MANAGEMENT EXECUTIVE SEPTEMBER 2003
Juridische aspecten van de bedrijfscode Mr.ir. R.J. Hoff
Een onderneming dient zich te gedragen als een goed burger en kan niet voorbijgaan aan de maatschappij en de daarin geldende regels. Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is dan ook geen vrijblijvende keuze maar een niet te ontlopen verantwoordelijkheid. Een instrument bij de invulling van die verantwoordelijkheid is de bedrijfscode. Hierin worden de missie, de kernwaarden, en de normen en regels van een onderneming opgenomen. Probleem is natuurlijk de inbedding in de praktijk. Ondernemingen moeten intern ook handelen naar wat er naar buiten toe gezegd en beleden wordt. Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) heeft vaste voet gekregen in het Nederlandse bedrijfsleven. Hieronder geven we een kleine greep uit de ontwikkelingen: • ondernemingen zijn bezig met duurzame productie en presenteren naast het reguliere (financiële) jaarverslag ook maatschappelijke jaarverslagen1; • op universiteiten worden leerstoelen en expertisecentra opgericht, en in tijdschriften krijgt MVO ruim aandacht2; • duurzame beleggingen zijn in trek en er zijn ethische beursindices, zoals de Dow Jones Sustainability-index en de FTSE4Good, waarin ethisch verantwoorde ondernemingen zijn opgenomen3. MVO is het stadium van modeverschijnsel ruimschoots ontgroeid. Maar wat ís nu eigenlijk MVO? Met deze vraag stuiten we op een van de knelpunten: het MVO-begrip is nog steeds onduidelijk. Er is een veelheid van definities in omloop die een breed spectrum beslaan. Dit spectrum varieert van minimale maatschappelijke verantwoordelijkheid (de taak van de onderneming is louter economisch: winst maken) tot maatschappelijk activisme (de onderneming helpt maatschappelijke problemen oplossen). Naast het probleem van de begripsonduidelijkheid speelt het ermee samenhangende probleem van de relatieve ongrijpbaarheid van MVO. Voor velen is MVO nog weinig concreet, en daarmee is het een vrijblijvende keuze om er al dan niet aandacht en invulling aan te geven. Een belangrijke aanzet tot het concreter maken van MVO is gegeven door de SociaalEconomische Raad (SER). De SER bracht op 15 december 2000 een advies uit onder de titel ‘De winst van waarden’. Het SER-advies is in de discussie over MVO en voor de verdere doordenking en ontwikkeling ervan het belangrijkste uitgangspunt geworden. Dit artikel gaat over MVO. Hierbij besteden we aandacht aan het SER-advies maatschappelijk ondernemen en aan de onderliggende drijfveren van MVO. Het artikel spitst zich toe op de
1
MANAGEMENT EXECUTIVE SEPTEMBER 2003 bedrijfscode, een belangrijk instrument om MVO in de onderneming gestalte te geven, en op juridische aspecten daarvan.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen Het aangrijpingspunt voor een begripsbepaling van MVO is het SER-advies maatschappelijk ondernemen. Volgens de SER bepalen in de kern twee elementen of er met recht van maatschappelijk verantwoord ondernemen kan worden gesproken: • de ondernemingsactiviteiten bewust richten op waardecreatie in drie dimensies – Profit, People, Planet – en daarmee op de bijdrage aan de maatschappelijke welvaart op langere termijn; • een relatie met de verschillende belanghebbenden onderhouden op basis van doorzichtigheid en dialoog, waarbij antwoord wordt gegeven op gerechtvaardigde vragen uit de maatschappij.
Profit, People, Planet De SER licht zelf de drie dimensies van maatschappelijk ondernemen toe. Winst (Profit) is een maatstaf voor het economisch rendement van de ondernemingsactiviteiten en vormt een uitdrukking van de maatschappelijke waardering voor de producten van de onderneming en voor de doelmatigheid waarmee productiefactoren worden ingezet. De gerichtheid op winst (op lange termijn) moet de financiële basis verschaffen voor de continuïteit van de onderneming. De sociale dimensie (People) heeft betrekking op de gevolgen van de ondernemingsactiviteiten voor mensen. Dit betreft niet alleen het werkklimaat binnen, maar ook de leefbaarheid buiten de poort. De dimensie Planet ziet toe op de effecten van het ondernemen op het natuurlijk leefmilieu. Planet houdt in dat de zorg voor de natuurlijke leefomgeving wordt geïntegreerd in de bedrijfsvoering. De bovenstaande triple P bottom-line (de noodzaak van samenhang en evenwicht tussen de drie dimensies van MVO) vraagt van ondernemingen burgerzin. Hierbij doordenken ondernemingen uit zichzelf alle processen binnen de onderneming op hun externe en langetermijneffecten en beperken ze vervolgens zoveel mogelijk de negatieve externe effecten van het eigen handelen en geven de positieve externe effecten ruimte en versterken deze.4 Volgens de SER is MVO onderdeel van de kernactiviteiten van de onderneming. Dat wil overigens niet zeggen dat alle uitingsvormen van MVO per definitie tot de kernactiviteiten van de onderneming moeten worden gerekend. Het betekent echter wel dat de zorg voor de maatschappelijke effecten van het functioneren van de onderneming daartoe behoort. De 'maatschappelijke' activiteiten maken onlosmakelijk deel uit van het ondernemingsbeleid.
