In opdracht van het Deltaprogramma, Deelprogramma Zoetwater
Juridische aspecten van een vijftal zoetwatertechnieken
Sterk Consulting, Leiden, maart 2014 www.sterkconsulting.nl
-1-
Inhoudsopgave 1
Inleiding
-3-
2
Zoetwatertechniek 1: Freshmaker
-4-
2.1 2.2 2.3
Korte technische beschrijving Juridische verplichtingen Analyse juridische verplichtingen
-4-4-7-
3
Zoetwatertechniek 2: Freshkeeper
-9-
3.1 3.2 3.3
Korte technische beschrijving Juridische verplichtingen Analyse juridisch verplichtingen
-9-9- 12 -
4
Zoetwatertechniek 3: Spaarwater
4.1 4.2 4.3
Korte technische beschrijving Juridische verplichtingen Analyse juridisch verplichtingen
5
Zoetwatertechniek 4: Kreekruginfiltratieproef (KIP)
5.1 5.2 5.3
Korte technische beschrijving Juridische verplichtingen Analyse juridische verplichtingen
6
Zoetwatertechniek 5: Drains 2 Buffer
6.1 6.2 6.3
Korte technische beschrijving Juridische verplichtingen Analyse juridische verplichtingen
- 23 - 23 - 25 -
7
Conclusies en aanbevelingen
- 26 -
Bijlage
- 13 - 13 - 14 - 17 -
- 18 - 18 - 19 - 22 -
- 23 -
- 29 -2-
1
Inleiding Tijdens een minisymposium op 12 september 2013 bij het Ministerie van I&M, is de behoefte uitgesproken aan een heldere juridische uiteenzetting over verschillende zogenoemde zoetwatertechnieken. Helderheid hierover is nodig omdat de praktijk leert dat bestaande juridische mogelijkheden nu niet optimaal worden gebruikt. Daarbij leiden de onzekerheid en discussie tot vertraging in de praktijk, daar waar de nieuwe technieken veelbelovend lijken voor de toekomst van de zoetwaterstrategie. Het Deltaprogramma (Deelprogramma Zoetwater) heeft deze bal opgepakt door aan Sterk Consulting de opdracht te geven om voor een aantal zoetwatertechnieken juridische helderheid te verschaffen. In delen van Nederland is de beschikbaarheid van zoetwater niet vanzelfsprekend. Verdergaande verzilting en klimaatverandering (bv. langere perioden van droogte) zullen in de nabije toekomst een negatief effect hebben op de aanwezigheid van zoet water. Voor de landbouw is de beschikbaarheid van zoet water een belangrijke productiefactor. De belangstelling voor het bufferen van zoet water, om daarmee in tijden van droogte toch gronden en gewassen te kunnen blijven beregenen, is groot. Omdat er in de winterperiode een grote hoeveelheid zoet oppervlaktewater beschikbaar is, vormen inname en berging van water in deze periode een goede oplossing voor het tijdelijke zoetwatertekort in de zomer. Berging van zoet water in de ondergrond heeft als voordeel dat er genoeg 1 ruimte is en dat het water wordt beschermd tegen allerlei invloeden.
Doel van het voorliggende rapport is dan ook om de juridische aspecten voor verschillende zoetwatertechnieken in kaart te brengen, zodat het Deltaprogramma (Deelprogramma Zoetwater) deze kan gebruiken voor de eigen strategie. In dit rapport worden vijf specifieke zoetwatertechnieken beschreven, technieken waarvoor in de praktijk projecten in uitvoering zijn: 1. Freshmaker: toename zoetwatervoorraad in een kreekrug door injectie zoetwater en onttrekking zout grondwater via horizontale putten 2. Freshkeeper: afvang en diepe injectie van brakwater om zoete winningen te beschermen, eventueel in combinatie met ontzilting 3. Spaarwater: project gericht op zelfvoorzienende zoetwaterberging; 4. Kip (Kreekrug Infiltratie Proef): toename zoetwatervoorraad in kreekrug door infiltratie oppervlaktewater via ondiepe drains; 5. Drains2buffer: vergroten/behouden zoetwatervoorraad dunne regenwaterlenzen door slimme diepe drainage. Aan elk van de vijf verschillende technieken is een hoofdstuk gewijd (hoofdstukken 2 t/m 6) waarin na een korte technische beschrijving2, de juridische verplichtingen e.d. worden beschreven. Cruciaal hierbij is de technische beschrijving te ontleden in juridische relevante activiteiten. Elk hoofdstuk eindigt met een beknopte juridische analyse. Hoofdstuk 7 geeft de belangrijkste conclusies en aanbevelingen, voor zowel het rijk als de regionale overheden. In de bijlage vindt u de bij het onderzoek betrokken personen alsook een lijst van gebruikte afkortingen.
1 2
Bron: website KWR (http://www.kwrwater.nl/zoetinzout/ovezande/). Voor de beschrijving van de technische aspecten zijn interviews gehouden met technische experts van KWR, Acacia Water en Deltares (zie bijlage).
-3-
2
Zoetwatertechniek 1: Freshmaker
2.1
Korte technische beschrijving Een betrekkelijk nieuwe mogelijkheid om zoetwater op te slaan is het gebruik van de Freshmaker. Met deze innovatieve technologie wordt de (dunne) zoetwaterlaag onder landbouwgebieden in de winterperiode vergroot, om daarmee de zoetwaterbehoefte in de zomer beter te kunnen dekken. Op een diepte van 10 tot 15 meter wordt met een horizontale put brak of zout water onttrokken, waardoor ruimte ontstaat voor de (kunstmatige) infiltratie van zoet oppervlaktewater. Veldproef Ovezande (Zuid-Beveland) In de zomer van 2012 is een potentiële locatie voor de Freshmaker in Ovezande nader onderzocht. Hier bleek een circa 9 meter dikke zoetwaterbel aanwezig. Deze zou door de Freshmaker over een lengte van 70 m sterk vergroot kunnen worden door in natte perioden zoetwater vanuit een watergang te infiltreren. Hierdoor zou een lokale fruitteler kunnen worden voorzien van zoetwater, zelfs in lange perioden van droogte. In de winter van 2012/2013 is het boorwerk uitgevoerd ten behoeve van de putten en het meetnetwerk. Ook is er zoetwater ingenomen vanuit de watergang voor infiltratie. Na infiltratie in het voorjaar moet dit in de zomer weer worden onttrokken. De infiltratie, opslag en terugwinning van het zoete water wordt nauw gemonitord, zodat de potentie van de 3 3 Freshmaker inzichtelijk wordt. In de zomer van 2013 is in een eerste testcyclus 1700 m succesvol geïnjecteerd en herwonnen. In november 2013 is de injectie voor het eerste volledige seizoen gestart.
2.2
Juridische verplichtingen Bij de Freshmaker zijn achtereenvolgens de volgende activiteiten te onderscheiden: 1. Boren t.b.v. aanleg twee horizontale putten en meetnetwerk; 2. Onttrekken brak/zout grondwater; 3. Lozen brak/zout grondwater in oppervlaktewater; 4. Infiltreren zoet oppervlaktewater; 5. Onttrekking van zoetwater. Voor elk van deze deelactiviteiten worden in tabel 2.1 de juridisch relevante verplichtingen weergegeven.
3
Bron: website KWR (http://www.kwrwater.nl/zoetinzout/ovezande/).
-4-
Tabel: 2.1 Juridische aspecten Freshmaker
Activiteit
Juridische eis
Putten boren en aanleggen
Uitvoeren boringen Alleen erkende instellingen mogen mechanische boringen in de bodem uitvoeren. Deze erkenningverplichting is generiek vastgelegd in art. 15 Besluit bodemkwaliteit (Bbk). In art. 2.1, lid 1 onderdeel t van de Regeling bodemkwaliteit (Rbk) zijn ‘mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem’ gedefinieerd als een werkzaamheid waarop de erkenningverplichting van toepassing is. Art. 25 Bbk bepaalt dat normdocumenten van toepassing kunnen zijn. Art. 2.7 en bijlage C Rbk wijzen deze beoordelingsrichtlijn (BRL SIKB 2100 Mechanisch boren) met protocol 2101 aan als normdocument volgens welke mechanische boringen in de bodem moeten worden uitgevoerd (BRL SIKB 2100, p. 5). Wbb, zorgplicht
Onttrekken brak/zout grondwater
Lozen brak/zout grondwater in oppervlaktewater
Eventueel (lokaalspecifiek) - Omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten (check bestemmingsplan betreffende gemeente) - Ontheffing van de provinciale milieuverordening (in milieubeschermingsgebieden, zoals grondwaterbeschermingsgebieden) Watervergunning of melding (check keur)
Onderscheid het kwaliteits- en het kwantiteitsaspect 1) Kwaliteit van het te lozen water - Melding o.g.v. art. 1.10 Activiteitenbesluit (Ab))
Bevoegd gezag Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) – zie paragraaf 5.2.4 van de toelichting bij het Bbk
Toelichting / opmerking Het Bbk is gebaseerd op zowel de Wet bodembescherming (art. 6, 7 en 8), de Waterwet (art. 6.2 en 6.6) als de Wet milieubeheer (art. 11a.2). Wbb-zorgplicht De Wbb-zorgplicht heeft een vangnetfunctie naast de voorschriften in de hieronder nog aan bod komende watervergunning.Als door de aanleg, het gebruik of de beëindiging van de Freshmaker een bodem- of grondwaterverontreiniging ontstaat, dient de veroorzaker alle redelijkerwijs van hem te verwachten maatregelen te nemen om de verontreiniging zo veel mogelijk ongedaan te maken of te beperken. Hij moet de verontreiniging melden bij het Wbb-bevoegde gezag (art. 27 in samenhang met art. 13 Wbb). Nb: hier wordt ervan uitgegaan dat de boring wordt geregeld met de watervergunning.
