Somaliërs en integratie Een profielschets
Drs. E.W.A. van den Reek Tilburg, augustus 2001
Wetenschapswinkel Katholieke Universiteit Brabant
Augustus 2001 Wetenschapswinkel Katholieke Universiteit Brabant, Tilburg Postbus 90153 5000 LE Tilburg Tel. 013 - 466 2645 E-mail:
[email protected] Internet: http://www.kub.nl/wetenschapswinkel ISBN: 90-73758-28-9
Voorwoord
Dit rapport bevat het verslag van een ‘entameringsstudie’ naar factoren die van invloed zijn op voor Somaliërs relevante zaken met betrekking tot integratie, als onderwijs, taal, cultuurverschillen en opvoedingspatronen. Het onderzoek is uitgevoerd door de Wetenschapswinkel van de universiteit te Tilburg naar aanleiding van diverse signalen omtrent problemen uit de Somalische gemeenschap in genoemde gemeente. Een bemiddelingsvraag met als onderwerp Somalische jongeren maakt deel uit van een omvangrijke studie naar Somaliërs en integratie, waarvan jongeren een subgroep zijn. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van diverse bronnen en onderzoekstechnieken. Centraal stond een inventariserend onderzoek waarbij een hoeveelheid kwantitatieve en kwalitatieve data werd verzameld. Ruim 130 Somaliërs werden benaderd voor het invullen van een vragenlijst, het bijwonen van (groeps)discussies, interviews en het deelnemen aan informele gesprekken. Bovendien is door de onderzoeker deelgenomen aan werkconferenties met thema’s die voor het onderzoek relevant zijn, en werd ingegaan op een uitnodiging om het traditionale Suikerfeest bij te wonen. Verder is gebruik gemaakt van demografische gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek, IND en UNHCR en zijn cijfers beschikbaar gesteld door de gemeente Tilburg. Ten slotte is relevante literatuur bestudeerd en hebben gesprekken plaatsgevonden met sleutelfiguren uit de Somalische gemeenschap en met medewerkers van verschillende Tilburgse organisaties die op uiteenlopende wijze te maken hebben met Somaliërs. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode maart 2000-mei 2001 door drs. E.W.A. van den Reek. Medewerkers van diverse instanties vervulden een belangrijke adviserende rol. We danken leden van deze instanties voor hun commentaar en suggesties tijdens de voorbereiding en uitvoering van de survey. De supervisie van deze studie was in handen van Prof. dr. A.J.R. van de Vijver van de Tilburgse Faculteit der Sociale Wetenschappen. Tevens gaat onze dank uit naar de Wetenschapswinkel die dit project mogelijk heeft gemaakt en in het bijzonder naar drs. M.P. van der Avoird voor zijn ondersteuning. Tenslotte wil ik de Somaliërs die bereid waren deel te nemen aan het onderzoek noemen. Voor dit onderzoek werden vragenlijsten vertaald naar het Somalisch. Door de inzet van de vertalers ontstond de mogelijkheid personen in hun eigen taal te benaderen. Dezelfde dank gaat uit naar sleutelfiguren binnen de Somalische
iv
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
gemeenschap. In de afgelopen periode zijn met hen gesprekken gehouden die vele uren van hun tijd in beslag namen.
Tilburg, mei 2001 Drs. E. W. A. van den Reek, Onderzoeker Wetenschapswinkel
Inhoudsopgave
Voorwoord
iii
Samenvatting
1
Soo Koobid
3
1
5
2
Inleiding 1.1 Achtergrond en opzet van het onderzoek
5
1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen
6
1.3 Opbouw rapport: een leeswijzer
7
Theoretisch kader: Acculturatie 2.1 Het begrip acculturatie
3
9 9
2.2 Onderzoekstradities en strategieën 2.2.1 Berry’s acculturatiemodel
10 11
2.3 Acculturatie binnen het huidige onderzoek
12
In de hoorn van Afrika: Somalië
15
3.1 Demografie en cultuur 3.1.1 Clans 3.1.2 Godsdienst
15 16 17
3.2 Aspecten van de Somalische cultuur 3.2.1 Taal 3.2.2 Onderwijs 3.2.3 Gezinsleven en man/vrouw-verhoudingen
17 17 19 20
3.3 Historie
22
3.4 Vluchtgeschiedenis: ‘To the North’
24
vi
4
5
6
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Nederlandse beleidskaders, opvanginstellingen en zelforganisaties
27
4.1 Overheidsbeleid
27
4.2 VON: Vluchtelingen Organisaties Nederland
30
4.3 AZC: Asielzoekerscentrum Tilburg
31
4.4 SNV: Stichting Nieuwkomers en Vluchtelingenwerk Tilburg
32
4.5 De Opbouw
33
4.6 Gemeente Tilburg
33
4.7 Politie Tilburg
34
4.8 Somalische zelforganisaties
35
Somaliërs in Nederland: een profiel
37
5.1 Nederland
37
5.2 Tilburg
43
Onderzoeksgegevens over Somaliërs in Nederland
47
6.1 Inleiding
47
6.2 Clans: ‘een boom met duizend takken’
49
6.3 Religie: Insha-allah
50
6.4 Taal
51
6.5 Onderwijs
53
6.6 Arbeid
59
6.7 ‘Radio Trottoir’: sociale netwerken, zelforganisaties en qatgebruik
61
6.8 Gezinsleven
64
6.9 Kinderen/Jongeren
68
6.10 Toekomst: van clan naar burgerschap?
70
INHOUDSOPGAVE
7
6.11 Overige onderwerpen
71
6.12 Acculturatiestijlen
72
De survey: opzet en resultaten
75
7.1 Opzet, procedure en respondenten survey 7.1.1 Vragenlijsten 7.1.2 Interviews 7.1.3 Groepsgesprekken
75 75 78 79
7.2 De resulaten van de survey 7.2.1 Jongeren
80 99
7.3 Acculturatie 8
vii
Conclusies en aanbevelingen
109 115
8.1
Somaliërs en integratie: enkele conclusies
115
8.2
Aanknopingspunten op diverse maatschappelijke terreinen
118
8.3 Toekomstig onderzoek
124
Referenties
127
Bijlage A
133
Bijlage B
147
Samenvatting
Vanaf eind jaren ‘80, waarbij het piekjaar 1993 is, maakte Nederland kennis met Somaliërs. De groep Somaliërs in Nederland, gevlucht voor de burgeroorlog in het Oost-Afrikaanse land, bestaat grotendeels uit jonge mensen. Momenteel leven ruim 27.000 Somaliërs verspreid over Nederland. In Tilburg wonen circa 2.100 Somaliërs, hetgeen het grootste aantal is in enige stad in Nederland. Tilburg staat bekend vanwege goedkope huurwoningen en het aanbod van productiewerk. Naar aanleiding van gesignaleerde knelpunten van Somaliërs te Tilburg is onderzoek gedaan naar deze problematiek. Een literatuuronderzoek en een survey zijn uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is de positie en visie in beeld te brengen van de groeiende groep Somaliërs in Tilburg. Nagegaan wordt in welke mate de context van de vluchtgeschiedenis, de meegenomen culturele bagage en de oriëntatie van de groep op Nederland een rol speelt bij het integratieproces in Nederland. De vier acculturatiestijlen, integratie, assimilatie, separatie en marginalisatie, zoals gedefinieerd door Berry vormen het onderliggend theoretisch kader. De aard van de survey is oriënterend. Interviews, vragenlijsten en groepsgesprekken zijn afgenomen. Veel aandacht is besteed aan de betrokkenheid met en het opbouwen van een netwerk van aan de ene kant de Somalische gemeenschap in Tilburg en aan de andere kant instanties die in bepaalde mate de positie van Somaliërs in Tilburg bepalen of met deze groep in aanraking komen. Binnen de vragenlijst, waarvan een Nederlandse en Somalische versie beschikbaar was, is een onderscheid gemaakt naar een zogenaamde achtergrondvragenlijst en een attitudevragenlijst. Voor deze tweedeling is gekozen om naast inzicht te krijgen in het feitelijke gedrag ook uitspraken te kunnen doen omtrent de acculturatiestijl van de doelgroep. Interviews en groepsgesprekken dienden ter kwalitatieve ondersteuning. De geïnterviewde Somaliërs gaven, naast een persoonlijk verhaal, hun visie op de positie van de Somalische gemeenschap op diverse terreinen. Analyse van het onderzoeksmateriaal wijst uit dat Somaliërs het cultuurverschil tussen Somalië en Nederland als groot ervaren en dat er zich op diverse maatschappelijke terreinen problemen voordoen. De in Nederland verblijvende groep Somalische vluchtelingen had in Somalië beter toegang tot onderwijs, informatie en financiële middelen dan de doorsnee Somaliër. Een groot deel van de Somalische vluchtelingen heeft blootgestaan aan verschillende, soms extreme vormen van geweld en door de vlucht raakten families en gezinnen verscheurd. De keuze voor Nederland is toevallig. Het merendeel komt uit de steden in Somalië en is voor Somalische begrippen hoog opgeleid, hoewel deze diploma’s vaak maar ten dele erkend worden in Nederland. In Nederland woont een minderheid in een compleet gezin; de rest woont voornamelijk bij Somalische familie. De moedertaal
2
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
wordt als zeer belangrijk ervaren en door iedereen, hetzij door jongeren minder goed, beheerst. De problemen bij de Somaliërs vallen in twee groepen uiteen. Op de eerste plaats zijn deze mensen vluchtelingen. Ze vertonen de typische vluchtelingenproblemen, zoals ontworteling en een gebrek aan toekomstperspectief in het land waarheen ze gevlucht zijn. Een aanzienlijk deel voelt zich niet thuis in Nederland. Op de tweede plaats heeft de groep te maken met acculturatieproblemen. Dertigplussers beheersen de Nederlandse taal vaak onvoldoende, hebben zelden een Nederlandse opleiding, hebben geen werk of geen werk op oorspronkelijk niveau en de sociale contacten beperken zich voornamelijk tot de eigen groep. Het verblijf in Nederland wordt als tijdelijk ervaren en bij deelname aan de Nederlandse samenleving speelt de mogelijkheid van terugkeer naar Somalië voortdurend een rol. Religie en clanbelang spelen op allerlei maatschappelijke terreinen een belangrijke rol. Jongeren, voor wie er weinig voorbeeldfiguren zijn, zijn meer op de Nederlandse samenleving georiënteerd. Zij zijn taalvaardiger en hebben vaker Nederlandse vrienden. Clans spelen geen rol en contact met Nederlanders maakt hen bewust van cultuur- en geloofsverschillen. Toch spelen ook bij hen verschillende problemen als onderwijsuitval en generatieconflicten. Acculturatiestijlen op gedragsniveau komen overeen met die van andere allochtone groeperingen: men geeft de voorkeur aan integratie, direct gevolgd door separatie. Geen verschil wordt gevonden naar geslacht of Nederlandse opleiding. Domeinspecificiteit doet zich voor. Op voornamelijk publieke domeinen als taalgebruik opteert men ook voor het Nederlandse alternatief (aanpassing in openbare domeinen). Op privé-domeinen als religie, identiteit en sociaal netwerk kiest de groep voor de Somalische optie (cultuurbehoud in privé-domeinen). Acculturatiestijlen van Somaliërs op attitudeniveau zijn consistent over levensdomeinen en duiden ongeacht leeftijd, geslacht of opleiding op integratie. Separatie is de tweede als meest geprefereerde attitude. Identiteit en sociaal netwerk blijken voorspellers te zijn voor de acculturatiestijl. Gesteld kan worden dat het integratieproces van Somaliërs in Nederland niet zo soepel verloopt als zijzelf en de Nederlandse samenleving gehoopt hadden. Uitzonderingen daargelaten heeft de groep te maken met een complex van problemen waarvoor niet één oorzaak of oplossing aan te wijzen is. Diverse aspecten spelen een rol waarbij een onderscheid gemaakt dient te worden tussen fundamentele oorzaken die integratie belemmeren, als het enorme cultuurverschil, en de meer zichtbare knelpunten, als drop-out in het onderwijs en taalproblemen. Deels hangt de sociale positie van Somaliërs dus samen met hun culturele achtergrond die moeilijker rechtsstreeks te beïnvloeden is. Taal, onderwijs en arbeid bieden de meest praktische mogelijkheden voor integratie. Naar aanleiding van de bevindingen in de survey worden aanknopingspunten voor beleid geformuleerd die voor een groot deel kunnen worden samengevat onder de noemer ‘sociale opvangstructuur’ (naar De Wit, 1994) en die het aanbieden van structuur, het aanreiken van sturing en het bieden van een zinvol toekomstperspectief omvatten. Communicatie speelt daarbij een belangrijke rol.
Soo Koobid
Dabyaaqadii sannadihii siddeetammada siiba sannadkii 1993dii ayaa waxaa dalka Holland ku soo bilaabmay sooqulqulka Soomaalida ayagoo ka soo qaxaya dagaalkii sokeeye ee dalkooda, badidoodu waxay ahaayeen dad dhallinyaro ah, imminka waxaa si talantaalli ah dalka ugu noolyihiin dad dhan in ku dhow 27.000 oo qof. Tilburg waxaa deggan qiyaastii 2.100 soomaali ah waana tirada hal magaalo deggan tan ugu roon(badan),Tilburg waxay ku caanbaxday guryo jaban iyo shaqo xammaali ah (wax-soosaar ah). Ayadooo laga taabbaqaadayo mashaakilka la arkay inay haystaan Soomaalida deggan Tilburg ayaa waxaa cilmibaaris lagu sameeyey dhibahaas jira, waxaa dib loo eegay qoraalladii hore u jirey sahanna waa la qaaday. Ujeeddada cilmibaaristani waa in meekhaanka iyo aragtida Soomaalida Tilburg ku soo badanaysa shaaca laga qaado.waxaa la eegayaa dhibihii laga soo maray qaxa, dhaqammadii lala yimi iyo hanuunintii - dalbarasho eeHolland ilaa xadkee ayey saameeyeen la- macaammilka bulshada Holland. Afarta qaab ee dhaqan-laqabsashada oo kala ah, la-macaammil, ku-darsamid, goonijoog iyo dacaljoog ayaa cilmibaaristani ku shaqaynaysaa. Sahankan la samaynayo waxa looga jeedaa waa jiho-dayasho. waraysiyo, weydiimmo tax ah iyo doodo ayaa la qabtay.Waxaa xoogga la saaray in la dhiso xiriir dhex mara bulshada soomaalida ee Tilburg iyo hay‘adaha ilaa xad go‘aanka ku leh meekhaanka Soomaalida Tilburg deggan, iyo weliba hay‘ado kale oo iyana xiriir la leh Soomaalidaas, taxa weydiimahu (oo af-soomaali iyo Holandiba ku qoran) waxay ka koobanyihiin laba qaybood oo kala ah: qaybta weydiimaha taariikh-nololeedka iyo qaybta weydiimaha anshaxa waxaana labadaa qaybood loo doortay ka sokow ogaanshada la ogaanayo dhaqan-asluubeedka qofka in haddana fikrad laga qaato sida dhaqan-la-qabsashadoodu tahay. Waraysiyada iyo dooduhu waxay kordhinayaan tayada sahanka.Soomaalida la waraystay waxay ka hadleen noloshooda iyo meekhaanka Soomaalidu joogto goobo kala duwan oo nolosha bulshada ah. Falaqaynta baarista ilaa iyo hada la sameeyay waxay tilmaamaysaa dhaqan – kaladuwanaanshaha Soomaaliya iyo Holland, kaasoo Soomaalidu u aragto mid aad ukala fog. Soomaalidu waxay dhibaatiiyon kala kulantaa goobo bulsho oo kala duwan. Qaxootiga Soomaalida ah ee ku nool Holland waxay dalkooda ku haysteen waxbarasho bilaash ah, dhaqaala ahaana kuwa ugu roon ayay ku jireen. Qaar badan oo qaxootigaas ka tirsan ayaa la kulmay shaqooyin qaarkood aad u darnaayeen. Qaxiina wuxuu dhaliyay in qoysaskii kala firxadaan oo kala jajabaan, halkanna ma ahayn mid kas loo yimid.
4
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Qaxootigan badankoodu waa reer magaal, waxayna qabaan inay tacliin sare leeyihiin, inkastoo shahaadooyinka ay wataan aan lawada aqoonsan. Afka hooyo waxay giddigood aaminsanyihiin inuu muhiim yahay. Mashaakilada Soomaalida haysta waa labo: - Midka koowaad dadku waa qaxooti waxaana ka arkaysaa dhibaha qabsada qaxooti oo dhan. Sida ayagoo salkaca iyo ayagoo ay ka wareerto “muxuu ku dambayn mustaqbalkoodu”. - Midda kale waxaa dadka haysta mashaakil dhaqan-la-qabsasho. Soddonjirradu (30-jirradu) luuqadda Hollandeeska sifiican ugama adkaadaan. Intooda badani wax tababbar ah halkan kuma samayn. Qaarkood ayaan shaqayn amaba weligood shaqo qaban, xiriirkooda bulshana wuxuu ku xiranyahay Soomaalida kale. Somaalidu sii-joogida Holland waxay u aragtaa mid aan sii-waarayn, markastana waxay ku hammiyaan sidii ay ugu noqon lahaayeen dalkoodii hooyo. Diinta iyo danaha reerkooda ayay marwalba ahmiyadda weyn siiyaan. Dhallinyaradu waxay ayagu u janjeeraan dhinaca habdhaqameedka bulshada Holland. Luuqadana xarfaan bay ku yihiin waxayna leeyihiin asxaab Hollandees ah. Mana daneeyaan dan qabiil. Xiriirka ay la leeyihiin Hollandeeska waxay u fududaysaa inay sii fahmaan kaladuwanaanshaha dhaqan iyo tan diimeed. Waxaase dhalinyarada haysta mashaakilo nooc kale ah oo ay ka mid yihiin saaqidnimo waxbarasho iyo xurgufo dhexmara ayaga iyo dhalinyarada ay isku da`da yihiin. Habka Soomaalidu u dabbaqday qaababka dhaqan-la-qabsashada waxay kala mid yihiin dadyowga kale ee dalkan wax ka deggan, waxayna raacsiisan yihiin qaabka dhexgalka kaasoo ay rag iyo dumarba ka siman yihiin. Midkii dalkan tababbar ku sameeyay iyo kii aan ku samaynba. Habdhaqameedka guud ee goobaha dadweynaha Hollandeeska ayey ku raacsanyihiin. Xiriirrada gaarka ah sida kan diinta, aqoonsiga shaqsiga iyo isku xirnaanta waxay doorteen inay dhaqankooda xagsadaan. Soomaalidu waxay yar iyo weyn caddaysatay in ay qaabka dhexgalka raacsiisanyihiin. Waxaana ugu xiga qaabka gooni-joogga. Aqoonsiga shaqsiga iyo isku-xirnaanta ayaa ah kuwa laga oddoroso qaababka dhaqan-la-qabsashada. (Vertaling: Mohamed Said Ali)
1 Inleiding
Ofschoon immigratiestromen naar Nederland al eeuwen bestaan, is de etnische diversiteit van immigrantenstromen na de Tweede Wereldoorlog onmiskenbaar toegenomen. Met de komst van mensen uit de voormalige Nederlandse koloniën, het aantrekken van gastarbeiders en het op gang komen van grote vluchtelingenstromen werd en wordt de Nederlandse samenleving steeds multicultureler. Als gevolg van het multicultureel worden van Nederland is de verscheidenheid op diverse terreinen in Nederland toegenomen. Veel arbeidsorganisaties, onderwijsinstanties, gemeenten en andere instellingen blijken niet in voldoende mate te zijn ingespeeld op de veranderende samenstelling van de Nederlandse bevolking. Het actuele onderwerp van integratie van vluchtelingen is zowel maatschappelijk als wetenschappelijk gezien een uiterst boeiend onderzoeksterrein, omdat het onderling samenhangende vragen betreft op het terrein van mens, organisatie en maatschappij. In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de achtergrond en opzet van het onderzoek (paragraaf 1.1), later op de onderzoeksvragen en doelstelling (paragraaf 1.2). Ten slotte wordt in paragraaf 1.3 de opbouw van het rapport beschreven. 1.1 Achtergrond en opzet van het onderzoek De aanleiding voor het huidige onderzoek wordt gevormd door vragen vanuit de Somalische gemeenschap zoals deze zijn ingediend bij de Wetenschapswinkel van de universiteit Tilburg (Omar, aanvrager van een bemiddelingsonderzoek naar onderwijs drop-out onder Somalische jongeren, Tilburg, november 1999) waarin de omvang, onbekendheid en problematiek omtrent onderwijs van de groep jonge Somaliërs in Tilburg/ Brabant wordt benadrukt. Deze bemiddelingsvraag naar problemen van Somalische jongeren maakt deel uit van de voorliggende studie naar uiteenlopende aspecten die betrekking hebben op Somaliërs in Nederland, waarvan jongeren een subgroep zijn. Problemen op diverse maatschappelijke gebieden en het integratieproces van Somaliërs worden belicht. Tevens zijn signalen uit de Tilburgse gemeenschap aanleiding geweest voor huidig onderzoek naar de Somalische groep. Een quick scan zoals uitgevoerd door de gemeente Tilburg naar problemen rondom Somaliërs (Stam en Mohamoud, Gemeente Tilburg, Afdeling wonen en welzijn, mei 2000).
6
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Belangstelling vanuit het PON, Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant, naar toenemende problematiek rondom Somalische vrouwen (Tabibian, PON, Tilburg, mei 2000). Lacunes met betrekking tot de Somalische gemeenschap die in de taalstudie van Klomp onder Somalische kinderen naar voren gebracht worden (Klomp, Nomaden in de polder, afstudeerscriptie KUB, Tilburg, maart 2000). Hoge prioriteit wordt door gemeenten en overheid gegeven aan het vaak nog steeds onbekende terrein van de Somalische vluchtelingen. Wetenschappelijk onderzoek naar deze omvangrijke groep is echter nauwelijks verricht. Een vrij algemene behoefte aan een diepgaand onderzoek naar de Somalische problematiek blijkt te bestaan. Informatie over en inzicht verkrijgen in de werk- en denkwijze van vluchtelingen, met name Somaliërs vormt dan ook de belangrijkste basis voor het opzetten van onderzoek en het doen van aanbevelingen voor beleid voor de doelgroep. Weinig is bijvoorbeeld bekend over het al dan niet sporen van het huidig Nederlands beleid ten aanzien van allochtonen met het gevoerde beleid ten aanzien van vluchtelingen. Om het beoogde overzicht van en inzicht in de positie van vluchtelingen in de Nederlandse samenleving te verwerven, is gericht onderzoek nodig en een surveyonderzoek is de aangewezen manier om gewenste informatie te verzamelen. Huidig onderzoek kan leiden tot nieuwe wetenschappelijke inzichten, maar is zeker ook van belang voor maatschappelijke toepassingen. Vandaar dat bij aanvang van het onderzoek diverse instanties, als de gemeente Tilburg, Palet, politie Tilburg, Stichting De Opbouw en andere instanties (zie ook hoofdstuk 3) die met Somaliërs te maken hebben, van het onderzoek op de hoogte zijn gesteld. Op deze manier kan voorafgaande en tijdens het onderzoek wederzijds relevante informatie uitgewisseld worden. Bovendien hebben deze instanties op directe wijze te maken met (toekomstig) beleid omtrent de doelgroep van het huidige onderzoek. 1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen Op basis van de huidige en de te verwachten groei van de groep Somaliërs wordt het steeds belangrijker om een goed overzicht van en inzicht in de maatschappelijke positie, behoeften, problemen en mate van integratie van deze groep te hebben. Binnen een theoretisch wetenschappelijk kader wordt in onderhavig onderzoek aan de hand van de beperkte literatuur een beeld geschetst van positie en visie van Somaliërs in Nederland op een aantal terreinen: taal, onderwijs, arbeid, sociale netwerken, participatie in de Nederlandse maatschappij, toekomst en andere onderwerpen. Hoofdstuk 6 geeft een literatuuroverzicht op deze terreinen. Het onderzoek moet dus informatie opleveren over factoren die meespelen in het integratieproces op diverse maatschappelijke gebieden. Met name wordt er aandacht besteed aan cultuurverschillen, onderwijs, taal en perspectieven van de Somaliërs zelf. Tevens wordt er gekeken naar oplossingen om de groep een reëel perspectief op een toekomst in Nederland te bieden.
INLEIIDING
7
De Nederlandse overheid beoogt met het huidige beleid een samenleving te creëren waarin iedere groep en elk individu zich als volwaardig lid van de Nederlandse samenleving kan ontplooien. Over welke factoren bijdragen aan het tot stand komen van deze ontwikkeling is, met betrekking tot Somaliërs, weinig bekend. Het doel van dit onderzoek is als volgt omschreven: Doel van het onderzoek is de positie en visie van de in Tilburg e.o. verblijvende Somaliërs in beeld te brengen en deze te beschrijven in de context van de vluchtgeschiedenis. In welke mate is de culturele bagage en de oriëntatie van de groep op de Nederlandse samenleving al dan niet positief van invloed op het proces van integratie in Nederland, met name op het gebied van onderwijs, taal, opvoeding en toekomst. Het proces van integratie wordt beschreven middels het acculturatiemodel van cultuurpsycholoog Berry. Uit deze doelstelling is een aantal onderzoeksvragen af te leiden: Wat zijn achtergrondkenmerken van Somaliërs, hoe groot is de groep en hoe is zij samengesteld? Het gaat hierbij om het in kaart brengen van de demografische informatie van Somaliërs voordat zij in Nederland arriveerden en gedurende hun relatief korte verblijf hier. Het onderzoek moet leiden tot een beschrijving van een aantal relevante kenmerken van de doelgroep. Is in de kwantitatieve en kwalitatieve informatie een patroon zichtbaar dat leidt tot inzicht in ervaren problemen op diverse terreinen? Kerngegevens met betrekking tot achtergrondinformatie omtrent factoren als leeftijd, taal en onderwijs kunnen belangrijke indicatoren zijn voor problemen zoals ervaren door de doelgroep en door betrokken instanties. Welke op praktijk en beleid gerichte conclusies met betrekking tot problemen zoals ervaren door Somaliërs kunnen gemaakt worden? Huidig onderzoek kan leiden tot nieuwe wetenschappelijke inzichten, maar is zeker ook van belang voor maatschappelijke toepassingen. Is, na het over het algemeen van korte duur zijnde verblijf van Somaliërs in Nederland, al een manier en verloop van integratie zichtbaar zoals gedefinieerd door Berry? Op deze laatste doelstelling, het theoretisch kader, wordt in het volgende hoofdstuk 2 uitvoerig ingegaan. 1.3 Opbouw rapport: een leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt allereerst het praktische onderzoek in een wetenschappelijk kader van acculturatie geplaatst. Omdat de huidige problematiek van Somaliërs in Nederland niet los gezien kan worden van aspecten uit het land van herkomst
8
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op achtergrondinformatie over Somalië: demografische gegevens, cultuur, politieke geschiedenis, de onderwijssituatie en de vluchtgeschiedenis. Vervolgens wordt ingegaan op de situatie van Somaliërs in Nederland. Aan de orde komen onder andere Nederlandse beleidskaders, opvanginstellingen en Somalische zelforganisaties (hoofdstuk 4). In hoofdstuk 5 wordt een profiel geschetst van Somaliërs in Nederland. Daarna wordt uitgebreid ingegaan op diverse thema’s die in de literatuur met betrekking tot Somaliërs werden beschreven (hoofdstuk 6). In hoofdstuk 7 worden resultaten van het huidige surveyonderzoek ingevoegd. Het rapport eindigt met conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 8) voor beleid en vervolgonderzoek.
2 Theoretisch kader: Acculturatie
‘Hadii ad tagid meel lagu il-la’yahay ad na il boa la isha’ is een oud Somalisch spreekwoord wat letterlijk zoiets betekent als ‘als je in een land komt waar iedereen één oog heeft, dan moet je jezelf ook een oog af laten halen’. De betekenis luidt, als je ergens komt, moet je je aanpassen. Heeft dat met integratie te maken of niet?
Somalische man in: huidig onderzoek, 2000.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op enkele theoretische noties die relevant zijn binnen het onderzoek. Bovenstaand citaat is een typerende uitspraak voor het huidige onderzoek. Weinig is bekend over de wijze waarop Somaliërs zich op diverse domeinen in de samenleving gedragen. De vier acculturatiestijlen, integratie, assimilatie, separatie en marginalisatie, zoals door Berry gedefinieerd, vormen een onderliggend wetenschappelijk kader voor het huidige onderzoek. Om enig inzicht te krijgen in het begrip acculturatie wordt het complexe begrip gedefinieerd (paragraaf 2.1), en worden onderzoekstradities en strategieën met betrekking tot het onderwerp besproken (paragraaf 2.2). Tenslotte wordt in paragraaf 2.3 ingegaan op het begrip acculturatie in relatie tot het huidige onderzoek.
2.1 Het begrip acculturatie De term acculturatie vindt zijn oorsprong in de cultuurpsychologie en werd voor het eerst gebruikt door Redfield, Linton en Herskovits (1936). Acculturatie wordt vaak gedefinieerd als een culturele verandering die voortkomt uit het contact van een groep of individuen uit een groep met een andere culturele groep. Dit contact is van langere duur. Als gevolg van dit contact vinden veranderingen in het originele culturele patroon van één of beide groepen plaats. Het Social Science Research Council (1954) definieerde acculturatie als een culturele verandering die tot stand komt door de conjunctie van twee of meer zelfstandige culturen. Het begrip acculturatie kan zowel verwijzen naar een ontwikkeling op groepsniveau als een ontwikkeling op individueel niveau. Oorspronkelijk werd het begrip acculturatie gebruikt om te verwijzen naar een fenomeen op groepsniveau, een collectieve groepsverandering. Recentere studies richten zich op het individuele niveau van acculturatie. Niet ieder acculturerend individu neemt namelijk op dezelfde wijze of in dezelfde mate deel in de collectieve veranderingen van zijn groep (Graves, 1967). Acculturatie kan zich voordoen in een brede sociaal culturele context over een verscheidenheid van groepen, maar wordt meestal geassocieerd met individuen die zich cross-cultureel verplaatsen, zoals immigranten of vluchtelingen. Naast het onderscheid naar individueel niveau en groepsniveau kan acculturatie ook gezien worden als een toestand of als een proces. Acculturatie als toestand wordt vaak gedefinieerd en gemeten in relatie tot cultuurspecifieke kenmerken.
10
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Onderscheid wordt daarin gemaakt naar cognitieve, gedragsmatige en affectieve kenmerken, als opleidingsniveau, mediagebruik of vriendschapspatronen. Acculturatie als proces daarentegen bekijkt acculturatie op langere termijn, en biedt de mogelijkheid verandering als gevolg van intercultureel contact vast te stellen.
2.2 Onderzoekstradities en strategieën Eerdere acculturatietheorieën werden sterk beïnvloed door de psychiatrie. Naar onderwerpen die gerelateerd zijn aan acculturatie werd voornamelijk vanuit klinisch perspectief gekeken. Obergs (1960) ‘cultuurschok’, die verwijst naar een verklaring voor acculturatiestress, is daar een voorbeeld van. In meer recentere theorieën werd cultureel contact beschreven in termen van affectieve, gedragsmatige en cognitieve componenten van acculturatie. In haar model van het acculturatieproces integreert Ward (1996) klinische en sociaalpsychologische variabelen die mogelijk te maken hebben met intercultureel contact. In dit model wordt intercultureel contact gezien als een gebeurtenis gekenmerkt door stress en tekortkomingen van vaardigheden. Intercultureel contact vereist cognitieve, gedragsmatige en affectieve aanpassing. Deze factoren en psychologische en socioculturele resultaten worden beïnvloed door zowel variabelen op individueel niveau als op maatschappelijk niveau. Voorbeelden van variabelen op maatschappelijk niveau zijn de maatschappij van het thuisland (politieke en economische factoren), en de maatschappij van het gastland. Kenmerken van het individu (taalvloeiendheid) en kenmerken van de situatie (hoeveelheid contact, culturele afstand) zijn voorbeelden van variabelen op individueel niveau die een rol spelen in het acculturatieproces. Stonequists (1935) bipolaire model legt de nadruk op aanpassing aan de nieuwe cultuur. Acculturatie werd gedurende lange periode omschreven als een bipolair proces. Het afstand doen van waarden en normen van de eigen cultuur en een daarvoor in de plaats komend waarden- en normenstelsel van de dominante cultuur was kenmerkend voor acculturatie-theorieën in deze periode. Gordon (1964) beschrijft culturele veranderingen zoals ervaren door migranten eveneens als een unidimensionaal assimilatiemodel. Volgens zijn model (zie figuur 2.1) bewegen immigranten zich in een continuum, met aan de ene pool het behoud van de immigrantencultuur en aan de andere pool de adaptatie van de gastcultuur, vaak ten koste van de immigrantencultuur. Biculturalisme is de fase waarbij van beide culturen nog elementen aanwezig zijn. Gordons model gaat uit van een overgang van behoud van de originele cultuur naar adaptatie van de gastcultuur.
Originele culturele oriëntatie---------biculturalisme---------Oriëntatie op gastcultuur
Figuur 2.1 Unidimensionaal model van acculturatie (Gordon, 1964)
THEORETISCH KADER: ACCULTURATIE
11
Gordon gebruikt de term assimilatie om het aanpassen van immigranten aan de gastcultuur te omschrijven. Adaptatieproblemen, in het veronderstelde eenrichtingsmodel van acculturatie, worden toegeschreven aan de immigranten zelf. Kritiek op dit unidimensionale assimilatiemodel leidde tot de ontwikkeling van bidimensionale acculturatiemodellen, waarbij zowel aspecten van de oorspronkelijke cultuur als van de gastcultuur in het analyseren van het acculturatieproces worden meegenomen. Berry (1974) is de eerste die de imigranten- en de gastcultuur als twee onafhankelijke dimensies voorstelt.
2.2.1 Berry’s acculturatiemodel Het meest bekende acculturatiemodel is ontworpen door cultuurpsycholoog Berry (1990). Accculturatie wordt gezien als een multidimensioneel fenomeen, als een set van alternatieven, in plaats van als één dimensie die eindigt in aanpassing aan de maatschappij van het gastland. Berry stelt twee dimensies van acculturatie voor, gebaseerd op (a) behoud van de culturele identiteit en (b) contact met de andere groep c.q. gastcultuur. Dit leidt tot een conceptueel acculturatiemodel met een viertal acculturatiestrategieën: integratie, assimilatie, separatie en marginalisatie. Door het beantwoorden van de twee basisvragen ‘Is aanpassing wenselijk?’ en ‘Is cultuurbehoud wenselijk?’ met de dichotome respons ‘ja’ of ‘nee’ is de betreffende acculturatiestrategie vast te stellen. Figuur 2.2 geeft Berry’s theorie schematisch weer.
Is aanpassing wenselijk?
nee
ja
Is cultuurbehoud
ja
separatie
integratie
wenselijk?
nee
marginalisatie
Assimilatie
Figuur 2.2 Acculturatiestrategieën (Berry, 1990) Wanneer er interesse is in het behoud van aspecte n van de traditionele cultuur, maar ook in die van de gastcultuur, en er contact met beide is, spreken we van integratie. Wanneer geen behoud van de traditionele cultuur wordt gewenst en dagelijks interactie met de gastcultuur plaatsvindt, is er sprake van assimilatie. Wanneer waarde wordt gehecht aan behoud van eigen cultuur en contact met de gastcultuur wordt vermeden, is separatie de optie. Marginalisatie, ten slotte, kenmerkt zich door weinig omgang met en interesse in zowel de eigen als de gastcultuur.
12
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Er zijn drie opmerkingen te maken ten aanzien van het multidimensionele model van Berry: individuele vs. maatschappelijke factoren, domeingebondenheid en het eendimensionele model (integratie vs. separatie, marginalisatie, assimilatie). Diverse factoren zijn van invloed op acculturatiestijlen. Zo onderscheidt Berry (1990) enerzijds een aantal kenmerken van de dominante cultuur, als het gevoerde minderhedenbeleid, doel en duur van het contact, populatiegrootte van de autochtone bevolking en attitude van autochtonen. Anderzijds zijn van belang voor het verloop van het acculturatieproces de kenmerken van de acculturerende groep, de cultuur die de grootste verandering ondergaat. Berry maakt onderscheid tussen een aantal kenmerken van de immigrantencultuur die van invloed kunnen zijn op de individuele acculturatiestrategie. Enerzijds noemt hij demografische en sociale variabelen, anderzijds psychologische variabelen. De eerste set kenmerkt zich door specifieke kenmerken van een individu als leeftijd, sekse, positie in het gezin, generationele positie, en persoonlijke bekwaamheden. Tot de tweede set, de psychologische variabelen, behoren onder meer kennis van de nieuwe taal en cultuur. Acculturatiepatronen presenteren zich niet als een keurig geheel maar zijn afhankelijk van een groot aantal factoren. Acculturatiepatronen zijn niet alleen afhankelijk van genoemde maatschappelijke en individuele factoren, maar variëren ook over gedrags- en cultuurdomeinen. Het proces van acculturatie beïnvloedt niet alle culturele en psychologische domeinen op een gelijke wijze. Dit wordt domeingebondenheid genoemd. Domeinen die bestudeerd worden variëren per onderzoek en worden onder andere bepaald door het land waarin de acculturatie plaatsvindt. Vaak wordt onderscheid gemaakt naar privé-domeinen (religie, opvoeding) en publieke domeinen (mediagebruik, taal) (Arends-Tóth, 1999). Berry merkt op dat individuele acculturatie-strategieën kunnen variëren over verschillende domeinen van gedrag en sociaal leven. Zo kan iemand economische assimileren (op het werk), linguïstisch integreren (door middel van tweetaligheid) en voor separatie opteren wanneer het een (huwelijks-) partner betreft (door endogamie). Verder dient opgemerkt te worden dat in eerder onderzoek naar samenhang tussen attitude en gedrag discrepantie is gevonden tussen acculturatiegedrag en acculturatie-attitude. Het acculturatiegedrag benadrukt cultuurbehoud sterker dan dat de attitude dat doet. Wel is er in de meeste gevallen een positieve relatie tussen attitude en gedrag (Eijsink, 1999).