Relatie met belanghebbenden
De SER ziet de onderneming als een samenwerkingsverband van verschillende belanghebbenden, waarbij de onderneming ervoor moet zorgen dat er evenwicht is in het honoreren van de diverse belangen. Werknemers en aandeelhouders vormen samen de primaire belanghebbenden in de onderneming. Voor de dialoog met deze belanghebbenden bestaan gestructureerde overlegvormen die deels in formele afspraken resulteren. Voor het opereren van de onderneming is het cruciaal zowel bovengenoemde belanghebbenden alsook afnemers (klanten), leveranciers en kredietverschaffers effectief aan zich te binden. Tot de andere
2
MANAGEMENT EXECUTIVE SEPTEMBER 2003 belanghebbenden worden ook overheden, niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en omwonenden gerekend. Het is in het belang van de onderneming om, door nadrukkelijk met haar omgeving rekening te houden, te investeren in goede betrekkingen met deze belanghebbenden.
Van neoliberalisme naar burgerschap Met dit al wordt de neoliberale benadering, waarvan Milton Friedman een belangrijke exponent is, verlaten. Friedman (1970) stelt voorop dat de leiding van de onderneming in dienst is van de aandeelhouders; de ondernemingsleiding mag dan ook slechts de belangen van de aandeelhouders dienen. Dit leidt tot een eigenaardige opvatting van maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen: ‘the social responsibility of business is to increase its profits’.5 Het handelen van de onderneming moet gericht zijn op winstmaximalisatie, waarbij dit handelen wordt begrensd door wet- en regelgeving, aldus Friedman. Hierin past niet dat de onderneming maatschappelijke doelen dient. Uit het voorgaande moge duidelijk zijn dat de SER deze neoliberale opvatting niet deelt. De SER verwerpt de neoliberale opvatting en benadert de onderneming vanuit de invalshoek van het corporate citizenship, waardoor het bredere maatschappelijk verantwoord ondernemen in het vizier komt.
Corporate citizenship en verantwoordelijkheid Stakeholderbenadering Corporate citizenship (of: burgerschap van de onderneming) beziet de positie van de onderneming in de samenleving. Belangrijk hierbij is dat, uitgaande van corporate citizenship, de onderneming rekening heeft te houden met meerdere belangengroepen. In de neoliberale opvatting over de positie van de onderneming in de samenleving is er slechts één relevante belangengroep, namelijk de aandeelhouder (stockholder of shareholder). Corporate citizenship benadrukt dat de onderneming deel uitmaakt van de maatschappij en daarom ook maatschappelijke belangen en de belangen van anderen moet meewegen. Naast de relatie met de aandeelhouders zijn er vanuit een onderneming vele relaties met allerhande personen en groeperingen. Hiervoor gebruiken we de term 'stakeholder'. Stakeholders zijn belanghebbenden bij de onderneming. Het zijn partijen die direct of indirect betrokken zijn bij de gevolgen van organisatorisch handelen, sterker nog: de stakeholders zijn noodzakelijk voor het overleven van de onderneming. Waddock zegt het duidelijk: ‘Yet the fact is that corporations – all organizations, in fact – are built on the basis of the stakeholder relationships and no company can exist without stakeholders.’6 Klanten kopen producten, werknemers zorgen voor de productie, leveranciers leveren de grondstoffen, aandeelhouders verschaffen het benodigde financiële kapitaal. Overheden verzorgen de openbare infrastructuur en vaardigen de regels uit, die goed economisch verkeer mogelijk maken. De onderneming is volstrekt afhankelijk van de relaties met al deze stakeholders. Vanuit de stakeholdergedachte komt corporate citizenship tot ontwikkeling. De onderneming als burger, als lid van de maatschappij, houdt rekening met belangen in de maatschappij. Andriof & Marsden stellen: ‘The traditional Anglo-American model of a monistic shareholder value orientation is not any more efficient in an environment with multiple interest and pressure groups. (...) Stakeholder orientation embraces a new
3
MANAGEMENT EXECUTIVE SEPTEMBER 2003 direction of strategic thinking and therefore evaluating strategic choices. (...) The theory of individuals or groups, which are affected by firms or affecting firms – stakeholder thinking – can be applied to operationalise corporate citizenship.’7 Bij corporate citizenship gaat het erom dat de onderneming onderdeel is van de maatschappij en ín die samenleving functioneert. Ondernemingen kunnen niet doen alsof ze in een andere orde thuishoren, en voorbijgaan aan de maatschappij en aan de regels die daar gelden. Ook een onderneming dient zich te gedragen als een goed burger.
