staat van beleg een cyclus van negen dizains en een vijftal berichten rond de 'Homo sacer' thematiek van Giorgio Agamben (versie 1.2)
dv, augustus 2012
over "staat van beleg" De laatste weken ben ik zowat mijn lectuur van Giorgio Agamben’s Homo sacer publiekelijk aan het ‘verteren’ in enkele dizains van de Lylia-cyclus (zie de noot hieronder), en in wat stukjes proza, waarbij ik bewust Agamben’s theoretische kader ‘misbruik’ en omvorm tot een literaire lettersoep. Zoiets hoor je eigenlijk niet te doen, het is een traditioneel als erg ‘onlyrisch’ en 'anti-literair 'gedoodverfd procedé, maar bon, dat lap ik dan maar effen aan mijn laars, want het is, voor mij alleszins, interessant. Wat komt er dan zoal uit? Wel, ziehier vooreerst een lyrisch ik, een wij in de hopeloosheid van het naakte leven: hoe wij door de rechteloosheid van de voortdurende uitzonderingstoestand en door de genadeloze, tot in het intiemste van ons leven doordringende exploitatie (op Facebook, bv), constant daarop terug geworpen worden, herleid tot bevende, gestupifiëerde schimmen van wat wij dachten dat wij waren, het Grote Commerciële Ego waarmede wij elkander verhandelen kunnen en waarmede wij door de anderen verhandeld kunnen worden. Agamben behandelt in die eerste boeken van Homo sacer de problematiek vooral van juridische, politiek-filosofische kant, maar dat kan je makkelijk aanvullen met het opgedrongen nihilisme waar het kapitaal ons in vastzet. Het schone van het leven waar wij dan als gekken uitbundig naar wijzen, de pracht van de natuur, de schier mystieke verten in het voorverpakte spirituele, dat alles dat wij dienen te verheerlijken -op straffe van ontvriend te worden, een paria onder de geëxploiteerden – al die pracht en praal van onze versjacherde humaniteit, dat wordt elke dag meer en evidenter een Buiten, waar wij als opgeslotenen in ons enge Binnen, niet meer aan kunnen, we kunnen het enkel etaleren, het Delen met onze Naasten, de Namen, de Gezichten, de tot tags en statistieken herleidde herinnering aan van hun toekomst beroofde personen. Waarschijnlijk heeft het geen of een tegengesteld effect, maar deze dizains zijn toch enigszins opgezet als een louterende oefening, dit retorische drukken op de opgespannen zweren van onze hoogst interessante tijden wil eigenlijk een nieuwe openheid bereiken waar het naakte leven zich middels een hersocialisatie terug enigszins kan aankleden met een humaniteit die haar plaats kent in het licht van het transhumane, het ijzingwekkende Buiten dat zich maar al te duidelijk kenbaar maakt. Veel te ambitieus voor die schamele verzen, natuurlijk, maar zo zijn we nu eenmaal, wij dichtertjes: luide brallende geboren, & kermend zachtjes ten onder. Daarnaast, en ter aanvulling, voor hen ook die minder begaan zijn met de lyriek, maar toch wensen te weten waar het allemaal om draait, zijn er in het tweede deel van dit document, een vijftal 'berichten van onze reporter ter plaatse' opgenomen in dit document, verslaggeving van de realiteit van het barre leven onder de permanente 'staat van beleg'.
over lylia en het dizain LYLIA, een reeks van 449 dizains is een hedendaagse herschikking van de Délie van Maurice Scève, een werk, verschenen in 1544, dat op haar beurt veelvuldig verwijst naar de 366 canzioniere (del vario stile) van Francesco Petrarca’s grote Liedboek. Een dizain, in de strikte vorm die Scève (en ook ik nu) hanteerde, bestaat uit tien verzen van tien lettergrepen in een vast rijmschema (ababbccdcd).
deel 1: negen dizains Ontdaan zijn wij, van liefde, leed & luister Geen keel omhalst nog klank van onze naam Geen licht valt in de val van dit duister Dat ons als vel omvliest, bindt het lichaam In de ban van uw dodelijke blaam. Ik draag de warme doeken naar u toe. Ik ben het bloed, het bloeden dat ik doe, Het is ontzet uit alles wat ik was. Ik ben vergeten wie ik was, is, hoe Ontdaan ik leef van u, uw strakke pas.
