SPORT
Vitaal
Onderzoeksprogramma 2013 – 2016
Meedoen
Presteren 1
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
2
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
Sport Onderzoeksprogramma 2013 - 2016
02 juli 2012
Technologiestichting STW NWO-Geesteswetenschappen ZonMw
In opdracht van het Ministerie van VWS en de sportkoepel NOC*NSF. In samenwerking met Stichting Innovatie Alliantie.
3
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
4
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
Inhoud Samenvatting
6
1
Inleiding
7
1.1
Achtergrond
7
1.2
Totstandkoming van de tekst
7
1.3
Budget en looptijd
7
1.4
Leeswijzer
8
2
Integraal onderzoeksprogramma Sport
9
2.1
Missie onderzoeksprogramma Sport
2.2
Doelen / subdoelen
3
Structuur en inhoud van het programma
3.1
Pijler Presteren
12
3.2
Pijler Meedoen
15
3.3
Pijler Vitaal
20
3.4
Samenhang en afbakening met andere programma's
25
3.5
Inbedding in Topsectorenbeleid
25
3.6
Samenwerking met externe organisaties
26
3.7
Internationalisering
4
Management en organisatie
4.1
Rol stuurgroep en commissies
27
4.2
Rol en taakomschrijving Pijlercommissies
27
4.3
Rol en taakomschrijving stuurgroep
27
4.4
Uniforme procedures
28
4.5
Communicatie en implementatie
30
4.6
Voortgang en evaluatie projecten en programma
31
5
9 10
12
26
27
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
Samenvatting Het Onderzoeksprogramma Sport zal het wetenschappelijk onderzoek op het terrein van (top)sport versterken en duurzame kennis voor beleid en praktijk opleveren. Het ministerie van VWS en de sportkoepel NOC*NSF hebben de Technologiestichting STW, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en ZonMw de opdracht gegeven een integraal onderzoeksprogramma Sport te ontwikkelen. Dit in samenwerking met de Stichting Innovatie Alliantie (SIA). Daarnaast overweegt TNO partner te worden bij het programma door menskracht beschikbaar te stellen voor samenwerkingsverbanden op projectniveau. Met dit programma wordt uitvoering gegeven aan het Sectorplan sportonderzoek en –onderwijs 20112016 Fundament onder de Olympische Ambities. Sport concentreert zich op de volgende terreinen: Presteren, gericht op het optimaliseren van (top)sportprestaties en bevorderen van innovaties; Meedoen, gericht op sportparticipatie, en de betekenis daarvan voor de samenleving; Vitaal, gericht op het bevorderen van vitaliteit en gezondheid door sportief bewegen. Deze drie terreinen vormen de pijlers waaruit het programma is opgebouwd. In deze programmatekst wordt de inhoud van de pijlers beschreven. De onderlinge samenhang en afbakening van de pijlers komt tot uiting in de inhoud en de organisatie. Het gaat nadrukkelijk om een integraal programma, met zoveel mogelijk dezelfde procedures, randvoorwaarden en beoordelingscriteria. Door te investeren in een integraal programma ontstaat: samenhang in inhoudelijke programmering van de onderzoekslijnen in de context van het Sectorplan Sportonderzoek en –onderwijs 2011-2016; consolidatie, focus, massa en kwaliteit van onderzoek; verbetering van de financieringsmogelijkheden voor en programmering van sportonderzoek; versterking van de kennisinfrastructuur voor sport, zowel voor kennisontwikkeling als voor kennisvalorisatie; meer samenwerking en netwerkvorming tussen onderzoekers van verschillende disciplines en verschillende publieke instanties en (private) organisaties. Van groot belang is dat de ontwikkelde kennis wordt ingezet voor beleid en praktijk. Het gaat dan om landelijk en lokaal beleid, de praktijk van de sportsector, het onderwijs, de zorg etc. Met het oog daarop worden potentiële gebruikers van meet af aan bij het onderzoek betrokken. Zij maken deel uit van de consortia die voorstellen voor onderzoeksprojecten indienen, en worden betrokken bij de precieze formulering van de vraagstellingen van deze projecten. Ook de communicatie over en implementatie van de onderzoeksresultaten als geheel krijgt veel aandacht binnen het programma. Daarbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij kennisinstituten die ervaring en expertise op dit terrein hebben en daarvoor over een geschikte infrastructuur beschikken. Het onderzoeksprogramma Sport heeft een budget van 10.4 miljoen euro. De looptijd is 2013 – 2016. De eerste oproep tot het indienen van aanvragen wordt 3 juli 2012 gepubliceerd. Het budget van de eerste ronde bedraagt 9.75 miljoen euro. De ambitie is dat nog andere stakeholders zich bij het onderzoeksprogramma aansluiten en dat het volume ervan uitgebreid wordt.
6
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
1
Inleiding 1.1
Achtergrond
Het onderzoeksprogramma Sport komt voort uit de verkenning van het ministerie van VWS en de sportkoepel NOC*NSF om samen met de technologiestichting STW, de Nederlandse Organisatie 1 voor Wetenschappelijk Onderzoek/Geesteswetenschappen (NWO ) en ZonMw het wetenschappelijk onderzoek op het terrein van sport te versterken en duurzame kennis ten behoeve van beleid en praktijk op te bouwen. Dit teneinde uitvoering te kunnen geven aan de Kennisagenda Sport 2011-2016 en het Sectorplan sportonderzoek en –onderwijs 2011-2016. De eerste verkennende besprekingen van de genoemde partijen dateren van najaar 2010. Medio 2012 is een integraal onderzoeksprogramma tot stand gebracht, waarbij alle hier genoemde partijen de handen ineen slaan en gezamenlijke investeren – zowel wat betreft de inzet van middelen alsook qua sturing en programmering – in sportonderzoek. De Stichting Innovatie Alliantie (SIA) sluit zich hierbij aan met inzet van middelen en TNO overweegt partner te worden bij het programma en is bereid menskracht beschikbaar te stellen voor samenwerkingsverbanden op projectniveau.
1.2
Totstandkoming van de tekst
In nauwe samenwerking en in samenspraak met de opdrachtgevers is het kader voor het onderzoeksprogramma Sport uitgewerkt tot één integraal programma. De drie pijlers binnen dit programma zijn vastgesteld na een consultatie van onderzoekers, potentiële gebruikers en beleidsmakers. Deze consultatie vond plaats in gesprekken met relevante partijen voor de verschillende pijlers en vervolgens op 9 mei 2012 in de vorm van een expertmeeting waaraan ongeveer 60 mensen deelnamen die bij elkaar 45 organisaties vertegenwoordigden uit beleid, praktijk en onderzoek uit het brede veld van sport. De bronnen voor Sport zijn: Kennisagenda 2011-2016 Fundament onder Olympische ambities, Sectorplan sportonderzoek en –onderwijs 20112016 VWS: Sport en bewegen in Olympisch perspectief, Beleidsbrief Sport (juni 2011) NOC*NSF: Olympisch Plan 2028 en Sportagenda 2013-2016 (voorjaar 2012) NWO: Bedrijfslevenbrief [Topsectorenaanpak] en Groeien met Kennis, Strategienota NWO 2011-2014
1.3
Budget en looptijd
Het onderzoeksprogramma heeft een budget van € 10.4 miljoen en loopt van 2013-2016. Het budget van de eerste ronde bedraagt 9.75 miljoen euro. De monitoring loopt door tot en met 2017. Medio 2017 vindt ook de (eind)evaluatie plaats.
1
Overal waar in deze programmabeschrijving NWO staat, wordt NWO/Geesteswetenschappen
bedoeld. 7
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
1.4
Leeswijzer
In deze programmatekst worden eerst de missie en (sub)doelen van het onderzoeksprogramma Sport beschreven (§ 2). Daarna volgt de structuur en de inhoud van het programma, waarbij ook wordt ingegaan op de samenhang en afbakening met andere programma’s en de samenwerking met externe organisaties (§ 3). Tenslotte volgt in § 4 een overzicht van alle aspecten die te maken hebben met het management en de organisatie van het programma.
8
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
2
Integraal onderzoeksprogramma Sport 2.1
Missie onderzoeksprogramma Sport
Sport heeft een centrale plek in onze samenleving. Sportieve activiteiten bevorderen een gezonde leefstijl en kunnen mensen helpen om tot op hoge leeftijd actief en gezond te blijven. Voor mensen die al een (chronische) aandoening hebben, is bewegen ook gezond. Het heeft een gunstig effect op het beloop van hun ziekte. Sport heeft ook een stimulerende en verbindende rol. Zo kan sport veel betekenen voor iemands persoonlijke groei, voor zijn of haar zelfwaardering en identiteit, voor de contacten tussen sporters en de manier waarop mensen elkaar bejegenen. Dat maakt sport ook zo belangrijk in onze samenleving die zorgen kent over betrokkenheid en vertrouwen, veiligheid, onderwijs en leerprestaties, normen en waarden. Topsporters helpen met hun prestaties het internationale imago van Nederland te verbeteren. Ze kunnen ook een voorbeeld zijn voor mensen in andere sectoren, zoals in het onderwijs, om te willen presteren en excelleren. Het streven naar optimale sportprestaties kan bovendien leiden tot de ontwikkeling van nieuwe kennis en nieuwe technieken, die uitstraling hebben naar breedtesport, andere delen van de samenleving en die de kenniseconomie stimuleren. Maar sport en bewegen heeft ook een keerzijde: blessures, doping, gokken, intimidatie, vandalisme en geweld in sport komen regelmatig voor. Om al deze zaken op waarde te schatten is er behoefte aan verdiepend onderzoek en onderzoek naar de (kosten)effectiviteit en implementatie van interventies, samenwerking en bundeling van krachten, verbetering van de kennisinfrastructuur tussen WO, HBO en sportpraktijk, innovatie in samenwerking met het bedrijfsleven (zie het topsectorenbeleid) en instrumenten voor de verspreiding en implementatie van onderzoeksresultaten. Duidelijk is dat op het terrein van de kennisinfrastructuur van de sport de afgelopen jaren de nodige stappen zijn gezet. Het onderzoek ontwikkelt zich, er is gebouwd aan een kennisinfrastructuur en ook de sportsector staat niet stil. Met de toegenomen professionalisering van de sector worden ook de eisen die aan de kennisinfrastructuur worden gesteld hoger. Eenduidige conclusie in de –in opdracht van VWS opgestelde- Kennisagenda 2011-2016 is dat op het gebied van sport en bewegen kennis hard nodig is: “Kennis zorgt ervoor dat de Nederlandse sport toekomstbestendig blijft”. Om meer kennis op te bouwen is onderzoek nodig. Daarom hebben het ministerie van VWS en de sportkoepel NOC*NSF de Technologiestichting STW, NWO en ZonMw de opdracht gegeven een integraal onderzoeksprogrammavoor sport te ontwikkelen. De Stichting Innovatie Alliantie (SIA) sluit aan bij VWS en NOC*NSF en stelt middelen en ondersteuning beschikbaar voor het programma. Het Sectorplan sportonderzoek en –onderwijs 2011-2016 Fundament onder de Olympische ambities is een vervolg op de Kennisagenda 2011-2016 en heeft de ambities van het Olympisch Plan 2028 vertaald naar 5 onderzoekthema’s: Talentvol Nederland (Presteren), Meedoen in Nederland, Vitaal Nederland, Kaart van Nederland en Nederland in Beeld. Het doel is om op deze thema’s het onderzoek en onderwijs naar een hoger niveau te brengen.
