56. Worsteling met God
S
OMS KOMT EEN MENS IN OPSTAND tegen zijn lot. De antieke Grieken geloofden niet ’ zo in het bestaan van ‘toeval’ (oprd betekent lot veeleer dan toeval), tenminste niet zoals wij dat doen: dat woord dat ons gerust wil stellen door te beduiden: ‘wat daar gebeurt, heeft geen betekenis, geen bedoeling, geen duidelijke oorzaak; vergeet het maar gewoon’. Die geruststellende gedachte bestond nauwelijks bij de Grieken: met alles wat gebeurde had ‘hogerhand’ te maken (moira= lotsbepaling); de alom aanwezige bovenmenselijke krachten (daemonen of godheden) waren voortdurend actief en moesten dus steeds gunstig gestemd worden; de mens moest hun toorn voorkomen/vermijden. Aan deze algemeen menselijke tirannie van de angst hebben de Grieken zelf een einde gemaakt, en wel door de invoering van de logos, die Johannes aan de basis van de kosmos stelt: de logos is het redenerend vermogen of het oorzakelijk denken, de ‘logica’, zou je kunnen zeggen (Latijn: ratio). Daarop berust volgens de Grieken en Johannes het heelal; en Einstein c.s. beamen dat. Maar onder de gewone Grieken bleef de angst natuurlijk onveranderd heersen. Dat leidt vaak tot een onduldbaar lot en ook Heracles heeft dat meer dan eens ondervonden – zoals we nu gaan zien. Drievoeten
Afb.275a. Deel van poot van bronzen drievoet (47 cm) uit Olympia; 750-730 v.Chr.
Op een forse, mooi versierde, platte staaf van gegoten brons, uit ± 750-730 v.Chr. (afb. 275a en b), ± 10 cm breed en 47 cm lang, staan twee naakte mannen met een helmbos boven het hoofd en opgeheven vuisten tegenover elkaar; ze houden ieder met één hand een drievoet-bekken vast, dat ronde handvatten draagt (er waren er natuurlijk drie, maar dikwijls werden er, zoals hier, maar twee weergegeven). Het is kennelijk een ruzie. Afb. 275a is een stuk van de poot van zo’n grote bronzen drievoet met bekken, het voorwerp waarom de twee figuren hier vechten. Die soms manshoge drievoeten werden in heiligdommen gewijd (er staat er bijv. één achter Priamus op afb. 253, hier afb. 275c). Ons stuk poot is in Olympia opgegraven. Het is een fraai stuk brons (afb. 275a); van boven verbreedt zich de poot om aan te sluiten bij de ring waarop het bekken rustte. Dit deel van het reliëf is versierd met (in scherp reliëf uitgestoken) concentrische rechthoeken die naar boven toe uitbuigen. Onder de vechtenden van afb. 275a-b zijn dezelfde concentrische rechthoeken in scherp reliëf aangebracht. Daaronder is nog net een stuk van een ander reliëf bewaard met twee tegen elkaar opspringende, vechtende monsters (afb. 275a: leeuwen?); dit lijkt een soort Homerische vergelijking die kracht bijzet aan, en verwijst naar, de twee vechtende mannen erboven. Wat was dat voor een gevecht van die twee krijgers? Iedere Griek begreep dat metéén: twee martiale mannen vechten
156
Makron 2 Boek A4 HR.indd 156
18-11-14 16:08
Afb.275b. Tekening van detail van afb. 275a Heracles en Apollo worstelend om de drievoet
om een drievoet; dat zijn ‘natuurlijk’ Heracles en Apollo. Deze afbeelding stamt ongeveer uit de tijd van Homerus (8e eeuw v.Chr.), de grote dichter die alles zo nauwkeurig beschrijft en daardoor op ons een verbazend moderne indruk maakt. Vergeleken met de meeslepende verteltrant van Homerus is het plaatje van afb. 275a-b uiterst primitief: het toont dat Griekse kunstenaars eeuwen achterliepen bij hun collega-dichters. Maar in Griekenland ging de ontwikkeling vliegensvlug: met afb. 276a, zo’n 250 jaar later, zijn we al een stuk verder (± 490-480 v.Chr.): de vooruitgang in de weergave is werkelijk kolossaal. Maar voordat we deze en andere afbeeldingen gaan bestuderen, moeten we weten hoe die merkwaardige worsteling tussen de beide zonen van Zeus, de god Apollo en de sterfelijke Heracles, ontstond.
