1
Dialoog Nederland-Japan-Indonesië, de 17e conferentie op 11 oktober 2014 (verslag en beschouwing over de verhouding tussen verzoening op het persoonlijke en het politieke vlak) (Han Gieske). HET DAGPROGRAMMA Het programma volgt vanouds hetzelfde stramien: in de ochtend voordrachten, in de middag een vijftal gespreksgroepen, plenair vervolgd met samenvattingen, een slotwoord van de voorzitter van de Dialoog, en de samenzang Captives Hymn. We luisterden naar twee verhalen van voormalige krijgsgevangenen in Nagasaki, onder andere van de heer Van Buchel van Steenbergen inmiddels een door Japan erkend atoombomslachtoffer is (hibakusha). Kortgeleden is zijn verhaal ook in de Volkskrant verschenen. Bijzondere aandacht kreeg het verhaal van de in 2013 overleden Wim Lindeijer jr., die in het jaar 2000 met prof. Muraoka medeoprichter en vormgever was van de JapanNederland-Dialoog (Indonesië is er pas sinds enkele jaren bijgekomen). De vader van Wim schreef in een werkkamp in Japan (te Kamaishi) een dagboek in de vorm van brieven aan zijn vrouw Nel die met vier kinderen op Java was geïnterneerd. Wim jr. was haar oudste (6 jaar). Kort voor het einde van de oorlog stierf zij. Op de conferentie liet Ada, de weduwe van Wim jr., foto’s en beelden zien uit het familieleven in Indië. Melinda Barnhardt, een Amerikaanse schrijfster, is bezig met een project om het brievendagboek, de oorlogsomstandigheden in Kamaishi, het leven van Wim jr., en de naoorlogse verwerking in Kamaishi tot leven te brengen. Op de conferentie legde ze uit waarom ze hieraan begonnen is en welke metamorfose zij in haar houding doormaakte. Takamitsu Muraoka (prof. em. Hebreeuws, Leiden) die in het jaar 2000 het genoemde ‘brievendagboek’ van Wim in het Japans heeft laten verschijnen, hield een stevige voordracht over het thema ‘vergeving
en
verzoening, niet als one man show, maar als wederkerig proces’. In dit stuk knoop ik aan een samenvatting enkele persoonlijke beschouwingen vast. In de middag was ik bij één groep gespreksleider. De teksten van de voordrachten zijn op de site van de Dialoog na te lezen (https://sites.google.com/site/dlgnji4nl/). Wat mij tijdens de dag en daarna steeds meer bezig hield was het onderscheid tussen enerzijds de persoonlijke ervaringen met verzoening, en aan de andere kant het gedrag van regeringen en staten, het politieke niveau. Op de conferentie liepen deze op een verwarrende manier door elkaar heen. Doel van dit stuk is om het onderscheid en de verhouding tussen deze niveaus uit te diepen. Het is ingedeeld in de volgende paragrafen. I.
PERSOONLIJK NIVEAU en LEVENSVERHALEN
2
I.
II.
PERSOONLIJKE VERZOENING
III.
VOORDRACHT MURAOKA (vermenging persoonlijk en politiek niveau)
IV.
ONVERZOENLIJKHEID
V.
VERZOENING Japan-Nederland (Staatsbezoek 1991)
VI.
VOORDRACHT MELINDA BARNHARD
PERSOONLIJK NIVEAU en LEVENSVERHALEN Verzoening –kan je zeggen- is het herstel van een breuk in een (vriendschappelijke) relatie.
Vijandschap en strijd maken plaats voor op zijn minst: samen verder kunnen. Dit speelt zich af tussen personen, burgers of groepen, maar ook tussen staten en regeringen. Door dit onderscheid te maken drong het scherper tot me door dat een aantal personen de eigen weg van verzoening heeft gevolgd los van wat er op het politieke vlak gebeurde. Ik geef een paar voorbeelden. In het stadje Putten zijn door de Duitsers in de oorlog als represaillemaatregel alle mannen weggevoerd. De meesten van hen zijn omgekomen. Betrekkelijk snel na de oorlog kwam de Duitse dominee van het kerkhof waar de omgekomen mannen begraven waren, op bezoek in Putten. Regelmatig werd hij vergezeld door boetvaardige Duitsers. Dit proces startte ver vóór de beroemde knieval van bondskanselier Brandt in december 1970, bij het monument in het voormalige Getto van Warschau. Buchel van Steenbergen heeft volgens de getuigenis van zijn dochter op de Conferentie: ‘nooit slecht gesproken over de Japanners en zijn ervaringen daar. Integendeel, hij was een enorme fan van hun elektronica’. Acht jaar geleden ging hij naar Japan, en op 94-jarige leeftijd bezocht hij Nagasaki weer, met hulp van het (Japanse) POW-netwerk, een organisatie van Japanse vrijwilligers. Hij heeft zijn leven na de oorlog bij de KNIL weer opgepakt, en ‘heeft aan zijn ervaringen geen trauma e.d. overgehouden’. Zijn dochter vertelde tot in details over wat hij heeft meegemaakt, en ze eindigde: “Dit is het verhaal van mijn vader en ik hoop dat dit verhaal bijdraagt om anderen voor te houden, dat begrip, respect en verzoening de partijen tot elkaar kan brengen en dat we op deze wijze tot een betere wereld komen.” Hij placht alleen over zijn tijd in Japan te vertellen als ernaar gevraagd werd. “Je moet het wel achter je laten, anders heb je geen vrijheid. Dan blijft het in je hoofd zitten en kun je niet gelukkig zijn.” In dit verhaal zijn regeringsstandpunten irrelevant. Wim Lindeijer jr. is in Bandung geboren in 1936. Hij werd met zijn moeder, en twee broers en zus in een kamp geïnterneerd. Zijn vader kwam als dwangarbeider in Kamaishi de oorlog door. Vlak voor het einde van de oorlog overleed zijn moeder Nel. Terug uit Japan begon Wim’ s vader