9
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
Drie thema’s van onderzoek staan centraal in dit nieuwe onderzoeksprogramma Sport: Presteren, gericht op het optimaliseren van (top)sportprestaties en bevorderen van innovaties, Meedoen, gericht op sportparticipatie, en de betekenis daarvan voor de samenleving; en Vitaal, gericht op het bevorderen van vitaliteit en gezondheid door sportief bewegen. Het laatste thema bouwt voort op het ZonMw-programma Sport, Bewegen en Gezondheid.
2.2
Doelen / subdoelen
Het integrale onderzoeksprogramma Sport heeft tot doel om het wetenschappelijk onderzoek op het terrein van (top)sport en bewegen met betrekking tot de pijlers Presteren, Meedoen en Vitaal te versterken en zodoende kwalitatief hoogwaardige en duurzame kennis op te bouwen en die kennis in te zetten voor de praktijk. Voor beleid en praktijk Belangrijk speerpunt binnen het programma is het inzetten van de ontwikkelde kennis voor beleid en praktijk. Dit betekent: landelijk en lokaal beleid en de praktijk. Met de praktijk wordt bedoeld onder meer de sportsector (sportverenigingen, sportbonden, andere sportaanbieders), het (sportgerelateerde) onderwijs, de zorg, overheden, het bedrijfsleven waaronder ook het MKB (mede in verband met sportinnovaties) en maatschappelijke organisaties. Samenwerking met bedrijven is van groot belang, zodat zij de ontwikkelde kennis kunnen inzetten en vertalen in - voor onze kennisintensieve economie belangrijk - innovatieve producten. Met het oog op dit laatste is er een belangrijke link tussen dit onderzoeksprogramma en het ingezette topsectorenbeleid. In het onderzoek krijgt de gerichtheid op de praktijk van meet af aan vorm, afhankelijk van de aard van de projecten. Participatie van het bedrijfsleven en/of publieke instanties uit diverse relevante sectoren (in geld of in natura) is een vereiste voor alle projecten. De betrokken partijen zijn als (potentiële) gebruikers bij het opstellen van de aanvraag betrokken en blijven dat gedurende de hele looptijd. Meer specifiek werken deze partijen samen bij het articuleren van de onderzoeksvraag, bij het opstellen van een implementatie- of valorisatieplan en bij de implementatie, verspreiding van/communicatie over de onderzoeksresultaten. De output van het programma zal dan ook niet alleen uit wetenschappelijke publicaties bestaan, maar nadrukkelijk ook uit praktische kennis, inzicht in economisch rendement, toepasbare producten en interventies en concrete oplossingen voor maatschappelijke en praktijk problemen. Wanneer de externe partners in de projecten de output benutten, is er sprake van maatschappelijk en economisch rendement. In het gehele programma geldt dat: o aanvragen worden beoordeeld op zowel wetenschappelijke kwaliteit als maatschappelijke relevantie; o valorisatie en aansluiting op de (beroeps)praktijk een belangrijke voorwaarde is; o samenwerking tussen onderzoekers en (potentiële) gebruikers verplicht is in verband met vraagsturing vanuit en toepassing in de praktijk. Aanvragen moeten om die reden in de vorm van een consortium worden ingediend, d.w.z. een samenwerkingsverband tussen onderzoekers en (potentiële) gebruikers;de (potentiële) gebruikers in het consortium dragen in geld en/of in natura bij aan de projecten waarin zij participeren.
10
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
Subdoelen Door te investeren (zowel wat betreft de inzet van middelen alsook qua sturing en programmering) in een integraal onderzoeksprogramma Sport bestaande uit de hieronder genoemde pijlers ontstaat: samenhang in inhoudelijke programmering van de onderzoekslijnen in de context van het Sectorplan Sportonderzoek en –onderwijs 2011-2016; consolidatie, focus, massa en kwaliteit van onderzoek; verbetering van de financieringsmogelijkheden voor en programmering van sportonderzoek; versterking van de kennisinfrastructuur voor sport, zowel voor kennisontwikkeling als voor kennisvalorisatie; meer samenwerking en netwerkvorming tussen onderzoekers van verschillende disciplines en verschillende publieke instanties en (private) organisaties.
11
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
3
Structuur en inhoud van het programma
Het Onderzoeksprogramma Sport kent drie pijlers: Presteren Meedoen Vitaal Hieronder wordt van elk van deze pijlers het inhoudelijke kader beschreven.
3.1
Pijler Presteren
Presteren Het leidende thema voor het onderzoeksprogramma binnen de pijler "Presteren" is optimalisatie van (top)sportprestaties door individuele atleten en teams. Dit is mede ingegeven door het Olympisch Plan en de daarin geformuleerde Top 10-ambitie, die ook door het kabinet wordt ondersteund. Door het leveren van mondiaal aansprekende prestaties helpen topsporters het internationale imago van Nederland te verbeteren. Ze kunnen een voorbeeld zijn voor mensen in andere sectoren (zoals het onderwijs) om te willen presteren en excelleren. Het streven naar optimale sportprestaties kan bovendien leiden tot de ontwikkeling van nieuwe kennis en nieuwe technieken, die een spin-off hebben naar andere delen van de samenleving en die de kenniseconomie stimuleren. De prestatiesport biedt voor het bedrijfsleven een ultieme kans om producten en methoden te testen in hoge druk omstandigheden, en daarnaast biedt het een podium om deze innovaties breed onder de aandacht te brengen. Hoewel het onderzoek zich dus primair richt op het domein van de prestatiesport, zullen de resultaten ervan worden gebruikt binnen de breedtesport, en uiteindelijk in binnen andere toepassingsgebieden in de samenleving. Het is noodzakelijk dat de processen in en rond de prestatiesport maximaal worden ondersteund door beproefde wetenschappelijke kennis en inzichten en door innovaties in zowel processen als materialen. Als Nederland daadwerkelijk in de top wil meedoen en structureel (meer) Olympische en Paralympische medailles wil winnen, dan kan een onderzoeksagenda aan die ambitie bijdragen door zich te richten op die onderdelen en onderzoekthema’s, die leiden tot optimaal presterende individuen en teams. Binnen het leidende thema worden drie ’aandachtsgebieden onderscheiden die betrekking hebben op de ‘leeflijn’ van de (top)sporter: 1. Het ontwikkelen van talent; 2. Het verbeteren van prestaties door leren en trainen; 3. Het daadwerkelijk (blijven) leveren van topprestaties tijdens wedstrijden, en de voorbereiding daarop.
Onderzoeksprogrammering De aandachtsgebieden lenen zich bij uitstek voor cross- en inter/multidisciplinair onderzoek en het koppelen van kennis en inzichten uit de biologische en gedragswetenschappen enerzijds, en de technische wetenschappen anderzijds. Dergelijke koppelingen kunnen tot stand gebracht worden door beide aspecten te combineren in het onderwerp van onderzoek zelf, als ook door in gedragsonderzoek gebruikt te maken van (nieuw te ontwikkelen) geavanceerde technologie. Bij het eerste valt te denken aan onderzoek naar materialen en hulpmiddelen en het gebruik daarvan via het onderwerp (mens-machine-systemen). Bij het tweede kan gedacht worden aan het meten, monitoren, analyseren en terugkoppelen van sportprestaties en voor de prestatie relevante parameters met behulp van geavanceerde technologieën. Binnen de pijler Presteren zullen aldus nauw met elkaar samenhangende onderzoeksprojecten worden uitgevoerd door onderzoekers uit verschillende disciplines waaronder inspanningsfysiologie, geneeskunde, nanotechnologie, voedingsleer / voedseltechnologie, biomechanica, sensortechnologie, cognitie, psychologie, sociologie, aerodynamica en hydrodynamica.