De woede van Heracles Heracles, die veruit de belangrijkste Griekse held of heros was, heeft u al leren kennen in hoofdstuk 47 en 48 (afb. 221-223; 228-229, 233-234). Hij was de zoon van Zeus en een stervelinge, Alcmene (Makron 1 blz. 136). Zeus’ echtgenote, Hera, was natuurlijk verbolgen over die buitenechtelijke geboorte (toch lijkt de naam Heracles ‘roem van Hera’ te betekenen). Door toedoen van Hera was zijn lot uitermate ongelukkig; hij was absolute gehoorzaamheid verschuldigd aan een veel mindere persoon, de koning van Mycene, Eurystheus. Deze gaf hem de onmogelijkste opdrachten, in de hoop dat hij bij de uitvoering zou omkomen. Twaalf opdrachten zijn later gecanoniseerd als de ‘werken’ van Heracles; u hebt er al twee gezien: hij haalde de helhond Cerberus uit de Hades (afb. 228-229) en doodde de Nemeïsche leeuw met blote handen (afb. 221 e.v.). Ook bestreed hij Ouderdom (Gèras), maar dat komt alleen op vazen voor en niet in de literatuur. Want ook al bleven de afbeeldingen in ‘realisme’ ver achter bij de literatuur, zij stonden in betekenis op één lijn, en konden dus onafhankelijk vorm geven aan de mythen. Dat hebben we al gezien met de dubbelmoord die Neoptolemos pleegt door Priamus met het lijf van Astyanax dood te slaan (hier afb. 275c, ook afb. 255), een voorstelling van zaken die geschikt is voor afbeeldingen,
Afb.275c. Priamus wordt op altaar gedood (= afb.253); enorme drievoet achter altaar; Brygos-schilder
157
Makron 2 Boek A4 HR.indd 157
18-11-14 16:08
maar ongeschikt voor de literatuur, waar de twee moorden juist uitgebreid afzonderlijk beschreven moesten worden. De verhalen over Heracles vertonen een enorme verscheidenheid, en vormen dus geen duidelijk geheel. Maar in die verwarrende hoeveelheid is hij óók een hoogst tragische figuur en daarom noemt Galinsky hem ‘the most moving symbol of the human condition’ (in zijn reeds vermelde boek over Heracles, zie noot). Eén weerkerend thema is dat hij van tijd tot tijd, door eigen toedoen of door de goden (Hera vooral), geheel buiten zinnen geraakte en in uiterste razernij verviel. In zo’n toestand heeft hij bijv. eens zijn vrouw en kinderen gedood en nog andere vreselijke misdaden begaan. Daar moest hij natuurlijk voor boeten. Zo ging hij eens naar Delphi om reiniging van bloedschuld te vragen in het heiligdom van Apollo (zie Makron 1 blz. 136). Wat de misdaad precies was, staat natuurlijk niet vast; verschillende redenen worden gegeven. Maar toen hij in Delphi kwam en een verzoenend orakel verlangde van de priesteres op de drievoet (de Pythia), was Apollo zo geschokt door deze bloed besmeurde man, dat hij botweg weigerde. Hierop ontstak Heracles, die toch al in uiterste nood verkeerde, in zulk een razernij dat hij het heiligste van het heiligste uit de tempel aangreep, de drievoet, en ermee vandoor wilde gaan. Nu ontvlamde ook Apollo in tomeloze woede en trachtte de drievoet uit zijn handen te rukken; beide zonen van Zeus waren even sterk en er is een verhaal dat Zeus ten slotte persoonlijk tussenbeide moest komen. Deze tussenkomst van Zeus is weergegeven in de kleine geveldriehoek (tympanon) van het schathuis van Siphnos in Delphi (± 525 v.Chr., afb. 275d); hier heeft een zeer rijzige oppergod Zeus (in het midden; zijn hoofd is verloren) de rechterarm van Apollo in een harde greep; Apollo, die van links komt, houdt de poten van de drievoet stevig vast, terwijl zijn zuster Artemis hem van achter bijstaat; rechts tracht een zeer zwaar gebouwde Heracles de drievoet weg te sleuren: hij heeft zijn knots in de rechterhand (afgebroken) en met de linkerhand (nu verloren) hield hij het bekken van de drievoet op zijn schouder vast (een deel van het bekken is nog zichtbaar achter zijn hoofd). Dit ingrijpen van Zeus ontbreekt in de vaasschilderingen: daar moet men maar zo’n beetje raden dat de onoverwinnelijke Heracles, in dit éne geval, faalde; hij leed een onthutsende nederlaag! Vechten met God Een ‘worsteling met God’, dat vindt mijn vrouw hoogst ongepast; maar in de sagenwereld is het juist een hoogtepunt (of dieptepunt) in wat mogelijk is in het menselijk bestaan. Dit is zo belangrijk dat de behandeling van dit thema het veruit langste hoofdstuk van dit boek vereist. In zijn wanhoop begeert de ongelukkige sterveling boven het menselijk lot uit te stijgen, en tot in de sfeer van de goden door te dringen, om zo zélf begrip van het Al, of van het hogere, te verwerven. Men zou daarom verwachten dat dit thema in de Griekse literatuur een grote rol