een aanpak op het lijf van
Gelderland geschreven: veel Gelderse stadslanden zijn waardevol als landschap, als gebieden waar natuur en mens prachtige cultuurlandschappen hebben gemaakt. We stelden voor
om dit niet als obstakel te zien voor ontwikkeling, maar als belangrijke asset, troef. Meer ontwerp, voorzichtig ontwerp, waarin voorzichtig en creatief met dit landschap wordt
omgesprongen, in de creatie van nieuwe woon- en werkomgevingen, willen we koppelen
aan minder planning. Of, meer precies: aan een planning die niet voorschrijft a priori hoe dingen er uit moeten zien, en ook niet wat er precies mag, maar eerder, bovenop een laag van minimum- wetgeving, de middelen en mensen beschikbaar houdt om in te kunnen spelen op gebeurtenissen, positief en negatief, in de stadsrand.
Die minimum- regulering kan dan komen van andere domeinen van recht (milieu, natuur, water, verkeer, ...) en van een bestemmingsplan dat minder gedetailleerd is dan nu maar wel, als nu, wettelijk bindend is. Afwijkingen ervan kunnen dan gekoppeld worden aan nieuwe instrumenten die flexibiliteit kunnen invoeren, om zowel privé als collectieve
belangen na te streven. Het bindend karakter van het bestemmingsplan als zoning plan is met andere woorden een belangrijke troef voor het (lokaal) bestuur, het vertegenwoordigt
een belangrijk politiek kapitaal, dat, in een Bourdieu- perspectief, belangrijk is omdat het zo direct kan omgezet worden in economisch kapitaal in het spel van de ruimtelijke ordening.
Terugkomend op het punt van geleidelijke verbouwing, kan men zeggen dat dergelijk nieuw soort bestemmingsplan langzaam kan ingevoerd worden, in een proces van versimpeling.
Daarnaast kan men zeggen dat nu al de de facto interpretatie van het bestemmingsplan bij
56
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
overheden en andere spelers al sterk afwijkt van wat er op papier staat; vaak weet men wat er echt belangrijk is voor de gemeente, wat er gehoopt en gevreesd wordt. Met andere woorden: er bestaat eigenlijk al een ander, eenvoudiger bestemmingsplan. Het is enkel onzichtbaar.
Men zou kunnen voorstellen om informeel duidelijker te maken, in een breder netwerk, wat
de minimumregels zijn. Dit is de laatste jaren, in een ander politiek en economisch klimaat,
al aan het gebeuren in Nederland. Politici geven andere partijen al aan dat ze zich niet zoveel zorgen hoeven te maken om planologische regels, doelen en procedures.
Deze bestaande toestand lijkt ons zorgwekkender dan een gecontroleerd en langzaam
zichtbaar maken van reeds bestaande informele regels en praktijken, omdat de huidige gang van zaken de positie van planning in zijn geheel ondermijnt.
In ons voorstel past dan wel dat lokale overheden niet alle troeven weggeven. Men
kan, simpel gezegd, aangeven in een breder netwerk welke versimpeling er optreedt in bestemmingen, maar een lager niveau onder bepaalde condities intern bespreekbaar
houden. Indien er genoeg maatschappelijke doelen dichterbij komen door een nieuw
project, problemen opgelost of kwaliteiten gecreëerd, kan men nog steeds elementen van de semiofficiële minimum regulering losgelaten worden. Idealiter kan de semiofficiële minimum zoning dan langzaam terugkeren naar het formele circuit.
Dit is de achtergrond voor ons voorstel om iets als de Amerikaanse overlay zones (or floating zones) en PUD (Planned Unit Development) te herinterpreteren en in te passen in een
lichtelijk verbouwd Nederlands systeem. Met beide instrumenten is er een geschiedenis van
problematische, soms rampzalige, ervaringen in Amerika, maar dit komt grotendeels omdat ze in een kikkerpoel gegooid werden van Amerikaanse planning die ofwel tandeloos is, ofwel ten dienste staat van enkele invloedrijke spelers. In Nederland zouden deze instrumenten,
zoals gezegd anders geïnterpreteerd en ingepast, een totaal ander effect kunnen krijgen. In
Nederland zou de kans veel kleiner zijn dat alle regels worden genegeerd op lokaal niveau, dat een lokale partij ze gebruikt om snel rijk te worden, omdat de overheid sowieso veel sterker
is, regulering meer verfijnd en de checks and balances tussen de drie machten en tussen de lagen van bestuur een stuk beter werken. Kort door de bocht: lokale besturen in Nederland kunnen geen eilandjes zijn zoals in de VS, de facto losgekoppeld van de meeste wetten en plannen die verondersteld van kracht zijn.
Hopelijk hebben we hiermee enige zorgen kunnen tegemoet komen van een aantal
deelnemers aan het symposium, die -wellicht terecht- reservaties hadden tegenover het Amerikaanse planningssysteem.
Wat we wel voor ogen hadden, kunnen we als volgt kort parafraseren: lokale overheden
blijven stadsranden observeren, de Provincie doet dat ook, en observeert lokale overheden. De Provincie houdt middelen en expertise beschikbaar, planologisch, juridisch en
ontwerpmatig, om de gemeentes bij te staan als er zich uitdagingen voordoen. Men kan ook denken aan financiële middelen, om privé partijen in te huren.
Indien er zich iets voordoet, positief of negatief, aan de rand, dan kan de gemeente een
reeks overlay zones beschikbaar hebben. Deze kunnen in een lokaal politiek process, en in
samenspraak met de provincie, voorgedefinieerd zijn. Men kan voor verschillende overlays verschillende ontkoppelingen met het bestaande regelsysteem voorstellen. In de overlay
regels kan men schrijven dat er een ontwerpproces moet plaatsvinden om de gespecificeerde
ontheffingen te kunnen krijgen, om van de flexibiliteit te kunnen genieten. Men kan er ook in schrijven dat onder bepaalde omstandigheden een welomschreven reeks partijen bij dat ontwerp betrokken moet zijn. Sommige van die omstandigheden kunnen dus vragen om
een participatief ontwerp proces. Men kan er ook in schrijven dat het resultaat van dergelijk proces, het ontwerp, onder bepaalde voorwaarden het oorspronkelijke bestemmingsplan
ter plekke kan vervangen en detailleren. In dergelijke gevallen kan men het resulterende
ontwerp, een resultaat van onderhandeling, een ontwerp waarin bepaalde regels vervallen
57
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
als nieuwe kwaliteiten gerealiseerd worden, voorstellen als iets gelijkwaardigs aan een
Amerikaanse PUD. In de Amerikaanse praktijk dienden die vooral om het ontwikkelaars eenvoudiger te maken, en kwamen de compenserende parkjes, speeltuinen er zelden en
werden de kreekjes toch niet bewaard, ondanks plechtige belofte; zoals gezegd lijkt er veel minder reden tot zorg in de Nederlandse context.
Samengevat: er wordt politiek besloten om een overlay in te zetten als er iets gebeurt dat belangrijk genoeg lijkt; die overlay is zelf politiek gedefinieerd, en ze kan leiden tot een ontwerp dat vervolgens een codificatie als nieuw stukje bestemmingsplan kan krijgen. Men kan zeggen dat dit rechtsgelijkheid aantast. Mogelijks. Maar dit is evenzeer het
geval in de bestaande praktijk. Men kan zich beroepen op de metajuridische regel dat de
verhouding tussen informele en formele regels gelijk dient te blijven. Ook nu gebeurt veel
in uitzondering op het bestemmingsplan, is er wat we noemden een grijze flexibiliteit. Die
kan ook inzichtelijk worden gemaakt voor een grotere groep, en op den duur geformaliseerd. Dat lijkt ons eerder een versterking van het principe van rechtsgelijkheid. De overlay zones
hebben al equivalenten in de Nederlandse wet, en de PUD kan als codificatie gezien worden van bestaande praktijken van onderhandeling tussen gemeente en partijen die initiatief
nemen. In ons voorstel kunnen de gemeente zelf, en andere overheidspartijen, nog steeds zelf initiatief nemen. Ook de gemeente zelf kan besluiten tot PUD, tot initiëren van een
participatief ontwerp, wat tijdelijk kan zijn, en in andere gevallen meer blijvend en kan
leiden tot een PUD en verandering van bestemming a posteriori. De dingen die we voorstellen kunnen, duidelijk, want ze gebeuren al.
Net als met het bestemmingsplan, kunnen we ons ook voorstellen dat er een
overgangsperiode nodig is in veel gevallen, waarbij de overlays en de mogelijkheid tot PUD eerst een bestaan leiden in het informele circuit, of in het openbaar, maar voor een tijd
zonder de status van wettelijk instrument. Men kan dan spreken van lokaal beleid, lokaal besloten principes en procedures, en een lokale visie voor flexibiliteit. Dit komt dan in de plaats van 1 op 1 ad hoc onderhandelingen tussen gemeente en een partij die iets anders wil, een huidige praktijk waarbij de eigenlijke visie vaak voor niemand duidelijk is, en de eigenlijke grenzen en doelen van flexibiliteit niet systematisch ter sprake komen en zichtbaar worden.
We geloven daarom dat onze voorgestelde benadering van meer flexibele planning, met een sterkere ontwerp- component, meer democratisch en goedkoper kan zijn dan het huidige systeem, en tegelijk een betere bescherming van landschapskwaliteit kan bieden. De
overheid blijft aanwezig, in verschillende rollen, en investering blijft noodzakelijk. Enkel de noodzaak om elke vierkante meter in te kleuren zou vervallen.
58
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
De Autistische Stad* Harro de Jong Landschapsarchitect en eigenaar van Buro Harro. Hij ontwerpt op allerlei schaalniveaus in landelijk en stedelijk gebied, aan landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische opgaven, in opdracht, of op eigen initiatief. Harro de Jong is auteur van o.a. het Groot Apeldoorns Landschapskookboek. Hij houdt regelmatig lezingen en is gastdocent op verschillende hogescholen en universiteiten. Een vriendin van mij is een bijzondere vrouw. Ik trof haar een keer toen ze net was teruggekomen van een tweeweekse zomervakantie naar Frankrijk, met een vriendin. En ze was er volstrekt niet over te spreken. Zowel over de vakantie als over de vriendin niet. Ze hadden namelijk op een camping gezeten, met een tentje aan een meertje, in de bergen. Niet zo veel aan de hand zou je zeggen, maar nu wilde die vriendin van haar telkens de camping af, om iets te gaan doen in de omgeving! “En ik heb daar helemaal niks mee, met de omgeving!“ brieste ze verongelijkt. En dat is best bijzonder. Want de meesten van ons zijn er juist gek op, op de omgeving. Eigenlijk draait het succes van de vakantie er goeddeels om. Drie vragen zijn belangrijk: Hoe was het weer? Hoe was de camping/ het huisje? En: Hoe was de omgeving? - Hoe was de vakantie? - Schitterend... heerlijk weer, prachtige omgeving. Sla de vakantiebrochures er maar op na, raadpleeg de vakantiewebsites; of het nou gaat om campings, vakantiehuisjes, gites of agroturismo's; ze zijn stuk voor stuk prachtig gelegen, aan een heerlijk meer of te midden van ongerepte bossen, landerijen of hebben uitzicht over een azuurblauwe zee. Ook in ons eigen land kunnen we ons landschap enorm waarderen. De schappen van de Bruna staan vol met glossy’s vol pittoreske landschappen, reportages van uitjes onder leiding van de boswachter, ongerepte buitenlanden en authentieke landlevens. Op zondagen wemelt het landschap van de be-bergschoende wandelaars, vrolijk gejaste fietsers, strak geklede wielrenners en hardlopers en ritmisch tikkende nordic walkers. Everybody loves landscapes, op die vriendin na dus. Je zou zodoende kunnen verwachten dat waar we precies weten wat we van de omgeving van ons vakantieadres verwachten voor die 3 weken per jaar, we voor de overige 49 weken die het jaar telt de zaakjes ook wel goed voor elkaar zullen hebben. En dat is dus niet zo. Neem nu Alphen aan de Rijn. Alphen aan de Rijn is een stadje met 75.000 inwoners en ligt midden in ons Nationaal Landschap Het Groene Hart. Tientallen jaren al is het Groene Hart een concept dat om de paar jaar in de media driftig besproken wordt. Het Groene Hart wordt sinds de lancering van het concept gezien als achtertuin van de Randstad. Een metropolitane ring van waarbinnen een groene oase ligt waar je als stedeling naar toe kan ontsnappen. Het Groene Hart is een nationale trots die beschermd en verdedigt moet worden. Dit is het Hollandsche landschap optima forma. Hier zie je live de plaatjes waar we voor betalen om in musea naar te gaan kijken. Dit is het erfgoed dat ‘s lands beroemdste landschapsarchitect Adriaan Geuze op gezette tijden weer met verve op televisie verdedigd, wijzend op schilderijen van Roelofs en Potter, die het eeuwen geleden al zo prachtig vastgelegd hebben. Daar zijn we beroemd om, dat is onderdeel van onze nationale identiteit. En daar ligt Alphen aan de Rijn dus midden in.