12
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
Onderzoeksvoorstellen: toetsing en prioritering De onderzoeksvoorstellen worden op drie manieren getoetst. Ten eerste gelden de algemene voorwaarden voor het indienen van een onderzoeksvoorstel die van toepassing zijn op het integrale programma, en die in de call uitgebreid zijn omschreven. Daarnaast worden de voorstellen in de pijlercommissie en stuurgroep getoetst. Het hierbij gehanteerde toetsingskader is tevens in de call opgenomen. Ten slotte zijn hieronder genoemde inhoudelijke criteria van toepassing. In ieder voorstel dient duidelijk gemaakt te worden op welke manier het onderzoek hieraan bijdraagt of hierbij aansluit. 1. Het voorstel heeft inhoudelijke raakvlakken met (één of meerdere van) de volgende onderwerpen: Adaptatie en herstel Als sporters goed trainen worden ze sterker of sneller, krijgen ze een beter uithoudingsvermogen of kunnen ze bepaalde bewegingen steeds beter uitvoeren. Het lichaam van de sporter adapteert in reactie op de herhaalde verstoringen van de homeostase. Of, anders geformuleerd: door de aanmaak van metabolieten stimuleert de sporter zijn DNA tot een sterkere aanmaak van de aan de prestatie bijdragende eiwitstructuren. Maar hoe werken deze processen nu precies? Wanneer train je te licht of te weinig, en wanneer juist te zwaar of te veel? De huidige kennis geeft onvoldoende antwoord op deze vragen o.a. omdat we tijdens het sporten nog onvoldoende in het lichaam kunnen kijken en omdat het antwoord op de vraag ook van sporter tot sporter kan verschillen (zie ook onderwerpen monitoring en feedback). Motorisch leren Het bewegingspatroon van de mens is ingewikkeld. In de topsport dient dat patroon zo effectief en efficiënt mogelijk te zijn. Hierbij wordt algemeen de 10.000-uren regel gehanteerd als richtlijn voor de trainingstijd die een sporter moet investeren om zijn of haar topniveau te bereiken. Maar worden al die trainingsuren in de “technieksporten”, waarin het vergaand perfectioneren van complexe bewegingspatronen doorslaggevend is, wel optimaal benut? Die hulpmiddelen (sensoren, geïnstrumenteerde sportmaterialen, video, etc.) zijn er voor de coach beschikbaar om dit proces te sturen? Wordt er bij de toepassing van deze hulpmiddelen wel voldoende rekening gehouden met de wetenschappelijke kennis over instructie (o.a. impliciet leren, differentieel leren), feedback en leermodellen? Weerstand In een aantal sporten zoals roeien, schaatsen, zwemmen, wielrennen, wheelen en bobsleeën speelt ‘weerstand’ een grote rol bij de prestatie. Het gaat in dit thema dan ook om het ontwikkelen van kennis van de specifieke omstandigheden van het begrip weerstand in die betreffende sport, en het ontwikkelen van technieken en materialen om daarmee zo optimaal mogelijk mee om te gaan. Ook de verhouding tussen het minimaliseren van het weerstandsverlies in combinatie met het optimaliseren van de techniek en vermogen van de sporter(s) speelt hierbij een rol. Monitoring en feedback Omdat de werkelijkheid in een laboratorium maar beperkt kan worden nagebootst en omdat er grote verschillen tussen individuele sporters bestaan wordt de behoefte aan meten, analyseren en terugkoppelen bij topsporters onder real-time omstandigheden steeds groter. Met micro- en nanotechnologie kunnen biologische processen op cellulair en moleculair niveau in vivo worden bestudeerd en beïnvloed. Dit kan leiden tot nieuwe inzichten op het gebied van training voor gezondheid, fitheid en prestatievermogen. Trainingsprogramma's zullen veel beter op individuele eigenschappen van de sporter kunnen worden afgestemd, zodat overtraining en blessures zullen worden teruggedrongen. Er is sterk behoefte aan real-time inzicht in meer parameters, liefst verkregen op non-invasieve wijze. Naast fysieke, technische en tactische componenten, wordt ook het belang van mentale en sociale aspecten in de (top)sport steeds meer erkend. Daarom is het relevant om de relatie tussen mentale, sociale en cognitieve aspecten en (top)sportprestaties beter te begrijpen en vervolgens individueel te kunnen sturen. Het is 13
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
goed denkbaar dat technologische systemen (‘breintrainers’) het verbeteren van mentale aspecten kunnen ondersteunen. 1. Het voorstel heeft betrekking op, of komt rechtstreeks voort uit vragen die relevant zijn voor de prestatiesport; 2. Het voorstel sluit aan bij de geformuleerde Top 10-ambitie, de focusprogramma’s van NOC*NSF en/of de voetbalsport; 3. Het voorstel levert kennis, systemen, materialen en/of methoden op die naast sportspecifiek ook sportoverstijgend kunnen worden toegepast. Dit laat onverlet dat de resultaten kunnen zijn ontwikkeld binnen een programma dat zich richt op een specifieke sport; 4. Het voorstel leidt tot directe en daadwerkelijke toepassing van de resultaten door professionals binnen topsportpraktijk; 5. Het voorstel levert kennis, systemen, materialen en/of methoden die ook buiten het toepassingsgebied van de sport gebruikt kunnen worden.
14
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
3.2
Pijler Meedoen
Sport is leuk om te doen en om naar te kijken. Sport stimuleert en verbindt mensen. Zo kan sport veel betekenen voor de vorming en opvoeding van jongeren, voor iemands persoonlijke groei, voor zijn of haar zelfwaardering en identiteit, voor de contacten tussen sporters en de manier waarop mensen elkaar bejegenen. Sport biedt een platform waar mensen elkaar ontmoeten. Dat maakt sport dan ook zo belangrijk in onze samenleving die zorgen kent over betrokkenheid en vertrouwen, veiligheid, onderwijs en leerprestaties, normen en waarden. Het is juist om die reden dat het kabinet Rutte heeft ingezet op sport en bewegen in de buurt. Sport en samenleving hebben zich de afgelopen decennia wezenlijk en stormachtig ontwikkeld. Sport wordt wel de spiegel van de maatschappij genoemd; in sport weerspiegelen zich de maatschappelijke ontwikkelingen. Zo komen, naast individuele prestaties, teamwork en verbroedering, spanningen tussen mensen en groepen komen in de sport tot uitdrukking. Voor het oog van de toeschouwers en de camera doen zich ook in de sport conflicten en incidenten voor. Veiligheid, ook in de sport, is niet voor niets een onderwerp waarover politiek en sport maatregelen met elkaar hebben afgesproken. Zoals de maatschappij de sport beïnvloedt, wordt omgekeerd de maatschappij door de sport beïnvloed. Om die reden wordt sport steeds vaker gezien als een maatschappelijke sector die zowel voor het individu als voor de samenleving van grote betekenis kan zijn. De maatschappelijke betekenis van sport is geen vaststaand gegeven, maar staat onder invloed van media-aandacht, voorzieningen en populaire sportformules, identificatie met clubs en topsporters, regulering en beleid. Niet alle uitingen en effecten van sportuitoefening kunnen op evenveel waardering rekenen. Voorbeelden daarvan zijn incidenten, dopinggebruik en vandalisme. Er valt dan ook nog veel te leren over de mogelijkheden om de maatschappelijke opbrengst van de sport te verhogen, en om tastbaar en meetbaar te maken waar die opbrengst uit bestaat. Onderzoek naar de betekenis van sport kan een aanzienlijke bijdrage leveren aan onze kennis van de samenleving, de processen die daar een rol in spelen en de mogelijkheid om daarin in te grijpen. Die kennis helpt zowel de sport als onze samenleving. Meedoen heeft betrekking op de betekenis die sportparticipatie kan hebben voor het individu of een groep individuen, voor een organisatie (school, bedrijf, instelling) en voor een bepaalde geografische eenheid (wijk, buurt, stad, regio, land). Het gaat daarbij om sport in haar volle breedte, van topsport tot breedtesport (zowel georganiseerde amateursport als individuele sport), en om de hele context ervan (imago, trainer, medesporters etc.). De focus ligt op de uiteenlopende wijzen waarop burgers en organisaties meedoen aan en door sport, de voorwaarden waaronder dat gebeurt, en de bredere maatschappelijke betekenis hiervan. In het onderzoek worden nieuwe (sport)theorieën, – concepten en – methodieken ontwikkeld en/of getoetst. Het onderzoek is erop gericht om het inzicht in achterliggende processen te vergroten, meer kennis op te bouwen en daardoor een beter begrip te verwerven van de plaats en betekenis van sport in de samenleving. Die inzichten zijn belangrijk om met en in de sport gericht en succesvol te interveniëren en de maatschappelijke betekenis daarvan te kunnen benoemen (‘kennis als fundament voor beleid’).
15
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
Onderzoeksprogrammering Binnen Meedoen worden nauw samenhangende onderzoeksprojecten uitgevoerd door onderzoekers uit verschillende disciplines. Voorbeelden daarvan zijn cultuurwetenschappen, psychologie, pedagogiek, filosofie, politicologie, sociologie, mediastudies, bestuurskunde, architectuur en economie. De geschiedenis kan een belangrijke bijdrage leveren door onderwerpen in een lange termijn perspectief te plaatsen en op die manier verheldering te geven. De thema’s die centraal staan in Meedoen worden binnen drie aandachtsgebieden geadresseerd: - Participeren in sport - Sport in samenleving en cultuur - Maatschappelijke betekenis van sport De aandachtsgebieden zijn sterk met elkaar verbonden, en overlappen elkaar ook voor een deel. Daarom is het belangrijk dat in de onderzoeksprojecten onderlinge interactie en uitwisseling tussen de aandachtsgebieden plaatsvindt. Hieronder worden de aandachtsgebieden toegelicht. De onderzoeksvoorstellen dienen naast de algemene (rand)voorwaarden van het integrale programma aan te sluiten op (één van) deze aandachtsgebieden. Participeren in sport In dit aandachtsgebied staat sportparticipatie centraal (sport als doel). Het gaat dan om de sociaal-culturele aspecten van die participatie. Ook de manier waarop sport wordt aangeboden vormt onderdeel van dit aandachtsgebied. Onderzoek hiernaar zal inzicht geven in wie meedoen aan sport en de manier waarop zij dat doen, in (beleids)factoren die sportparticipatie bevorderen of juist belemmeren, motieven voor en beleving van sport, en de aantrekkingskracht die van sport uitgaat. Het onderzoek leidt ook tot inzicht in de maatschappelijke veranderingsprocessen en de gevolgen daarvan voor de mogelijkheden om sportparticipatie te bevorderen. Sportparticipatie
Meedoen aan sport is nog niet zo vanzelfsprekend als sportintimi doen ons geloven of graag willen laten geloven. Een op de drie Nederlanders doet niet aan - 9 miljoen sporters sport, zelfs niet eens per maand. De helft van de bevolking sport minder dan eens per week. Twee op de binnen georganiseerde sport: drie Nederlanders zijn geen lid van een sportclub, en dat - 5 miljoen sporters aandeel lijkt te stijgen. Het is belangrijk om inzicht te - 1 miljoen vrijwilligers krijgen in de mechanismen achter het al dan niet - 28.000 sportverenigingen participeren in de sport, en daarbij onderscheid te maken tussen de verschillende groepen van sportparticipanten: Bron: NOC*NSF (top)sporters, vrijwilligers, bestuurders, toeschouwers, kijkers of lezers, consumenten van sportartikelen en diensten of als werkenden in de sport. De groep van sporters kan nog nader gespecificeerd worden in volwassenen, jongeren, mensen met een handicap, mensen uit welvarende of achterstandswijken etc. Dwars daardoorheen spelen zich sociaal-cultureel gemotiveerde processen van in- en uitsluiting af: gender en etniciteit, rijk en arm, groot en klein, dik en dun, mooi en lelijk. Daartoe horen bijvoorbeeld de effecten van de persoonlijkheid, de boodschap en de uitstraling van (top)sporters op sportparticipatie. binnen georganiseerde en ongeorganiseerde sport:
Een van de specifieke groepen die extra aandacht verdient zijn kinderen en jongeren. Er is behoefte aan kennis over risico factoren en protectieve factoren naar een (on)gezond klimaat voor jeugdsport en bewegingsonderwijs, en hoe dat tot stand komt. Naast de jeugd gaat de aandacht hierbij uit naar zowel trainers, leerkrachten, coaches en ouders alsook naar de manier waarop sport wordt aangeboden.