2.3 Acculturatie binnen het huidige onderzoek Welke ontwikkelingen zich feitelijk voordoen, blijkt afhankelijk van specifieke kenmerken van de migrantengroep in kwestie én van de ontvangende samenleving. Met het huidige onderzoek in gedachten wordt onder meer gekeken naar domeinspecifieke onderzoeksresultaten bij Somaliërs in Nederland. De literatuur die verslag doet van empirische bevindingen omtrent beweegredenen van Somaliërs in
THEORETISCH KADER: ACCULTURATIE
13
Nederland is beperkt. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op diverse factoren die kunnen dienen als indicator van de mate en het verloop van integratie van deze groep: onderwijs, taal, arbeid, opvoeding, toekomstbeeld en andere aspecten. In huidig empirisch onderzoek wordt, middels het acculturatiekader van Berry, een eerste aanzet gegeven om de acculturatie-stijl van Somaliërs in Nederland in kaart te brengen en wordt bekeken welke factoren remmend dan wel bevorderend werken voor integratie in de Nederlandse samenleving. Een vergelijking wordt gemaakt met onderzoek bij de zogenaamde ‘oude’ groepen allochtonen in Nederland (bijvoorbeeld Turken) (Van de Vijver, Helms-Lorenz en Feltzer, 1999). Drie onderzoekstypes zijn te onderscheiden bij acculturatie-theorieën: (a) longitudinaal onderzoek, (b) generaties en groepen vergelijkend onderzoek en (c) onderzoek naar individuele verschillen in strategieën. Bij longitudinaal onderzoek wordt de verandering die een individu ondergaat binnen een bepaald tijdsbestek bestudeerd. In Nederland zijn zeer weinig acculturatie-onderzoeken van dit type onderzoek verricht. Bij generatie en groepen vergelijkend onderzoek worden acculturatiestijlen en resultaten van groepen van verschillende leeftijden en generaties met elkaar vergeleken. Het derde, steeds populairder wordende onderzoekstype, legt de nadruk op individuele verschillen binnen een groep. De relatief korte verblijfsduur van Somaliërs in Nederland draagt bij aan de keuze voor het onderzoekstype. In huidig onderzoek wordt de nadruk gelegd op het tweede en derde type van onderzoeksstrategieën. De acculturatiestrategieën van allochtonen, met name Turken in Nederland, zijn in veel empirische cross-culturele studies onderzocht. De bevindingen geven aan dat integratie, het hechten van belang aan aspecten uit zowel de Nederlandse als de oorspronkelijke cultuur, in het algemeen de meest geprefereerde optie is van vrijwel alle allochtone groeperingen. De tweede generatie kiest echter aanzienlijk vaker voor dit alternatief dan de eerste generatie (Van Luik, 1999; Van den Reek, 1998; Van de Vijver, Helms-Lorenz en Feltzer, 1999; Werkman, 1999). Bovendien laat onderzoek domeingebondenheid zien. Nederlandse Turken maken een onderscheid tussen aanpassing rondom utilitaire zaken (onderwijs, taal, sociale contacten, volgen van het nieuws) en aanpassing op privaat domein (religie, opvoeding, feesten, gewoonten en gebruiken). Op het utilitaire domein stemmen zij even vaak in met aanpassing dan met cultuurbehoud. Integratie waardeert men meer daar waar het om utilitaire zaken gaat dan waar het gaat om private domeinen (Eijsink, 1999; Van den Reek, 1998). Samenvattend kan gezegd worden dat uit eerder onderzoek naar acculturatiepatronen (bij bijvoorbeeld Turken) blijkt dat de tweede generatie meer neigt naar de Nederlandse cultuur, en dat naast deze generationele factor ook leeftijd een bepalende rol speelt in de keuze voor een acculturatiestijl. Bovendien vindt deze
14
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
vernederlandsing niet op alle domeinen in dezelfde mate en in hetzelfde tempo plaats en is discrepantie zichtbaar tussen attitude en gedrag. Gezien de andere achtergrond van Somaliërs, in vergelijking met bijvoorbeeld de zogenaamde ‘gastarbeiders’, is het interessant om na te gaan hoe het integratieproces wordt beïnvloed wordt door achtergrondfactoren en voor huidige doelgroep verloopt.
3 In de hoorn van Afrika: Somalië
Om achtergronden van Somaliërs in Nederland beter te begrijpen is het noodzakelijk uit te wijden over het land van herkomst. De huidige situatie van Somalische vluchtelingen in Nederland kan niet los gezien worden van hun voorgeschiedenis in Somalië. In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens de demografische gegevens en cultuur (paragraaf 3.1), de historie van het land (paragraaf 3.2) en de burgeroorlog met de vluchtgeschiedenis als gevolg daarvan (paragraaf 3.3) beschreven.
3.1 Demografie en cultuur
Figuur 3.1 Somalië (www.africa.com/somalia) Somalië ligt in de Hoorn van Afrika en is het meest oostelijke land in dat gebied. Somalië grenst aan de Indische Oceaan en de Golf van Aden en heeft de langste kustlijn van Afrika. Het heeft ongeveer 7 à 9 miljoen inwoners (een exacte bevolkingstelling ontbreekt) en is bij benadering 16 maal zo groot als Nederland. Somalië kent van oorsprong een nomadische cultuur en de mentaliteit van Somaliërs moet worden geplaatst in de context van een grote mobiliteit. Ruim de helft van het volk leidt een nomadisch bestaan (voornamelijk in het noorden); herders zwerven rond met hun kudden (voornamelijk kamelen). 35 % Leeft van de landbouw
16
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
(voornamelijk in het zuiden) en een kleine minderheid is woonachtig in de stad. Verstedelijking is, in vergelijking met West-Europa, een recent verschijnsel, en ook binnen de stad leeft men vaak als nomaden (Mohamoud, 2000). De hoofdstad, Mogadisho (met ongeveer 1½ miljoen inwoners) ligt in het zuidelijk deel. Van de bevolking heeft 85% de Somalische nationaliteit; in de buurlanden Ethiopië, Kenia en Djibouti wonen naar schatting ongeveer 1 miljoen Somaliërs. Somalië is een van de armste landen van de wereld. Landbouw vindt slechts op kleine schaal plaats, met name in het vruchtbare zuiden langs de rivieren de Shabeelle en de Juba. Maïs, katoen, gierst, bananen en suikerriet zijn de belangrijkste producten die worden verbouwd. De economie is voornamelijk afhankelijk van de veestapel van de nomaden. Slechts een klein deel van de naar schatting twaalf miljoen exemplaren van kamelen, schapen en geiten wordt benut voor export. Industrieel gezien is Somalië nauwelijks tot ontwikkeling gekomen. Door tekorten aan gereedschap, machines en adequate leiding is voortdurend sprake van onderproductie. Momenteel is vanwege de recente burgeroorlog nauwelijks nog een fabriek (met voornamelijk landbouwproductenverwerking) intact. In vergelijking met de meeste Afrikaanse landen is Somalië etnisch homogeen: zij heeft een gemeenschappelijke taal (het Somalisch), eenzelfde godsdienst (praktiserend moslim), eenzelfde manier van leven en een sterke overtuiging dat alle Somaliërs afstammen van eenzelfde mythische voorouder, Mohammed. Somalië wordt echter verdeeld door clans. 3.1.1 Clans Clans zijn eenheden gebaseerd op familieverbanden. Elke Somaliër behoort tot een clan en dient de belangen van zijn clan te behartigen. Iedereen kent zijn voorvaderen bij naam tot vele generaties terug. Volgens de overlevering stammen alle Somaliërs af van twee broers, Samaal en Sab, die op hun beurt afstammelingen zijn van de profeet Mohammed. Aan het hoofd van vier nomadische clan-families, Dir, Daros (de Marehan-clan van ex-president Sied Barre behoort hiertoe), Isaaq en Hawiye (samen 75% van de totale bevolking) staat Samaal. De afstammelingen van Sab zijn landbouwers en zijn onderverdeeld in twee clans, Rahanwayn en Digil. Het belangrijkste verschil tussen de landbouwclans en de nomadische clans is het principe van gelijkwaardigheid. In de nomadische clans is gelijkheid tussen de leden een belangrijk principe, in tegenstelling tot de landbouwclans waar men rangen en standen kent. De nomadische clans zijn van oudsher oorlogszuchtiger dan de landbouwclans, die door de nomaden als inferieur beschouwd worden. Elke clan bestaat uit diverse subclans, die weer uit familiegroepen bestaan, waarvan de kleinste eenheid de ‘rer’ is, qua samenstelling vergelijkbaar met het Nederlandse gezin. Deze rers zijn gebaseerd op verwantschap via de mannelijke lijn. De betekenis van familie in een traditionele maatschappij als die van Somalië moet niet onderschat worden. Het behoren tot een clan met een lange geschiedenis verschaft de leden status. Een clanfamilie functioneert als de hoogste vorm van juridische en sociale ordening. De leden van een rer wonen en leven met elkaar, bezitten elkaars eigendommen en vormen een bron van zekerheid en geborgenheid voor elkaar.
IN DE HOORN VAN AFRIKA: SOMALIË
17
De burgeroorlog in Somalië wordt vaak verklaard in termen van clan-relaties. Door buitenstaanders wordt vaak gedacht dat de oorlog draait om een conflict tussen de Marehan (de clan van Sied Barre, tot 1991 president van Somalië) en de Isaaq-clan. Beiden zouden uit zijn op het behoud dan wel overname van de macht. 3.1.2 Godsdienst De islam is de officiële staatsgodsdienst in Somalië. In de 9de en 10de eeuw na Chr. zijn vele Somaliërs reeds tot de islam bekeerd. Zij behoren tot de orthodoxe sunni-stroming, in tegenstelling bijvoorbeeld tot Iraanse moslims die tot de veel radicalere shiietische stroming behoren. De belangrijkste voorschriften van de islam noemt men de vijf zuilen die vermeld staan in het heilige boek, de koran. Als moslims onderschrijven Somaliërs de islamitische geloofsbelijdenis (sjahada): ‘Er is geen god behalve Allah, en Mohammed is zijn profeet’. Het gebed (salat): iedere moslim wordt geacht vijf keer per dag te bidden met het gezicht richting Mekka. De belangrijkste gebedsdag is vrijdag. De aalmoes (zahat): iedere gelovige wordt geacht een deel van zijn inkomen te schenken aan de armen. Het vasten gedurende de maand Ramadan: in de negende maand van het islamitische jaar zijn voor moslims van zonsopgang tot zonsondergang eten, drinken, roken en sexuele activiteiten verboden. Tenslotte de bedevaart (hadj): iedere moslim die daartoe in staat is, moet eens in zijn leven de pelgrimage naar Mekka maken. Daarnaast worden tal van andere voorschriften gevolgd als het verbod op alcohol, het niet eten van varkensvlees en het niet schudden van de hand van een vrouw. Het belijden van het islamitische geloof wordt beïnvloed door een tweetal factoren. Vele sunnitische Somaliërs behoren tot de mystieke Sufi-orde, de Qadiriya, waarbij, middels heiligen en extatische dansen, een persoonlijke verhouding met God wordt nagestreefd. Door het Sufisme is de islam in Somalië minder orthodox van aard. Ten tweede heeft de nomadische levensstijl bijgedragen aan de vorm die de islam heeft aangenomen. De religieuze plichten worden minder strak nageleefd omdat Mohammed heeft gezegd dat reizigers daarvan ontheven zijn. Bovendien hechten de nomaden sterk aan het gelijkheidsprincipe waardoor religieuze leiders minder invloed hebben kunnen uitoefenen. 3.2 Aspecten van de Somalische cultuur Met het oog op het huidige onderzoek wordt in het navolgende ingegaan op een aantal aspecten van de Somalische cultuur die mogelijk ook in het leven van Somaliërs in Nederland een belangrijke rol spelen: taal, onderwijs, gezinsleven en man--vrouw-verhoudingen. 3.2.1 Taal Het Somalisch is in 1972 uitgeroepen tot officiële taal, met het Latijnse alfabet als schrijfwijze. Het behoort tot de Oost-Cushitische talen die op hun beurt behoren tot de Afro-Aziatische talen. Er bestaat een verschil in dialect tussen het zuiden en het noorden. Volgens Klomp (2000) zijn er drie dialecten van het Somalisch die veel gesproken worden: het Benaadir, dat gesproken wordt in het zuiden. In het noorden
18
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
wordt het standaard Somalisch gesproken. Deze dialecten, het Benaadir en het standaard Somalisch, vormen geen belemmering voor het begrijpen van elkaar. Het Af-Ashraaf daarentegen wordt gesproken in midden-Somalië en in de steden Mogadishu en Merka en verschilt sterk van de andere twee dialecten. Het standaard Somalisch wordt door ongeveer 95% van de bevolking verstaan of gesproken. Vóór 1972 werd het onderwijs verzorgd in de taal van de koloniale bezetter: het Italiaans en het Engels, wat de reden is dat een groot aantal Somaliërs deze talen spreekt. Het Italiaans was in de koloniale tijd in het zuiden (voormalig Italiaans Somaliland) de instructietaal in het hoger onderwijs en werd met name gebruikt door hoger opgeleiden. Tegenwoordig zijn er, ondanks de invoering van het Somalisch als officiële taal, nog altijd scholen die het Italiaans als instructietaal gebruiken. Voor enkele universiteiten is het Italiaans de voertaal en dient voor toelating een cursus Italiaans van vier maanden gevolgd te worden (Klomp, 2000). Naast het Italiaans wordt, met name in de steden door hoger opgeleiden en in de handel, het Engels gesproken, de taal van voormalig bezetter van Noord-Somalië (voormalig Brits Somaliland). Op de meeste universiteiten is de master degree study in het Engels. De tweede officiële taal in Somalië is het Arabisch, de taal van de Koran. Het Arabisch wordt voornamelijk gebruikt op Koran-scholen, in de handel met Arabische landen en in religieuze context. In de koloniale tijd was het Arabisch voertaal in het basisonderwijs. Het Swahili is de grootste minderheidstaal in Somalië en wordt door ongeveer 40.000 mensen gesproken. Alhoewel Siad Barre ten tijde van zijn presidentschap een grootschalige alfabetiseringscampagne op gang bracht, is van de 7 à 9 miljoen inwoners een meerderheid analfabeet. In 1990 werd hun aandeel nog geschat op respectievelijk 86% en 64% voor vrouwen en mannen. Ondanks het bestaan van een schrift is de Somalische cultuur sterk oraal gericht. In de Somalische cultuur is de dichtkunst met onderwerpen als liefde, clans, oorlog en het lievelingsdier, de kameel, van groot belang. Elke Somaliër kent en schrijft gedichten, welke verweven zijn in het dagelijks leven. De poëtische natuur kent bij uitstek een orale traditie en is van belang vanwege het gebruik van metaforen. In Somalië is het gedicht een machtig communicatiemiddel. Dichters bekritiseren maatschappelijke ontwikkelingen en zijn vaak nationale helden door hun rol in het verzet tegen de kolonisator en de regering. Hieronder een vertaling van een gedicht van een anonieme nomadische dichter, geschreven nadat de grens naar Ethiopië gesloten werd voor Somaliërs. Mijn broer is daar Ik kan de bellen van zijn kamelen horen Als ik bid, dan bidt hij En mijn Allah, is zijn Allah Mijn broer is daar En hij kan niet naar mij komen
Gedicht van een anonieme Somalische dichter, in: Klomp, 2000.
IN DE HOORN VAN AFRIKA: SOMALIË
19
3.2.2 Onderwijs Voor de onafhankelijkheid in 1960 was er in Somalië geen sprake van algemeen onderwijs. Een zeer kleine minderheid van de jongeren bezocht een lagere school. De Koranschool, voor de kolonialisering de basis van formeel onderwijs, werd zowel in de steden als op het platteland belangrijk geacht. Gedurende twee jaar werd er onderwijs gegeven aan de hand van de Koran en werd het elementair rekenen en de Arabische taal onderricht. Vanwege het naast elkaar bestaan van drie onderwijssystemen: het Arabische, het Britse en het Italiaanse, werd na de onafhankelijkheid niet direct een weg gevonden om in het onderwijssysteem een algemene structuur aan te brengen. In Brits Somaliland bestond het onderwijs uit elf jaar en drie niveaus: drie jaar primair onderwijs, vier jaar lager secundair onderwijs en vier jaar hoger secundair onderwijs. Gedurende de eerste drie jaar primair onderwijs was de voertaal Arabisch, in de daarop volgende acht jaar was dat de Engelse taal. In het zuidelijke deel van Somalië was sprake van een twaalfjarig onderwijsstelsel, bestaande uit drie niveaus: vijf jaar primair onderwijs in de Arabische taal, daarna drie jaar lager secundair onderwijs en vier jaar hoger secundair onderwijs, beiden onderwezen in de Italiaanse taal (UAF, 1997). Na de onafhankelijkheid in 1960 was het creëeren van één nationaal onderwijsstelsel uit de bestaande twee systemen de belangrijkste doelstelling van de regering. Het zogenaamde 3x4-model werd in 1965 ingevoerd: vier jaar primair, vier jaar lager secundair en vier jaar hoger secundair onderwijs. De eerste vier jaar was de instructietaal Arabisch, daarna gedurende acht jaar het Engels. In 1972, 12 jaar na de onafhankelijkheid, werd het Somalisch voertaal in het onderwijs: schoolboeken werden vertaald naar het Somalisch. Campagnes werden gevoerd om de onderwijsparticipatie te vergroten en aandacht werd tijdens de lessen besteed aan de Somalische cultuur (UAF, 1997). In 1975 werd het basisonderwijs verplicht gesteld. De leerplicht in Somalië geldt van zes tot veertien jaar en omvat daarmee het primair en lager secundair onderwijs. De controle op de naleving van de leerplicht werd echter niet uitgevoerd. Slechts 11% van de kinderen nam in 1986 deel aan het primair onderwijs. Hetzelfde beeld is zichtbaar voor het secundair en tertiair onderwijs: respectievelijk 5,1% en 2,3% in 1996. Vrouwen blijken aanzienlijk minder vaak deel te nemen aan het onderwijs: jongens gaan gemiddeld twee keer zo vaak naar het primair en secundair onderwijs als meisjes (UAF, 1997). In het algemeen wordt opleiding voor vrouwen, ook wanneer zij onderwijs volgen, minder belangrijk gevonden. Begin jaren tachtig ging, als gevolg van de burgeroorlog en de hongersnood, de kwaliteit van het onderwijs snel achteruit. Particuliere scholen deden hun intrede. Sinds 1991 is er nauwelijks nog sprake van een centraal onderwijsstelsel dat functioneert. Grote delen van het land zijn verwoest, evenals scholen en lesmateriaal. Inmiddels is in betrekkelijk rustige gebieden (Noord-Somalië) een nieuwe start gemaakt met de wederopbouw van het onderwijs. Dit gebeurt veelal zonder on-
20
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
derwijsfaciliteiten en lesmateriaal. Het onderwijs in Somalië is gratis toegankelijk. Er is geen sprake van een beurzensysteem voor hoger onderwijs: boeken moeten zelf worden aangeschaft en in levensonderhoud moet men zelf voorzien. Tevens is er sprake van een meertalig karakter: onderwijs wordt niet in één taal gegeven. Kenmerkend voor het Somalisch onderwijs is de dominante rol van de leerkracht. De functie van leerkracht brengt grote autoriteit met zich mee; op school is hij degene die de leerlingen opvoedt. Bemoeienis van ouders met de school en leerkracht komt nauwelijks voor. De leerkracht behandelt de stof; de leerlingen luisteren, maken aantekeningen en van hen wordt verwacht dat zij de stof kunnen reproduceren. Onderwijs is meer theoretisch dan praktijkgericht (UAF, 1997). 3.2.3 Gezinsleven en man/vrouw-verhoudingen Zoals in veel islamitische landen zijn in Somalië de leefwerelden tussen mannen en vrouwen strikt gescheiden. Toch hebben vrouwen in Somalië in vergelijking met bijvoorbeeld Saoedi-Arabië meer vrijheden. Zij zijn doorgaans niet volledig gesluierd en dragen bij het zich buitenshuis begeven een hoofddoek. Binnen een traditioneel huwelijk is de man de absolute machthebber. Het onderwerpen aan mannelijke dominantie levert een vrouw in haar familie eer en waardigheid op. Men vindt het niet passend wanneer een vrouw, ook al is zij hoog opgeleid, haar mening verkondigt in de aanwezigheid van mannen. Polygamie, dat wil zeggen een huwelijk tusen een man en meerdere vrouwen, is in de islamitische wereld een erkende huwelijksvorm en is onder bepaalde voorwaarden toegestaan. In Somalië is het gebruikelijk dat de man de familie van de vrouw een bruidsschat geeft, bestaande uit waardevolle goederen als vee, land of geld. Hoewel gearrangeerde huwelijken nog altijd voorkomen krijgen jongeren tegenwoordig steeds meer zeggenschap over het huwelijk en de te kiezen partner. Meer vrouwen voor een man geeft de echtgenoot aanzien en is een teken van welstand. Redenen van een man om meerdere vrouwen te trouwen zijn het uitblijven van de geboorte van een jongen, kinderloosheid en ongepast gedrag van zijn vrouw. Een echtscheidingsprocedure kan door de man vrij eenvoudig in gang worden gezet. Na het uitspreken van de traditionele echtscheidingsformule wankuu furaj (ik kan niet meer met jou leven) in het bijzijn van twee getuigen is de scheiding voltrokken. Vrouwen hebben instemming van haar familie en echtgenoot nodig voor een echtscheiding. Na de scheiding is de man verplicht zijn kinderen te onderhouden. Kinderen, vooral de zonen, behoren tot de man toe, al blijven zij meestal tot hun tiende jaar bij de moeder. Bij echtscheiding gaat de vrouw meestal terug naar haar familie en, in tegenstelling tot andere Islamitische landen, is hertrouwen, mits de eerbaarheid niet geschonden is, vaak geen probleem. Een ander aspect van de Somalische cultuur is besnijdenis. Daar huwelijk en moederschap traditioneel de enig mogelijke levensinvulling zijn van een vrouw, houden maagdelijkheid, kuis gedrag en huwelijkskansen nauw verband met elkaar. Volgens het onderzoek naar vrouwenbesnijdenis van Bartels en Haaijer (1995) is 99,3% van de Somalische vrouwen op een of andere manier besneden. Bij 87% betreft dit, in tegenstelling tot bij andere moslims, de meest ingrijpende vorm, de
IN DE HOORN VAN AFRIKA: SOMALIË
21
infibulatie. Infibulatie (het afsnijden en het dichthechten van de buitenste schaamlippen) en clitorodectomie (het wegsnijden van de clitoris en de binnenste schaamlippen) zou een meisje rein maken en voorwaarde zijn voor een huwelijk. Besnijdenis heeft, zowel op korte als op lange termijn, veel lichamelijke en psychische complicaties. Op het platteland gebeurt, gemiddeld rond het 7,5 levensjaar, door de islaanta waxguda, een vrouw die de besnijdenis verricht, of door de ummulisso, de vroedvrouw, de ingreep. Het meisje wordt vastgehouden door een aantal vrouwen, terwijl met een scheermesje of ander scherp voorwerp de vrouwelijke genitialen weggesneden worden. De wond wordt gehecht met acaciadoornen, waarvan men meent dat het verdovend werkt. Het meisje moet een aantal dagen met haar benen tegen elkaar vastgebonden blijven liggen en het eten en drinken beperken tot gierstepap om de ontlasting minimaal te houden. De wond wordt ingesmeerd met mal-mal, een mengsel van boomhars, olie, suiker en eierdooier. Gezien de omstandigheden waarin de besnijdenis plaatsvindt, is een dodelijk gevolg niet uitgesloten. In steden wordt de ingrijpende besnijdenis meestal verricht door medisch geschoold personeel (Bartels en Haaijer, 1995). Somaliërs leven, als gezegd, in clans. Het kerngezin zoals we dat kennen in Nederland komt in Somalië niet voor. Man en vrouw leven samen met de familie van de man. Binnen het gezin hebben mannen en vrouwen ieder hun eigen taken. Vrouwen delen het huishouden en de opvoeding van de kinderen met andere vrouwen en zijn, in tegenstelling tot andere islamitische landen, niet aan huis gebonden, maar hebben een groot sociaal netwerk. Bij de nomaden zijn zij verantwoordelijk voor het kleine vee en voor de behuizing van de familie. In de landbouwgebieden zijn het de vrouwen die verantwoordelijk zijn voor het verbouwen van de voedingsgewassen. In de steden hebben vrouwen, voornamelijk uit de hogere klassen, de beschikking over huishoudelijk apparatuur wat bijdraagt aan verlichting van huishoudelijk werk en wat de mogelijkheid biedt buitenshuis te werken. Een aantal vrouwen in de steden heeft een invloedrijke positie in de handel. De status van de mannen is hoger. Mannen zijn verantwoordelijk voor de financiële zorg voor het gezin: zij verhandelen het vee. Daarnaast houden zij zich bezig met politiek en andere openbare gelegenheden. Bij de nomaden verzorgt de man de kameel, het pronkstuk van de familie. In de beschikbare literatuur komt weinig naar voren over de ouder-kind relatie in Somalische gezinnen. Kinderen hebben vastomlijnde taken, waarbij, evenals bij het strikte onderscheid tussen taken voor mannen en vrouwen, een onderscheid gemaakt wordt tussen jongens en meisjes. Jongens worden aangemoedigd buiten te spelen, terwijl de meisjes thuis blijven en hun moeder en andere vrouwen helpen in het huishouden (Bouwmeester e.a., 1998). De opvoeding van Somalische kinderen is gebaseerd op de nomadische veehouderscultuur (geen vaste woonplaats), op mondeling overdraagbare tradities (orale cultuur) en op de islamitische religie en traditie. Een van de basisgedachten van opvoeden in Somalië is dat het een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van de gehele grootfamilie in plaats van alleen de biologische ouders van het kind. Ouders én ouderen bepalen wat goed is voor het kind; er dient te worden gehoorzaamd. Gehoorzaamheid aan en respect voor ou-
22
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
ders en ouderen is een belangrijk goed. Het wordt afgekeurd wanneer kinderen voor hun eigen mening opkomen, vragen stellen of in discussie gaan met hun ouders (Warsame en Van Keulen, 1998). 3.3 Historie Somalië kent een eeuwenlange geschiedenis van overheersing door verschillende volkeren als de Perzen, Egyptenaren, Turken, Osmaniërs, Italianen en Britten. Na de opening van het Suez-kanaal werd in 1869 het land van de Somaliërs vooral interessant voor Europeanen vanwege de directe handelsroute naar India. In 1885 werd Somalië door koloniale machten om economische en strategische redenen in vijven verdeeld. In het noorden vestigden zich de Britten die dit deel van Somalië uitriepen tot Brits protectoraat (Brits Somaliland). De Italianen vestigden zich in het zuiden, waaronder de hoofdstad Mogadishu (Italiaans Somaliland). In het meest noordelijke deel controleerden de Fransen (nu de staat Djibouti). Daarnaast bestond Ethiopisch Somaliland en werd een deel bekend als het Noordelijke Grensdistrict van Brits Kenya. De opdeling van Somalië in vijf gedeeltes is een uitzondering. Geen enkel ander Afrikaans land viel zo uiteen. Het willekeurig trekken van grenzen in 1890 had rampzalige gevolgen. Aan elkaar verwante clans werden gescheiden en belangrijke graasgebieden en waterbronnen waren niet meer vrij toegankelijk, wat resulteerde in een hongersnood. De bevrijding en hereniging van Somalië werd het belangrijkste doel van politieke vrijheidsstrijders. Zij waren echter niet krachtig genoeg om het hele land te bevrijden. De onafhankelijke republiek Somalië ontstond in 1960 uit de samenvoeging van Brits en Italiaans Somaliland. Van begin af aan stond de ingevoerde westerse meerpartijen democratie op gespannen voet met de traditionele cultuur van clans. Direct na de bevrijding van Brits en Italiaans Somaliland stelde de nieuwe regering zich als doel de andere drie gedeeltes te bevrijden. De vijfpuntige ster in de Somalische vlag symboliseert de eenheid van Somalië. Omdat in Kenya en Ethiopië grote groepen Somaliërs woonden en de nieuwe Somalische regering met de slogan ‘wij zijn een natie op zoek naar een staat’ deze gebieden terug wilde, kwam de verhouding met deze landen onder druk te staan. Binnen drie jaar na de onafhankelijkheid onstond een gewapend grensconflict met zowel Ethiopië als Kenya. Tijdens dit hoogtepunt van de Koude Oorlog probeerden zowel de Verenigde Staten als Rusland, vanwege de gunstige geografische ligging van Somalië, het land met wapenleveranties aan hun kant te krijgen. In 1960 had Somalië één van de grootste legers ten zuiden van de Sahara. Met name 1969 is een belangrijk jaartal. In dat jaar vond een staatsgreep plaats onder leiding van de toenmalige generaal-majoor Mohammed Siad Barre, die president was van Somalië tot 1991. De voormalige USSR steunde deze staatsgreep. In eerste instantie leken Barres op ‘wetenschappelijk socialisme’ gebaseerde vernieuwingsregelingen de steun van het volk te krijgen. De grootschalige alfabetiseringscampagne, verbetering van de medische voorzieningen, onderwijsfaciliteiten op het platteland en het bevorderen van de infrastructuur waren positieve maatregelen doorgevoerd door Siad Barre. Zijn bewind ontaardde echter in een dicta-
IN DE HOORN VAN AFRIKA: SOMALIË
23
tuur. Mensen behorend tot zijn subclan, de Marehan, namen tal van belangrijke posities in. In het Noorden leidde dit tot onvrede omdat het voornamelijk het leefgebied van de Isaq is. Onder dit bewind werd, vanwege de wens van Somalië een Groot-Somalië te worden, in 1976 de oorlog verklaard aan Ethiopië om de Ogaden-woestijn terug te veroveren waar veel Somaliërs met hun vee leefden. Somalië verloor de oorlog. Ruim een miljoen etnische Somaliërs vluchtten vanuit Ethiopië naar Somalië; door de grote toestroom van mensen en de droogte brak in 1978 een hongersnood uit. Barre stelde de Isaq, een clan uit het noorden van Somalië, voortdurend achter en door ministers en ontevreden legerofficieren werd in 1981 een politiek offensief opgericht, de Somali National Movement (SNM). De SNM, verbonden aan een clan, een bevrijdingsbeweging die streeft naar een eigen onafhankelijke staat, was vastberaden de regering van Barre omver te werpen. Bij studentenprotesten en demonstraties werden honderden mensen, waaronder clanoudsten en SNM-aanhangers, opgepakt, gevangen gezet en gemarteld. Het noordelijk gebied (Somaliland) werd in 1988 voor 90% heroverd door SNM, wat leidde tot een tegenoffensief van Siad Barre. Een bloedige burgeroorlog was het gevolg. Geschat wordt dat tussen de 50.000 en 80.000 burgers als gevolg van luchtbombardementen, watervergiftiging en vernietiging van de gewassen de dood vonden. Ruim 800.000 Somaliërs sloegen op de vlucht; ongeveer 300.000 vonden bescherming in de UNHCR-vluchtelingenkampen aan de grens met Ethiopië. Mensen met meer middelen vluchtten naar West-Europese landen. In deze periode kwamen de eerste Somalische vluchtelingen, voornamelijk van de Isaq-clan, richting Nederland. Naast de SNM keerde ook de United Somali Congres (USC) van de Hawiya clan zich tegen Barre. In 1991 werd Siad Barre na 22 jaar van dictatorschap verdreven. Het centrale gezag in Somalië stortte in en overheidsinstellingen verdwenen. Clanleider van de Hawiya, Ali Mahdi, riep zichzelf uit als interim-president van Somalië, maar had weinig macht. Hoewel iedereen verwachtte dat met het aftreden van Barre de rust terug zou keren, gebeurde dit slechts in beperkte mate. Het Noordwestelijke Somaliland verklaarde zich in 1991 onafhankelijk, maar deze status heeft nog altijd geen internationale erkenning gekregen, wat een reden voor Europa is om geen geld voor ontwikkelingshulp te schenken. In het zuiden is nauwelijks nog sprake van georganiseerd onderwijs. Door interne verdeeldheid binnen het United Somali Congres laaide een nieuwe strijd op. Gedurende de periode 19912000 had het land geen regering en was uiteengevallen in kleine groepen clans, die elkaar betwistten op leven en dood. De machtsstrijd tussen diverse clans resulteerde in een complete chaos en anarchie. Door bendes werd het land leeggeplunderd en mensen werden om een kleinigheid vermoord; de droogte zorgde voor hongersnood. Een vredesmissie, met als doel herstel van orde en gezag, die de Verenigde Staten in 1992 opzetten, mislukte, deels door de onbekendheid van de Somalische authoriteit met het voeren van een centraal gezag. ‘Restore Hope’, zoals de Verenigde Staten de interventie in Somalië noemden, faalde.
24
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
In 1993 gaven de Venigde Naties (VN) het mandaat de Somalische strijdtroepen te ontwapenen, indien nodig met geweld. Deze operatie staat bekend onder de naam UNOSOM II. Op vele plaatsen werd de rust redelijk hersteld en VN-troepen trokken zich in maart 1995 terug uit Somalië. Tot medio 2000 werd het land geregeerd door clans en subclans. Het land is verwoest, velen zijn nog altijd op de vlucht. In 2000 hebben algemene verkiezingen plaatsgevonden. Vooralsnog is er geen erkende regering. 3.4 Vluchtgeschiedenis: ‘To the North’ Immigratie naar het rijke West-Europa is een permanent verschijnsel. Gezien de grote verschillen in registratie en verschillen in de mogelijkheden om (legaal) in een land te verblijven, is het niet goed mogelijk om de asielinstroom in diverse West-Europese landen te vergelijken. Desalniettemin lijkt het er op alsof Nederland, naast Groot-Britannië, een omvangrijk aandeel heeft in de opvang van asielzoekers. Immigranten zijn geen achterlijke lieden die in een vlaag van verstandsverbijstering hun koffer in de binnenlanden van weet ik welk land gepakt hebben om af te reizen.
Beerenhout Azn, 1997. Vooropgesteld dient te worden dat beeldvorming soms op uiterst vage ideeën is gebaseerd. Zo beschrijft WODC (2000) dat bij navraag bij asielzoekers, waaronder Somaliërs, bleek dat zij onder andere voor Nederland kozen omdat zij vroeger gecondenseerde melk kregen van het Nederlandse merk ‘Dutch lady’. Nederland zou geassocieerd worden met het land van honing en melk, een land van bloemen en koeien, een land van overvloed. Kennis is veelal beperkt tot stereotypen; men kent namen van Nederlandse voetballers of merknamen van bepaalde Nederlandse producten. Ik wist dat Johan Cruyff uit Holland komt. Maar ik wist niet dat Holland hetzelfde als Nederland was.
Vluchteling in: Hulshof e.a., 1992. In het algemeen kan gesteld worden dat migranten de keuze voor Europa maken op grond van hun verwachtingen dat het een politiek stabiel continent is waar vrede heerst. Bovendien bestaan er economische mogelijkheden die in het land van herkomst niet voor handen zijn. Het besluit om op deze gronden naar Europa te migreren is cruciaal. Pas daarna besluit men naar welk land binnen Europa men zal gaan. Nederland heeft een positief imago en staat bekend als een democratisch en tolerant land; het is een land wat goed voor haar burgers zorgt, een verzorgingsstaat. Weinig is bij Somaliërs bekend over de Nederlandse staatsinrichting, de cultuur en de mentaliteit. In veel gevallen wordt de beslissing niet door de vluchteling zelf genomen maar door de ‘reisagent’, degene die de reis ‘verzorgt’, of door ouders die hun kinderen naar Europa sturen. Kwaliteit van opvang, de vele beroeps-
IN DE HOORN VAN AFRIKA: SOMALIË
25
mogelijkheden en de kans op een status en betere onderwijsmogelijkheden voor de kinderen zijn factoren die relatief hoog liggen in Nederland, en vaak de reden van komst naar ons land zijn (SMO, 1999; Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, 2000; WODC, 2000). Binnen Europa doen zich concentraties voor van asielzoekers met een zelfde nationaliteit. Een argument dat door WODC (2000) wordt aangehaald om Nederland als bestemmingsland te kiezen, is de aanwezigheid van familie en bekenden. Dit argument staat bekend als het ketenargument: naarmate een groep vluchtelingen uit een bepaald land zich hier vestigt, volgen via mond-tot-mondreclame meerderen uit dat land. Nederland wordt enigszins vertrouwd bij het vooruitzicht dat hier bekenden verblijven die als een sociaal vangnet kunnen fungeren. Slechts een derde van de Somaliërs in onderzoek van Hulshof e.a. (1992) naar beeldvorming zegt dat zij enigszins bekend waren met Nederland; ruim de helft had geen beeld van Nederland. Tot migratie gedwongen maakten zij niet echt een bewuste keuze voor Nederland: hun bestemming hing sterk af van toevalsfactoren (Van Kessel & Tellegen, 2000). Asielzoekers hebben veeleer een reden om het land van herkomst te verlaten dan om zich in een ander land te vestigen. Ik wist niet eens waar Nederland lag. Toen de oorlog uitbrak ben ik naar Ethiopië gelopen en van daar naar Djibouti. Daar had ik contacten doordat ik er voorheen was geweest om spullen te kopen voor mijn oom. Een kennis regelde een paspoort en visum voor Frankrijk. Toen ik daar aankwam hoorde ik van Somaliërs in Parijs dat het er niet veilig was omdat er een Somalische ambassade is. Zij hebben mij toen aangeraden door te reizen naar Nederland.
Somaliër in: Hulshof e.a., 1992. Naar schatting zijn inmiddels meer dan een miljoen Somaliërs van huis en haard verdreven uit hun thuisland door hongersnood en oorlog. Het merendeel verblijft in vluchtelingenkampen aan de grens van Somalië met Ethiopië. Een kleiner deel vluchtte naar het voormalige Oostblok, Canada, de Verenigde Staten en WestEuropa. In 1984 vluchtten de eerste 10 Somaliërs naar Nederland vanwege het Barre-regime en dit aantal groeide als gevolg van de in 1990 uitbrekende burgeroorlog aanzienlijk. Tussen 1989 en 1998 werden in Europa ruim 61.000 erkende asielaanvragen door Somaliërs gedaan, bijna 18.000 in Nederland. Een klein aantal van enkele honderden Somaliërs in Keniaanse vluchtelingenkampen is rond 1990 als uitgenodigd vluchteling naar Nederland gekomen. De herkomst van de meerderheid van Somalische vluchtelingen in Nederland ligt in het noordelijk stedelijke gebied van Somalië. Burao en Hargeisa, het leefgebied van de Isaq clan, zijn middelgrote steden. In hoofdstuk vijf wordt nader ingegaan op statistisch materiaal betreffende Somaliërs in Nederland.