3 een nieuw leven in Nederland met zijn tweede vrouw Adrie van der Baan en de kinderen. Wim, de oudste zoon, studeerde weg- en waterbouw in Delft. In 1969 ging hij voor promotieonderzoek naar de V.S., gevolgd door werkzaamheden als weg- en waterbouwkundige in Jamaica (1972), Indonesië (1977), India (1981), Pakistan (1986), Afrika (1987), wederom Indonesië (1990). Zijn vrouw en kinderen vergezelden hem op veel van die standplaatsen. In 1993 ging hij met pensioen, waarna hij zich richtte op de verwerking van zijn (traumatische) oorlogsverleden. Door het dagboek van zijn vader raakte Wim geïnteresseerd in de omstandigheden in Kamaishi en hoe zijn vader daar overleefde. In 2000 kwam het dagboek in Japan uit, vertaald door prof. Muraoka. In 1995 reisde Wim met zijn vrouw Ada naar Japan (Kamaishi). Hij deed daar goede ervaringen op, keerde een aantal malen terug, en sloot er vriendschappen. Ook zijn tweede moeder Adrie maakte een reis mee. Sinds 2000 was Wim één van de steunpilaren van de jaarlijkse Dialoog. Op de Conferentie vertelde Ada, echtgenote van Wim, over zijn leven. Als jongen van negen stond hij in het kamp aan het sterfbed van zijn moeder. Hij voelt een heftige woede in zich opkomen en zegt dan: “Moeder wees niet verdrietig ..als ik later groot ben zal ik de Japanners dood maken!” Moeder Nel richt zich iets op en kijkt hem indringend aan en zegt dan: ”Wim, met haat in je hart kun je anderen niet echt liefhebben.” In 1995 reisden Ada en Wim voor het eerst naar Japan (Kamaishi en Mizumaki waar ze ook de herdenking bij het Kruismonument bijwonen). Wim ervaart een “nieuw begin”, “vreugdevol, een ontmoeting in vrede met het land Japan”. Hij ontwikkelt nu dat “het vuur van zijn haat is gedoofd”, een persoonlijke missie: “plannen smeden voor de realisering van vrede voor iedereen en elk volk.” Hij beschouwt het als “dé bevestigingsreis van mijn leven.” Na 1995 maakte Wim nog zes reizen naar Japan. In 2005 werd de ziekte DLB (Dementie met Lewy Bodies) geconstateerd en in 2013 overleed hij. Zijn as werd verstrooid bij het graf van zijn moeder Nel in Semarang.
Opmerkelijk is opnieuw dat de politieke dimensie ontbreekt. Zaken als excuses,
ereschulden en wat dies meer zij, hadden voor de activiteit die Wim zelf ontplooide weinig betekenis. Dolf Winkler ging terug naar Mizumaki (op Kyushu) de plaats waar hij in de mijnen moest werken. Winkler richtte de stichting Ex-krijgsgevangenen en nabestaanden Japan (EKNJ) op. Met burgers van Mizumaki werd het Kruismonument opgetuigd waar elk jaar door Japanners en Nederlanders de 851 in Japan omgekomen Nederlandse
krijgsgevangenen worden herdacht.
Burgers van Mizumaki onderhouden het monument. De stichting begon verwerkings- en verzoeningsreizen naar Japan te organiseren. Japan nam deze op in speciale Peace Exchange
Programs. Sinds 1996 hebben honderden ex-krijgsgevangenen en nabestaanden daaraan
4 deelgenomen. De vereniging Japans-Indische nakomelingen (JIN) had het geluk dat Winkler de visie had
in
deze
reizen
desgevraagd plaats voor hen in te willen ruimen (sinds 1997). Tussen Mizumaki en Emmeloord is een bloeiend uitwisselingsprogramma van scholieren tot stand gekomen. Ook in dit levensverhaal speelde de politiek een ondergeschikte rol. Hij maakte zich niet druk om genoegdoening van Japan te eisen, ereschulden in te doen lossen en dergelijke meer. Sterker nog, Winkler nam daar nadrukkelijk afstand van. Wel organiseerde hij tentoonstellingen over de kamptijd en namens de stichting nam hij krachtig en duidelijk stelling voor de rechten van de slachtoffers en de nabestaanden, zowel in Japan als in Nederland. Maar hij was er in essentie op uit om “de muur van haat om je heen af te breken die het uitzicht wegneemt.” Van zijn werk hebben velen profijt gehad. De crux was gelegen in de vruchtbare contacten tussen (naoorlogse) Japanners en (naoorlogse) Nederlanders. [Op de foto staat Winkler bij het Kruismonument Mizumaki (in 1995) bij de microfoon, achter hem staat als tolk de veel te vroeg overleden pater Gerard Salemink (OFM). Ook Van Agt is te zien, hij was in 1995-1996 gasthoogleraar Internationale Betrekkingen aan de Universiteit van Kyoto]
II.