Geprijsd zijn wij ter waarde van ons vlees, Vet residu met kleffe dromen, god Versjankerd bij het rot van bot & pees, Verblind door wanen met een kop vol snot & Hees gekrijs, ontkenning van ons lot. Ware het toch, dat wij niets meer deden, Dachten, maar slechts sliepen, aten, scheten, Wij zouden eer & die prijs bewaren: Maar ons gebral klinkt tot op heden Uit containers vol bedorven waren.
Fragiel zijn wij, doorzichtig in de wind Zwakker dan de doden die wij maken, Onzeker qua bestaan, een wankel kind Trillend voor het Al dat ons kan raken & Toch wat wreder weer in het kraken Van wat beneden ons nog zwakker is. Wij weten hoe ik mij in jou vergis, Ik wil niet mij & jij niet jij nog zijn Wij bleven voor elkaar gevangenis, Wij kennen nu het reine van de pijn.
Vermoeid zijn wij, de ogen parelen Droef in het donker, drijvende zoeken, Bij gedachten die neerwaarts warrelen, Been in het woelen, huid onder doeken: Wij vinden niets, wij tieren, wij vloeken. Vaal kleeft ons het licht aan van de schermen, De wereld is een veelheid van zwermen, Er is angst, het recht is dode letter, Hier ligt er iemand eenzaam te kermen, Daar zinkt alles in slijm & in etter.
Schimmen zijn wij, beminnen is gebrek Aan haat want liefde is evenement: Het hartje flikkert op & af als gek. Er wordt gewacht, weldra zijn wij dement, Dan kan de vorm gegoten voor de vent. Ik spook in de stad, er liggen flarden Lied van mij waar mijn stem verhardde Tot gestalte, dood lijf waarin ik pook: Levend lijk van alle dode barden, Zo roer ik nog de wereld aan de kook.
Vervloekt zijn wij, dolgedraaid in onszelf, Benoemd & daardoor in de ban gedaan Van wat de naam benoemt, een mager zelf Dat buiten ons beamen van de waan Geen ruimte heeft, geen werkelijk bestaan. Ik ken jouw stem, jouw klank, jouw melodie: Jij bent het binnen dat ik buiten zie Die warme gloed in mij, ik ken jouw ziel & Jij wordt mij, eeuwige creatie, Want het wiel is weg & jouw weg wordt wiel.
Weerloos zijn wij, in staat van genade Heilige larven, vieze temptatie, Infestatie, hooggeleerde maden, Vuil onder de nagels van de natie, Puinwaaiers, grijze pedimentatie, Steuntrekkers, lowlifers, verbaal kabaal Voor alle zeven dichters in de zaal. Ik, ik breidt mij uit in tijd & ruimte Ik explodeer, ik vlam, ik word globaal: Flitspaal word ik in de hyperruimte.
Gehaat zijn wij, bewakers van de grens: U wou ons weg, & vond daarbij gehoor Langs beide zijden, want geheel de mens Sloot zich rond u, een samenklank in koor. Een dit, een dat, geheel verbrijzeld spoor Van alles wat u wist & meer dan dat: Een waarheid die de naakte waarheid had. Beschaamd & als een schande vergeten Zwijmel ik als één van ons door uw stad: Gehaat zijn wij, ter aarde gesmeten.