16
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
Het sportaanbod heeft ook een bredere relevantie voor sportparticipatie en de vraag hoe mensen betrokken kunnen worden bij sport. Verschillende typen organisaties bieden sport aan, elk met een eigen dynamiek, cultuur en geschiedenis. Traditioneel kent de sport een heel specifieke wijze van organiseren, nl. in bonden en verenigingen. Daarnaast zijn in de sport traditioneel gemeentelijke diensten sport en recreatie actief, geven scholen en opleidingen zelf handen en voeten aan bewegingsonderwijs (kinderen en jongeren) en opereren in toenemende mate ook commerciële aanbieders (fitness). In sommige gevallen wordt het sportaanbod verbonden met het aanbod van bijvoorbeeld kinderopvang en zorg als bijv. fysiotherapie. Omdat de manier van organiseren, de formule en locatie invloed hebben op het meedoen aan sport, is het van belang dat daar (meer) kennis over wordt ontwikkeld. Een belangrijke vraag is welke organisatiewijze en sportformule – in de brede zin van het woord - welke effecten teweegbrengen. Ook is hier de vraag aan de orde naar de manier waarop de professionalisering van bonden en verenigingen vorm kan krijgen, wat daarvan de kosten en opbrengsten zijn, en welke rol bonden en verenigingen in het veranderende sportlandschap kunnen hebben. Naast het aanbod van de georganiseerde sport, is er ruimte voor onderzoek naar ongeorganiseerde sport (bijv. het bewegen in de buurt, sportveldjes in de buurt) en de vraag welke effecten op sportparticipatie daar optreden onder welke omstandigheden. Sport, cultuur en identiteit Dit aandachtsgebied richt zich op de plaats van sport in samenleving en cultuur, naar de veranderingen die zich daarin voordoen en hoe die begrepen kunnen worden. Op zichzelf is de plaats van sport in de samenleving en cultuur al een boeiend fenomeen. Daar komt bij dat deze mede koersbepalend is voor sportparticipatie en daarmee van invloed is op de maatschappelijke betekenis ervan. Onderzoek op dit terrein zal dan ook leiden tot inzichten en kennis die ingezet kunnen worden voor sportbeleid. Sport heeft een belangrijke plaats in onze cultuur. In de geschiedenis van Europa heeft sport een lange traditie. Een voorbeeld daarvan is de aller-oudste literatuur, de Ilias en de Odyssee van de Griekse dichter Homerus. In die werken wordt een ‘held’ gezien als iemand die goed kan praten en vechten, waarbij dat vechten elke vorm van lichamelijke competitie, inclusief sport, omvat. Sport heeft een brede sociaal-culturele betekenis: de (groeiende of tanende) rol van ‘volkssporten’, evenementen in het stedelijke en landelijke leven, de Olympische Spelen als instrument voor Europese (en later mondiale) integratie, sportfotografie, sportgebouwen als iconen, beeldvorming van sport in de media en fictie. De rol van sport strekt zich uit van literatuur (bijv. biografieën van topsporters), film, theater, beeldende kunst, architectuur tot filosofie en religie, taal en communicatie, (nieuwe) media. Enkele voorbeelden daarvan: - door de vergelijking tussen sport en religie met de daarbij behorende rituelen, symbolen en heilige plaatsen, ontstaat een nieuw perspectief op sport. Dat geldt ook voor de studie van de stadioncultuur waarbij het sportstadion fungeert als platform voor allerlei performances, muziek, herdenkingen (de begrafenis van André Hazes). - de architectuur heeft een belangrijke bijdrage aan het ontwerp en de inrichting (en daarmee aan de faciliteiten) van sportaccommodaties. De ruimte waarin gesport wordt – het stadion, en ook de vaste route van bijv. marathon en vierdaagse – en de sportlocatie (plaats in: wijk, buurt, stad, regio, land) nodigen mensen uit om te sporten of belemmeren hen daar juist bij. Sportaccommodaties en –locaties kunnen de sportbeleving en de sensatie faciliteren en tegelijk de veiligheid van sport bevorderen, en conflicten verminderen. - de media laten beelden zien van sport, van -verschillende groepen- (top)sporters, en van sportevenementen. Vraag daarbij is welke beelden getoond worden en wat daarvan de effecten zijn op sportparticipatie. - nieuwe media en games bieden sport(participatie) mogelijkheden. Zo kunnen zij de beleving van sport veranderen, en mensen meer bij sport betrekken door (sport)informatie snel te verspreiden. Een ander effect zou kunnen zijn dat de nieuwe media mensen ervan weerhouden fysiek te sporten. Er is nog maar weinig bekend over de effecten van de nieuwe media op sportparticipatie. 17
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
Andere belangrijke thema’s binnen dit aandachtsgebied zijn een veilig sportklimaat, en normen en waarden in de sport. In en rondom de sport(ruimte) komen conflicten en spanningen voor, en is er met regelmaat sprake van incidenten en een onveilige situatie. Er is nog veel onbekend over de relatie tussen sport en veiligheid. Onderzoek zal leiden tot kennis om veiligheid in de sport te bevorderen en conflicten en incidenten te verminderen. Het gaat dan ook om normen en waarden. Vragen in het proces van definiëren van grenzen en handhaven van regels hebben nl. een nauwe relatie tot de veiligheid in en rondom sport. Normen en waarden zijn ook op een andere manier aan de orde. Zo rijzen mede door de intensiteit van de sportpraktijk allerlei ethische vragen en dilemma’s, zoals bijvoorbeeld omtrent doping, de aard van sportiviteit, de voorbeeldfunctie van sporters, de grote financiële belangen die er mee gemoeid zijn, of de beloning van sporters. Een van de vragen hierbij is hoe professionele codes in gedrag omgezet kunnen worden. Maatschappelijke betekenis van sport Door te participeren in sport worden effecten bereikt of veranderingen gerealiseerd die betekenis hebben - positief en negatief. Er kunnen verschillende soorten maatschappelijke betekenissen worden onderscheiden, nl. sociale, culturele, economische en ruimtelijke betekenis. Hoe groot de maatschappelijke betekenis van sport precies is, hoe die te waarderen valt of uitgedrukt kan worden in geld (economische betekenis), zijn belangrijke vragen voor het legitimeren van investeringen in de sport. Tal van sectoren kijken ‘van buiten’ naar wat sport kan betekenen, en of er mogelijkheden tot samenwerking zijn. Een voorbeeld daarvan is de jeugdzorg. Voor overheden zijn de maatschappelijke betekenis die sport kan hebben, de relevantie daarvan voor andere beleidsterreinen en de effecten daarvan in financiële zin, belangrijke redenen om in sport te investeren. Daarom is het belangrijk om de maatschappelijke betekenis van sport aan te tonen en de economische waarde ervan uit te drukken. Ook is het belangrijk kennis te ontwikkelen over de factoren die maken dat de maatschappelijke betekenis van sport optreden. Er ontbreken gestandaardiseerde methoden aan de hand waarvan organisaties voor wie die vraag relevant is, te werk kunnen gaan om antwoorden te zoeken op deze vragen. Het accent in dit aandachtsgebied ligt op de sociale en economische betekenis van sport. De sociale betekenis van sport is een breed en complex terrein. Het gaat daarbij onder meer om de effecten van sport op de sociale cohesie in de samenleving. Sport kan de verbindingen tussen (verschillende groepen van) mensen bevorderen, hen het gevoel geven dat zij bij elkaar horen. Op microniveau kan dat bijdragen aan een verhoogde bindingskracht van sportbonden - bijv. ten opzichte van ongeorganiseerde groepen, en op macroniveau aan de sociale cohesie van de samenleving. Echter: sport kan mensen ook uitsluiten en zo tot spanningen leiden. Er is behoefte aan onderzoek naar zowel de positieve als de negatieve effecten van sport op dit terrein. De sociale betekenis van sport heeft ook betrekking op de bijdrage van sport aan een veilige samenleving, en daarmee aan leefbaarheid. Andere voorbeelden zijn de bijdrage van sport aan: de identiteit(s)ontwikkeling van mensen, de groepsidentiteit, rolmodellen, identificatiemogelijkheden; de kwaliteit van leven; zelfredzaamheid; efficiënter werken; het onderwijs, zowel wat betreft prestaties van leerlingen alsook de sfeer en veiligheid op school. Een voorbeeld van een meer specifiek thema op dit terrein- dat zowel aan cohesie, integratie, veiligheid en leefbaarheid raakt- is de betekenis van het inzetten van bekende (top)sporters in – verschillende typen – wijken en de effecten daarvan. Bij de economische betekenis gaat het in dit aandachtsgebied vooral om de effecten van de maatschappelijke betekenis van sport op de overheidsfinanciën en de vraag hoe kan sport de kosten van de overheid kan terugdringen. Het gaat bijvoorbeeld om de effecten van de betekenis 18
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
van sport op onderwijs, veiligheid, kwaliteit van de leefomgeving en leefbaarheid etc. Kennis hierover levert belangrijke beleidsinstrumenten.