PERSOONLIJKE VERZOENING
In het verhaal van Winkler is er een speciaal element. Toen Winkler in 1985 de eerste maal naar Mizumaki ging was één van zijn doelen een kampbewaker, Minoru Tamura geheten, op te zoeken die de dwangarbeiders in de Nittaan-Takamatsu kolenmijn humaan had behandeld. De ontmoeting vond plaats en een verslag en een foto stonden in een Japans dagblad. Deze Tamura was onderdeel van de macht die een onmenselijk regime uitoefende. Winkler ontmoette als het ware een representant ervan. Dichterbij kon hij niet komen. Winkler en Tamura verzoenden zich met elkaar. De weg die Winkler aflegde om in staat te zijn die ontmoeting te kunnen hebben, was lang en moeizaam. Dat wordt gemakkelijk vergeten. Zijn herinneringen heeft hij niet lang na de oorlog
5 opgetekend in zijn in 2002 verschenen (Mijn kampverleden 1942-1945, Emmeloord v.o.f.). Zij gaan over zijn verbijsterende ‘avonturen’ van Java tot Birma tot in Japan. Het boekje laat nog veel woede en haat zien. Geleidelijk zijn deze in samenhang met zijn ontmoetingen verminderd en uiteindelijk verdwenen. Muraoka wees er in zijn lezing op dat verzoening tussen dader en slachtoffer een ‘wederkerig proces is, geen one man show’. In het volgende verhaal is dat duidelijk te zien. Eric Lomax en Takashi Nagase. Lomax schreef het boek The Railwayman en in 2013 kwam er een gelijknamige film uit met Colin Firth in de hoofdrol. De film deugt niet op het punt van de verzoening. De verandering van wraakzucht naar vergevingsgezindheid geschiedt te abrupt en de wederkerigheid van het proces blijft buiten beeld. Aan de onderlinge ontmoeting was een lange weg voorafgegaan. Lomax leed aan PTTS en ook Nagase was al jaren bezig om zijn oorlogsverleden te verwerken. Hij was als tolk aanwezig bij de Kempetai-verhoren nadat een door Lomax’ groep gebouwde radio-ontvanger was ontdekt, en bij Lomax een kaart gevonden was die hij van de spoorlijnroute had gemaakt. Nagase schreef een boek over zijn Birma-verleden waarin hij zijn schuldgevoelens uitte en hij had in Birma werk verricht voor de erkenning van de slachtoffers. Lomax wilde eerst niets weten van een ontmoeting. Geleidelijk wende hij aan het idee –met hulp van zijn echtgenote die de brieven schreef. Op een gegeven moment deed zich een omslag voor. Lomax beschrijft die als een plotseling diep doordringend en hem geheel vervullend besef van de menselijkheid van de persoon van Nagase. Als bij toverslag smolten zijn gevoelens van haat weg. Daarna was het nog steeds niet gemakkelijk, maar er ontwikkelde zich een hechte vriendschap tussen de twee mannen. Een ander beroemd geval betreft het ongelooflijke verhaal van Louis Zamperini, een Olympische hardloper (hij liep in Berlijn-1936) die als vliegtuigpiloot neergehaald werd, 47 dagen op een vlot in de oceaan dreef, in de V.S. was dood verklaard, gevangen genomen werd door Japanners, een ellendige tijd in werkkampen doorbracht en na de bevrijding als held terugkeerde. Zamperini heeft een boek over zijn leven geschreven, Unbroken, en Angelina Jolie maakte in 2014 de gelijknamige film. Zamperini had te lijden van een kampcommandant die het op hem had voorzien, Mutsuhiro Watanabe. In het boek wordt deze beschreven als een persoon met psychopathische eigenschappen. Na de oorlog werd hij in Japan gezocht voor oorlogsmisdaden maar hij dook onder. Het boek laat zien hoe hij aan gevangenneming ontsnapte, ondanks de inspanningen van de Japanse politie die o.a. zijn moeder constant in de gaten hield. Nadat door de V.S. een algemene amnestie was afgekondigd, kwam Watanabe boven water. Zamperini heeft na de oorlog lange tijd nodig gehad om van zijn wraakfantasieën en trauma’s te herstellen. Dat zien we in de film
6 natuurlijk niet. De doorslag gaf uiteindelijk een ontmoeting met gebedsgenezer Graham. Zamperini trok als een door het Christendom geïnspireerd spreker volle zalen. Vast onderdeel van zijn speeches was het thema vergeving. Hij bezocht vele bewakers uit zijn POW-tijd die hij vergeving schonk. Sommigen bekeerden zich. In 1998, op zijn 80e, droeg Zamperini de Olympische fakkel in de estafette naar de ontsteking van het Olympisch vuur in Nagano voor de winterspelen daar. Hij trachtte toen ook een ontmoeting met Watanabe te arrangeren maar deze weigerde. Ik vind de film over het geheel genomen niet geslaagd. Hij kreeg ook geen Oscarnominatie. De openingsscène in het gevechtsvliegtuig dat door Zero’s wordt neergeschoten en in het water stort, is fantastisch. Maar één van de zwakke plekken in de film is Watanabe. Zamperini overleeft ternauwernood diens speciaal op hem gerichte wrede behandeling –dat is een legitiem onderdeel van deze heldenstory. Maar wat Watanabe dreef blijft onduidelijk, evenals de vraag hoe representatief die man eigenlijk was voor de kampregimes. In het boek blijkt dat de gevangenen het erover eens waren dat Watanabe (in tegenstelling tot andere bewakers en commandanten) gestoord was, ze ondernamen pogingen om hem te vergiftigen. Maar dit terzijde, ook bij Zamperini valt op te merken dat het persoonlijke verwerkings- en verzoeningsproces los stond van wat staten en regeringen op het bestuurlijke, diplomatieke en politieke niveau aan het doen waren. Interessant is ook dat met Watanabe geen wederzijds proces van verzoening mogelijk was, omdat Watanabe daar –lang na de oorlog- nog niets voor voelde.
III.
VOORDRACHT Prof. MURAOKA (vermenging persoonlijk en politiek niveau) Muraoka benadrukte zoals hierboven al aangestipt dat verzoening een wederkerig proces is,
als het ware een gezamenlijk project waarin dader en slachtoffer elkaar ontmoeten en confronteren. (Lomax en Nagase slaagden hierin, Zamperini en Watanabe niet). Muraoka noemde de volgende voorwaarden voor het mogelijk zijn van verzoening: overeenstemming over de moraliteit van ‘goed en kwaad’; het bekennen van schuld in ondubbelzinnige termen; de verontschuldiging die oprecht is, zonder ‘smoezen’; het niet in de doofpot stoppen van het leed van het slachtoffer; de wederzijdse confrontatie en het proces van verbinding. Muraoka paste deze elementen van het proces van verzoening ook toe op het gedrag en de uitspraken van (functionarissen van) de Japanse regering. Hij trok conclusies als: Japan heeft niet de goede lessen getrokken uit WO II, de huidige politieke leiders lijken te popelen om een nieuwe oorlog te beginnen, Japan moet nog steeds ondubbelzinnig verklaren dat het met (het starten van)