Niets zijn wij nog, vermoeid, vervloekt, gehaat. Schimmen: fragiel, weerloos, geprijsd, ontdaan. Niets nog, nummer in het rot van de staat Skelet van letters, puin van het bestaan De banvloek van beleg ons aangedaan. Kuilen gapen, ogen breken, kindjes slaken Scherpe kreten, moedermonden braken Betekenis in bloed op het laken Van de sneeuw. Dode dichters waken. Niets zijn wij nog, de voetstappen kraken.
deel 2 - vijf berichten [berichtgeving van onze reporter ter plaatse]
politiek, ontdaan van zichzelf (berichten uit de permanente staat van beleg #1) échte politiek, politiek in de zin van bestuurlijk beheer van de polis, dwingende zorg voor de locatie waarin gewoond & gewerkt dient te worden, de facto voor de meesten onder ons het netwerk dat ons verbindt, de samenhang der programma’s waarmee de economische activiteit dient ondersteund te worden (sorry maar: it matters, de informatica, het virtuele, materialiseert zichzelf, elke dag meer) (voor de blondjes: uw scherm dus), zou er bijvoorbeeld in kunnen bestaan dat iets (iets=een lopende programmatuur= iets) als facebook van overheidswege opgeëist wordt, bezet, niet door een stelletje ongeregeld dat aandacht nodig heeft maar door de verkozen regelgevers, & dan stilletjes aan, want je mag de mensen niet schofferen, ontdaan van de commerciële belangen, zodat we een efficiënter virtueel netwerk zouden hebben, waar we bv niet voortdurend worden lastig gevallen in onze dwingende communicatie door het eerste beste snotjoch met wat poen om ons naar de 50+ dating site te lokken, van het moment dat je tikker in die zin overclocked is. hetzelfde lot is uiteindelijk indertijd de spoorwegen beschoren geweest, je hoeft geen neiging tot mystiek te hebben om de analogie te zien, maar goed, ik weet het, het historische besef is henen, dus ik leg het effie uit(die blondjes toch): de firma’s die verantwoordelijk waren voor de uitbouw van het spoorwegennetwerk die de basisinfrastructuur waren voor het economisch exces (lees uw bataille nu ‘s , hij staat in uw kast) dat rechtstreeks naar uw locale collectie wereldoorlogen heeft geleid, zijn uiteindelijk allemaal failliet gegaan. ná de uitbundige vieringen van dood en gruwel is men stilaan tot het besef gekomen dat men weer treintjes nodig had om van hort naar haar te sjoeken (het marschall-plan). op dit ogenblik werkt er geen ziekenhuis meer zonder de bestaande internetinfrastructuur. geen school. geen politiekantoor. geen poëzieclubje. we geven het uit handen. net zoals we onze centen uit handen gaven aan de banken.microsoft, yahoo, google, amazon, facebook, sorry hoor maar ze gaan het (ons) echt niet redden. nobody gives a fuck. een beetje politicus met verantwoordelijkheidszin behoedt zijn mensen (die haar verkozen) ervoor dat ze het slachtoffer worden van het soort collapse dat we nu met de vastgoedspeculatie meemaken, maar bon, soit, als ik de flapjanussen van ten onzent bezig hoor, dan vrees ik eigenlijk dat échte politiek een contradictio in terminis is, een treintje, met als eindstation outswitch
rhizoom van de macht (berichten uit de permanente staat van beleg #2) vroeger, in eerdere tijden, u wellicht onbekend, werd de macht uitgeoefend door een centraal bestuur dat effectief iedereen bestuurde. van hogerhand. momenteel is er geen bestuur, er is absentie, ziekteverlof. er zijn consultatiebureau’s om het leed te verzachten, er worden dossiers verschoven van dienst naar dienst. het wordt uitbesteed. het stuur is weg (weg, onbetaalbaar ver weg). de loop der dingen gaat vanzelf omdat de verzakelijking het heft in eigen handen heeft genomen. de verdinging van de haat. het is een mechanisme, wielen in beweging, zelfs de teerste meisjesenkel wordt erdoor verpletterd. iedereen wast de handen in onschuld. het heft heeft een blad, scherper dan dit woord. het moordt, & moordt, & het houdt niet op. ik zie de mensen rondom mij vallen, mooie mensen, lieve mensen, zachtaardig, ze hadden nog die lach rond hun onschuld. u hebt (had) er geen oog voor, u bent, uiteraard met dat washandje bezig wegens verhoogde staat van paraatheid. verwijten kan je niemand maken. het gebeurt gewoon. exterminatie is alreeds een modewoord geworden. spartaans & dagelijks banaal de ongewenste kinderen de afgrond in. we kunnen u hier niet langer gebruiken. zonder pardon. zonder nadruk ook, geen wij, maar we, weggemoffeld. verwonderlijk is het niet. de meedogenloosheid wordt ons van kindsbeen aangeleerd. wij kunnen niet anders dan gehoorzamen aan het gebrek aan bestuur, de staat van beleg. niemand doet iets. zo is het goed. niemand had dit verwacht. niemand heeft nog macht.