59
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Polderlandschap met molen bij Abcoude, W. Roelofs, 1870.
Je zou dus kunnen denken dat het stadje blij is met z’n omgeving en de stadsranden zich reikhalzend richten op dat groene Hart, als kinderen die met hun neuzen platgedrukt tegen de ruit van een snoepwinkel staan. Alphen aan de Rijn, gelegen aan een van de mooiste landschappen ter wereld… Maar niks is minder waar. Tussen de meest recente uitbreiding van Alphen aan de Rijn en dat Groene Hart is de N11 gelegd, de snelweg die officieel geen snelweg is, geflankeerd door geluidswallen. Voorstelbaar, want herrie is niet leuk dus als je aan een drukke weg woont is een dijkje beter dan herrie. Maar de geluidswal is vaak niet de bestrijding van een onfortuinlijke samenkomst van zaken, het is integraal onderdeel van de stedenbouw. Weg, geluidswal en woonwijk worden in één keer getekend, zoals in het geval van Alphen aan de Rijn. Woonwijk en omgeving worden doelbewust gescheiden van elkaar achter een hedendaagse, luidruchtige en ongezonde variant van de aloude stadswal. Achter de geluidswal is het wonen in die uitbreiding van Alphen aan de Rijn gewoon hetzelfde als wonen in de meeste buitenwijken. Eengezinswoningen, plantsoenen, parkjes, speeltoestellen. Afgesloten van de omgeving, losgemaakt van het ‘de plek’, ingewisseld voor suburbia. En daarmee inwisselbaar met de talloze soortgelijke woonwijken.
Zuidelijke stadsrand van Alphen aan de Rijn: N11 met geluidswal. Op het bord: “Wonen in het Groene Hart”
60
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Maar niet alleen snel- en ringwegen met geluidswallen keren de stad van hun omgeving af. Ook bedrijventerreinen bevinden zich meestal tussen stad en landschap, net als door hekwerken omzoomde sportvelden of door parkeerplaatsen en -weer- hekwerken omgeven attractieparken. Niet zo vreemd, het zijn grote functies die in het fijnere stadsweefsel geen plek kunnen vinden maar aan de rand wel. Jammer dat er zodoende schillen rond de stad ontstaan waar je ‘even doorheen moet’, letterlijk en figuurlijk, als je naar buiten wil. Ongelukkig maar niet zo veel aan te doen, zou je kunnen zeggen. Die functies moeten ergens liggen. Maar de vraag is of de scheiding tussen stad en omgeving daar wel onlosmakelijk aan gekoppeld is, of de behoefte ze niet te scheiden er eigenlijk wel was. Want een tikje merkwaardig wordt het als we moeten constateren dat zodra stad en land niet door utilitaire barrières uit elkaar worden gehouden en je er dus van uit zou gaan dat daar de liefde voor het landschap tot een innige verstrengeling van stad en land zou leiden, er meestal gekozen wordt om, omdat het er nog niet is, maar iets tussen stad en landschap ín te leggen. Groenzones. Bufferzones. Overgangszones. Stadsrandparken die de stedeling opvangen als ze er op uit willen, bezig houden of zo je wilt gevangen houden in surrogaatlandschappen tussen de stad en het échte landschap in. Ook deze groenzones zijn net als de wijken die ze inpakken vaak nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Over het algemeen doen deze parken in de verte vaak denken aan parken in de Engelse landschapsstijl, met bossen, niervormige vijvers, slingerende paden, losse groepjes bomen in grasvelden, maar dan slecht gedaan. Maar zonder in een landschapsarchitectonische discussie te belanden over de vormentaal van deze groenzones is de vraag die er boven hangt veel belangrijker: waarom zijn ze er? Wat was er mis met het échte landschap, dat er al lag? Het lijkt of de naoorlogse stadsuitbreidingen luchtdicht zijn geïsoleerd met een stevige laag stedelijk purschuim om die steden heen. Groen purschuim, beter bekend als ‘groen’. Juist in de huidige tijd waarin authentieke landschappen ongekend populair zijn is het vreemd dat de stad angstvallig uit de buurt wordt gehouden van de omliggende échte, eerlijke landschappen. Wil stad de omgeving eigenlijk wel?
Noordelijke stadsrand van Alphen aan de Rijn
Terug naar Alphen. Er is in de noordrand één stukje stadsrand waar het stadje en z’n omgeving echt tegen elkaar liggen, zonder tussenkomst van barrières. En hier blijkt misschien wel op z’n pijnlijkst hoe slecht de relatie tussen stad en land is. Als een stel dat elkaar niets meer te vertellen heeft liggen ze naast elkaar zonder elkaar aan te kijken. Gewone buitenwijkhuisjes met een voortuin van 2 meter, de auto voor de deur geparkeerd. Geen uitzichtarchitectuur met glazen wanden, kijkdoosachtige gebouwen die je misschien zou verwachten, nergens reusachtige balkons en veranda’s waarvandaan mensen net iets verhoogd over de weidse weides van het sappige Groene Hart kijken. Gewoon dezelfde huizen als die even verderop staan zonder dat uitzicht. Met de keuken aan de Groene Hart-voorkant, woonkamer georiënteerd op het kleine buitenwijktuintje aan de achterkant. Zelfs geen paden die het mogelijk maken vanaf deze million dollar view -woningen het Groene Hart in te lopen, geen bootjes voor de deur waar vanwaar de miljoenen sloten, vaarten en stroompjes van het Groene Hart te bevaren zijn. Er is wel een sloot, maar die loopt na honderd meter al weer dood. Hier is geen liefde, geen chemie. Het landschap ligt er, in al z’n glorie, mooi te wezen en de stad kijkt er niet eens naar. De stad lijdt aan een hevige vorm van autisme.
61
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
au·tis·me (het ~) 1 [psych.] het volledig in zichzelf gekeerd zijn, moeilijk contact maken met de omgeving Maar genoeg gelachen om de Alphen aan de Rijn. Het is natuurlijk pijnlijk dat het monument onder de ruimtelijke concepten in de Nederland, Het Groene Hart, in het echt door de planners en stedenbouwers niet gewaardeerd lijkt te worden. Dat mogen we tenminste toch wel concluderen als we kijken naar de vruchten van hun werk, dat een stad die echt middenin het Groene Hart ligt er stedenbouwkundig niks uit weet te halen. Dat de lijn waar stad en rand elkaar raken niet een hoogtepunt van zinnelijk genot is waar de bewoners zich gek genieten van hun groene hart, maar dat de stadsrand in het beste geval een administratieve grens is zonder interactie, en in het ergste geval dat stad en landschap middels wallen en wegen, bedrijfs- en groenzones uit elkaar gehouden geliefden zijn. Maar is het representatief? Want hoe zit dat in Gelderland? Gelderland dat als sterke troef juist dat landschap heeft, als belangrijk onderscheidend vestigingsklimaat. Met ‘internationale toppers als de Veluwe en het rivierengebied’, zoals de website van de Provincie zegt. Laten we dan Arnhem nemen. Deze door z’n omgeving gezegende stad ligt namelijk aan 2 van die toppers, de Veluwe én het rivierengebied! Maar zodra we Arnhem en de Rijn in één zin noemen dan denken we al snel aan het pijnlijke project ‘Rijnboog’, waarmee Arnhem nu al jaren tobt. Want het probleem hier is juist weer dat de stad, het centrum, en de Rijn heel weinig met elkaar hebben. De haven die de Rijn tegen het centrum aan moest trekken is geschrapt, dus nu moet de stad maar naar de Rijn toekomen. Grootschalige stedenbouwkundige sloop- en nieuwbouwplannen zijn echter in crisistijden nog lastiger te realiseren dan daarvoor dus de toekomst is hier ongewis. Maar deze moeizame relatie van Arnhem en z’n rivierenlandschap is een overblijfsel uit het verleden, en het staat op de agenda kunnen we concluderen, dus Arnhem is op de goede weg zou je zeggen. Totdat we gaan kijken naar de recente grootschalige uitbreiding van Arnhem in aanleg: Schuytgraaf. Dit nieuwe stuk stad ter grootte van meerdere malen het stadscentrum werd een aantal jaren geleden keurig netjes tot aan de gemeentegrenzen ingetekend op de Betuwse klei, tussen Driel, de jaren ’70 wijken van Arnhem Zuid en … de Rijn. Dus verdween de polder onder het zand en werden geheel volgens de mode van rond het millennium meerdere wijkjes gemaakt met een thema die in het benodigde stukje identiteit konden voorzien - een Amerikaanse wijk, een oud Hollandsche wijk etc. Maar weer gebeurde het onvoorstelbare. Men vergat de Rijn. Nu moet u weten dat het stukje Rijn waar we het over hebben niet zomaar een stukje rivier is. Het uitzicht vanaf de zuidelijke Rijndijk over de rivieren is zo adembenemend mooi dat landschapsschilders er zich in de 19e eeuw vestigden om dit stuk landschap, waar Rijn en Veluwe zo pontificaal botsen, op doek vast te leggen. Hier heb je een van de mooiste uitzichten van Nederland. Maar zelfs aan een verbinding over de Rijn, naar Nijmeegs recept gekoppeld aan de prachtige spoorbrug bijvoorbeeld, is niet gedacht. De grootse landschappelijk troef, uitzicht over de uiterwaarden van de Rijn met een achtergrond van beboste heuvels van de Veluwe, is niet gespeeld. Wat wel de stadsrand van Schuytgraaf is geworden is, net als de rest van Arnhem Zuid, een letterlijke weergave van de administratieve gemeentegrens tussen gemeente Arnhem en de gemeente Overbetuwe. De stippellijn op de topgrafische kaart vormgegeven in steen. Planning en Stedenbouw lijkt ook hier weer in elk geval niet te gaan over de relatie tussen stad en de omgeving. Wel over het volkleuren binnen de administratieve of infrastructurele lijntjes om zich vervolgens het hoofd te breken hoe de nieuwe stadsuitbreiding met thema’s, folders en een volkslied identiteit te geven.
62
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Rijn richting Arnhem. Vergeten?
Wat een treurnis. Valt er dan niks te lachen? Toch wel. Want wij in Gelderland hebben Nationaal Landschap de Veluwe. En aan de Veluwe ligt Arnhem. En Arnhem ligt aan de Veluwe, op een manier die internationaal z’n weerga nauwelijks kent. Via het Sonsbeek park prikt de omgeving hier in een taartpunt de stad in om tegen het centrum aan te eindigen. Hier staan de koeien tot achter het station, geflankeerd door bossen tegen de hellingen op, waar een landhuis wit prijkt op de top, boerderijtjes langs de met watervallen klaterende beek in het dal liggen. Zo kan het dus ook. Hier stap je de trein of het stadscentrum uit en wandel je de Veluwe op en kan daar dagen mee doorgaan totdat je in Harderwijk bent. Tenminste, dat dacht ik toen ik naar Arnhem verhuisde. En dat lijkt ook zo, op de luchtfoto. Totdat je in het echt gaat lopen, fietsen, of met de auto gaat toeren. Vanaf Arnhem de Veluwe op.