Brede maatschappelijke verantwoordelijkheid van de onderneming
Volgens de gedachtelijn van het burgerschap heeft de onderneming een bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid dan die in de neoliberale opvatting. Galle formuleert het zo: ‘Bij corporate citizenship moeten we denken aan een brede accountability, aan een onderneming niet als een opzichzelfstaande geldverdienmachine, maar als lid van een deelorde, een gemeenschap, de maatschappij, met een eigen positie in die maatschappij en met eigen maatschappelijke, sociale verantwoordelijkheden.8 Het burgerschap van de onderneming brengt dan ook maatschappelijke verantwoordelijkheden met zich mee. We kunnen de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de onderneming in deze lijn opvatten als de algemene veelomvattende verantwoordelijkheid die de onderneming als burger heeft. Carroll (1991) heeft de elementen van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de onderneming naar vier deelgebieden ondergebracht in een piramide. Figuur 1 geeft deze piramide weer, die bekend staat als Carroll's Pyramid of Corporate Social Responsibility.
Figuur 1. Carroll’s Pyramid of Corporate Social Responsibility
4
MANAGEMENT EXECUTIVE SEPTEMBER 2003 •
•
•
•
De basis van de piramide wordt gevormd door de economische verantwoordelijkheden. Volgens Andriof & Marsden (2000) is winst maken ook sociaal belangrijk, want daardoor kan de onderneming onder andere banen verschaffen aan werknemers en welvaart voor de gemeenschap. Ook de SER hanteert deze lijn en geeft daarbij helder aan dat de onderneming op de eerste plaats onderneming is en een winststreven heeft. Dit komt tot uiting in de triple P-benadering van de SER, waarin profit de basis en randvoorwaarde vormt voor het goed vormgeven van de twee andere dimensies van verantwoord ondernemen. Op het tweede niveau bevinden zich de wettelijke of juridische verantwoordelijkheden. De onderneming moet de wet gehoorzamen, aangezien de wet de codificatie is van welk gedrag de maatschappij accepteert en welk gedrag niet, aldus Carroll (1991). Er is geen discussie mogelijk over de vraag of ondernemingen de bestaande wetten moeten naleven. De SER voegt daar nog aan toe dat ook de wijze waarop de onderneming de wetten naleeft een vorm van MVO vertegenwoordigt. Op het derde niveau vindt men de ethische verantwoordelijkheden, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de onderneming geacht wordt te doen wat goed, juist en eerlijk is (‘the obligation to do what is right, just, and fair, and to avoid or minimize harm to stakeholders’9). De wet is een bodem, daarbovenop wordt er van de onderneming verwacht dat zij zich laat leiden door ethische normen. Aan de top van de piramide worden de filantropische verantwoordelijkheden aangetroffen. Op dit niveau betreft maatschappelijke verantwoordelijkheid: betrokkenheid bij en vrijwillige bijdragen aan de gemeenschap. Dit betekent dat de onderneming buiten het gebied van haar primaire functie treedt en helpt om maatschappelijke en politieke problemen die niet aan deze functie zijn gerelateerd, op te lossen. Bowie (1991) geeft drie argumenten om invulling te geven aan de filantropische verantwoordelijkheid van sociale problemen helpen oplossen: gratitude (de maatschappij stelt zeer grote hoeveelheden middelen ter beschikking aan ondernemingen en daarom heeft de onderneming de plicht uit dankbaarheid sociale problemen te helpen oplossen); citizenship (ondernemingen zijn burgers, met dezelfde morele plichten als gewone burgers; dit behelst ook de plicht vanuit het burgerschap om sociale problemen te helpen oplossen); stewardship (de term stewardship wordt gebruikt om de verantwoordelijkheden aan te duiden van hen die over veel macht en middelen beschikken, en hier valt dan ook onder de plicht om sociale problemen te helpen oplossen; omdat je over bepaalde middelen en mogelijkheden beschikt, dien jij ze aan te wenden ten behoeve van sociale vraagstukken, een ander heeft die mogelijkheden namelijk niet).
Volgens het model in figuur 1 heeft de onderneming als burger een brede verantwoordelijkheid naar de maatschappij toe. In Carroll's eigen woorden: ‘In summary, the total corporate social responsibility of business entails the simultaneous fulfillment of the firm's economic, legal, ethical and philantropic responsibilities.’10
Management is méér...