Gemeente
Gemeente Provincie
Waterbeheerder (waterschap)
Waterbeheerder
Geen specifieke voorbereidingsprocedure voorgeschreven. Vergunning kan volgens reguliere Awb-procedure (Titel 4:1 Awb). Nb: de uitgebreide voorbereidingsprocedure (afd. 3.4 Awb) is alleen verplicht voor onder GS vallende onttrekkingen/infiltraties (art. 6.16 jo. Art. 6.4 Wtw). De procedure van afd. 3.4 Awb is ook van toepassing bij waterschappen in geval hiertoe een besluit is genomen op basis van artikel 3:10 Awb. De onttrekking moet passen binnen doelstellingen art. 2.1 Waterwet (toetsingskader / belangenafweging). Het Activiteitenbesluit is bij landbouwbedrijven van toepassing binnen en buiten de inrichting, bv. ook op weilanden of akkers. NB: Aanname hierbij is wel dat de lozing verband houdt met agrarische activiteiten (zie art. 1.4a Ab: “Degene die anders dan vanuit een
-5-
-
inrichting loost ten gevolge van agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden, voldoet aan de voor dat lozen bij of krachtens dit besluit gestelde regels.”
Zorgplicht art. 2.1 Ab (grondslag voor eventueel maatwerkvoorschrift)
Melding minstens 4 weken tevoren. De waterbeheerder kan naar aanleiding van de melding beoordelen of de lozing in overeenstemming is met de doelstellingen van de Waterwet (met name kwaliteitseisen oppervlaktewater). Als dat niet het geval is, kan de waterbeheerder een maatwerkvoorschrift stellen op grond van de zorgplicht van art. 2.1 Ab. In art. 3.2 Ab zijn immers geen eisen opgenomen aan bijvoorbeeld het zoutgehalte van het te lozen grondwater, zodat dit aspect onder de zorgplicht valt. 2) Kwantiteit van het te lozen water - Watervergunning of melding (check keur) Infiltreren oppervlaktewater in bodem
Infiltreren en normstelling Watervergunning (keur), mits geen gevaar voor verontreiniging grondwater (art. 6.26, lid 3 Wtw). De beoordeling van evt. gevaar vindt plaats (zo blijkt uit art. 6.26, lid 3 Wtw) volgens de regels van art. 12 Wbb jo. art. 3 en Bijlage I Infiltratiebesluit bodembescherming Bemonstering (meten kwaliteit) 4-wekelijkse meetverplichting van de kwaliteit van het te infiltreren oppervlaktewater (ex art. 6.11, lid 3 Wtb en art. 6.5 jo. Bijlage VII Wtr) Analyse monsters Volgens eisen van Bijlage 4 Drinkwaterregeling (zie art. 6.5, lid 2 Wtr) Meten hoeveelheid ontrokken en geïnfiltreerd water Elk kwartaal opnemen hoeveelheid ontrokken en geïnfiltreerd water (art. 6.11, lid 2 Wtb)
4
Waterbeheerder
De kwaliteitsaspecten van het lozen vallen onder het Ab, de kwantiteitsaspecten vallen onder de keur van het waterschap. Dit gaat dus om de hoeveelheid te lozen water, niet de stoffen in dat water. Algemeen Bij de watervergunningverlening moeten de eisen van het Infiltratiebesluit bodembescherming in acht worden genomen en moeten de voorschriften, genoemd in dat besluit, aan de vergunning worden verbonden (zie hierna voor de eventuele mogelijkheden van de keur die gebruikt zouden kunnen worden). Bijlage 1 bij het Infiltratiebesluit bodembescherming bevat toetsingswaarden voor het infiltreren van water. Bijlage 2 noemt stoffen die eveneens een gevaar voor verontreiniging kunnen opleveren, maar deze stoffen zijn niet genormeerd. Het bevoegd gezag moet voor deze stoffen zelf beoordelen of gevaar voor verslechtering van de grondwaterkwaliteit is uitgesloten. Elk jaar (januari) moeten de meetresultaten (voor zowel kwaliteit als kwantiteit) aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd (art. 6.11, vierde lid Wtb). Infiltreren In dit geval wordt geïnfiltreerd ter aanvulling van het grondwater met het oogmerk dit later (voor beregeningsdoeleinden) te gebruiken. Zie hiervoor de definitie van infiltreren in art. 1.1 Wtw. 4 Voor het infiltreren van water zoals hier bedoeld (agrarische activiteit )
Van een industriële toepassing is geen sprake.
-6-
is het waterschap bevoegd en dat geeft de mogelijkheid om in de eigen keur met algemene regels (en meldplicht) te werken. In de keuren van de waterschappen is in de regel een verbod opgenomen om zonder watervergunning water te infiltreren. Hogere concentraties soms mogelijk Bevoegd gezag kan bij de vergunningverlening voor een of meer stoffen hogere concentraties toestaan, indien (art 3 Infiltratiebesluit): a. de bodemgesteldheid/bodemsoort zodanig is dat er geen gevaar is voor grondwaterverontreiniging, indien water wordt geïnfiltreerd waarin die stoffen voorkomen in die hogere concentraties of 5 b. het bevoegd gezag voorschriften stelt die dat gevaar opheffen. Soepeler omgaan met meetverplichtingen door waterbeheerder In de keur kunnen gevallen worden aangewezen waarin de meetverplichtingen niet gelden (art. 6.11, lid 5 Wtb). Hoe dit precies geformuleerd zou moeten worden en welke voorwaarden hierbij dan gelden is onderwerp van nadere studie. Meten hoeveelheid ontrokken en geïnfiltreerd water Bevoegd gezag kan i.g.v. kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties in de vergunningvoorschriften bepalen dat vaker moet worden gemeten. Bij meldingplichtige onttrekkingen / infiltraties kan bij maatwerkvoorschrift worden bepaald dat vaker moet worden gemeten (art. 6.11, lid 2 Wtb)
2.3
Analyse juridische verplichtingen In relatie tot de zoetwatertechnieken zijn het vooral de Wbb-eisen – in relatie tot het infiltreren van oppervlaktewater in de bodem – die zwaar leunen op de agrariërs. In het bijzonder valt te wijzen op het Infiltratiebesluit bodembescherming dat feitelijk ontworpen is met het oog op de grote drinkwaterwinningen en niet voor kleinere projecten zoals zoetwatertechnieken waarvoor het waterschap bevoegd is. Illustratief hiervoor is dat in het besluit de waterbeheerder (het waterschap) maar ten dele wordt genoemd. In de in 2012 verschenen Handreiking Juridische helderheid grondwaterbeheer is dit ook al wel gesignaleerd ( par. 3.8.1). Daarin is geconcludeerd dat het niet helemaal duidelijk is of het Infiltratiebesluit bodembescherming ook van toepassing is op de verlening van watervergunningen voor infiltraties door het waterschap. De wetgever lijkt hier in ieder geval (abusievelijk) niet aan gedacht te hebben toen het waterschap (met de komst van de Waterwet) bevoegd gezag werd voor de vergunningverlening 5
In art. 3 Infiltratiebesluit staat gedeputeerde staten maar dat is een foutje bij de omzetting van het besluit naar de Waterwet. Redelijke uitleg houdt in dat voor gedeputeerde staten in voorkomende gevallen het waterschap wordt gelezen.