19
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
3.3
Pijler Vitaal
Sport en bewegen is gezond - mits goed en veilig beoefend. Het heeft een positief effect op onder andere de bloeddruk, botdichtheid, het welbevinden en het vermindert de kans op (chronische) aandoeningen en ziekten zoals coronaire hartziekten, diabetes mellitus type 2, bepaalde vormen van kanker en psychische klachten. Bewegen verlaagt ook de kans op overgewicht. Onvoldoende bewegen is in Nederland jaarlijks verantwoordelijk voor naar schatting ruim 8.000 sterfgevallen (ofwel circa 6% van totaal aantal sterfgevallen). Naar schatting voldoet ongeveer 44% van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen 2 3 (NNGB) . 40% van de Nederlanders voldoet niet aan de combinorm . Een kwart van alle Nederlanders heeft een chronische ziekte, waarvan 1,3 miljoen meer dan één. In 2008 was 47% 4 van de volwassen Nederlanders boven de 20 jaar te zwaar . Sport en bewegen hebben echter ook negatieve aspecten. Jaarlijks lopen 3,7 miljoen sporters 5 een blessure op. Bij 1,4 miljoen blessures is medische behandeling nodig . De totale kosten van sportblessures (directe medische kosten en verzuimkosten) bedragen gemiddeld 1,4 miljard euro per jaar. Dus veel (gezondheids)winst te behalen met het bevorderen van een sportieve leefstijl voor iedereen. In het bijzonder mensen met een risico, chronische aandoening of beperking. Van belang is ook het voorkomen en adequaat behandelen van blessures. In dit programma is Gezondheid breed: het verwijst zowel naar fysiek, sociaal en mentaal functioneren als welbevinden en participatie. De pijler Vitaal richt zich op de ontwikkeling van een gezonde leefstijl voor de gehele bevolking, waarbij het stimuleren van sportieve activiteit het centrale thema is. Ook onderzoek naar interventies ter preventie en behandeling van (sport)blessures en aandoeningen en hun maatschappelijke en economische consequenties (waaronder school- en arbeidsverzuim en productiviteitsverlies) behoort tot de thema Vitaal. Daarnaast richt het zich op onderzoek naar implementatie van de behandeling en preventie van sportgerelateerde gezondheidsproblemen en behandeling van chronische aandoeningen of beperkingen met behulp van sport. Het ondersteunen van (top)sporters en onderzoek naar prestatieverbetering valt in het domein voor zover het de gezondheid van de sporter betreft. Het gaat om praktisch toepasbare kennis voor zowel de intermediairs en professionals op het gebied van sportstimulering en blessurepreventie en -behandeling als 56 % Nederlanders voldoet voor de sportende en bewegende mens. Nieuwe actoren aan NNGB en concepten verwijzen hier naar posities van 60 % Nederlanders aan de organisaties die in dit veld actief zijn, zoals organisaties combinorm betrokken bij sport en bewegen in de buurt, gemeenten, GGD-en, zorgsector (eerste en tweede lijn), arbodiensten 3,7 miljoen sportblessures en welzijnsorganisaties maar ook naar de per jaar doorontwikkeling van de ‘beweegkuur’. Vitaal richt zich op prioritaire ziekten en aandoeningen en prioriteiten in de gehele zorgketen (van
2
De NNGB is vijf dagen per week tenminste 30 minuten per dag matig intensieve lichaamsbeweging. Voor
kinderen, jongeren en mensen met overgewicht is de norm 60 minuten per dag. Matig intensieve lichaamsbeweging is een beweging die even intensief is als wandelen in straf tempo of fietsen. 3
De Combinorm norm is een maatschappelijk breed aanvaarde norm voor gezond beweeggedrag. Volgens
de norm dienen jongeren elke dag een uur actief te zijn waarvan minimaal drie keer 20 minuten intensief. Volwassenen dienen vijf dagen in de week een half uur actief te zijn waarvan drie keer minimaal 20 minuten intensief. 4
Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010, deelrapport ‘Gezondheid en determinanten’.
5
VeiligheidNL, Sportblessures.
20
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
preventie tot diagnose en genezing). Het bereiken van gezondheidswinst is het belangrijkste beoordelingscriterium voor de aanvragen binnen deze pijler. Veel aandacht is er voor onderzoek naar de (kosten)effectiviteit en implementatie van interventies en onderzoek dat aansluit op de beoordeling van interventies voor de databanken van bijvoorbeeld het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) en het Centrum Gezond Leven (CGL) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
Aansluiting op bestaande kennis De pijler Vitaal bouwt onder andere voort op wat zich de afgelopen jaren is ontwikkeld in het ZonMw programma Sport, Bewegen en Gezondheid (2004-2013) en sluit aan op de speerpunten 6 van het overheidsbeleid . Het programma Sport, Bewegen en Gezondheid heeft een stevige impuls gegeven aan de kennisinfrastructuur voor het sportgezondheidsonderzoek binnen UMC Groningen, VUmc, UMC Utrecht en UMC Maastricht. Deze universiteiten werken sinds 2003 samen in het LOSOwerkverband (Landelijk Overleg Sportgezondheids Onderzoek). In 2009 sloot het Erasmus MC zich hierbij aan. Onderzoek in de periode 2004-2009 concentreerde zich op chronische ziekten, blessures en preventie. In de derde tranche (begin 2012) is praktijkgericht onderzoek ingediend op het terrein van preventie en curatie van sportgerelateerde aandoeningen en/of medische problemen door sporten. Het programma heeft de kennisinfrastructuur verstevigd en een bijdrage geleverd aan de effectiviteit van preventie en behandeling. Tegelijkertijd blijven onderzoeksvragen onbeantwoord, bleek uit de ‘Tweede tussentijdse zelfevaluatie’ (2008) van het SBG programma uit. Een sterke programmering op prioriteiten is van belang om versnippering te voorkomen en aansluiting met de praktijk en het beleid van sport te garanderen. Het nieuwe programma Sport (2013-2016) focust op samenwerking met de praktijk. De samenwerking tussen beleid, praktijk, onderwijs in de kennisinfrastructuur wordt verstevigd en benut. In het nieuwe programma worden de ervaringen uit het SBG programma benut.
Onderzoeksprogrammering Doelstelling De pijler Vitaal heeft als doel: het genereren en toepassen van hoogwaardige kennis en innovatie op het gebied van sport, bewegen en gezondheid om een bijdrage te leveren aan de verbetering van het welzijn en gezondheid van de Nederlandse bevolking en aan versterking van de (kennis)economie van Nederland. Binnen Vitaal worden nauw met elkaar samenhangende onderzoeksprojecten uitgevoerd door onderzoekers uit verschillende disciplines waaronder (sociale en revalidatie)geneeskunde, gedragswetenschappen, sportgeneeskunde, voedingsleer, bewegingswetenschappen, gezondheidswetenschappen, fysiotherapie etc. Type onderzoek De pijler Vitaal biedt plaats aan zowel verdiepend, strategisch onderzoek als toegepast onderzoek. Innovatie, (kosten)effectiviteit en implementatieonderzoek zijn daarbij kernbegrippen. Het wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd op praktijkgestuurde en -gegenereerde vragen, die zijn vertaald in onderzoeksprojecten die een relevant antwoord op de veldvragen leveren.
6
‘Sport en bewegen in de buurt’, ‘Veilig sportklimaat’ en ‘de economische betekenis van sport’.
21
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
Onderzoek naar onderliggende mechanismen vallen binnen deze pijler zolang dit onderzoek binnen de looptijd van het project leidt tot concrete antwoorden op de vragen van het veld en bij voorkeur interventies. Bij (kosten)effectiviteitstudies dient in de subsidieaanvraag de gekozen vorm van onderzoek degelijk te worden onderbouwd. Het gekozen onderzoeksdesign moet vanzelfsprekend passen bij de onderzoeksvraag. De uiteindelijke doelstelling is altijd om voldoende effectiviteit aan te tonen. Bij implementatieonderzoek gaat het om inzicht te krijgen in implementatievoorwaarden van (preventieve)interventies. Voor alle bovengenoemde onderzoekstypen geldt dat vanaf het begin van het onderzoek aandacht is voor verspreiding en implementatie van de onderzoeksresultaten. De kwaliteit en passendheid van de kennisinfrastructuur waarin het onderzoek wordt uitgevoerd is van belang bij de beoordeling van de aanvragen. Aandachtsgebieden De pijler Vitaal heeft betrekking op drie aandachtsgebieden: 1. Stimuleren sportieve/actieve leefstijl; 2. Preventie en curatie van sportgerelateerde gezondheidsproblemen; 3. Sport en bewegen als therapie. De onderzoeksvoorstellen dienen naast de algemene (rand)voorwaarden van het integrale programma aan te sluiten op (één van) deze aandachtsgebieden.