Noordrand van Arnhem, grenzend aan de Veluwe
63
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Die tocht begint vlak achter station Arnhem, als je onder de nieuwe Zypse Poort doorgaat. Daar liggen tussen de koeien ‘s zomers de mensen te zonnen en sleeën ze ‘s winters langs villa Sonsbeek naar beneden. Over de Zypendaalse weg passeren we de watermolen en zien we de vijvers. Na een paar honderd meter wordt het steeds bossiger. De weg zelf wordt ook steeds smaller, de gescheiden rijstroken verdwijnen, het fietspad en de weg komen samen en gaandeweg wordt deze Parkway een bosweg die zich slingerend steeds dieper in het heuvelige boslandschap snijdt. Zware, oude bomen werpen hun schaduwen over de donkere wereld van de holle weg. Hoog boven de weg onttrekt een donker houten boswachterhuisje zich bijna aan het oog. Achter de volgende bocht vangen we een glimp op van Kasteel Zypendaal dat zich verschuilt in het dal van de St. Jansbeek. Tussen de eeuwenoude houtwallen ontwaren we kleine graanakkers. Waar je enkele minuten geleden nog naast de nieuwe torens en het nieuwe station van UN Studio’s stond lijk je op deze Parkway bij elke 100 meter ook 100 jaar terug in de tijd te gaan, en 10 km verder van de bewoonde wereld af te rijden. Maar deze idylle eindigt abrupt op een T-splitsing waar de Zypendaalse weg botst op de drukke oost-west georiënteerde Schelmseweg. Plots sta je weer met beide voeten op de grond en gaan we helemaal niet meer verder de Veluwe op, of verder terug in de tijd. We gaan naar Velp, rechts, of naar Oosterbeek, links. Wandelend door het park Sonsbeek en Zypendaal beleef je dezelfde sequentie. Het Park wordt richting het noorden steeds minder parkachtig, steeds natuurlijker, en steeds rustiger. Totdat ook hier de route afbuigt, rondloopt en je eigenlijk weer terug moet. Hier eindigt de schriftlezing. Als je, overtuigt dat richting het noorden de Veluwe ligt, je jezelf door het struweel heen een weg richting de Schelmseweg baant, zie je nog wel een oprit naar een tuincentrum/manege. Maar dat zal de route verder noordwaarts wel niet zijn. En dat is hem nu juist wel. Onderzoeken we stelselmatig heel eenvoudig de routes uit het succesvolle park Sonsbeek/Zypendaal richting het noorden dan blijken er telkens stukjes te ontbreken. De relatie tussen stad en omliggend landschap is heel banaal, fysiek doorgeknipt. Je moet eerst dat stukje door het bos klauteren en dan de drukke Schelmseweg over rennen - een oversteekplaats is er niet. Dan – niet gehinderd door het gevoel helemaal verkeerd te zijn - over het vage terrein van het tuincentrum/houthandel/manege lopen. Daarna, honderd meter verder, zie je een bordje waar staat dat je landgoed Schaarsbergen binnen treedt. Zo heet het hier blijkbaar. Niet dat je er dan bent, want loop je de lange laan af richting het noorden dan stuit je na een kilometer op de A12. Geen bruggetje of tunnel hier. Toch maar weer links of rechts. Ofwel, als je nog niet ontmoedigd was, dan ben je het nu. Toch maar terug dus. En de Zypendaalse weg eindigt inderdaad op een T-splistsing, maar ga je die even links en de volgende rechts dan rij je weer richting het noorden, bijna recht op de entree van Nationaal Park de Hoge Veluwe af. Bijna, want deze weg eindigt ook weer in een T-splitising , de Koningsweg, waar je weer even links en direct rechts moet en dan ben je er. Maar die entree weten weinigen te vinden. Zo weinig zelfs dat het Nationaal Park de Hoge Veluwe afgelopen jaren dreigde deze Arnhemse entree te sluiten. Te weinig aanloop van deze kant. Dat is toch moeilijk voor te stellen: dat de half miljoen jaarlijkse bezoekers aan dit nationale Park en het wereldberoemde Kröller-Müller voornamelijk komen via Hoenderloo en Otterlo, van zichzelf toch niet de grootste publiekstrekkers. Maar blijkbaar hebben deze dorpen hun relatie met hun omgeving wél heel goed voor elkaar. Het aantal hotels, campings en restaurants rond de entrees zijn daar een aardige afspiegeling van. Veel in Hoenderloo en Otterlo, 1 camping en 1 pannenkoekenhuis bij de Arnhemse entree. Het loopt hier niet. Letterlijk. Arnhem ligt misschien officieel aan de Veluwe, het lijkt het zichzelf niet zo bewust te zijn, ook in de beleving van de Arnhemmer niet. Daar kwam ik al snel achter toen ik na mijn vestiging in Arnhem blij als een kind aan Arnhemmers ging uitleggen waarom ik in Arnhem was komen wonen. Omdat het aan de Veluwe lag! Gefronste wenkbrauwen. Aan verschillende mooie parken, dáár ligt Arnhem aan, maar de Veluwe, die ligt een heel eind verderop.
64
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
En gelijk hadden ze dus. Hoewel het bladerdek van dit grootste aaneengesloten laaglandbosgebied van west Europa, dat de Veluwe is, aan één stuk door tot midden in Arnhem loopt, is deze stadsrand op de grond ernstig versnipperd. Om echt lekker over de Veluwe te wandelen neem je dus eerst even de auto. Dan kan je naar de Hoge Veluwe, maar aangezien je daarvoor moet betalen kan je ook nog even doorrijden naar Planken Wambuis aan de ene kant of het Deelerwoud aan de andere kant. Wat je dan alleen niet meekrijgt is dat het schimmige tussengebied tussen de Schelmseweg en de Hoge Veluwe in feite ongekend boeiend is.
Verbdingen herstellen: mogelijke verbindingen ter plaatse van Missing Links, die eenvoudig te maken zijn in de Noordrand van Arnhem, aan de Schelmseweg.
Tijdens WOII werd iets ten Noorden van Arnhem door de Duitsers namelijk het grootste militaire vliegveld in bezet gebied gebouwd: 'Fliegerhorst Deelen'. Rond dit vliegveld bouwden de Duitsers kazerneterreinen die ze vermomden als boerendorpjes en vliegtuighangars als boerenschuren, zodat de geallieerden vanuit de lucht niet door zouden hebben dat ze erop moesten schieten. Ik heb een foto gezien van een Duitse militair die hier lachend een papier-maché koe aan het ‘melken’ is. De camouflage ging ver. Het vliegveld had een omvang van het huidige Schiphol en er zijn nu nog meer dan 200 bewaard gebleven gebouwen (waarvan velen tot Rijksmonument zijn verklaard). De overblijfselen van 'Fliegerhorst Deelen' vormen verspreid over bos, heide en akkers, een onbekend cultuurhistorisch landschap. Deze cultuurhistorie is in potentie een attractie van formaat. Het Nederlands Openluchtmuseum, dat ook in dit gebied aan de Schelmseweg ligt, blijkt bij nader inzien zelf ook in een soort openluchtmuseum te liggen! Binnen de hekken van het museum tref je Zaanse Huisjes aan omgeven door Veluwse bossen, en buiten de hekken staan hangars verkleed als kop-hals-romp boerderijen, die je wel in Friesland maar nu niet direct op de Veluwe zou verwachten. En waarvan de muren een halve meter dik zijn en de plaatstalen luiken granaatwerend…
65
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Als boerderij vermomde bunker
Juist dat militaire karakter van deze noordrand van Arnhem zorgt ook voor de versnippering van het gebied. Na de oorlog nam de Nederlandse defensie de Duitse terreinen over en breidde deze verder uit. De vele omheinde terreinen maken de toegankelijkheid van het gebied en logische routes er doorheen zeer moeizaam. Grote publiekstrekkers als Burgers’ Zoo en Het Nederlands Openluchtmuseum dragen als grote omheinde gebieden aan deze versnippering bij. Tenslotte knipt de A12 het gebied helemaal doormidden, waardoor alle historische routes in het gebied doorsneden zijn, op 2 drukke wegen na. Deze schimmige zone staat een echte relatie tussen Arnhem en de Veluwe in de weg. Maar juist in deze diffuse stadsrand zit ook beweging. Zo stoot Defensie een aantal terreinen af in dit gebied. Op die manier kwamen er enkele jaren geleden 2 van deze Duitse nepdorpjes te koop. Samen met beeldend kunstenaar Hans Jungerius heb ik toen besloten deze terreinen in handen te krijgen, om van daaruit het gebied te gaan ontwikkelen en de link tussen Arnhem en de Veluwe te verbeteren. Inmiddels zijn de twee terreinen, ‘Kamp Koningsweg Noord’ en ‘Zeven Provinciën’, vlak bij de ingang van het Nationaal Park de Hoge Veluwe, aangekocht en worden als ‘Buitenplaats Koningsweg’ ontwikkeld. Hiermee hebben we een strategische positie ingenomen in een onbekend en onbemind gebied. De Blitzmädels, die iets verderop in de gigantische bunker Diogenes de vliegbewegingen in Noord West Europa op een grote glazen plaat projecteerden waardoor duidelijk werd waar aangevallen moest worden etc, stonden hier op appèl. Nu wordt er eens per maand een expositie met borrel gehouden en komt kunstminnend Arnhem en Nederland er over de vloer. In de toekomst, nadat het gebied opgeknapt en heringericht is, zullen de hekken eromheen helemaal verdwijnen en is dit versnipperde en beladen bosgebied vrij toegankelijk. Het bizarre verleden van ‘Fliegerhorst Deelen’ wordt ontsluierd en de versnipperde stadsrandzone van Arnhem wordt beter ontsloten én wordt een bestemming. Door het terrein als ‘Culturele Enclave’ te ontwikkelen proberen we de link te leggen met Arnhem en het Kröller-Müller museum. Beide zijn sterk in de combinatie van landschap en kunst. Op Buitenplaats Koningsweg zelf zetelen inmiddels tal van (beroemde) kunstenaars die zich juist ook op dat raakvlak bezig houden. Doordat het terrein inmiddels bevolkt en geprogrammeerd wordt begint de tot nu toe genegeerde noordelijke stadsrand een plek in te nemen in de hoofden van veel Arnhemmers. Het gebied wordt mentaal ontgonnen.