4
Nederlandse beleidskaders, opvanginstellingen en zelforganisaties
De maatschappelijke positie van Somaliërs in Nederland is in sterke mate bepaald door het landelijke en gemeentelijke opvangbeleid. Na het aanvragen van asiel mocht tijdens de asielprocedure en het verblijf in een asielzoekerscentrum (AZC) geen betaalde arbeid worden verricht en taalonderwijs mocht slechts in beperkte mate worden gevolgd. Na een huisvesting kregen Somalische vluchtelingen naast het landelijk beleid ook te maken met beleidsmaatregelen van diverse gemeenten. De maatschappelijke begeleiding van asielzoekers en vluchtelingen wordt vooral verzorgd door het landelijke Vluchtelingenwerk en de plaatselijke vluchtelingenwerkgroepen, zoals de Stichting Nieuwkomers en Vluchtelingenwerk Tilburg (SNV). In dit hoofdstuk worden de belangrijkste beleidsmaatregelen en werkwijze van diverse instanties beschreven die in bepaalde mate de maatschappelijke positie van Somaliërs in Tilburg beïnvloeden of met deze groep in aanraking komen. In paragraaf 4.1 wordt een beschrijving gegeven van het landelijke asielzoekers- en vluchtelingenbeleid. Vervolgens wordt in paragraaf 4.2 tot en met 4.5 ingegaan op de organisatie en initiatieven van het VNO, AZC, SNV en De Opbouw die relevant zijn voor de situatie van Somaliërs te Tilburg. In paragraaf 4.6 en 4.7 wordt het beleid en initiatieven omtrent Somaliërs besproken van de gemeente en politie te Tilburg. Tot slot worden in paragraaf 4.8 diverse Tilburgse Somalische zelforganisaties besproken. De gevoerde gesprekken met deskundigen van diverse organisaties hebben een tweeledige functie. Als eerste is het gewenst om beter inzicht krijgen in speciale aandachtspunten op het gebied van onderzoek doen bij Somaliërs. Ten tweede om meer inzicht te krijgen in de bestaande kennis over problematiek en initiatieven zoals ervaren door diverse instanties. 4.1 Overheidsbeleid Het merendeel van de Somaliërs in Nederland is na 1987 hier gearriveerd. Vanaf november 1987 is de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) van kracht. Deze regeling houdt onder meer in dat asielzoekers moeten worden opgevangen in AZC’s om vervolgens zo snel mogelijk decentraal in een gemeente te worden gehuisvestigd. Doel was een sobere doch humane opvang en een maximale spreiding qua huisvesting. Het verblijf in een AZC zou in theorie niet langer dan een half jaar mogen duren, waarna gemeenten vluchtelingen een woning toewezen. De gemiddelde wachttijd bleek in 1991 echter ruim vier jaar. Vanaf 1992 is de opvang enigszins gewijzigd. Uitgangspunt wordt centrale in plaats van decentrale opvang. Het Nieuwe Toelatings- en Opvangmodel schrijft
28
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
voor dat asielzoekers in eerste instantie worden geplaatst in een zogenaamd onderzoek- en opvangcentrum (OC). Om onderscheid te maken tussen ‘kansarmen’ en ‘kansrijken’ met betrekking tot de erkenning van vluchteling vindt hier een eerste justitieel onderzoek plaats. De zogenaamde kansarmen krijgen een beroepsmogelijkheid maar blijven in het OC. De overigen worden overgeplaatst naar een AZC waar zij wachten op huisvesting in een ROA-woning. In deze zogenaamde ROAwoningen wachten asielzoekers de uitslag af van de asielaanvraag. In de regeling van 1992 wordt om introductie in de Nederlandse maatschappij iets soepeler te laten verlopen de kansrijke asielzoekers de mogelijkheid geboden deel te nemen aan activiteiten op het gebied van taal, veelal door vrijwilligers, en maatschappijoriëntatie. Sinds de invoering van de ROA-regeling ontvangen asielzoekers geen uitkering meer, maar een lagere maandelijkse bijdrage, ‘zakgeld’, voor persoonlijke uitgaven. Na erkenning als vluchteling komen zij in aanmerking voor de Algemene Bijstandswet. Vanaf 1994 wordt de opvang geregeld door het ministerie van Justitie die daarvoor het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) instelt, waarmee per 1 januari 1996 de ROA voor nieuwe asielzoekers, die centraal worden opgevangen, komt te vervallen. Alleen diegene met status worden door de gemeenten gehuisvestigd. Tijdens de eerste maanden van verblijf in Nederland wordt, naast een medisch onderzoek, een nader gehoor afgenomen door een ambtenaar van het Ministerie van Justitie. Op grond van dit gehoor wordt een nadere beslissing genomen over het asielverzoek. De beslissing kan zijn: de erkenning als vluchteling (A-status); om humanitaire redenen een vergunning tot verblijf ‘zonder beperkingen’ (VTVof C-status); een voorwaardelijke vergunning tot verblijf voor de duur van een jaar in verband met de situatie in herkomstland (VVTV, sinds 1992; voorheen de ‘gedoogdenstatus’ of ‘ontheemdenstatus’) of volledige afwijzing. Voor vluchtelingen laat de uitslag van het asielverzoek zo’n drie jaar op zich wachten. Drie jaren waarin asielzoekers slechts zeer beperkte toegang hebben tot onderwijsinstellingen en de arbeidsmarkt. Met de huidige, uit 1994 daterende wet, bleek het niet mogelijk de migratie in Nederland in goede banen te leiden en werd de Vreemdelingenwet 2000 ingevoerd. De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op de asielprocedure en zijn: het invoeren van één vergunning voor bepaalde tijd, indien nodig na drie jaar gevolgd door één vergunning voor onbepaalde tijd; het afschaffen van de bezwaarfase; invoeren hoger beroep bij de Raad van State en het invoeren van een meeromvattende afwijzende beschikking, die tevens bepaalt dat verdere opvang wordt onthouden en dat de afgewezen asielzoeker Nederland moet verlaten. Tevens is het mogelijk om in bepaalde situaties de beslistermijn op een asielverzoek te verlengen met een jaar. Enkele elementen van de nieuwe wet zijn: Net als onder de huidige vreemdelingenwet kunnen asielzoekers voor een verblijfsvergunning in aanmerking komen op grond van internationale
NEDERLANDSE BELEIDSKADERS, OPVANGINSTELLINGEN EN ZELFORGANISATIES
29
1
verplichtingen (waaronder het Verdrag van Genève (1951) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens), op grond van redenen van humanitaire aard, of op grond van het beleid dat terugkeer naar het land van herkomst van een bijzondere hardheid zou zijn vanwege de situatie aldaar. Onder het huidige beleid betekent dit dat ongeveer 30 procent van diegenen die een asielaanvraag indienen, in aanmerking komt voor een (tijdelijke) vergunning. In de huidige procedure kan de asielzoeker wanneer zijn aanvraag is afgewezen, bezwaar aantekenen en het bestuur vragen om een nieuwe beoordeling. Deze bezwaarfase komt te vervallen. Tegen een negatieve beslissing op de aanvraag, die binnen zes maanden moet worden genomen, staat beroep bij de rechter open. De beslissing over het beroep mag in Nederland worden afgewacht. Hiervoor is geen afzonderlijke beslissing meer nodig. Het afschaffen van de bezwaarfase betekent dat de kwaliteit van de IND-beschikking op de aanvraag moet worden verbeterd. Dat gebeurt door de asielzoeker in staat te stellen zijn asielmotieven duidelijk te maken en hem te vragen een reactie te geven op een voorgenomen afwijzing. Deze reactie wordt door de IND meegewogen in de toelatingsbeslissing. Uit de beslissing blijkt hoe de vreemdeling en de IND de aanvraag beoordelen. Dit biedt voldoende basis voor een rechtmatigheidtoets door de rechter. Het afwijzen van de aanvraag van de asielzoeker leidt automatisch tot de plicht voor de asielzoeker om Nederland binnen een zekere termijn te verlaten, tot beëindiging van de opvang, de mogelijkheid tot uithuiszetting en tot de bevoegdheid tot uitzetting. Hiertegen kunnen niet langer - zoals nu - apart procedures bij de rechter worden aangespannen. Elke asielzoeker van wie de aanvraag wordt gehonoreerd krijgt dezelfde tijdelijke vergunning, waaraan een voorzieningenpakket is gekoppeld. Er wordt nog slechts één asielstatus verleend. Momenteel zijn er drie verschillende statussen, met elk een ander voorzieningenpakket. Dat leidt tot veel "doorprocederen". Onder de nieuwe wet kan iemand die een tijdelijke verblijfsvergunning heeft gekregen niet verder procederen, omdat er maar één status is. Wel kan de asielzoeker na drie jaar in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Er komen dus twee vergunningen: één voor bepaalde tijd, eventueel na drie jaar gevolgd door één voor onbepaalde tijd (het zogenoemde volgtijdelijk systeem). In het voorgestelde systeem krijgen alle asielzoekers van wie het verzoek om tijdelijke toelating wordt gehonoreerd, dezelfde rechten en voor1
Geen der verdragsluitende staten zal op welke wijze dan ook een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van het grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging.
30
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
zieningen. Deze voorzieningen worden voor een belangrijk deel bepaald door internationale verplichtingen. Het zal aan houders van een tijdelijke vergunning worden toegestaan om betaalde arbeid te verrichten. Tevens komen zij in aanmerking voor studiefinanciering en huisvesting. Gezinshereniging is in het voorstel voor statushouders mogelijk, maar uitsluitend voor wie een zelfstandig inkomen heeft op 100% van het bijstandsniveau, hetgeen (voor sommigen) een verzwaring is van de huidige eis van 70%. Evenals thans het geval is moet de aanvraag door de betrokkene vanuit het buitenland worden gedaan. Zonodig wordt door middel van DNAonderzoek de gezinsband vastgesteld. •
Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om bij ministerieel besluit voor bepaalde categorieën vreemdelingen de normale beslistermijn van zes maanden te verlengen met een jaar (totaal 1½ jaar). Van deze mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt indien naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst, of indien de situatie uit het land van herkomst naar verwachting op korte termijn zal verbeteren, of indien het aantal ingediende aanvragen zo groot is, dat de IND daarop niet binnen de zes maandentermijn kan beslissen.
•
In het wetsvoorstel zijn ook bepalingen over toezicht en vrijheidsbeperkende en -ontnemende maatregelen opgenomen. Op basis van de huidige wet kunnen ambtenaren slechts van hun bevoegdheid gebruik maken wanneer zij 'concrete aanwijzingen over illegaal verblijf' hebben. In de praktijk betekent dit dat een actief vreemdelingentoezicht op straat nauwelijks plaatsvindt, omdat bij personen op straat zelden concrete aanwijzingen voor illegaal verblijf aanwezig zijn. Om die reden stelt het kabinet voor het criterium 'redelijk vermoeden' op te nemen, zoals dat ook voor 1994 het geval was. Met de toepassing van dit criterium zijn de ambtenaren van politie, die belast zijn met het toezicht op vreemdelingen, vertrouwd. In het 'redelijk vermoeden'-criterium liggen voldoende waarborgen besloten voor een non-discriminatoir gebruik van deze toezichtbevoegdheid (www.minjust.nl, 2000).
4.2 VON: Vluchtelingen Organisaties Nederland Stichting Vluchtelingen Organisaties Nederland (VON) is het landelijk platform van zelforganisaties van vluchtelingen. De doelstelling van VON is om de volwaardige participatie van vluchtelingen in alle facetten van de Nederlandse samenleving te bevorderen. VON behartigt de belangen van vluchtelingen op landelijk niveau. Zo kan VON vluchtelingen (en ook andere migranten) helpen bij het opzetten van zelforganisaties, adviseren bij het ontwikkelen van nieuwe activiteiten, voorlichtingsbijeenkomsten organiseren en kadertrainingen geven aan vluchtelingen-
NEDERLANDSE BELEIDSKADERS, OPVANGINSTELLINGEN EN ZELFORGANISATIES
31
organisaties. VON fungeert als landelijk informatiepunt over en voor meer dan tweehonderd vluchtelingenzelforganisaties in Nederland. Om de belangen optimaal te kunnen behartigen, hebben veel vluchtelingenorganisaties de krachten gebundeld in landelijke platforms. VON biedt hun facilitaire ondersteuning in de vorm van ruimte en communicatiemiddelen. In de praktijk betekent dit dat de platforms op het kantoor van VON kunnen werken. FSAN (Federatie van Somalische Associaties in Nederland) en ASIN (Associatie van Somaliërs in Nederland) maken hier gebruik van. VON neemt deel aan het publieke en politieke debat over het asiel- en participatiebeleid van vluchtelingen en tracht de beeldvorming over vluchtelingen positief te beïnvloeden. In het kader van de Wet Overleg Minderheden (WOM), participeert VON in de Landelijke Overlegstructuur Minderheden, verstrekt adviezen aan de regering en overlegt met bewindspersonen en kamerleden. Het ondersteunen en begeleiden van zelforganisaties van vluchtelingen, zodat zij zo professioneel mogelijk kunnen functioneren is sinds 1985 de hoofdactiviteit van VON. Meer dan tweehonderd platforms van landelijke en lokale zelforganisaties maken zeer intensief gebruik van de helpdesk, informatievoorzieningen en een breed scala van trainingen. Het VON expertisecentrum ontwikkelt en levert diensten en producten waarbij behoefte is aan professionele deskundigheid betreffende vluchtelingen en hun culturele achtergrond. Daarbij wordt samengewerkt met nonprofitorganisaties,(semi)overheid en het bedrijfsleven. Het VON expertisecentrum zet zoveel mogelijk de professionele kennis en deskundigheid van vluchtelingen zelf in. Veel vluchtelingen zijn immers hoog opgeleid, deden in het land van herkomst werkervaring op of volgen inmiddels in Nederland een opleiding. Het VONexpertisecentrum zorgt dat zij hun kennis in de praktijk kunnen brengen. FSAN (Federatie van Somalische Associaties in Nederland) en ASIN (Associatie van Somaliërs in Nederland) maken inmiddels gebruik van de ondersteuning van het VON (www.inburgernet.nl, 2000). 4.3 AZC: Asielzoekerscentrum Tilburg Teneinde een globaal inzicht te krijgen in de situatie van Somaliërs in het Asielzoekerscentrum te Tilburg is in de loop van het onderzoek telefonisch contact geweest met medewerkers van het AZC. AZC Tilburg heeft geen specifiek beleid omtrent Somaliërs. Wel is door public relations bij Centraal Bureau Verspreiding het verzoek ingediend om niet te grote groepen nieuwe Somalische vluchtelingen te plaatsen in het Tilburgse AZC i.v.m. de al aanzienlijke groep in Tilburg-Noord. Tilburg, met ongeveer 2.100 Somaliërs, is momenteel de gemeente met het grootste aantal Somaliërs (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2000).
32
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
4.4 SNV: Stichting Nieuwkomers en Vluchtelingenwerk Tilburg Stichting Vluchtelingenwerk Tilburg (SNV) is een maatschappelijke instelling die begeleiding biedt aan nieuwkomers en vluchtelingen. Het doel is hun zelfredzaamheid te vergroten waardoor zij zo snel mogelijk zelfstandig en volwaardig deel kunnen nemen aan de samenleving. SNV stelt zich op als intermediair en biedt nieuwkomers en vluchtelingen individuele ondersteuning en behartigt hun belangen door voorlichting te geven aan derden. SNV richt zich op integratie en gaat er van uit dat maatschappelijke integratie al moet aanvangen binnen SNV. Specialistische kennis met betrekking tot inburgering van nieuwkomers, de asielprocedure en gezinshereniging en maatschappelijke begeleiding van nieuwkomers, oudkomers en vluchtelingen is aanwezig. Geen specifiek beleid wordt gevoerd omtrent Somaliërs. De 50 krachten (veelal vrijwilligers) zijn georganiseerd binnen een drietal aandachtsvelden: Bij de afdeling inburgering voert SNV samen met de gemeente, het ROC Midden Brabant en het Centrum voor Werk en Inkomen de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) uit. Deze wet verplicht nieuwkomers tot het volgen van een inburgeringsprogramma, waarin het leren van de Nederlandse taal en het vertrouwd maken met de Nederlandse cultuur en samenleving centraal staan. Tijdens het inburgeringsprogramma geeft SNV nieuwkomers traject- en maatschappelijke begeleiding, waarbij iedere nieuwkomer een persoonlijke begeleider heeft waarop een beroep gedaan kan worden voor ondersteuning en advies bij maatschappelijke vragen op het gebied van scholing en arbeid. Niet iedereen die zich voor het eerst in Nederland vestigt en daardoor in een achterstandspositie kan geraken valt onder de WIN. Voor bijvoorbeeld oudkomers die na hun inburgeringsprogramma de weg naar verschillende instanties in de Nederlandse samenleving nog niet goed weten te vinden, heeft SNV de afdeling steunpunt in het leven geroepen. Advies en ondersteuning met betrekking tot vragen omtrent maatschappelijke omstandigheden en problemen wordt, middels een spreekuur, geboden. SNV ondersteunt vluchtelingen, nieuw- en oudkomers bij het ontwikkelen van projecten die hun emancipatie ten goede komen. Tevens ontwikkelt en voert SNV zelf projecten uit die de zelfredzaamheid van de doelgroep ten goede komen. Met de komst van een asielzoekerscentrum (AZC) in Tilburg is SNV ook daar betrokken. Belangen van bewoners van het AZC worden behartigd middels het geven van ondersteuning en advies bij de asielprocedure. Tevens wordt voorlichting gegeven aan hen die een verblijfsvergunning kregen en zich elders in Nederland willen vestigen en aan uitgeprocedeerden die terug moeten keren naar het land van herkomst (Brochure SNV, 2000).
NEDERLANDSE BELEIDSKADERS, OPVANGINSTELLINGEN EN ZELFORGANISATIES
33
4.5 De Opbouw De instelling voor ambulante jeugdhulpverlening De Opbouw geeft hulp aan jongeren tot 18 jaar op grond van een maatregel voor jeugdbescherming, waarbij de nadruk ligt op hulpverlening aan alleenstaande minderjarige vluchtelingen en asielzoekers (de AMA’s). Voor deze minderjarigen dient, voor zover het gezag in Nederland niet wordt uitgeoefend, een voogdijvoorziening te worden getroffen. De begeleiding is niet alleen gericht op het creëeren van voorwaarden met betrekking tot opvang, maar richt zich ook op verzorging, opvoeding en ontwikkeling van de jongeren en het (leren) functioneren binnen de Nederlandse samenleving. Tevens verzorgt De Opbouw, in het verlengde van de voogdij, de vervolgopvang van de alleenstaande minderjarige asielzoekers. In 2000 werd landelijk aan ruim 14.000 AMA’s hulp verleend. Landelijk gaat het om 92 verschillende nationaliteiten, waarvan Chinezen en Somaliërs (2.020 alleenstaande minderjarige Somaliërs in 1999) de grootste groep vormen. Het merendeel van deze Somalische AMA’s wordt geplaatst bij Somalische gezinsleden (het alternatief is een Nederlands pleeggezin). De hulp wordt verleend in het kader van voogdij, prévoogdij, gezinsvoogdij, vrijwillige pleegzorg en voortgezette hulp na de voogdij. Omdat voor 18jarige AMA’s de voogdij ophoudt en er een eind komt aan de begeleidingsrelatie en de wooneenheid verlaten dient te worden, is ten behoeve van deze groep het Wegwijsproject opgezet. Dit project richt zich op het vergroten van de zelfredzaamheid en uitbreiding van het sociale netwerk van de jongere. Dit krijgt onder andere vorm in kamertrainprojecten, inloopspreekuren, het organiseren van sociaal-culturele activiteiten, het werven en inzetten van coaches, gastgezinnen en maatjes (De Opbouw, 1999). 4.6 Gemeente Tilburg Vanuit de gemeente Tilburg worden inititatieven genomen ter ondersteuning van de opbouw van een multiculturele samenleving. In het traject voor de Multiculturele Samenleving (Kadernota Multiculturele samenleving, 2001) is integratie benoemd als centrale doelstelling. Integratie wordt daarbij gezien als het op een goede manier met elkaar samenleven van alle burgers, waarbij alle bevolkingsgroepen volwaardig deel kunnen nemen aan de maatschappij. Als centrale uitgangspunten zijn hierbij vastgesteld: zelfredzaamheid van de burgers, creëren van randvoorwaarden voor maatschappelijke deelname, respect voor andere culturen en minimum waarden en normen voor iedereen. Een belangrijk aandachtspunt, wat in de later dit jaar verschijnende Kadernota aan de orde komt, is dat een multiculturele samenleving vraagt om resultaatgericht maatwerk. Om inzicht te krijgen in knelpunten van Somaliërs in Tilburg is door de gemeente een quick scan uitgevoerd. Middels gesprekken met leden van de groep Somaliërs zelf én door informatievoorziening bij organisaties die op directe wijze te maken hebben met deze groep is een beeld gevormd over diverse knelpunten waar Somaliërs mee te maken hebben. Thema’s uit het gemeentelijk onderzoek die relevant zijn voor huidig onderzoek zijn onder meer communicatie en onderwijs. Het ge-
34
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
meentelijk onderzoek heeft geleid tot enkele beleidsmaatregelen en -initiatieven. De aanbevelingen vormen de gemeentelijke visie op knelpunten zoals ervaren door Somaliërs. In hoofdstuk 6 wordt per thema nader ingegaan op diverse resultaten van het gemeentelijk onderzoek die ook voor huidig onderzoek van belang zijn. Uit het gemeentelijk onderzoek blijkt dat reeds verscheidene maatregelen gericht op Somaliërs worden uitgevoerd. Daarnaast is naar voren gekomen dat nog veel knelpunten om maatregelen vragen. Een afstemming in deze hoeveelheid maatregelen, projecten en dergelijke voor de verschillende knelpunten is gewenst. De gemeente ziet hierin een coördinerende taak. In de eerste plaats richt deze coördinatie zich op lopende projecten bij o.a. in dit hoofdstuk genoemde instanties. Via de bestaande overlegstructuren wordt wederzijdse kennis over knelpunten en maatregelen op elkaar afgestemd. Nieuwe gemeentelijk maatregelen die zijn voorgesteld en worden uitgevoerd door diverse instanties zijn ondermeer een mentorenproject ten behoeve van Somalische kinderen in het voortgezet onderwijs en het opzetten van een opvoedondersteunend programma voor Somalische ouders. Naast coördinatie is monitoring een belangrijk element in het inzichtelijk houden van de knelpunten, de maatregelen en de effecten daarvan. Om deze monitoring vorm te kunnen geven, worden meetbare indicatoren geformuleerd. Bij elk thema zijn daartoe kwantitatieve indicatoren te formuleren (bijvoorbeeld het aantal Somalische leerlingen met taalachterstand). Na een periode van één à twee jaar zal een evalutie plaatsvinden en een rapportage verschijnen met betrekking tot geconstateerde knelpunten uit de gemeentelijke nota (Stam, Nota Somaliërs in Tilburg, Gemeente Tilburg, 2000). 4.7 Politie Tilburg Politie Tilburg, justitie, Raad van Kinderbescherming, onderwijs, gemeente Tilburg en hulpverlening bespreken in het Overleg Risico Jeugd (ORJ) vanaf september 1998 permanent de probleemjongeren. In dit overleg, wat een preventief doel heeft, wordt dagelijks een uitdraai gemaakt van gegevens van jongeren die in aanraking zijn met politie: besproken jongeren worden structureel geregistreerd; wekelijks vindt beraad plaats waarbij iedere wetovertredende jongere op de overlegagenda wordt geplaatst en wordt besproken. Namen van deze jongeren circuleren bij netwerkpartners van het ORJ. Na een half jaar komt de jongere wederom ter informatie op de agenda van het Overleg en wordt door deelnemende instellingen nagegaan of de huidige situatie van de jongere aanleiding geeft tot nadere afspraken (Politie Tilburg, afdeling Jeugd en zorg, 2000). In 1999 was bijna de helft van alle jeugdige wetsovertreders in Tilburg van allochtone afkomst. In Tilburg wordt speciale aandacht in het ORJ geschonken aan Somalische jongeren. Zij hebben in deze stad een notoir aandeel in de gepleegde strafbare feiten (Eindhovens Dagblad, 2000). Naast deze re-preventieve maatregel zijn er binnen politie Tilburg een aantal preventieve maatregelen gericht op jongeren, waaronder allochtone jongeren. Bij alle 35 Tilburgse basisscholen bestaat het zogenaamde ‘School Adoptieplan’ waarbij een ‘adoptie-agent’ een aantal lessen met betrekking tot verschillende onderwerpen
NEDERLANDSE BELEIDSKADERS, OPVANGINSTELLINGEN EN ZELFORGANISATIES
35
verzorgt. Een vervolg hierop ‘Project de veilige school’ vindt plaats in het middelbaar onderwijs. Doel van dit project is het signaleren en terugdringen van geweld, pestgedrag en verslaving onder jongeren. Middels een vaste contactpersoon binnen het onderwijs worden signalen van geweld zowel op school als bij politie tijdig gesignaleerd. Een derde project wat zich richt op jongeren is het project ‘Stelselmatige daderaanpak’. Dit project, dat plaatsvindt in samenwerking met jeugdreclassering, richt zich op de criminele jongere die veelvuldig strafbare feiten heeft gepleegd en waar hulpverlening zonder resultaat op diverse wijze aan bod is gekomen. Voor deze groep is een strak traject uitgestippeld op het gebied van onderwijs, vrije tijdsbesteding en zakgeldbesteding. Een contract wordt getekend waardoor de jongere zich vrijstelt van in bewaring stelling. Wordt dit contract verbroken dan vindt alsnog een justitiële aanpak plaats. Een laatste initiatief is het zogenaamde project ‘Herstellend Recht’ waarbij de jeugdige dader wordt geconfronteerd met het slachtoffer. Consequenties voor het slachtoffer worden in samenwerking besproken met (ouders/ begeleiders van) de dader. Wanneer jongeren worden gecategoriseerd naar land van herkomst (van ouders) is zichtbaar dat het aantal Somalische jongeren in Tilburg wat een strafbaar feit pleegt een niet te verwaarlozen aantal is. Ruim 40% van de Tilburgse Somalische jongens onder de 18 jaar en 3,2% van de Somalische meisjes van dezelfde leeftijdsgroep zou een strafbaar feit gepleegd hebben (Politie Midden en West-Brabant, 1999). Opgemerkt dient te worden dat elke jongeren die in aanraking komt met de politie een persoonsgerichte aanpak krijgt, waaruit voortkomt dat etniciteit niet van invloed is op de procedure zoals die wordt gevolgd bij politie. Gepoogd wordt rekening te houden met cultuurverschillen in sociale omgang (Politie Tilburg-Noord, 2000). 4.8 Somalische zelforganisaties Voor een goed begrip van de Somalische zelforganisaties is het noodzakelijk inzicht te hebben in de organisatie van de Somalische gemeenschap. In een eerder hoofdstuk werd al ingegaan op het belang van clans. In tegenstelling tot Somalië kent Nederland de mogelijkheid van organisatievorming. In het huidige Tilburgse minderhedenbeleid wordt aan een zelforganisatie een belangrijke rol toegekend. Een zelforganisatie kan een bijdrage leveren aan de bevordering van integratie van personen uit de eigen doelgroep. Deze bijdrage moet tot uiting komen in belangenbehartiging van de gemeenschap en daaruit voortvloeiende activiteiten als ontmoetingen en discussie in eigen groep. Volgens onderzoek (Gemeente Tilburg, 2000) wordt met het oprichten van een organisatie door een Somalische groep een mogelijkheid geboden de zelforganisatie te gebruiken voor politieke doeleinden voortkomend uit clanconflicten in plaats van maatschappelijke belangen die clanoverstijgend zijn. Tilburg kent momenteel een aantal Somalische (in)actieve zelforganisaties, te weten: Stichting Rajo (Somalisch voor ‘hoop’), opgericht in 1993 door een groep Somaliërs toen het aantal Somaliërs woonachtig te Tilburg minder was dan
36
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
vijftig, is de enige Somalische zelforganisatie die gesubsidieerd wordt door de gemeente. Rajo wordt deels gesteund door De Twern. Kulmiye, inactieve vereniging die zich concentreerde in Tilburg West. Kaah, behartigt voornamelijk belangen van Somaliërs in Somalië. Dhaqan, komt bijeen in de Ypelaer, die daarvoor subsidie heeft ontvangen. Soon concentreert zich op Goirke-Hasselt. Sovib is een platform dat zich richt op Somalische jongeren in Brabant.
Tijdens het huidige onderzoek zijn diverse activiteiten gericht op Somaliërs gesignaleerd. Zo wordt onder andere in wijkhuis De Ypelaer in Tilburg Noord wekelijks in het weekend een bijeenkomst georganiseerd door Somalische ouders die onderwijs geven, gericht op taallessen (Somalisch en Arabisch), Koranonderwijs en cultuurlessen. Verdeeld over vier groepen (naar leeftijd en geslacht) wordt aan ongeveer 150 jongeren gedurende enkele uren door Somalische vrijwilligers les gegeven. Tevens wordt op initiatief van Somalische ouders door enkele (deels) vrijwillige Somalische en Nederlandse leraren huiswerkbegeleiding gegeven aan Somalische jongeren. Deze huiswerkbegeleiding vindt wekelijks plaats in het weekend. De Somalische organisator van dit gebeuren benadrukt onderwijs en taalkennis als de factoren die belangrijk zijn voor het vinden van aansluiting bij de Nederlandse samenleving en is zich er van bewust dat het belang van een toekomst voor jongeren clanoverstijgend is. Stichting Sovib heeft onlangs in samenwerking met Palet een congres met als thema ‘Somalische jongeren en de toekomst’ georganiseerd, waarbij door diverse Somalische sprekers een beeld werd geschetst van de huidige positie van Somalische jongeren in het onderwijs. In wijkcentrum de Ypelaer komt onder begeleiding van een Somalische intermediaire wekelijks de werkgroep ‘Somalische vrouwen op stap’ bijeen. Deze ontmoeting heeft een sociaal karakter; informeel worden problemen en ervaringen die Somalische vrouwen ondervinden, besproken. Bij stichting jongerenwerk Attak in Tilburg vindt twee maal per week ’s avonds een inloop plaats, die voornamelijk door Somalische jongens bezocht wordt. Het doel van de bijeenkomst is het bevorderen van sociale contacten in een ontspannen sfeer.
5 Somaliërs in Nederland: een profiel
In het navolgende hoofdstuk wordt eerst een statistische situatieschets gegeven van Somaliërs in Nederland (paragraaf 5.1). Omdat onderhavig onderzoek gericht is op de Tilburgse populatie wordt deze daarna belicht (paragraaf 5.2). Voor de demografische gegevens is gebruik gemaakt van bestaande databestanden. De meeste gegevens zijn verkregen van het Centraal Bureau voor de Statistieken (CBS), de Immigratiedienst (IND) en de gemeente Tilburg. 5.1 Nederland Op 1 januari 2000 telde Nederland ongeveer 15.9 miljoen inwoners, waaronder 2.8 miljoen allochtonen. Anders dan vaak wordt vermoed, is de helft daarvan afkomstig uit westerse landen als de veertien landen van de Europese Unie, de Verenigde Staten en voormalig Joegoslavië. Ook mensen afkomstig uit Indonesië, waaronder Nederlanders van Indische origine, worden door het CBS ingedeeld bij allochtonen van westerse afkomst. De andere helft komt uit Turkije, Marokko, Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba en overige niet westerse landen. Een relatief gering aantal immigranten komt uit Afrika, waaronder Somaliërs. In eerste instantie was de houding van de Nederlandse overheid nogal gereserveerd over het verlenen van status aan Somalische vluchtelingen. Vanaf 1989 hebben echter toch ruim 17.000 Somaliërs in Nederland een (voorlopige) verblijfsvergunning gekregen, wat duidelijk meer is dan in andere West-Europese landen (zie tabel 5.1). Een uitzondering daarop is het Verenigd Koninkrijk; een mogelijke verklaring van het groot aantal ingediende verzoeken daar zijn de koloniale verbanden en het feit dat veel Somaliers Engels spreken. Opmerkelijk is het aantal erkenningen in Duitsland (relatief laag), en Finland en Denemarken (relatief zeer hoog).
38
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Tabel 5.1 Asielaanvragen en –erkenningen Somaliërs in Europese landen, 1989-1998 (UNHCR, 1999) Aantal Aantal erkenningen Percentages aanvragen (A- en VTV-status) UK 23.640 19.156 81% Nederland 29.590 17.527 59% Duitsland 16.430 1.215 4% Zweden 10.810 7.551 70% Denemarken 9.010 8.292 92% Zwitserland 8.100 1.911 24% Noorwegen 4.220 2.808 67% Finland 2.870 2.287 80% Italië 2.440 238 10% Frankrijk 1.910 617 32% België 1.340 210 16% Oostenrijk 660 43 7% Spanje 320 122 38% Griekenland 90 6 7% Portugal onbekend 0 Totaal 111.080 61.983 In 1984 werden 10 aanvragen voor politiek asiel ingediend door Somaliërs die waren gevlucht voor de repressie van het Barre-regiem. In 1990 werden enkele honderden Somaliërs uitgenodigd om vanuit de vluchtelingenkampen naar Nederland te komen. Als gevolg van de burgeroorlog, de afzetting van dictator Barre en het toenemende geweld in Somalië, nam het aantal Somalische vluchtelingen in Nederland begin jaren negentig snel toe. Met name in 1989 en in de periode van 1992 tot en met 1995 vroegen veel Somaliërs asiel aan in Nederland, waaronder een groot aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers (zie figuur 5.1) (CBS, 2000). In 1996 was de Nederlandse regering van mening dat uitgeprocedureerde Somalische asielzoekers naar Somaliland, het gebiedsdeel van Noord-Somalië konden terugkeren. Omdat Somaliland zich nog niet in staat achtte repatrianten adequaat op te vangen, reageerde het land verontwaardigd op de gedwongen terugkeer. De missie mislukte. In 1998 bepaalde de Nederlandse regering dat Somaliërs die uit het relatief veilige noordelijke en middendeel van Somalië komen en daar een familie- of clanrelatie hebben niet langer voor een VVTV-vergunning in aanmerking komen. Terugkeer is nog altijd zeer problematisch. De Somalische authoriteiten willen alleen meewerken wanneer dit geschiedt op basis van vrijwilligheid (BZK, 2000).
39
AMA’s
6000
Asielaanvragen 5000 4000 3000 2000 1000 2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
1987
1986
1985
0 1984
Asielaanvragen Somaliërs (aantallen)
SOMALIËRS IN NEDERLAND: EEN PROFIEL
Figuur 5.1 Asielaanvragen Somaliërs in Nederland, 1984-2000 (CBS, 2001; UNHCR, 2001) Niet inbegrepen zijn de Somalische vluchtelingen die niet-legaal in Nederland verblijven. Geschatte cijfers gebaseerd op geregistreerde politiegegevens en uitzettingscijfers van de vreemdelingendienst liggen rond de 40.000 illegale vluchtelingen in de vier Nederlandse grootste steden (Engbersen e.a., 1999). Naar een exact aantal per nationaliteit kan men slechts gissen. Het totaal aantal asielinstromers in Nederland ongeacht de nationaliteit bedroeg in 2000 ruim 43.895 personen. De immigratiedienst vermeldt voor 2000 de volgende cijfers: A-status 1.808 (vanwege het lage aantal worden Somaliërs niet vermeld; Afghanen staan op 1 met 806 toegekende A-statussen), VTV 4.791 (waarvan naar nationaliteit het hoogst toegekende aantal, nl. 621 Somaliërs), VVTV 3.127 (na de Afghanen met 2.343 statussen, ontvingen 276 Somaliërs de VVTV-status). 57.418 personen kwamen in 2000 niet in aanmerking voor een status en werden afgewezen, waarvan 3.415 Somaliërs (IND, 2001). Onderstaande tabel laat zien dat het aantal Somaliërs met een Vergunning tot Tijdelijk Verblijf om humanitaire redenen zonder beperkingen (VTV- of C-status) het grootst is; een piek is te zien in 1994. Officiële erkenning als vluchteling (A-status) komt aanzienlijk minder vaak voor.
40
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Tabel 5.2 Aantal asielaanvragen Somaliërs in Nederland naar type verblijfsvergunningen, 1988-2000 (IND, 2001) jaar A-status VTV VVtV 1988 63 22 1989 83 121 1990 74 67 1991 83 134 1992 1896 2454 1993 607 1032 1994 114 3407 173 1995 75 1548 324 1996 88 1263 2284 1997 37 757 389 1998 19 501 355 1999 25 439 573 2000 621 276
Aantal Somaliërs in Nederland naar generatie (aantallen)
De omvang van het aantal Somaliërs in Nederland bedroeg op 1 januari 2000 volgens het CBS 28.785 (zie figuur 5.2). Van dit totaal behoort 21.418 tot de eerste generatie. 7.197 Somaliërs behoren tot de tweede generatie waarvan beide ouders in Somalië geboren zijn; een kleine 165 behoort tot de tweede generatie waarvan 2 één van beide ouders in Somalië is geboren. De beperkte definitie van het CBS wordt hierbij gehanteerd. 2de generatie
35000 30000
1ste generatie
25000 20000 15000 10000 5000 0 1996
1997
1998
1999
2000
Figuur 5.2 Aantal Somaliërs in Nederland naar generatie, 1996-2000 (CBS, 2000)
2
De beperkte definitie die door het CBS wordt gehanteerd definieert personen als allochtonen wanneer deze personen ten minste één van de ouders in het buitenland geboren zijn (eerste generatie) of wanneer beide ouders van personen die zelf in Nederland geboren zijn, geboren zijn in het buitenland (tweede generatie).
SOMALIËRS IN NEDERLAND: EEN PROFIEL
41
Wanneer gekeken wordt naar de omvang van de groep volgens het nationaliteitscriterium blijkt dat lager te zijn dan het aantal dat zichtbaar wordt wanneer de beperkte definitie gebruikt wordt. Dit verschil wijst op een aanzienlijke groep in Nederland geboren Somaliërs met een Nederlands of ander paspoort. In 1998 en 1999 hebben respectievelijk 4.900 en 3.487 Somaliërs hun nationaliteit laten wijzigen in de Nederlandse (CBS, 2000). Tabel 5.3 laat zien dat de groep Somaliërs die in Nederland woont divers van samenstelling is. De meerderheid bestaat uit jonge mannen. Maar er zijn ook alleenstaande vrouwen bij die hun partner verloren tijdens de oorlog in Somalië, en minderjarigen die individueel de reis maakten. De groep Somaliërs kent een relatief jonge leeftijdsopbouw. Maar liefst een derde van de populatie is jonger dan 10 jaar en 50 % is zelfs jonger dan 20 jaar. Van de Nederlandse populatie was in 1999 25% jonger dan 20 jaar. Slechts 4% van de groep Somaliërs behoort tot de leeftijdscategorie van 45-64 jaar. Het percentage wat de 65+-grens is gepasseerd is zeer laag. Van de totale groep behoorde in 1999 59% tot de beroepsbevolking (CBS, 1999). Tabel 5.3 Somalische bevolking in Nederland naar leeftijd en geslacht, per 1-11999 (CBS, 2000) leeftijd 1 jan 1999 waarvan man waarvan vrouw 0-4 jaar 5526 2807 2719 5-9 jaar 2868 1518 1350 10-14 jaar 2732 1539 1193 15-19 jaar 2705 1581 1124 20-24 jaar 2485 1428 1057 25-29 jaar 3930 2259 1671 30-34 jaar 3459 2035 1424 35-39 jaar 1606 903 703 40-44 jaar 944 552 392 45-49 jaar 470 293 177 50-54 jaar 294 179 115 55-59 jaar 189 103 86 60-64 jaar 78 33 45 > 64 jaar 135 33 102 totaal 27.421 15.263 12.158 Een tweetal oorzaken is te noemen voor de jonge leeftijd van de Somalische populatie. Enerzijds arriveerden na 1990 een aanzienlijk aantal jonge asielzoekers in Nederland. Bovendien zien we dat het aantal geboortes onder Somaliërs in Nederland hoog is (tabel 5.4) (CBS, 1999).