speelde. Maar het uitermate tragische aspect van deze Afb.275d. Zeus (midden) scheidt Apollo en Heracles, die strijden om de sage is, voor zover ik weet, niet of drievoet, Delphi, schathuis van Siphnos, 525 v.Chr. nauwelijks literair uitgebuit. Op vazen daarentegen is de worsteling om de drievoet zeer vaak afgebeeld; het lijkt alsof hier de tragische betekenis van de sage wél begrepen werd: er zijn nl. een vijftigtal voorbeelden in Beazley’s lijsten van zwartfigurige Attische vazen (zesde eeuw v.Chr., zie ABV, index), en niet minder dan 32 vazen in het roodfigurige werk, hoofdzakelijk tussen 525 en 460 v.Chr.: onder andere, zoals we nog zullen zien, twee van de Kleophrades-schilder (afb. 277-279a-b) en vier van de Berlijn-schilder (zie verderop, afb. 279cd). Daarnaast zijn er ook nog eens vier voorbeelden van de schilder van afb. 276, die u nog niet
158
Makron 2 Boek A4 HR.indd 158
18-11-14 16:08
Afb.276a. Heracles en Apollo worstelend om drievoet; hinde bij Apollo; kelkkrater, Londen; door Myson, ± 480 v.Chr.
kent en die we nu gaan bespreken. Deze schilder heette Myson (hij kwam, denk ik, uit Mysië, een streek in Anatolië); hij was niet alleen schilder maar ook pottenbakker (-draaier), want zo signeerde hij. Hij is een merkwaardige (maar niet zeer sterke) artiest die een bijzonder oeuvre gehad moet hebben; zijn voorstellingen zijn soms zeer ongewoon. Misschien vinden wij het opvallend dat Apollo in de hier afgedrukte afbeeldingen (276, 278-279) niet groter is dan Heracles; hij is toch een god, denken wij dan! Maar Heracles, hoewel sterfelijk, was zijn halfbroer, en in de Griekse kunst zijn, zoals we al eerder gezien hebben, goden vaak niet groter dan mensen. In elk geval, in de strijd om de drievoet zijn de twee vechtersbazen altijd aan elkaar gewaagd en even groot, al is Heracles meestal gespierder (afb. 275 e.v.).
159
Makron 2 Boek A4 HR.indd 159
18-11-14 16:09
De worsteling Wat tekende Myson in afb. 276a? Heracles probeert de drievoet uit Apollo’s tempel te roven. Men verwacht dat hij zijn leeuwenhuid als mantel om heeft, en dat hij zijn pijlenkoker met boog en al meedraagt. Maar nee, hij is geheel naakt, evenals Apollo (let op het minieme geslacht van beiden). Heracles houdt de drievoet bij een poot vast en zwaait dreigend met zijn knots; hij kijkt om en zet kracht met de benen om te ontkomen. Maar de god grijpt het bekken van de drievoet en houdt de knots met de rechterhand in bedwang. Hij beweegt luchtigjes, vergeleken met Heracles, die zich schrap zet. Let op het mooie kapsel van de god, dat met een krans bijeen gehouden wordt, en op zijn verbeten mondje. Bij beiden zijn de wimpers met minieme streepjes aangegeven, Afb.276b. Dezelfde krater: Aithra, moeder van Theseus, gered uit Troje een teken dat de schilder dit tot een door haar kleinzonen Akamas en Demophon meesterwerk van klasse wilde maken; maar zijn stijl is, zoals gezegd, niet vlekkeloos. Er is bijv. een duidelijke onhandigheid in zijn tekenwijze; kijkt u maar eens naar de schouders van Apollo: zijn linkerschouder en arm zijn naar voren geklapt op de borst, terwijl we zijn rechterschouder en borst pal van voren zien; die linkerschouder en arm zijn gewoon naar links omgebogen alsof zijn lichaam een kartonnetje is dat je kunt dubbelvouwen. Niettemin is het beeldend uitdrukkingsvermogen hier al heel sterk en benadert dat van de teksten van Homerus. De drievoet is opmerkelijk mooi in afb. 276a: fraaie poten en sierlijke palmetten bij de handvatten. Verwonderlijk is de metalen stekel-stang die de top van de twee oren schijnt te verbinden en die Apollo als het ware in de borst prikt. Zeer opmerkelijk is bovendien de aanwezigheid van een hinde, met bruine en gevlekte huid, die hun voor de voeten loopt (het verdunde zwart dat bruin werd bij het bakken, is een beetje vegerig aangebracht). Blijkens een enkele, veel oudere, vaasafbeelding hebben deze twee zonen van Zeus ook al eens gevochten om een hinde met horens (rendierhinde); maar daarvan hebben we, geloof ik, geen literaire mededelingen. Ook op andere vazen wordt, zoals we nog zullen zien, Apollo wel eens vergezeld door een hinde. Mijn vrouw ontdekte nog iets heel merkwaardigs: beiden hebben een koket bandje om hun linkerenkel! Dit komt wel bij dames voor en ijdele jongetjes van 15 jaar (Makron 1 afb. 19), Afb.277. Hoofd van Heracles, detail van afb.278 maar is hoogst opmerkelijk bij deze stoere Hera(= afb.130); Kleophrades-schilder, ± 490 v.Chr. cles en zijn hoogverheven tegenstander.