66
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Impressie Buitenplaats Koningsweg
Nu stap 1 in ontwikkeling is kan er gewerkt worden aan stap 2. Daartoe zijn we begonnen met het vage gebied tussen park Sonsbeek en de Buitenplaats Koningsweg een naam te geven, ‘landschapspark Schaarsbergen’. Daarmee is het voormalig rest-gebied uit de anonimiteit gehaald. De verschillende partijen in en om het gebied zijn zo opeens ook met elkaar verbonden. Dat biedt aanknopingspunten om iets van het gebied te gaan vinden en het te gaan ontwikkelen. Volgende stappen zijn het gebied beter te ontsluiten, de lange laan richting het noorden die nu doorsneden wordt door de A12 als route te herstellen en het gebied te programmeren. Een schimmige versnipperde stadsrand, doorsneden door infrastructuur en een keur aan omheinde terreinen, het land van Heras hekwerk, wordt een bestemming in plaats van een doorgangsgebied. De bestaande terreinen en structuren, de optelsom aan cultuurhistorische lagen, de vele restanten van het WOII verleden komen in dit stuk Veluwe in een bijzondere cocktail samen. Stadsranden zijn zo bezien de kansrijke lijnen of zones waar landschap en stad elkaar aanraken. Juist in deze relatief jong verstedelijkte zones zijn een hoop transformaties aan de gang of aanstaande. Ook Apeldoorn, Harderwijk en Ede zijn steden aan de Veluwe met soortgelijke stadsranden als Arnhem, zonder echt innig aan de Veluwe te liggen. Ook hier vormen grote omheinde militaire terreinen, attractieparken, instituten of recreatieparken een barrière. Maar ook hier zijn er transformaties aan de gang, komen terreinen vrij of gaan ze zich omvormen. In andere stadsranden, waar de buitenwijken van de jaren ’70 ’80 en ’90 aan het omliggend landschap grenzen, is de transformatiegolf aan de gang of aanstaande. Ook hier liggen kansen om de autistische stadsrand aan te pakken door het stedelijke purschuim dat om de stad en in de kieren en ruimtes in de stad dik is aangebracht, te verwijderen en het landschap de stad te laten omhelzen en binnendringen. Kantoorgebieden en bedrijventerreinen hebben een nog snellere omlooptijd en zijn soms na tien jaar (vandaag de dag zelfs nog sneller - direct na aanleg) aan een transformatie toe. Juist ook in deze stadsranden komen het landelijk gebied, cultuurhistorie, natuur, bedrijvigheid en bewoning op een bijzondere, nu nog *de titel, de autistische
vaak ongemakkelijke manier samen. Hier liggen mogelijkheden om doorsneden landschappelijk weefsel te
stad, is geïnspireerd op de
herstellen, om de contrasten tussen de verschillende werelden te vieren in plaats van van elkaar af te keren.
uitdrukking 'de autistische
Maar dat kan je maar 1 keer goed doen. De volgende transformatierondes laten weer tientallen jaren op zich
weg', van prof. Bernd
wachten. Een vrijkomend terrein dat een barrière vormt wordt heel makkelijk weer een nieuw omheind
Borghoff, Universität
terrein waar je de komende vijftig jaar niet doorheen komt. Een route is makkelijk op te knippen, maar
Siegen, die hij gebruikte
slechts heel soms te herstellen. Een relatie aangaan kost tijd, hem kapot maken gaat heel makkelijk. Dus heb
in een lezing over Parkstad
je in plaats van ad hoc aan de slag te gaat wel een visie nodig. Je moet als stad weten wat je eigenlijk wil van
Limburg in 2005.
je omgeving. En mocht u dat nou vergeten zijn, dan is het misschien weer eens tijd voor een vakantie…
67
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Reflecties op de conferentie Harro de Jong
De autistische stad Alle dorpen en steden hebben randen. Daar raken stad/dorp en land elkaar en hoewel het platteland en ‘de natuur’ (waarmee soms hetzelfde bedoeld wordt) ongekend populair zijn keert de stad zich in de meeste gevallen zich juist van haar ommeland af. Rondwegen, snelwegen, geluidswallen, schimmige randzones, bedrijventerreinen, sportvelden, militaire terreinen of als landschappelijk purschuim fungerende groenzones’ houden stad en ommeland juist nogal eens dwangmatig uit elkaar. De stad lijdt aan autisme: ze is niet in staat contact te leggen met haar omgeving. Dat heb ik beschreven in mijn essay ‘de autistische stad’ en in mijn bijbehorende presentatie op 22 februari jl. Op de conferentie klonken er vele instemmende geluiden. Het probleem van de stadsrand die een barrière vormt in plaats van een innig raakvlak herkende iedereen en meer schrijnende voorbeelden kwamen naar boven. Je zou kunnen zeggen: dat is het probleem van die dorpen en steden, een taak van de gemeente dus. Echter: ze hebben bijna allemaal dezelfde problemen. Als je systematisch deze stadsranden bekijkt dan zie je telkens een overzichtelijk aantal dezelfde typen autistische stadsranden opduiken. Arnhem z’n ligging aan de Veluwe lijkt op die van Apeldoorn, Ede, Harderwijk. Stadsranden zoals ik liet zien in Alphen aan de Rijn heeft ongeveer elk dorp en elke stad. Bloemkoolwijken met hun randen die zich afsluiten van de omgeving vind je ook overal. Sportvelden aan de randen die doorgangen belemmeren zijn regel. Bedrijventerreinen zijn plekken waar je niet overheen kan, of wil. En soms ligt het landschap piekfijn tegen het landschap aan maar lijkt het leggen van een verbinding stomweg vergeten. Ofwel: de relatie stad/dorp en landschap kan niet alleen in Alphen aan de Rijn en Arnhem beter, maar bijna overal. En overal kampt men met dezelfde soort randen en dezelfde problemen. Mijn hartenkreet over de autistische stad komt ergens vandaan: ik erger me er al mijn hele leven aan en probeer er op tal van plaatsen iets aan te doen. Juist daardoor zie ik ook telkens dat er dezelfde typen problemen en oplossingen zijn. De gemeentes zelf komen er niet uit, want bijna nergens wordt er echt iets aan gedaan, sterker, het autisme wordt steeds sterker op veel plekken.
68
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Provinciaal Handboek stads- en dorpsranden Dus kan je zeggen: daar ligt dus wel degelijk een taak voor de provincie. In plaats van elke gemeente het wiel zelf uit te laten vinden zou je als Provincie een Handboek Stadsranden kunnen maken. Daarin analyseer je de stads randen in de provincie en deelt ze in in een beperkt aantal typen. Die randen zou je bvb kunnen benaderen vanuit de verschillende landschapstypen, dus tegen wat voor randen loop je vanuit het landschap aan? Die typen stadsranden hebben ook bepaalde typen oplossingen die daar goed toepasbaar zouden zijn, tips en recepten voor dat soort randen. Daarmee help je alle gemeenten een heel eind op weg. Als inspiratie voor het type product waar je aan kan denken kan mijn Groot Apeldoorns Landschapskookboek gebruikt worden. Dat werd (geloof het of niet) vanuit de deelnemers van het congres als geschikte aanpak naar voren gebracht. Ik kan het daar niet meer dan mee eens zijn. Het Groot Apeldoorns Landschapskookboek is een landschapskookboek, waarin uitgelegd wordt hoe landschappen in elkaar zitten (ingrediënten), wat de samenhang is (recepten) en hoe je met die recepten zelf aan de slag kunt om deze landschappen met elke ingreep te versterken. Ook zit er een hoofdstuk basisrecepten in die een aantal trucs uitleggen hoe je concreet ingrepen kan doen als bomen planten, huizen positioneren etc., met verbluffend smaakvol resultaat. Het boek werkt in de gemeente Apeldoorn heel goed. Onmogelijk geachte dingen krijgt men voor elkaar doordat er niet van uit een juridisch welles-nietes gedacht wordt, maar vanuit een enthousiast ‘hoe krijgen we dit beter en gaan we er allemaal op vooruit’. Landelijk heeft de aanpak veel aandacht gekregen omdat het een nieuwe manier van werken is, passend in deze tijd. De overheid en de burger en ondernemer hebben elkaar nodig, vooral nu. Ook voor zo’n handboek stads en dorpsranden zou de receptenmethode goed kunnen werken. Het is ondoenlijk en onwenselijk om alle dorp en stadsranden te gaan herontwerpen. Dat kan ook niet, want zulke transformaties worden gestuurd door locale ontwikkelingen. Maar het typen randen in beeld brengen en het typen oplossingen inspirerend verbeelden geeft de mogelijkheid aan de gemeenten om 1: de bestaande problemen onder ogen te zien en 2: die problemen naar eigen smaak op te lossen, geholpen door de recepten.
69
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
70
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Verslag Conferentie
71
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
72
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
1 Inleiding Door: Jeroen Bastiaanssen, Naomi Heijnen, Ries van der Sanden Een stad is geen eiland op zich, een stad ligt in een omgeving en deze omgeving wordt ook wel het ommeland genoemd. De plek waar stad en ommeland elkaar raken noemen we een stadsrand. Stad en omgeving raken elkaar en dat wil zeggen dat er relaties zijn van ruimtelijke aard. Er zijn namelijk verschillende functies in het ommeland: groene functies en stedelijke functies. Tegelijkertijd wordt er geleefd, gewoond en gewerkt in dit gebied. Verschillende mensen en partijen hebben verschillende belangen. Dat is logisch, maar wel relevant om te erkennen. Al is het maar omdat deze belangen wellicht niet altijd met elkaar stroken aangezien er grote verschillen tussen functies in de stadsranden zijn. Zo is een kantorenpark niet vergelijkbaar met een natuurgebied en een woongebied niet vergelijkbaar met een landbouwgebied. Deze functies zijn echter wel allemaal te vinden in de stadsrand. Dit alles kan de veronderstelling scheppen dat het in de stadsrand zeer lastig is om functies goed op elkaar aan te laten sluiten. Wellicht is dit ook zo, maar moet dit ook zo zijn? Is het
niet juist zo dat woningen in een aantrekkelijke groene omgeving een hogere marktwaarde hebben, wat uiteraard wil zeggen dat mensen graag in een groene omgeving wonen? Iets vergelijkbaars kan wellicht ook gezegd worden van kantorengebied: een aantrekkelijke
groene omgeving kan goed zijn voor de uitstraling van een kantoorpand. Ook landbouw kan prima samengaan met groen, het veenweidegebied met weidevogels in het Groene
Hart zou immers niet kunnen bestaan zonder agrariërs. De praktijk is echter veelal minder
ideaal. De stadsranden worden doorsneden door auto- en spoorwegen, met de bijbehorende ruimtelijke barrièrewerking. Er is een ratjetoe aan functies te vinden, al is er op zich niets mis met deze diversiteit. Toch zal menigeen voorbeelden kunnen noemen in stadsranden
waar verschillende functies nu niet bepaald goed op elkaar afgestemd zijn, laat staan elkaar versterken.
Is dit alles problematisch? Daarover zou je kunnen discussiëren, en die discussie was er dan ook tijdens de conferentie. Tijdens de paneldiscussie, in de verschillende werkgroepen en
tijdens de plenaire discussies. Naast problemen lag de focus ook juist op kansen. Blijven er
kansen liggen? Indien functies goed op elkaar aansluiten, levert dit voordelen op. Het is een understatement om te zeggen dat de ruimtelijke praktijk in de stadsranden niet altijd zo
ideaal is. Dat is jammer, want dat is een gemiste kans. En juist in deze tijd van economische crisis is het zonde om dergelijke kansen te laten liggen.
Het doel van deze conferentie was om zowel problemen als kansen in kaart te brengen. Hierbij lag de focus op de ruimtelijke problematiek en ontwerpgerichte benaderingen van de ruimtelijke omgeving. Minstens even belangrijk is dat partijen zowel eigen
als gezamenlijke belangen hebben en dat om afstemming te bereiken er moet worden
samengewerkt. Daarbovenop is het van belang te erkennen dat juist in de stadsranden vaak gemeentegrenzen zijn te vinden, waardoor er sprake zou kunnen zijn van enige
bestuurlijke versnippering. De onderlinge relatie tussen omgeving, ontwerp, afstemming en samenwerking was een relatie die een rode lijn vormde in de discussies.
Nadat de verschillende problemen, kansen, rollen en belangen verkend waren, kon er een
brug geslagen worden naar de vraag wat de rol van de provincie hierbij hoort te zijn. En zo ja, hoe moet deze rol dan worden ingevuld? Gaat het om regelgeving, of kan de provincie advies geven over gemeentegrensoverschrijdende problematiek? Of moet de focus juist liggen op
onderlinge samenwerking van verschillende gemeenten, stakeholders en belanghebbenden in de stadsranden?
73
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
1.1 Paneldiscussie In de paneldiscussie zijn drie belangrijke punten naar voren gekomen, namelijk dat de
economische crisis ruimte biedt voor nieuwe bottom-up initiatieven in de stadsranden, dat
het van belang is om in de stadsranden in te zetten op kleine verbindingen tussen gebieden
om daarmee stad en ommeland weer te verbinden en dat we moeten beseffen dat eigenaren gezamenlijk ook gebieden kunnen ontwikkelen en beheren in de vorm van coöperaties. De overheid moet zich hierbij vooral flexibel moet opstellen ten aanzien van regels en combinaties van spelers.