-7-
voor grondwateronttrekkingen en -infiltraties. Weliswaar is in art. 1 van het Infiltratiebesluit dit besluit van toepassing verklaard op infiltreren in de zin van de Waterwet en wordt hier onder vergunning mede verstaan een watervergunning op grond van een verordening van het waterschap. Maar de verplichting om bepaalde voorschriften aan de watervergunning te verbinden rust volgens artikel 4 van het Infiltratiebesluit alleen op gedeputeerde staten en dus niet op het dagelijks bestuur van het waterschap. Dit zou in het besluit gerepareerd moeten worden. Uit de juridische beschrijving is verder te leren dat er veel meetverplichtingen gelden waarbij van belang is dat één monstername erg duur is voor een individuele agrariër (ca. € 1.000,-- euro per maand). De oorzaak hiervoor ligt in de strenge Wbb-eisen (waar de Wtw naar verwijst) die eigenlijk zien op grootschalige situaties waarvoor de provincie (GS) bevoegd gezag is. In dit verband is ook van belang dat experts aangeven dat de stoffenlijst van bijlage 1 Infiltratiebesluit bodembescherming niet actueel is. De lijst is gebaseerd op Rijnwater en zou aangepast moeten worden, rekening houdend met bijvoorbeeld de zoetwaterzelfvoorziening, de oorsprong van het te injecteren water (oppervlaktewater, hemelwater, drainwater, gezuiverd effluent, etc.) en de te verwachten risico’s voor milieu en gezondheid. Te concluderen valt ten slotte dat waterschappen vrijwel altijd kiezen voor de watervergunning, daar waar er de mogelijkheid is met algemene regels (en melding) te werken (NB de model algemene regels van de Unie bevatten inmiddels wel een algemene regel voor infiltratie van hemelwater). De keur geeft hiervoor de mogelijkheden. Zo kunnen er in de keur gevallen worden aangewezen waarin de meetverplichtingen niet gelden (art. 6.11, lid 5 Wtb). Ook is er de mogelijkheid om voor zoetwatertechnieken (c.q. bepaalde activiteiten hierbij) de vergunningplicht te vervangen door een set van algemene regels. Van belang is dan natuurlijk wel dat er voldoende kennis is van de ‘effecten’, in het bijzonder de risico’s. Hiertoe is het van belang inzicht te hebben in: de kwaliteit van het ‘injectiewater’; de verspreiding van het geïnjecteerde water in de ondergrond: blijft het ondiep, kwelt het snel op of zijgt het diep weg en blijft het dus nog lang in het pakket?; De mogelijke afbraak van stoffen (zo ja: welke, hoe snel, en wat zijn de afbraakproducten?); Het uiteindelijke gebruik van het zoetwater (alleen t.b.v. landbouwgewassen, of ook voor veedrenking/drinkwater); de eventuele noodzakelijkheid van voorzuivering? Indien nodig: welke monitoring om dit te borgen? toegespitst op de juiste parameters en niet zo frequent als in het ouderwetse IB (duur, en er zijn veel betere alternatieven: http://www.sorbisense.dk) de implementatie en het gebruik van de innovatieve technieken. Nader onderzoek is nodig – bv. via een pilotproject – om na te gaan op welke wijze de keur zou kunnen helpen om het voor de praktijk wat gemakkelijker (en goedkoper) te maken om zoetwatertechnieken toe te passen, vanzelfsprekend met inachtneming voor bodem en water. Ook kan dan worden bekeken op welke wijze het Infiltratiebesluit bodembescherming meer kan worden aangesloten op dit type technieken. Bij dit laatste is relevant op te merken dat een snelle wijziging van het Infiltratiebesluit bodembescherming niet te verwachten valt, nu de Wet bodembescherming (en de aanverwante uitvoeringsregelgeving zoals het infiltratiebesluit) opgenomen zal worden in de Omgevingswet (via de Invoeringswet Omgevingswet). Voor het Waterbesluit en de Waterregeling geldt min of meer hetzelfde. Voor de kortere termijn is het dan naar ons idee ook logischer werk te maken van de mogelijkheden van de keur. Gezien de regionale verschillen (de problematiek doet zich niet overal voor) is het, zo menen wij, ook niet zo vreemd om het spoor van de regionale regelgeving te volgen.
-8-
3
Zoetwatertechniek 2: Freshkeeper
3.1
Korte technische beschrijving Een mogelijkheid om natuurlijk zoetwater te winnen is de Freshkeeper. Deze techniek wordt op dit moment wel door waterbedrijven toegepast om ondiepe zoete winputten te beschermen tegen onderliggend zoutwater. Het onttrokken zoute/brakke water wordt in een andere (doorgaans diepere, zoutere) bodemlaag gebracht, bedoeld om daar te blijven. Er is om die reden sprake van een bodemlozing en niet van een infiltratie in de zin van de Waterwet.6 Als de lozing in de bodem plaatsvindt na ontzilting, is sprake van een zogenoemde brijnlozing. Als er geen ontziltingsstap wordt toegepast, is er gewoon sprake van het lozen van onttrokken grondwater in de bodem.
3.2
Juridische verplichtingen Bij de Freshkeeper zijn achtereenvolgens de volgende activiteiten te onderscheiden: 1. Boren t.b.v. aanleg van minimaal 3 putten; 2. Onttrekken brak/zout grondwater uit diepe aquifer (watervoerend pakket); 3. Lozen onttrokken brak/zout grondwater (‘brijnlozing’) in andere (niet benutte) bodemlaag. Voor elk van deze deelactiviteiten worden in tabel 3.1 de juridisch relevante verplichtingen weergegeven. Tabel: 3.1 Juridische aspecten Freshkeeper
Activiteit
Juridische eis
Bevoegd gezag
Toelichting / opmerking
Boren t.b.v. aanleg van minimaal 3 putten
Uitvoeren boringen Alleen erkende instellingen mogen mechanische boringen in de bodem uitvoeren. Deze erkenning-verplichting is generiek vastgelegd in art. 15 Besluit bodemkwaliteit (Bbk). In art. 2.1, lid 1 onderdeel t van de Regeling bodemkwaliteit (Rbk) zijn ‘mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem’ gedefinieerd als een werkzaamheid waarop de erkenningverplichting van toepassing is.
Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) – zie paragraaf 5.2.4 van de toelichting bij het Bbk
Het Bbk is gebaseerd op zowel de Wet bodembescherming (art. 6, 7 en 8), de Waterwet (art. 6.2 en 6.6) als de Wet milieubeheer (art. 11a.2).
Art. 25 Bbk bepaalt dat normdocumenten van toepassing kunnen zijn. Art. 2.7 en bijlage C Rbk wijzen deze beoordelingsrichtlijn [BRL SIKB 2100 Mechanisch boren]
Wbb-zorgplicht De Wbb-zorgplicht heeft een vangnetfunctie naast de voorschriften in de watervergunning. Als door de aanleg, het gebruik of de beëindiging van de Freshmaker een bodem- of grondwaterverontreiniging ontstaat, dient de veroorzaker alle redelijkerwijs van hem te verwachten maatregelen te nemen om de verontreiniging zo veel mogelijk ongedaan te maken of te beperken. Hij moet de verontreiniging melden bij het Wbb-bevoegde gezag (art. 27 in samenhang met art. 13 Wbb).
6
Van een vergunningplichtige infiltratie in de zin van de Waterwet is sprake wanneer het in de bodem gebrachte water dient ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het (later) onttrekken hiervan (art. 1.1. Wtw).
-9-
met protocol 2101 aan als normdocument volgens welke mechanische boringen in de bodem moeten worden uitgevoerd (BRL SIKB 2100, p. 5). Wbb, zorgplicht
Onttrekken brak/zout grondwater uit diepe aquifer (watervoerend pakket)
Lozen onttrokken brak / zout grondwater in andere bodemlaag
7 8
Eventueel (lokaalspecifiek): - Omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten (check bestemmingsplan betreffende gemeente) - Ontheffing van de provinciale milieuverordening (in milieubeschermingsgebieden, zoals grondwaterbeschermingsgebieden) 3 Omdat het om grote hoeveelheden (> 150.000 m p/j) gaat, is voor de vraag of een watervergunning dan wel een melding vereist is van belang na te gaan wat voor type onttrekking er plaatsvindt en (daarmee) wie er hiervoor bevoegd gezag is: a) Waterbedrijf of industrieel bedrijf of b) Andere onttrekker (bv. een agrarisch bedrijf). Bij heel grote hoeveelheden kan een MER of merbeoordeling verplicht zijn: - m.e.r.-rapportage is verplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid te onttrekken water van 10 miljoen m3 of meer p/jaar (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage C, cat. 15.1); - m.e.r.-beoordelingsplicht geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid te onttrekken water van 1,5 miljoen m3 of meer p/jaar (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage D, cat. 15.2). De Freshkeeper kan werken met of zonder omgekeerde 8 osmose. Lozen van onttrokken grondwater dat zonder bewerking in de bodem wordt gebracht valt onder: - art. 3.2 Ab agrarische activiteit is een inrichting ex Ab) of - art. 3.2 Blbi als verondersteld wordt dat er geen sprake
Nb: hier wordt ervan uitgegaan dat de boring wordt geregeld met de watervergunning (zie ook par. 2.2).
Gemeente
Gemeente Provincie
Dat het onttrokken grondwater feitelijk niet voor bv. drinkwater7 doeleinden wordt gebruikt, doet er niet toe.
a) Provincie b) Waterbeheerder (waterschap)
Voor onttrekkingen onder bevoegdheid van het waterschap moet de keur worden geraadpleegd om na te gaan of er een vergunning- dan wel een meldplicht geldt. Vergunningverlening kan veelal volgens reguliere Awb-procedure (Titel 4:1 Awb). Nb: de uitgebreide voorbereidingsprocedure is verplicht voor onder GS vallende onttrekkingen/infiltraties (art. 6.16 jo. art. 6.4 Wtw). De procedure van afd. 3.4 Awb is echter ook van toepassing bij waterschappen in geval hiertoe een besluit is genomen op basis van artikel 3:10 Awb. De onttrekking moet passen binnen de doelstellingen van art. 2.1 Waterwet (toetsingskader / belangenafweging).
Wabo-bevoegde gezag in geval het om een agrarische activiteit gaat (inrichting ex Ab).
Brijnlozing De term brijn wordt gebruikt voor het afvalwater dat afkomstig is van omgekeerde osmose. Voor de juridische aspecten van een brijnlozing, zie het online Handboek Water (http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/handboekwater/activiteiten/lozen-per-activiteit/agrarische/zuiveren-water/).
Zie: J. van Kempen en S. Handgraaf, in: H.J.M. Havekes en P.J. de Putter, Wegwijzer Waterwet 2014, Kluwer Alphen aan den Rijn, 2013, p. 192. Tot nu toe wordt gewerkt met omgekeerde osmose en is er dus sprake van brijn.
- 10 -
is van een agrarische activiteit zoals bij drinkwaterbedrijven), zie art. 1.4a Ab. Brijnlozing Bij lozen van afvalwater afkomstig van omgekeerde osmose geldt dat er in principe een maatwerkvoorschrift zal worden gesteld op grond van art. 2.2 Ab door het bevoegd gezag. De lozingsroute naar de bodem is immers niet geregeld in art. 3.90 Ab (geen algemene regels voor gesteld) . Welke Awb-procedure van toepassing is, hangt af van de mogelijke milieugevolgen – de grondwaterkwaliteit hieronder begrepen - van de bodemlozing. Bij ‘aanzienlijke gevolgen’ (ter beoordeling aan het bevoegde gezag) is op grond van art. 2.2, zesde lid Ab de uitgebreide Awb-procedure van toepassing (afd. 3.4 Awb) Let op Aan de watervergunning voor de grondwateronttrekking kunnen ook bodemlozingsvoorschriften worden gesteld! 9 Dit blijkt uit art. 2.2, vijfde lid Ab. Als dat het geval is, is het Ab of het Blbi niet van toepassing.