7 de oorlog verkeerd bezig is geweest; idem inzake de dwangprostitutie; er is wel spijt betuigd (owabi) maar niet echt, want niet gebruikt is het woord shazai dat in de kanji-tekens ook het begrip ‘zonde’ bevat; daarbij was ook de spijtbetuiging in de Kono-verklaring (1992) niet oprecht gelet op een bijgaande voorlichtingstekst die (mede) ‘private recruiters’ als schuldigen aanwijst; kortom, een oprecht, hartgrondig excuus ontbreekt. Tot zover heel kort samengevat Muraoka. Ook als men mee zou gaan in dit betoog (ondanks de mijns inziens discutabele punten) rijzen er moeilijkheden. In de eerste plaats trokken Lomax, Zamperini, Buchel, Winkler, en Wim Lindeijer, om bij deze voorbeelden te blijven, zich niets aan van deze politieke ins en outs, noch van de uitspraken van de heersende politieke leiders. Ze gingen hun eigen weg die succesvol, inspirerend en vruchtbaar is gebleken, voor henzelf zowel als voor anderen; en zowel voor burgers van Japan als van Nederland. In de tweede plaats zijn er wel degelijk tussen de voormalige vijandelijke staten en Japan vredesverdragen tot stand zijn gekomen. Tussen de landen Japan en Nederland is de vriendschappelijke relatie definitief hersteld: Vredesverdrag San Francisco (1951); Yoshida-Stikkerakkoord (1956); en de bijbehorende betalingen; Bezoek Koningin Beatrix 1991; Kono-verklaring in 1992; Keizerlijke tegenbezoeken; de viering 400-jarige relatie; tal van handels- en culturele akkoorden; samenwerking in VN-verband, recente bezoek van de Koning Willem-Alexander, enzovoort. De Nederlandse regering en parlement hebben geen behoefte de relatie te herzien. Japan wordt als een vredelievend land beschouwd waarmee de waarden worden gedeeld die zijn belichaamd in de declaraties van de Verenigde Naties. Met andere woorden, voor persoonlijke verzoening is het gedrag van staten geen voorwaarde en verzoening op staatsniveau is goed mogelijk zonder dat burgers of groepen van burgers daarin meegaan. Murayama sprak als premier van Japan in 1995 zijn heartfelt apology uit over de koloniale agressie van Japan en het door Japan in Azië veroorzaakte leed. Velen waren hier blij mee en hebben baat gehad bij zijn Peace Initiative (waaruit o.a. de Peace Exchange reizen zijn voortgekomen). Maar mensen als Winkler en Lindeijer waren los daarvan al actief, ruim vóór 1995. En anderen zagen in die verklaring om diverse redenen geen enkele aanleiding om niet te volharden in hun vijandelijke of onverzoenlijke houding. Men kan, zoals Muraoka, pleiten voor een ‘betere’ houding van Japan, maar dit wil niet zeggen dat (persoonlijke) verzoening daarop moet wachten c.q. dat de gesloten verdragen en overeenkomsten c.a. geen waarde hebben, en dat regeringsleiders en staatshoofden zich zand in de ogen hebben laten strooien. Een gevolg van Muraoka’s woorden was paradoxaal genoeg dat Japan weer méér als vijand naar voren kwam, de doelstelling van de ‘Dialoog’ ten spijt. Dit effect was zichtbaar in de reactie die een deelneemster uitsprak. Zij voelde zich, zei ze,
8 in haar door de oorlogsomstandigheden bepaalde houding van onverzoenlijkheid gestijfd: zie je wel, die (oorlogszuchtige) ‘Jappen’ waren en zijn niet te vertrouwen.
Naoorlogse generatie in de Dialoog Ontmoetingen tussen dader en slachtoffers zijn door het tijdsverloop praktisch niet meer mogelijk. In de Dialoog zijn inmiddels de mensen die de tijd zelf als slachtoffer hebben meegemaakt ver in de minderheid. Daarmee is één van de functies die de Dialoog vroeger had bijna verdwenen, namelijk dat (naoorlogse) Japanners -–met empathie-- naar hun verhalen luisterden. In toenemende mate komen de nabestaanden, naoorlogse generaties (zoals ondergetekende), en naoorlogse burgers van de voormalige vijand aan het woord. De kwestie van de verzoening komt daardoor in een ander licht te staan. De sprong naar het politieke vlak is in elk geval niet de oplossing zoals hierboven is toegelicht. Ik vraag me verder af wie gediend is met het –onder het mom of de bedoeling van het betonen van empathie- oprakelen van specifieke daden van wreedheid. Mensen als Winkler en Lindeijer moesten daar niets van hebben. Verder is het zo dat naar mijn mening van een naoorlogse Japanner geen (persoonlijke) schuldbekentenis, excuus of verontschuldiging mag worden verwacht, dat zou voor beide partijen gênant zijn, en erger nog, zinloos. Zelf doe ik dat ook niet, bijvoorbeeld ten aanzien van sommige praktijken van het Nederlandse leger in de periode 1945-1949. Wel wil ik ook die geschiedenis doorgronden, en die zo nodig of desgevraagd --ten opzichte van slachtoffers of nabestaanden—erkennen. De naoorlogse generatie van Japanners en Nederlanders gebruikt de Dialoog om gezamenlijk de oorlogsgeschiedenis te verwerken (en sinds kort ook de koloniale tijd en de dekolonisering). Dat als afsluiting de Captives Hymn wordt gezongen, is telkens een ontroerend moment, en dat het gezamenlijk gebeurt met naoorlogse Japanners is hartverwarmend en waardevol. Maar de Captives Hymn is voor mij niet zozeer een herdenking van ‘Japanse kampen’, als wel een symbool van de ervaring van gevangenen in het algemeen, ook in het heden. Al met al is de vraag hoe de naoorlogse generaties van voormalige vijanden met elkaar een zinvolle dialoog kunnen voeren, niet zo eenvoudig te beantwoorden. Eén van de problemen is hoe te vermijden dat het vijandbeeld van de ‘onverzoenlijken’ wordt bevestigd of zelfs versterkt. Zie ook hierna.
IV.
ONVERZOENLIJKHEID De regeringen van voormalige vijanden onderhandelden en sloten verdragen, in het belang
van goede naoorlogse verhoudingen, waarmee ze de basis hebben gelegd voor een ongekende welvaartsgroei die aan alle burgers ten goede is gekomen. Voor de grote meerderheid van de
9 Nederlanders is verzoening met Japan of met de Japanners een feit, althans geen onderwerp waar ze bij stil staan. Men doet zaken, drijft handel, participeert in projecten, vestigt stedenbanden, sluit vriendschappen, is actief in culturele en educatieve uitwisselingen, beoefent liefhebberijen als bloemschikken, origami, bonsai en tuinaanleg, koi, vechtsporten, shinto, zen, manga, muziek, karaoke, sushi, film, literatuur, kunst, enfin, teveel om op te noemen. De kwestie van verzoening speelt vooral in een andere wereld, namelijk de Indische.