1.2 De crisis biedt ruimte voor nieuwe initiatieven Tot in de jaren 1990 kon in Nederland relatief eenvoudig, volgens eenzelfde methode, worden ontwikkeld: gemeenten en ontwikkelaars bestudeerden waar reeds (vervoer)verbindingen aanwezig waren en vulden aan de hand hiervan in waar nieuwe ontwikkelingen konden
plaatsvinden. Om in de huidige tijd tot een kwalitatief goede stedenbouw en ruimtelijke
ordening te komen, moeten de stadsranden zo worden ontwikkeld dat de maximale waarde
wat betreft woongenot en woonomgeving eruit gehaald wordt. Waar tot voor kort bij mensen het idee was dat veel geld moest worden verdiend aan locaties omdat deze nu eenmaal voor
veel geld in de boeken stonden, heeft de economische crisis ertoe geleid dat veel grond moet
worden afgeboekt (in sommige gevallen zelfs naar agrarische waarden). Het effect hiervan is dat er nieuwe initiatieven voor deze locaties komen. Zo zijn ontwikkelaars momenteel bezig middels community-planning mensen in dorpen, steden en stadsranden te mobiliseren en te vragen wat zij willen dat er op een locatie gebeurd. Juist in de stadsranden ligt namelijk veel waarde waar je iets mee kunt. Innovatie biedt daarbij bovendien voor de bouwsector misschien een gedeeltelijke uitweg uit de crises.
1.3 Zet in op kleine verbindingen Ook over bereikbaarheid in stadsranden wordt in de huidige tijd anders gedacht. De verkeeren vervoerswereld speelt zich vaak nog af op het hogere regionale schaalniveau en is mede verantwoordelijk voor de fragmentatie van de ruimte die plaatsvindt op het lokale niveau: er wordt vooral gepland op het hogere schaalniveau terwijl verplaatsingen eigenlijk op
het lagere schaalniveau plaatsvinden. Zo vindt de bulk van de verplaatsingen, woon -werk
stromen en woon -winkel stromen, plaats binnen 15 tot 20 kilometer van de woning terwijl
we plannen alsof we allemaal nationale verbindingen nodig hebben tussen de grote steden. Feitelijk verplaatst het merendeel van de mensen, ongeveer 70 procent, zich op het lokale schaalniveau. We moeten dus eigenlijk constateren dat de verkeer- en vervoerswereld
mede verantwoordelijk is voor de slechte verbinding tussen stad en ommeland, waardoor deze twee in wezen enigszins van elkaar vervreemd zijn geraakt. In het verleden is wel
geprobeerd de stadsrand open te houden aangezien de stadsranden welbeschouwd de meest
aantrekkelijke locaties qua bereikbaarheid zijn: veel mensen kunnen er goed komen en daar liggen bij uitstek ook nog veel kansen. Aangezien het wegennetwerk op nationaal niveau in feite af is, er liggen voldoende snelwegen en bovendien krimpt de automobiliteit sinds
2005, zouden verkeersplanologen juist moeten kijken hoe ze stad en ommeland (weer) met elkaar kunnen verbinden door middel van kleine verbindingen. Geen grote verbindingen
en focus op het autoverkeer maar juist inzetten op de fiets en mogelijk een deel op openbaar vervoerverbindingen. De kleine verbindingen worden namelijk meestal niet gelegd terwijl
deze verbindingen voor veel mensen juist heel belangrijk zijn. Lokale (kleine) verbindingen zijn vooral ook voor kernen in het ommeland van belang om de werkgelegenheid en voorzieningen in nabij gelegen steden te kunnen bereiken.
1.4 De rol van eigenaren en van de overheid De rol van de provincie daarbij is niet zozeer regulerend maar faciliterend: bepaal als
provincie hoe het collectieve landschap eruit moet zien en welke kleine verbindingen er nog
gemaakt zouden moeten worden. Het is van belang te beseffen dat locaties in de stadsranden van iemand zijn: er zijn immers grondeigenaren en die spelen dus een rol. De overheid
kan en wil de stadsranden bovendien niet meer plannen. Eigenaren kunnen zichzelf ook organiseren. Zo kunnen eigenaren een coöperatie vormen om gezamenlijk gebieden te
74
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
beheren. Daar hebben ze de overheid wel bij nodig maar ze nemen zelf het initiatief en
roepen vervolgens de overheid er wel bij om mee te helpen. Zoek het initiatief dus meer
bottom-up bij de eigenaren in een gebied. Hier ligt ook de rol voor de provincie: gemeenten
kijken soms niet verder dan de gemeentegrens terwijl de provincie juist op regionaal niveau
kan kijken vanuit een overkoepelende visie. De regels zijn hierbij wel cruciaal. Er is namelijk nog een gat tussen het bestemmingsplan op lokaal niveau en de omgevingsvisie op regionaal niveau dat zal moeten worden opgevuld. Dat vraagt wel om een stuk hervorming, voor wat betreft de wijze waarop wordt getoetst. Er kan echter ook al binnen de huidige situatie
flexibel met wet en regelgeving en met combinaties van spelers worden omgegaan. Het
huidige planningsysteem hoeft voor wat betreft de regels dus niet per definitie te worden aangepast. Binnen het juridische kader kunnen we al flexibel zijn maar dan moeten we
ook die houding aannemen. Concreet betekent dit dat als je met een initiatief niet verder komt bij een bepaalde ambtenaar dat je dan moet opschalen. Blijf dus niet met bepaalde problemen zitten maar spreek bestuurders hierop aan.
75
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
76
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
2 Werkgroep ronde 1
2.1 Werkgroep werken In de werkgroep ‘werken’ zijn drie hoofdpunten naar voren gekomen, namelijk dat nieuwe initiatieven plaats horen te vinden in de grijze stadranden, dat de open gebieden in de
stadsranden gebruikt kunnen worden om de landschappelijke structuren te versterken of te herstellen en dat er een rol ligt voor de provincie op het gebied van de regievorming voor de stadsranden. 2.1.1
Energie steken in grijze stadsranden
In de stadsranden zit als gevolg van de economische crisis bij uitstek de financiële
problematiek. Leegstand van kantoren en verloedering van bedrijventerreinen concentreren
zich zeer extreem in dit grijze tussengebied tussen stad en ommeland. Eén van de problemen van de stadsranden is dat er de afgelopen twintig à dertig jaar vanuit is gegaan dat
stadsranden een verplaatsend geheel waren. De stadsrand werd beschouwd als een tijdelijke situatie. Het was hierdoor in tijden van economische groei aantrekkelijk om stadsranden
te laten verrommelen, aangezien ze dan gemakkelijker volgebouwd konden worden: open locaties tussen bestaande bebouwing kon eenvoudig worden opgevuld. In de huidige tijd
wordt echter niet of nauwelijks meer gebouwd waardoor het besef is gekomen dat er in de
in veel gevallen sprake is van permanente situaties. Er zal dus veel meer tot een afronding
van de stadsranden moeten worden gekomen. Plancapaciteiten van gemeenten zijn echter veelal nog veel hoger dan waar behoefte naar is. Wat doe je met de aangekochte grond
waar in sommige gevallen zelfs al infrastructuur is aangelegd? In de gebieden waar nog
niets is ontwikkeld biedt het afboeken van grond kansen om (tegen lagere kosten) nieuwe
initiatieven te ontplooien. Van belang is daarbij de energie vooral in de bestaande bebouwde gebieden, ofwel de grijze stadsranden, te steken. In deze grijze stadsranden zou ruimte
moeten komen voor nieuwe initiatieven waarbij dus niet te strak moet worden vastgehouden aan functionele scheiding. Wellicht krijgen deze locaties in de stadsranden dan hele andere functies. De innovatie in stadsranden moeten overheden vooral bottom-up laten gebeuren waarbij zij mee zoeken naar mogelijkheden. 2.1.2
De stadsrand als verbinding tussen stad en ommeland
De Gelderse steden zijn aantrekkelijk vanwege de groene kwaliteit van de Veluwe, de
Achterhoek en het Rivierengebied, allen heel herkenbaar voor de buitenwereld. Maar waar vroeger een directe relatie tussen stad en ommeland was, is de afgelopen halve eeuw een
grote schaalvergroting zichtbaar geworden: mensen hebben niet direct meer te maken met (voorzieningen in) de lokale omgeving. Het effect hiervan is dat de ruimte op het lokale
niveau fragmenteert. Waar de stadsrand traditioneel een groen gebied was waar bedrijven
en kantoren in kwamen, is de nieuwe stadsrand eigenlijk een stedelijke stadsrand. In deze stadsrand zijn gebieden veelal afgesloten en worden ze doorsneden door wegen. In veel
gemeente zijn hierdoor locaties ontstaan die niet gemakkelijk bereikbaar zijn, waardoor
potentiële kansen onvoldoende worden benut. De steden en regio’s worden aantrekkelijker voor mensen en bedrijven als kleine verbindingen worden gemaakt en verbeterd tussen de
gefragmenteerde gebieden in de stadsranden. Dit vraagt om regionale afstemming waarbij niet alleen naar stedelijke maar ook naar groene functies moet worden gekeken, welke
samenkomen in de stadsranden. De economische crisis biedt in dit opzicht een kans om
tot regionale afstemming over, en tot een meer kansrijke invulling van, de stadsranden te
komen. In de open gebieden waar nog niets is ontwikkeld moet de vraag worden gesteld wat daar mogelijk is: wat zouden die gebieden kunnen betekenen vanuit de landschappelijke
opgave en qua kwaliteitsimpuls voor hun omgeving? Gebruik deze gebieden dan ook om meer samenhang te creëren tussen gebieden in de stadsranden en versterk of herstel hiermee de
stedelijke en landschappelijke structuren. Dit betekent ook dat gebieden die in het verleden
77
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
zijn aangekocht mogelijk moeten worden ingevuld als agrarisch gebied of dat ze tijdelijk
worden herbestemd, waarbij ruimte wordt geboden voor andere mogelijkheden en spontane ontwikkelingen. Laat de open gebieden in de stadsranden daarbij zo veel mogelijk open, tenzij deze gebieden echt nodig zijn voor ontwikkelingen, en biedt vooral op bestaande
bedrijven- en kantorenlocaties ruimte voor nieuwe initiatieven en diversificatie van functies. 2.1.3
Stadsranden vragen om regie op hoger schaalniveau
De scheiding van gemeenten door de gemeentegrenzen brengt het economisch belang terug: gemeenten maakten zich in tijden van economisch groei vooral sterk voor hun
eigen ontwikkelingen en uitbreidingen. In veel gemeenten zijn hierdoor gebieden, vooral
locaties in stadsranden, ontwikkeld waarbij niet werd gekeken naar de samenhang hiervan met omliggende gebieden. De gemeentegrens werd als rand gezien terwijl het mogelijk
aantrekkelijker was geweest om daar overheen te kijken. De regionale afstemming was dan
ook buitengewoon gebrekkig. Er is nu een economische urgentie om met de stadsranden aan de slag te gaan. Veel gemeenten, corporaties en ontwikkelaars hebben immers posities in
de stadsranden die zij niet meer kunnen ontwikkelen. De economische crisis biedt een kans om concreet ruimtelijke ordening te plegen door functies beter op elkaar af te stemmen. Als de stadsranden beter worden benut dan kan daar ook geld mee worden verdiend. Dit
vraagt om samenwerking tussen alle betrokken partijen om tot een goede invulling van de stadsranden te komen. Deze samenwerking vindt al in zekere mate plaats, dit moet dan
ook gecontinueerd worden, maar in sommige gevallen kan dit nog worden geïntensiveerd. De provincie kan hierin faciliteren en de regie voeren. Waar gemeenten en andere partijen
onderling niet tot een goede invulling voor de stadsranden komen, moet de provincie kunnen meekijken en kunnen sturen.