42
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Op 1 januari 2001 is de gemiddelde verblijfsduur van Somaliërs in Nederland ongeveer 7 jaar; piekjaren van aankomst in Nederland zijn 1993 en 1994. Ter vergelijking: de grootste groep Turken en Marokkanen arriveerden begin jaren ‘70 in Nederland en is ongeveer 25 tot 30 jaar in Nederland. Echter ondanks de relatief korte verblijfsduur van Somaliërs in Nederland is er al sprake van een tweede generatie van enige betekenis. Terwijl begin 1997 nog 4011 in Nederland geboren Somaliërs werden geteld, waren dit er op 1 januari 1999 reeds 6340. Tabel 5.4 In Nederland geboren Somaliërs per 1 januari 1999 (CBS, 1999) leeftijd man vrouw 0-14 jaar 3.215 3.070 15-24 jaar 10 10 25-44 jaar 20 10 > 44 jaar 0 0 Totaal 3.250 3.090 Wanneer de Somalische bevolking verdeeld wordt naar samenstelling van het huishouden dan is opvallend dat maar liefst 37% niet in gezinsverband leeft. Het percentage mannelijke Somaliërs dat alleen woont is nog hoger: van hen leeft 55% niet in gezinsverband. Deze aantallen zijn vergelijkbaar met andere Afrikaanse vluchtelingen, zoals de Ethiopiërs en Eritreërs (CBS, 1998). Cijfers van het CBS (1998) geven weer dat slechts 11% van de Somaliërs in Nederland als echtpaar leeft. Het aantal gescheiden Somaliërs, met als gevolg daarvan éénoudergezinnen, is hoog. Relatief gezien zijn er meer éénoudergezinnen bij de Somaliërs dan bij de totale Nederlandse bevolking, respectievelijk 9% en 3% (zie tabel 5.5). Echtscheidingen vinden onder Somaliërs in Nederland vaak plaats (CBS, 1999). Ondanks het geringe aantal Somalische gezinnen (één- of tweeoudergezinnen) in Nederland leeft ruim een derde van de Somalische kinderen in een gezin. Tabel 5.5 Somalische bevolking naar plaats in het gezin, 1999 (CBS, 1999) Plaats in het gezin Aantal Percentage Lid van echtpaar zonder kinderen 270 1% Lid van echtpaar met kinderen 2.650 10% Ouder in éénoudergezin 2.590 9% Kind 11.435 42% Niet in gezinsverband levend 10.130 37% Samenwonend met kinderen 345 1% Totaal 27.420 100%
SOMALIËRS IN NEDERLAND: EEN PROFIEL
43
5.2 Tilburg Vanwege het spreidingsbeleid en in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) zijn vluchtelingen, waaronder Somaliërs, verspreid over gemeenten in heel Nederland. Een verplaatsing naar een aantal grotere gemeenten is waarneembaar (Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, 2000), waaronder Tilburg. Ongeveer 2.100 Somaliërs (6,3% van de totale groep) zijn momenteel woonachtig in Tilburg wat deze stad op nummer één plaatst op de ranglijst van Nederlandse steden waar Somaliërs verblijven. Rotterdam is nummer twee, Den Haag en Amsterdam respectievelijk nummer drie en vier. Den Haag staat onder Somaliërs bekend als ‘klein Mogadishu’, verwijzend naar de hoofdstad van Somalië. Opvallend is het lage aantal voor Utrecht (tabel 5.6). Tabel 5.6 Huisvestingssituatie Somaliërs in de grote steden (CBS, 2000) Gemeente 1999 2000 Tilburg 1.730 2.130 Rotterdam 1.765 2.034 Den Haag 1.630 1.705 Amsterdam 1.165 1.175 Eindhoven 910 970 Delft 560 685 Nijmegen 520 575 Utrecht 480 525 Arnhem 480 530 Amersfoort 465 550 Schiedam 435 480 Dordrecht <400 475 overige steden <400 <400 In Tilburg wonen momenteel ruim 193.000 inwoners, waarvan 153.922 (79.7%) 3 autochtonen, 25.988 allochtonen (13.5%) en 13.170 (6.8%) overige buitenlanders . De vier grootste groepen allochtonen zijn de Turken (3.2%), de Marokkanen (2.1%), de Antillianen en Arubanen (2%) en de Surinamers (1.5%) (tussen haakjes staan percentages ten opzichte van het totaal aantal inwoners in Tilburg vermeld). Deze cijfers moeten vooral gezien worden als een indicatie dat de samenstelling van de Tilburgse samenleving aan het veranderen is. De diversiteit van de multiculturele samenleving kan er niet exact mee worden weergegeven. Gemengde huwelijken, een derde generatie en specifieke integratieproblemen voor deze perso-
3
Persoon zelf en/of (één van) beide ouders geboren in ‘westerse’ landen (m.n. Israël, Japan, Indonesië, USA, Australië, West-Europa).
44
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
nen worden bijvoorbeeld niet meegenomen, aldus de gemeente Tilburg (Kadernota Multiculturele Samenleving, 2001). Autochtonen Andere ’westerse’ landen Turken Marokkanen Antillianen/Arubanen Surinamers Somaliërs Overige allochtonen
Figuur 5.3 Verdeling autochtonen, allochtonen (taartpunt) en personen uit andere ‘westerse’ landen in Tilburg Somaliërs zijn de vijfde grootste groep allochtonen in Tilburg. Het aantal Somaliers (2130 op 1-1-2000) ten opzichte van het totaal aantal inwoners van Tilburg is niet groot (1,1%). Somaliërs concentreren zich met name in Tilburg-Noord, in de wijken Vlashof, Stokhasselt en Quirijnstok. Er wordt een snelle toename gesignaleerd van Somaliërs die zich in Tilburg vestigen. Zo was het aantal Somaliërs in Tilburg in 1996 nog 431 (0,3% van de totale Tilburgse bevolking), in 1999 bestond dit aantal uit 1730 personen van Somalische komaf (Gemeente Tilburg, 2001). Huisvestiging vanuit het AZC, het aanbod van productiewerk, het voor handen zijn van grote goedkope huurwoningen en aanwezigheid van familieleden zouden reden zijn voor het vestigen van een groot aantal Somaliërs in Tilburg (Gemeente Tilburg, 2000; Ministerie BZK, 2000). Van de ruim 2000 Somalische Tilburgers hebben ongeveer 1400 personen om humanitaire redenen een vergunning tot tijdelijk verblijf zonder beperkingen (VTVstatus) of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf voor een bepaalde periode in verband met de situatie in Somalië (VVTV-status). Een beduidend kleiner aantal personen heeft een officiële erkenning als vluchteling (A-status) (Gemeente Tilburg, 2001). Eenzelfde beeld als het landelijke is zichtbaar wanneer de Tilburgse populatie wordt gerangschikt naar leeftijd en geslacht (tabel 5.8). Een lichte meerderheid is man. Ruim een derde is jonger dan 10 jaar; meer dan de helft heeft de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt (ter vergelijking: voor de Nederlandse bevolking geldt dat
SOMALIËRS IN NEDERLAND: EEN PROFIEL
45
ongeveer 25% jonger dan 20 jaar is). Slechts een zeer klein percentage is ouder dan 40 jaar. Ondanks de relatief korte verblijfsduur is er sprake van een, overigens zeer jonge, tweede generatie van enige betekenis. Terwijl begin 1996 nog slechts 60 en in 1997 93 in Nederland geboren Tilburgse Somaliërs werden geteld, waren dit er op 1 januari 2000 reeds 610 (Gemeente Tilburg, 2001).
Tabel 5.8 Somalische bevolking in Tilburg naar leeftijd en geslacht per 1 jan 1999 (Gemeente Tilburg, 1999) leeftijd 1999 waarvan man waarvan vrouw 0-4 jaar 374 210 164 5-9 jaar 151 82 69 10-14 jaar 119 66 53 15-19 jaar 124 80 44 20-24 jaar 155 78 77 25-29 jaar 287 157 130 30-34 jaar 239 153 86 35-39 jaar 69 40 29 40-44 jaar 1 1 0 > 45 jaar 1 0 1 Totaal 1.520 876 653
6 Onderzoeksgegevens over Somaliërs in Nederland
In hoofdstuk 3 kwam een aantal factoren naar voren die van belang zijn voor de Somalische cultuur en die mogelijk ook van invloed zijn op of een rol spelen in het integratieproces van Somaliërs in Nederland. In dit hoofdstuk wordt naar onderwerp een overzicht gegeven van de schaarse literatuur omtrent Somaliërs. Deze opzet maakt vergelijking mogelijk en biedt tevens een overzichtelijk geheel van de nog beperkte onderzoeksresultaten omtrent Somaliërs in Nederland. Onderwerpen die achtereenvolgens aan bod komen, zijn: clans, religie, de taalsituatie, onderwijspositie, arbeid, sociale netwerken (contacten, buurthuizen, qatgebruik), de gezinssituatie (man-vrouw-verhoudingen, echtscheidingen, vrouwen, opvoeding), jongeren en toekomstperspectieven. Waar mogelijk worden de empirische bevindingen theoretisch ingekaderd. In paragraaf 6.2, tenslotte, zal worden ingegaan op onderzoek met betrekking tot acculturatiestijlen van Somaliërs in Nederland. 6.1 Inleiding Somaliërs die voor het eerst in Nederland arriveren, worden geconfronteerd met een samenleving die hen vreemd voorkomt en in menig opzicht haaks staat op hun eigen vertrouwde cultuur. Na een periode in een asielzoekerscentrum te hebben doorgebracht kan de huisvesting en het inburgeringstraject in een gemeente in Nederland beginnen. De Nederlandse taal en cultuur wordt hen onderwezen om vervolgens actief te kunnen participeren op de arbeidsmarkt. Somaliërs vinden dan een baan die bij hen past. Ook in het sociale leven wordt actief deelgenomen en ze voelen zich gerespecteerde medeburgers die binnen het integratieproces een passende plek hebben gekregen. Kortom: het leven van Somalische vluchtelingen in Nederland is zo gek nog niet.
Ten Oever, 1998, p.6 Met bovenstaande mythe illustreert Ten Oever (1998) in haar onderzoek naar Somalische vluchtelingen in Cuijk de huidige problematiek van de groep. Het merendeel van de Somalische vluchtelingen heeft verschillende, soms extreme vormen van geweld doorstaan. Zij hebben blootgestaan aan intimidatie, sexueel geweld, gevangenschap, martelingen of huiszoekingen. Zij zijn getuige geweest van straatgeweld, beschietingen of bombardementen en hebben daarbij vrienden en familie verloren. Door de vlucht raakten families en gezinnen verscheurd (Amnesty International, 1996). Mijn vader was gevangen genomen. Mijn oudste broer zou ook gepakt worden en die besloot te vluchten. Op de dag dat hij zou vertrekken zei mijn moeder dat een van ons (ik en mijn twee zusjes) met hem mee moest. Ik was toen tien jaar. Ze koos mij uit. Ik heb een ring van haar gekregen en moest toen mee met mijn broer. We zijn door de bergen getrokken en moesten ons steeds verstoppen als er een groepje soldaten aankwam. Uiteindelijk zijn we hier terechtgekomen. Ik weet niet waar mijn moeder en zusjes zijn. Ze zitten nu misschien ergens in een vluchtelingenkamp. Ik denk niet dat ik ze ooit nog zal zien.
Somalisch meisje, 13 jaar, in: Baan & Van Asperen, 1998.
48
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Mijn dochter werd voor mijn ogen verkracht. Ze was pas vijf jaar. Ik heb toen gesmeekt mijn andere kinderen met rust te laten. De soldaten, mijn eigen landgenoeten, hebben mij toen om de beurt verkracht. Ik dacht alleen maar aan mijn kind. Zij zal nu nooit meer een man kunnen krijgen, omdat ze geen maagd meer is.
Somalische vrouw in: Bartels en Haaijer, 1995. Veel Somaliërs zijn via een derde land Nederland binnengekomen, met name via Djibouti, Kenia, Ethiopië en Egypte. Aangezien zij in dit eerste vluchtland ook niet veilig waren en de mogelijkheid bestond dat zij werden terug gestuurd naar Somalië, zijn zij vanuit deze landen allerlei kanten opgevlucht (FVON, 1990). Inmiddels hebben ruim 10.000 Somaliërs in Nederland de vluchtelingenstatus toegewezen gekregen. Ruim 13.000 mensen hebben een verblijfsvergunning. Anderen zitten nog in de procedure van onderzoek, zijn uitgeprocedeerd of hun asielaanvraag is afgewezen. Diverse pogingen van de Nederlandse regering zijn ondernomen om uitgeprocedureerden naar hun land van herkomst, met name NoordSomalië (Somaliland) waar het redelijk stabiel is, uit te wijzen. Somaliland is door het Westen niet erkend en wanneer er iets met teruggekeerde Somaliërs zou gebeuren, is er geen internationaal platform waar de Somalische regering ter verantwoording geroepen kan worden (Vluchtelingenwerk, 1997). Het reisadvies van de Nederlandse overheid is, in tegenstelling tot het uitwijsbeleid, nog altijd negatief voor geheel Somalië. Het merendeel van de Somaliërs in Nederland komt uit steden in Somalië en is voor Somalische begrippen hoog opgeleid (De Wit, 1994). Naar Nederlandse begrippen ligt het opleidingsniveau veel lager. Een Somalisch diploma wordt in Nederland gemiddeld twee jaar lager gewaardeerd. In Nederland hebben Somalische vluchtelingen te maken met tal van problemen. Onderzoek laat een achterstand in taal zien. Op de arbeidsmarkt moeten Somaliërs vaak tevreden zijn met laagbetaalde banen, waarvoor niet of nauwelijks opleiding nodig is. Sociale contacten buiten de groep zijn onder andere vanwege de taalachterstand dun gezaaid (Ten Oever, 1998). Onderzoek van Klomp (2000) naar Somaliërs in Tilburg laat zien dat de groep bij Stichting Nieuwkomers en Vluchtelingenwerk als een probleemgroep bekend staat, voornamelijk vanwege de onderlinge verdeeldheid door de verschillende clans. Aangegeven wordt dat er weinig know how is over Somaliërs. In Verschueren (1995) geven medewerkers van Vluchtelingenwerk eveneens aan dat zij de Somalische groep problematisch vinden. In vergelijking met andere vluchtelingengroepen worden Somaliërs als ‘apatisch’ ervaren. Samenvattend kan gezegd worden dat de in Nederland verblijvende groep Somalische vluchtelingen in Somalië beter toegang heeft gehad tot onderwijs, informatie en financiële middelen dan de doorsnee Somaliër. Het merendeel was voor Somalische begrippen hoog opgeleid en had een dito baan. In Nederland echter ervaren zij evenals andere vluchtelinggroepen, als gevolg van oorlogstrauma’s, gevoelens van ontworteling en een gebrek aan toekomstperspectief, problemen.
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
49
In onderstaande wordt per onderwerp de literatuur samengevat. De onderzoeksbevindingen hebben betrekking op de relatief korte verblijfsduur van ruim één decennia van Somaliërs in Nederland. De citaten zijn ter illustratie. 4
6.2 Clans: ‘een boom met duizend takken’
Een zeer belangrijk aspect van de Somalische cultuur is het leven in clanverband. Clans zijn afstammingsgroepen die kunnen worden verdeeld in kleinere eenheden waarvan de rer, ‘het gezin’, de kleinste is (zie paragraaf 3.1.1). Kinderen in Somalië leren al vroeg tot welke clan c.q. subclan ze behoren en kennen namen van voorouders tot vele generaties terug. Ook in Nederland speelt het clanverband een rol. Onderzoek naar dit gevoelige onderwerp is slechts in beperkte mate voorhanden. Aangezien clanherkomst niet altijd geregistreerd wordt bij aankomst in Nederland en men uit zelfbescherming vaak een andere clan opgeeft, is slechts bij benadering de clanherkomst van de groep Somaliërs in Nederland vast te stellen. Ongeveer de helft van de in Nederland verblijvende Somaliërs behoort tot de Isaq-clan, een derde tot de Hawiye en een overige minderheid tot verschillende subclans van de Darod (FVON, 1990). Hulshof, e.a. (1992) geven in hun onderzoek naar etnische herkomst en moedertaal aan dat Somaliërs zich meestal tot een etnische groep rekenen die niet samenvalt met de eigen natie, maar dat identiteit van de clan voorop staat. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het clanverband ook in Nederland, met name voor oudere Somaliërs, een rol speelt, zij het in mindere mate dan in Somalië. Maar ook hier bemiddelt men nog in conflicten en ondersteunt men daar waar nodig is op de wijze zoals dat in clanverband gebeurt. Het clansysteem in Somalië moet worden beschouwd als een soort grootfamilie en is de hoeksteen van de samenleving. Op diverse terreinen wordt ondersteuning, controle en bemiddeling geboden. Bovendien ontleent een individu zijn identiteit aan het clanbestaan. Clans, en met name de clanoudsten, hebben een bemiddelende functie in conflictsituaties en problemen binnen het gezin. In Nederland ontbreekt door een kleiner netwerk van sociale relaties en sociale controle deze vertrouwenspersoon vaak. De dertig Somalische volwassenen in het onderzoek van de gemeente Amersfoort (1998) geven aan dat voor hen en voor een groot deel van andere Somalische volwassenen het clanbelang in Nederland een rol speelt. Er wordt in clanstructuren gedacht. Dit zorgt voor verdeeldheid in de Somalische gemeenschap. Jongeren voelen zich in de eerste plaats Somaliër en verwoorden dit ook; voor hen speelt het clanbelang een minder grote of geen rol. Onderzoek van de Wit (1994) en van de Gemeente Tilburg (2000) onder Somalische volwassenen bevestigen het belang van clans in Nederland. Clanverschillen 4
Citaat van Van Maris, 1998.
50
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
spelen een belangrijke rol voor oudere volwassenen. Er zijn weinig diepgaande gesprekken met leden van een andere clan. Contacten blijven bij het groeten van elkaar en het houden van een kort praatje. Er is een groot onderling wantrouwen ten opzichte van mensen van een andere clan. De geïnterviewde Somaliërs zijn hier in eerste instantie erg terughoudend en gesloten over. Bij serieuze aangelegenheden, zoals het opzetten van een zelforganisatie, komen clanbelangen naar voren. Het spreken over politiek wordt vermeden bij het samenkomen op ontmoetingsplaatsen waar mensen van diverse clans samenkomen. Jongeren hebben wel vaker contacten met personen van andere clans, meestal met leeftijdsgenoten uit dezelfde buurt. Volgens Mohamoud (2000) bevinden Somaliërs zich in een identiteitscrisis. Terwijl de Nederlandse bevolking Somaliërs beschouwt als een etnische groep, ontlenen zij hun identiteit aan clans en sub-clans en zetten zij hun nomadische levensstijl hier voort. De identificatie met de eigen clan zal voor oudere volwassenen niet snel verdwijnen, wat de saamhorigheid binnen de Somalische gemeenschap ondermijnt. Het heeft jaren geduurd voor er een overkoepelde organisatie (FSAN) werd opgericht die de belangen van de gehele Somalische gemeenschap behartigde. De grote onderlinge argwaan belemmert het functioneren van de organisatie. 6.3 Religie: Insha-allah
5
Ter kennismaking had mevrouw V. (projectleider inburgering), vooraf B. (een Somalische 31jarige man) de hand toegereikt. Sorry, had B. gezegd. Dat is dan toch even slikken. Dat heeft niets te maken met discriminatie, maar met mijn geloof, aldus B.
In: Brabants Dagblad, 22-09-2000. Over Somaliërs en ervaring van religie in Nederland is weinig bekend: de islam is hun godsdienst (zie paragraaf 3.1.2) en in tegenstelling tot andere vluchtelingengroepen (Ghana, Eritrea, Ethiopië, Iran en Roemenië), waar meer diversiteit bestaat, noemt 98% van de Somaliërs zich Moslim. Een kwart van de volwassen respondenten in het onderzoek van Ten Oever (1998) noemt het grote cultuurverschil als oorzaak van alle problemen in Nederland. Somaliërs moeten erg wennen aan de Nederlandse cultuur. Vooral het Islamitische geloof verschilt met Nederland; men vindt niet de mogelijkheid om het geloof in die mate uit te oefenen zoals men dat in Somalië deed. Plechtigheden in de moskee dienen, naast een religieuze functie, bij het oplossen van zowel sociale als individuele problemen (Mohamoud, 2000).
5
Arabisch voor ’Allah zal het weten.’
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
51
6.4 Taal In deze paragraaf wordt ingegaan op literatuur die met taal te maken heeft, als taalonderwijs en knelpunten bij het leren van de Nederlandse taal. De onderzoeken, in vergelijking met andere onderwerpen in dit hoofdstuk in ruimere mate aanwezig, hebben betrekking op diverse leeftijdsgroepen. Voor taalachtergronden van Somaliërs wordt verwezen naar paragraaf 3.2.1. Veel respondenten in het onderzoek van Hulshof, e.a. (1992) beschouwen het leren van de Nederlandse taal als een noodzaak. Men heeft hier immers asiel aangevraagd met als doel zich (tijdelijk) in Nederland te vestigen. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat taal dé sleutel is voor participatie in een nieuwe cultuur. Het Nederlands wordt beschouwd als voorwaarde voor overige activiteiten. De Wit (1994) richt zich in zijn onderzoek op de onderwijssituatie van Somaliërs in Nijmegen. Het grootste deel van de 28 Somalische volwassenen blijkt al in het AZC enkele uren per week Nederlandse les te hebben gevolgd. Een belangrijke uitzondering daarop zijn de Somalische vrouwen met kleine kinderen; zij hebben geen oppas voor hun kinderen en verzuimen taalonderwijs te volgen. Een klein deel van de respondenten volgde op eigen initiatief taalonderwijs bij het talencentrum van de universiteit; meestal betreft het hier echter hooguit enkele maanden zelfstudie. In het onderzoek van Warsame en Van Keulen (1998) bij 25 Somalische gezinnen volgen de meeste ouders, bij twee oudergezinnen meestal de man, taalcursussen. Onderzoek van de gemeente Amersfoort (1998) naar de positie van dertig volwassen Somaliërs laat zien dat veel Somalische ouderen en vrouwen grote moeite hebben met de Nederlandse taal. Zij volgen cursussen, maar nemen weinig op. Het idee heerst dat men van landgenoten sneller het Nederlands leert dan in de reguliere NT2-lessen. Mohamoud (2000) bevestigt dit: alhoewel taal de sleutel is voor integratie, ervaren Somaliërs juist taal als één van de grootste problemen in Nederland. Onderzoek van de gemeente Tilburg (2000) concludeert eveneens dat taal/communicatie één van de grootste knelpunten is en noemt onder andere het geringe aantal Somalische vrouwen wat vanwege beperkte kinderopvang, taallessen volgt. In het algemeen worden aangeboden taallessen door Somaliërs niet goed gewaardeerd en zijn ze volgens de groep niet intensief en effectief genoeg. Groot belang wordt gehecht aan het leren van de Nederlandse taal als tweede voorkeur; een Nederlandse opleiding, ondanks de onlosmakelijkheid van opleiding en taal, geniet de eerste voorkeur in het onderzoek van Hulshof, e.a. (1992) naar voorkeur in tijdsbesteding. Vrouwen geven vaker de prioriteit aan van het leren van de Nederlandse taal dan mannen. Respondenten met een hoge opleiding spreken vaker de voorkeur uit voor het leren van de taal dan respondenten met een lage opleiding.
52
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Een derde van de volwassen respondenten in het gemeentelijk onderzoek in Amersfoort (1998) geeft tijdens een zelfbeoordeling van de Nederlandse taal (begrijpen, lezen, schrijven) overigens aan dat zij de Nederlandse taal goed beheersen. De rest van de groep vindt hun kennis van de Nederlandse taal redelijk tot slecht. In de taalpeiling Noord-Brabant (1995) bij 89 Somalische leerlingen naar taalvariëteit geeft 100% aan dat bij hen thuis naast of in plaats van het Nederlands Somalisch wordt gesproken. Een ruime meerderheid (89%) spreekt alleen het Somalisch in de thuissituatie. Wat betreft de taalvaardigheid geven vrijwel alle Somalische leerlingen te kennen dat ze het Somalisch kunnen verstaan en spreken; een geringer aantal rapporteert leesvaardigheid en schrijfvaardigheid. Een groot aantal kinderen geeft aan met de moeder altijd of vaak Somalisch te spreken, in mindere mate geldt dit voor de vader. De moeder is de gate-keeper van de eerste taal. Met de ouders wordt slechts in een gering aantal gevallen Nederlands gesproken. Daarentegen lijkt het Nederlands als taal van interactie met jongere en oudere broers en zussen een sterkere positie in te nemen. Taalpreferentie en –dominantie voor het Nederlands nemen beide toe naarmate de Somalische leerlingen ouder worden. Het merendeel geeft echter aan het Somalisch het liefste én het beste te spreken (Broeder en Extra (1995) in: Van Hout, 1996). Onderzoek van Van Hout (1996) sluit hier bij aan: haar onderzoek naar taalvaardigheid onder 35 Somalische leerlingen in Helmondse reguliere basisscholen en 22 leerlingen uit de centrale opvang in het AZC wijst uit dat een grote meerderheid het Somalisch als thuistaal heeft. Het merendeel geeft aan deze taal ook te kunnen verstaan en vooral te spreken met de moeder. In tegenstelling tot de leerlingen in de centrale opvang van het AZC geeft de meerderheid van de leerlingen uit het reguliere basisonderwijs aan dat zij beter Nederlands dan Somalisch spreken; de taalpreferentie is voor de totale groep echter het Somalisch. In het onderzoek van Warsame en Van Keulen (1998) naar opvoeding binnen Somalische gezinnen wordt eveneens aangegeven dat binnen het gezin Somalisch wordt gesproken, hoewel de kinderen soms Nederlands met elkaar spreken. De ouders in het onderzoek geven aan zich daarbij soms hulpeloos te voelen omdat zij niet begrijpen waar de kinderen met elkaar over praten. Toen mijn oudste dochtertje naar de crèche ging, schakelde ze al gauw over op Nederlands. Daar schrokken we van. We hebben haar van de crèche gehaald en veel Somalisch met haar gesproken. In de hoop dat zij dan ook Somalisch zou spreken met haar zusje en haar broertje. Maar de twee zusjes spreken alleen Nederlands met elkaar. Zij zijn al een beetje Nederlands, hè.
Somalische man in: Contrast, 1998. In de literatuur die verslag doet van Somaliërs en taal(problemen) worden diverse knelpunten genoemd bij het leren van de Nederlandse taal. Het gros van deze knelpunten is alleen van toepassing op (de inmiddels) volwassenen, zij die niet instroomden in het Nederlands basisonderwijs. Hulshof, e.a. (1992) noemen, overigens bijna een decennia geleden, de volgende knelpunten in het leren van de Nederlandse taal zoals ervaren door volwassen Somaliërs: de kwaliteit van het on-
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
53
derwijs wordt als onvoldoende ervaren (vrijwillige docenten, de inhoud van de lessen, te weinig uren), het onderwijsniveau sluit niet aan (slechte aansluiting op individuele behoeften, tempo ligt niet hoog genoeg) en de onzekerheid over de toekomst draagt bij aan het leveren van inspanning. Onderzoek van de gemeente Amersfoort (1998) voegt daar aan toe: analfabetisme, geringe motivatie, gebrekkige studievaardigheden en gebrek aan tijd en geld van de taalonderwijsinstanties. Ook Verschueren (1995) geeft in haar onderzoek naar integratie van vluchtelingen aan dat het cursusaanbod van taal onvoldoende is. Er zijn wachtlijsten die als zeer vervelend worden ervaren (De Wit, 1994), de aansluiting op vervolgopleidingen is slecht, de frequentie (het aantal dagen) is onvoldoende en zonder status bestaat bovendien slechts in beperkte mate de mogelijkheid om de Nederlandse taal te leren. Alleenstaande moeders noemen de lange wachtlijsten bij kinderopvang als beperking om zelf taallessen te volgen; mannen noemen als taalleerbelemmerende redenen: psychosociale factoren, en onvoldoende motivatie bij gebrek aan uitzicht op verbetering van de huidige positie. Kinderen zouden scholen bezoeken met weinig Nederlanders. Geïnterviewde instanties in het onderzoek van De Wit (1994) geven aan dat er relatief veel uitvallers in het NT2-onderwijs zijn, en dat er relatief geringe doorstroming naar schakelklassen- of vervolgonderwijs is. Nadrukkelijk wordt door geïnterviewden opgemerkt dat het niet met alle volwassen Somaliërs moeizaam gaat, maar dat er ook enkele succesvolle cursisten tussen zitten. 6.5 Onderwijs In deze paragraaf wordt ingegaan op de onderwijspositie van Somaliërs in Nederland, die niet los gezien kan worden van de culturele achtergrond van Somaliërs en van het onderwijssysteem in Somalië (zie paragraaf 3.2.2). In tegenstelling tot de meeste andere onderwerpen die in de literatuur worden besproken is relatief veel onderzoek gedaan naar de onderwijspositie van Somaliërs in Nederland. De onderzoeken die verricht zijn, hebben betrekking op verschillende groepen: cursisten in de volwasseneneducatie, studenten en leerlingen in het basisonderwijs. Redenen voor het geringe schoolsucces worden door Somaliërs zelf en door diverse instanties samengevat. Voor taalonderwijs wordt verwezen naar paragraaf 6.1.3. Iedere Somaliër heeft zijn eigen culturele achtergrond en problemen en ervaart deze op eigen wijze. Dit geldt ook voor de problemen die ondervonden worden met betrekking tot de onderwijspositie en het geringe schoolsucces van de groep. Ondanks de verscheidenheid zijn er toch een aantal gemeenschappelijke achtergronden en oorzaken. Deels liggen deze bij de Somaliërs zelf, in hun geschiedenis, cultuur en onbekendheid met Nederland, deels ook bij de Nederlandse samenleving, het opvangbeleid en het onderwijsaanbod. Problemen lijken elkaar te versterken, hetgeen leidt tot demotivatie en passiviteit (De Wit, 1994). Van de zestig Somalische vrouwen uit het onderzoek naar maatschappelijke zelfstandigheid van Tabibian (1999) is, met uitzondering van een aantal jonge vrou-
54
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
wen, iedereen buiten Nederland opgeleid. En alhoewel rond de veertig procent van deze groep geen diploma van het basisonderwijs heeft, is dit percentage gustig vergeleken met Marokkaanse (79%) en Turkse (71%) vrouwen. Vrouwen met een hogere opleiding blijken deze vaker afgemaakt te hebben; ruim een derde heeft buiten Nederland onderwijs op MBO-niveau gevolgd; een kleine zeven procent genoot een buitenlandse opleiding op HBO/WO-niveau. Onderzoek van Doorenbal (1994) en van Brink, e.a. (1996) laat zien dat asielzoekers en vluchtelingen uit Somalië over het algemeen jong en relatief hoog opgeleid zijn: velen waren nog scholier of student en woonden in de hoofdstad Mogadishu. Een vrij grote groep mannen ontvluchtte het land om niet in dienst te hoeven en tegen de eigen bevolking te moeten vechten. Ook onderzoek van Verschueren (1995) naar de integratie van vluchtelingen in Nederland wijst uit dat Somaliërs over het algemeen een hoge opleiding volgden in het land van herkomst en eveneens beroepen met aanzien hadden. Ook uit het onderzoek van Hulshof, e.a. (1992) onder 177 Somalische vluchtelingen in Nederland blijkt dat de respondenten in vergelijking met de gemiddelde Somaliër in Somalië hoog zijn opgeleid. Zo is van de groep slechts 9% analfabeet tegenover naar schatting 76% van de Somalische bevolking. Over het algemeen kan gesteld worden dat zij die naar Nederland zijn gekomen als vluchtelingen, in Somalië beter toegang hebben gehad tot onderwijs, informatie en financiële middelen dan de doorsnee Somaliër. Het merendeel was voor Somalische begrippen hoog opgeleid en had een baan met aanzien. Het merendeel van de ouderen (de vijfendertig-plussers) zit hier echter thuis, meer dan taalonderwijs is er vaak niet gevolgd (Verschueren, 1995). Gemeentelijk onderzoek in Amersfoort (1998) naar de positie van dertig Somaliërs aldaar sluit daar op aan. Met name ouderen, en dan vooral oudere vrouwen, hebben vaak geen of nauwelijks onderwijs genoten, wat het leren van een nieuwe taal en het vinden van werk moeilijk maakt. Anders dan in Somalië is het in Nederland niet voldoende om vakkennis van vader op zoon over te dragen. Men moet voor elk wissewasje een diploma of minimaal een certificaat hebben.
Somaliër, in: Somalische gemeenschap Amersfoort, 1998. Onderzoek naar de positie en het functioneren van Somaliërs in het Nederlands onderwijs geeft een fragmentarisch beeld. Wat niet wegneemt dat de bevindingen in één richting wijzen: op een aantal uitzonderingen na ondervinden Somaliërs veel problemen in het Nederlandse onderwijs. De Wit (1994) vat de oorzaken en achtergronden van het geringe schoolsucces voor verschillende leeftijdsgroepen samen in een viertal categoriën die gedeeltelijk interacteren: de voorgeschiedenis in Somalië, meegenomen factoren tijdens de vluchtperiode, aangetroffen factoren en probleemversterkende factoren.
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
55
De onderwijspositie van volwassen Somaliërs in het eerste-opvangonderwijs in Nederland is zeer ongunstig (De Wit, 1994). Er is veel uitval in het taalonderwijs, de doorstroom naar schakel- of vervolgonderwijs is relatief gering en ook in dit type onderwijs is veel uitval. Door De Wit (1994) wordt onder andere de hoge verwachtingen in combinatie met de geringe mogelijkheden en perspectieven van Somalische volwassen genoemd: het gebrek aan sturing en structuur, de lange wachttijden voor het onderwijs in Nederland als tweede taal, qat-gebruik, psychische problemen, de Somalische trots, financiële problemen (waardoor geld verdienen geprefereerd wordt boven het volgen van een opleiding), de onbekendheid met de Nederlandse cultuur, het gebrek aan kinderopvang. Nagenoeg alle vrouwen in onderzoek van Tabibian (1999) vinden een opleiding belangrijk en zouden deze in de toekomst willen volgen. Hiermee vergroten zij niet alleen de kans op een baan en daarmee hun zelfstandigheid, ook geven zij aan hun kinderen zo te kunnen helpen. Zonder opleiding kom je nergens. Opleiding is belangrijk om jezelf te kunnen onderhouden, om onafhankelijk te zijn van anderen, om status te krijgen. Lichamelijk en geestelijk is het beter als je leert.
Somalische vrouw in: Tabibian, 1999.
Mohamouds (2000) beschrijving van de positie van Somaliërs in het Nederlands onderwijs, bevestigt de bevindingen van De Wit. Een heel klein deel van de Somaliërs in Nederland volgt hoger onderwijs. Het merendeel kon na aankomst in Nederland niet de motivatie vinden om hun afgebroken opleiding in Nederland voort te zetten. Een enkeling ging studeren. Voor de groep die in hun vroege tienerjaren naar Nederland zijn gekomen en die nu de leeftijd van twintig jaar hebben bereikt, lijkt de situatie iets anders te liggen. Zij opteren eerder voor vervolgonderwijs in Nederland om hun kansen op hogere functies op de arbeidsmarkt te vergroten (Samora, 2000). De twintig volwassenen in Van Wessels (1994) onderzoek geven eveneens aan dat zij zelf en andere Somaliërs veel problemen ervaren in het Nederlands onderwijs. Deze problemen worden gewijd aan persoonlijke aspecten als heimwee, bezorgdheid, onzekerheid en concentratieproblemen, het lang niet gevolgd hebben van onderwijs en de taalproblemen en de daaruit voortkomende demotivatie, de vrijheid en het gemis aan sociale controle, de werkloosheid onder allochtonen en slechte aansluiting van het Somalische op het Nederlandse onderwijs.
56
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Volgens Baan en Van Asperen (1998) geldt voor de oudere Somalische kinderen dat zij in Somalië naar school zijn geweest en gewend zijn aan het gedisciplineerde onderwijs daar. Schooluitval onder Somalische kinderen in Nederland komt relatief veel voor, aldus onderzoek van de gemeente Tilburg (2000). Het zich aanpassen aan een nieuwe omgeving en een nieuwe taal, een andere omgang met elkaar en met de leraar en nieuwe non-verbale gebruiken, kosten vaak veel energie en aandacht. Bovendien worden ze geconfronteerd met Nederlandse kinderen die geheel anders worden opgevoed en met mensen met een andere godsdienst. Ook de onzekerheid of het gezin wel in Nederland mag blijven is voor veel kinderen en ouders een bron van spanning. Reacties van leerlingen hierop zijn vaak emotioneel en uiten zich in lichamelijke klachten en/of gedragsproblemen. Veel Somalische kinderen zijn driftig en agressief, terwijl anderen daarentegen timide en stil zijn. Vluchtelingenkinderen zijn ook vaak snel afgeleid en ongeconcentreerd. Veel jonge vluchtelingenkinderen in het basisonderwijs, waaronder Somalische kinderen, zijn volgens Baan en Van Asperen (1998) enthousiast en leergierig wanneer ze naar school kunnen. Velen hebben door de burgeroorlog, het vluchten en het wachten tijdens de asielprocedure weinig schoolervaring en missen bepaalde basiskennis. Zij zijn niet gewend aan het dagelijkse schoolritme, maar passen zich over het algemeen snel aan de nieuwe situatie aan. Het naar school gaan biedt structuur in hun leven. Algemeen heerst onder Somaliërs het idee dat het in Engeland en de Verenigde Staten gemakkelijker is om een diploma te halen. Het Engelse onderwijssysteem zou meer overeenkomen met het Somalische, waardoor Somalische diploma’s in deze landen probleemlozer zou worden geaccepteerd dan in Nederland (Gemeente Amersfoort, 1998). Veel Somaliërs volgen geen opleiding in Nederland en relatief veel Somalische jongeren en kinderen hebben volgens de literatuur een onderwijsachterstand. Wat zijn redenen daarvoor? Een aantal gemeenschappelijke achtergronden en oorzaken, deels gelegen bij de Somaliërs zelf, in hun geschiedenis, cultuur en onbekendheid met Nederland, voor een deel ook bij de Nederlandse samenleving, het opvangbeleid en het onderwijsaanbod, worden in verschillende onderzoeken naar de onderwijspositie van Somaliërs aangestipt (De Wit, 1994; Gemeente Amersfoort, 1998; Ten Oever, 1998; Gemeente Tilburg, 2000). Onderzoek van Ten Oever (1998) bij twintig jonge Somaliërs naar problemen in het onderwijs geeft het volgende beeld. Volgens haar hebben Somaliërs problemen met het onderwijsverschil tussen Somalië en Nederland. De tolerante Nederlandse leerkracht en het ontbreken van discipline in de klassen worden genoemd. De vrijheid die in Nederland heerst, zou een slechte invloed op de houding van Somalische jongeren ten opzichte van het onderwijs hebben. Er is weinig controle op het al dan niet naar school gaan. De sociale controle die in Somalië door familie werd uitgeoefend ontbreekt in Nederland. De competitie, die in het Somalisch onderwijs aanwezig is, ontbreekt in Nederland.
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
57
In Somalië is veel competitie om het onderwijs goed te volbrengen. Iedereen is altijd bij elkaar en problemen lossen de familieleden samen op. Je schaamt je om lage cijfers te halen en dat motiveert om goed je best te doen op school. Somaliërs die hier komen, missen deze sociale controle. Ze hebben te veel vrijheid en zijn dat niet gewend.