160
Makron 2 Boek A4 HR.indd 160
18-11-14 16:09
Een drama op straat De andere kant van de krater met de drievoet is in afb. 276b te zien, een zeldzame schildering: de zeer oude, strompelende Aithra (moeder van Theseus en lange tijd slavin in het huishouden van Helena) wordt in Troje, tijdens de verwoestende verovering, bevrijd uit haar slavernij door haar kleinzoons, Akamas en Demophon, die schichtig om zich heen kijkend, haar wegvoeren uit de strijd naar de vrijheid. We kennen deze scène al van afb. 249 (Kleophrades-schilder), maar hier is het een afzonderlijke gebeurtenis, een drama op straat (ook hier is de uitvoering niet vlekkeloos: de armen van de helden zijn wel erg dun). Myson heeft meer zulke uitzonderlijke scènes. Een achterstallige schuld Van de talloze andere afbeeldingen van dit vreemde drievoet-drama toon ik er slechts twee, de eerste ben ik u nog schuldig, afb. 277-279b. Dat komt doordat u gewoon thuis zit en niet in dat fijne, hoogoplopende auditorium te midden van de studenten, want dan had u al lang, na het zien van afb. 277 (= afb. 130) uw vinger opgestoken en gezegd: ‘Professor’ (want zo had u mij aangesproken; dat was toen nog gewoonte), ‘Professor, wat staat er dan verder op die vaas met die kop (afb. 277)?’ En dan was ik beteuterd geweest en had ik niet geweten of ik die dia wel bij me had, maar Jaap Morel (die toen als vrijwilliger-student de dia’s vertoonde – want in de Ouwemanhuispoort was geen geld voor personeel – en die later een belangrijk museum-persoon werd), die Jaap dus, vond de dia natuurlijk meteen en dan zei ik: ‘Dank je wel, Jaap; kijk mevrouw of meneer’ en dan zou ik doorgaan Afb.278. Heracles met de drievoet, omkijkend naar Apollo, met: ‘Hier is ie dan, afb. 278, die vaas die bij amphora, New York; Kleophrades-schilder die kop hoort die we indertijd zo uitgebreid hebben besproken’ (Makron 1 blz. 134 e.v.). Het is een heel grote, slanke amfoor in New York, bijna 50 cm hoog, een beetje onceramisch, vind ik, meer ‘architectonisch’, met een scherp gesneden, gelede voet, en, op een korte nek, een al even scherp gesneden lip (met anti-druiprand aan de binnenkant); verder ook nog gedraaide, in elkaar gevlochten hengsels (in het Duits heet zo’n vaas een Strickhenkelamphora); kortom een beetje een uitzonderlijk ding, pikzwart, met een sterke buiging naar de schouder, zodat de figuur gedeeltelijk op die schouder en grotendeels op het verticale lichaam is gepenseeld, – wat het schilderen en het beschouwen/fotograferen van de afbeelding sterk bemoeilijkt (let er ook op dat de bovenrichel van de voet als het ware omhooggetrokken is uit de zwarte voetschijf en dus onbeschilderd is!).