Buiten een inrichting: Gemeente of provincie (indien er dieper dan 10 meter wordt geloosd, zie art. 1.4, lid 2 Blbi)
Toetsingskader Het is verboden zonder maatwerkvoorschrift op grond van artikel 2.2 Ab op of in de bodem te lozen. Voorwaarde voor het via maatwerkvoorschriften toestaan van een bodemlozing is dat het belang van de bescherming van het milieu zich gelet op de samenstelling, hoeveelheid en eigenschappen van de lozing hiertegen niet verzet (art. 2.2, lid 3 Ab). Volgens art. 2.2, vierde lid Ab kunnen bij maatwerkvoorschrift voorwaarden worden gesteld met betrekking tot: a. de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van de lozing en het meten en registreren daarvan; b. te treffen maatregelen; c. de duur van de lozing; en d. de plaats van het lozingspunt. Overgangsrecht Als een bedrijf, met een gietwatervoorziening van ten minste 500 m3 per hectare, op 1 januari 2013 een ontheffing had voor het lozen in of op de bodem van afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose geldt deze ontheffing als maatwerkvoorschrift tot 1 juli 2022. Het streven is om op termijn 10 het lozen van brijn in de bodem te beëindigen. Lozen van brijn op oppervlaktewater? Het lozen van brijn op oppervlaktewater is toegestaan als niet meer wordt geloosd dan (art. 3.90, vierde lid Ab) 200 mg/l chloride, 2 mg/l ijzer en/of 15 mg/l organische stof. Het bevoegd gezag kan op grond van artikel 3.90, lid 5 Ab met maatwerkvoorschriften of via een gemeentelijke verordening hogere concentraties toestaan. NB: kanttekening hierbij is wel dat art. 3.90 Ab uitsluitend van toepassing is op “afvalwater afkomstig van het voor de gietwatervoorziening bij agrarische activiteiten zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars”. De strikte regels voor lozingen direct in het grondwater van een diep watervoerend pakket vloeien voort uit de Europese Grondwaterrichtlijn.
9
Het Besluit lozen buiten inrichtingen kent eenzelfde bepaling (art. 2.2, lid 5 Blbi). Zie voor meer informatie hierover: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Beleidskader Goed gietwater glastuinbouw, Den Haag, november 2012.
10
- 11 -
3.3
Analyse juridisch verplichtingen Ten aanzien van de Freshkeeper is de brijnlozing het grootste aandachtspunt (indien deze ook echt voorkomt natuurlijk), zeker als wordt bedacht dat het streven erop is gericht om op termijn het lozen van brijn in de bodem te beëindigen. Concreet betekent dit dat lozen alleen kan (in bodem, oppervlaktewater of bv. in riool) als er een zuiveringsslag wordt toegepast. Als er geen ontziltingsstap wordt toegepast, is er gewoon sprake van het lozen van onttrokken grondwater in de bodem.
- 12 -
4
Zoetwatertechniek 3: Spaarwater
4.1
Korte technische beschrijving Een andere mogelijkheid om zoetwater op te slaan is ‘Spaarwater’.11 Ook via deze techniek worden de effecten van verzilting en toenemende waterschaarste tegengaan. Het project is gericht op zelfvoorzienende zoetwaterberging, waarbij waterzuivering in/door de bodem een belangrijk element vormt. Het project is ondersteunend aan een verbeterde economische positie van de landbouw in het Waddengebied, het behalen van de Europese KRW-doelen, een verbeterde leefomgeving voor de aquatische natuur en geeft invulling aan de uitvoering van het Deltaprogramma Zoetwater, namelijk voldoende schoon zoet water, met een zo'n groot mogelijke onafhankelijkheid van het hoofdwatersysteem. De looptijd van het project is drie jaar (2013-2016). De pilots vinden plaats in de teeltseizoenen van 2014 en 2015. Stichting Acacia Institute is de penvoerder en de uitvoering wordt gedaan door o.a. Acacia Water, DLV Plant en diverse andere partijen waaronder Broere Beregening en B-E De Lier. Tijdens de uitvoering zal er nauw worden samengewerkt met LTO Noord, de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA. De provincies Noord-Holland, Friesland en Groningen, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Wetterskip Fryslân, Noorderzijlvest, Hunze en Aa's, LTO-Noord fondsen, Interpolis, STOWA, Rabobank NoordHolland noord en het Waddenfonds zijn financiers van het project.
Op vier pilotlocaties in Noord-Holland, Friesland en Groningen worden van 2013 tot en met 2016 proeven uitgevoerd. Deze locaties zijn representatief voor het gehele waddengebied. 1. Twee proeflocaties (Breezand en Borgsweer) richten zich op de trits 'opvangen, opslaan en gebruiken'. Opvangen van drainwater beperkt de afvoer van nutriënten en bestrijdingsmiddelen naar oppervlaktewater. Ondergrondse opslag dient voor het opslaan van zoet water, maar juist ook voor afbraak van nutriënten (en vastleggen ervan) en bestrijdingsmiddelen. Maar ook, zo is de verwachting, voor het afsterven van ziektekiemen zoals Erwinia en Bruinrot. Deze methode maakt beregenen binnen de aardappelteelt (waarvoor nu een beregeningsverbod geldt) op termijn weer mogelijk. Het toepassen van druppelbevloeiing in combinatie met fertigatie resulteert in zuiniger gebruik van zoetwater, opbrengstverhoging en minder gebruik van meststoffen. 2. De twee andere proeflocaties (Pietersbierum en een zoeklocatie nabij het Lauwersmeer) richten zich op vernieuwende systeemgerichte drainage om een maximale zoete neerslaglens te realiseren en/of verzilting te voorkomen. Het oorspronkelijk doel van drainage, namelijk ontwatering en voorkomen van natschade, blijft daarbij gegarandeerd. Aanvullende doelstelling bestaat uit het terugdringen van uitspoeling van nutriënten.
11
Bron voor deze par.: www.perssupport.nl/apssite/persberichten/full/2013/10/29/Concrete+oplossingen+voor+regionale+zoetwatervoorziening+Waddengebied + www.spaarwater.com.
- 13 -
4.2
Juridische verplichtingen Bij de techniek van Spaarwater zijn achtereenvolgens de volgende activiteiten te onderscheiden: 1. Aanleg drainagestelsel + verzamelleiding; 2. Put boren en verticale (infiltratie-/onttrekkings)buis aanleggen; 3. lozen drainagewater (grondwater) in oppervlaktewater; 4. Infiltratie (ondergrondse opslag) oppervlaktewater (na zuivering) in diepere bodemlaag; 5. Onttrekken grondwater voor beregeningsdoeleinden (in tijden van droogte). Voor elk van deze deelactiviteiten worden in tabel 4.1 de juridisch relevante verplichtingen weergegeven. Tabel: 4.1 Juridische aspecten Spaarwater Activiteit
Juridische eis
Bevoegd gezag
Toelichting / opmerking
Aanleg drainagestelsel + verzamelleiding
De aanleg van een drainage-/ontwateringsstelsel kan vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de keur van het betreffende waterschap.
Waterbeheerder (waterschap)
Of er sprake is van een vergunning- of meldingplicht, moet worden nagegaan in de betreffende keur.
Put boren en aanleggen
Eventueel (lokaalspecifiek): - Omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten (check bestemmingsplan betreffende gemeente) Uitvoeren boringen Alleen erkende instellingen mogen mechanische boringen in de bodem uitvoeren. Deze erkenningverplichting is generiek vastgelegd in art. 15 Besluit bodemkwaliteit (Bbk). In art. 2.1, lid 1 onderdeel t van de Regeling bodemkwaliteit (Rbk) zijn ‘mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem’ gedefinieerd als een werkzaamheid waarop de erkenningverplichting van toepassing is. Art. 25 Bbk bepaalt dat normdocumenten van toepassing kunnen zijn. Art. 2.7 en bijlage C Rbk wijzen deze beoordelingsrichtlijn [BRL SIKB 2100 Mechanisch boren] met protocol 2101 aan als normdocument volgens welke mechanische boringen in de bodem moeten worden uitgevoerd (BRL SIKB 2100, p. 5). Wbb, zorgplicht Eventueel (lokaalspecifiek): - Omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten (check bestemmingsplan betreffende gemeente) - Ontheffing van de provinciale milieuverordening (in
Gemeente Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) – zie paragraaf 5.2.4 van de toelichting bij het Bbk
Gemeente
Het Bbk is gebaseerd op zowel de Wet bodembescherming (art. 6, 7 en 8), de Waterwet (art. 6.2 en 6.6) als de Wet milieubeheer (art. 11a.2). Wbb-zorgplicht De Wbb-zorgplicht heeft een vangnetfunctie naast de voorschriften in de watervergunning en de zorgplicht van het Activiteitenbesluit. Als door de aanleg, het gebruik of de beëindiging van de installatie een bodem- of grondwaterverontreiniging ontstaat, dient de veroorzaker alle redelijkerwijs van hem te verwachten maatregelen te nemen om de verontreiniging zo veel mogelijk ongedaan te maken of te beperken. Hij moet de verontreiniging melden bij het Wbb-bevoegde gezag (art. 27 in samenhang met art. 13 Wbb).