De Indische gemeenschap Het is waar dat vijandige gevoelens als gevolg van persoonlijk ondervonden leed niet per se door een vredesverdrag worden opgelost, evenmin als het ontbreken van genoegdoening of excuses voor aangedaan onrecht. Een deel van de Indische gemeenschap is onverzoenlijk: gevoelens van verdriet en trauma; sluimerende gevoelens van vijandschap (haat, wraakzucht, boosheid, afkeer en antipathie); het overheersende gevoel tekort gedaan te zijn. Die gevoelens blijven in de weg staan. Voor een aantal mensen is hierin weinig of geen verandering meer te verwachten. Zij willen eerst excuses of aanvaarden –om allerlei redenen- de wel uitgesproken verontschuldigingen niet. Zij nemen niet of nauwelijks deel aan de Dialoog, zij zien in dergelijke gesprekken te zeer een concessie, ze zijn niet gevoelig voor informatie die niet in het eigen kader past, deelneming aan een dialoog met Japanners wordt binnen de eigen groep vaak niet nodig geacht of niet op prijs gesteld, en naoorlogse Japanners worden bij wijze van spreken alleen geduld wanneer zij begrip en medeleven tonen, de kritiek delen en aldus het vijandbeeld (van het slechte Japan) helpen bevestigen. Het gaat om gevoelens die zich nog heden ten dage uiten in slagzinnen als: “Japan een beschaafde natie? Vergeet het maar!" Herdenkingen vormen voor hen een bevestiging van het eigen ‘gelijk’, zeker wanneer in speeches de in de oorlog begane wreedheden in detail worden opgedist (wat bij 4 mei herdenkingen van de Duitse bezetting achterwege wordt gelaten). In de Indische wereld lijken de posities vast te liggen. Er is geen held te zien zoals Zamperini die als voortrekker moedige verzoeningsacties ondernam. Mensen als Winkler (aanvankelijk verguisd) en Lindeijer zijn overleden. Zij dwongen respect af over de koers die zij kozen, omdat zij zelf vreselijke ervaringen hadden doorstaan. Steeds meer is het de tweede generatie die de toon bepaalt. Hun verhalen gaan over wat anderen, zoals familieleden, is overkomen. De meesten hebben zelf niet zoveel boodschap aan verzoening. Een actieve (deels ‘onverzoenlijke’) groep in de Indische gemeenschap bijt zich vast in een strijd om erkenning. Vergeleken met een jaar geleden is die een stuk heftiger geworden. Te denken is aan de acties van het Indisch Platform, de Indische site ICM
10 en de publicaties van de journaliste mw. Molemans. Het IP ijvert voor een alomvattende ‘fair deal’ inzake back pay, compensatie oorlogsschade, en excuus; en probeert ambtelijke stukken boven water te krijgen waardoor de regering verkeerd zou zijn voorgelicht; het ICM voert actie voor (volledige en correcte) uitvoering van het Traktaat van Wassenaar van 1966 (waarbij nota bene op Indonesië een beroep wordt gedaan); en mw. Molemans maakt zich sterk voor tal van achterstallige ‘claims’. De teneur is heftig tot zeer heftig. Het IP bekritiseert het recente ‘betekenisloze verhaal’ van Rutte bij het Indisch Monument; het ICM spreekt van nalatigheid zo niet van bedrog door de Nederlandse elite; en volgens mw. Molemans verzuimt Nederland om de onfatsoenlijke opvang in Nederland te redresseren. Volgens haar houdt de overheid het nodige geheim en verborgen; zijn archieven niet toegankelijk; worden onderzoeken gecensureerd; is aan mensen uitkeringen onthouden door bureaucratie en slechte voorlichting en lopen instellingen zoals NIOD aan de leiband. Enzovoort. Het komt er op neer dat aan de Nederlands-Indische mensen in de oorlog veel meer is aangedaan dan de Nederlandse overheid wil onderzoeken of toegeven (om financiële redenen) en dat de Indische gemeenschap zwaar benadeeld is en wordt, en wel speciaal door het Nederlandse establishment en de Nederlandse overheid. Wat hiervan ook zij, in dit stuk wil ik er alleen op wijzen dat het (bestaande en aangewakkerde) gevoel van tekortgedaan te zijn gevolgen heeft waar het gaat om de verhouding van de Indische wereld met Japan. Het Indische oorlogsleed mag niet alleen ‘niet vergeten worden’, het heeft ook een functie in de strijd om erkenning in Nederland. Dit brengt met zich dat de Japanse wandaden en het door Japan toegebrachte leed (opnieuw en sterker) onder de aandacht (zullen) worden gebracht. Hoe indrukwekkender dit in beeld wordt gebracht, hoe hoger de druk is om de Indische gemeenschap tegemoet te komen. Misschien is dit een (onbewuste) reden dat bij herdenkingen weer meer dan vroeger (vooral door de tweede generatie) specifieke Japanse wreedheden worden opgehaald. Gevolg is ook dat relativering en nuancering in dit kader niet zo gewenst zijn, of zelfs als vijandig worden opgevat. Ook de identiteit als ‘Indische Nederlander’ komt hierbij namelijk in het geding. Die wordt immers in hoge mate bepaald door de gemeenschappelijke ervaring van de Japanse overheersing. Bussemaker heeft beschreven hoe hij zich juist daardoor zelf bewust werd van die “NederlandsIndische’ identiteit (wat hem zijn leven lang ook zou motiveren voor de strijd om erkenning in Nederland; zie zijn boek ’Indisch verdriet’). Naarmate de Indische gemeenschap zich boos, gegriefd en verongelijkt voelt, is de animo geringer om tegenover Japan(ners) een meer verzoenlijke houding in te nemen. Zo gezien zal dit pas lukken wanneer Nederland een meer adequate respons biedt op de grieven van (een deel van) de Indische wereld.
11 Als reactie op het betoog van Muraoka werd van de zijde van het Indisch Platform gewezen op het indertijd aanstaande bezoek van Koning Willem-Alexander aan Japan. Minister Timmermans had aan het IP toegezegd rekening te willen houden met de Nederlands-Indische gemeenschap. Het IP had gevraagd om in Japan te pleiten voor een ‘serieuze dialoog’ met Nederland, en met de Nederlands-Indische gemeenschap, om de ‘gebroken relatie’ te herstellen. Gebroken relatie? En alle gesloten akkoorden dan? Hiermee zijn we opnieuw beland in de verwarring over het persoonlijke en het politieke niveau. Hoe verhouden die zich ten aanzien van de Indische gemeenschap tot elkaar?