Volgens de gedachte van het burgerschap van de onderneming heeft de onderneming een brede maatschappelijke verantwoordelijkheid. Kuin (1977)
5
MANAGEMENT EXECUTIVE SEPTEMBER 2003 wijst hierbij op een kernpunt: ‘Hoe belangrijk het ook is dat de ondernemer op gepaste wijze zijn burgerzin betoont door goede doelen te steunen, de ware toetssteen voor zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid ligt in de manier waarop hij zijn vak uitoefent. (...) Een ondernemer mag nog zoveel donaties doen of andere goede werken verrichten, niets is zo belangrijk als het betonen van maatschappelijke verantwoordelijkheid in het eigenlijke werk.’11 Volgens Kuin komt het er dus op aan dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de onderneming zich uitstrekt naar alle ondernemingsfuncties. De dagelijkse ondernemingspraktijk, dan wel het dagelijks handelen, en maatschappelijke verantwoordelijkheid kunnen niet van elkaar worden losgemaakt. De SER neemt de gedachte over dat maatschappelijke verantwoordelijkheid en ondernemingspraktijk niet kunnen worden gescheiden; MVO omvat mede de core business en MVO beperkt zich derhalve niet tot liefdadigheid, aldus het SER-advies. De onderneming als burger heeft MVO in de bedrijfsvoering geïncorporeerd.
MVO in de praktijk We zien om ons heen dat ondernemingen steeds meer inhoud geven aan hun burgerschap en aan de bijbehorende maatschappelijke verantwoordelijkheid. Een paar willekeurige voorbeelden: • de Rabobank heeft een 'Gedragscode Genetische Modificatie Rabobank Groep' opgesteld.12 Hierin wordt onder andere uitgesproken dat de Rabobank Groep het genetisch modificeren en het klonen van mensen niet zal financieren of hierbij betrokken zal zijn; • de vissticks van Unilever bestaan in Nederland vanaf juli 2001 voor honderd procent uit vis afkomstig van een duurzaam visserijproject in Nieuw-Zeeland13; • een aantal werknemers van Ordina geeft als onderdeel van hun werk les op middelbare scholen. Op deze manier wil het bedrijf helpen het nijpende lerarentekort te lijf te gaan14. De vraag is echter waarom ondernemingen invulling geven aan hun brede maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zijn ze zich van die verantwoordelijkheid bewust of spelen andere factoren een rol? Het SERadvies wijst er duidelijk op dat welbegrepen eigenbelang voor de onderneming een belangrijke drijvende kracht is, zo niet de belangrijkste. MVO wordt dan ook voornamelijk vanuit dát gezichtspunt benaderd (MVO omdat het loont). Hummels (2000) merkt in die lijn op dat bedrijven tegenwoordig belang hechten aan de uitwerking van hun producten en processen op de samenleving, hetgeen een positieve ontwikkeling is. De onderneming is zich bewust van haar maatschappelijke plaats en functie. Er is in toenemende mate een zekere maatschappelijke wellevendheid. Dit alles vormt echter niet de uitdrukking van ethische bewogenheid of een ethisch bewustzijn, maar van een welbegrepen eigenbelang, aldus Hummels. Maatschappelijke acceptatie en een goede reputatie zijn nodig om de eigen belangen te kunnen realiseren, of in de woorden van de SER: maatschappelijke acceptatie en een goede reputatie zijn belangrijke continuïteitsvoorwaarden geworden. Het SER-advies zegt: ‘Maatschappelijk ondernemen vormt zo bezien een eigentijdse strategie om de marktgerichtheid en de potenties van de onderneming te laten corresponderen met de vereisten van haar maatschappelijke omgeving. (...) De onderneming zoekt in de samenleving bevestiging voor de uitoefening
6
MANAGEMENT EXECUTIVE SEPTEMBER 2003 van haar kernfuncties; de samenleving verschaft de onderneming ruimte en erkenning – een licence to operate – wanneer in bevredigende mate aan de maatschappelijke verwachtingen wordt voldaan.’15 Dit zorgt er ook voor dat ondernemingen nadrukkelijk rekening moeten houden met de omgevingsopinie. Hierdoor is de invloed van niet-gouvernementele organisaties (NGO's) op het bedrijfsleven toegenomen. Hét voorbeeld in dit kader is de situatie omtrent Shell en de Brent Spar. Ook Fisscher e.a. (2001) onderkennen dat maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen voor ondernemingen een noodzakelijke voorwaarde wordt om in de huidige concurrentiestrijd staande te blijven en kwalificeren daarom verantwoordelijkheid als markteis.