Somaliër in: Ten Oever, 1998. Bovendien is de opleiding in Nederland vaak lager dan ze verwachten en wordt de lage status die ze als beginnend student hebben als moeilijk ervaren. Ouders zijn vaak onbekend met het Nederlandse onderwijssysteem en kunnen weinig steun bieden. Een aanzienlijk aantal jongeren is hier bovendien zonder ouders naar toe gekomen en zij zijn aangewezen op veelal incomplete onderwijs-informatie van vrienden. Verschueren (1994) noemt in haar onderzoek naar de integratie van Koerdische en Somalische vluchtelingen diverse redenen waarom geen of in beperkte mate Nederlands onderwijs wordt gevolgd: geen status is synoniem met geen mogelijkheden voor het volgen van onderwijs, men vindt zichzelf te oud om opnieuw een onderwijstraject te doorlopen, men weet vaak de weg niet in de Nederlandse samenleving, het aantal jonge kinderen waarvoor geen oppas is, vormt een belemmering voor het volgen van onderwijs voor met name vrouwen, het advies wat gegeven wordt, valt vaak lager uit dan werd verwacht wat de motivatie om te gaan studeren beïnvloedt, men wil geen lening afsluiten wanneer men niet meer in aanmerking komt voor studiefinanciering de grote tegenstelling van het Nederlandse en Somalische onderwijssysteem. Onderzoek van de gemeente Amersfoort (1998) voegt daar aan toe: het analfabetisme van de ouders, het ontbreken van de ontwikkeling van enige basisvorming voor onderwijs, de afwezigheid van hulp bij huiswerk. Taalachterstand, het onvoldoende op de hoogte zijn van het Nederlandse onderwijssysteem en opvoedingsgewoonten worden door de Gemeente Tilburg (2000) als oorzaken van de matige onderwijspositie van Somalische kinderen genoemd. De Wit (1994) heeft in zijn onderzoek naar schoolsucces diverse instanties die vaak contact hebben met Somaliërs, geïnterviewd. Medewerkers van de Vereniging Vluchtelingen Nijmegen en medewerkers van Nijmeegse onderwijsinstanties signaleerden de afgelopen jaren steeds vaker dat het onderwijssucces van volwassen Somalische vluchtelingen achterbleef, ook in vergelijking met andere groepen vluchtelingen als Iraniërs, Irakezen en Bosniërs. Ook medewerkers van diverse onderwijsinstanties menen dat het schoolsucces van Somaliërs lager ligt dan dat
58
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
van andere groepen. Verzuim zonder opgaaf van redenen en te laat komen al tijdens de intakefase zijn problemen die genoemd worden. Eenmaal begonnen met het onderwijstraject worden een aantal problemen relatief vaak gesignaleerd door medewerkers van onderwijsinstanties: absentie zonder duidelijke redenen, minder algemene studievaardigheden, meer moeite met zelfstandig leren, minder leerstrategieën en het niet maken van huiswerk, een teruggetrokken houding in de klas, kritiek wordt slecht geaccepteerd, men voelt zich snel beledigd, relatief vaak wordt een eisende houding aangenomen. Bovendien spelen man--vrouw-verhoudingen een rol: de authoriteit van een vrouwelijke docent wordt door Somalische mannen vaak moeilijk geaccepteerd. Van Hout (1996) heeft onderzoek gedaan naar het taalgebruik van Somalische leerlingen en heeft binnen het Helmondse basisonderwijs leerkrachten en directeuren geïnterviewd die dagelijks te maken hebben met Somalische kinderen. Door hen wordt bevestigd dat Somalische leerlingen veel sociaal-emotionele problemen hebben. De jongens uiten zich daarbij wat lichamelijker dan de meisjes en worden als moeilijk handelbaar gedefinieerd. Veel Somalische kinderen hebben geen ervaring met het volgen van onderwijs en genoemde sociaal-emotionele problemen zorgen voor een stagnatie in het leren van het Nederlands. Door de geïnterviewden wordt bovendien aangegeven dat de ouders van de Somalische leerlingen weinig betrokkenheid tonen bij het onderwijs van hun kinderen. Ten Oever (1998), ten slotte, geeft aan dat onderwijsproblemen niet zo zeer samen blijken te hangen met structurele (type scholen, doorstroom) en formele (onderwijscultuur, als onderwijsactiviteiten) aspecten, maar blijken veel meer samen te hangen met sociaal-maatschappelijke problemen (vrijheid, het missen van sociale controle, moeilijkheden met de Nederlandse taal), de achtergrond als vluchteling (oorlogstrauma, heimwee) en aspecten van de Nederlandse maatschappij (slechte aansluiting van de eigen opleiding met de Nederlandse arbeidsmarkt, werkloosheid, slechte financiële situatie). Met als gevolg dat veel Somaliërs niet beginnen aan een opleiding of voortijdig afhaken.
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
59
6.6 Arbeid In deze paragraaf wordt de situatie op de arbeidsmarkt aangaande Somaliërs besproken. Onderzoek naar dit aspect is beperkt. Bovendien worden mogelijke achterliggende oorzaken van de huidige arbeidsmarktsituatie nauwelijks gerapporteerd. Over het algemeen kan gesteld worden dat deze voor volwassen Somaliërs niet rooskleurig is en in schril contrast staat met de werksituatie in Somalië. Dat de meerderheid geen betaalde baan heeft, wil niet zeggen dat zij die niet ambiëren. Voor jongeren ziet de situatie er iets optimistischer uit. Het percentage dat in Somalië werkzaam was in de landbouw (6%) ligt veel lager dan het gemiddelde percentage landbouwers in Somalië (65%). Daarentegen is een relatieve oververtegenwoordiging zichtbaar in de dienstverlende sector (80%), wat verklaarbaar is door de stedelijke achtergrond van de respondenten. Slechts 27% van de totale Somalische bevolking is werkzaam in de dienstverlenende sector. Van de groep Somaliërs die een opleiding in Somalië heeft genoten, heeft het merendeel in Nederland geen profijt van het behaalde diploma, tenzij er aanvullende cursussen worden gevolgd. In haar onderzoek naar volwassen Somaliërs in de gemeente Cuijk merkt Ten Oever (1998) op dat het merendeel van Somalische mannen vaak in het ongeschoolde arbeidscircuit terecht komt. Meestal gaat het daarbij bovendien om tijdelijk werk. Naarmate de kennis van de Nederlandse taal verbetert, worden hun kansen op de arbeidsmarkt iets groter. In haar onderzoek naar de integratie van vluchtelingen bevestigt Verschueren (1995) dit: diploma’s uit Somalië worden in Nederland sterk ondergewaardeerd. In het land van herkomst had het merendeel van de volwassenen een goede opleiding en dito baan; in Nederland hebben velen een uitkering en moeten met minder rondkomen. Ondanks de taallessen en Nederlandse diploma’s wordt de competitie op de arbeidsmarkt met autochtone Nederlanders als moeilijk ervaren. In het onderzoek van Klomp (2000) is het volgende beeld zichtbaar. Ondanks de relatief hoge opleiding die de ouders van de door haar geïnterviewde Somalische leerlingen volgden in land van herkomst, blijkt dat de helft van hen geen betaalde baan buitenshuis heeft. De wens om te werken is groot (Bouwmeester, 1998). De helft van de vrouwen in het onderzoek van Tabibian (1999) heeft als voornaamste bezigheid de zorg voor het gezin. In vergelijking met Nederlandse of andere allochtone vrouwen heeft slechts een klein deel werk buitenshuis: 6,7% van de respondenten verricht betaald werk, allen in de dienstverlening. Ruim de helft staat ingeschreven bij een arbeidsbureau; niet iedereen is actief op zoek naar werk. Werk is heel belangrijk; het is de beste vorm van integratie. Je hebt omgang met collega’s, leert de taal. Het maakt je bestaan zinvoller, je hebt iets te doen.
Somalische man in: Verschueren, 1995. Gemeentelijk onderzoek in Amersfoort (1998) en Tilburg (2000) laat eveneens zien dat de meerderheid van de Somalische volwassenen verkeert in de laagste
60
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
inkomensklasse. Zij hebben, ondanks hun Somalische diploma’s en werkervaring, geen werk (geschat percentage werkelozen van 70%, voor vrouwen zelfs 95% (Gemeente Tilburg, 2000) of verrichten laag betaald werk (veelal productiewerk). Ondanks de (hogere) opleidingen is het veelal onmogelijk om passend werk te vinden, wat voor velen frustratie teweeg brengt. In Nederland bestaat, in tegenstelling tot in Somalië, niet de mogelijkheid om zonder papieren te gaan handeldrijven, het meest uitgeoefende beroep in Somalië. Vrouwen geven aan wel te willen werken, maar zijn nauwelijks de Nederlandse taal machtig. Het aangeboden taalonderwijs blijkt niet of nauwelijks voldoende aan te sluiten bij vervolgonderwijs, wat de kans op onderwijs en werk niet bevordert. Warsame en Van Keulen (1998) beamen dit. Van de 37 ouders in hun onderzoek naar opvoeding binnen Somalische gezinnen hebben slechts vijf ouders een betaalde baan, zeven werken er als vrijwilliger, voornamelijk voor de eigen gemeenschap, alle anderen hebben een sociale uitkering. Onderzoek van Van den Tillaart, e.a. (2000) geeft een zelfde beeld: ongeveer 30 procent van de geïnterviewden heeft een betaalde baan (de helft is in vaste dienst); 38 procent is werkzoekende; 29 procent werkt niet en zoekt ook niet naar werk. Het merendeel van de banen wordt verkregen via het uitzendbureau. Het arbeidsbureau speelt in dit opzicht een geringe rol; van netwerken is nauwelijks sprake. Onderzoek naar de arbeidspositie van jongeren laat een iets rooskleuriger beeld zien. De tweede generatie die in Nederland een opleiding volgt, maakt aanzienlijk meer kans op een baan met toekomstperspectieven (Ten Oever, 1998). Volgens het onderzoek van de gemeente Amersfoort (1998) geldt dat er nog maar weinig voorbeelden van Somaliërs zichtbaar zijn die het anders doen, die succesvol zijn en die als voorbeeld kunnen dienen voor anderen. Met name voor jonge jongens dreigt het afhankelijk zijn van sociale voorzieningen een manier van leven te worden waarvoor zij kiezen. Zowel de gemeente Amersfoort (1998) als Mohamoud (2000) benadrukken overigens dat er ook jongeren zijn die het maatschappelijk gezien wél goed doen: zij studeren en begeven zich op de arbeidsmarkt. Niet alle Somaliërs zijn slachtoffer van hun aanpassingsproblemen. Een kleine groep is, hoewel ze nog maar kort in Nederland verblijft, actief ten bate van de eigen groep. De Somalische gemeenschap zal als gevolg van deze ontwikkeling op lange termijn een ‘klassensamenleving’ worden (Mohamoud, 2000, in: Van Kessel & Tellegen, 2000). Sommige Somaliërs zullen hun positie verbeteren, terwijl anderen zich aan de onderkant van samenleving zullen blijven bevinden (Mohamoud, 2000). Onderzoek verricht naar factoren die samenhangen met de positie van Somaliërs op de arbeidsmarkt is schaars. Wat zijn redenen voor de weinig rooskleurige arbeidssituatie? De gemeente Tilburg (2000) noemt taalbeheersing als het belangrijkste knelpunt bij het vinden van werk. Mohamoud (2000) voegt daar de confrontatie met cultuurverschillen en het gebrek aan mogelijkheden aan toe. Somaliërs die achter in de twintig waren toe zij in Nederland arriveerden, realiseren zich dat zij de boot gemist hebben; velen van hen overwegen naar andere landen te emigreren of voorgoed terug te keren naar Somalië. De groep die buiten Nederland werk-
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
61
ervaring heeft opgedaan ervaart dat hun diploma’s en werkervaring hier niets waard zijn. Om aan werk te kunnen komen, zullen zij opnieuw een opleiding moeten volgen. Het vooruitzicht in een nieuwe taal te moeten gaan studeren, werkt voor velen demotiverend. Als gevolg van de Nederlandse sociale voorzieningen kan de noodzaak om te werken of een opleiding te volgen met als doel een baan te krijgen minder sterk aanwezig zijn dan in Somalië. De mensen die alleen maar aan hun clan denken zijn niet zelfstandig. Ze rekenen altijd op iemand die voor hen zorgt. In Somalië is dat de clan. Hier in Nederland de Sociale Dienst. Waarom zouden ze werken? Er is toch iemand die voor ze zorgt.
Somalische man in: Contrast, 1998. 6
6.7 ‘Radio Trottoir’ : sociale netwerken, zelforganisaties en qatgebruik In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van eerdere bevindingen rondom sociale netwerken, contacten, zelforganisaties en qatgebruik. Volgens Mohamoud (2000) spelen drie typen netwerken een belangrijke rol: clan- en familieleden, culturele huizen en moskeeën en qatsessies. Contacten worden beperkt tot de eigen familie- en vriendenkring (Bouwmeester e.a., 1998; De Wit, 1994). Er is veel contact, meestal telefonisch, met familieleden in Somalië, de buurlanden of andere Westerse landen. Velen geven aan dat deze contacten, naast de vertrouwdheid, ook tot zorgen kunnen leiden vanwege de moeilijkheden waarin sommige familieleden verkeren en de financiële steun die zij verwachten (De Wit, 1994). Omgang met Nederlanders en andere allochtonen zijn summier voor het merendeel van de volwassen Somaliërs. Er wordt aangegeven dat daar wel behoefte aan is. Nederlanders, Turken en Somaliërs leven in de Tilburgse wijk Stokhasselt niet met maar naast elkaar.
Van Woerkom in: Brabants Dagblad, 2000. Warsame en Van Keulen (1998) beamen dit. Contacten met Nederlanders zijn voornamelijk een beleefd burencontact: het blijft bij een korte begroeting. De ouders in dit onderzoek geven aan dat zij liever niet zien dat hun kinderen omgaan met andere allochtonen in de buurt, omdat zij bang zijn dat deze geen goede invloed uitoefenen op hun kinderen. Zij wonen hier al 30 of 40 jaar, zij spreken nog steeds onvoldoende Nederland en zijn niet succesvol in hun leven.
Somaliër in: Warsame en Van Keulen, 1998.
6
Citaat van een Somaliër in Van Maris, 1998.
62
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Onderzoek van de gemeente Amersfoort (1998) bij dertig Somalische volwassenen toont eveneens dat er veel contact - familie en vriendschapsrelaties - is met andere Somaliërs in Amersfoort en elders in het land. Lidmaatschap van een sportclub of andere vrijetijdsbesteding komt nauwelijks voor. Men geeft aan dat er geen behoefte is aan vrijetijdsbesteding georganiseerd door de gemeente of door een andere instantie. In onderzoek van Verschueren (1995) en Van den Tillaart, e.a. (2000) bevestigen de Somalische respondenten dat Somaliërs onderling veel contacten hebben. Ze zoeken elkaar vaak op en er wordt door het hele land gereisd. Hoge kosten belemmeren alleenstaande vrouwen met kinderen het reizen. Slechts een enkeling heeft contact met de buren (gedag zeggen), meerderen met wijkcentra. Opvallend veel ouders in het onderzoek van Van den Tillaart, e.a. (2000) geven aan vrijwel geen contact met ouders van andere schoolgaande kinderen te hebben. Jongeren geven aan vaker contact te hebben met Nederlanders via school en werk. Over het algemeen worden contacten met Nederlanders echter als moeilijk ervaren: alles moet gepland op afspraak. Volgens de bevindingen van De Wit (1994) neemt de tv een zeer belangrijke plaats in binnen het sociale leven van Somaliërs. Er wordt veel gekeken naar vooral Engelstalige zenders, bijvoorbeeld naar soaps, muziek- en actualiteitenprogramma’s. De tv is in belangrijke mate bepalend voor de beeldvorming omtrent het Westen. Een tweede belangrijk netwerk vormen de culturele huizen, Somalische buurthuizen en de religieuze samenkomsten in moskeeën. In Nederland heeft in de grote steden de moskee, naast een religieuze functie, ook de functie van ontmoetingsplaats. Voor veel Somaliërs is de moskee een plaats waar zij met elkaar over problemen spreken. Culturele verenigingen hebben buurthuizen waar vooral Somalische mannen onderling steun vinden. Vrouwen komen meestal, vanwege de traditionele rolverdeling, niet in het openbaar bijeen; zij ontmoeten elkaar thuis, waar ze elkaar adviezen en steun geven (Mohamoud, 2000 in: Van Kessel en Van Tellegen, 2000). Buurthuizen hadden in Somalië een politieke functie: ze werden gebruikt om burgers te controleren en waren onderdeel van het overheidsapparaat. Somaliërs in het onderzoek van Warsame en Van Keulen (1998) geven aan dat zij accepteren dat een buurthuis in Nederland geen politieke functie heeft. Een ander aspect van het sociaal leven van sommige Somaliërs is het gebruik van qat. Hoewel het gebruik van alcohol door de islam verboden is en er in Somalië zelf nauwelijks gedronken wordt, heeft men daar een, overigens officieel ver7 boden, alternatief voor gevonden: qat . In alle grote Nederlandse steden waar Somaliërs wonen, zijn qathuizen te vinden. Voor de meeste Nederlanders veelal on7
De bladeren van deze kleine tropische boomsoort brengen, als ze gekauwd worden, een licht opwekkende werking, een bewustzijnsverruiming teweeg.
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
63
bekend, voor sommige Somaliërs zijn deze qathuizen echter een belangrijke ontmoetingsplaats. In Nederland evenals in Groot Brittanië en de Verenigde Staten, is onbewerkte qat een niet-verboden middel op grond van de Opiumwet verklaard. Dit is tegenstelling tot Frankrijk, Italie, Zwitserland, Belgie en de Scandinavische landen waar qat een soft drug is en verboden is (BZK, 2000). Mohamoud (2000) bevestigt dat qatsessies een belangrijke rol spelen in de strijd tegen eenzaamheid (voor met name alleenstaande mannen), bij het nieuws uitwisselen over Somalië en als sociale ontmoetingsplaats. Qatsessies zouden hetzelfde effect hebben als een gesprek met een psycholoog. Hoge werkloosheid, een lage productiviteit, luiheid, regelmatige absentie van werk en school zijn nadelen van de qatsessies die genoemd worden. Tevens zou het de belangrijkste reden voor echtscheiding zijn. Het kauwen van qat kost veel geld. Mijn man kauwt een paar keer per week en wil altijd landgenoten erbij hebben. Verder durf ik geen mens te gast te vragen. Soms heb ik nauwelijks geld voor de boodschappen, omdat het geld opgaat aan qat.
Somalische vrouw in: Bartels en Haaijer, 1995. De dertig volwassen Somaliërs in het onderzoek van de gemeente Amersfoort (1998) geven eveneens aan dat middels urenlange qatsessies de eenzaamheid wordt bestreden, maar dat deze echter ook het isolement versterken en de participatie in de Nederlandse maatschappij bemoeilijken (Van Kessel & Van Tellegen, 2000). Onderzoek van Soneca (1997) noemt nog verdergaande gevolgen, niet alleen voor het individu, maar voor de gehele maatschappij. Qat belemmert zowel individuele als collectieve vooruitgang, bemoeilijkt het integratieproces en zou de gebruiker veroordelen tot een geïsoleerd bestaan, armoede en onderontwikkeling. In het onderzoek van de gemeente Amersfoort (1998) noemen zestien Somalische vrouwen het qatkauwen als dé reden voor financiële moeilijkheden en echtscheidingen. De gemeente Tilburg (2000) noemt eveneens echtscheiding en financiële ontwrichting, als ook overlastsituaties, als mogelijke gevolgen van qatgebruik. Behalve de qathuizen is er weinig dat de aanwezigheid van Somaliërs in Nederland zichtbaar maakt: er is slechts een enkele Somalische winkel, geen Somalische restaurants en er is maar één Somalische moskee in Nederland. In paragraaf 4.11 werd reeds ingegaan op zelforganisaties. Somalische zelforganisaties zijn er veel; enkele ervan zijn specifiek voor vrouwen. Voorlichting en educatie, bemiddeling, hulpverlening en het beleven van de eigen cultuur spelen een belangrijke rol in deze organisaties. De Somaliërs in het onderzoek van Verschueren (1995) benadrukken het belang van zelforganisaties en noemen de volgende doelstellingen: sociale contacten, het oplossen van problemen, culturele activiteiten, samenwerking met andere organisaties, onderwijs eigen taal en cultuur (OETC) voor kinderen, informatie over o.a. vrouwenbesnijdenis, taallessen, project met bedrijven omtrent werk, en contacten met Nederlanders. In haar onderzoek geeft Van Woerkom (2000) eveneens aan dat het belang van zelforganisaties groot is. Het geeft vluchtelingen de mogelijkheid binnen eigen
64
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
kring sociaal vertrouwen op te bouwen en middels een organisatie een brug te slaan naar de Nederlandse samenleving. 6.8 Gezinsleven In deze paragraaf worden een aantal aspecten genoemd die te maken hebben met het gezinsleven: man--vrouw-verhoudingen, echtscheidingen, vrouwen en opvoeding, waarna ten slotte in paragraaf 6.1.8 ingegaan zal worden op jongeren. De migratie naar Nederland had voor veel Somalische gezinnen het gevolg dat bestaande machtsverhoudingen in het gezin werden aangetast. Machtsverhoudingen waren voorheen gebaseerd op heldere sociale rollen: mannen waren de kostwinners, hun wereld lag voornamelijk buitenshuis; de vrouw zorgde voor de kinderen en deed het huishouden. Zij had overigens wel haar eigen netwerk van vrouwelijke familieleden. In deze cultuur-religieuze context was de vrouw afhankelijk van de man (zie paragraaf 3.2.3). Het besef dat een vrouw in Nederland zelfstandig een verblijfsvergunning aan kan vragen en de afhankelijkheid van een uitkering voor een groot aantal Somalische gezinnen in Nederland leidde tot een verandering van de machtsverhoudingen binnen het gezin: Somalische mannen zaten dag en nacht thuis en verloren hun rol als kostwinner. Somalische mannen zijn door het nietsdoen verworden tot kinderen in hun eigen huishoudens.
Somalische sociaal werkster in: Mohamoud, 2000. Mijn man werkt niet. Hij zit steeds thuis en ziet iedere beweging die ik maak. Dat brengt spanning mee. Als je bezig bent in huis, als je met de kinderen praat, als je eens lekker roddelen wilt, hij is er altijd bij. Vroeger was je als vrouwen onder elkaar. Er waren veel dingen die ik van mijn echtgenoot niet wist en hij niet van mij. Nu leren we elkaar steeds beter kennen en ontdekken een heleboel dingen die we niet leuk vinden van elkaar. We praten daar veel over. Ik heb van mijn leven nog nooit zoveel tijd doorgemaakt met mijn man als nu. Ik vind dat niet leuk. Het is alsof ik stik.
Somalische vrouw in: Bartels en Haaijer, 1995. De Wit (1994) bevestigt dat in zijn onderzoek een grote meerderheid aangeeft te leven van een bijstandsuitkering. Qua financiële positie behoren Somalische gezinnen, in tegenstelling tot de vaak welgestelde positie die zij in Somalië hadden, tot de minst bedeelden van Nederland; een positieverslechtering die niet altijd als gemakkelijk wordt ervaren. Daarbij komt dat achtergebleven familie financiële ondersteuning verwacht, wat de situatie voor het in Nederland verblijvende Somalische gezin niet vergemakkelijkt. Echtscheidingsproblematiek van Somalische vrouwen in Nederland is onderzocht door Ten Oever (1998) bij dertien Somalische vrouwen en twee Somalische mannen in Cuijk. Een complex van factoren is debet aan het omvangrijke aantal echtscheidingen binnen Somalische gezinnen in Nederland. Een terugkoppeling naar de Somalische levensomstandigheden en cultuur moet worden gemaakt. Oorzaken
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
65
die in haar onderzoek naar voren komen en die van invloed zijn op het hoge echtscheidingscijfer zijn: veranderende man--vrouw-rolpatronen, minder sprake van economische afhankelijkheid, veranderende samenlevingsvormen, het bewustzijnsproces van vrouwen wat al dan niet door de media in gang wordt gezet, qatgebruik, geweld binnen het gezin als gevolg van traumatische oorlogservaringen. De Wit (1994) zegt over echtscheidingen dat de groep Somaliërs in Nijmegen uit veel gebroken gezinnen bestaat. Er doen zich relatief veel huwelijksproblemen en echtscheidingen voor. In Somalië waren leefwerelden tussen mannen en vrouwen grotendeels gescheiden; in Nederland is men op elkaar aangewezen. Eerder genoemde werkloosheid, financiële problemen en overmatig qatgebruik versterken de agitatie binnen het gezin (De Wit, 1994). Naar schatting eindigt 40% van de Somalische huwelijken in Nederland in een echtscheiding (Soneca, in: Mohamed, 2000). Onderzoek naar de maatschappelijke zelfstandigheid van Somalische vrouwen is verricht door Tabibian (1999). Het onderzoek beperkt zich tot twee ‘externe’ terreinen van maatschappelijke zelfstandigheid welke nauw met elkaar verweven zijn: financiële en sociale zelfstandigheid. Met financiële zelfstandigheid wordt het kunnen voorzien in eigen onderhoud bedoeld. Dit begrip wordt geoperationaliseerd middels het vaststellen van de positie op het gebied van de deelname aan het onderwijs, taallessen en betaalde arbeid. Er is geen sprake van financiële zelfstandigheid: het aantal vrouwen met een betaalde baan en daaruit voortvloeiend eigen inkomen is laag. Taallessen worden niet altijd gevolgd (eenderde heeft nooit een taalles gevolgd), met name vanwege de kinderrijke gezinnen en een gebrek aan voldoende kinderopvang. De sociale zelfstandigheid van Somalische vrouwen ziet er, op de situatie van een enkele jonge vrouw na, eveneens niet rooskleurig uit: een sociaal netwerk van landgenoten en van Nederlanders ontbreekt. De contacten met Nederlanders zijn beperkt. Culturele aspecten, onbekendheid met diverse instanties, de beperkte taalbeheersing en financiële beperkingen spelen eveneens een rol. In het gemeentelijk onderzoek te Amersfoort (1998) geven een aantal volwassen vrouwen aan zich erg eenzaam te voelen. Al hun tijd wordt opgeslokt door het huishouden en het opvoeden van de kinderen. Geen enkele man geeft aan zich sociaal geïsoleerd te voelen. Meer dan bij mannen kenmerkt het leven van Somalische vrouwen zich door afhankelijkheid in financieel en sociaal opzicht (Bartels en Haaijer, 1995; Tabibian, 1999). Vrouwen zouden veelal hun positie willen verbeteren, maar zijn vaak niet gewend om zaken zelfstandig te regelen, alleen te reizen of om te gaan met instanties. Bovendien ontbreekt in Nederland het netwerk van familieleden en de gebruikelijke bescherming door mannelijke familieleden.
66
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
In Somalië wordt een groot deel van de vrouwen (99,3%) besneden (Bartels en Haaijer, 1995) (zie paragraaf 3.2.3). In 1992 heeft de Nederlandse regering zich nadrukkelijk uitgesproken tegen elke vorm van vrouwenbesnijdenis. De opvattingen van Somalische vrouwen in Nederland zijn aan het veranderen, zo blijkt uit onderzoek van Bouwmeester e.a. (1998). Volgens onderzoek naar vrouwenbesnijdenis van Bartels en Haaijer (1995) bij 25 gezinnen, zou het Nederlandse verbod voor een aantal Somalische ouders echter geen reden zijn om hun dochters niet te besnijdenen. Een kleine minderheid in hun onderzoek ziet besnijdenis nog als belangrijk voor de toekomst van hun dochters en gaat voor de ingreep naar het buitenland. Anderen zien in Nederland de mogelijkheid zich te onttrekken aan de traditie; zij geven aan dat de uiterst pijnlijke besnijdenis van geen belang is voor hun dochters. Een vrouw moet goed op haar dochter passen. Een meisje moet altijd aan haar moeder laten zien of zij nog ‘dicht’ is en of er niets gebeurd is. Een dochter is een kostbaar maar angstig bezit.
Somalische vrouw in: Bartels en Haaijer, 1995. Ik kan Arabisch lezen en ben in de koran op zoek gegaan naar antwoord op mijn vragen. Zo ontdekte ik dat infibulatie 8 niet door de islam wordt voorgeschreven. Sunna 9, ja, die is toegestaan, niet verplicht. Ik was hierover zo enthousiast dat ik het aan iedereen vertelde. Mijn vrienden uit de stad waren stomverbaasd, Zij wisten hier niets van. Mijn familie wilde me domweg niet geloven.
Somalische vrouw in: Bartels en Haaijer, 1995. Onder Somalische vluchtelingen bevinden zich veel alleenstaande moeders (Van Kessel & Van Tellegen, 2000). Hulshof e.a. (1992) merken op dat het oorlogsgeweld voor vele Somaliërs in Nederland zijn sporen heeft nagelaten in de gezinssamenstelling. Veel gehuwden komen naar Nederland zonder partner, vergezeld door slechts een deel van de kinderen. In tegenstelling tot vluchtelingen uit andere landen is veelal onbekend of de partner of ouders zich elders in de wereld bevinden en of dat deze nog leven. Bijna de helft geeft aan geen vader meer te hebben; van een kleine twintig procent leeft de moeder ook niet meer. De Wit (1994) merkt op dat het slechts weinig voorkomt dat Somalische vrouwen met Nederlandse mannen trouwen. Dit zou op veel verzet stuiten binnen de Somalische gemeenschap. Al meer dan een jaar heb ik een Nederlandse vriend. Als ik met hem over de markt loop en we komen andere Somaliërs tegen word ik genegeerd vanwege zijn blanke huid.
Somalische vrouw in: Bartels en Haaijer, 1995. 8
Het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de clitoris en kleine schaamlippen, en het dichthechten van de buitenste schaamlippen. 9 Volgens de overlevering van de profeet Mohammed gaf deze alleen toestemming voor incisie, verwijdering van de voorhuid van de clitoris.
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
67
Opvoeding binnen Somalische gezinnen in Nederland is in verschillende onderzoeken onderzocht (Bouwmeester e.a., 1998; Jacobs, 1998; Warsame & Van Keulen, 1998). Het cultuurverschil en de bewustwording daarvan is vaak een oorzaak van de problemen die zich in de opvoeding voordoen. In haar onderzoek naar opvoedingsproblematiek ervaren door alleenstaande Somalische vrouwen in Cuijk/Nederland geeft Jacobs (1998) als eerste factor het ontbreken van een sociaal netwerk. In Somalië wordt een kind niet alleen opgevoed door de ouders, maar spelen familieleden een belangrijke rol. In Nederland staat de moeder vaak alleen voor de opvoedingstaak. Een tweede factor die meespeelt in het ontstaan van opvoedingsproblemen is de nieuwe cultuur. Kinderen passen zich sneller aan de Nederlandse cultuur aan. Deze ‘vernederlandsing’ zorgt voor een kloof tussen kinderen en ouders. Buiten krijgt het kind te maken met de Nederlandse cultuur, thuis met de Somalische. Dat is moeilijk voor ouder en kind. Je raakt je kind kwijt wanneer je hem dwingt zijn eigen cultuur te behouden.
Somalische vrouw in: Verschueren, 1995. Stress als gevolg van oorlogstrauma’s en vluchtverleden is een derde factor die Jacobs (1998) noemt als reden voor spanningen binnen het gezin. Dat Somalische ouders veel meer dan hun kinderen gericht zijn op Somalië, stellen Bouwmeester, e.a (1998) eveneens vast in hun onderzoek naar opvoeding binnen Somalische gezinnen. Zij brengen weinig differentiatie aan in de ontwikkelingsfasen en –taken en hoge prioriteit krijgen religieuze (islam) en conformistische opvoedingsdoelen zoals gehoorzaamheid, respect voor ouderen en beschaafd zijn. Hierin komen zij overeen met Marokkaanse ouders en verschillen ze van Nederlandse ouders. Machtsrelaties tussen ouders en kinderen veranderen. In Somalië hebben ouders onvoorwaardelijke zeggenschap over hun kinderen. Ook wanneer een kind het niet eens is met zijn ouders wordt er gehoorzaamd. Er is geen discussie mogelijk. De zeer authoritaire manier van opvoeden legt een eenzijdige manier van opvoeden bij de ouders, aldus Mohamoud (2000). In de Nederlandse cultuur hebben kinderen echter rechten die hun ouders moeten respecteren, waardoor er een botsing van culturen plaatsvindt, wat in sommige gevallen tot crisissituaties en interventie van instanties kan leiden. Warsame en Van Keulen (1998) bevestigen dit. Alle 37 ouders in hun onderzoek zijn van mening dat zonder de gebruikelijke hulp van familieleden, de grootfamilie etc. de opvoeding als een moeilijke opgave wordt gezien. Het leren te leven in twee culturen met twee talen, zonder duidelijk inzicht in hoe Nederlandse kinderen worden opgevoed en met weinig informatie in eigen taal daarover is de opvoeding een moeilijke taak. In het onderzoek van de gemeente Amersfoort (1998) wordt geconstateerd dat het dag- en nachtritme afwijkt af van het Nederlandse. Kinderen worden niet op een redelijke tijd naar bed gestuurd, waardoor zij ’s ochtends moeite hebben met op-
68
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
staan. Er wordt weinig overlegd met kinderen: ouders bepalen wat mag en niet mag, sancties zijn meestal fysiek. Dit levert steeds vaker problemen op wanneer de kinderen dreigen, en soms uitvoeren, met aangifte bij de politie. 6.9 Kinderen/Jongeren Een Nederlandse uitdrukking zegt ‘kinderen hebben de toekomst’, welke het belang aangeeft van jongeren in de samenleving. In dit rapport wordt de stand van zaken met betrekking tot problemen op uiteenlopende gebieden van Somalische vluchtelingen besproken en alhoewel veel problemen en ervaringen die genoemd zijn ook van toepassing zijn op jongeren, en zij in diverse literatuur, veelal met betrekking tot de onderwijssituatie (zie paragraaf 6.1.4), niet als apart hoofdstuk behandeld worden, wordt deze groep hier apart genoemd. Verschillende leeftijdsgroepen worden besproken. De bevindingen van diverse onderzoeken lopen uiteen: kinderen zouden druk zijn, moeilijk leren en er zouden sporen zijn van kleine criminaliteit, maar ook leergierigheid en ijver worden genoemd. Het merendeel van de kinderen in onderzoek van Klomp (2000) naar de taalsituatie van leerlingen in het basisonderwijs richt zich, ondanks de korte verblijfsduur in Nederland, op de Nederlandse maatschappij. Een enkeling wil zich wel richten op de Somalische maatschappij en taal, maar mist daarvoor het benodigde Somalisch (les)materiaal: Somalische kinderboeken, televisie en radio zijn nauwelijks beschikbaar in Nederland (Klomp, 2000). De Somalische leerling is vaak ouder dan zijn klasgenoot (Mohamoud, 2000). Een aanzienlijk deel van de respondenten in Klomps (2000) onderzoek heeft sociaal-emotionele problemen of heeft die gehad. Van Hout (1996) bevestigt dit: in haar onderzoek naar de taalsituatie van Somalische leerlingen concludeert zij dat Somalische kinderen vaak veel hebben meegemaakt. De leerlingen hebben lange tijd nodig om aan Nederland te wennen. Volgens de leerkrachten in genoemd onderzoek leren meisjes sneller de taal dan jongens. Jongens zouden lichamelijker zijn ingesteld dan meisjes. Over de ouders wordt vermeld dat zij, ondanks herhaaldelijk aandringen van de school en de belofte van de aanwezigheid van tolken, vaak geen of weinig betrokkenheid tonen (Warsame & Van Keulen, 1998; Klomp, 2000). Directeuren en groepsleerkrachten in het onderzoek naar de onderwijspositie van Somalische leerlingen van De Wit (1994) concluderen dat deze over het algemeen leergierig, ijverig en gemotiveerd zijn. Somaliërs hebben hoge verwachtingen van het Nederlandse onderwijs. Kinderen die op jonge leeftijd naar Nederland gekomen zijn of hier geboren werden hebben aanzienlijk minder aanpassingsmoeilijkheden dan de oudere kinderen. Zij voelen zich thuis en maken zich snel de Nederlandse taal eigen (Mohamoud, 2000). Gemeentelijk onderzoek in Amersfoort (1998) daarentegen toont een ander beeld: de groep van vier- tot zestien-jarigen wordt gekenmerkt door een aantal specifieke gedragsproblemen: zij zouden luidruchtig en druk zijn en vaak moeilijker leren dan Nederlandse kinderen. Er worden veel problemen met en van Somalische kinderen gemeld en er is relatief veel gebruik van speciaal onderwijs (Bouwmeester e.a.,
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
69
1998) wat door ouders vaak als racistisch wordt bestempeld (Gemeente Amersfoort, 1998). De sancties voor wat op school als ongeaccepteerd gedrag wordt gezien zijn milder dan in de thuissituatie. De verbale berisping die de school hanteert als straf wordt niet als zodanig ervaren. De leerling wordt gezien als druk, aggresief tegenover andere kinderen, ongeconcentreerd en het huiswerk wordt niet gemaakt. Dit gedrag wordt thuis niet direct als probleem gezien. Op school worden juist deze kinderen vaker op hun gedrag aangesproken, gestraft of doorverwezen naar een LOM-school. Ouders hebben een negatief beeld van dit type onderwijs, maar passen uit voorzorgsmaatregel het gedrag van het kind thuis niet aan (Gemeente Amersfoort, 1998). Oudere kinderen, die hier tussen hun twaalfde en achttiende aankwamen, hebben andere aanpassingsmoeilijkheden dan de jonge kinderen: zij voelen zich geen Somaliër en geen Nederlander; sommige jongens hangen rond op straat, gaan niet naar school en een klein deel maakt zich schuldig aan diefstal (Mohamoud, 2000). Veel jongeren hebben bij instroom in het regulier onderwijs een leerachterstand. Diverse oorzaken worden daarvoor gegeven: de basisvorming is niet of nauwelijks ontwikkeld, er is geen hulp bij het huiswerk, en ouders zijn veelal zelf analfabeet (Gemeente Amersfoort, 1998). Meisjes lijken het beduidend beter te doen in het onderwijs. De belangrijkste reden die daarvoor genoemd wordt in onderzoek van de gemeente Amersfoort (2000) is dat zij veel minder buiten zijn en daardoor minder beïnvloed worden door (problemen van) leeftijdsgenoten. Onderwijs staat voor velen synoniem met de weg naar persoonlijke vrijheid en ontwikkeling, iets wat in de Somalische cultuur veel minder aanwezig is. De vraag naar een beroepsopleiding die de zelfstandigheid vergroot is groot en een veel gehoorde klacht is het lage onderwijstype, veelal LBO, waar men geplaatst wordt (Gemeente Amersfoort, 1998). Een apart verhaal zijn de AMA’s, de alleenstaande minderjarige asielzoekers. Zij arriveerden alleen in Nederland, hebben hier geen directe familie en staan tot hun achttiende onder voogdij van Stichting De Opbouw. Van deze stichting ontvangen zij financiële steun, huisvesting en begeleiding. Ze zijn de bloedige machtsstrijd tussen de clans in hun land ontvlucht, maar konden de vreselijke herinneringen aan de oorlogen niet achter zich laten. Niet zelden staan ze er alleen voor in Nederland. En alhoewel een enkeling het wel redt, ziet de toekomst er voor het grootste deel van de Somalische jongeren niet rooskleurig uit. Ze ontsporen.
Bijeen, 2000. Veel AMA’s zitten in internationale schakelklassen (ISK’s), welke geen vervanging zijn van het regulier onderwijs maar een voorbereiding daarop om taal- en kennisachterstand weg te werken. Onderzoek van de gemeente Amersfoort (1998) wijst uit dat de AMA’s het op deze scholen niet goed doen; zij hebben vaak zeer weinig onderwijs genoten. Verveling en demotivatie worden als oorzaak van het falen genoemd.
70
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
6.10 Toekomst: van clan naar burgerschap?
10
Deze paragraaf gaat in op de literatuur die verslag doet van het toekomstbeeld van Somaliërs. In het algemeen kan gesteld worden dat de meningen verdeeld zijn: jongeren zullen zich meer gaan richten op de Nederlandse maatschappij, terwijl ouderen met hun hart altijd in Somalië blijven. Een grote groep Somaliërs in Nederland gaat gebukt onder het verleden en ziet zich geconfronteerd met een situatie die weinig zekerheid biedt. Anderen zijn beter in staat zich te richten op een toekomst in Nederland, aldus Hulshof (1992). Mohamoud (2000) voegt daar aan toe dat als Somaliërs een eigen plekje in Nederland willen veroveren, zij ‘afstand moeten doen van de spagaathouding: met één been in Nederland, met het andere in Somalië’. Ik moest dat boek nu schrijven. Ik wilde er niet te lang mee wachten. De eerste jaren dat je in Nederland bent, zie je de verschillen nog heel scherp. Daarna vervagen ze. Ik heb het boek voor mijn kinderen geschreven. Zodat zij later weten hoe het was.