Gemeente Provincie
- 14 -
lozen drainagewater (grondwater) in oppervlaktewater
milieubeschermingsgebieden, zoals grondwaterbeschermingsgebieden) Lozen van grondwater valt onder algemene regels van het Activiteitenbesluit (dat mede op landbouwpercelen van toepassing is). Volgens art. 3.2, derde lid Ab is het lozen in een oppervlaktewaterlichaam toegestaan indien het gehalte onopgeloste stoffen in enig steekmonster ten hoogste 50 milligram per liter bedraagt en wanneer er als gevolg van het lozen geen visuele verontreiniging optreedt.
Waterbeheerder (waterschap)
Verder geldt altijd de zorgplicht van art. 2.1 Ab op grond waarvan maatwerkvoorschriften zouden kunnen worden gesteld. Het bevoegd gezag kan met betrekking tot het lozen bij maatwerkvoorschrift afwijken van:
a) het bedoelde gehalte en een hoger gehalte vaststellen, indien
b)
Infiltratie oppervlaktewater (na zuivering) in diepere bodemlaag
genoemd gehalte niet door toepassing van beste beschikbare technieken kan worden bereikt en het belang van de bescherming van het milieu zich niet tegen het lozen met een hoger gehalte verzet; en bepalen dat visuele verontreiniging mag optreden, indien visuele verontreiniging niet door toepassing van beste beschikbare technieken kan worden voorkomen en het belang van de bescherming van het milieu zich niet verzet tegen het lozen, waarbij visuele verontreiniging optreedt.
Infiltreren en normstelling Watervergunning (keur), mits geen gevaar voor verontreiniging grondwater (art. 6.26, lid 3 Wtw). De beoordeling van evt. gevaar vindt plaats (zo blijkt uit art. 6.26, lid 3 Wtw) volgens de regels van art. 12 Wbb jo. art. 3 en Bijlage I Infiltratiebesluit bodembescherming Bemonstering (meten kwaliteit) 4-wekelijkse meetverplichting van de kwaliteit van het te infiltreren oppervlaktewater (ex art. 6.11, lid 3 Wtb en art. 6.5 jo. Bijlage VII Wtr)
12
NB: de ontwatering zelf wordt niet als een onttrekking beschouwd. Dit was expliciet zo geregeld onder de Grondwaterwet (art. 1, lid 3 Gww), maar dit is niet op dezelfde manier teruggekomen in de Waterwet. Bij ontwatering is er geen sprake van onttrekken in de zin van artikel 6.4 Wtw. Het doel van het onttrekken is immers het drooghouden van gronden (ontwateren), en niet het gebruik van het onttrokken water in de industrie. Conclusie: artikel 6.4 Wtw is niet van toepassing op ontwatering. Ontwatering van gronden heeft een nauwe relatie met de gemeentelijke grondwaterzorgplicht (art. 3.6 Wtw) en zeker ook de keur van het waterschap, waar 12 drainage in kan worden geregeld. Anders gezegd: bij ontwatering wordt grondwater geloosd en niet opgepompt voor gebruik.
Waterbeheerder
Algemeen Bij de watervergunningverlening moeten de eisen van het Infiltratiebesluit bodembescherming in acht worden genomen en moeten de voorschriften, genoemd in dat besluit, aan de vergunning worden verbonden. Bijlage 1 bij het Infiltratiebesluit bodembescherming bevat toetsingswaarden (concentraties van verschillende verontreinigende stoffen) voor het infiltreren van water. Bijlage 2 noemt stoffen die eveneens een gevaar voor verontreiniging kunnen opleveren, maar deze stoffen zijn niet genormeerd. Het bevoegd gezag moet voor deze
J. van Kempen en S. Handgraaf, in: H.J.M. Havekes en P.J. de Putter, Wegwijzer Waterwet 2014, Kluwer Alphen aan den Rijn, 2013, kader p. 196.
- 15 -
Analyse monsters Volgens eisen van Bijlage 4 Drinkwaterregeling (zie art. 6.5, lid 2 Wtr)
stoffen zelf beoordelen of gevaar voor verslechtering van de grondwaterkwaliteit is uitgesloten.
Meten hoeveelheid ontrokken en geïnfiltreerd water Elk kwartaal opnemen hoeveelheid onttrokken en geïnfiltreerd water (art. 6.11, lid 2 Wtb)
Elk jaar (januari) moeten de meetresultaten (voor zowel kwaliteit als kwantiteit) aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd (art. 6.11, vierde lid Wtb). Infiltreren In dit geval wordt geïnfiltreerd ter aanvulling van het grondwater met het oogmerk dit later (voor beregeningsdoeleinden) te gebruiken. Zie hiervoor de definitie van infiltreren in art. 1.1 Wtw. Voor het infiltreren van water zoals hier bedoeld 13 (agrarische activiteit ) is het waterschap bevoegd en dat geeft de mogelijkheid om in de eigen keur met algemene regels (en meldplicht) te werken. In de keuren van de waterschappen is in de regel een verbod opgenomen om zonder watervergunning water te infiltreren. Hogere concentraties soms mogelijk Bevoegd gezag kan bij de vergunningverlening voor een of meer stoffen hogere concentraties toestaan, indien (art. 3 Infiltratiebesluit bodembescherming) a. de bodemgesteldheid/bodemsoort zodanig is dat er geen gevaar is voor verontreiniging van het grondwater, indien water wordt geïnfiltreerd waarin die stoffen voorkomen in die hogere concentraties of b. het bevoegd gezag voorschriften stelt die dat gevaar 14 opheffen Soepeler omgaan met meetverplichtingen door waterbeheerder in de keur kunnen gevallen worden aangewezen waarin de meetverplichtingen niet gelden (art. 6.11, lid 5 Wtb).
13
Van een industriële toepassing is geen sprake. In art. 3 Infiltratiebesluit staat gedeputeerde staten maar dat is een foutje bij de omzetting van het besluit naar de Waterwet. Redelijke uitleg houdt in dat voor gedeputeerde staten in voorkomende gevallen het waterschap wordt gelezen. 14
- 16 -
Onttrekken van grondwater voor beregening (bij droogte)
4.3
Het beregenen kan vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de keur van het betreffende waterschap.
Waterbeheerder (waterschap)
Meten hoeveelheid ontrokken en geïnfiltreerd water Bevoegd gezag kan i.g.v. kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties in de vergunningvoorschriften bepalen dat vaker moet worden gemeten. Bij meldingplichtige onttrekkingen / infiltraties kan bij maatwerkvoorschrift worden bepaald dat vaker moet worden gemeten (art. 6.11, lid 2 Wtb) Of sprake is van een vergunning- of meldingplicht, moet worden nagegaan in de betreffende keur.
Analyse juridisch verplichtingen Bij Spaarwater is het belangrijkste knelpunt op dit moment dat er nog het nodige onbekend is over a) wat er precies aan stoffen wordt geïnfiltreerd in de bodem en b) welk deel hiervan achterblijft. Die onbekendheid zal eerste opgehelderd moeten worden voordat tot een zorgvuldige belangenafweging en besluitvorming gekomen kan worden. In het te infiltreren water zitten (deels) opgeloste stoffen, met name nutriënten (fosfaten (P) en stikstof (N)), organisch koolstof (ToC) maar ook pesticiden. Feit is dat N en ToC geen probleem vormen, deze breken goed af in de bodem. Problematisch i.v.m. de grondwaterkwaliteit zijn fosfaten (P) en pesticiden: deze stoffen mogen dan voorkomen in de eerste (antropogene) bodemlaag, in de nietantropogene/natuurlijke bodemlagen horen deze stoffen niet thuis. De bruinrotbacterie komt ook wel voor (bij aardappelteelt), maar deze vormt feitelijk gen probleem (breekt af binnen 2 à 3 weken). Om toch infiltratie mogelijk te maken, zullen zuiveringsvoorschriften in de watervergunning worden opgenomen. Naast een zandfilter, valt dan ook te denken aan een actiefkoolfilter (om pesticiden te verwijderen). Meer algemeen wordt hier verwezen naar de conclusies zoals die bij de Freshmaker zijn geformuleerd (par. 2.3). Ook t.a.v. Spaarwater zijn het vooral de Wbb-eisen – in relatie tot het infiltreren van oppervlaktewater in de bodem – die zwaar leunen op de agrariërs. Daarbij geldt ook hier de conclusie dat waterschappen hier de mogelijkheid hebben meer te doen met de keur (minder meetverplichtingen en werk maken van algemene regels in plaats van het verlangen van een watervergunning). Vanzelfsprekend is dan wel meer kennis nodig over de plussen en minnen van deze (zoetwaterinfiltratie-) techniek.
- 17 -
5
Zoetwatertechniek 4: Kreekruginfiltratieproef (KIP)
5.1
Korte technische beschrijving Een andere mogelijkheid om zoetwater op te slaan is de Kreekruginfiltratieproef (KIP). Deze methode van ondergrondse waterberging, waarvan een pilot wordt uitgevoerd in een kreekrug in Serooskerke (Zeeland), maakt, net als de Freshmaker, gebruik van zoet oppervlaktewater op het moment dat dit beschikbaar is. Wanneer het peil in een nabijgelegen sloot hoog genoeg is, wordt dit met behulp van een overstort doorgeleid naar het perceel. Door middel van drainage kan overtollig water in de bestaande kreekrug infiltreren. Door de verhoogde grondwaterstand zal de bestaande zoetwaterlens vergroten en naar beneden zakken waarbij het onderliggende zoute grondwater wordt verdrongen. De zoetwaterlens neemt in dikte toe en zoet water komt via diepdrains (horizontale onttrekking) beschikbaar voor de akkerbouwer en tuinder. De kreekrug ligt hoger dan het omliggende gebied en de zoetwaterlens daaronder is veel groter dan in het omliggende gebied. Een kreekrug is het overblijfsel van een vroegere zeearm.