MVO kost moeite
In veel gevallen vullen ondernemingen nu hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in door het ontplooien van activiteiten náást het gewone ondernemen, zoals het steunen van goede doelen. Denk hierbij aan zaken als het opknappen van stadswijken, sponsoring van gehandicaptensport, en inzet van werknemers in vrijwilligersprojecten. Waar het echt om moet gaan is dat ondernemingen verantwoordelijkheid nemen ín het gewone ondernemen, en dat kost moeite. We geven hier twee voorbeelden om dit duidelijk te maken: het Amerikaanse farmacieconcern Merck trok internationaal de aandacht door een medicijn te ontwikkelen voor de tropische ziekte rivierblindheid. De potentiële gebruikers van het medicijn behoorden tot de armste mensen ter wereld en men wist dat de ontwikkeling van zo'n medicijn honderden miljoenen dollars zou kosten. Op grond van de waarden van het bedrijf zette Merck echter door, terwijl men hierop nooit winst zou maken. Nu staat rivierblindheid op de nominatie voor de lijst van ziekten die officieel zijn uitgebannen. Maar anderzijds lezen we ook dat Merck onlangs moest toegeven ruim $ 14 miljard aan niet gerealiseerde omzet te hebben geboekt.16 Een ander actueel voorbeeld is Ahold, dat enerzijds wordt geroemd om haar actieve rol bij de ontwikkeling van MVO en anderzijds nu in zwaar weer is gekomen vanwege een boekhoudschandaal. De voorbeelden laten zien dat het niet makkelijk is MVO door te voeren in de gehele dagelijkse gang van zaken voor ondernemingen. MVO is niet eenvoudig. Een instrument dat kan helpen om gestalte te geven aan MVO is de bedrijfscode. Deze groeit in populariteit; negentig procent van de 2000 grootste ondernemingen in de Verenigde Staten heeft een bedrijfscode. Ook in Nederland ontwikkelen en implementeren steeds meer ondernemingen een bedrijfscode. In het laatste gedeelte van dit artikel gaan we in op enkele aspecten van de bedrijfscode, waarbij met name juridische aspecten aan bod komen.
De bedrijfscode Een bedrijfscode is een product van zelfregulering: de onderneming bepaalt zelf de regels waaraan zij zich wenst te houden. Kaptein en Klamer (2000) onderscheiden een aantal (samenhangende) elementen in de bedrijfscode (figuur 3), die we hieronder nader uitwerken.
7
MANAGEMENT EXECUTIVE SEPTEMBER 2003
Figuur 3. Piramidale structuur van bedrijfscode (uit: Kaptein & Klamer 2000, p. 24)
Missie Waalewijn, Van de Griendt & Kamp (1996) beschrijven het Ashridgemissionmodel. Volgens het Ashridge-missionmodel kent de missie de volgende elementen: purpose (de reden van bestaan); strategy (concurrentiepositie en onderscheidende competenties); values (motiverende grondwaarden); behavior standards (concrete beleidslijnen die het dagelijks handelen richting geven en beslissingen ondersteunen). Kernwaarden Missie en kernwaarden zijn moeilijk te scheiden (aldus ook het Ashridgemodel). Collins en Porras hebben de kernwaarden op de bedrijfskundige agenda gezet met hun boek Built to Last (1994). Kernwaarden vormen de centrale maatstaven van de onderneming en maken de identiteit van de onderneming duidelijk. Vasthouden aan kernwaarden kan soms ook pijn opleveren. Dit moet je dan wel aanvaarden en accepteren. Normen en regels ‘Normen bieden richtlijnen aan werknemers hoe zij moeten handelen in situaties waar zwart-witregels onmogelijk of onwenselijk zijn. Regels geven exact aan wat wel en niet kan.’17 Normen en regels zijn derhalve concrete richtlijnen voor het handelen en zijn als zodanig vergelijkbaar met de behavior standards uit het Ashridge-model die de missie concretiseren naar de dagelijkse praktijk. Vaak zijn bedrijfscodes een mengvorm van de bovengenoemde elementen. Zo beperken sommige codes zich tot missie en verantwoordelijkheden (mission statements), de kernwaarden (ambitiecodes of streefcodes), de normen ('compliance'-codes of grenscodes) of regels (huisregels).18 Onder andere uit onderzoek van de OESO blijkt dat er een veelheid aan vormen van en onderwerpen in bedrijfscodes is. Catalogi van elementen en onderwerpen zijn beschikbaar, maar standaardisatie is nog ver weg.