Stimuleren sportieve/actieve leefstijl Dit aandachtsgebied richt zich op het ontwikkelen van een gezonde sportieve leefstijl voor de gehele bevolking, met het stimuleren van sportieve activiteit als centraal thema. Het bereiken van gezondheidswinst is het doel. De nadruk ligt op het beschikbaar krijgen van effectieve en goed implementeerbare interventies. Veel is al bekend over het effect van sport en bewegen op de bevordering van de gezondheid en de preventie van ziekten. Inzicht in de minimale en optimale activiteit sport en bewegen ter preventie van ziekten/aandoeningen is gewenst. De meeste Nederlanders bewegen en sporten echter niet voldoende. Risicogroepen zoals middelbare scholieren, ouderen, mensen met een lage sociaaleconomische status, allochtonen en mensen met één of meerdere langdurige aandoeningen (met name hart- en vaatziekten, bronchitis/astma/COPD en diabetes mellitus) en mensen met overgewicht verdienen hierbij extra aandacht. Effectieve en goed implementeerbare groepspecifieke interventies ontbreken. De omstandigheden en de bebouwde omgeving waarin mensen leven, spelen een grote rol in de keuzes om te sporten en te bewegen. Onderzoek dat zich richt op de effecten van (fysieke) omgevingsveranderingen op het actief beweeggedrag heeft plaats in deze pijler. Het begrip ‘sportieve activiteit’ Een nadere beschrijving van het begrip ‘sportieve activiteit’ is noodzakelijk om een duidelijke afbakening van het terrein sport en bewegen te geven opdat duidelijk is welke onderzoeksprojecten in aanmerking kunnen komen. Onderstaande beschrijvingen geven een indicatie. Met het begrip ‘sportieve activiteit’ in het kader van de pijler Vitaal wordt gedoeld op alles wat binnen de gangbare term ‘sport’ en ‘bewegen’ valt. Daarbij is het bewust bewegen in sportieve context, in georganiseerd en ongeorganiseerd verband, het doel. Voor sport en bewegen worden verschillende normen/richtlijnen gehanteerd. De subsidieaanvrager dient in zijn/haar aanvraag het karakter van de activiteit waar het om gaat te verhelderen. Met ongeorganiseerd wordt bedoeld iedere vorm van recreatieve sportbeoefening buiten het georganiseerde verband van reguliere sportaanbieders/bonden. Ter indicatie: de sportieve activiteit dient gericht te zijn op sporten en bewegen anders dan de ADL- activiteiten en kan in intensiteit verschillen. Zo valt naast het intensieve sporten (voetballen, wielrennen, hardlopen etc.) ook beweeggroepen voor ouderen, wandelgroepen of fitnessen voor 22
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
mensen met een beperking onder deze pijler. Het bevorderen van bewegen in het normale dagelijkse leven zoals het stimuleren van naar het werk fietsen, tuinieren, lunchwandelen en traplopen komen in de pijler Vitaal niet in aanmerking. Mogelijke onderzoekthema’s zijn o.a.: o Onderzoek naar participatie aan sport en bewegen in relatie tot gezonde leefstijl op andere terreinen (voeding, alcohol, roken, drugs) ter bevordering van de gezondheid. o Verdiepend onderzoek naar de relatie tussen sportparticipatie, vitaliteit, ervaren gezondheid, duurzame gezonde inzetbaarheid, leer- en werkprestatie, zorggebruik en arbeidsverzuim. o Onderzoek naar het beïnvloeden van de omgeving ter bevordering van sportieve, actieve leefstijl. o Toepassing van sport als middel en het effect hiervan om de duurzame gezonde inzetbaarheid van (oudere) werknemers te verhogen.
Preventie en curatie van sportgerelateerde gezondheidsproblemen Het gaat hier om het voorkomen en behandelen van (sport)blessures en medische problemen in relatie tot sport en bewegen en daarmee het snel(ler) actief (weer) kunnen deelnemen aan (top)sport- en beweegactiviteiten om maatschappelijke en economische consequenties (waaronder school- en arbeidsverzuim, productieverlies en talentuitval) te beperken. Bij de curatie gaat het om met name ontstaan, diagnostiek, prognose en behandeling van sportletsels en medische problemen in relatie tot sport en bewegen. Het gebruik van (innovatieve) sportmaterialen voor preventie en behandeling van sport- en bewegingsgerelateerde gezondheidsproblemen (b.v. braces/ tapes/kunstgras ed.) krijgen ook hier aandacht. Mogelijke onderzoekthema’s zijn: o Onderzoek naar en ontwikkeling van implementeerbare (kosten)effectieve interventies op het gebied van primaire en secundaire preventie van blessures. En de manier waarop dit succesvol kan worden overgedragen. o Onderzoek naar en ontwikkelen van (kosten)effectieve en vernieuwende medische en paramedische behandelmethoden voor sport- en bewegingsgerelateerde letsels en problemen, chronisch recidiverende letsels en problemen om sneller en vollediger herstel te bewerkstelligen en verergering van schade en/of problemen te voorkomen. o Onderzoek naar (herstel en) voeding in (top)sport. o Dopinggebruik (zowel korte als lange termijn) heeft schadelijke gevolgen voor de gezondheid. Op welke punten het huidige dopingbeleid binnen de ongeorganiseerde sport zou kunnen worden aangepast c.q. verbeterd, zodat mogelijke ernstige individuele gezondheidsschade van de gebruiker zoveel mogelijk kan worden voorkomen/beperkt.
Sport en bewegen als therapie Dit aandachtsgebied richt zich op het toepassen van lichaamsbeweging en sport als therapie waardoor aanzienlijke gezondheidswinst wordt geboekt bij verschillende (chronische) ziekten en oudere doelgroepen. Het vaststellen van de optimale intensiteit en dosering van sport en bewegen ter behandeling van specifieke aandoeningen is hierbij belangrijk. Het betreft hier zeer frequent voorkomende aandoeningen waarbij op basis van huidige kennis de effectiviteit van sport en bewegen zal toenemen. Te denken valt aan aandoeningen zoals morbide overgewicht, diabetes, depressie, kanker, hartaandoeningen en psychomotorische aandoeningen. Ook krijgt passend sporten bij sportverenigingen voor sporters met een chronische ziekte of met een beperking aandacht.
23
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
Mogelijke onderzoeksthema’s zijn: o Wetenschappelijke ondersteuning van de medische leefstijlpraktijk door onderzoek naar effectiviteit, implementatie en (verder ontwikkelen) van interventies voor sport en bewegen als therapie, met name secundaire preventie en hogere kwaliteit van leven bij chronisch ziekten (onder andere obesitas, diabetes, hart en vaatziekten, kanker) en ouderen.
Voor alle drie bovengenoemde aandachtsgebieden geldt: o Gezondheidwinst als belangrijkste uitkomstmaat; o Generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten naar brede populatie; o Implementatie van kennis en effectieve interventies in de maatschappij waarbij kennistransfer naar de gezondheidprofessionals, op zowel WO- als HBO-niveau, en de sporter/bewegende mens plaatsvindt. Het gaat hierbij om professionals als artsen, verpleegkundigen, fysio- en oefentherapeuten, beweeg- en leefstijladviseurs/-coaches, voedingdeskundigen maar ook nadrukkelijk om professionals binnen het onderwijs (leraar Lichamelijke Opvoeding) en bedrijfsleven (arbodeskundigen, bedrijfsfysiotherapeuten, HRM-deskundigen). Hierbij is het vooral van belang dat in een vroeg stadium van ontwikkeling al nagedacht wordt over de kosteneffectiviteit en bruikbaarheid van de innovatie/ontwikkelde kennis. Dit laatste heeft betrekking op zowel de deskundigheid (competenties nodig voor het gebruik van de kennis/interventies) als de zichtbaarheid van de professional in de keten (van preventie tot behandeling).
24
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
3.4
Samenhang en afbakening met andere programma's
De programmapijlers hebben onderling raakvlakken. Bovendien zijn er raakvlakken met andere programma’s, in het bijzonder van ZonMw. Hieronder worden deze raakvlakken beschreven. Ook de afbakening tussen de drie programmapijlers komt daarbij aan de orde. a. Raakvlakken en afbakening tussen de pijlers Presteren, Meedoen en Vitaal De pijlers Presteren, Meedoen en Vitaal sluiten nauw op elkaar aan. Deze samenhang komt tot uiting in de inhoud, organisatie en de procedures en randvoorwaarden van het programma. De pijler Vitaal onderscheidt zich van de pijler Meedoen als het gaat om sport als middel ten behoeve van fysieke, psychische en sociale gezondheid en duurzame gezonde inzetbaarheid van mensen. Sportparticipatie als doel en determinanten van sportgedrag past het beste in de pijler Meedoen. Het gaat dan vooral om de sociaal-culturele aspecten van sportparticipatie. De aandachtsgebieden blessurepreventie en -behandeling komen zowel bij Vitaal als Presteren voor. De pijler Vitaal beperkt zich tot onderzoek naar prestatieverbetering daar waar het de gezondheid van de (top)sporter betreft. Met andere woorden gaat het binnen Vitaal om preventie en behandeling ten behoeve van het bereiken van gezondheidswinst. In de regel zullen subsidieaanvragen op één van de pijlers betrekking hebben. Indiening van een subsidieaanvraag dient bij de meest geschikte pijler plaats te vinden. Gezien de onderlinge samenhang is het ook mogelijk dat een aanvraag zich richt op meerdere pijlers. Gevraagd wordt dan om voorafgaand aan de indiening contact op te nemen met het secretariaat. Subsidieaanvragen kunnen pijleroverstijgend beoordeeld en gehonoreerd worden. b. Raakvlakken met andere programma’s De pijler Vitaal van het onderzoeksprogramma Sport heeft een relatie met een aantal andere ZonMw programma’s. Relevante programma’s zowel wat betreft kennis als kennisinfrastructuur zijn onder andere de programma’s Sportimpuls!, het aflopende programma Sport, Bewegen en Gezondheid (SBG), Gezonde leefstijl en een gezonde omgeving, Participatie en Gezondheid en Gezonde Slagkracht. De pijler Vitaal benut de reeds opgebouwde kennis uit deze programma’s en de daarbij behorende infrastructuur. Eventuele calls worden op elkaar afgestemd. Tijdens de uitvoering van het programma zal er samenwerking en afstemming met de betrokkenen bij de programma’s plaatshebben, opdat de programma’s over en weer gebruik maken van elkaars ervaringen, (voorlopige) resultaten en plannen of de implementatie van resultaten vanuit een breder perspectief aan te kunnen pakken.