Er wordt intensief gemonitord hoeveel water er wordt geïnfiltreerd, hoe het water zich verplaatst en wat voor gevolgen deze infiltratie heeft voor de mengzone onderin de kreekrug. Als er genoeg zoet water is gespaard, zal er uiteindelijk meer onttrokken kunnen gaan worden door middel van de horizontale diepdrain. Deltares, Alterra Wageningen UR, Acacia Water, Hogeschool Zeeland en KWR werken als kennisinstituten samen aan de verschillende aspecten van ondergrondse wateropslag in de Zuidwestelijke Delta (‘Go-Fresh project’).
- 18 -
5.2
Juridische verplichtingen Feitelijk is er bij de KIP sprake van de aanvoer van zoet oppervlaktewater. Achtereenvolgens zijn de volgende activiteiten te onderscheiden: 1. Aanleg (dieper) ‘drainagesysteem’ Feitelijk is er sprake van ‘omgekeerde drainage’ ofwel een ‘infiltratiestelsel’; 2. Onttrekken zoet oppervlaktewater; 3. Infiltreren zoet oppervlaktewater in bodem; oppervlaktewater stroomt het diepere gelegen ‘drainagestelsel’ in. het peil van het oppervlaktewater kan hierdoor dalen, maar dat hoeft niet zo te zijn omdat het anders af te voeren water nu naar de kreekrug wordt geleid; 4. Beregenen uit grondwater (in tijden van droogte); 5. Monitoring grensvlak zoet/zout; via de SMD-techniek, bij de pilot is dit op ca. 20 meter diepte.15 Van een lozing op oppervlaktewater of anderszins is geen sprake. Voor elk van deze deelactiviteiten worden in tabel 5.1 de juridisch relevante verplichtingen weergegeven. Tabel: 5.1 Juridische aspecten KIP
Activiteit Aanleg infiltratiestelsel oppervlaktewater
Onttrekken oppervlaktewater
15
Juridische eis
Bevoegd gezag
Toelichting / opmerking
De aanleg van een infiltratiestelsel (een ‘omgekeerd ontwateringsstelsel’) kan vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de keur van het betreffende waterschap.
Waterbeheerder (waterschap)
Of er sprake is van een vergunning- of meldingplicht, moet worden nagegaan in de betreffende keur.
Eventueel (lokaalspecifiek): - Omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten (check bestemmingsplan betreffende gemeente) Het onttrekken van oppervlaktewater (bepaalde hoeveelheden) kan vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de keur van het betreffende waterschap.
Gemeente
Waterbeheerder (waterschap)
Ook hier moet de betreffende keur worden geraadpleegd. Het gaat hier niet om de kwaliteit van het water, maar om de hoeveelheid.
Er is dus al een vrij dikke zoetwaterlens (ca. 8 à 20 meter diep beneden maaiveld).
- 19 -
Infiltreren en normstelling Infiltreren (zoet) oppervlaktewater Watervergunning (keur), mits geen gevaar voor verontreiniging grondwater (art. 6.26, lid 2 Wtw). in bodem Beoordeling gevaar ex art. 12 Wbb jo. art. 3 en Bijlage I Infiltratiebesluit bodembescherming Bemonstering (meten kwaliteit) 4-wekelijkse meetverplichting kwaliteit te infiltreren oppervlaktewater ex art. 6.11, lid 3 Wtb en art. 6.5 jo. Bijlage VII Wtr Analyse monsters Volgens eisen van Bijlage 4 Drinkwaterregeling (zie art. 6.5, lid 2 Wtr) Meten hoeveelheid ontrokken en geïnfiltreerd water Elk kwartaal opnemen hoeveelheid onttrokken en geïnfiltreerd water (art. 6.11, lid 2 Wtb)
Waterbeheerder (waterschap)
Algemeen Bij de watervergunningverlening moeten de eisen van het Infiltratiebesluit bodembescherming in acht worden genomen en moeten de voorschriften, genoemd in dat besluit, aan de vergunning worden verbonden. Bijlage 1 bij het Infiltratiebesluit bodembescherming bevat toetsingswaarden (concentraties van verschillende verontreinigende stoffen) voor het infiltreren van water. Bijlage 2 noemt stoffen die eveneens een gevaar voor verontreiniging kunnen opleveren, maar deze stoffen zijn niet genormeerd. Het bevoegd gezag moet voor deze stoffen zelf beoordelen of gevaar voor verslechtering van de grondwaterkwaliteit is uitgesloten. Infiltreren In dit geval wordt geïnfiltreerd ter aanvulling van het grondwater met het oogmerk dit later (voor beregeningsdoeleinden) te gebruiken. Zie hiervoor de definitie van infiltreren in art. 1.1 Wtw. 16 Voor het infiltreren van water zoals hier bedoeld (agrarische activiteit ) is het waterschap bevoegd en dat geeft de mogelijkheid om in de eigen keur met algemene regels (en meldplicht) te werken. In de keuren van de waterschappen is in de regel een verbod opgenomen om zonder watervergunning water te infiltreren. Uit het gesprek met Deltares bleek dat de watervergunning i.v.m. de infiltratie in eerste instantie een probleem leek omdat de kwaliteit van het infiltratiewater moest worden gemonitord (hoge kosten). Echter, omdat er nog niet onttrokken wordt in de KIP, hoeft het water ook niet te worden geanalyseerd. Juridisch echter is deze werkwijze niet toelaatbaar. Het tijdstip waarop ooit onttrokken gaat worden speelt geen rol. Er wordt geïnfiltreerd met het oogmerk er later (indien nodig) gebruik van te maken. Juridisch is de conclusie dan ook (volgens de huidige wetgeving) dat er bij infiltratie altijd gemeten moet worden. Hogere concentraties soms mogelijk Bevoegd gezag kan bij de vergunningverlening voor een of meer stoffen hogere concentraties toestaan, indien (art. 3 Infiltratiebesluit
16
Van een industriële toepassing is geen sprake.
- 20 -
bodembescherming): a. de bodemgesteldheid/bodemsoort zodanig is dat er geen gevaar is voor verontreiniging van het grondwater, indien water wordt geïnfiltreerd waarin die stoffen voorkomen in die hogere concentraties of 17 b. het bevoegd gezag voorschriften stelt die dat gevaar opheffen Soepeler omgaan met meetverplichtingen door waterbeheerder in de keur kunnen gevallen worden aangewezen waarin de meetverplichtingen niet gelden (art. 6.11, lid 5 Wtb).
Beregenen uit grondwater (bij droogte)
Het beregenen kan vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de keur van het betreffende waterschap. Of dit zo is, moet worden nagegaan in de betreffende keur.
Monitoring grensvlak zoet/zout
Zie hiervoor onder infiltreren oppervlaktewater in de bodem
Waterbeheerder (waterschap)
Meten hoeveelheid ontrokken en geïnfiltreerd water Bevoegd gezag kan i.g.v. kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties in de vergunningvoorschriften bepalen dat vaker moet worden gemeten. Bij meldingplichtige onttrekkingen / infiltraties kan bij maatwerkvoorschrift worden bepaald dat vaker moet worden gemeten (art. 6.11, lid 2 Wtb) Uit beleid van het waterschap kan blijken dat er uit zoete grondwatervoorraden onder kreekruggen onttrokken mag worden als de de zoetwaterlaag een bepaalde minimumdikte heeft, bv. 15 meter (zie bv. Waterschap Scheldestromen). Deze eis houdt verband met het mogelijke verziltingsrisico. De winbare hoeveelheid grondwater in de huidige situatie is gebaseerd op die grondwatervoorraden, meer specifiek op de gemiddelde jaarlijkse aanvulling hiervan. Het is mogelijk dat dunnere grondwatersystemen op termijn uitgroeien tot systemen met een dikte groter dan 15 meter. Vooral als gerichte maatregelen worden getroffen om die ontwikkeling te stimuleren.
17
In art. 3 Infiltratiebesluit staat gedeputeerde staten maar dat is een foutje bij de omzetting van het besluit naar de Waterwet. Redelijke uitleg houdt in dat voor gedeputeerde staten in voorkomende gevallen het waterschap wordt gelezen.