Inbedding van de bedrijfscode in de onderneming Een bedrijfscode hebben is mooi, maar zegt nog niet zoveel. Kaptein en Klamer (2000) maken duidelijk dat de effectiviteit van een code niet alleen afhankelijk is van de inhoud van de code. Volgens hen schuilt de ethische kwaliteit van een onderneming niet in de code, maar in de wijze waarin de code is ingebed in de organisatie. De wijze van opstellen en invoeren van de code is cruciaal. Dit leidt tot het motto: ‘a code is nothing, coding is everything’.19 Dit motto drukt uit dat de nadruk moet liggen op het proces tot de code en niet zozeer op de code zelf. Collins en Porras (1994)
8
MANAGEMENT EXECUTIVE SEPTEMBER 2003 benadrukken in dezelfde lijn het belang van inbedding van kernwaarden in de organisatie. Hun kernpunt is het centraal staande concept van alignment: het is van het grootste belang dat de waarden gehandhaafd worden dan wel leidend zijn in alles wat de onderneming doet. Het gaat erom dat je een core ideology hebt en die doorvoert tot in de haarvaten van de organisatie, aldus Collins en Porras. Het maakt daarbij niet uit wat de kernwaarden zijn, de kern is dat je jouw waarden consequent doorvoert in alles. Collins en Porras stellen daarbij: ‘The real question to ask is not “Is this practice good?” but “Is this practice appropriate for us – does it fit with our ideology and ambitions”?’20 Ook de SER benadrukt het belang van het proces van een bedrijfscode opstellen en van de betrokkenheid van medewerkers en overige belanghebbenden om zodoende de aanvaarding van de code te vergoten. Verder wijst de SER ook op het stimuleren van naleving van de bedrijfscode, onder andere door voorzieningen te treffen voor evaluatie, rapportage, klachtenbehandeling en externe verificatie.
Juridische aspecten van de bedrijfscode: inhoud van de bedrijfscode
Zoals hierboven is besproken, wordt wel gesteld dat het proces van codering belangrijker is dan de inhoud van de code. Ook Van Genugten (2000) signaleert het regelmatig terugkomen van deze stelling. Bedrijfskundig kan dit een juiste stelling zijn, vanuit juridisch perspectief is er wel wat op af te dingen. De jurist is voorzichtig als het proces belangrijker wordt dan de inhoud, als de totstandkoming van de regel belangrijker is dan de regel zelf. Het is principieel onjuist om niet de ethiek, maar het proces bepalend te laten zijn (hoewel het proces wel van groot belang is, laat daar geen discussie over bestaan). Een toelichting vanuit het recht maakt dit duidelijk: wat maakt recht tot recht? Een belangrijke stroming is het rechtspositivisme dat stelt dat voor het rechtskarakter van de rechtsnormen niet de inhoud maar de juridische vorm beslissend is. Wetten, verdragen, rechtspraak en dergelijke moeten als geldend recht worden aanvaard als zij door daartoe bevoegde rechtsorganen op procedureel juiste wijze tot stand zijn gebracht, ongeacht de inhoud daarvan. Dit betekent dat ook wetten die willekeur en terreur legitimeren als geldend recht moeten worden aanvaard, hoe verwerpelijk deze ook zijn. Het lijkt me duidelijk dat dit onhoudbaar is. Een andere stroming in het recht, met als belangrijke vertegenwoordiger de rechtsgeleerde P. Scholten, wijst aan dat het recht ten diepste een ethische basis heeft: het gaat om de vraag wat goed is en wat fout is. Het is déze vraag die we ook in het geval van de bedrijfscode moeten stellen. De nadruk op alignment meer dan op de kernwaarden zelf dienen we dan ook met de nodige voorzichtigheid te bekijken. De boodschap van alignment moeten we zeker ter harte nemen, en tegelijkertijd dient de inhoud van een bedrijfscode minimaal zoveel aandacht te krijgen. Het risico van een eenzijdige nadruk op alignment zonder aandacht voor ethiek heeft zich voltrokken bij de maffia. Daar wordt aan bepaalde kernwaarden strak de hand gehouden en dat maakt de organisatie zeer succesvol, en dat al sinds lange tijd. Het behoeft echter geen betoog dat de maffia een criminele organisatie is, met verderfelijke normen en waarden. Het voorbeeld laat dan ook zien dat de inhoud van de code wel degelijk van groot belang is. Inzichten vanuit het recht leren dat de inhoud van de bedrijfscode de ethische toets moet kunnen doorstaan, ongeacht hoe het proces verlopen is.