Somalische man, 1998 (In zijn in twee talen geschreven boek) Van oudsher zijn Somaliërs een nomadisch volk wat blijkt uit de wijze waarop zij zich verplaatsen. Nederland wordt door sommigen als tussenstop gezien; wanneer er zich problemen voordoen is de neiging om te verhuizen groot. Engeland heeft de voorkeur, omdat verhuizing naar dit land het taalprobleem zou doen wegnemen. Nederland wordt beschouwd als een land waar mogelijk een nieuw leven valt op te bouwen, maar het heeft niet de voorkeur en wordt vaak gezien als tijdelijke verblijfplaats, een tussenstop naar de Verenigde Staten, Canada, Duitsland of Engeland (Gemeente Amersfoort, 1998). De meeste Somaliërs zijn sterk gericht op Somalië. De ontwikkeling in het land van herkomst is een veel besproken onderwerp, ook als men hier al jaren verblijft. Mohamoud (2000) geeft aan dat velen in Nederland wonen, maar met hun hart in Somalië zijn en dat die gespletenheid een gevolg is van de relatief korte verblijfsduur in Nederland, het besef dat hun wortels in Somalië liggen en de behoefte om terug te keren. De angst om hun cultuur en geloof kwijt te raken, speelt ook een rol en zou volgens Mohamoud (2000) een verklaring kunnen zijn waarom sommigen hun baan in Nederland vaarwel zeggen en terug gaan naar delen in Somalië waar het redelijk veilig is. Vooral de ouderen realiseren zich dat Nederland nooit een thuis zal worden. Velen ervaren dat ze door de Nederlandse samenleving nooit zullen worden geaccepteerd hoe ze ook hun best doen te integreren. Het fenomeen van fysieke aanwezigheid in Nederland en de mentale aanwezigheid in Somalië lijkt kenmerkend voor de oudere Somaliërs. Alhoewel binnen de Somalische gemeenschap veel gesproken wordt over remigratie, wordt het niet als serieuze optie beschouwd (Gemeente Amersfoort, 1998).
10
Citaat van Van Maris, 1998.
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
71
Een aantal Somaliërs is van mening dat er niets in hun land verandert wanneer zij niet teruggaan. Opmerkelijk is dat de groep die er zo over denkt in Nederland veelal tot de beter opgeleiden hoort. In vele opzichten zoals in het onderwijs en op de arbeidsmarkt zijn zij een voorbeeld voor andere Somaliërs (Gemeente Amersfoort, 1998). 6.11 Overige onderwerpen Ten slotte worden in deze laatste paragraaf enkele onderwerpen, waaronder gezondheid, aangestipt die in de literatuur worden genoemd maar waarnaar onderzoek dun gezaaid is. Het blijkt dat nogal wat vluchtelingen na verloop van tijd in psychische problemen komen. Men is minder goed in staat om de trauma’s die als gevolg van de vlucht naar boven komen te verwerken. Vaak speelt het sociaal isolement daarbij een rol. Men spreekt onvoldoende Nederlands, heeft geen werk en weinig contacten. Sommigen hebben last van discriminatie. Voor hoger opgeleiden en beter gesitueerden in het land van herkomst is de overgang groot. Men wordt gehuisvest in relatief goedkope woningen en krijgt te maken met de cultuur van Nederlandse (achterstands)wijken. Spanningen binnen het gezin als gevolg van gewijzigde rolpatronen kunnen eveneens voor psychische problemen zorgen. Over het algemeen ervaart de groep Somaliërs op diverse maatschappelijke terreinen knelpunten die zich vertalen in onder andere gezondheidsproblemen. Opvallend is het hoge percentage Somaliërs, en dan met name vrouwen, wat ten opzichte van andere allochtonen relatief vaak de huisarts en het GGZ bezoekt. Zo rapporteren Van den Tillaart, e.a (2000) in recent onderzoek dat 22% van de Somaliërs in de laatste twee maanden minimaal 1x de huisarts bezocht, 16% zelfs 2 of meer keer. De helft van de geinterviewde Somaliërs beoordeelt hun gezondheid als goed; 13% noemt hun gezondheid niet goed en niet slecht. Somaliërs zouden somatische klachten rapporteren die mogelijk een psychische oorzaak hebben en te herleiden zijn naar de situatie in het land van herkomst en de daarop volgende vlucht. Psychische problemen worden in vergelijking met andere allochtone groeperingen minder vaak geuit. Sommige gezinnen/personen bevinden zich in een vicieuze cirkel. In Somalië kon men terugvallen op familieleden en was het regel om problemen binnen de vertrouwde groep te bespreken en op te lossen. Somaliërs vertrouwen op hun clan- en familieleden, ook wanneer ze in het buitenland verblijven. Wanneer een Somalisch gezin in moeilijkheden verkeert, zal zij altijd vragen om interventie en bemiddeling van familieleden. De effectiviteit en het belang daarvan is groot. In Nederland vallen veel van deze sleutelfiguren weg en is men genoodzaakt, tegen culturele tradities, oplossingen te zoeken bij Nederlandse instanties. De structuur van de Nederlandse gezondheidszorg staat ver af van de Somalische. De keten huisartsspecialist-ziekenhuis is in Somalië onbekend. Overeenstemmend met de Somalische cultuur worden klachten en problemen binnen het netwerk van familie en clan aan de orde gesteld. Mede daardoor is het gebruik van de Nederlandse gezond-
72
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
heidsvoorzieningen niet optimaal (BZK, 2000). Raadgeving door Nederlandse instanties speelt vooralsnog geen rol, aldus Mohamoud (2000). In onze cultuur is het een schande om je problemen aan mensen te laten zien die je niet goed kent. Wij lossen onze problemen op binnen het gezin of met familieleden.
Somalische vrouw in: Mohamoud, 2000. Kritiek wordt, door zowel mannen als vrouwen, geuit op het functioneren van de huisarts waarbij vermoedelijk een communicatief-cultureel verschil speelt. Huisartsen zouden niet of niet tijdig verwijzen naar een specialist, er zouden weinig medicijnen worden voorgeschreven, er is geen instantie waarbij je over de huisarts kunt klagen en na vertrek bij de huisarts bestaat niet de mogelijkheid om je bij een andere huisarts in te laten schrijven als cliënt, naar het ziekenhuis gaan zonder verwijsbrief kan niet, te vaak wordt er opgemerkt dat een lichamelijke klacht een psychisch probleem is. Onderzoek van de gemeente Tilburg (2000) geeft eveneens aan dat er veel klachten zijn met betrekking tot de gezondheidszorg en dat het merendeel van deze klachten voortkomt uit miscommunicatie, onbegrip en onvoldoende kennis ten opzichte van het Nederlandse systeem van gezondheidszorg. In verschillende onderzoeken wordt erkend dat jeugdcriminaliteit een groot probleem is bij Somalische jongeren. Wat betreft het in aanraking komen met de politie worden enkele uitspraken gedaan. Er is een verschil zichtbaar tussen Somalische jongens en meisjes. In 1999 zou 40% van de Somalische jongens en drie procent van de Somalische meisjes onder de achttien jaar een strafbaar feit hebben gepleegd (Gemeente Tilburg, 2000). Ook in onderzoek van de Gemeente Amersfoort (1998) wordt beaamd dat er Somalische jongens zijn die in aanraking komen met de politie. Het gebrek aan discipline bij zowel jongeren als ouders, de lage inkomsten en eenzaamheid en een uitzichtloze toekomst worden als redenen genoemd. 6.12 Acculturatiestijlen Met betrekking tot acculturatiestijlen (zie hoofdstuk 2) van Somaliërs in Nederland is nog vrijwel geen onderzoek gedaan. In het onderstaande worden enkele bevindingen beschreven. Somaliërs vormen een gemeenschap die geen of weinig interactie heeft met de Nederlandse maatschappij. De eigen cultuur wordt erg gewaardeerd; normen en waarden worden hoog aangeschreven. ‘Vernederlandsing’ wordt door de gemeenschap afgestraft met isolatie van de betreffende persoon, aldus onderzoek van de gemeente Amersfoort (1998) naar de maatschappelijke positie van dertig volwassen Somaliërs in deze gemeente.
ONDERZOEKSGEGEVENS OVER SOMALIËRS IN NEDERLAND
73
Bij veel Somaliërs vormen de grote verschillen tussen Nederland en Somalië voor veel problemen, met name ten aanzien van religie. De helft van de Somaliërs uit het onderzoek van Van Wessel (1994) hebben veel aanpassingsproblemen. Zij vinden dat er te veel vrijheid is in Nederland, waardoor men dat kan doen wat in Somalië moreel verboden is. Uit onderzoek van Bouwmeester, e.a. (1998) blijkt eveneens dat Somalische vluchtelingen in Nederland problemen ervaren met de in hun ogen grote vrijheid, vooral op het gebied van sexualiteit, met name voor kinderen. Verder wordt Nederland als individualistisch ervaren tegenover een collectivistische Somalische cultuur. Helaas, dat woord hoor je als allochtoon hier het vaakst. Het is ontzettend moeilijk om met behoud van je eigen cultuur en geloof je plaats in deze samenleving te vinden.
Somalische man, 31 jaar (tijdens discussiebijeenkomst Gemeente Tilburg in kader van inburgering, september, 2000)
7 De survey: opzet en resultaten
In dit hoofdstuk zal eerst een beeld geschetst worden van de opzet, de procedure en het profiel van de respondenten van de huidige survey (paragraaf 7.1). In paragraaf 7.2 worden de resultaten van huidig empirisch onderzoek uitvoerig besproken. Paragraaf 7.3 gaat in op de bevindingen met betrekking tot het theoretische concept acculturatie. 7.1 Opzet, procedure en respondenten survey De aard van het huidige onderzoek is oriënterend. Om de doelstelling te kunnen beantwoorden wordt gebruik gemaakt van literatuur, vragenlijsten, individuele interviews en groepsgesprekken. Binnen dit onderzoek is een vragenlijst ontwikkeld, zijn individuele interviews afgenomen en er werden groepsgesprekken bijgewoond. Respondenten werden grotendeels benaderd door de Nederlandse onderzoeker. Middels tussenkomst van diverse Somalische sleutelfiguren en via het sneeuwbaleffect werden contacten gelegd. Via (Somalische) organisaties in Tilburg (wijkhuizen, Somalische zelforganisaties, jongerenbijeenkomst, enz.) werd door middel van een informerend gesprek de woordvoerder(s) van verschillende groepen Somaliërs ingelicht over het onderzoek. Via deze woordvoerders, middels een artikel in de Tilburgse wijkkrant Noord en door een aankondiging in diverse wijkhuizen werd de Somalische gemeenschap ingelicht over het onderzoek. Deelname aan onderzoek betekende dat (thuis) een vragenlijst werd ingevuld en/of dat deel werd genomen aan een interview of groepsgesprek. In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van de vragenlijst, de interviews en groepsgesprekken. Een profiel wordt geschetst van de respondenten en van de procedure van het veldwerk. 7.1.1 Vragenlijsten Hoe opgezet? Alhoewel de onderzoeker en aanvrager van het onderzoek zich bewust zijn van het orale karakter van de Somalische cultuur biedt deze exploratieve survey de mogelijkheid na te gaan in hoeverre met schriftelijke vragen data te verzamelen zijn bij de doelgroep. Ondanks de onbekendheid met het afnemen van vragenlijsten bij Somaliërs is vanwege de mogelijkheid van het verzamelen van een grote hoeveelheid data toch gekozen voor deze optie. Om rekening te houden met die onderwerpen die spelen binnen de Somalische gemeenschap zijn voorafgaande en gedurende het onderzoek diverse gesprekken gevoerd over de inhoud en structuur van de vragenlijst. Aan de hand van bestudering van relevante literatuur en het voeren van gesprekken in de beginfase van het onderzoek met diverse Somaliërs en instanties die
76
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
(in)direct met de Somalische gemeenschap te maken hebben, zijn aspecten naar voren gekomen die belangrijk zijn in beantwoording van de doelstelling van het onderzoek. Deze aspecten zijn meegenomen in de vragenlijst. Binnen de vragenlijst, die bestaat uit 119 vragen, is een onderscheid gemaakt naar een zogenaamde achtergrondvragenlijst en een attitudevragenlijst. Voor deze tweedeling is gekozen om naast inzicht te krijgen in het feitelijke gedrag ook uitspraken te kunnen doen over de attitude omtrent de acculturatiestijl van de doelgroep. Het eerste deel van de vragenlijst met demografische en achtergrondinformatie, bestaat enerzijds uit sociale, sociaal-economische en etnisch-culturele kenmerken, als geslacht, leeftijd, vluchtgeschiedenis en opleiding, en anderzijds uit vragen die betrekking hebben op overt gedrag binnen een aantal domeinen. De antwoordmogelijkheden in dit gedeelte van de vragenlijst bestaan uit meerkeuzevragen en open vragen (zie bijlage A). De items hebben betrekking op de volgende domeinen: educatie, werk, beeldvorming van Nederland, taal, identiteit en sociaal netwerk, toekomst en ervaren culturele afstand. Veel ruimte is opengelaten voor eigen opmerkingen. Het tweede deel van de vragenlijst bestaat uit een aantal stellingen die betrekking hebben op acculturatie-attitides (zie appendix B). De vier verschillende vormen van acculturatie (assimilatie, integratie, separatie en marginalisatie) worden door een dertigtal items geoperationaliseerd (Berry, 1990). Soortgelijke domeinen als bij het eerste deel van de vragenlijst komen naar voren, maar dan op attitudeniveau. Elke stelling kent twee versies: een bewering die betrekking heeft op de Nederlandse cultuur en eenzelfde bewering die betrekking heeft op de Somalische cultuur. Twee voorbeelden van uitspraken van respectievelijk de Somalische en de Nederlandse variant die betrekking hebben op opvoeding en taal, zijn: ‘Ik vind het belangrijk dat een Somalisch kind wordt opgevoed volgens Somalische normen en waarden’ en ‘Ik vind het belangrijk om de Nederlandse taal goed te beheersen’. De antwoordmogelijkheid op de dertig stellingen zijn ‘waar’ en ‘niet waar’. De Nederlandse versie is vertaald naar het Somalisch. Om controle te houden op de accuratesse van de vertaling naar het Somalisch, werd door een onafhankelijke vertaler de Somalische vragenlijst vergeleken met de Nederlandse. De vragenlijst werd aangeboden in de Nederlandse en de Somalische taal. Voor de respondent bestond de mogelijkheid te kiezen tussen beide talen. Een meerderheid, 71,6%, koos voor de Somalische taal. Benadrukt werd dat bij het invullen van de vragenlijst foutieve antwoorden niet mogelijk waren, maar dat het uitsluitend ging om de betrokkenheid en mening van de respondent. Bovendien werd vermeld dat de anonimiteit gewaarborgd werd. Wie? Van de 130 benaderde Somaliërs namen er 79 deel aan het onderzoek. Deelname aan onderzoek betekent in dit geval dat (thuis) een vragenlijst werd ingevuld. Aangezien bij een aantal vragenlijsten een te groot aantal (voornamelijk open) vragen oningevuld waren, bleken er uiteindelijk 67 bruikbaar voor nadere analyses. Zoals ook in ander onderzoek vermeld wordt (Tabibian, 1999; Van den Tillaart, 2000), is de doelgroep moeilijk bereikbaar, wat de periode van het dataverzamelen aan-
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
77
zienlijk heeft verlengd. Een enkeling is wantrouwend ten opzichte van onderzoek. Het merendeel geeft aan het belang van onderzoek in te zien wat overigens niet altijd leidt tot deelname aan het onderzoek. Sommigen verhuizen of hanteren de ‘Afrikaanse tijd’ wanneer het afspraken betreft. Meerkeuze vragen werden, op een enkele uitzondering na, door iedereen ingevuld. Non-respons Van de 130 benaderde Somaliërs namen er dus 79 deel aan de survey (response rate 60.8%). De non-respons in huidig onderzoek kan een selectief karakter hebben. Dat wil zeggen dat juist díe Somaliërs die zich hier minder thuis voelen, geen werk hebben of geen ervaring hebben met het invullen van een vragenlijst niet aan het onderzoek wilden of konden deelnemen. De bevindingen van het onderzoek zijn voorgelegd aan leden van de Somalische gemeenschap en komen overeen met het beeld wat deze personen hebben van hun achterban en met bevindingen uit de literatuur. Bovendien blijken er veel overeenkomsten te zitten in de antwoorden op de vragenlijsten, waardoor ondanks de mate van non-respons, gezegd kan worden dat het om een representatieve steekproef gaat. Leeftijd en geslacht De leeftijd van de 67 respondenten varieert van 12 tot 51 jaar (M = 31.5, SD = 9.0). Gepoogd is om een evenredig aantal mannen en vrouwen in de steekproef te betrekken. Mannen waren echter iets eenvoudiger te benaderen dan vrouwen. Deze laatste groep moest vaak via een mannelijk familielid benaderd worden. In zijn algemeenheid namen mannen vaker deel aan Somalische zelforganisaties, beheerden Somalische winkels en bezochten vaker bijeenkomsten of andere openbare gelegenheden waardoor deze groep gemakkelijker toegankelijker was. Redenen waarom men niet aan het onderzoek wenste deel te nemen hadden voornamelijk te maken met het algemene gevoel van wantrouwen ten opzichte van eerder, voornamelijk gemeentelijk, onderzoek en de daaruit voortvloeiende projecten en negatieve aandacht in de media. Ook de hoeveelheid vragen en het daaruit voortkomende tijdsprobleem speelde voor sommigen een rol. Door diverse personen werd geopperd een ‘beloning voor deelname’ in de vorm van een geldbedrag uit te loven om de mate van respons te beïnvloeden. In totaal is er dus informatie vergaard bij 79 personen, waarvan 67 vragenlijsten bruikbaar zijn. De uiteindelijke groep bestaat uit 20 vrouwen (M = 31.1, SD = 8.3) en 47 mannen (M = 31.7, SD = 9.4). 8 Vrouwen waren jonger dan dertig jaar. Bij de mannen waren dit 12 personen (zie tabel 7.1). De verdeling van de 67 Somalische mannen en vrouwen naar leeftijd is als volgt:
78
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Tabel 7.1 Leeftijdsopbouw respondenten vragenlijst Leeftijd
Frequentie (%)
Man
Vrouw
< 18 jaar
6
(9%)
5
1
19-24 jaar
7
(10.4%)
5
2
25-29 jaar
10
(14.9%)
5
5
30-34 jaar
18
(26.9%)
14
4
35-39 jaar
13
(19.4%)
9
4
40-44 jaar
7
(10.4%)
4
3
45-49 jaar
4
(6%)
3
1
50+ jaar
2
(3%)
2
0
Daarmee hebben in verhouding wat meer mannen dan vrouwen deelgenomen aan het onderzoek. Immers 44% van de totale Somalische populatie in Nederland is vrouw. Ook Van den Tillaart, e.a. (2000) geven in hun onderzoek aan dat zij meer mannen dan vrouwen hebben geïnterviewd, wat zij mogelijk wijten aan de niet verleende toestemming van mannen aan hun partners voor deelname aan onderzoek. Ook het initiatief van mannen om als enige in het gezin een vragenlijst in te vullen die voor het hele gezin zou gelden, is mogelijk een reden voor de scheve verhouding mannen en vrouwen. 7.1.2 Interviews Hoe opgezet? Er is voor interviews, naast een schriftelijke vragenlijst, gekozen omdat dan dieper op de zaken kan worden ingegaan en een mening kan worden toegelicht. Gestart werd met interviews bij sleutelfiguren van Somalische zelforganisaties, waarna via een sneeuwbaleffect andere Somaliërs werden benaderd. Vooraf dient opgemerkt te worden dat de situatie van de geïnterviewden in vrijwel alle opzichten (taal, werk en onderwijs) gunstiger is in vergelijking met de totale groep, omdat het hier voornamelijk gaat om sleutelfiguren (woordvoerders van zelforganisaties, intermediares). De interviews hadden een open karakter; er was een lijst met items opgesteld die voortborduurde op de schriftelijke vragenlijst. De gesprekken hadden het karakter van semi-gestructureerde interviews en werden uitgevoerd met behulp van een topic-lijst waarbij een aantal aspecten zeker aan bod kwamen en in de loop van het gesprek andere aspecten werden belicht. Individuele situaties én een algemeen beeld van de Somalische gemeenschap werd geschetst.
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
79
De taal waarin de respondent werd geïnterviewd, hing af van de wensen en mogelijkheden van de persoon. In tegenstelling tot het gros van de Somalische gemeenschap sprak het merendeel van de geïnterviewden redelijk tot goed Nederlands. Wanneer nodig werd overgegaan in het Engels. Het persoonlijke contact met de Somaliërs leverde veel extra informatie op. Deelname aan een individueel interview betekende dat bij de respondent thuis of op de universiteit een afspraak werd gemaakt. Het interview nam ongeveer anderhalf à twee uur in beslag; er werden aantekeningen gemaakt die direct na het interview werden uitgewerkt. Wie? Achttien individuele interviews werden afgenomen. Deze interviews worden niet statistisch geanalyseerd, maar dienen, naast de open vragen van de vragenlijsten, ter kwalitatieve ondersteuning en illustratie van de data. Omdat deze informatie voornamelijk ter ondersteuning van de dataverzameling van de vragenlijst gebruikt wordt, wordt in onderstaande volstaan met een korte schets van de geïnterviewden. Zoals al werd opgemerkt is de situatie van de geïnterviewden in vrijwel alle opzichten (taal, werk en onderwijs) gunstiger in vergelijking met de totale groep. Deze Somaliërs geven, naast een persoonlijk verhaal, hun visie op de positie van de Somalische gemeenschap op diverse terreinen. Om een waarheidsgetrouw beeld te krijgen, is getracht personen te interviewen van verschillende leeftijden, geslacht, etc. In totaal gaat het om een groep van 18 respondenten. De leeftijd varieert van 13 tot 51 jaar (M = 29 jaar). De groep bestaat uit 4 vrouwen (M = 28,5 jaar) en 14 mannen (M = 32,29 jaar). In Somalië waren zij wiskundeleraar, huisvrouw, kindsoldaat, scholier, lerares, dierenarts of werkten zij voor de overheid. Vijf van hen vluchtten met een compleet gezin naar Nederland; tien maakten de reis naar Nederland alleen; de rest van de respondenten vertrok met een (ver) familielid. Gemiddeld verblijft deze groep ruim 8 jaar (piekjaar 1992) in Nederland. In Nederland wonen acht van hen in een compleet gezin; de rest woont alleen, op kamers, bij een familielid of met een deel van het gezin. De groep spreekt over het algemeen redelijk tot goed Nederlands en is overwegend woonachtig in TilburgNoord. Zeven van hen studeren of volgen een vorm van dagonderwijs, soms in combinatie met vier dagen werken. Vijf respondenten rondden een studie in Nederland af, waarvan twee, naar eigen zeggen, een baan op niveau vonden. De rest is intermediair bij een buurthuis, huisvrouw, doet productiewerk of is werkeloos. Zes van hen vulden tevens een vragenlijst in.
7.1.3 Groepsgesprekken Hoe en wie? Ten slotte vonden gedurende de hele periode van onderzoek groepsgesprekken (met minimaal drie en maximaal zeven personen) plaats. Het betreft hier groepen van verschillende leeftijden en geslacht. Geen persoonlijke gegevens werden genoteerd. Evenals bij de geïnterviewden is de situatie van de deelnemers aan een groepsgesprek in enkele opzichten (waaronder kennis van het Nederlands) gun-
80
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
stiger in vergelijking met de totale groep. Wanneer deelnemers de Nederlandse taal minder goed beheersten, werd door andere aanwezigen vertaald. Met behulp van sleutelfiguren werden deze Somaliërs benaderd. De bijeenkomsten hadden het karakter van een ontmoeting met hapje en drankje en vonden plaats bij een persoon thuis, in een wijkhuis of jongerencentrum. Tijdens deze groepsgesprekken, die minder gestructureerd van aard waren dan de individuele interviews, werd op diverse onderwerpen ingegaan. Gesproken werd over de positie van Somaliërs op diverse maatschappelijke terreinen. De onderwerpen liepen uiteen van de maatschappelijke positie van Somaliërs in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, discriminatie en het toekomstperspectief tot een visie op onder andere het gemeentelijk beleid. Tezamen schetsten zij een algemeen beeld van de Somalische gemeenschap. 7.2 De resulaten van de survey In onderstaande worden puntsgewijs de resultaten van de vragenlijst besproken, aangevuld en ingekleurd met informatie van de geïnterviewden en deelnemers aan de groepsgesprekken. Eerst zal de situatie van Somaliërs op diverse maatschappelijke terreinen geschetst worden, waarbij aandacht is voor knelpunten en voor door de groep zelf aangekaarte oplossingen. In paragraaf 7.2.1 wordt de situatie met betrekking tot jongeren geschetst. De wijze van integratie en factoren die een rol spelen daarbij worden vervolgens onder de aandacht gebracht. Citaten worden gebruikt ter ondersteuning en zijn zowel afkomstig van de respondenten die een vragenlijst invulden als van de geïnterviewden. Vluchtgeschiedenis: met wie en waarom? Van de 67 respondenten die een vragenlijst invulden, hebben er 36 (53.7%), waarvan 29 mannen, de reis naar Nederland alleen gemaakt. Slechts 9 personen (13.4%) verlieten Somalië met een compleet gezin. Van de rest is er één (1%) die voor zaken al in Nederland verbleef en in verband met de burgeroorlog in Somalië niet meer terug kon naar het land. De overige 21 personen (31.4%) verlieten Somalië met hun moeder, een broer of ander lid/leden van de (groot)familie. Het gros van de Somaliërs heeft verschillende, soms extreme vormen van geweld doorstaan. Zij hebben blootgestaan aan bedreiging, sexueel geweld, gevangenschap, martelingen of huiszoekingen. Zij zijn getuige geweest van straatgeweld, beschietingen of bombardementen en hebben daarbij vrienden en familie verloren. Door de vlucht raakten families en gezinnen verscheurd. Ik werd op mijn tiende weggehaald bij mijn ouders en naar het zuiden van Somalië gebracht. Ik kende daar niemand. Ik kreeg een geweer in mijn hand, moest dorpen omsingelen en leegroven. Bij tegenstand moest ik mensen neerschieten. De beelden staan op mijn netvlies. Ik ben gevlucht. Ik heb de hel gezien, dus waarom zou ik die hier opzoeken?
Somalische jongen, 23 jaar
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
81
Een grote meerderheid (92.5%) geeft aan dat zij vanwege de burgeroorlog en politieke redenen zijn gevlucht. Economische factoren (1.5%) en gezinshereniging (4.5%) zijn andere argumenten waarom de stap gezet werd. Gemiddeld waren zij 23.8 jaar toen zij in Nederland arriveerden; de jongste was 4 jaar, de oudste 43. Het is de oorlog die ons hier bracht. Niet de welvaart, niet de luxe, niet het geld. We zoeken vrede.
Somalische vrouw, 44 jaar Het jaar van vertrek uit Somalië is voor 32 personen (47.8%) tevens het jaar van aankomst in Nederland. Deze groep is dus direct vanuit Somalië doorgereisd naar Nederland. Van de rest is er één die niet in Somalië geboren is. De overige 34 personen, waarvan 5 vrouwen, maakten een tussenstop elders. Van hen die niet direct doorreisden naar Nederland verbleven 27 personen (40.3%) gedurende enige tijd elders in Afrika (Kenia, Djibouti, Ethiopië, Tanzania en Egypte). Zeven personen (10.5%) woonden voordat zij in Nederland aankwamen in een ander Europees land (Italië, Duitsland en Noorwegen). Bij de betreffende 34 personen gaat het in 16 gevallen om hooguit 1 jaar; bij 3 personen is het verschil in vlucht- en aankomstjaar hoogstens 2 jaar. Bij de andere 11 Somaliërs is minimaal 3 jaar verschil met het jaar van vluchten en het aankomstjaar in Nederland, oplopend tot 9 jaar. De 67 Somaliërs zijn in de periode 1986-2000 naar Nederland gekomen (piekjaar 1993); gemiddeld zijn zij 6.8 jaar in Nederland, waarbij de spreiding als volgt is:
14 12 10 8 6 4 2 0 1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
Figuur 7.1 Aankomstjaar Somaliërs in Nederland Bewuste keuze voor Nederland? Ruim de helft (52.2%) van de respondenten noemt de keuze voor Nederland toevallig. In 20 gevallen strandde men op doorreis in Nederland of was ons land de eerste mogelijkheid waar asiel kon worden aangevraagd. Bij bijna een kwart (15 personen) werd door derden (reisagent of mensensmokkelaar) de bestemming bepaald. Twee personen verzuimden antwoord te geven op de vraag waarom juist voor Nederland gekozen werd. De overige 30 respondenten gaven aan doelbewust
82
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
voor Nederland te hebben gekozen waarbij aanwezige familie (10 personen) en gezinshereniging (9 personen) de doorslag gaven. Een enkeling noemt de zekerheid van asiel om door te reizen naar Nederland. Ik kende Nederland niet. Maar in een land waar geen politie is, waar iedereen elkaar vermoordt, blijf je niet. Het maakte niet uit waar ik heen vluchtte.
Somalische jongen, 18 jaar Van de 67 Somaliërs zijn er slechts 8 (11.9%) voor aankomst (zeer) goed bekend met Nederland. De bekendheid met Nederland beperkt zich overigens tot informatie betreffende het asielbeleid, drugsbeleid en het idee dat Nederland een land van vee, melk en voetbal is. Geruchten van landgenoten zijn, naast informatie uit kranten en (geschiedenis)boeken, een informatiebron over Nederland. Ongeveer de helft van de Somaliërs geeft aan dat kennis omtrent de Nederlandse bevolking (43.2%), de Nederlandse cultuur (44.7%), het Nederlandse asielbeleid (47.7%), de Nederlandse staatsinrichting (44.7%) en de Nederlandse economie (41.8%) slecht tot zeer slecht was bij vertrek uit Somalië. Als men al een verwachting had dan beperkte deze zich tot het krijgen van onderdak, het vinden van veiligheid en een vlotte asielprocedure. In Nederland denkt men. ‘Uit Afrika, dus uit de boesboes’. We hadden een luxe leven in Mogadishu. Hier moest ik bij een inburgeringscursus leren hoe je een bed opmaakt! Daar sta je dan met je eigen mening, maar zonder kennis van de Nederlandse taal.
Somalische vrouw, 44 jaar Gezinssituatie Nederland Het onderzoek bevatte enkele vragen over de Nederlandse gezinssituatie van de 67 respondenten. Slechts een derde (22 personen) woont in een compleet gezin. Van de rest laat één persoon na de vraag te beantwoorden met wie er samengeleefd wordt. De overige 34 personen wonen vrijwel allemaal met andere Somaliërs in een incompleet gezin en/of met leden van de (groot)familie. Zes respondenten (allen man) geven aan woonachtig te zijn binnen een kamerproject waar ook Nederlanders wonen. De rest van de groep (5 mannen) woont alleen. Van de 67 respondenten zijn er 25 (37.3%), waarvan 20 mannen, ongehuwd; 1 van hen woont samen met een Nederlandse vriendin. 1 Persoon is gescheiden. Alhoewel 40 respondenten (62.7%) getrouwd zijn, wonen van deze groep slechts 27 (67.5%) individuen ook samen met hun partner; 5 partners wonen elders in Nederland; 3 wonen er in Somalië of in een ander Afrikaans land; 1 ergens anders in de wereld en van 4 partners is onbekend waar zij verblijven. Ook uit onderzoek van Van den Tillaart, e.a. (2000) blijkt dat slechts 38.2% van de Somalische respondenten met hun partner in hetzelfde huis leeft. De 25 gehuwde Somaliërs hebben vrijwel allemaal een Somalische echtgenoot (96%); 1 is gehuwd met een Engelse partner.
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
83
Van een meerderheid (59.7%) van de 67 Somalische respondenten (40 personen) leeft de vader niet meer. Slechts voor 3 personen geldt dat de vader ook in Nederland verblijft, of af en toe in Nederland en in Somalië (2 personen). Voor 3 personen is de woonplaats van de vader onbekend. Van 14 personen (20.9%) is de moeder overleden, 11 moeders wonen bij de respondent thuis, 5 personen geven aan dat de verblijfplaats van hun moeder onbekend is. Het grootste deel van de ouders verblijft in Somalië, respectievelijk 15 vaders en 31 moeders. Meer dan de helft (59.7%) van de totale groep heeft kinderen, gemiddeld hebben zij drie of meer kinderen. In totaal hebben deze 40 personen 131 kinderen. Ruim drie kwart (78.4%) van de 40 ouders die kinderen hebben, geeft aan dat deze bij hen wonen; de kinderen van 2 (5.4%) personen wonen elders in Nederland. Eén respondent vertoeft zonder zijn of haar kinderen in Nederland, alle kinderen verblijven in Somalië. Voor drie personen geldt dat enkele kinderen in Nederland wonen en enkele in Somalië. Twee respondenten weten niet waar hun kinderen momenteel verblijven. Woonsituatie De neiging om te verhuizen is groot, zo wijst ook onderzoek van Van den Tillaart, e.a. (2000) uit. Binnen Nederland is er diverse keren verhuisd. Amper een vijfde deel (19.4%) woont nog steeds op het eerste adres na uitplaatsing; de rest van de groep is inmiddels een of meerdere keren verhuisd. Ruim een derde (37.3%) geeft aan op verschillende plaatsen in geheel Nederland te hebben gewoond. Gemiddeld woont de groep 44 maanden op het huidige adres. Enkele redenen van verhuizen die worden genoemd door 47 respondenten die verhuisden zijn: aanwezigheid van familie of Somalische vrienden (12 personen), voor werk of studie (9 personen), de voorkeur voor een grotere stad (3 personen), vanwege discriminatie (2 personen). Op de vraag of men tevreden is met de huidige woning geeft ruim 40 procent aan (28 personen) dat zij (zeer) tevreden zijn. Ruim een vijfde van de 67 respondenten (16 personen) beoordeelt hun woning als (zeer) slecht. Op een enkeling na woont iedereen in een buurt waar ook andere etnische minderheden wonen. Nagenoeg alle Somaliërs wonen in een huurhuis. Moedertaal, Nederlandse taal en taalonderwijs Het Somalisch is voor 65 personen (97%) hun moedertaal; sommigen van hen noemen als medemoedertaal het Engels en Italiaans. Voor twee personen (3%) is het Arabisch de moedertaal. Door een grote meerderheid (98.3%) wordt het beheersen van de Somalische taal als zeer belangrijk ervaren. ‘Het is je moedertaal, een basis voor andere talen, en je taal is je cultuur’ zijn opmerkingen die daarover gemaakt worden. Naast het Somalisch wordt door 57 personen (85%) een andere taal dan de moedertaal redelijk beheerst. De taal van de koloniale bezetters Italië en Engeland, en het Arabisch en Nederlands worden daarbij het meest genoemd.
84
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
In boeken over Somalië wordt geschreven dat 75% analfabeet is. ‘Analfabeet’, dat betekent toch dat je niet kunt lezen en schrijven? De nomaden ja. Maar het merendeel van de Somaliers die in Nederland verblijven, komen uit de stad en zijn opgeleide mensen. Ik ken bijna geen Somaliër die niet kan lezen en schrijven.
Somalische vrouw, 44 jaar Dat het leren van de Nederlandse taal een noodzaak is om te kunnen overleven in Nederland, daarvan is iedereen overtuigd. Kennis van de Nederlandse taal wordt beschouwd als dé voorwaarde voor andere activiteiten. Door 86.8% (53 personen) wordt taal, en meer in z’n algemeenheid communicatie, gezien als de sleutel voor participatie in een nieuwe cultuur. ‘Men woont nú in Nederland’ en ‘hier moet men zelf de weg binnen de samenleving kunnen vinden’ zijn opmerkingen die gemaakt worden. 3 Personen (4.9%) geven aan slechts voor het volgen van onderwijs zich de Nederlandse taal eigen te maken. In zijn onderzoek naar Somalische vluchtelingen in Nederland benadrukt Mohamoud (2000) dat taal de sleutel is, maar tevens één van de grootste problemen waarmee Somaliërs te kampen hebben. Communicatie! Communicatie! Een van de belangrijkste problemen van Somaliërs in Nederland. Zonder communicatie geen contact met Nederlandse instellingen, geen opleiding is geen werk, afhankelijk van tolken en wederzijds onbegrip over de cultuur.
Somalische man, 31 jaar Ik voel me niet thuis in Nederland. Verlang ernaar om terug te gaan naar Somalië. Maar ondanks dat ben ik nu hier en moet me nu hier kunnen redden. Ik wil de Nederlandse taal goed leren.
Somalische vrouw, 30 jaar Kennis van de Nederlandse taal start met taalonderwijs. Erkend taalonderwijs werd door 49 Somaliërs (73.1%) gevolgd. Gemiddeld volgden de respondenten anderhalf jaar een vorm van taalonderwijs, van geen onderwijs, oplopend tot 96 maanden. Bijna de helft (47.8%) volgde minder dan een jaar taalonderwijs; een kwart zelfs minder dan 5 maanden. Enkele initiatieven die, naast het erkende taalonderwijs, genoemd worden om de Nederlandse taal beter te leren beheersen zijn zelfstudie (17 personen), contacten met Nederlanders, voornamelijk via (basis)onderwijs en studie (24 personen) en het kijken naar Nederlandse tv (1 persoon). Van de totale groep volgden 7 personen (10.5%), waarvan 6 mannen, geen enkele vorm van taalonderwijs. In de loop van het afgelopen decennia werden inmiddels alom bekende knelpunten en oorzaken op het gebied van taalonderwijs voor vluchtelingen in diverse onderzoeken (Hulshof e.a., 1992; De Wit, 1994; Verschueren, 1995; Gemeente Amersfoort, 1998; Gemeente Tilburg, 2000) aangestipt. In het algemeen is ook de huidige groep respondenten niet positief over de Nederlandse taallessen. Op de vraag welke knelpunten en oorzaken daarvoor aan te dragen zijn, worden de bekende problemen genoemd die elkaar lijken te versterken. Deels liggen oorzaken bij de Somaliërs zelf, in hun geschiedenis, cultuur en achtergronden, deels ook bij de Nederlandse samenleving, het opvangbeleid en het taalonderwijsaanbod. Ondanks
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
85
de diversiteit zijn er toch een aantal gemeenschappelijke knelpunten en oorzaken te noemen, zoals: wachtlijsten kinderopvang beperkt met name vrouwen taalonderwijs te volgen; wachtlijsten: niet intensief en effectief genoeg (te weinig uren); geen materiaal om thuis mee te oefenen; kwaliteit onderwijs wordt als onvoldoende ervaren (klachten over (vrijwillige) docenten); aanvangsniveau te algemeen i.p.v. een persoonlijke afstemming naar niveau; onvoldoende aansluiting op vervolgonderwijs; psychosociale factoren (zorgen om achtergebleven gezin) discriminatie; weinig mogelijkheden om theorie in praktijk te brengen; onvoldoende motivatie bij gebrek aan verbeterd uitzicht; andere problemen (als financiële zorgen) Ik pikte, dankzij mijn taalachtergrond van Italiaans, Engels, Somalisch en Arabisch, de Nederlandse taal snel op. Ik heb het hoogste taalniveau gehaald, wat overigens onvoldoende is om door te stromen naar een HBO of universiteit.
Somalische man, 51 jaar Ik kende geen Nederlanders die met me wilden praten. Het ontbrak aan praktijkoefening.
Somalische man, 30 jaar Ik ga twee keer per week naar taalles. Ik heb al 7 jaar hetzelfde boek.
Somalische vrouw, 30 jaar Enkele vragen met betrekking tot het feitelijk taalgebruik werden gesteld. Het feitelijk taalgebruik is gebaseerd op de vragen ‘Welke taal spreekt u met uw broer(s) en zus(sen)/ partner/ vader en moeder/ uw kind(eren)/ Somalische vrienden/ Somalische kinderen/ Somalische volwassenen?’ (zie tabel 7.2).
86
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Tabel 7.2 Welke taal spreekt u met….? (%) Broer(s) Zus(sen) Partner Somalisch Nederlands Som & NL
86.9 4.9 8.2
Somalisch Nederlands Som & NL
Somalische vrienden 82.8 3.1 14.1
84.5 3.4 12.1
88.9 0 8.3
Somalische kinderen 83.3 0 16.7
Vader 94.1 0 1.5
Moeder Kind(eren) 95.9 0 2.0
79.5 5.1 12.8
Somalische volwassenen 95.4 0 4.6
Percentages tellen niet op tot 100%. Een enkeling geeft aan naast het Somalisch, Nederlands of een combinatie daarvan, een derde taal te spreken met één van de groepen.