finaal (berichten uit de permanente staat van beleg #3) de dood. hoe we die hebben aan de vreemdeling, onze broer. het afghaantje in de jachtvelden van onze gedachten. onze taal is inktvis, zichzelf verminkende voor onze eigen miskenning. ‘omar jij poort doen’ terwijl we bedoelen dat het noodzakelijk is dat iemand even aan de poort gaat staan om de afval op te vangen van onze woekering. kleutertaal die mensen denigreert omdat het blijkbaar op fatale wijze noodzakelijk is. voor wie? voor ons? of is het nigratie, een algehele vernikkering van het bestel? noodzaak. noch zoiets. er moet dit, er moet dat. maar wie doet wat? de beweging dan is aan de welmenenden, het gehoorzame blondje dat weet hoe moet. de rest houdt zich schuil. je ziet de ratten pas als ze het schip verlaten, in hun volle verachtelijkheid. ze hebben verrukkelijk mooie kontjes. verkrachting is niet uitsluitend een mannenzaak. het verbloemen van dingen. de drang naar perfectie. misselijk makende ontkenning van de ware drijfveer, louter winstbejag. het zuivere van het kapitaal. ik wil dit, dus ik dood u. de dood, fraterniteit die we hebben met de externen. infectie van de lelijkheid. affiniteit.
de strop van de onmacht (berichten uit de permanente staat van beleg #4) gruwel & waarheid. waarheid & gruwel. hun dagelijkse omstrengeling, de drang naar het kwaad in de goede bedoelingen, de speer van de haat dwars door het hart van de boosdoener, de gekruisigde slaaf. de ontkenning van alles. de blik op oneindig, het niets als een waas in de ogen. arbeit macht frei, stond er ergens. & dan, dus, dus, ja, dan kan je toch geen gedichtjes meer zitten schrijven. überhaupt. dan is er enkel sprake van arbeidsethiek. dan kijken we niet meer om naar onze verpletterde aarde. dan wordt er doorgedaan. de nijd heerst. ik gun jou niets want er wordt mij niets gegund. de hebzucht is een zichzelf opblazende kikker. let op voor rondvliegende velletjes. de ware gruwel is dat elke waarheid gruwelijk is, maar dat we dat onmogelijk verleerd krijgen: onze liefdeloze hang naar bevestiging. dat quasi niemand in staat is om te beseffen dat de heersende uitbuitingsmechanismen exterminatiemachines zijn, dat er op deze weg geen overleving mogelijk is. dat we liever geloven in de schoonheid van de mens, daar hebben we wat aan. een troostende gedachte, terwijl we elkaar de das omdoen. uit onmacht.