V.
VERZOENING Japan-Nederland (Staatsbezoek 1991) Bij het horen van de woorden ‘serieuze dialoog’ gingen mijn gedachten terug naar 1991 toen
voor het eerst na de oorlog Koningin Beatrix een staatsiebezoek aan Japan bracht (keizer Hirohito was in 1989 overleden). De stand van zaken op staatsniveau was toen als volgt.
Verdrag van San Francisco In 1951 is er tussen de Verenigde Staten en de geallieerde landen waaronder Nederland met o.a. Nederland een Vredesverdrag gesloten. Onderdeel
was een schadeloosstelling voor de
krijgsgevangenen van de Geallieerden. Japan erkende dat deze “suffered undue hardships while
prisoners of war of Japan”. Japan betaalde via het Rode Kruis een bedrag waarvan ongeveer 11 miljoen gulden aan Nederland werd toebedeeld, welk bedrag over bijna 40.000 Nederlandse exkrijgsgevangenen is verdeeld. Wat de burgergeïnterneerden betreft, werd op basis van een mondelinge afspraak verder onderhandeld. In 1956 werd in het Yoshida-Stikker-akkoord een betaling vastgelegd van 10 miljoen dollar: “for the purpose of expressing sympathy and regret for
the sufferings inflicted (..) by agencies of the Government of Japan upon Netherlands nationals (..).” De Nederlandse onderhandelaars hadden een groter bedrag willen bedingen, maar ze kregen daarin geen steun van de V.S. In alle akkoorden is de bepaling opgenomen dat Japan finale kwijting is verleend en dus gevrijwaard is van nieuwe aanspraken. Het Nederlandse parlement stemde in. Tussen de Verenigde Staten en tussen Nederland en Japan was hierdoor de relatie hersteld en de landen konden verder met elkaar. Dat Amerika en Japan dit is gelukt, is niet iets om lichtvaardig aan voorbij te gaan gelet op de enorme aantallen slachtoffers aan beide kanten. Tot 1975 is de
Victory over Japan Day in de V.S. gevierd. De V.S. hadden in 1951 zwaarwegende geopolitieke overwegingen en veiligheidsbelangen in Azië tegen de achtergrond van de Koude Oorlog. Maar
12 Amerika had wel recht van spreken in de keuzes die het maakte. De overwinning zou zonder hun zware offers absoluut onmogelijk zijn geweest. In het verdrag ligt een erkenning van Japan opgesloten van ‘undue hardships’ en van ‘sympathy and regret for the sufferings inflicted by Japan’. Dit neemt niet weg dat de keuzes die Amerika maakte ook ten koste gingen van de Amerikaanse dwangarbeiders die de schadeloosstellingen aanvoelden als een ‘schijntje’ gezien het ieder persoonlijk aangedane onrecht. Hierbij moet worden vermeld dat de V.S. wel behoorlijke eigen vergoedingen regelden voor ex-krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden in de War Claims Act
van 1948. De door de Japanse bezetting in Azië het zwaarst getroffen landen, zoals Birma, Indonesië en de Filipijnen hadden grote moeite met de opzet van het Verdrag van San Francisco wegens het ontbreken van herstelbetalingen door Japan. Birma trok zich terug, Indonesië tekende wel maar ratificeerde niet, en de Filipijnen gaven pas instemming nadat een speciale clausule was opgenomen. De Amerikanen wilden géén of zo minimaal mogelijke herstelbetalingen. De Filipijnen accepteerden dit niet. In het Verdrag is dit in art.14 als volgt opgelost: Japan should pay
reparations for the damage and the suffering caused by it; nevertheless it is recognised that the resources of Japan are presently not sufficient to make complete reparation if it is to maintain a viable economy and at the same time meet its other obligations; therefore Japan will enter negotiations with Allied Powers so desiring whose terrritories were occupied and damaged, with a view to assisting to compensate those countries for the cost of repairing damage done, by making available the service of the Japanese people in production, etc. Hierop voortbouwend hebben de Filipijnen apart met Japan een regeling kunnen treffen, waarbij Japan herstelbetalingen deed in de vorm van forse economische hulp. Indonesië heeft in 1958 met Japan een soortgelijk akkoord gesloten waarbij Japan zich bereid verklaarde ‘to pay reparations to Indonesia in order to
compensate the damage and suffering caused by Japan.” Japan zou daarvoor onder meer diensten en producten leveren ter waarde van een totaal bedrag van 314 miljoen dollar. In ruil gaf Indonesië finale kwijting voor claims tegen Japan.
Spanning tussen staatsbelang en individuele belangen De V.S. waren zich bewust van de spanning tussen staatsbelang en de belangen en gevoelens van onderdanen die zwaar waren getroffen zoals de POW-dwangarbeiders (zoals Zamperini). In de V.S. hebben voormalige krijgsgevangenen processen gevoerd om compensatie te verkrijgen van grote Japanse bedrijven die zich in Amerika vestigden, maar waarin zij voorheen in Japan
13 dwangarbeid moesten verrichten. Hun rechtsgevoel was door het Verdrag van 1951 niet bevredigd. Door de rechters zijn de claims zowel in Japan als in de V.S. afgewezen. De afweging van de betrokken belangen gebeurde met open ogen, controleerbaar en expliciet. Een typerende overweging luidde dat het Verdrag beoogde: “to settle the reparations issue once and for all” because it was well understood that leaving open the possibility of future claims would be an unacceptable
impediment to a lasting peace.” “The liability for damage claims was put to rest in the greater interest of regional peace and security.” (cursivering van mij) Het algemeen belang –zo is de gedachte- gaat boven die van afzonderlijke burgers, hoe gerechtvaardigd hun claims op zich ook zijn. De staat heeft –op democratische wijze- die belangen met het oog op het algemeen belang geblokkeerd. En, zo werd ook gezegd, de burgers hebben later allemaal kunnen meedelen in de door deze Vredesverdragen mogelijk gemaakte vrede en welvaart. Daarbij werd krachtige, zelfs krasse taal gebruikt:
(samengevat) “Het Vredesverdrag ruilde
toekomstige volledige compensatie voor vrede in de toekomst. De geschiedenis heeft de juistheid van die deal gerechtvaardigd. Terwijl de voormalige krijgsgevangenen volle compensatie voor het doorstane leed is ontzegd, is de schuld anderzijds gelenigd door de onmetelijke schat van leven voor henzelf en hun nageslacht in een vrije samenleving en in een vreedzamere wereld.” Over dit onderwerp zou nog veel meer te zeggen zijn. Er is een internationale rechtsontwikkeling gaande waarin de slachtoffers meer rechten worden toegekend tegenover staatsbelangen. In dit stuk wil ik er alleen de aandacht op vestigen dat niet uit het oog mag worden verloren dat verdragen en akkoorden (zwaarwegende) algemene belangen (kunnen) dienen.