161
Makron 2 Boek A4 HR.indd 161
18-11-14 16:09
Afb.279c. Spitsamfoor van de Berlijn-schilder in Würzburg, H. 52 cm
162
Makron 2 Boek A4 HR.indd 162
18-11-14 16:09
Afb.279a-b. Heracles (= afb.278) en Apollo; tekening; zelfde vaas als afb.278
Heracles (afb. 277) is duidelijk driftig; zijn oog is wijd opengesperd en zijn blik hoogst verbolgen, en u weet nu waarom: zijn ruzie met Apollo. Zijn haar en baard zijn prachtig gebobbeld (door middel van druppels dikke verfklei als beschreven in Makron 1, blz. 136). U kunt hem beter bekijken in afb. 279a (een oude tekening van een zekere Lindsley). De schilder is de Kleophradesschilder (u bekend, bijv. afb. 244-252). Op deze vaas is Heracles wél in leeuwenhuid (verg. afb. 276a); hij houdt zijn knots in de hand; ter hoogte van zijn middel, op zijn rug, hangt zijn gorytos (boog-en-pijlenhouder), die zichtbaar is tussen zijn heup en de drievoet (maar wel moeilijk te herkennen): een brede, platte foedraal-koker voor boog en pijlen, die aan de bovenkant met een flap afgesloten kon worden. Die drievoet is verbazend klein: niet groter dan een laag barkrukje; hij klemt hem ondersteboven in zijn linkerknuist; het lijkt hier een erg triviaal voorwerp om ruzie over te maken, en dan nog wel met een werkelijke god! Die komt van de andere kant aanlopen in vol ornaat (afb. 279b); hij heeft zijn boog in de linkerhand en de pijlkoker op zijn rug; zijn haar is zeer lang, weelderig en welverzorgd. Hij schrijdt rustig stappend, ja haast statig, voort en zijn rechterhand gebaart alsof hij Heracles wil kalmeren. Maar Heracles draait zich met een ruk naar hem om (afb. 279a); zijn houding is dreigend en zijn kop is verbolgen, met uitpuilende ogen (afb. 277). Weer zo’n kwaaie Heracles Ook op een vaas van de Berlijn-schilder, afb. 279c-d, in Würzburg, is iets dergelijks te zien: hier loopt een kolossale Heracles op het zwart ‘geverfde’ oppervlak van een enorme nek-amfoor (52 cm hoog) driftig naar rechts. Hij heeft, om zo te zeggen, geen grond onder de voeten (de gebruikelijke grondlijn ontbreekt), hij vormt, als het ware, een lichtende figuur in stikdonkere nacht. Dat is typisch voor de Berlijn-schilder. Hij houdt de drievoet op zijn schouder en kijkt, dreigend met zijn knots, om naar Apollo, die op de andere kant van de vaas hem met grote stappen achterna zit (afb. 279d), de boog in de linkerhand en een pijl in de rechter.
163
Makron 2 Boek A4 HR.indd 163
18-11-14 16:09
Afb.279d. Zelfde amfoor, Heracles en Apollo twisten over de drievoet
Na de uitvoerige bespreking van de vorige afbeeldingen is een verdere beschrijving van de scènes op deze vaas overbodig; maar wel moet, eens en voor al, vastgesteld worden dat deze amfoor, afb. 279c, een topstuk is in de ganse Griekse ceramiek (vergelijk de slanke vaas van afb. 278): het is een zogenaamde spitsamfoor, d.w.z. een vaas die nauwelijks op zijn voet kan staan omdat die miniem is: gewoonlijk stonden ze op een standaard of tegen elkaar geleund tegen de muur. Ceramisch gezien zijn deze amforen een hoogtepunt in kracht en harmonie: let op de zwellende en weer terugwijkende, gespannen golvende contouren, voorzichtig geaccentueerd door de kleine, fijn gebogen oren en de zacht naar buiten gebogen lip die ‘rijmt’ met de kleine, bolle voet. Deze klemmende harmonie wordt nog op een hoger niveau gebracht door de prachtige, wijduit grijpende gestalte van de godenzoon, Heracles. Woorden schieten tekort om de samenzang van volumens en welvende oppervlakken te bezingen. Maar nu terug naar de afbeeldingen 279c-d: opnieuw is de beëindiging van de worsteling niet duidelijk, maar iedere Griek wist hoe die afliep: met een sisser! Heracles stootte zijn hoofd tegen het ondoordringbare plafond tussen mens en god. In het volgende hoofdstuk zullen we echter zien dat hij, dankzij zijn levenslange toewijding, ten slotte toch het hoogste zou bereiken: dwars door dat plafond zal hij in het rijk van de goden binnendringen! We zijn benieuwd! Noot: Zie het Voorwoord in Karl Galinsky, The Heracles Theme, Oxford 1972.
164
Makron 2 Boek A4 HR.indd 164
18-11-14 16:09