- 21 -
5.3
Analyse juridische verplichtingen Ook voor de Kreekruginfiltratieproef (KIP) is het belangrijkste juridische knelpunt op dit moment dat ook hier de Wet bodembescherming strenge eisen stelt voor het infiltreren in de bodem. Daarbij is er nog het nodige onbekend over a) wat er precies aan stoffen wordt geïnfiltreerd in de bodem en b) welk deel hiervan achterblijft. Die onbekendheid zal eerst opgehelderd moeten worden voordat tot een zorgvuldige belangenafweging en besluitvorming gekomen kan worden. In het te infiltreren water zitten (deels) opgeloste stoffen, met name nutriënten (fosfaten (P) en stikstof (N)), organisch koolstof (ToC) maar ook pesticiden. Feit is dat N en ToC geen probleem vormen, deze breken goed af in de bodem. Problematisch i.v.m. de grondwaterkwaliteit zijn fosfaten (P) en pesticiden: deze stoffen mogen dan voorkomen in de eerste (antropogene) bodemlaag, in de nietantropogene/natuurlijke bodemlagen horen deze stoffen niet thuis. De bruinrotbacterie komt ook wel voor (bij aardappelteelt), maar deze vormt feitelijk gen probleem (breekt af binnen 2 à 3 weken). Om toch infiltratie mogelijk te maken, zullen zuiveringsvoorschriften in de watervergunning moeten worden opgenomen. Naast een zandfilter, valt dan ook te denken aan een actiefkoolfilter (om pesticiden te verwijderen). Meer algemeen wordt hier verwezen naar de conclusies zoals die bij de Freshmaker zijn geformuleerd (par. 2.3). Ook t.a.v. Spaarwater zijn het vooral de Wbb-eisen – in relatie tot het infiltreren van oppervlaktewater in de bodem – die zwaar leunen op de agrariërs. Daarbij geldt ook hier de conclusie dat waterschappen hier de mogelijkheid hebben meer te doen met de keur (minder meetverplichtingen en werk maken van algemene regels in plaats van het verlangen van een watervergunning). Vanzelfsprekend is dan wel meer kennis nodig over de plussen en minnen van deze (zoetwaterinfiltratie)techniek. Nader onderzoek is nodig om na te gaan op welke wijze de keur zou kunnen helpen om het voor de praktijk wat gemakkelijker (en goedkoper) te maken om zoetwatertechnieken toe te passen, vanzelfsprekend met inachtneming voor bodem en water. Ook kan dan worden bekeken op welke wijze het Infiltratiebesluit bodembescherming meer kan worden aangesloten op dit type technieken. In de lopende proef is ervan uitgegaan dat er geen meetverplichtingen e.d. gelden. Juridisch echter is dit erg risicovol, want de veronderstelling is hierbij dat er van een infiltratie in de zin van de Waterwet geen sprake zou zijn. Hier is (juridisch) echter wel sprake van: er wordt geïnfiltreerd met het oogmerk er later (indien nodig) gebruik van te maken. Om die reden is art. 6.11 lid 3 Waterbesluit op dit moment wel van toepassing.
- 22 -
6
Zoetwatertechniek 5: Drains 2 Buffer
6.1
Korte technische beschrijving Een andere mogelijkheid om zoetwater te bufferen is de techniek die bekend staat als Drains2Buffer (D2B). Bij Kerkwerve op Schouwen-Duiveland wordt gekeken of ook in klei de zoetwaterbuffer kan worden vergroot. Zoute kwel op 50 centimeter onder het maaiveld is hier geen uitzondering. Oorspronkelijk liggen de drains hier op 90 centimeter beneden maaiveld. Voor dit project zijn de drains op 120 centimeter gelegd. De hoeveelheid grondwater direct onder maaiveld – de zoetwaterlens - neemt hierdoor toe. Bij droogte duurt het dan ook langer voordat de dieper gelegen zoute kwel de wortels van de gewassen bereikt. Het systeem is te typeren als een techniek van peilgestuurde drainage. Hierbij monden de drains niet rechtstreeks uit in de sloot, maar in een verzameldrain. Deze mondt weer uit in een verzamelput waarin het peil regelbaar is. Door het hogere peil wordt het water beter vastgehouden zodat er mogelijk minder snel beregend hoeft te worden.
6.2
Juridische verplichtingen Bij Drains2Buffer is er eigenlijk enkel sprake van een dieper liggend ontwateringssysteem. Doordat het dieper ligt, wordt daardoor de al dunne zoetwaterlens (normaal in de betreffende gebieden ca. 0,5 à 2 meter dik) iets dikker. Het enige doel is dan ook de zoetwaterlens intact te houden zodat de wortels van de gewassen zoet water kunnen blijven gebruiken; van een onttrekking voor beregening is geen sprake. Ook wordt geen oppervlaktewater geïnfiltreerd; de zoetwaterlens wordt aangevuld door inzijgend hemelwater. Bij de techniek zijn chronologisch de volgende activiteiten te onderscheiden: - 23 -
1. Aanleg (dieper) ‘drainagesysteem’; 2. ‘Infiltreren’ hemelwater in bodem; Hemelwater gaat de bodem in en vult de grondwaterhoeveelheid aan; 3. (Beperkte) lozing van drainagewater (grondwater) in oppervlaktewater; Vergelijkbaar met gewone c.q. minder diep gelegen drainage. Voor elk van deze deelactiviteiten worden in tabel 6.1 de juridisch relevante verplichtingen weergegeven. Tabel: 6.1 Juridische aspecten Drains2Buffer
Activiteit
Juridische eis
Bevoegd gezag
Toelichting / opmerking
Aanleg drainagesysteem
De aanleg van een ontwateringsstelsel kan vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de keur van het betreffende waterschap.
Waterbeheerder (waterschap)
Of er sprake is van een vergunning- of meldingplicht, moet worden nagegaan in de betreffende keur.
‘Infiltreren’ hemelwater in bodem
Lozing drainagewater in oppervlaktewater
Eventueel (lokaalspecifiek): - Omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten (check bestemmingsplan betreffende gemeente) Geen specifiek juridische verplichtingen
Lozen van grondwater valt onder algemene regels van het Activiteitenbesluit (dat mede op landbouwpercelen van toepassing is). Volgens art. 3.2, derde lid AB is het lozen in een oppervlaktewaterlichaam toegestaan indien het gehalte onopgeloste stoffen in enig steekmonster ten hoogste 50 milligram per liter bedraagt en wanneer er als gevolg van het lozen geen visuele verontreiniging optreedt. Het bevoegd gezag kan met betrekking tot het lozen bij maatwerkvoorschrift afwijken van:
Gemeente n.v.t.
Waterbeheerder (waterschap)
Er is geen handeling die gereguleerd kan worden. Het regenwater valt op agrarische gronden en zakt daar de bodem in. Er komt geen menselijke handeling aan te pas, dus er gelden geen regels. In vergelijking met de al bestaande praktijk van ontwatering, is het verschil met Drains2Buffer dat hierbij het ontwateringssysteem wat dieper wordt aangelegd (enkele decimeters). Doordat het dieper ligt, wordt daardoor de al dunne zoetwaterlens (normaal in de betreffende gebieden ca. 0,5 à 2 meter dik) iets dikker. Het enige doel is dan ook de zoetwaterlens intact te houden zodat de wortels van de gewassen zoet water kunnen blijven gebruiken. Via het ontwateringsstelsel wordt grondwater geloosd op oppervlaktewater Ontwatering zelf wordt niet als een onttrekking beschouwd. Dit was expliciet zo geregeld onder de Grondwaterwet (art. 1, lid 3 Gww), maar dit is niet expliciet teruggekomen in de Waterwet. “Bij ontwatering is er geen sprake van onttrekken in de zin van artikel 6.4 Wtw. Het doel van het onttrekken is immers het drooghouden van gronden (ontwateren), en niet het gebruik van het onttrokken water in de industrie. Conclusie: artikel 6.4 Wtw is niet van toepassing op ontwatering. Ontwatering van gronden heeft een nauwe relatie met de gemeentelijke grondwaterzorgplicht (art. 3.6 Wtw) en zeker ook
- 24 -
a) het bedoelde gehalte en een hoger gehalte vaststellen, indien genoemd gehalte niet door toepassing van beste beschikbare technieken kan worden bereikt en het belang van de bescherming van het milieu zich niet tegen het lozen met een hoger gehalte verzet; en
de keur van het waterschap, waar drainage in kan worden 18 geregeld.” Daarbij gelden algemene regels t.a.v. het lozen van grondwater (vgl. ook par. 4.2).
b) bepalen dat visuele verontreiniging mag optreden, indien visuele verontreiniging niet door toepassing van beste beschikbare technieken kan worden voorkomen en het belang van de bescherming van het milieu zich niet verzet tegen het lozen, waarbij visuele verontreiniging optreedt. Verder geldt altijd de zorgplicht van art. 2.1 Ab op grond waarvan maatwerkvoorschriften zouden kunnen worden gesteld.
6.3
Analyse juridische verplichtingen Ten aanzien van de techniek Drains2Buffer (D2B) gelden juridisch bekeken geen bijzonderheden. Bij D2B gebeurt er juridisch niks nieuws ten opzichte van de al jaren bekende praktijk van ontwatering. Wel kan de waterbeheerder (het waterschap) merken dat er in natte perioden een grotere zoutvracht op het oppervlaktewater komt (was bij ondiepe drains zoeter).
18
J. van Kempen en S. Handgraaf, in: H.J.M. Havekes en P.J. de Putter, Wegwijzer Waterwet 2014, Kluwer Alphen aan den Rijn, 2013, kader p. 196.