2.2 Werkgroep wonen In de werkgroep ‘wonen’ zijn eveneens drie hoofdpunten naar voren gekomen, namelijk dat over gemeentegrenzen heen moet worden gekeken om tot een goede invulling van
stadsranden te komen, dat de huidige financieringsmodellen niet meer volstaan en dat er goed moet worden gekeken welke problemen er op bepaalde locaties zijn. 2.2.1
Over de gemeentegrenzen heen kijken
Ten eerste werd in de werkgroep wonen vastgesteld dat de relatie tussen stad en ommeland belangrijk is. De vraag was echter, of deze relatie wel wordt erkend? Ziet de stad niet te weinig kansen in het ommeland en is de stad niet te veel in zichzelf gekeerd? De stad
wordt volgebouwd tot aan de gemeentegrens, maar voor het overgangsgebied is niemand echt verantwoordelijk. Het ommeland wordt daarom gezien als een bestuurlijk ‘moeilijk’
gebied. Gemeenten staan vaak met de rug naar elkaar toe, iets wat zich uit in het plannen van ‘vervelende’ activiteiten aan de gemeentegrenzen. Ook gebeurt het hierdoor dat de
ene gemeente groeit terwijl de andere als het ware afsterft. Het is daarom belangrijk dat
gemeenten meer gaan samenwerken en deze samenwerking dient gefaciliteerd te worden
door de provincie. De regionale overheid moet ingrijpen bij een conflict, al werd erkend dat het tegelijkertijd lastig is om invloed uit te oefenen.
De belangrijkste problemen wat betreft wonen en het ommeland zijn ten eerste de
gemeentegrenzen. In veel gevallen gaat de samenwerking tussen gemeenten goed maar
daar waar de gemeenten met de rug naar elkaar toe staan, dient de provincie in te grijpen
aangezien zij de enige is die daar juridisch iets kan betekenen. De provincie dient hier meer haar bestuurlijke verantwoordelijkheid te laten gelden en haar macht te gebruiken. Zo zou zij een visie kunnen uitstippelen. Daarnaast moet de provincie er voor zorgen dat er geen waterig compromis wordt gesloten tussen gemeenten maar moet zij er juist voor zorgen dat er daadwerkelijk een goed en degelijk plan ligt voor het ommeland. De provincie is
daarnaast de beste plek om expertise voorradig te hebben, ook vanuit organisatorische kant. Daarnaast zou de provincie voor subsidies voor projecten kunnen zorgen. Op het gebied van wonen dient er een goede match te zijn tussen de vraag en het aanbod van woningen. Vaak
78
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
wordt er te veel gedacht in ‘sjablonen’ en zijn andere kwaliteiten nodig dan die vanuit het institutionele kader worden bedacht. 2.2.2
Huidige financieringsmodellen volstaan niet meer
Het tweede probleem vormt de financiering. De huidige financieringsmodellen volstaan niet
meer en het herstellen van fouten kost geld, terwijl dat geld er in de huidige markt niet meer is. De huidige crisis werd in deze werkgroep als een kans gezien. De rust die de crisis wat
betreft ontwikkelingen met zich meebrengt, is een goed moment om de huidige situatie te
overdenken. De verdienmodellen dienen verder uitgediept te worden en ook hier kan de crisis een kans bieden. Er dient een transitie plaats te vinden van grondexploitatie naar een nieuw model waarbij er op het vlak van opbrengsten ook meer op de lange termijn wordt gedacht.
Een voorbeeld van een ander verdienmodel is de vastgoedexploitatie of opzetconstructie die in de Verenigde Staten wordt toegepast. 2.2.3
Locatie, waar ligt het probleem?
Ten slotte speelde het probleem van de locatie. In welke gebieden liggen de problemen
precies? Gaat men preventief optreden of ‘rommel’ opruimen? Welke opgaven liggen er ten aanzien van problemen als krimp en vergrijzing in het ommeland? Een voorbeeld
hiervan is de Achterhoek, waar krimp van grote invloed is op het voorzieningenniveau. In dit gebied zou preventief moeten worden opgetreden om ‘gatenkaas’ te voorkomen. Wat
betreft sociale structuur zitten er met name ouderen in het ommeland. Dit is een opgave
aangezien voorzieningen moeilijker te realiseren zijn in een krimpend gebied. Wat betreft voorzieningen is de relatie tussen de stad en het ommeland erg belangrijk. Uitbreidingen
zijn vaak erg mono-functioneel. De stadsrand is vaak een ‘rommelzone’, al kan dit soms ook positief uitpakken, zoals het geval is met volkstuintjes. Daarnaast wordt er gepleit voor een zachte overgang tussen de harde stad en het boerenland.
Het begint in ieder geval met het ontwikkelen van een visie en strategie, zowel door de
provincie als door de gemeente. Hierbij moet gekeken worden of er als het ware gerepareerd gaat worden in het ommeland of juist preventief wordt opgetreden.
2.3 Werkgroep groen In de werkgroep ‘groen’ werd allereerst besproken dat een stadsrand zich kan onderscheiden met groene functies. Het centrum van een stad kan moeilijk concurreren op dit vlak met een stadsrand die in een aantrekkelijke groene omgeving ligt. Dit lijkt vanzelfsprekend,
maar er zit een addertje onder het (groene) gas: het groen in de stadsrand is in veel gevallen
namelijk slecht of niet bereikbaar. Dit kan worden veroorzaakt door onvoldoende wandel- en fietsroutes, maar in veel gevallen wordt de bereikbaarheid ook ernstig belemmerd door de
aanwezigheid van snelwegen en spoorwegen die niet ‘oversteekbaar’ zijn. Niettemin hebben groene functies een onderscheidend vermogen en dit vermogen dient benut te worden. Dit kan worden bewerkstelligd door het groen bereikbaar te maken, maar ook door het groen
letterlijk en figuurlijk op de kaart te zetten. Indien groene gebieden doordringen tot in de stadsrand én ze voor bewoners en bezoekers te onderscheiden zijn als een groot en vooral samenhangend gebied, dan gaat het ‘groen’ pas echt leven. 2.3.1
Ontwerpend denken met veel flexibiliteit
In groene gebieden liggen kansen om het groen beter te ontsluiten en eventueel ook de groene functies zelf beter op elkaar te laten sluiten. Hier liggen dan ook enkele
ontwerpopgaven. Houdt dit in dat dit dan maar meteen op de tekentafel in de praktijk
kan worden gebracht door vooraf alles uit te tekenen? In de werksessie kwam men tot het
besef dat dit niet de beste benadering is. In de huidige tijd van crisis is dit niet betaalbaar. Indien er echter een visie is op globale hoofdlijnen dan kan er wel aansluiting gevonden
worden bij particuliere initiatieven. De mogelijkheden bestaan lang niet altijd om direct een groenontwikkelingsprogramma op te zetten. Verspreid over een langere tijd zijn
er echter ook in deze tijd nog een aantal particuliere initiatieven. Indien er voldoende
79
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
flexibiliteit is in de regelgeving, wat in de praktijk betekent dat er voldoende ruimte is in
de bestemmingsplannen, dan is de kans groter dat deze nieuwe ontwikkelingen verspreid
over de tijd ook daadwerkelijk plaats kunnen vinden. Deze nieuwe ontwikkelingen kunnen bijdragen aan ‘zachtere stadsranden’ door een vermenging met functies. Het kan daarbij gaan om initiatieven die gaan om groenontwikkeling, of bouwplannen waarbij een
koppeling gemaakt kan worden met groenontwikkeling. Deze ontwerpopgaven hoeven
echter niet bij voorbaat letterlijk op de kaart te worden ingetekend, wel is het goed om een
visie te hebben op welke manier deze nieuwe ontwikkelingen goed ingepast kunnen worden in het grotere groene geheel. Om de kans te vergroten dat groene ontwikkelingen ook echt plaats kunnen vinden is flexibiliteit nodig die past bij het gebied. 2.3.2
Denk in krimp: maak van de stadsrand een ommeland
Economische krimp, maar daarnaast ook demografische krimp die in de toekomst in steeds meer regio’s plaats zal vinden, vraagt om een andere benadering. Niet alleen bouwen,
maar ook slopen past hierbij. Het volgende motto kwam naar voren: ‘durf te slopen’. In plaats van rood kan groen komen. Het groen kan een aanjager zijn voor de kwaliteit en
economische waarde van een stad. Een aantrekkelijke omgeving is geld waard. In dit kader past de volgende visie: ’de stadsrand van nu is het ommeland van morgen’. Deze visie
zou vorm kunnen krijgen door een ‘vingermodel’ waarbij het ommeland en het groen de stad in toenemende mate binnendringt. Gebieden in de stadsrand die aanvankelijk door
projectontwikkelaars beoogd werden als toekomstige bouwgebieden, worden nu regelmatig afgeschreven naar de agrarische waarde. Het blijft dus groen en indien de groene gebieden beter aansluiten, kan hierdoor een meerwaarde voor de stad worden toegevoegd. 2.3.3
Rol van provincie als coach en inspirator
Om het groen goed op de kaart te zetten, kan een rol zijn weggelegd voor de provincie. Op dit
moment spreken de groene functies in de stadsranden vaak nog te weinig tot de verbeelding.
Dat er wat losse stukjes groen zijn, wordt vaak wel erkend. Regelmatig is echter onvoldoende het besef aanwezig dat deze groene gebieden onderdeel zijn van een groter onderscheidend
geheel. Groengebieden maken onderdeel uit van een groter landschappelijk geheel. Of ze zijn gelegen langs een doorlopende groene of ‘blauwe’ as, bijvoorbeeld rond een beek of rivier die
de regio intrekt. Groene gebieden lopen door verschillende gemeentes, de regio in. Indien het besef er is dat het niet slechts wat losse snippers zijn, maar dat verschillende groene gebieden onderdeel zijn van een wezenlijk geheel, dan gaat een groen gebied leven bij de mensen én bij bestuurders. Deze kracht kan een provincie gebruiken. De provincie kan als geen ander dit grotere, regionale schaalniveau overzien en deze visie kan de provincie gebruiken om verschillende partijen en gemeenten te motiveren de kracht van zowel bestaande groene gebieden in te zien, alsook de kansen die het hen biedt voor nieuwe ontwikkelingen.
80
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
3 Plenaire discussie In de plenaire discussie werden de belangrijkste punten en opgaven besproken die in de eerste werkgroepenronde ter sprake kwamen. De belangrijkste bevindingen uit de werkgroepen ‘werken’, ‘wonen’ en ‘groen’ werden kort samengevat door de voorzitters. Tot slot werd ook de taakstelling voor de tweede werkgroepronde geformuleerd.
3.1 Werkgroep ‘werken’ In de werkgroep ‘werken’ werd er ten eerste vooral ter discussie gesteld of er sprake is van een probleem. Gelderland bevat veel verschillende gebieden en men zou dus op een meer
abstracter niveau naar de zaken moeten kijken. Daarnaast vonden de deelnemers dat er meer energie moest worden gestoken in de bestaande grijze gebieden, zoals bedrijventerreinen en kantoren. Hiermee moest flexibeler worden omgegaan en innovatie zou hierin de
drijfveer moeten zijn. Een ander punt dat naar voren kwam, was dat de scheiding van
gemeentegrenzen het economisch belang terug brengt. Er zou meer samenwerking tussen
overheden moeten zijn en de provincie dient daarbij op hoger schaal niveau mee te kijken. Tot slot zou goed gekeken moeten worden naar gebieden waar in eerste instantie niets
gebeurd en wat in deze gebieden mogelijk zou kunnen zijn. Kansen zoeken in deze gebieden is belangrijk evenals het toevoegen van kleine verbindende elementen die een positief effect hebben op de kwaliteit van het gebied.