de noodzaak van herhaling, de herhaling als noodzaak (berichten uit de permanente staat van beleg #5) wie is de vijand, waar is de vijand? in elk paar ogen stijgt zichtbaar de haat tot een kookpunt. haat voor wie? de gestresseerden, het in snel tempo afkolvende deel van de bevolking dat nog mee kan, gebukt onder de dagelijks toenemende stress, is belast met de uitvoering van een groeiend corpus van regels, gedragscode die je niet in vraag kan stellen, want dan lig je eruit. zij wijzen met de vinger naar het groeiende legioen verschoppelingen, het marginale krapuul, de zwakkeren, waarvan menigeen ooit tot hen behoorden, maar eens je daar zit dan is het finaal gedaan met je, dan kan je het wel schudden, want de rangen worden natuurlijk gesloten.de gestresseerden gaan zich dan maar gezamelijk te buiten aan het gezellige binnen van de overconsumptie, ter compensatie van de stress. de verschoppelingen bespuwen machteloos de tanks der gestresseerden, hun steeds hogere 4×4′s die door hun sloppenwijken razen naar hun kleine paradijsjes van overconsumptie, de garnizoenen in de buitenwijken, de fermette’s met hun smetteloos onderhouden gazonnetje. zij zoeken in eigen rangen hun vijand, de vreemdelingen die anders zijn dan zij, dus schuldig. de rijken verschuilen zich als vanouds, zij spelen leuke spelletjes met elkaar, en gieren met hun porsches onaantastbaar door de weinig nog resterende groene zones van stadstaat belgië. zij doen aan knuffelende liefdadigheid om het onuitwisbare leed in hun geblakerde ziel te sussen. ook zij staan machteloos, slachtoffer van het meedogenloze, a-humane mechanisme van de exploitatie, een programma dat allang buiten ieders greep naar de afgrond leidt. ook zij, in al hun schandalige luxe, staan machteloos. zij verteren langzaam het gigantische exces van de machine die hen heeft beloond voor hun slaafse dienst en houden in ruil dankbaar de fictie van het tekort overeind in de door hun als speeltjes beheerde media zij die nog enigszins meekunnen, vervallen geheel in een enggeestig imitatiegedrag. de properheidswoede, een angstreflex om het vuil van de straat buiten te houden. de hun schamele budgetten exploiterende winkelparadijzen worden bewaakt met een horde aan securitydiensten, waakhonden wiens taak het is er zorg voor te dragen dat alles netjes verloopt, want properheid is een garantie voor veiligheid, bescherming tegen het onvermijdelijke verval. winstbejag, linea recta geklonken aan politionele repressie, zonder enige tussenkomst van de staat. de ouden van dagen, van wie de gestresseerden zich geruisloos ontdoen, teren langzaam weg in propere hokjes, of in de volslagen eenzaamheid van hun vervallende krotten, tot ze enkel weken later gevonden worden, verdroogd in eigen krot. de verkozenen, zij die zich hullen in de lege huls van de democratie, verschuilen zich achter de wens van de kiezer, het steeds luider wordende gekrijs van de haat.
iedereen weet dit, iedereen voelt dit. deze tekst herhaalt het gekende. maar kennis is geen besef, en een aanvoelen is in het komende massacre een onvoldoende weerstand tegen het verleidelijke. de gladstrijkende media worden betaald om glad te strijken, uit te vlakken. de media zijn een karikatuur van zichzelf, zij zoeken met steeds efficiëntere middelen de best verkoopbare woorden, de mooiste beelden, de amorfe middelmaat van het moordende kapitaal. voortdurende herhaling wordt aldus een noodzaak. insisteren, drukken op de zweer van het kwaad. want straks komt weer de leider. die heeft op alles een pasklaar antwoord, die kent als geen ander de opjuttende taal van de haat. die spreekt van volk en bloed en het kapitale belang. die zorgt er wel voor dat de zwakkeren de baan ruimen, de schuldigen aangeduid, uitgewezen, geëxtermineerd. wie is de vijand, waar is de vijand? de vijand zijn wij, wij allen: de rijken, de gestresseerden, de vreemdelingen, de verschoppelingen, de ouden van dagen, de verkozenen, de vreemdelingen, de media. en in ieder paar ogen stijgt zichtbaar de haat tot een kookpunt. haat voor wie?