3.5
Inbedding in Topsectorenbeleid
De aanvragers wordt geadviseerd om waar mogelijk ook aansluiting te zoeken bij de topsectoren. Voor sportonderzoek zijn er goede aanknopingspunten met de topsectoren, in het bijzonder met High Tech Systems and Materials (HTSM), Life Sciences & Health (LSH), Creatieve Industrie, Logistiek en Agro & Food. Meer specifiek naar onderwerp zitten de aanknopingspunten voor bewegen, voeding en gezondheid vooral bij HTSM, LSH, Agro & Food en ook bij Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en Water. Voor het onderwerp presteren vooral bij HTSM, LSH, Agro & Food, Creatieve Industrie en ook bij Energie. In hun subsidieaanvraag vermelden de onderzoekers bij welke andere initiatieven – waaronder de topsectoren – hun voorstel aansluit.
25
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
3.6
Samenwerking met externe organisaties
Bij de start van het programma bestaat de financiële omvang uit de bijdragen van het ministerie van VWS, NOC*NSF, SIA, STW, NWO en ZonMw. De ambitie is om vanaf de start van het programma andere (funding) partners te laten aansluiten. TNO overweegt partner te worden bij het programma en is bereid menskracht beschikbaar te stellen voor samenwerkingsverbanden op projectniveau. Voorts wordt voor de implementatie van de onderzoeksresultaten samengewerkt met die organisaties die ervaring en expertise op dit terrein hebben en over een daarvoor geschikte infrastructuur beschikken. Te denken valt aan de Kennistransfer Sportgezondheidszorg van de Vereniging van Sportgeneeskunde (VSG), het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) en het Centrum Gezond Leven (CGL) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Ter bevordering van de coördinatie, kennisuitwisseling en samenwerking in het sportonderzoek zal worden samengewerkt met de stuurgroep, coördinatiegroep en werkgroepen van het Sectorplan sportonderzoek en –onderwijs. Binnen deze overlegstructuur organiseren het Mulier Instituut en het NISSI (the Netherlands Institute for Sport Science and Innovation, in oprichting) activiteiten mede ten behoeve van het Onderzoeksprogramma Sport.
3.7
Internationalisering
Het onderzoeksprogramma Sport sluit aan bij internationale ontwikkelingen op het terrein van onderzoek naar sport. Het onderzoek beperkt zich niet tot de Nederlandse context, maar strekt zich ook uit tot internationale relaties en vergelijkingen. Het onderzoek moet dan ook gepositioneerd worden in een internationaal wetenschappelijk onderzoekskader op het betreffende gebied en daarop aansluiten.
26
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
4
Management en organisatie 4.1
Rol stuurgroep en commissies
Het programma wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een stuurgroep en drie pijlercommissies. Rond bepaalde onderwerpen kunnen de vergaderingen van stuurgroep en pijlercommissies samenvallen.
4.2
Rol en taakomschrijving Pijlercommissies
Per pijler wordt door de betreffende uitvoeringsorganisatie (STW, NWO-G en ZonMw) een commissie ingesteld van in totaal 6 tot 8 leden, voor de helft bestaande uit maatschappelijke leden (samengesteld uit vertegenwoordigers van een aantal relevante sectoren/organisaties) en voor de helft uit wetenschappelijke leden (afkomstig uit het onderzoeksveld). Benoeming van de leden geschiedt op persoonlijke titel, op basis van specifieke deskundigheid. De pijlercommissies adviseren de stuurgroep over de wetenschappelijke kwaliteit en de maatschappelijke relevantie van de subsidieaanvragen. De pijlercommissies zijn tevens verantwoordelijk voor de inhoudelijke begeleiding van het programma en het monitoren van de gehonoreerde aanvragen/lopende projecten. De pijlercommissies adviseren de stuurgroep over de nadere invulling van het activiteitenplan, met name met betrekking tot kennisuitwisseling en kennisbenutting.
4.3
Rol en taakomschrijving stuurgroep
Voor het Onderzoeksprogramma Sport stellen STW, NWO-G en ZonMw een stuurgroep in. De stuurgroep van het onderzoeksprogramma wordt gevormd door de voorzitters van de pijlercommissies (zie onder). De stuurgroep voert een marginale toetsing uit van de door de pijlercommissies uitgevoerde beoordelingsprocedure. Daarnaast stelt de stuurgroep op basis van het voorstel van de pijlercommissies een voordracht op voor de te honoreren aanvragen door de (gebieds)besturen van STW (Presteren), NWO Geesteswetenschappen (Meedoen) en ZonMw (Vitaal). Daarbij kunnen ook beleidsmatige overwegingen een rol spelen, zoals de spreiding over de aandachtsgebieden binnen de pijlers en het belang voor het programma als geheel. De opdrachtgevers (Ministerie VWS en NOC*NSF) en SIA maken ook deel uit van de stuurgroep als waarnemers. De stuurgroep wordt aangevuld met vertegenwoordigers van belangrijke stakeholders. De stuurgroep is namens de besturen van STW, NWO en ZonMw verantwoordelijk voor het toezicht op het programma. Naast haar toezichthoudende rol heeft de stuurgroep een belangrijke taak als boegbeeld van het programma naar buiten. In het kader van de algehele coördinatie van het programma heeft de stuurgroep ook een duidelijke inbreng in de ontwikkeling van het programma, met name ten aanzien van kennisuitwisseling en fondsverwerving. Globaal ziet de opdracht voor de pijlercommissies/stuurgroep er als volgt uit: 1. het zorgdragen voor invulling van de programmapijlers voor de komende jaren; 2. het zorgdragen voor de programmering, beoordeling en prioritering van onderzoeksprojecten. Hierbij wordt een doelmatige en transparante beoordelingsprocedure gehanteerd, waarin plaats is ingeruimd voor zowel een beoordeling van de wetenschappelijke kwaliteit als van de maatschappelijke relevantie; 3. het leveren van een bijdrage aan de communicatie over en implementatie van de project- en programmaresultaten en het creëren van voorwaarden voor de implementatie van deze resultaten; 27
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
4. 5.
het bewaken van de voortgang van het programma en de samenhang tussen de drie pijlers Presteren, Meedoen en Vitaal; het (doen) evalueren van het programma, zowel gedurende de looptijd als na afloop. Deze evaluatie heeft betrekking op de inhoud, de werkwijze en procedures en de resultaten van het programma, alsmede op het tijdplan en de financiën.
Bureau Het secretariaat van de pijlercommissie Presteren ligt bij STW; NWO voert het secretariaat van de pijlercommissie Meedoen, en ZonMw van de pijlercommissie Vitaal en van de stuurgroep. De secretarissen van de drie pijlers verrichten hun werkzaamheden in nauwe samenhang met elkaar en met contactpersonen die zullen worden aangewezen door de opdrachtgevers en SIA. De secretarissen zien erop toe dat 'De Gedragscode Belangenverstrengeling NWO' wordt nageleefd, in het bijzonder bij de behandeling van onderzoeksvoorstellen.
4.4
Uniforme procedures
Het onderzoeksprogramma Sport is een integraal programma. Binnen de drie pijlers van het programma gelden zoveel mogelijk dezelfde subsidie-instrumenten, dezelfde randvoorwaarden voor het indienen van subsidieaanvragen, procedures en beoordelingscriteria. Deze worden gedetailleerd beschreven in de "Call for proposals” gepubliceerd op 3 juli 2012. Projectideeën en uitgewerkte aanvragen moeten binnen de kaders van het programma vallen. In de ronde in 2012 is de procedure globaal als volgt: Fase projectideeën: Per pijler beoordelen de pijlercommissies de projectideeën op passendheid binnen het programma en het (vooruitzicht op) maatschappelijke relevantie en wetenschappelijke kwaliteit. Op basis van de adviezen van de commissies formuleert de stuurgroep het uiteindelijke advies tot het al dan niet uitwerken van de aanvraag. Daarbij kunnen ook beleidsmatige overwegingen een rol spelen. Een voorbeeld daarvan is de spreiding van de voorstellen over de aandachtsgebieden binnen de pijlers. -
-
Fase uitgewerkte subsidieaanvragen: De pijlercommissies beoordelen de uitgewerkte subsidieaanvragen maatschappelijke relevantie en wetenschappelijke kwaliteit. Pijleroverstijgende aanvragen worden beoordeeld door de pijlercommissie waar het zwaartepunt van de aanvraag ligt. Dit met consultatie van de commissie(s) van de andere pijler(s) waarop de aanvraag eveneens betrekking heeft. Het voorgenomen oordeel van de pijlercommissie wordt opgestuurd naar de hoofdaanvrager, die in staat wordt gesteld een weerwoord te geven. Op basis van de aanvraag, het voorgenomen oordeel en het weerwoord besluit de pijlercommissie tot een definitief oordeel en stelt een prioriteitsvolgorde op. Dit oordeel en de prioriteitsvolgorde komen tot stand op basis van de scores van de aanvragen op de criteria wetenschappelijke kwaliteit en maatschappelijke relevantie. Daarbij wegen beide criteria even zwaar. Alleen de aanvragen die op wetenschappelijk kwaliteit als ten minste goed beoordeeld worden en maatschappelijk relevant zijn komen in aanmerking voor subsidie. De pijlercommissies adviseren de stuurgroep over de te honoreren aanvragen. De stuurgroep toetst de beoordelingsprocedure marginaal en stelt vervolgens – op basis van het advies van de commissies - een voordracht op voor de te honoreren aanvragen. Daarbij kunnen beleidsmatige overwegingen een rol spelen. Een voorbeeld daarvan is – evenals bij de projectideeën - de spreiding van de voorstellen over de aandachtsgebieden binnen de pijlers. De (gebieds)besturen van STW, NWO en ZonMw besluiten over de te honoreren aanvragen naar aanleiding van de voordrachten van de stuurgroep.