Wat betreft het feitelijk taalgebruik kan gezegd worden dat, evenals in de taalpeiling Noord-Brabant (1995), het Somalisch tegen alle voorheen genoemde groepen het meest gesproken wordt (respectievelijk 94.1, 95.9, 86.9, 84.5, 88.9, 79.5, 82.8, 95.4 en 83.3%). Alleen tegen (eigen) kinderen en Somalische vrienden wordt een noemenswaardig percentage Nederlands/Somalisch gesproken, gemiddeld respectievelijk 14.8 en 14.1%. Tegen deze laatste groep wordt het Nederlands voornamelijk gesproken door jonge Somaliërs. Het percentage wat uitsluitend Nederlands tegen een bepaalde groep spreekt is klein, maar in tegenstelling tot in genoemde taalpeiling wel aanwezig. Wanneer een onderscheid gemaakt wordt naar leeftijd neemt het percentage wat Nederlands spreekt toe; jongeren spreken als verwacht vaker Nederlands. Opmerkelijk is dat door 4 van de 6 jongeren die de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben, tegen broers en zussen uitsluitend Nederlands wordt gesproken. Over het algemeen wordt door Somalische mannen iets vaker Nederlands gesproken met elke genoemde groep dan door Somalische vrouwen. De taalvaardigheid is gebaseerd op een zelfbeoordeling. Aan de respondenten werd gevraagd hoe zij hun kennis van het Somalisch en Nederlands inschatten. ‘Hoe goed spreekt/ schrijft/ leest en verstaat u Somalisch respectievelijk Nederlands?’ zijn vragen die werden gesteld. Voor de vier Somalische zelfbeoordelingen (spreken, schrijven, lezen en verstaan) beoordeelt ongeveer driekwart van de totale groep zichzelf als (zeer) goed (respectievelijk 85.1, 71.6, 73.1 en 88.1%). Over de Nederlandse zelfbeoordeling is men minder optimistisch. Een kleine 50% (36 personen) zegt de Nederlandse taal goed machtig te zijn (respectievelijk 53.7, 46.3, 58.2 en 55.2%). Wat betreft het Somalisch rapporteren alle respondenten dat ze deze taal verstaan. Vijfentwintigplussers geven bij een zelfbeoordeling aan de Somalische taal significant beter te spreken (t spreken (65)= -1.27, p<.05), schrijven (t schrijven (65)= -
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
87
3.58, p<.05) en lezen (t lezen (65)= -3.91, p<.05) dan de jongere groep. Gedurende de interviews werd eveneens aangegeven dat jonge Somalische mensen (< 18 jaar) de Somalische taal minder goed beheersen. Voor de diverse taalaspecten wordt geen onderscheid gevonden tussen mannen en vrouwen. Mijn jongste meisje is 12 jaar. Zij spreekt geen Somalisch. Dat is wel raar, maar de toekomst van de kinderen ligt hier. Taal is belangrijk om hogerop te komen. Taal is zo belangrijk.
Somalische vrouw, 44 jaar Bij een zelfbeoordeling van de Nederlandse taal geven jonge mensen (< 25 jaar) aan beduidend beter de Nederlands taal te spreken (t spreken (65)=2.25, p<.05), lezen (t lezen (65)=2.08, p<.05) en verstaan (t verstaan (65)=2.70, p<.05) dan degene die de vijfentwintig zijn gepasseerd. Vrouwen in huidig onderzoek beheersen volgens een zelfbeoordeling de Nederlandse taal in al haar facetten (spreken, schrijven, lezen en verstaan) niet minder goed dan mannen. De Somaliërs met een Nederlands diploma (minimaal basisonderwijs) beheersen de Nederlandse taal in al haar aspecten overigens beduidend beter dan zij die geen Nederlandse opleiding voltooiden (t spreken (65)= -2.77, p<.05; t schrijven (65)= -3.01, p<.05; t lezen (65)= -3.16, p<.05; t verstaan (65)= -3.18, p<.05). Van de 67 respondenten spreekt slechts 9% naar eigen beoordeling slecht tot zeer slecht Nederlands. 36 Personen (53.7%%) (waarvan 15 personen jonger zijn dan 25 jaar) zeiden dan wel met het beheersen van de Nederlandse taal geen moeite te hebben, wanneer echter gevraagd wordt in hoeverre de respondent zichzelf in staat acht deze taalvaardigheden toe te passen op een praktijksituatie (Nederlandse brief schrijven, Nederlands journaal volgen, uitleg geven aan een Nederlandse arts, etc.), dan geeft het merendeel van de totale groep aan daar aanzienlijk meer moeite mee te hebben. Bijna een vijfde (12 personen) acht zichzelf niet in staat, vanwege onvoldoende kennis van de Nederlandse taal, een Nederlandse studie te volgen en meer dan de helft van de groep (58.2%) heeft hulp nodig bij het schrijven van een Nederlandse brief. Geen onderscheid wordt gevonden tussen mannen en vrouwen. Jongeren (< 25 jaar) achten zichzelf bij deze zelfbeoordeling beduidend beter op alle taalaspecten: t NL vragenlijst invullen (65)=1.73, p<.05, t NL brief schrijven (65)=2.58, p<.05, t NL boek lezen (65)=2.56, p<.05, t NL gesprek voeren (65)=2.22, p<.05, t NL journaal (65)=2.70, p<.05, t NL dokter (65)=2.07, p<.05 en t NL studie (65)=2.30, p<.05. Oplossingen voor taalproblemen die door de groep zelf worden aangedragen variëren van het aannemen van professionele docenten, frequentere taallessen tot het inzetten van Somalische docenten. Er wordt geopperd om het niveau per persoon te bekijken en mensen van hetzelfde niveau bij elkaar te plaatsen. Een aantal mensen geeft aan dat zij zo weinig in contact komen met Nederlanders en dat mede daardoor het geleerde niet in de praktijk wordt gebracht. Men stelt voor om al tijdens de taallessen de mogelijkheid te creëren met Nederlanders te kunnen spreken. Overigens noemt bijna een kwart van de respondenten (15 personen) dat zelfdiscipline en motivatie een grote rol spelen in het leren van de Nederlandse taal.
88
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
11
Opleiding Somalië en ‘Nederland-diplomaland Het merendeel van de 67 respondenten komt uit Somalische steden (95.5%), waarvan zelfs 39.4% uit de hoofdstad Mogadishu. 1 Persoon geeft aan tot de nomaden te behoren. Aan de groep Somaliërs is gevraagd welke opleidingsituatie op hen van toepassing was in Somalië. Van de 67 respondenten is met uitzondering van 18 jonge mensen iedereen in Somalië opgeleid. Van de totale groep behoren 13 personen (19.4%) tot de hoger opgeleiden, 32 (47.8%) geven aan dat zij in Somalië hun middelbare school voltooid hadden en een tussenpositie qua opleidingsniveau innamen. De rest behoort tot de lager opgeleiden. Mannen hebben iets vaker een middelbare of hogere opleiding voltooid dan vrouwen. Van de 67 Somaliërs waren er 18 (26.9%) nog bezig met onderwijs of studie en werden genoodzaakt deze af te breken toen zij uit Somalië vertrokken. Van de totale groep noemen 21 personen (31.3%) de politieke situatie, de burgeroorlog en de clanafkomst als redenen waarom een studie in Somalië niet kon worden gestart of voortgezet. Eén persoon geeft als reden voor het afbreken van de studie de noodzaak te werken. Wanneer de groep jonger dan 21 jaar buiten beschouwing wordt gelaten (een gedeelte van hen volgde voor de burgeroorlog immers nog onderwijs in Somalië, en heeft derhalve geen Somalische opleiding voltooid) is zichtbaar dat de resterende 47 respondenten relatief hoog opgeleid zijn; 13 (27.7%) van hen, waaronder 3 vrouwen, rondden een universitaire studie af in Somalië, 26 personen voltooiden een middelbare opleiding, 8 (17%) Somaliërs, waaronder 5 vrouwen, hadden geen of slechts de basisschool als hoogst voltooide vorm van onderwijs toen zij Somalië verlieten. Het contrast met Nederland is scherp. In Nederland is vaak niet meer dan taalonderwijs gevolgd. Ruim de helft (64%, 43 personen) heeft geen Nederlandse opleiding voltooid en 54 personen (80.6%) volgen momenteel ook geen enkele vorm van Nederlands onderwijs. De verdeling naar Nederlands onderwijs is als volgt: geen onderwijs (43 personen; 64%) volgt basisonderwijs (1 persoon; 1.5%) afgerond basisonderwijs (3 personen; 4.5%) volgt mavo/lbo (1 persoon; 1.5%) afgerond mavo/lbo (5 personen; 7.5%) volgt havo/mbo (4 personen; 6%) afgerond havo/mbo (2 personen; 3%) volgt hbo/universiteit (5 personen; 7.5%) afgerond hbo/universiteit (3 personen; 4.5%) Vijf personen (7.5%) geven aan als hoogst afgemaakte Nederlandse opleiding het basisonderwijs te hebben, 3 van hen volgen momenteel geen andere vorm van dagonderwijs. Slechts 3 vrouwen (4.5%) voltooiden een Nederlandse vorm van onder11
Citaat van een Somalische man in huidige survey
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
89
wijs, waarvan 1 maal basisonderwijs (volgt nu mavo), 1 maal mavo en 1 maal havo (volgt nu mbo). Een vijftal mannen (7.5%) behaalden een hbo-diploma. Avondcolleges en aanvullende cursussen werden door 5 personen gevolgd. Op de vraag waarom geen Nederlandse opleiding werd of wordt gevolgd liepen de meningen uiteen. Van de 67 respondenten beantwoorden 52 personen deze vraag. Een derde (17 personen) geeft aan kostwinner te zijn voor het gezin, 3 (5.4%) vrouwen merken op dat de vraag voor hen niet van toepassing is daar zij huisvrouw zijn. Anderen vinden dat zij de Nederlandse taal te slecht beheersen voor het volgen van een studie of waren bij aankomst in Nederland te oud om in aanmerking te komen voor een studiebeurs. Over het algemeen is voornamelijk de oudere groep (> 30 jaar) van mening dat zij niet het juiste Nederlandse diploma hebben maar wel de vaardigheden om te gaan werken. Zij hebben al een opleiding gevolgd in Somalië en zien zichzelf niet weer met een studie beginnen. Algemeen heerst het idee dat het in Engelstalige landen als de Verenigde Staten en Engeland, waar het onderwijssysteem meer op het Somalische zou lijken, wel zou lukken om succesvol te zijn in het onderwijs. I know how to swim, but I don’t have the proof. Dat situeert de hele situatie hier. De vaardigheid is er. De Nederlandse diploma’s ontbreken.
Somalische man, 35 jaar De survey heeft betrekking op diverse leeftijdsgroepen (cursisten in het volwassenonderwijs, leerlingen en studenten) en uiteenlopende oorzaken die genoemd worden voor het geringe schoolsucces van Somaliërs zijn niet op alle leeftijdsgroepen van toepassing. Bevindingen wijzen, alhoewel er verschillende leeftijdsgroepen en uitzonderingen zijn, uit, dat er veel problemen in het Nederlands onderwijs zijn voor Somaliërs. Problemen worden onderverdeeld in drie categorieën, die deels met elkaar interacteren. Een eerste categorie zijn de problemen die gewijd zijn aan persoonlijke aspecten, zoals heimwee en bezorgdheid over achtergebleven familie en psychische problemen als gevolg van herinneringen aan de oorlog. Concentratieproblemen en demotivatie zijn gevolgen. Ook qatgebruik, financiële problemen en de Somalische trots worden in dit verband genoemd. Sociaal-maatschappelijke problemen die het gevolg zijn van de grote verschillen tussen Somalië en Nederland, zoals vrijheid en het ontbreken van sociale controle, is een tweede categorie van mogelijke oorzaken voor het geringe onderwijssucces. Voor de oudere Somalische kinderen/jongeren geldt dat zij in Somalië naar school zijn geweest en gewend zijn aan het gedisciplineerde onderwijs. Men mist sturing en structuur in Nederland. Sommigen hebben lange tijd geen onderwijs gevolgd en zijn niet gewend aan het dagelijkse Nederlandse schoolritme. Zij moeten wennen aan een nieuwe taal, een andere cultuur en een andere sociale omgang met elkaar en met de docent. Men maakt
90
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
kennis met nieuwe non-verbale gebruiken en normen en waarden in een land waar in tegenstelling tot in Somalië religie nauwelijks nog voeten in aarde heeft. Onwetendheid van ouders zorgt voor weinig betrokkenheid. Voor de groep die in Somalië nog studeerde en hier hun studie wil vervolgen speelt bovendien mee dat zij een lagere status op de onderwijsmarkt moeten accepteren. Men had hoge verwachtingen, die, in combinatie met de geringe mogelijkheden, leiden tot schooluitval. Over het algemeen is de groep aangewezen op incomplete onderwijsinformatie van Somalische vrienden en familie. Een derde groep problemen kan samengevat worden als de in Nederland aanwezig probleemversterkende factoren (naar De Wit, 1994), zoals het asielbeleid, lange wachttijden voor taalonderwijs, gebrek aan kinderopvang en een slechte aansluiting van de eigen opleiding op de Nederlandse arbeidsmarkt. Ook speelt het benul van de grote werkloosheid onder andere allochtonen een rol. Ik besef dat het hebben van een Nederlands diploma niet het einde is. Er zijn te veel ervaringen en voorbeelden van andere allochtonen. Je komt toch niet aan werk, ondanks dat diploma. Er is zoveel discriminatie. Ik ben me ervan bewust dat veel allochtonen mét een diploma nog niet op hun niveau aan werk komen. Ik probeer daar niet aan te denken.
Somalische jongen, 23 jaar In paragraaf 7.2.1 wordt ingegaan op schoolsucces en ervaren problemen van jongeren. Participatie aan arbeid Hoewel het merendeel van de Nederlandse Somaliërs relatief hoog opgeleid is in het land van herkomst wordt in verschillende onderzoeken (o.a. Brink, 1997) geconstateerd dat Somaliërs in vergelijking met andere vluchtelingen (Iraniërs en exJoegoslaven) een lagere opleiding hebben. In Somalië behaalde diploma’s blijken van weinig waarde in Nederland, wat vooral fataal blijkt voor Somaliërs die achter in de twintig waren toen zij in Nederland aankwamen. De grootste struikelblokken voor deze groep, die in Somalië veelal gestudeerd heeft en verantwoordelijke functies bekleedde, zijn de Nederlandse taal, de diploma-eisen en een volledig andere cultuur. Men ziet zich genoodzaakt tevreden te zijn met een baan onder het oorspronkelijke niveau. Er is zo’n verschil in aanzien tussen Nederland en Somalië. In Somalië was ik ‘de zoon van’. Hier behoor ik tot het minimum level.
Somalische man, 35 jaar Van de 67 Somaliërs in het huidige onderzoek geeft een kleine meerderheid (58.2%) aan geen betaalde baan te hebben. Wanneer studenten en scholieren (11 personen) buiten beschouwing worden gelaten, heeft van de resterende 56 personen die tot de beroepsbevolking behoren exact de helft (28 personen) een betaalde baan. 25 Van hen zijn ouder dan 30 jaar. Mannen hebben vaker dan vrouwen een
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
91
betaalde baan. De groep oordeelt, op een enkele jongere na, meestal niet erg positief over het werk wat zij verricht: het sluit niet aan bij hun vaardigheden en biedt meestal weinig perspectief om verder te komen. De meerderheid verricht laagbetaald werk en verkeert in de laagste inkomensklasse. In 64.3% (18 personen) van de gevallen betreft het productie- of magazijnwerk wat voornamelijk via een uitzendbureau wordt verricht. Een aantal personen (10.7%) is werkzaam in een warenhuis/detailhandel, waar het in 2 gevallen een eigen winkel betreft. De rest van de groep is werkzaam in de techniek (1 persoon), als computerondersteunend docent (1 persoon), als OETC-docent (1 persoon), als intermediaire in een buurthuis of is verpleegkundige. Over het algemeen is men niet tevreden met de huidige arbeidspositie. Voordelen die genoemd worden bij het hebben van een baan zijn het vinden van structuur, het kunnen onderhouden van het gezin en het leren kennen van de Nederlandse maatschappij en mensen. Op de vraag of men tevreden is met het huidige (gezins)inkomen beantwoordt een derde (21 personen) (zeer) ontevreden te zijn en bijna de helft (32 personen) vindt het inkomen matig. De rest (12 personen) is tevreden met het huidige inkomen. 1 Persoon verzuimt de vraag te beantwoorden en 1 scholier geeft aan geen inkomen te hebben. Een aantal vrouwen (11.9%) zegt zich niet op de arbeidsmarkt te begeven vanwege de huishoudelijke taak en de zorg voor de kinderen. Door 7 van de 20 vrouwen wordt (enkele uren per week) productiewerk verricht; 1 vrouw werkt als intermediaire in een buurthuis. Ik ben niet werkeloos. Ik voed mijn kinderen op.
Somalische vrouw, 35 jaar Oorzaken die genoemd worden voor de problemen op het terrein van arbeid hangen grotendeels samen met knelpunten op taal- en onderwijsgebied. Aangeboden taalonderwijs lijkt nauwelijks aan te sluiten bij vervolgonderwijs, wat de mogelijkheid op een opleiding en werk niet bevorderd. In de literatuur wordt slechts in beperkte mate ingegaan op mogelijke oorzaken en achtergronden van werkeloosheid onder Somaliërs. Oorzaken die door de respondenten worden aangekaart zijn o.a. het taalprobleem, de beperkte kinderopvang en de ondergewaardeerde Somalische vooropleiding. Voor werk moet je de Nederlandse taal kunnen spreken. En zelfs dan, kijk naar mijn Surinaamse buurvrouw, krijg je geen vast werk.
Somalische vrouw, 30 jaar Het gebrek aan kansen en het cultuurverschil zijn andere aspecten die genoemd worden. De term discriminatie wordt diverse keren voorzichtig gebruikt. Ook wanneer de taal geen probleem vormt en een Nederlands diploma behaald is, is het voor velen moeilijk aan een passende baan te komen. Er zijn teveel voorbeelden dat het dan nog niet lukt, is een algemeen idee.
92
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Er wordt veel gediscrimineerd op de arbeidsmarkt. Terwijl er veel werknemers nodig zijn, krijg je geen baan. Omdat je eenmaal zwart bent, maakt het niets uit of je Nederlands spreekt of niet. Je kleur bepaalt of je aan de slag kunt.
Somalische man, 29 jaar 16 miljoen Nederlanders. En wie mag het productiewerk doen? De allochtonen.
Somalische man, 35 jaar Wanneer een werkgever interesse heeft in arbeidskrachten wordt hem een fax met gegevens toegezonden. Zodra zij merken dat het niet om Jan of Piet gaat maar om Ali of Mohammed dan laten zij het afweten. Somaliërs hebben blijkbaar een slechte naam.
Uitzendbureau M-Tec (richt zich op allochtonen en arbeid) Oplossingen die door 30 respondenten worden aangedragen variëren van problemen oplossen op het niveau van taal en gebrekkige vooropleidingen (3 personen) en kinderopvang tot het bieden van gelijke kansen ongeacht de afkomst (14 personen) om zich binnen een bedrijf te kunnen bewijzen, kennis te maken met de werkgever en zo elkaars cultuur te leren kennen. Sommigen zeggen dat er niets op te lossen valt wanneer men niet naar elkaar luistert. ‘Het systeem is zo typisch Nederlands’ en ‘Er valt niets op te lossen, de culturen zijn te verschillend’ zijn uitspraken die gedaan worden. Anderen geven aan dat er behoefte is aan informatievoorziening en motivatietraining met behulp van Somalische intermediairs. Contacten en netwerken Contacten met andere Somaliërs in Nederland en in het land van herkomst worden als belangrijk ervaren. Bijna de helft (47%) geeft aan uitsluitend of meer met Somaliërs dan met Nederlanders contact te hebben. Een aantal respondenten (13.4%) is lid van een Somalische organisatie (zelforganisatie, cultuur- en Koranonderwijs, politieke vereniging, muziekgroep of studentenvereniging). Mannen zijn beduidend vaker lid van een Somalische club dan vrouwen (t(67) = .45, p<.05). Van de 67 personen merkt 86.6% (58 personen) op dat het vluchtjaar tevens het laatste jaar is waarin Somalië werd bezocht. Een enkeling bracht later nog een bezoek aan het moederland voor een vakantie (3 personen), familiebezoek (3 personen) of voor zaken (2 personen). Contact met familie in Somalië is frequent. Driekwart van de respondenten belt en/of schrijft met Somalische familie in het land van herkomst. Een kwart heeft om diverse redenen (volledige familie is in Nederland of elders in de wereld, contact met familie is niet gewenst) geen contact met Somalische familie.
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
93
Het is belangrijk om geld te sturen. Wanneer je belt en je hebt geen geld, kun je net zo goed niet bellen.
Somalische man, 29 jaar. Contacten met Nederlanders zijn schaars, zowel voor mannen als voor vrouwen. Tien procent heeft nooit contacten met Nederlanders en voor ruim de helft (52.3%) beperkt het contact zich tot een burengroet of kort praatje. Ik heb contact met mijn buren om burenzaken te bespreken. Geen vriendschapsrelatie.
Somalische man, 30 jaar Situaties waarin contact is met Nederlanders begrenzen zich voor velen tot het noodzakelijke contact met instanties als Vluchtelingenwerk, de gemeente, een huisarts of winkelpersoneel (29.9%). Anderen (34.3%) noemen als voornaamste situatie waarin contact met Nederlanders plaatsvindt het werk of de opleiding/ studie. Jongeren (< 25 jaar) hebben beduidend vaker contact met Nederlanders dan de dertigplussers (t (65) = -1.76, p < .05). Bijna een kwart van de Somaliërs (voornamelijk de dertigplussers) ervaart het contact met Nederlanders als moeilijk, deels vanwege het grote cultuurverschil; men heeft het gevoel een buitenlander te blijven. Vriendschapsrelaties met Nederlandse personen worden door slechts 9 Somaliërs, waarvan 1 vrouw, genoemd. Eén persoon woont samen met een Nederlandse vrouw. Lidmaatschap van een Nederlandse club komt niet vaak voor. De groep (6.0%) die aangeeft van een Nederlandse club, een sportvereniging, lid te zijn, bestaat uitsluitend uit jonge mannen. Eén persoon is actief binnen de Nederlandse politiek. Nationaliteit en identiteit Van de totale groep respondenten is een derde (37.9%) genaturaliseerd tot Nederlander; eveneens een derde heeft de Somalische nationaliteit (34.3%); één persoon verzuimde zijn nationaliteit aan te geven. De rest (18 personen) heeft een dubbele (Nederlandse én Somalische) nationaliteit. Jongeren, die overigens allen in Somalië geboren zijn, hebben niet vaker de Nederlandse nationaliteit dan ouderen. Een ruime meerderheid van de 67 respondenten geeft aan het belangrijk te vinden dat de partner Somalisch is (68.7%) en dat men gezien wordt als Somaliër (91%). Op de vraag of Somaliërs veranderen door in Nederland te wonen wordt door een derde (25 personen) aangeduid dat zij de vraag niet willen of kunnen beantwoorden. Een kwart beantwoordt de vraag met de opmerking dat Somaliërs, en ook zijzelf, nooit veranderen. De rest van de groep bemerkt een verlies van cultuur (13 personen), een wijziging in de sociale omgang (6 personen) of ervaart meer keuzevrijheid (3 personen). Jongeren geven vaker aan veranderd te zijn sinds zij in Nederland wonen dan de dertigplussers (t (43) = -.13, p < .05). Somaliërs veranderen. De cultuur wordt vermengd met de Nederlandse cultuur.
Somalische jongen, 16 jaar
94
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
In Nederland verander je. Ik ben niet meer zo gelovig als vroeger. Ik heb Nederlandse vriendinnetjes, maar zal waarschijnlijk voor een Somalische vrouw kiezen. Je hoeft niet zoveel uit te leggen; zij kent je cultuur.
Somalische jongen, 21 jaar Niemand geeft aan zich volledig Nederlander te voelen; een te verwaarlozen percentage (3%) voelt zich vaak een Nederlander, maar het merendeel van de respondenten (73.1%), ongeacht de leeftijd, voelt zich altijd Somaliër (zie tabel 7.3). Geen onderscheid wordt gevonden tussen mannen en vrouwen. Tabel 7.3 Voelt u zich meestal Somaliër of Nederlander? Frequentie (%) Altijd Somaliër
49
(73.1)
Vaak Somaliër
9
(13.4)
Zowel Somaliër als Nederlander
7
(10.4)
Vaak Nederlander
2
(3.0)
Altijd Nederlander
0
(0)
67
(100)
Totaal
Ruim de helft (40.3%) voelt zich niet of meestal niet thuis in Nederland, waarbij als belangrijkste redenen heimwee en eenzaamheid (9 personen) en het besef dat zij altijd allochtoon zullen blijven (7 personen) worden genoemd. Geen verschil wordt gevonden tussen mannen en vrouwen. Een kleine groep zegt zich in Nederland thuis te voelen (13.4%) en noemt als redenen daarvoor dat Somalische familie in Nederland verblijft en dat de duur van het verblijf in Nederland een rol speelt. Geen onderscheid wordt gevonden naar leeftijd. Redenen die genoemd worden voor het zich voelen van Somaliër zijn voor een groot deel (43.3%) het feit dat Somalië het moederland blijft. Een aanzienlijk deel geeft aan dat zij soms niet als Nederlander behandeld worden, dat er gediscrimineerd wordt (10 personen) en dat zij het gevoel hebben een gast te zullen blijven in Nederland (3 personen). Eén persoon bestempelt het loslaten van de Somalische cultuur als onmogelijk omdat daarmee de betreffende persoon door andere Somaliers geïsoleerd wordt. Clans Zoals ook in de literatuur vermeld wordt (FVON, 1990), is slechts bij benadering de clanherkomst van de groep Somaliërs in Nederland vast te stellen. Vragen met betrekking tot de clanherkomst en –structuur werden bij aanvang van de survey op aanraden van diverse Somalische sleutelfiguren geëlimineerd uit de vragenlijst.
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
95
Het onderwerp zou te gevoelig zijn en associaties oproepen met gesprekken die men bij aankomst in Nederland heeft gevoerd met de IND. Tijdens diverse individuele gesprekken verwoordden sommige Somaliërs dit ook. Wanneer door, voornamelijk oudere, Somaliërs werd geadviseerd waar andere Somaliërs mogelijk te benaderen waren, werd verschillende keren tevens hun clan en of zijzelf daartoe behoorden vermeld. Een ontmoeting met een Somaliër? Eerst is de clan van belang. Dan de persoon.
Somalische man, 35 jaar Van de 67 respondenten geeft 43.3% (29 personen) aan dat zij geen mening hebben over de rol die clanverschillen spelen in Nederland. Door met name oudere Somaliërs wordt ook in Nederland in clanstructuren gedacht, wat verdeeldheid binnen de groep schept. Het opzetten van een zelforganisatie of overkoepelend organisatie die de belangen van alle Somaliërs kan dienen, wordt door deze groep als een onmogelijkheid beschouwd. Door de sterke identificatie met de eigen clan wordt de solidariteit binnen de Somalische gemeenschap in Nederland ondermijnd. Bijna 40 procent verwoordt overigens dat clans geen functie meer hebben in Nederland, en dat dit met name voor jongeren zo is. Voor hen speelt de clanherkomst geen rol. Cultuurverschillen en religie Het onderzoek bevatte enkele vragen met betrekking tot het ervaren cultuurverschil tussen Nederland en Somalië. Aan de respondenten werd gevraagd welke factoren zij binnen de Somalische en Nederlandse cultuur positief dan wel negatief achten. Weinig verschillen werden gevonden tussen mannen en vrouwen. Over het algemeen kan gezegd dat men van mening is dat Nederland en Somalië in vrijwel elk opzicht verschillen. Nederland en Somalië. Ze zijn zoals de aarde en de hemel, zo verschillend.
Somalische man, 35 jaar Ruim 40% van de respondenten (28 personen) verzuimt antwoord te geven op de vraag welke positieve aspecten zij kunnen noemen met betrekking tot de Somalische cultuur. 1 Persoon geeft aan niets positief te kunnen ontdekken aan de Somalische cultuur. De resterende 38 personen zijn eenduidig in hun antwoord. Allen noemen zij het Islamitische geloof en daarmee samenhangende aspecten als de omgang tussen mannen en vrouwen, de houding van vrouwen en het respect voor ouderen. Het geven van onderlinge (financiële) steun en de relatie tussen ouders en kind zijn andere aspecten die genoemd worden. Het overgrote deel van Somalië is moslim. Van de 67 respondenten noemen 62 personen (92.5%) zich islamiet. Driekwart van hen geeft aan dat het geloof, wat op elk terrein haar invloed uitoefent, (zeer) belangrijk is. Enkelen merken op zonder geloof niet te kunnen leven.
96
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Geloof is als een ademhaling.
Somalische man, 31 jaar Voor een tiende van de respondenten is het geloof slechts in beperkte mate van belang, dit zijn overigens niet uitsluitend jonge mensen. 5 Personen (7.5%), 3 mannen en 2 vrouwen, geven aan niet gelovig te zijn. Genoemd cultuurverschil wordt over het algemeen als moeilijk ervaren; het gebruik van twee culturen naast elkaar is voor velen een probleem. Jongeren zijn iets optimistischer. Evenals in onderzoek van Ten Oever (1998) geven de respondenten aan dat het grote cultuurverschil, religie en de daarmee samenhangende aspecten, de oorzaak van vele problemen voor Somaliërs in Nederland zijn. Ik probeer zoveel mogelijk Nederlanders uitleg te geven over mijn geloof, om misverstanden te voorkomen. Ik ben een allochtoon die met behoud van eigen cultuur en geloof in de Nederlandse samenleving wil leven. Dat is ontzettend moeilijk.
Somalische man, 31 jaar Over de negatieve aspecten van de Somalische cultuur is men minder eenduidig. 26 Somaliërs geven geen antwoord op deze vraag en 5 personen vermelden niets negatiefs te kunnen rapporteren over de Somalische cultuur. De rest noemt in afnemende volgorde van frequentie: vrouwenbesnijdenis (10 personen, waarvan 5 vrouwen) clansysteem (8 personen, allen man) het qatkauwen (2 personen) de Somalische trots (2 personen). Andere negatieve Somalische factoren die door een enkeling genoemd worden en die tevens tijdens de interviews en groepsgesprekken zijn aangestipt, zijn o.a. minder ruimte voor andersdenkenden, het ritueel slachten van dieren, de Afrikaanse afspraken, de gedisciplineerde opvoeding en de ongelijke positie van mannen en vrouwen. Een aantal van deze factoren wordt als positief voor de Nederlandse cultuur bestempeld. Slechts 18 personen (26.8%) beantwoorden de vraag ‘Zijn er factoren die u belangrijk vindt in de Nederlandse cultuur?’. Positieve factoren omtrent de Nederlandse cultuur die genoemd worden hebben te maken met een tweetal aspecten: arbeid en sociale omgang. Zo noemt ruim de helft (10 personen) het Nederlandse talent om te organiseren, het werktalent, het maken van afspraken, de gelijkheid van man en vrouw op de werkplaats en de algemene arbeidsvoorzieningen. Het werktalent wordt door een aantal gekoppeld aan de sociale welvaart in Nederland. De rest (8 personen) noemt aspecten die samenvallen onder het kopje ‘sociale omgang’, zoals respect voor elkanders opvatting en de mogelijkheid tot het verkondigen van individuele meningen, de gelijkheid van man en vrouw en de humane omgang met elkaar.
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
97
Mijn vader noem ik een uitzondering: hij kookt, wast af, helpt in het huishouden, behandelt mijn moeder met respect. Hij overlegt met zijn vrouw; er is emotionele betrokkenheid, in tegenstelling tot in veel Somalische gezinnen waar mannen en vrouwen gescheiden leven: in twee werelden.
Somalische jongen, 22 jaar Op de vraag welke aspecten negatief zijn in de Nederlandse cultuur worden, door voornamelijk dertigplussers, alle Nederlandse verworven vrijheden genoemd, zoals het gedoogbeleid van drugs, gokken en alcoholgebruik, homoseksualiteit, samenwonen in plaats van trouwen, emancipatie (taakverdeling van man en vrouw) en de vrijheid en gelijkheid van vrouwen (o.a. wordt diverse malen de zomerse kleding van vrouwen genoemd, ‘the mini-skirts’). In de ogen van een aantal Somaliërs is, in tegenstelling tot de ‘wij’-cultuur van Somalië, Nederland een ‘ik’-cultuur waar weinig respect is voor ouderen. Ook de secularisatie van Nederland staat ver af van de islamitische levenswijze van Somaliërs. Jullie stoppen je ouders in een bejaardenhuis.
Somalische jongen, 23 jaar Men is van mening dat het er in Nederland te vrij aan toe gaat; er zouden geen grenzen zijn. Men is individualistisch en normen en waarden zouden vervagen. Discriminatie/racisme op allerlei maatschappelijke terreinen wordt door 10 van de 32 personen (21.9%) genoemd als een negatief aspect van de Nederlandse cultuur. Jongeren bestempelen de Nederlandse vrijheden ook als positief, maar geven aan dat velen niet in staat zijn met vrijheid en zonder sociale controle om te kunnen gaan. Toekomst? Enkele vragen zijn gesteld omtrent de inschatting van de toekomst over werk, wonen en de Somalische gemeenschap in Nederland in zijn algemeenheid. Van de totale groep duidt de meerderheid aan dat zij later het liefst in Somalië wil wonen (68.7%) en werken (50.7%), dit zijn overigens niet uitsluitend ouderen. Een enkeling noemt ‘een ander Afrikaans land’ of de Verenigde Staten als land waar men (later) wil wonen en werken. Dé reden waarom de meerderheid terug wil naar Somalië is het gevoel dat Somalië het moederland blijft. Factoren die daarmee samenhangen zijn de aanwezigheid van familie en de vanzelfsprekendheid van de islam; ook het klimaat speelt voor sommigen een rol. Nederland wordt bestempeld als het land waar men verblijft tot het in Somalië veilig is; een tijdelijke verblijfplaats. Het land waar het op diverse maatschappelijke terreinen niet lukt; velen zien geen toekomst hier.
98
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Ik voel me eenzaam hier. Ik heb gezondheidsproblemen, communicatieproblemen met de huisarts, mijn man doet productiewerk, Somaliërs worden zo negatief belicht in de media. Er zijn zoveel problemen in Nederland voor ons. Ik overweeg om hier weg te gaan.
Somalische vrouw, 30 jaar Velen willen, wanneer de situatie dat toelaat, terug naar Somalië. Zij zijn niet, zoals de Turken en Marokkanen, voor werk gekomen. Dat hadden ze in Somalië, en de meerderheid het betere werk ook. Zij zijn voor vrede gekomen. Velen lopen, ondanks de hoge verwachtingen hier, tegen een muur op en zullen teruggaan.
Somalische man, 43 jaar Ruim 70% geeft te kennen terug naar Somalië te gaan wanneer het er veilig is. Een enkeling overweegt in Nederland te blijven vanwege betere toekomstmogelijkheden, onderwijs en de politieke stabiliteit. Voor jongeren speelt de onbekendheid met Somalië mee. Wanneer gevraagd wordt naar een concrete invulling betreffende de toekomst over 5 jaar, wordt door driekwart van de respondenten aangeduid dat het aan Allah is om daar over te beslissen. Een kleine groep (12.1%) ziet zichzelf binnen nu en vijf jaar naar Somalië vertrekken, deze groep wordt groter (16.7%) wanneer een ‘toekomstvoorspelling’ voor 15 jaar wordt gevraagd. De rest van de Somaliërs (13.8%) verwacht over 5 jaar (nog) in Nederland te verblijven en te werken of te studeren. Deze groep slinkt aanzienlijk (3.7%) wanneer zij oordeelt over hun toekomst over 15 jaar. Jongeren geven iets vaker aan in de toekomst voor Nederland te kiezen dan ouderen. Ik voel me thuis in Nederland, maar voel me ook altijd allochtoon. In Somalië ligt nog zoveel open, er is nog zoveel te doen. Gestudeerden zijn gevlucht; mensen met kennis zitten in Europa. Als het kan wil ik terug om mijn kennis daar te gebruiken.
Somalische jongen, 21 jaar De toekomst van de Somalische gemeenschap in Nederland ziet men niet als veelbelovend: men is afwachtend en zelfs 61.5% geeft aan dat het aan Allah is om te oordelen en initiatieven te nemen. In zijn algemeenheid heerst de opvatting dat velen vanwege de vermeende kans op onderwijssucces zullen vertrekken naar de Verenigde Staten en Engeland. In de toekomst verwacht men niet veel verbetering: de onderlinge samenwerking tussen Somaliërs zal afnemen, men zal individualistisch worden en velen zullen afhankelijk zijn van een sociale uitkering. Een enkeling ziet de toekomst voor de Somalische gemeenschap in Nederland iets positiever wanneer er maar meer onderling wordt samengewerkt. We worden zo negatief afgeschilderd in de media. Ik heb nog geen keuze gemaakt. Mijn toekomst is zwart; ik zie op elk terrein problemen.
Somalische man, 35 jaar Veel Somaliërs hebben de hoop verloren. Het gemeentelijk beleid gaat over en voor Somaliers, niet met.
Somalische vrouw, 44 jaar
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
99
7.2.1 Jongeren In het voorgaande werden problemen geschetst die voor een deel ook van toepassing zijn op de situatie van Somalische jongeren in Nederland. Ook zij hebben te maken met taalproblemen, cultuurverschillen en andere knelpunten. Uit andere onderzoeken blijkt dat met name op het gebied van onderwijs en opvoeding zich problemen voordoen. In onderstaande gedeelte wordt per onderwerp ingegaan op de situatie zoals die van toepassing is op de jonge Somalische respondenten. Wie? Een aantal personen (7) in deze leeftijdscategorie werd geïnterviewd. Het gaat daarbij om een groep, voornamelijk jongens, die jonger is dan 25 jaar. Er werd ingegaan op de persoonlijke situatie en op de positie van Somalische jongeren in het algemeen. Bovendien werd met de andere geïnterviewden gesproken over de positie van jongeren op met name onderwijsterrein. Door 17 jonge Somaliërs werd een vragenlijst ingevuld; ruim de helft (10 personen) gaf de voorkeur aan de Nederlandse versie van de vragenlijst. De leeftijd van de 17 jongeren varieerde van 12 tot 25 jaar (M = 19.8, SD = 4.3) en bestond uit 5 vrouwen (M = 20.6, SD = 4.8) en 12 mannen (M = 19.4, SD = 4.3). Gepoogd is om een evenredig aantal jongens en meisjes in de steekproef te betrekken. Aangezien het voor Somalische meisjes niet gangbaar is om buitenshuis in openbare gelegenheden bij elkaar te komen, waren jongens, evenals (oudere) mannen, eenvoudiger te bereiken. De verdeling van de 17 Somalische jongeren naar leeftijd en geslacht is als aangegeven in Tabel 7.4. Tabel 7.4 Respondenten vragenlijst jonger dan 25 jaar naar geslacht Sexe
Leeftijd
12 13 15 16 18 19 21 22 23 24 25
Man Vrouw 1 1 2 1 1 1 1 2 1 2 1 2 1
100
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
De ouders van alle respondenten werden in Somalië geboren. Van de 17 jongeren zijn er 16 zelf in Somalië geboren; 1 persoon werd elders in Afrika geboren. Allen woonden zij in een stad, waarvan 8 (47.1%) van hen in de hoofdstad Mogadishu. De vluchtgeschiedenis Het jaar van vertrek uit Somalië is voor 8 personen (47.0%) tevens het jaar van aankomst in Nederland. Deze groep is dus direct vanuit Somalië doorgereisd naar Nederland. Door de rest, allen jongens, werd een tussenstop gemaakt elders in Afrika (8 personen) en in Europa (1 persoon). Bij de betreffende 9 personen gaat het in 3 gevallen om hooguit 1 jaar; bij de rest is het verschil in vlucht- en aankomstjaar in Nederland minimaal 1 jaar en 4 maanden, oplopend tot ruim 3 jaar. Op 1 persoon na, die niet in Somalië geboren is en om economische redenen uit Afrika vertrok, is de reden van vertrek uit Somalië de burgeroorlog. Een enkeling bracht later nog een bezoek aan het moederland voor een vakantie (2 jongens). Ik ben drie jaren op de vlucht geweest. In het vluchtelingenkamp wachtte ik een halve dag op voedsel. Wachten in de rij bij de toiletten, wachten op identiteitspapieren. Velen zijn al jaren op de vlucht. Binnen Somalië liep ik ’s nachts van dorpje naar dorpje voordat ik naar Europa vertrok.