9
MANAGEMENT EXECUTIVE SEPTEMBER 2003
Juridische aspecten van de bedrijfscode: rechtskracht van bedrijfscodes De bedrijfscode is een product van zelfregulering en is als zodanig van privaatrechtelijke oorsprong. Welke juridische consequenties kleven er aan een bedrijfscode? Een algemene uitspraak over het rechtskarakter van een bedrijfscode is niet te doen. Alles hangt af van de code zelf. Galle (2000) geeft de volgende criteria om vast te stellen of bedrijfscodes of bepalingen daaruit juridisch bindend zijn. • De aard van de code. Betreft het een streefcode met algemeen geformuleerde uitgangspunten dan heeft de onderneming meer een inspanningsverplichting op zich genomen. De bedrijfscode kan ook een daadwerkelijk normatieve code zijn met harde normen. Hier is een inspanning niet voldoende, de normen dienen te worden nageleefd; aan niet-nakoming kunnen zelfs sancties zijn verbonden. • De status van de code. De vraag is hier of de bedrijfscode louter een stuk papier is, of dat men actief omgaat met de betreffende code, bijvoorbeeld door een jaarlijkse audit, door een meldpunt in te richten en/of door daadwerkelijk sancties op te leggen. Bovenstaande criteria zijn vooral van toepassing op het interne functioneren van de bedrijfscode. Interessant is de vraag in hoeverre derden, zoals consumenten en actiegroepen, rechten kunnen ontlenen aan een bedrijfscode (externe werking). Galle (2000) geeft ook daarvoor een aantal handvatten: • als een onderneming in de code niet aangeeft wat daarvan het rechtskarakter is, dan komt het risico daarvan voor rekening van de onderneming; • door zijn aard en inhoud kan een bedrijfscode onderdeel gaan uitmaken van de voorwaarden die van toepassing zijn op een koopovereenkomst. Verklaart een onderneming bijvoorbeeld dat de aangeboden producten niet zijn vervaardigd met behulp van kinderarbeid, dan mag de consument daarop vertrouwen. Blijkt later dat de betreffende producten toch met behulp van kinderarbeid zijn geproduceerd, dan is de consument misleid. Dit heeft juridische consequenties. Er kan dan bijvoorbeeld worden gesproken van misleiding en dwaling als grondslag voor de ontbinding van de koopovereenkomst. Dit alles wordt echter weer anders indien de uitlating dat de onderneming tegen kinderarbeid niet als harde norm is geformuleerd en ook niet is gebruikt als marketingstatement.21 Kortom, aard en inhoud van de code alsmede de wijze waarop de onderneming daarmee omgaat, zijn bepalend voor het rechtskarakter van die code. Galle wijst er ook nog op dat in geval van een algemeen geaccepteerde branchecode in juridische zin de mogelijkheid bestaat dat de in die code vervatte normen worden aangemerkt als gewoonterecht. Dit kan zich zelfs uitstrekken naar ondernemingen die de code niet hebben onderschreven. ‘Wordt de gedragscode, hetgeen zeker bij branchecodes niet onvoorstelbaar is, expliciet tot onderdeel gemaakt van de voorwaarden welke op enige transactie van toepassing zijn, dan bestaat de mogelijkheid dat de bepalingen in die code worden opgevat als algemene voorwaarden zoals bedoeld in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De consequentie hiervan is dat er specifieke wettelijke regels van toepassing zijn op deze
10
MANAGEMENT EXECUTIVE SEPTEMBER 2003 voorwaarden’.21 Ook kan hier de onrechtmatige daad gaan functioneren, met name daar waar het gaat om het in acht nemen van ‘hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt’, zoals art. 6: 162 lid 2 BW het formuleert; breed geaccepteerde codes kunnen een invulling zijn van deze zorgvuldigheidsnorm. Van Genugten (2000) gaat ook in op de rechtskracht van bedrijfscodes, met name die in een internationale context. Hij stelt eerst nuchter vast dat het in deze codes soms lijkt alsof bedrijven zich vrijwillig aan het recht houden, ‘alsof zij ook in vrijheid zouden kunnen besluiten dat niet te doen’.23 Ook hij geeft aan, evenals Galle, dat op basis van een opsomming van algemene beginselen een onderneming niet in rechte kan worden aangesproken. Worden de bepalingen specifiek en ook gebruikt in de strijd om de gunst van de consument, dan wordt het juridisch een ander verhaal. Juridisch irrelevant zijn bedrijfscodes zeker niet, aldus Van Genugten.
Afsluiting Aanvaarding van (bedrijfs)codes kan vrijwillig, zonder wettelijke verplichting, geschieden. Dit is ook de mening van de SER, en de Raad voegt eraan toe dat hoewel belanghebbenden (stakeholders) bedrijven kunnen aanspreken op hun gedragscode, er in het algemeen geen juridisch afdwingbare verplichtingen uit voortvloeien. De sanctie op niet-naleven is volgens de SER veeleer een economische: beschadiging van de reputatie. Deze stelling houdt niet. Vrijwillige binding wil niet zeggen dat er geen juridische consequenties aan zijn verbonden. De code kan zodanig zijn gesteld en worden gebruikt dat er geen sprake meer kan zijn van vrijblijvendheid. Vrijwillige binding leidt niet tot vrijblijvende omgang. Ondernemingen doen er goed aan zich dat te realiseren, en te handelen naar wat er wordt gezegd en beleden. Noten 1. Voorbeelden van maatschappelijke jaarverslagen: Rabobank Groep (http://www.rabobankgroep.nl/jaarverslagen/); ING Groep (http://www.inggroep.nl/ing/contentm.nsf/content/506A78598AC825BCC1256BE2005 2747F!OpenDocument&lan=nl). 2. Een voorbeeld van een expertisecentrum is het Centrum voor Duurzaam Ondernemen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. 3. Over bijvoorbeeld de Dow Jones Sustainability Index is meer informatie te vinden op http://www.sustainability-index.com/. 4. SER-advies maatschappelijk ondernemen 2000, p. 87. 5. Friedman, M., ’The social responsibility of business is to increase its profits’, The New York Times Magazine, September 13, 1970. 6. Waddock, 2001, p. 238. 7. Andriof & Marsden, 2000, p. 5-6. 8. Galle, 2000, p. 32. 9. Carroll, 1991, p. 42. 10. Carroll, 1991, p. 43. 11. Kuin, 1977, p. 126. 12. De Gedragscode Genetische Modificatie Rabobank Groep is te vinden op http://www.rabobankgroep.nl/. 13. De Volkskrant van 21 juni 2001 bericht hierover. 14. SER-advies maatschappelijk ondernemen 2000, p. 6. 15. SER-advies maatschappelijk ondernemen 2000, p. 31. 16. Het Financieele Dagblad van 18 juni 2001 en van 9 juli 2002. 17. Kaptein, Klamer & Ter Linden, 1999, p. 17. 18. Kaptein & Klamer, 2000, p. 24. 19. Kaptein & Klamer, 2000, p. 25. 20. Collins & Porras, 1994, p. 215.