3.2 Werkgroep ‘wonen’ In de werkgroep ‘wonen’ werd vooral opgemerkt dat discussie binnen de werkgroep soms
wat breed was, wat komt doordat de stadsrand en het ommeland soms in elkaar overlopen. Daarnaast werd geconstateerd dat niet alle gebieden hetzelfde zijn en elk gebied dus ook zijn eigen aanpak vereist. De belangrijkste punten in deze werkgroep waren ten eerste
dat de rol van de provincie belangrijk was en dat deze vooral faciliterend en meedenkend moest zijn. De provincie moet ook gebruik maken van haar doorzettingsmacht en daar
waar gemeenten er niet uitkomen als het ware als scheidsrechter optreden. Op de tweede plaats was het belangrijk dat de provincie ook op inhoudelijk niveau iets betekent. De
opvattingen (in hoofdlijnen) met betrekking tot de stadsranden dienden terug te komen in
de omgevingsvisie. Ten slotte werd in deze werkgroep geconstateerd dat de financiering nog wel eens problematisch zou kunnen zijn. Er is behoefte aan nieuwe financiële constructies
waarin een andere ‘scope’ en tijdlijn voor investeringen centraal staan. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan een transitie van grondexploitatie naar vastgoedexploitatie. Bij
investeringen in de stadsrand zou ook kritisch moeten worden gekeken of men preventief
optreedt in een gebied en daardoor met minder geld veel bereikt, of dat men de investering gebruikt om als het ware de ‘rommel’ op te ruimen.
3.3 Werkgroep ‘groen’ In de werkgroep ‘groen’ werd geconstateerd dat veel buitengebied niet toegankelijk is en dat er door een toename van het aantal vervoersbewegingen als het ware een vervreemding van het ommeland heeft plaatsgevonden. Ondanks deze tendens biedt de huidige crisis kansen
om de stadrand weer ‘open’ te maken. De belangrijkste punten uit deze werkgroep waren ten
eerste dat er werd opgemerkt dat er een opgave tot omdenken ligt. De zin ‘Het ommeland van nu is de stadsrand van morgen’ zou als ware moeten worden omgedraaid en het ommeland
zou dus eigenlijk de nieuwe stadsrand moeten worden. Dit zou kunnen worden bereikt door een ‘vingermodel’, waarbij het ommeland en het groen als het ware de stad binnensijpelen.
81
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Daarnaast moeten particuliere initiatieven worden ondersteund. Hierbij zou de provincie een faciliterende en coachende rol moeten innemen. De coachende provincie zou aanspreekpunt moeten zijn voor voorbeelden maar dient ook kaderstellend te zijn. Tot slot moeten kansen
zichtbaar worden gemaakt en spelen vermenging en herontwikkeling een belangrijke rol in de ontwikkeling van de stadsranden.
Dhr. Pieter Tordoir (dagvoorzitter) concludeerde naar aanleiding van deze plenaire discussie
dat er een economisch belang schuilt in de ruimtelijke ordening en dat er veel kansen liggen in de stadsrand. De vraag die echter ook valt te stellen, is of deze problemen 20 jaar geleden niet ook al speelden. Desalniettemin is de problematiek in de stadsranden een punt dat op de agenda dient te komen. Stadsranden werden daarnaast ook door dhr. Tordoir als een
ingewikkeld vraagstuk gezien. Dit mede door ontwikkelingen en relaties op verschillende schaalniveaus die van invloed zijn.
In werkgroepronde 2 worden deelnemers opgeroepen na te denken over de zaken die
moeten, maar ook kunnen, gebeuren in de stadsranden en wat daarbij de belangrijkste ontwerpopgave is. Hierbij moet worden gedacht aan integratie van functies, aan de
schakelfuncties van gebieden en hoe deze gebieden toegankelijker kunnen worden gemaakt. Een andere kwestie die besproken moet worden, is hoe er op bestuurlijk niveau moet worden samengewerkt. Tot slot zal ook gekeken moeten worden naar het juridisch kader: ‘We zitten gevangen in een net van regels’. Moet het regelsysteem op een andere wijze worden benut?
De volgende werkgroepronde zal bestaan uit de werkgroepen ‘bestuur’, ‘ontwerp’ en ‘regels’.
82
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
4 Werkgroep ronde 2
4.1 Werkgroep bestuur In de werkgroep ‘bestuur’ zijn drie hoofdpunten naar voren gekomen, namelijk bottomup te werk gaan met nieuwe initiatieven in de stadsranden, het werken met (nieuwe)
arrangementen zoals het coöperatiemodel en de rol en bevoegdheden van de provincie daarin. 4.1.1
Bottom-up te werk gaan in stadsranden
In iedere Gelderse regio zijn stadsranden aan te wijzen waar vanwege verloederde
bedrijventerreinen en leegstaande kantoren op termijn iets zou moeten gebeuren.
Van belang is daarbij bottom-up te werk te gaan en daarbij als provincie verbindend te
zijn. Overheden zouden niet exclusief met elkaar een visie moeten ontwikkelen over de
stadsranden maar gemeenten zouden het initiatief kunnen nemen om van begin af aan alle belanghebbenden bij elkaar te zetten, ten einde gezamenlijk breed gedragen oplossingen voor de problematiek in de stadsranden te bedenken. Belanghebbenden zijn gemeenten en ontwikkelaars met grondposities waar niets mee gebeurd maar bijvoorbeeld ook
dorpsgemeenschappen en natuurorganisaties. Binnen de groep moeten de belanghebbenden de problemen in de stadsranden vaststellen en over mogelijke oplossingen nadenken. Gemeenten kunnen immers zelf wel oplossingsrichtingen bedenken maar als dat in
tegenspraak is met de huidige eigendomsverhoudingen, dan kan een dergelijk proces veel
geld kosten terwijl dat geld er in de huidige tijd niet is. Probeer er als overheid dus niet eerst bestuurlijk uit te komen maar neem als gemeenten het initiatief en leg het dan neer bij de belanghebbenden in het gebied. 4.1.2
Huidige tijdsgeest vraagt om nieuwe arrangementen
Geen van de partijen, maar zeker ook de overheid, moet denken zelf alle plannen in de
stadsranden nog te kunnen realiseren. De financieringsproblematiek maar ook de huidige tijdsgeest maakt immers dat je als overheid andere coalities hebt te sluiten, waarbij het
initiatief en de energie veel meer van de lokale belanghebbenden moet komen. Dit vraagt om nieuwe arrangementen waarbij de provincie zich niet enkel moet richten op inhoudelijke vernieuwing maar ook op bestuurlijke vernieuwing. Vormen waarin dit vernieuwende
denken een plek kan krijgen is het participatiemodel en het coöperatiemodel. In bepaalde
gevallen is het participatiemodel van toepassing, aangezien er nu eenmaal overheidstaken
zijn waar vooral participatie een plek in moet krijgen maar waarin de overheid uiteindelijk moet beslissen. Daar waar het gewenst is, zou je als eigenaar van een locatie met lokale
belanghebbenden een coöperatie kunnen oprichten voor de ontwikkeling en het beheer van
een gebied. Het wezenlijke verschil met participatie is dat bij een coöperatie het initiatief bij
partijen buiten de overheid ligt en dat deze partijen mede beslissingsbevoegd zijn en zelf geld en middelen inbrengen. De rol van de provincie hierbij is vooral de inbreng van expertise ten aanzien van het bovenlokale belang. 4.1.3
De provincie moet over wortel én stok beschikken
Indien sprake is van een inhoudelijk gemeentelijk belang dan hoort dat belang in principe
door het betreffende gemeentebestuur te worden behartigd. Daar waar opgaven bovenlokaal zijn, zoals de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, woningbouwlocaties, milieu
en bovenlokale infrastructuur, is afstemming van beleid en daarmee ook intergemeentelijk
samenwerking nodig. Kunnen of willen gemeenten hun beleid ten aanzien van bovenlokale opgaven onderling niet afstemmen, dan heb je op regionaal niveau altijd een coördinerend en afstemmend orgaan als de provincie nodig. Om als evenwichtige gesprekspartner te
kunnen faciliteren maar ook doorzettingsmacht te hebben, moet de provincie over wortel én stok beschikken: de bevoegdheden van de provincie moeten zijn gebaseerd op de provinciale
83
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
omgevingsvisie en zullen als stok achter de deur dienen. Is er sprake van regionale systemen, regionale opgaven of regionale potenties dan heeft de provincie een rol te vervullen. De provinciale omgevingsvisie geeft daarbij de toetsingskaders waarbinnen gewerkt kan
worden. Bestuurlijk betekent dit dat als initiatiefnemers een voorstel indienen dat binnen
de kaders past, zij vervolgens dus ook de ruimte moeten krijgen. Indien gemeenten hieraan geen medewerking willen verlenen, moet de provincie kunnen sturen.
4.2 Werkgroep ontwerp In de werkgroep ‘ontwerp’ zijn verschillende ontwerpmogelijkheden naar voren gekomen.
Door op een goede manier te ontwerpen, kan een bijdrage worden geleverd aan zowel nieuwe
ontwikkelingen als aan een verbeterde ruimtelijke structuur van de stadsranden. Ook hierbij was aandacht voor de rol van de provincie. 4.2.1
Belang van onderlinge verbondenheid door middel van routes
Een belangrijke taak en focus op ontwerpvlak ligt er op het gebied van het onderling
verbinden van verschillende groene functies in de stadsrand. Diverse groene gebieden liggen
er vaak al, recreatieve verbindingen en routes ontbreken veelal. Soms liggen de verbindingen en routes er wel maar in veel gevallen zijn ze dan niet aaneengesloten. Bij het ontwerpen is het nuttig om de routes als een aangesloten keten te benaderen. Gemeentegrenzen
dienen geen belemmering te zijn om noodzakelijke verbindingen aan te leggen. Indien er
verschillende onderlinge en goed aaneengesloten verbindingen zijn dan kan in de beleving van recreanten en bewoners een groene stadsrand er ook echt toe doen. Het wordt dan een gebied dat er mag zijn en waarvan functioneel gebruik van kan worden gemaakt. Het is
nuttig om de visie te richten op betekenisvolle routes die recht doen aan het groter geheel van de groene gebieden die doordringen tot in de stadsrand. 4.2.2
Omkeren van de term ‘stadsrand’
De term stadsrand heeft de term ‘stad’ in zich. Alleen hierom al kan er de neiging ontstaan om de stad als uitgangspunt te nemen en alleen die nauwe zone waar de stad ophoudt te definiëren als stadsrand. En natuurlijk is dit ook onderdeel van de stadsrand, maar
het gevaar bestaat dat dan vergeten wordt dat in de stadsrand een groot aaneengesloten natuurgebied of groen gebied kan beginnen. Voorgesteld wordt om de stadsrand te
definiëren als ‘landsrand’. Hierbij heeft ‘land’ dan de betekenis van het ruime ommeland in
zich. Voorgesteld wordt om bij ontwerpopgaven vooral niet alleen vanuit de stad de stadsrand te bekijken, maar ook vanuit de andere kant. Vanuit de kant waar grote aaneengesloten landschapsgebieden of natuurgebieden zijn gelegen. Kijk bijvoorbeeld vanuit het groter
geheel van de Veluwe naar de stadsrand. De stadsrand kan dan in onderlinge samenhang
met deze grotere gebieden worden ontworpen en dit verhoogt de kwaliteit van de ontwerpen, waarbij aansluiting wordt gevonden met grotere hoogwaardige aaneengesloten groene gebieden. 4.2.3
Rol van provincie als deler van kennis
Verschillende stadsranden hebben hun eigen problematiek, maar deze problematiek
is minder uniek dan lokale overheden en andere partijen vaak beseffen. Verschillende
problemen, zowel wat betreft ruimtelijk functioneren als de ontwerpproblematiek die
daarmee samenhangt, zijn in verschillende stadsranden vaak hetzelfde. Dit geld niet alleen voor de problemen, maar ook voor de mogelijkheden. Er zitten veel wetmatigheden in de
verschillende problemen en kansen in de randen. De provincie heeft kennis in huis doordat
het met veel verschillende gemeenten te maken heeft en verschillende problemen en kansen
ziet. Om te bereiken dat niet alle gemeenten opnieuw zelf het wiel uit hoeven te vinden, zou de provincie deze gemeenschappelijke kennis kunnen delen.