Staatsbezoek 1991 Met vrede en verzoening op staatsniveau is het zoals hierboven al bleek, nog niet klaar. Dat kwam in 1991 in Nederland scherp naar voren. Nabestaanden en overlevenden waren boos en geërgerd over de aan premier Lubbers toegeschreven uitlating dat met Premier Kaifu's spijtbetuiging en kranslegging bij het Indisch monument „de kous af is". In 1991 reisden mee naar Japan vertegenwoordigers van de Stichting Herdenking 15 augustus 1945 (Boekholt), Stichting Japanse Ereschulden (Lapré), en de stichting Ex-Krijgsgevangenen en Nabestaanden Japan (Winkler). Tijdens het bezoek van de Koningin herhaalde premier Kaifu de woorden van berouw over het Japanse optreden, en noemde hij daarbij nadrukkelijk de Nederlanders in Nederlands-Indië. Kaifu zei dat hij door zijn bezoek aan Nederland nog beter was gaan beseffen dat de littekens bij deze
14 Nederlanders niet gemakkelijk zouden helen. De Koningin roerde in haar tafelrede ten overstaan van de Keizer het nog steeds gevoelde oorlogsleed aan. Ze zei onder meer:
“Velen van mijn landgenoten hebben de oorlog niet overleefd. Zij die wel zijn teruggekomen, blijven getekend door de herinnering. Aan hun leed is nog altijd geen einde gekomen, ondanks de tijd die sindsdien is verstreken. (…) Wij mogen de herinnering aan deze oorlogsjaren niet uit de weg gaan. Een eerlijk besef van de beproevingen die ons verleden belasten kan ons helpen gevoelens van wrok en verbittering te overwinnen. De geschiedenis kan niet ongedaan worden gemaakt, maar wij willen ook niet haar gevangene zijn. De nieuwe generaties in onze beide landen moeten zich nu –weerbaarder door de kennis van het verleden—aan de toekomst kunnen wijden. Na de oorlog heeft in uw land de democratie vaste voet gekregen en heeft Japan zich ingespannen in al zijn handelen en streven een natie van vrede te zijn.” In haar tafelrede schiep zij op treffende wijze tevens ruimte voor nieuwe generaties omdat ‘de geschiedenis niet ongedaan gemaakt kan worden, maar we ook niet haar gevangene willen zijn’. Bij het bezoek zijn heel veel gesprekken gevoerd. De Minister van Buitenlandse Zaken Van den Broek heeft lang met zijn ambtgenoot Nakayama gesproken. Hij heeft toegelicht vanuit welke gevoelens en overwegingen de betrokkenen de claims van JES hebben ingediend, wat deze groep beweegt en wat er dienaangaande nog leeft in het land. In het verslag aan de Tweede Kamer staat ook de opvallende uitspraak dat hij ‘heeft benadrukt dat de Japanse regering als enige de Nederlandse regering behulpzaam kan zijn om de Nederlandse oorlogsslachtoffers hun pijn te doen overwinnen.” Blijkbaar leefde niet het idee dat de Nederlandse regering zelf veel had kunnen doen of nog zou kunnen doen aan zaken als ‘kille’ ontvangst, rechtsherstel, en backpay. Ter afronding van het gesprek waarin Nakayama veel begrip en sympathie uitte maar geen toezeggingen deed, verzekerde Nakayama de “door Japan oprecht gevoelde wroeging tot uitdrukking te willen brengen.”
Interpretatie van de stand van zaken De staten konden wel verder met elkaar maar het oorlogsverleden mocht in de diplomatieke en officiële contacten niet zomaar verdwijnen. Dat zou een miskenning zijn van de slachtoffers en de getroffenen. Deze zouden zich dan (opnieuw) door de overheid in de steek gelaten voelen. Door de rede van de Koningin voelden zij zich gesteund en erkend. Met Japan kan geen goede relatie worden onderhouden wanneer aangedaan onrecht door beide landen op regeringsniveau compleet wordt ‘vergeten’ alsof er niets is gebeurd en alsof niet grote aantallen burgers gebukt gaan onder de naweeën. Sindsdien is op statelijk niveau van het verzwijgen van het in Azië doorstane oorlogsleed
15 en de naoorlogse repercussies geen sprake meer. Het is een (vast) onderdeel van de onderlinge band geworden. Bij het laatste bezoek heeft Koning Willem-Alexander in wezen de woorden van zijn moeder herhaald (met dien verstande dat hij blijkens de media het woord ‘vernedering’ heeft toegevoegd. Of dit nodig was betwijfel ik. De koloniale geschiedenis is vol van vernederingen). Er vindt –op het hoogste niveau- een openhartige uitwisseling van gevoelens plaats. Daarnaast is er uit de gevoerde dialoog niets concreets voortgekomen. Zo dient JES anno 2015 nog steeds petities in, die door de Japanse ambassadeur keurig in ontvangst worden genomen (uniek in de wereld) en demonstreert men maandelijks voor de Japanse Ambassade. De posities liggen derhalve vast: er is ruimte geschapen voor een herhaalde uitwisseling van gevoelens, op alle niveaus, en tegelijkertijd blijft het regeringsbeleid gericht op het prolongeren van de bestaande verdragen en akkoorden. Voor aanvullende verlangens of eisen is geen ruimte, wel voor de expressie van gevoelens van de Indische gemeenschap. De een ziet het bereiken daarvan als een erkenning en een succes, wat het op zich ook is; voor de ander is het niet genoeg voor verzoening en acceptatie. Met andere woorden, voor zover de verzoening van de Indische gemeenschap (met Japan en/of Nederland) afhangt van een ‘serieuze dialoog’, is de zaak op een dood spoor. Langs deze weg zullen gevoelens van vijandigheid dus niet verdwijnen. Dat is jammer want het voortbestaan ervan helpt de betrokkenen zelf niet en het steeds opnieuw opladen van haat en afkeer draagt risico’s in zich voor de goede verhouding tussen volkeren en staten die elkaars vijand waren. Onder meer omdat negatieve stereotypen en zwart-wit-beelden al te gemakkelijk worden overgedragen op de volgende generaties. Het is moeilijk om in deze niet pessimistisch te zijn over de mogelijkheden van verzoening, zeker ook als je kijkt naar conflicten binnen groepen van lotgenoten die er niet in slagen een werkelijk, empathisch gesprek te voeren om tot verzoening en hereniging te komen. Hiervan zijn meer voorbeelden te noemen. En als dit al zo moeilijk is, hoe moet het dan t.a.v. een verzoening richting Japan? Tot slot, om misverstand te voorkomen. Het blijft zo dat aan slachtoffers, nabestaanden of familie geen respect kan worden ontzegd voor de weg die zij verkiezen geconfronteerd als zij zijn met verlies, leed en (traumatische) herinneringen. Verder is ook het gevoel van rechtvaardigheid goed te begrijpen dat onrecht niet ongestraft of onbeantwoord mag blijven, en dat getroffenen zich in deze opzichten tekort gedaan blijven voelen. Dit houdt in dat anderen zoals degenen die voor een dialoog werken, dit als een gegeven accepteren. Het is een feit dat deze gevoelens die zijn verbonden aan slachtofferschap en vijandschap, zodanig overheersend kunnen zijn dat een andere aanpak daardoor tijdelijk of definitief is geblokkeerd. Is het niet beter dit zo te laten, hoe werkt dit
16 en hoe hiermee om te gaan. De lezing van Melinda Barnhardt gaf op deze vragen enkele belangrijke gezichtspunten.