- 25 -
7
Conclusies en aanbevelingen In het voorliggende rapport zijn voor een vijftal geselecteerde zoetwatertechnieken de juridische aspecten beschreven. Er is voor gekozen om per techniek steeds een zo volledig mogelijke beschrijving te geven. Zowel technisch als juridisch echter valt op dat er nogal wat overlap te zien is in de verschillende technieken. Juridisch is van belang per techniek (c.q. project) steeds na te gaan welke van de deelactiviteiten aan de orde zijn. Tabel 7.1 geeft een totaaloverzicht. Per zoetwatertechniek – wetende dat er hierbinnen ook wel weer wat technische variatie mogelijk is – is te zien welke deelactiviteiten te onderscheiden zijn (kolom 2). Ergo: ook voor andere dan de hier beschreven technieken is na te gaan welke juridische verplichtingen gelden. Tabel 7.1, in combinatie met de beschrijving in het desbetreffende hoofdstuk van dit rapport, kan hierbij helpen. Tabel 7.1: overzicht van de juridisch relevante activiteiten per beschreven zoetwatertechniek
Juridisch relevante activiteiten / deelactiviteiten 1 Boren t.b.v. aanleggen putten 2 Aanleg drainage- of infiltratiestelsel e.d. 3 Onttrekken grondwater voor beregening 4 Onttrekken brak/zout grondwater 5 Onttrekken oppervlaktewater 6 In bodem infiltreren oppervlaktewater 7 Lozen in bodem 8 Lozen grondwater in oppervlaktewater 9 Lozen brak/zout grondwater in oppervlaktewater
Freshmaker X
X
Freshkeeper X
Spaarwater X X X
KIP
D2B
X X
X
X
X
X
X X
X X
X
X
De hoofdstukken 2 t/m 6 leiden tot de volgende conclusies en aanbevelingen, samengevat in tabel 7.2. Tabel 7.2: conclusies en aanbevelingen
1
Conclusies
Aanbevelingen
In relatie tot de zoetwatertechnieken zijn het vooral de Wbb-eisen – in relatie tot het infiltreren van oppervlaktewater in de bodem – die zwaar leunen op de agrariërs. In het bijzonder valt te wijzen op het Infiltratiebesluit bodembescherming dat feitelijk ontworpen is met het oog op de grote drinkwaterwinningen en niet voor kleinere projecten zoals zoetwatertechnieken waarvoor het waterschap bevoegd is. In dit verband is ook van belang dat experts aangeven dat de stoffenlijst van bijlage 1 Infiltratiebesluit bodembescherming niet actueel is.
Modernisering van het Infiltratiebesluit bodembescherming is nodig, gericht op andere activiteiten dan enkel grote drinkwaterinfiltraties, rekening houdend met bijvoorbeeld de zoetwaterzelfvoorziening, de oorsprong van het te injecteren water en de te verwachten risico’s voor milieu en gezondheid. Voorstelbaar is dat bij kleinschalige toepassingen lichtere eisen aan het infiltreren van oppervlaktewater in de bodem kunnen worden gesteld dan op dit moment het geval is. Bij lichtere eisen valt te denken aan algemene regels in plaats van een vergunningplicht en/of een lichter regiem van meetverplichtingen (zie ook de volgende conclusie en aanbeveling).
- 26 -
2
3
Uit het Waterbesluit volgen veel (dure) meetverplichtingen (art. 6.11, lid 3 Wtb jo art. 6.5 Wtr) voor een individuele agrariër (ca. € 1.000,-- euro per maand).
Waterschappen kiezen op dit moment vrijwel altijd voor de watervergunning, daar waar er de mogelijkheid is met algemene regels (en melding) te werken.
Hier zijn twee aanbevelingen die niet los van elkaar te zien zijn:
Om zoetwatertechnieken ook echt te kunnen implementeren is het nodig dat de wetgever de meetverplichtingen hiervoor bij infiltratie versoepelt. Hiertoe zouden het Wtb en de Wtr aangepast moeten worden.
Totdat de nationale wet-/regelgeving is aangepast (vermoedelijk pas met de Omgevingswet) zouden de waterschappen op dit punt de keurmogelijkheden beter kunnen benutten. In de keur kunnen immers gevallen worden aangewezen waarin de meetverplichtingen niet gelden (art. 6.11, lid 5 Wtb). Nadeel hiervan is dat elk waterschap dit dan zou moeten doen (vandaar het voorstel onder 1).
De keur geeft hiervoor wel de mogelijkheden die beter gebruikt zouden kunnen worden. Zo kunnen er in de keur gevallen worden aangewezen waarin de meetverplichtingen niet gelden (art. 6.11, lid 5 Wtb). Ook is er de mogelijkheid om voor zoetwatertechnieken (c.q. bepaalde activiteiten hierbij) de vergunningplicht te vervangen door een set van algemene regels. Van belang is dan natuurlijk wel dat er voldoende kennis is van de ‘effecten’, in het bijzonder de risico’s. Hiertoe is het wel van belang inzicht te hebben in: de kwaliteit van het ‘injectiewater’; de verspreiding van het geïnjecteerde water in de ondergrond; de mogelijke afbraak van stoffen; het uiteindelijke gebruik van het zoetwater; de eventuele noodzakelijkheid van voorzuivering; adequate monitoring, toegespitst op de juiste parameters (en niet zo frequent als in het huidige hiervoor niet geschreven Infiltratiebesluit Bodembescherming) de implementatie en het gebruik van de innovatieve technieken Nader onderzoek is nodig om na te gaan hoe de keur zou kunnen worden geformuleerd om zoetwatertechnieken sneller toe te kunnen passen. Hierbij kan dan ook worden bekeken op welke wijze het Infiltratiebesluit bodembescherming meer kan worden aangesloten op dit type technieken (zie onder 1).
4
In het Infiltratiebesluit bodembescherming is door de wetgever (per abuis) de waterbeheerder (het waterschap) maar ten dele genoemd. Weliswaar is in art. 1 van het Infiltratiebesluit dit besluit van toepassing verklaard op infiltreren in
Art. 4 van het Infiltratiebesluit bodembescherming zou eigenlijk gerepareerd moeten worden, zij het dat een redelijke uitleg van deze bepaling wel al tot de bedoelde uitleg komt.
- 27 -
de zin van de Waterwet en wordt hier onder vergunning mede verstaan een watervergunning op grond van een verordening van het waterschap. Maar de verplichting om bepaalde voorschriften aan de watervergunning te verbinden rust volgens artikel 4 van het Infiltratiebesluit alleen op gedeputeerde staten en dus niet op het dagelijks bestuur van het waterschap. 5
Bij het evt. terugbrengen van brak-zout grondwater is de zgn. brijnlozing een aandachtspunt, zeker als wordt bedacht dat het streven erop is gericht om op termijn het lozen van brijn in de bodem te beëindigen.
Formuleer helder beleid / regels voor de omgang met brijnlozingen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden geleerd van, dan wel worden aangesloten bij het beleid van de provincie Zuid-Holland (‘bodemladder’).19 Houd ontzilting (inlcusief 'brijnlozing') achter de hand om gebruik van de ondergrond te optimaliseren en voor gevallen waar andere manieren van zoetwatervoorziening ontoereikend zijn.
6
Belangrijk knelpunt op dit moment is dat er nog het nodige onbekend is over a) wat er precies aan stoffen wordt geïnfiltreerd in de bodem en b) welk deel hiervan achterblijft.
Die onbekendheid zal eerst opgehelderd moeten worden voordat tot een zorgvuldige belangenafweging en besluitvorming gekomen kan worden.
Problematisch i.v.m. de grondwaterkwaliteit zijn fosfaten (P) en pesticiden: deze stoffen mogen dan voorkomen in de eerste (antropogene) bodemlaag, in de niet-antropogene/natuurlijke bodemlagen horen deze stoffen niet thuis.
Afrondend Meer algemeen is de conclusie dat duidelijk is dat de innovatieve zoetwatertechnieken passen bij een beleid dat is gericht op een grotere (particuliere) zelfvoorzienendheid. Systemen zoals in deze rapportage beschreven helpen agrariërs (en mogelijk ook andere zoetwatergebruikers) zich te wapenen tegen de gevolgen van een verdergaande verzilting van de bodem en de effecten van klimaatverandering (droogte). Overheden – op alle niveaus – kunnen de ontwikkeling en met name de implementatie van de zoetwatertechnieken faciliteren, onder andere door het beter gebruik maken van de mogelijkheden die de wet- en regelgeving nu al biedt. Daarnaast loont het de moeite om in het kader van de in ontwikkeling zijnde Omgevingswet de hiervoor geformuleerde conclusies en aanbevelingen mee te geven. Het spreekt voor zich dat een versoepeling van de regelgeving alleen kan worden ontwikkeld met inachtneming van de geldende doelstellingen voor het milieu, in het bijzonder het bodem- en watersysteem.
19
Zie Provincie Zuid-Holland, Beleidsvisie bodem en ondergrond, Den Haag, 2013. De bodemladder wordt toegelicht in bijlage 2 van de beleidsvisie.
- 28 -
Bijlage Begeleiding onderzoek Bas de Jong (RWS WVL) Ruud Teunissen (I&M / DGRW) Wilbert Zeventer (I&M / DGRW) Bram Verhage (ZLTO) Simon Handgraaf (Colibri Advies) George Stobbelaar (RWS WVL / InfoMil)
Geïnterviewde experts zoetwatertechnieken Koen Zuurbier (KWR) Jouke Veltstra (Acacia Water) Tine te Winkel (Acacia Water) Gualbert Oude Essink (Deltares)
Opsteller rapportage Peter de Putter (Sterk Consulting) Met bijzondere dank aan de geïnterviewde experts en aan Koen Zuurbier, Simon Handgraaf, George Stobbelaar en André van de Straat (Provincie Zeeland) voor hun waardevolle commentaar op een eerdere conceptversie.
Lijst van afkortingen Ab Amvb Awb Bbk Blbi GS GWR I&M Ib KIP KRW MER m.e.r. par. PMV Rbk Wabo Wbb Wm Wtw Wtb Wtr
Activiteitenbesluit Algemene maatregel van bestuur Algemene wet bestuursrecht Besluit bodemkwaliteit Besluit lozen buiten inrichtingen Gedeputeerde Staten Grondwaterrichtlijn (Europees) Infrastructuur en Milieu Infiltratiebesluit bodembescherming Kreekruginfiltratieproef Kaderrichtlijn Water (Europees) Milieueffectrapport Milieueffectrapportage paragraaf Provinciale milieuverordening Regeling bodemkwaliteit Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wet bodembescherming Wet milieubeheer Waterwet Waterbesluit Waterregeling
- 29 -