Ten aanzien van de administratie van de gehonoreerde onderzoeksvoorstellen gelden de algemene regels van STW voor Presteren, NWO voor Meedoen en ZonMw voor Vitaal. 28
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
Afhankelijk van het budget vinden een of meerdere rondes in het programma plaats. Wanneer de stuurgroep er in de loop van het programma in slaagt om additionele financiële middelen te verwerven, zullen die in volgende subsidierondes worden uitgezet. Onderzoeksvoorstellen vallen binnen de kaders van het onderzoeksprogramma Sport en geven uitwerking aan (de onderwerpen) daarbinnen, zoals in de Call for proposals beschreven. Randvoorwaarden De aan te vragen onderzoeksprojecten dienen minimaal te voldoen aan de volgende voorwaarden: o Goede wetenschappelijke kwaliteit én maatschappelijke relevantie Elke subsidieaanvraag wordt op maatschappelijke relevantie en op wetenschappelijke kwaliteit beoordeeld. In de Call for proposals zijn de relevantie- en kwaliteitscriteria nader uitgewerkt. Alleen subsidieaanvragen die op wetenschappelijk kwaliteit als ten minste goed beoordeeld worden en maatschappelijk relevant zijn, komen in aanmerking voor subsidie. o Betrokkenheid maatschappelijke organisaties en/of bedrijfsleven Belangrijk speerpunt binnen het programma is het inzetten van de ontwikkelde kennis voor beleid en praktijk. Met de praktijk wordt bedoeld onder meer de sportsector (sportverenigingen, sportbonden, andere sportaanbieders), het (sportgerelateerde) onderwijs, de zorg, overheden, maatschappelijke organisaties en/of bedrijven waaronder het MKB (mede in verband met sportinnovaties). Binnen het onderzoeksprogramma Sport is de praktijk als (potentiële) gebruikers betrokken bij het onderzoek. Potentiële gebruikers maken altijd deel uit van de consortia (zie hieronder). Dat betekent dat zij betrokken zijn bij het opstellen van een aanvraag en bij een project betrokken blijven gedurende de hele looptijd ervan. Meer specifiek worden de (potentiële) gebruikers betrokken: o rond het nader articuleren van de onderzoeksvraag; o bij het opstellen van een valorisatieplan; o bij of voorafgaand aan de definitieve rapportage van het onderzoek; o bij de verspreiding van en communicatie over de onderzoeksresultaten. In elke onderzoeksvoorstel dient een valorisatieplan opgenomen te worden dat gericht is op het ter beschikking stellen en gebruik van relevante onderzoeksresultaten door de (potentiële) gebruikers. In het valorisatieplan dient duidelijk gemaakt te worden welke rol de (potentiële) gebruikers hebben. Het budget voor de uitvoering van de activiteiten in het valorisatieplan bedraagt circa 5% van het totale projectbudget. o Consortia (van samenwerkende onderzoekers en potentiële gebruikers) Binnen het onderzoeksprogramma Sport is samenwerking tussen onderzoekers en (potentiële) gebruikers verplicht. Onder (potentiële) gebruikers wordt verstaan de sportsector (sportverenigingen, sportbonden, andere sportaanbieders), het (sportgerelateerde) onderwijs, de zorg, overheden, het bedrijfsleven waaronder het MKB (mede in verband met sportinnovaties) en maatschappelijke organisaties. De leden van het consortium worden betrokken bij de opzet van het onderzoek en bij de uitvoering ervan. o In geld en/of in natura bijdrage van externe partners Aan een project dienen de externe samenwerkende partners (sportsector, maatschappelijke organisaties en/of het bedrijfsleven) bij te dragen. Hun bijdragen kunnen zowel in geld en/of in natura zijn. Bijdragen in de vorm van personeel en materiële bijdragen worden geaccepteerd als in natura-bijdragen op voorwaarde dat deze gekwantificeerd zijn en een integraal onderdeel vormen van het project. Dat moet duidelijk uit de subsidieaanvraag blijken en uit de planning / fasering van het onderzoek. 29
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
De externe partijen dragen in een project in totaal tenminste 30% bij aan de totale kosten van het project. Wanneer bijvoorbeeld € 300.000 subsidie wordt aangevraagd, dan is de totale omvang van het project € 390.000. o Het programma kent twee subsidievormen, elk met een looptijd van maximaal 4 jaar: 1. Onderzoeksprojecten met een maximaal aan te vragen subsidiebedrag van € 350.000. 2. Onderzoeksprojecten met een maximaal aan te vragen subsidiebedrag van € 500.000. Voor beide typen onderzoeksprojecten geldt dat subsidies alleen kunnen worden aangevraagd voor onderzoeksprojecten waaraan ten minste twee (deeltijd)onderzoekers deelnemen; voorstellen voor individuele projecten kunnen niet worden ingediend. Bij de tweede subsidievorm, waarbij de maximale subsidieomvang € 500.000 bedraagt geldt als aanvullende voorwaarde dat de betrokken onderzoekers afkomstig moeten zijn uit (a) verschillende disciplines en (b) verschillende onderzoeksinstellingen (universiteiten / UMC's, hogescholen, en wetenschappelijke instituten). Deze subsidievorm is er mede op gericht om de onderlinge samenwerking te stimuleren tussen onderzoekers van universiteiten/UMC's, hogescholen en wetenschappelijke instituten die onderzoek op het terrein van sport uitvoeren. Beleid Intellectueel Eigendom (IE-beleid) Op het onderzoeksprogramma Sport is het volgende IE-beleid van toepassing. • Eigendom Ten aanzien van het eigendom van de onderzoeksresultaten van het binnen dit programma gefinancierde onderzoek geldt voor de pijlers Presteren en Meedoen het STW-beleid. De uitgangspunten van dit beleid kunt u terugvinden op de STW website onder het kopje ‘Downloads” (www.stw.nl/sites/stw.demo.infi.nl/files/mediabank/IE-beleid%20uitgangspunten.pdf). Voor de pijler Vitaal is het door ZonMw in haar subsidievoorwaarden gehanteerde beleid van toepassing. U kunt dit terugvinden op: http://www.zonmw.nl/nl/subsidies/subsidievoorwaarden.
4.5
Communicatie en implementatie
Het onderzoeksprogramma Sport wil kennis opleveren die een goede kans heeft op verdere verspreiding en toepassing in de praktijk. Die kennis moet bruikbaar zijn voor de gebruikers en moet zoveel mogelijk gebruikt worden in de praktijk en in het beleid. Daarom zijn (potentiële) gebruikers via consortiavorming van meet af aan bij de onderzoeksprojecten betrokken. Zo ontstaat er een samenwerking in de vorm van interactie en dialoog tijdens het onderzoek en projectuitvoering tussen onderzoekers en eindgebruikers die cruciaal is. In de budgetten van de onderzoeksprojecten wordt 5% gereserveerd voor de verspreiding van en communicatie over de onderzoeksresultaten ervan. Ook op het niveau van het programma als geheel worden middelen gereserveerd om de communicatie en implementatie respectievelijk te optimaliseren en te stimuleren. Daarbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij kennisinstituten die ervaring en expertise op dit terrein hebben en daarvoor over een geschikte infrastructuur beschikken. Wanneer de projecten in uitvoering zijn, wordt vanuit het programma georganiseerd dat er verbindingen worden gelegd tussen thema’s, voor samenwerking tussen projecten onderling en met het oog op netwerkvorming op landelijk niveau. Op landelijk niveau gaat het om organisaties zoals het NISB, het Centrum Gezond Leven van het RIVM, Vereniging van Sportgeneeskunde, het Mulier Instituut, het NISSI (in oprichting), Topsport Topics, de 30
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
werkgroepen van het Sectorplan Sportonderzoek en -onderwijs en de organisaties die de implementatie tot uitvoering gaan brengen. De concrete activiteiten in het kader van communicatie en implementatie voor het programma zijn onder meer: o Periodieke bijeenkomsten (projectleidersbijeenkomsten, expertmeetings) waarin onderdelen uit het programma worden belicht en besproken; o Opname van projectinformatie in de databases van STW/NWO/ZonMw en databanken van andere relevante organisaties; o Verspreiding nieuwsitems en programmaresultaten via de verschillende nieuwsbrieven, vakbladen, websites.
4.6
Voortgang en evaluatie projecten en programma
De looptijd van het programma is van 2013-2016. Dit houdt in dat de projecten voortkomend uit de ronde 2012 in 2013 worden gehonoreerd en de monitoring van projecten doorloopt tot en met afronding na (maximaal) 4 jaar. De voortgang en evaluatie van de gehonoreerde projecten wordt door de programmacommissies van de drie pijlers (Presteren, Meedoen en Vitaal) bewaakt op grond van voortgangsverslagen en eindverslagen. Site visits zijn ook mogelijk. De projectleiders zijn verantwoordelijk voor de voortgang en het welslagen van de projecten. De secretaris van NWO/STW/ZonMw heeft bij de monitoring ook een belangrijke rol. Hij/zij heeft de taak om de pijlercommissie tijdig over de voortgang van de projecten te informeren. De commissie kan de goedkeuring van eindverslagen mandateren aan tenminste één commissielid. STW/NWO/ZonMw houden de opdrachtgevers en SIA op de hoogte van de voortgang van het programma via het jaarplan, voortgangsrapportages en het jaarverslag. Daarin wordt primair aangegeven hoe de programma activiteiten hebben bijgedragen aan de programmadoelen. Deze rapportages geven de programmacommissies van de drie pijlers en opdrachtgevers relevante informatie over de voortgang van het programma en worden dan ook benut om het programma zo nodig tussentijds bij te sturen. De (eind)evaluatie van het programma vindt in 2017 plaats. Deze betreft in eerste instantie het resultaat en beantwoordt de vraag in hoeverre de doelstellingen van het programma zijn gehaald. Daarnaast wordt ook de manier waarop het proces is begeleid in het licht van de doelstelling van het programma getoetst. Met het oog op de evaluatie stelt de te evalueren organisatie (stuurgroep en pijlercommissies) zelf een intern evaluatierapport op. Vervolgens voert een externe evaluatiecommissie, mede op basis van dit rapport, een visitatie uit waarvan de resultaten in een extern evaluatierapport worden vastgelegd. De externe commissie brengt haar oordeel en adviezen uit aan het bestuur van STW/NWO/ZonMw. Het bestuur van STW/NWO/ZonMw zal deze aanbieden aan de opdrachtgevers. Belangrijk voor de eindevaluatie is de maatschappelijke en wetenschappelijke impact van het programma, gegeven de doelstellingen van het programma en de pijlers.
31
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016
32
Onderzoeksprogramma Sport 2013-2016