VI.
MELINDA BARNHARDT JUD Deze schijfster en historica uit Ohio (V.S.) leerde Wim Lindeijer jr. in 1969 kennen toen
deze deelnam aan een universiteitsconferentie aldaar. In 2003 kreeg zij in Nederland inzage in het kampdagboek van zijn vader. Zij wilde met dit verhaal iets doen, het bekend maken. Zij las de krachtige afscheidsbrief van Wim ’s moeder Nel die overleed in het kamp. Zij werd overmand door sympathie voor Nel en haar lot. Nog steeds kan zij die brief niet herlezen zonder dat de tranen in haar ogen springen. Toch was er een probleem. Zij werd geheel in beslag genomen door Nel en haar gezin als slachtoffers. Dat waren ze natuurlijk, maar als verteller verloor zij daardoor een kritische afstandelijkheid. Zij wist wel beter dan alle Japanners te beschouwen ‘als kwaadaardige agressors”. Toch was zij zo gefocust op het lijden van het gezin van Nel dat zij geneigd was ‘aan de Japanners te denken, op zijn minst gedurende de oorlog, als van nature vijandige mensen.” Zij zag Wim’s blikveld zich verbreden door de bezoeken aan Kamaishi in Japan die bij hem een sterk gevoel van kameraadschap en empathie opwekten – de kwaliteiten, aldus Melinda, “ die ons mensen motiveren om actie te nemen om dialoog en vrede te promoten.” Dit deed niet het verdriet over zijn moeders dood verdwijnen. Wim liet dat ook zien. De mensen in Kamaishi herkenden deze pijn. In 2004 bezocht Melinda Kamaishi en zij observeerde hoe de mensen daar bezig waren om hun eigen verleden in kaart te brengen. Ze hadden te maken met trauma’s vanwege onder andere de zware Amerikaanse bombardementen waardoor velen in de vlammen omkwamen of verminkt raakten. Het levensverhaal van Wim en zijn vader betrokken zij in de verwerking van hun geschiedenis. Door deze ontwikkelingen voelde Melinda zich opgesloten in het zwart-wit schema waarin zij als kind was opgegroeid: V.S. als de winnaar van een goede oorlog en Japan als de kwaadaardige agressor en verliezer. Ze leerde het POW Research Network Japan kennen dat is ontstaan door de empathie van twee Japanse vrouwen, alsmede de stad Mizumaki, het Kruismonument en Dolf Winkler. In de archieven vond zij verhalen van menselijke gedragingen, ondanks de brute kampwerkelijkheid die gepaard ging met individuele wreedheden. In kampdagboeken trof ze ook blijken aan van empathie van gevangenen voor het lijden van de Japanse bevolking: dakloosheid, honger, verlies van dierbaren, gewonden. Melinda begon haar zienswijze te veranderen. Zij kwam tot het inzicht: “indien een individu door empathie en een bredere kijk op het leven, stappen tot verzoening
17 onderneemt, kan de cirkel worden vergroot; hele steden of cross-culturele netwerken kunnen gaan participeren in de dialoog.”
gespreksgroep Die middag gaf zij meer toelichting op de transformatie die zij tijdens het werk aan dit project had doorgemaakt. Zij had zich los kunnen maken van het beeld van de slachtoffers en de daders, dat haar blikveld domineerde en haar het uitzicht benam. Daarmee gepaard stelde empathie haar in staat (het lijden van) Japanse burgers op zichzelf te zien, en niet als deel uitmakend van (het verdiende loon van) de vijand. Deze vorm van aandacht schiep ook aan de andere kant de voorwaarden voor het ontstaan van empathie van de burgers van Mizumaki en Kamaishi voor de slachtoffers van de POW-kampen in Japan. Zij wees erop dat het eenzijdig vasthouden aan de rol van slachtoffer van waaruit ‘eisen’ aan de ‘daders’ worden gesteld eerder weerstanden oproept dan begrip, en in die zin averechts kan werken. Al met al benadrukte zij het belang van wederzijdse empathie. Zonder dat acht zij verzoening niet mogelijk. Het idee van burgers die zelf acties ondernemen, die een kring kunnen vormen, welke cirkels zich –vaak onvoorzien-kunnen verbreden, sloeg in de werkgroep aan. Diverse voorbeelden daarvan werden door de deelnemers uit eigen ervaring genoemd. Zonder uitzondering ervoeren zij die als bevrijdend en zinvol. De Dialoog zelf kan als zo’n kring worden beschouwd.
Han Gieske, 20 augustus 2015