84
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
4.3 Werkgroep regels In de werkgroep ‘regels’ werd allereerst de kwaliteit van regels behandeld en kwam de
discussie terecht op de nieuwe natuurwet. Vragen die hierbij werden gesteld waren hoe strak men moest inkaderen en of men met een strenge inkadering wel het meeste bereikt. Het opstellen van nieuwe regels werd niet noodzakelijkerwijs als oplossing gezien. 4.3.1
Kwaliteit van de regels
Nieuwe wetgeving opstellen is niet per se de oplossing voor de problematiek in de
stadsranden. Wel moet er misschien wettelijk worden vastlegt dat er ruimte is voor
creativiteit en flexibiliteit. Wetgeving zou dus meer in termen van procedures moeten zijn, al is het gevaar hiermee dat dit tot willekeur zou kunnen leiden. Uit de praktijk blijkt dat inhoudelijke regels meestal niet het probleem zijn, maar eerder de wijze waarop met de regels wordt omgegaan. 4.3.2
Hoe ga je om met regels?
Het tweede punt op de agenda had betrekking op de omgang met regels. Een opmerking
die in deze werkgroep werd gemaakt was dat juristen nieuwe ontwikkelingen nogal eens
belemmeren. Er wordt door hen niet gekeken naar de geest en doelen van beleid, maar puur naar de regels. Een voorbeeld dat hierbij genoemd werd, was Natura 2000 waarbij juristen er vaak ook naast zitten door hun (te) strikte interpretatie van Europese wetgeving. De
huidige traditie is dat beleid alleen in het beginstadium en eindstadium wordt getoetst.
Deze benadering is verkeerd en veroorzaakt rigiditeit. Het hele proces is van belang en de flexibiliteit zou door juristen meer moeten worden opgezocht. Er is immers ruimte voor interpretatie. Regelgeving moet kaders hebben, maar ook ruimte. Juristen kunnen van
elkaar leren omdat er tussen ‘typen’ juristen (overheid, bankwezen etc.) vaak een verschil is over hoe men met doel en middelen omgaat. 4.3.3
Overgang van grijze flexibiliteit naar open/structurele flexibiliteit
Het derde punt op de agenda had betrekking op flexibiliteit. Met betrekking tot de
stadsranden speelt wetgeving soms een rol met het verplaatsen van bedrijvigheid. Ook
is Natura 2000 soms een boosdoener. Een regelvrije zone is echter niet gewenst, omdat
kwaliteitswetgeving dan wegvalt en aan eisen van welstand dus niet meer wordt getoetst. Verder wordt er vanuit gemeenten te vaak in hokjes gedacht. Er zou meer integraal
naar een gebied moeten worden gekeken. Met betrekking tot de stadsranden kan een
bestemmingsplan hetzelfde blijven, zolang bij een initiatief een ander ‘etiket’ kan worden
toegepast in de stadsrand, zoals dat gebeurd bij ‘overlay zoning’. Deze etiketten of ‘overlays’
geven ademruimte bij onderhandelingen en voorkomen tegelijkertijd willekeur. Dit idee van etiketten zou binnen de huidige wetgeving kunnen worden toegepast door middel van een ontheffing van het bestemmingsplan onder bepaalde voorwaarden. 4.3.4
Rol van de regionale uitvoeringsdiensten in het kader van flexibiliteit
Het laatste punt op de agenda had betrekking op de rol van de regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s). De etikettenbenadering vereist een bepaald machtsevenwicht tussen
initiatiefnemers en gemeente. De gemeente zou bijvoorbeeld proceseisen kunnen stellen
aan de initiatiefnemers op het gebied van het betrekken van burgers en andere partijen. De gemeente moet ook voldoende expertise hebben om een krachtige onderhandelingspartner te zijn. De RUD’s zouden hierbij een interessante rol kunnen spelen. Er werd door de
deelnemers van deze werkgroep verwacht dat de nieuwe omgevingswet een interessante rol zal gaan spelen op het vlak van flexibiliteit. Het hoofddoel is echter om meer binnen
bestaande organisaties wetgeving flexibel toe te passen. Ook in de stadsranden moet meer
85
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
flexibiliteit en creativiteit zijn, het is een krachtenveld waar de ‘grijze flexibiliteit’ meer
plaatsvindt. Er is binnen de huidige kaders veel mogelijk, maar men moet durven de randen op te zoeken. Succesfactoren met betrekking tot regelgeving en de stadsranden zijn onder andere dat men flexibel moet willen zijn en dat men buiten de eigen ‘scope’ kijkt. Omdat
er vaak veel tegenwerking is, kan gezamenlijk optreden ook belangrijk zijn. Het is immers gemakkelijk om je achter de regels te verschuilen. Er zal wat betreft regelgeving meer integraal moeten worden gekeken naar stadsranden.
86
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
5 Plenaire terugkoppeling In dit laatste onderdeel van de werkconferentie staat de oogst van de tweede werkgroepronde centraal. De belangrijkste bevindingen uit de werkgroepen ‘bestuur’, ‘ontwerp’ en ‘regels’ werden kort samengevat door de voorzitters.
5.1 Werkgroep ‘bestuur’ De werkgroep ‘bestuur’ stelde ten eerste dat wat betreft de rol van de provincie zaken
waar mogelijk decentraal geregeld dienen te worden. Op bovenlokaal niveau dient de
provincie haar verantwoordelijkheid te nemen. Ze dient daarbij de ‘wortel’ te gebruiken
en visies, potenties en opgaven te formuleren maar moet vooral niet schromen de ‘stok’ te gebruiken, daar waar gemeenten niet kunnen of willen samenwerken. Het proces dient
ten eerste meer bottom-up te worden ingericht en de provincie dient in dit proces als het ware de verbindende factor te zijn. Daarbij dient door de provincie niet alleen over de
inhoud te worden nagedacht, maar ook over het bestuurlijke contact. Een goed uitgewerkte omgevingsvisie zou een goed instrument kunnen zijn voor de provincie om ontwikkeling in de stadsranden te bewerkstelligen.
5.2 Werkgroep ‘ontwerp’ Het belangrijkste punt dat naar voren kwam in de werkgroep ‘ontwerp’ was dat het
schaalniveau een belangrijke rol speelt. Er moet worden ontworpen op het niveau van
netwerken. Snelle netwerken zijn hierbij van belang maar ook langere netwerken zijn
belangrijk voor bijvoorbeeld recreatie. Er moet worden gezocht naar betekenisvolle routes
en er dient diversiteit aangebracht te worden in functie en kwaliteit. Daarnaast dienen in plaats van de stadsrand in zijn geheel vooral de belangrijke gebieden in de stadsrand, de
‘kansgebieden’, centraal te staan. Men dient deze kansgebieden als een geheel te zien en ze als een geheel te ontwerpen.
5.3 Werkgroep ‘regels’ In de werkgroep ‘regels’ werd het belang van flexibiliteit van regels benadrukt. Regels dienen ruimte te laten voor initiatieven en experimenten. Het is soms de vraag of de inhoud van
de regels deze flexibiliteit ook toelaat. Ook dienen juristen flexibel met regels om te gaan.
Er werd aangegeven dat er reeds een bepaalde mate van flexibiliteit binnen de regels is – de
zogenaamde grijze flexibiliteit – maar dat er eigenlijk meer structurele flexibiliteit dient te
zijn. Het toepassen van ‘overlays’ en etiketten zou de flexibiliteit ten goede komen. Er dienen wel voorwaarden aan het proces van flexibiliteit te worden gesteld. Verder werd er een
mogelijke rol voor de RUD’s (regionale uitvoeringsdiensten) gezien in de ontwikkeling van de stadsranden. Tot slot moet er meer nadruk op stadsranden komen te liggen, omdat in deze gebieden functies samenkomen en dit mogelijkheden en kansen biedt.
Uit de conferentie is naar voren gekomen dat de ‘kansen’ binnen de stadsranden breder
moeten worden getrokken binnen de bestuurscontext en dat het moment daar is om aan de slag te gaan in deze gebieden.
87
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Aanmeldingen Aggelen van, Frits
Regiocommissie Stedendriehoek
Assche van, Kristof
Wageningen University
Autsema, Jan
Provincie Gelderland
Boonstra, Froukje
Wagening UR / Alterra
Brakel van, Louis
Commercieel Directeur Adromi Groep
Bulthuis, Oldrik
Strategisch Adviseur Provincie Gelderland
Burg van den, Emile
Projectleider Woonstede
Faber, Hilbrand
Regioverbinder Provincie Gelderland
Gelsing, Ivo
Recron
Gerards, Martijn
BRO adviseurs
Gremmen, Rob
ANWB / Vereniging Algemeen Ledenbelang
Haubrich, Cathrijn
Regioberaad KvK, Waterschap Rivierenland
Heijde van der, Josefine
provincie Utrecht
Hendrikx, Bas
Hendrikx & Zwaan Consultancy
Henselmans, Anneke
Regioverbinder Provincie Gelderland
Holleman, Frans
Gelderse Bouw- en Ontwikkelingsmaatschappijen Vastgoed Bouwfonds Ontwikkeling
Hoogland, Dirk
Woonstichting Vryleve
Huits, Barbara
Secretaris
Jong de, Harro
Landschapsarchitect
Kessel van, Adrie
KvK
Kiljan, Bert
Adviseur strategie Provincie Gelderland
Klein de, Piet
Wethouder Beuningen
Krabben van der, Erwin
Radboud Universiteit Nijmegen
Kuindersma, Eric
ANWB / Vereniging Algemeen Ledenbelang
Leeuwen van, Hans Peter
Projectmanager Woonstede
Linde van, Anton
Directeur Adromi Groep
Linden van der, Elbert
Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit Provincie Gelderland
Martens, Karel
Radboud Universiteit Nijmegen
Martinot, Claus
Woningbouwcorporaties in Gelderland / Sité
Peters, Paul
Voorzitter PRO
Plaizier, Henk
Wethouder Beuningen
Ploegmakers, Huub
Plaatsvervangend secretaris
Rutting, Els
Heemraad Waterschap Rijn en IJssel
88
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Schaap, Paul
Rijksdienst Cultureel Erfgoed
Schats. Henneke
Adviseur Kamer van Koophandel Centraal Gelderland
Schenk, Danielle
Projectmanager Woonstede
Schmutzhart, DH.
Rijksdienst Cultureel Erfgoed
Slag, Gerard
Teammanager Ruimte Provincie Gelderland
Spiertz, Hanneke
Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit / Stedenbouwkundige Provincie Overijssel
Spoelstra, Fokko
Voorzitter Regiocommissie Noord Veluwe
Stakenburg, Henri
Senior-strateeg Ruimte Provincie Gelderland
Theo Streppel
Provincie Gelderland
Teunissen, Andre
Provincie Gelderland
Tordoir, Pieter
Universiteit van Amsterdam
Vintges, Volkert
Gelderse Natuur en Milieu Federatie
Visschedijk, Peter
Alterra Wageningen UR
Vos, Annemieke
Rijksdienst Cultureel Erfgoed
Vos, Anna
Anne Vos Concepts for Urban Change
Waalderbos, Willy
Voorzitter VKK Gelderland
Wabeke, Jan
Senior Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit / Stedenbouwkundige Gelders Genootschap
Wesselink, Hans
Voorzitter Regiocommissie Stedendriehoek
Wieringen van, Rineke
Adviseur Kamer van Koophandel Centraal Gelderland
Wingerden-Boers van, Petra
Gemeente Rheden
Zwaan, Pieter
Hendrikx & Zwaan Consultancy
89
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
Colofon Deze uitgave is van de Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid (PRO) Tekst PRO Redactie PRO Vormgeving Grafimedia, provincie Gelderland Fotografie Omslag en pagina 2: stadsrandeninbeeld.nl, provincie Gelderland Druk provincie Gelderland
Juli 2013
90
Provinciale Raad voor Omgevingsbeleid
De Proviciale Raad voor Omgevingsbeleid Gelderland is een onafhankelijk adviesorgaan van Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten
Meer informatie: Secretariaat van PRO Postbus 9090 6800 GX Arnhem T (026) 359 97 97
Foto omslag: Thea van den Heuvel
Juni 2013