11
MANAGEMENT EXECUTIVE SEPTEMBER 2003 21. Galle, 2000, p. 91. 22. Galle, 2000, p. 92. 23. Van Genugten, 2000, p. 1231. Literatuur – Andriof, J. en C. Marsden, Corporate citizenship. What is it and how to assess it?, Corporate Citizen Unit Warwick Business School, Coventry, 2000. – Bowie, N., 'New directions in corporate social responsibility', Business Horizons, July/August, 1991, p. 56-65. – Carroll, A.B., 'The Pyramid of Corporate Social Responsibility: Toward the Moral Management of Organizational Stakeholders', Business Horizons, July/August, 1991, p. 39-48. – Eikema Hommes, H.J. van, 'De rechtsbeginselen volgens de transcendentaal-empirische methode', in: Scholten, G.J., D.F. Scheltens en H.J. van Eikema Hommes, Rechtsbeginselen, p. 45-50, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1980. – Fisscher, O.A.M. e.a., 'De verantwoordelijke firma. Over een nieuwe fase in de ontwikkeling van de industrie', Management & Organisatie, nr. 2, maart/april 2001, p. 58-74. – Friedman, M., 'The Social Responsibility of Business is to Increase Its Profits', The New York Times Magazine, September 13, 1970. – Galle, R.C.J., Ondernemen en ethiek, Boom, Den Haag, 2000. – Genugten, W.J.M. van, 'Multinationale ondernemingen en de rechten van de mens: van voorzichtige toenadering tot paradigmawisseling', Nederlands Juristenblad, nr. 25, 2000, p. 1231-1236. – Hummels, H., 'De ethiek is dood. Lang leve de maatschappelijke verantwoording', Filosofie in bedrijf, 38/39, 2000, p. 43-48. – Kaptein, S.P. en H.K. Klamer, 'De bedrijfscode als effectief managementinstrument', Holland Management Review, nr. 72, 2000, p. 22-27. – Kaptein, S.P., H.K. Klamer en J.C.J. ter Linden, De integere organisatie. Het nut van een bedrijfscode, KPMG, NCW en St. Beroepsmoraal en Misdaadpreventie, Den Haag, 1999. – Kimman, E.J.J.M., 'Maatschappelijk en onmaatschappelijk gedrag van bedrijven', Bedrijfskunde, nr. 3, 2001, p. 36-41. – Kuin, P., Management is méér.... De sociale verantwoordelijkheid van de ondernemer, Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1977. – Scholten, P., Mr. C. Assers's handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Algemeen Deel, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1974. – De winst van waarden. Advies over maatschappelijk ondernemen (advies van 15 december 2000, SER 00/11), Sociaal-Economische Raad, Den Haag, 2000. – Waalewijn, Ph., R.R.M. van de Griendt en B.W.C.M. Kamp, 'Missies geuit! Een empirisch onderzoek naar mission statements', Bedrijfskunde, nr. 3, 1996, p. 74-85. – Waddock, S., 'Corporate Citizenship Enacted as Operating Practice', International Journal of Value-Based Management, 2001, p. 237-246. Dit artikel is totstandgekomen naar aanleiding van besprekingen met prof. mr. A. Brack, hoogleraar Juridische aspecten van de bedrijfskunde aan de Universiteit Twente.
Mr. ir. R.J. Hoff verricht een promotieonderzoek naar de bedrijfscode als instrument voor de concretisering van corporate citizenship. Het onderzoek spitst zich toe op vragen met betrekking tot de naleving van bedrijfscodes waarbij ook juridische aspecten aandacht krijgen.
[email protected]
12