Somalische jongen, 23 jaar Van de 17 jongeren die een vragenlijst invulden, verlieten er slechts 3 (17.6%) Somalië met een compleet gezin. Eveneens 3 personen, waarvan 2 meisjes, maakten de reis naar Nederland alleen, waarvan 2 personen toendertijd minderjarig waren: 14 en 17 jaar. 1 Persoon verzuimde de vraag te beantwoorden. De overige 10 personen (58.8%) verlieten Somalië met een deel van het gezin of lid/leden van de (groot)familie. Gemiddeld waren de respondenten 12.6 jaar toen zij in Nederland arriveerden; de jongste was 4 jaar, de oudste 24. Nederland: een land in Europa De 17 jonge Somaliërs zijn in de periode 1989-1999 naar Nederland gekomen; gemiddeld zijn zij 6.4 jaar in Nederland, waarbij de spreiding overeenkomt met het aankomstjaar van de totale groep Somaliërs. Een ruime meerderheid (58.8%) van de jongeren geeft aan dat de keuze voor Nederland toevallig was. Op een drietal na reisde men met ouder(s)(en) mee en werd door een reisagent de bestemming bepaald. In 5 gevallen was de reden praktisch van aard en noemt men bijvoorbeeld de zekerheid van asiel als reden om door te reizen naar Nederland. Van de 17 jonge Somaliërs is er slechts 1 (5.9%) voor aankomst enigszins bekend met Nederland. De rest geeft aan dat kennis over de Nederlandse bevolking (75.1%), de Nederlandse cultuur (76.5%) en de Nederlandse staatsinrichting (70.6%) voor aankomst in Nederland slecht tot zeer slecht was. De meerderheid (64.7%) had geen enkele beeld van Nederland toen men hier arriveerde. Als men al een beeld had dan beperkte dit zich tot Nederland als één van de landen in Europa, informatie over het klimaat en een land waar de mensenrechten geaccepteerd worden. Bij vertrek uit
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
101
Somalië was overigens 29.4% en 41.1% matig tot goed bekend met respectievelijk het Nederlandse asielbeleid en de Nederlandse economie. Huidige gezinssituatie In Nederland woont van de totale groep 1 jongen alleen. Een derde (35,3%) woont, ondanks het aantal gezinnen wat incompleet was bij aankomst in Nederland, inmiddels in een compleet gezin. De rest (8 personen) woont bij familieleden, tweemaal bij leeftijdsgenoten; 1 jongen maakt deel uit van een kamerproject voor jongeren waar ook Nederlandse jongeren wonen. Eveneens 1 persoon woont samen met zijn Nederlandse vriendin. Drie respondenten zijn getrouwd, allen met een Somalische partner waarvan 2 de Nederlandse nationaliteit hebben. Samen hebben zij 6 kinderen die allemaal bij beide ouders in Nederland wonen. Slechts van 4 personen leven beide ouders nog; 3 van hen wonen ook met beide ouders in Nederland. Van 5 respondenten woont alleen de moeder op dezelfde plaats als de respondent. Een drietal Somaliërs weet niet of (één van beide) ouders nog leven. Contacten Contacten met andere Somaliërs in Nederland of in het land van herkomst komen voor, maar zijn zeker niet de enige contacten. Ruim de helft (9 personen) geeft aan evenveel of meer met Nederlanders dan met Somaliërs contact te hebben. 17.6% (3 personen) heeft uitsluitend contact met andere Somaliërs. Ik ga niet om met andere Afrikanen. Ook niet met Antillianen. Ik heb geleerd dat daar narigheid van komt. Rondhangen bij het winkelcentrum, rondrijden in een auto die niet op je naam staat. Ik probeer te studeren.
Somalische jongen, 24 jaar De helft van de respondenten belt met Somalische familie in het land van herkomst; 2 meisjes geven aan contact met familie in Somalië te hebben middels brieven. Ruim 40% (7 personen) heeft om diverse redenen geen contact meer met Somalië. Van het merendeel van hen woont alle familie al in Nederland of in een ander Europees land. Sommigen noemen andere redenen. Ik kan niet meer terug naar Somalië. Ik stuurde mijn familie geen geld; ik ben niet meer welkom. Bovendien ben ik zo verwesterd.
Somalische jongen, 23 jaar Bijna niemand (5.9%) is lid van een Somalische organisatie. Een 15-jarige jongen bezoekt wekelijks het door Somalische vrijwilligers in een buurthuis georganiseerde cultuur- en Koranonderwijs. Contacten met Nederlanders zijn in tegenstelling tot de oudere groep niet sporadisch, zowel voor jongens als voor meisjes niet. Het contact beperkt zich echter voor bijna een derde tot noodzakelijk contact in winkels en instanties. Contact met buren beperkt zich voor deze groep tot een groet of een kort praatje. Eveneens een
102
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
derde heeft overigens Nederlandse vrienden of een Nederlandse partner. De rest geeft aan voornamelijk via het werk, studie of sport in contact te komen met Nederlandse leeftijdsgenoten. 5 Jongens zijn lid van een Nederlandse club of stichting, waarvan 4 een sportclub noemen. Stedelijk jongerenwerk Attak en Stichting Vluchtelingenwerk zijn andere Nederlandse organisaties die men noemt. De vraag hoe men het contact met Nederlanders ervaart, wordt door 14 jongeren beantwoord. 11 Van hen staan positief tegenover dit contact en geven aan dat kennis van de Nederlandse taal en een positieve opstelling belangrijk zijn. 3 Respondenten geven aan dat zij problemen ervaren die terug te voeren zijn op het cultuurverschil. Op de vraag of men tevreden is met het aantal en type Somalische voorzieningen geeft bijna drie vierde (12 personen) aan dat zij niet tot uiterst matig tevreden zijn. Voorstellen voor een ontmoetingsruimte worden gedaan. Op of vanuit deze plaats zouden activiteiten voor Somalische jongeren kunnen worden georganiseerd, waar de mogelijk bestaat informatie te krijgen op het gebied van onderwijs(begeleiding) en werk en waar men in een ontspannen sfeer, zonder Somalische ouderen, bij elkaar kan komen. Door jongeren wordt diverse malen benadrukt dat contact met oudere Somaliërs, buiten de eventuele ouders, niet frequent is. Ouderen zouden te zeer gefocust zijn op de Somalische cultuur wat wrijving met zich mee brengt. Ik kan nog geen vijf minuten praten met Somalische ouderen. Niet vanwege het accent, maar we zitten op een totaal ander niveau qua leefwerelden. We begrijpen elkaar niet; zij spreken over clans. Iets waar jongeren niet mee bezig zijn, daar is de ellende mee begonnen. Dat willen we hier niet weer opzoeken. Ik ken een aantal Somalische jongeren. Ik weet niet van welke clan ze zijn en hoef dat ook nooit te weten.
Somalische jongen, 23 jaar Clan, religie en identiteit Clans spelen geen rol voor jongeren. Ik ben 22 jaar en weet alles van mijn clan, maar in Nederland lijkt het op niets gebaseerd. Clans leiden tot het nooit tot stand komen van een Somalische regering. Mijn zusje weet niet eens van de clans en van haar ouders zal ze het nooit horen. Hier ben je Somaliër, of beter: Nederlander.
Somalische jongen, 22 jaar Op de vraag welke rol clans spelen in Nederland wordt door 9 jongeren geen antwoord gegeven. De rest (47%) geeft aan dat clanrelaties voor hen geen rol spelen. Bijna de helft (47.1%) van de groep is genaturaliseerd tot Nederlander. Een derde heeft de Somalische nationaliteit (35.3%). De rest (3 personen) heeft een dubbele (Nederlandse én Somalische) nationaliteit. 70% (12 personen) geeft te kennen zich altijd een Somaliër te voelen. 5 Respondenten voelen zich soms Somalisch en soms Nederlands en geven aan zich tussen twee culturen te bevinden. Redenen waarom men zich Somaliër voelt zijn voornamelijk toe te schrijven aan het feit dat men in Somalië geboren is. Een drietal (17.6%) noemt discriminatie als de factor waarom men zich Somaliër voelt: door anderen wordt men bewust gemaakt van het allochtoon zijn.
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
103
Ik noem me soms een Nederlander. Alleen als ik naar mezelf kijk, zie ik een bruin kleurtje.
Somalische jongen, 22 jaar Een even groot deel voelt zich in Nederland (meestal) wel en (vaak) niet thuis, respectievelijk 41.1% en 41.2%. Dit wordt o.a. bepaald door de aanwezigheid van andere Somaliërs, de duur van het verblijf in Nederland ‘ik weet niet anders meer’, discriminatie in diverse situaties en vanwege de veiligheid in Nederland. Men geeft aan dat het zich thuis voelen vaak afhankelijk is van de situatie waarin men zich bevindt. Wanneer Oranje speelt, voel ik me Nederlander.
Somalische jongen, 22 jaar 6 Personen (40%) merken op dat het geloof (zeer) belangrijk is. Het contact met de Nederlandse cultuur maakt jongeren bewust van andere normen en waarden. Op de vraag of Somaliërs veranderen door in Nederland te wonen wordt door een zestal personen aangegeven dat zij de vraag niet willen of kunnen beantwoorden. Van de resterende 11 personen bemerken 8 (72.7%) een wijziging in de sociale omgang, een verandering in keuzevrijheid en individualisme en een verlies van cultuur en geloof. Religie staat aanpassing niet in de weg. In de kroeg drink ik gewoon een colaatje in plaats van bier.
Somalische jongen, 22 jaar De Koran staat een huwelijk met een Christenvrouw toe. Echter, in de praktijk zal het vaak op problemen stuiten. Het eten van varkensvlees, het drinken van alcohol, ouders die een huwelijk afkeuren. Maar toch: ik leef met haar, ik slaap met haar, ik heb een band met haar en niet mijn vader; dus zal het mijn keuze zijn.
Somalische jongen, 22 jaar Ondanks dat ik veel waarde hecht aan mijn geloof is het voor veel jongeren geen probleem om een Nederlandse vriendin te hebben. De ouderen wijzen je erop dat je met een Somalisch meisje moet trouwen.
Somalische jongen, 23 jaar In tegenstelling tot de oudere groep noemen jongeren nagenoeg allemaal de keuzevrijheid, het respect voor individuele meningen en de gelijkheid van mannen en vrouwen als positieve aspecten van de Nederlandse cultuur. Bij bijeenkomsten zijn alleen maar jongens. Belachelijk. Waar moeten de meisjes naar toe, waar ontmoet je Somalische meisjes zo. Als er een meisje is, is ze meteen een hoer. Veel Somaliërs weten nog lang niet hoe het hier in Nederland gaat. Alleen die Somalische jongens bij elkaar is dreigend voor iedereen.
Somalische jongen, 23 jaar
104
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
De keuzevrijheid heeft ook z’n schaduwkanten: er zijn teveel situaties waaraan men wordt blootgesteld en die in Somalië taboe waren. Drugs- en alcoholgebruik worden genoemd. Bijna een vijfde geeft voorbeelden van racisme als negatief aspect van de Nederlandse samenleving. Taal In paragraaf 7.1 werd al ingegaan op de moedertaal, het feitelijk taalgebruik en de Nederlandse taalvaardigheid. Aangegeven werd dat de taalsituatie voor jongeren rooskleuriger is dan voor de groep die de vijfentwintig jaar gepasseerd is. In het kort worden hier de belangrijkste bevindingen geschetst. Kennis van de Nederlandse taal start met taalonderwijs. In tegenstelling tot de groep die ouder is dan 25 jaar, hebben jongeren, naast taalonderwijs, wel de mogelijkheid gekregen om op school de Nederlandse taal te leren. Bijna een derde van deze groep geeft aan in het begin moeite met de Nederlandse taal te hebben gehad, maar deze inmiddels naar eigen zeggen goed te bemachtigen. Op een zelfbeoordeling respondenten werd gevraagd hoe zij hun kennis van het Somalisch en Nederlands inschatten. ‘Hoe goed spreekt/ schrijft/ leest en verstaat u Nederlands respectievelijk Somalisch’ zijn vragen die werden gesteld. Voor de vier Nederlandse zelfbeoordelingen (spreken, schrijven, lezen en verstaan) beoordeelt ongeveer driekwart van de jongeren, in tegenstelling tot de vijfentwintigplussers zichzelf als (zeer) goed (respectievelijk 82.4, 70.6, 76.5 en 76.5%). Over de Somalische taalzelfbeoordeling is men minder overtuigd. Wat betreft het Somalisch rapporteren alle respondenten dat ze deze taal verstaan en in iets mindere mate goed kunnen spreken. Een kleine 30% zegt de Somalische taal ook goed te kunnen schrijven en lezen. Overigens geven 14 jongeren aan dat zij het wel degelijk belangrijk vinden om hun moedertaal te beheersen. Redenen daarvoor lopen uiteen van een toekomst in Somalië tot het kunnen verstaan van oudere landgenoten in Nederland. Met vrienden praat ik af en toe Somalisch. Maar steeds vaker kan ik niet op bepaalde woorden komen. Aan niemand durf ik die woorden te vragen; ze zullen me uitlachen.
Somalische jongen, 23 jaar Wat betreft het feitelijk taalgebruik wordt opgemerkt dat het Somalisch tegen alle groepen (broer(s) en zus(sen)/ vader en moeder/ uw kind(eren)/ Somalische leeftijdsgenoten/ Somalische kinderen/ Somalische volwassenen) het meest gesproken wordt (respectievelijk 64.3, 57.1, 83.3, 92.9, 80.0, 64.7, 64.3 en 94.1%), maar dat met andere jongeren/kinderen beduidend vaker naast of in plaats van het Somalisch de Nederlandse taal wordt gesproken (cursieve aantallen geven percentage Somalisch gesproken met andere jongeren/kinderen weer). Opmerkelijk is het hoge percentage Somalisch wat tegen eigen kinderen wordt gesproken. Werk, onderwijs en opvoeding In Somalië was het merendeel (82.4%) van de 17 respondenten jonger dan 25 jaar en nog niet met een opleiding hoger dan Koranschool/basisonderwijs begonnen. De rest (3 personen) zat op de middelbare school. Werkervaring heeft men, op 1
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
105
meisje na (verkoopster), niet. Tijdens het onderzoek is met diverse personen (jongeren, ouder(s)(en), voormalig Somalisch docent, OETC-docent, medewerkers van instanties) gesproken over de persoonlijke en algemene onderwijssituatie van Somalische jongeren. In het algemeen zijn zowel Somalische ouders als kinderen van mening dat zij op school onder hun niveau presteren. In Somalië is op school de docent verantwoordelijk voor de opvoeding van de leerling. Docenten zorgen ervoor dat kinderen zich gedragen en lichamelijke sancties zijn niet uitzonderlijk. In Nederland stuit dit verschil in onderwijscultuur op ergernissen en misverstanden, zowel bij Somalische ouders als bij docenten. De eerste groep vindt ‘Nederlandse docenten slap’, terwijl die zich afvragen waarom Somalische ouders geen betrokkenheid en verantwoordelijkheid tonen bij het onderwijs van hun kinderen. Wanneer kinderen niet mee kunnen in het regulier onderwijs worden zij in Nederland naar speciaal onderwijs doorverwezen. Somalische ouders die zien dat hun kinderen, vaak als gevolg van een gebrekkige taalbeheersing, worden verwezen naar scholen voor moeilijk lerende kinderen, ervaren dat als een belediging. Daarnaast gaat een groot deel van de Somalische kinderen vanuit het basisonderwijs naar een lage technische beroepsopleiding. In Somalië wordt het technisch onderwijs als ongeschoold en minderwaardig beschouwd en ouders zien deze stap dan ook als niet gewenst. Van de groep jonge respondenten hebben in Nederland 4 (23.5%) personen geen onderwijs gevolgd en volgen dit momenteel ook niet, waarvan 3 meisjes allen begin 20. Eveneens vier personen, allen jongens, werken. Drie van hen hebben een opleiding afgerond; 1 heeft een bijbaan naast het dagonderwijs. Opmerkingen die worden gemaakt ten aanzien van het volgen van onderwijs zijn o.a.: Enerzijds is er helaas de crimineel die met drugs snel geld verdient en een voorbeeld is voor jongeren. Anderzijds zijn er degene die een Nederlandse opleiding volgden maar op de arbeidsmarkt vaak weinig succes hebben.
Somalische jongen, 22 jaar Zij die als voorbeeld dienden voor de jongere generatie falen nu ook. Vele jongeren missen de motivatie om te gaan studeren. Je komt toch niet aan een passende baan.
Somalische man, 25 jaar Ik volgde een opleiding en werk nu. Ik ben heel tevreden. Misschien kan ik later mijn kennis in Somalië gebruiken en een eigen bedrijfje opzetten.
Somalische jongen, 22 jaar
106
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
De verdeling naar Nederlands onderwijs van de groep jonge respondenten is als volgt (bij een eventueel al afgeronde opleiding staat vermeld of deze persoon werkt): geen onderwijs (4 personen, waarvan 3 meisjes) volgt basisonderwijs (1 jongen) afgerond basisonderwijs (1 jongen; werkt niet) volgt mavo/lbo (4 personen, waarvan 3 jongens waarvan 1 een bijbaantje heeft) afgerond mavo/lbo (1 jongen; productiewerk) volgt mbo (3 personen, waarvan 2 jongens) afgerond mbo (2 jongens; beide werk op niveau, detailhandel en mts techniek) volgt havo/vwo (-) afgerond havo/mbo (-) volgt hbo/universiteit (1 jongen) afgerond hbo/universiteit (-) Een onderwijsachterstand of schooluitval, die doorwerkt in een haperende aansluiting op beroepseducatie, komt relatief veel voor bij Somalische jongeren. Voor een deel wordt deze drop-out veroorzaakt door de zwakke educatie in Somalië, veel jongeren hebben gedurende lange tijd geen onderwijs kunnen volgen en zijn niet meer gewend aan het dagelijkse schoolritme. Redenen die door jongeren zelf worden aangegeven voor schooluitval van henzelf of Somalische leeftijdsgenoten zijn o.a.: de lage beroepsgerichte opleidingstrajecten hetgeen wordt ervaren als diskwalificatie gebrek aan adequate informatie over het Nederlandse onderwijssysteem onverwerkte trauma’s door het oorlogsverleden, ‘als ik het maar overleef’ confrontatie met een geheel andere cultuur door taalachterstand geen begrip voor uitleg op school gebrekkige communicatie tussen ouders en jongeren demotivatie en verveling, ‘waar doe je het voor?’ Wie is ons voorbeeld? De crimineel die trots roept dat ie in Breda (gevangenis) heeft gezeten, die de rest opjut?
Somalische jongen, 23 jaar Naast het feit dat veel jonge Somaliërs, bijvoorbeeld de AMA’s, zich in een complexe sociale situatie bevinden, speelt mee dat ouders en ouderen niet of onvoldoende bekend zijn met het Nederlandse onderwijssysteem. Zij zijn niet gewend aan het bieden van onderwijshulp aan hun kinderen. Onbetrokkenheid van ouders, voortkomend uit onwetendheid over het Nederlandse onderwijssysteem en de traditionele Somalische onderwijscultuur spelen mee bij de onderwijsproblemen bij
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
107
Somalische jongeren. Ouders vragen zich af wat hun rol is in de onderwijsloopbaan van hun kinderen en zijn niet bekend met de eisen die op school van hun kinderen en van hen worden verwacht. Je moet vaak zelf kiezen; ouders weten te weinig van het Nederlandse systeem om te helpen.
Somalische jongen, 22 jaar Overigens doen jongeren die mét hun ouders naar Nederland zijn gekomen het in de regel beter op school dan jongeren die zonder opvang van hun ouders in Nederde land verblijven (AMA’s). Deze laatste groep wordt in Nederland tot hun 18 jaar begeleid door Stichting De Opbouw. Is de leeftijd van 18 jaar bereikt dan is slechts een klein deel bekwaam voor zichzelf te zorgen en zich serieus te richten op een studie of baan. Begeleiding en stimulans van ouders, ondanks hun matige kennis van het Nederlandse onderwijssysteem, is enorm belangrijk. Uitspraken daarover: Het is moeilijk om zonder ouders hier te zijn. Je mist een stukje opvoeding.
Somalische jongen, 23 jaar Zonder ma was ik allang gestopt met deze opleiding. Op deze leeftijd wil je toch alleen maar geld, in plaats van stapels boeken. Veel ouders zijn in Somalië hooggeschoold en bekwaam om hun kind te begeleiden en te motiveren voor onderwijs. Wanneer ouders de Nederlandse taal niet spreken, waar blijft dan de stok achter de deur? Het is een cirkel: geen taalonderwijs voor ouderen, geen kennis van het systeem, geen communicatie met jongeren, geen begeleiding.
Somalische jongen, 23 jaar Na je achttiende word je losgelaten. Je moet alles zelf regelen. Voor veel jongeren gaat het daar mis. Er is geen toezicht meer, zelfs niemand die om de paar weken komt kijken. Daar is veel behoefte aan, aan die afbouwing en ondersteuning.
Somalische jongen, 23 jaar Naast een zwakke educatie voor jongeren in het land van herkomt, de andere onderwijscultuur en de onwetendheid van Somalische ouders spelen de verschillen in opvoedingsstijlen tussen Somalische en Nederlandse ouders en het wederzijdse onbegrip tussen Somalische ouders en Nederlandse docenten eveneens een rol. De overlegcultuur zoals die in Nederland tussen ouder en kind gangbaar is, is uitgesloten in Somalië. In Nederland treden er veranderingen op in de relatie van Somalische ouders tot hun kinderen. Somalische kinderen in Nederland komen op school in contact met de Nederlandse cultuur en claimen de vrijheid die ze daar ervaren, terwijl hun ouders veelal vast willen houden aan de traditionele Somalische cultuur en de Nederlandse vrijheden opvatten als disrespect voor deze cultuur. Door jongeren worden aspecten als omgang tussen mannen en vrouwen, seksuele voorlichting, inspraak, vrijheid van meningsuiting en vrijetijdsindeling vaak anders geïnterpreteerd en gewaardeerd dan door ouderen. Het verschil in opvoedingscultuur tussen Somalië en Nederland stelt Somalische ouders voor het dilemma van een Somalisch gerichte opvoeding en een aanpassing aan de Nederlandse.
108
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Somalische vrienden mét ouders hebben het vaak moeilijk. Thuis zitten ze onder de plak bij vader; buiten vernederlandsen ze.
Somalische jongen, 21 jaar Discussiëren tussen ouders en kind wordt in Nederland een noodzaak. In Somalië zijn ouders de baas. In Nederland bestaat voor jongeren de mogelijkheid zelfstandig te zijn. Veel ouders zijn bang dat ze te streng zijn, dat hun kinderen weglopen. Discussie moet mogelijk gemaakt worden.
Somalische man, 43 jaar De aanwezigheid van ouders in Nederland staat vernederlandsing in de weg. Een biertje mag niet, dus doe je dat stiekem. Met meisjes afspreken ook niet; veel gebeurt stiekem.
Somalische jongen, 23 jaar Daarbij komt nog dat kinderen veelal een dubbelrol hebben. Zij passen zich over het algemeen sneller aan, maken zich de Nederlandse taal en cultuur sneller eigen wat hen in een uitzonderlijke situatie plaatst: enerzijds verwachten ouders dat hun kind hen respecteert en gehoorzaamt, anderzijds nemen zij de rol van tolk en adviseur op zich. Toekomst? Over de toekomst op korte termijn is de mening van de groep jongeren verdeeld. Een meerderheid (58.8%), overigens 4 van de 5 meisjes, geeft aan momenteel in Somalië of een ander Afrikaans Moslimland te willen wonen. Redenen daarvoor zijn o.a. ‘het blijft mijn moederland’ (4 personen), om het Islamitische geloof (2 personen), vanwege de Nederlandse discriminatie (1 persoon), het klimaat (1 persoon) en vanwege aanwezigheid van familie in Somalië (1 persoon). Wanneer gevraagd wordt naar een voorspelling voor de toekomst geeft 1 persoon aan over 5 jaar zeker in Somalië te zullen wonen. De rest (9 personen) geeft aan dat zij niet weten waar zij over 5 jaar verblijven maar dat zij, wanneer er vrede is in Somalië, graag terug willen om hun (onderwijs)kennis te gebruiken in hun geboorteland. Voor slechts 4 mensen, waarvan 1 meisje, (23.5%) geldt dat zij momenteel voor Nederland zouden kiezen wanneer zij de keuze hadden. Over 5 jaar willen 2 van hen nog altijd in Nederland zijn; de andere 2 geven aan geen voorspelling te kunnen of willen maken. De belangrijkste redenen die daarvoor genoemd worden zijn de betere arbeidsvoorzieningen in Nederland en de onbekendheid met Somalië, ‘ik weet niet beter meer’. De rest (3 personen) geeft aan momenteel tussen Somalië, Nederland en de Verenigde Staten te twijfelen, maar waarschijnlijk over 5 jaar in Nederland te zullen wonen en werken. Wanneer wordt gevraagd naar een toekomstvoorspelling op langere termijn, geeft enkel 1 jongen aan over 15 jaar in Nederland te willen wonen en werken; 2 jongens prefereren Somalië. De rest van de groep laat het antwoord aan Allah over.
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
109
7.3 Acculturatie In deze paragraaf wordt ingegaan op het theoretische concept acculturatie. Acculturatie werd eerder (zie hoofdstuk 2) gedefinieerd als een culturele verandering die voortkomt uit het contact van een groep of individuen uit een groep met een andere culturele groep. Dit contact is van langere duur en als gevolg van dit contact vinden veranderingen in het originele culturele patroon van één of beide groepen plaats. Een onderscheid wordt gemaakt tussen acculturatiestijlen op gedrags- en op attitudeniveau. Gekeken wordt of er bij Somaliërs, ondanks hun korte verblijfsduur in Nederland, al een acculturatiestijl zichtbaar is en of deze verklaard kan worden met behulp van enkele achterliggende factoren. Statistische termen worden gedefinieerd. Acculturatie op gedragsniveau In de voorgaande paragraaf werd al duidelijk dat respondenten niet in elke situatie eenduidig voor een Nederlands of Somalisch alternatief kiezen. Om na te gaan of een kleiner aantal nieuwe factoren mogelijk de samenhang tussen de 53 demografische- en achtergrondvariabelen verklaren, wordt een factoranalyse uitgevoerd. 14 factoren hebben een eigenwaarde van 1 of meer en verklaren samen 79.59% van de variantie. Items die geacht worden een gemeenschappelijke latente factor te hebben, worden gehercodeerd tot 1 schaal, waarmee diverse gedragschaaltjes ontstaan. Zo bestaat factor sociaal netwerk uit de 6 items contact met buren, lid van een Nederlandse club en lid van een Somalische club, werk, contact met familie in Somalië, mate van contact met Nederlanders/Somaliërs en waar contact met Nederlanders. Cronbach’s Alpha, een maat voor de onderlinge samenhang tussen variabelen, is .47. Items die betrekking hebben op educatie, zoals huidige opleiding en voltooide opleiding in Nederland, worden hier educatie Nederland genoemd. Cronbach’s Alpha is .34. Factor educatie Somalië bestaat uit de items opleiding in Somalië in type en jaren en heeft een Cronbach’s Alpha van .86. De factor die hier identiteit genoemd wordt, heeft 6 items: nationaliteit, zich Somalisch/Nederlands voelen, thuisvoelen in Nederland, clan, voorkeurland wonen en werken. Cronbach’s Alpha is .64. Items die betrekking hebben op taalvaardigheid Somalisch, als zelfbeoordelingen op Somalische spreken, lezen, schrijven en verstaan en de moedertaal, hadden een alpha van .89. Factor taalvaardigheid Nederlands bestaat uit 12 items: zelfbeoordelingen op Nederlands spreken, schrijven, lezen en verstaan, het gevolgde taalonderwijs in Nederlandtaalvaardigheden op een aantal praktijkvoorbeelden als het volgen van een Nederlands journaal of het spreken met een huisarts. Alpha is .45. Factor kennis Nederland voor vlucht bevat de items aantal jaren in Nederland, kennis Nederland voor aankomst op gebied van asielbeleid, economie, staatsinrichting, volk en cultuur. Alpha is .75. Feitelijk taalgebruik, ten slotte, bevat de items voorkeurstaal vragenlijst, taal gesproken met een aantal groepen mensen, bijvoorbeeld de partner en Somalische vrienden. De variabele religie is eveneens meegenomen.
110
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Acculturatiestijlen op gedragsniveau zijn niet over alle gedragsschaaltjes consistent. Er is sprake van domeinspecificiteit. In het algemeen wordt op de domeinen educatie en arbeid ‘gekozen’ voor een combinatie tussen het Nederlandse alternatief en het Somalische, integratie is hier de meest geprefereerde optie. In iets mindere mate geldt dat voor de diverse taaldomeinen waarbij men wel integreert, maar de Somalische taal een duidelijke hoofdrol speelt. In tegenstelling tot op deze publieke domeinen wordt op de zogenaamde privé-domeinen, religie, identiteit en in iets mindere mate op sociaal netwerk, gekozen voor separatie: men houdt vast aan het islamitische geloof wat doorspeelt op allerlei maatschappelijke terreinen, voelt zich Somaliër en vindt het ook belangrijk dat men als zodanig gezien wordt. Op de geclusterde achtergrondvariabelen, de gedragsschaaltjes, werd een t-test uitgevoerd waarbij leeftijd de onafhankelijke variabele was. Bij een t-test worden gemiddelden van groepen vergeleken, in dit geval de gemiddelde acculturatiescores op de gedragschalen van de jongere en de oudere groep. Voor gedragsschaal Somalische educatie (t (67) = 7.50; p < .05) en voor taalvaardigheid Nederlands (t (67) = 2.68; p < .05) wordt een effect gevonden. Jonge mensen (< 21 jaar) neigen sterker in de richting van het Nederlandse alternatief; hebben vaker Nederlandse vrienden en spreken vaker Nederlands naast of in plaats van het Somalisch. Op andere gedragschaaltjes worden geen verschillen in gemiddelden tussen jongere en oudere Somalische respondenten gevonden. Voor jongeren geldt dat ook zij de voorkeur geven aan integratie op de publieke domeinen en aan separatie op de privé-domeinen, maar sterker dan hun ouders naast de Somalische optie voor het Nederlandse alternatief kiezen. Met name op het gebied van feitelijk taalgebruik, Nederlandse en Somalische taalvaardigheid en sociaal netwerk vertonen zij andere acculturatiestijlen dan hun ouders en ouderen. Acculturatie op attitudeniveau Vervolgens wordt bekeken of over de domeinen heen telkens dezelfde attitude geprefereerd wordt. Met andere woorden is de keuze voor een attitude per domein gebaseerd op toeval of is de keuze een bewuste keuze? Om na te gaan of de Somalische respondenten een consistente acculturatiestrategie hebben wordt een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd voor de vier acculturatiestijlen, integratie, assimilatie, separatie en marginalisatie. Cronbach’s Alpha blijkt voor alle vier de schalen hoog: .78 voor integratie, .86 voor assimilatie, .85 voor separatie en .79 voor marginalisatie. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de keuzes van de respondenten voor of tegen elk van de acculturatiestijlen consistent zijn over levensdomeinen. Met behulp van een mediane correlatie wordt vastgesteld dat de groep Somaliërs op attitudeniveau in haar keuze voor een acculturatiestijl veel consistenter is dan op gedragsniveau. Over domeinen heen is op attitudeniveau per individu een zelfde acculturatiestijl zichtbaar, waarbij integratie en separatie aan kop gaan.
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
111
De minimale score die een respondent per acculturatie-attitude-stijl kon behalen was 15; de maximale score 45 (15 x 3). De gemiddelde score voor integratie voor de totale groep was 36.43 (SD = 4.25), voor separatie 31.64 (SD = 5.14) voor assimilatie 28.27 (SD = 5.10) en voor marginalisatie 23.57 (SD = 4.32). Integratie, waarbij er interesse is in zowel de thuis- als de gastcultuur en er contact is met beide, is voor de totale groep de meest geprefereerde optie, direct gevolgd door separatie, waar de voorkeur uitgaat naar de cultuur van het thuisland. Je zigzagt tussen twee culturen door, kiest van beide het beste omdat je de mogelijkheid hebt om te vergelijken.
Somalische jongen, 21 jaar Om na te gaan of een onafhankelijke variabele (bijvoorbeeld geslacht) een effect heeft op een afhankelijke variabele (bijvoorbeeld de schaalscore integratie) wordt een variantieanalyse uitgevoerd. Een variantieanalyse is een techniek om een aantal groepsgemiddelden tegelijkertijd met elkaar te vergelijken. Wanneer er inderdaad een effect is, noemt men dit een hoofdeffect. Zijn er meer onafhankelijke variabelen (bijvoorbeeld geslacht én leeftijd) die van invloed kunnen zijn op de afhankelijke variabelen dan wordt een multivariate variantieanalyse gebruikt, ofwel een Manova. Wanneer beide onafhankelijke variabelen een gezamenlijk effect geven, is er mogelijk een interactie-effect. Op de vier acculturatiestijlen werd een Manova uitgevoerd waarbij leeftijd (cutpoint 25 jaar en 21 jaar) en geslacht de onafhankelijke variabelen waren. Alhoewel de jongere groep een hoger gemiddelde had op assimilatie, en dus meer neigt naar de Nederlandse optie, bleek dit verschil niet significant. Er wordt geen hoofdeffect voor leeftijd gevonden. Jongeren en ouderen lijken geen verschillende acculturatiestijlen te hebben. De factor geslacht laat eveneens geen hoofdeffect zien, wat betekent dat er ook geen verschillen in acculturatiestijlen tussen mannen en vrouwen werden gevonden. Ook onafhankelijke variabelen als aantal jaren (cutpoint 5 jaar) in Nederland, geschoold in Somalië (cutpoint lagere school/middelbaar onderwijs), geschoold in Nederland (cutpoint wel/geen Nederlandse opleiding) of werk in Nederland leveren geen hoofdeffect op. Geen verschillen in acculturatiestijl worden gevonden tussen groepen die geschoold zijn in Somalië, zijn opgeleid in Nederland of in Nederland werken. Over het algemeen perefereert de groep, ongeacht leeftijd, geslacht of opleiding, integratie, direct gevolgd door separatie. Om de onderlinge samenhang tussen de attitudevragen bondig in termen van een kleiner aantal nieuwe variabelen te beschrijven wordt een factoranalyse uitgevoerd op de 60 (15 items x 4 acculturatiestijlen) afzonderlijke items van de attitudelijst. Bij een factoranalyse wordt aangenomen dat de waargenomen verbanden tussen de vragen zijn toe te schrijven aan één of meer eraan ten grondslag liggende hypothetische grootheden ofwel een factor. Hieruit blijken 16 factoren een eigenwaarde van 1 of meer te hebben. De eigenwaarde is de totale hoeveelheid verklaarde variantie die een factor (of latente variabele) verklaart. Samen verklaren de 16 factoren 86.78% van de variantie. De eerste vier factoren (eigenwaarden respectievelijk
112
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
11.41, 8.94, 4.18 en 3.67) verklaren samen 47.02% van de variantie in de acculturatiestijl. Een rotatie zoals hierboven beschreven, waarbij de assen loodrecht op elkaar blijven staan, heet een orthogonale rotatie. Er wordt uitgegaan van ongecorreleerde onderliggende factoren. Om te bepalen hoever het loodrechte assenstelsel moet ‘draaien om zo dicht mogelijk’ bij de groepjes variabelen te komen wordt een varimax-rotatie met vier factoren uitgevoerd. Vier omdat er bij de constructie van de schaal werd uitgegaan van vier factoren (namelijk integratie, assimilatie, separatie en marginalisatie). Hieruit blijken de 60 attitude-vragen niet goed te laden op de vier factoren waarop deze geacht worden te laden. Er wordt geen evidentie gevonden voor het vier-factor model van Berry. Voor een varimax-rotatie met twee factoren geldt ongeveer hetzelfde. Een redelijke evidentie voor Berry’s model wordt niet gevonden. Op de eerste factor laadt separatie positief en assimilatie negatief; op de tweede factor laadt enerzijds marginalisatie laag negatief, anderzijds integratie redelijk hoog positief. De factoren tonen een tweedeling: factor 1 integratie en separatie, Somalië niet afwijzen, versus factor 2 assimilatie en marginalisatie, het afwijzen van Somalië. Voor de varimax-rotatie met 1 factor geldt eveneens een tweedeling: enerzijds laden integratie en separatie (beiden positief t.a.v. Somalië) positief, anderzijds marginalisatie en assimilatie (beiden negatief t.o.v. Somalië) negatief. Vervolgens wordt nagegaan of hetzelfde beeld zichtbaar is wanneer een factoranalyse wordt uitgevoerd op de vier acculturatieschaalscores afzonderlijk. De eerste factor heeft een eigenwaarde van 2.01 en verklaart 51.49% van de variantie. Een varimax-rotatie met twee factoren toonde het volgende beeld: op factor 1 laden integratie en separatie hoog positief (positief Somalië); separatie en marginalisatie laden hoog negatief op factor 2 (afwijzen van Nederland). Een factoroplossing met 1 factor laat evenals bij de factoroplossing voor 60 attitude-items integratie en separatie hoog positief versus assimilatie en marginalisatie hoog negatief zien. Hoe kan ik integreren wanneer ik nergens binnen mag. Bij het uitgaan kom ik nergens binnen. Vaak word je ook gedwongen om met Somaliërs om te gaan. Integratie is ook samenwerken; het moet van twee kanten komen.
Somalische jongen, 23 jaar Achtergrond, gedrag en attitude In dit onderzoek worden de acculturatie-attitudes in relatie gebracht met achtergrondvariabelen. Over de samenhang tussen attitudes en achtergrondschaaltjes valt het volgende op te merken: er bestaat een relatie tussen de 3 privé-gedragsdomeinen religie, sociaal netwerk, identiteit en de 4 acculturatiestijlen. Integratie correleert negatief met religie en identiteit (r = -.24, r = -.26; p < .05). Voor de overige 6 gedragsdomeinen, educatie Somalië en Nederland, taalvaardigheid Somalië en Nederland, feitelijk taalgebruik en kennis van Nederland worden geen
DE SURVEY: OPZET EN RESULTATEN
113
verbanden gevonden met de acculturatiestijlen. Geen onderscheid wordt gevonden tussen jonge en oudere mensen. Om na te gaan in hoeverre de acculturatiestijl kan worden voorspeld aan de hand van achtergrondvariabelen is een lineaire regressie-analyse uitgevoerd. In de analyse worden als predictoren meegenomen: leeftijd, geslacht, leeftijd tijdens vlucht, aantal jaren in Nederland en de factoren die naar voren zijn gekomen uit de factoranalyse op alle achtergrondvariabelen, de 9 achtergrondschaaltjes: identiteit, sociaal netwerk, educatie Nederland en Somalië, taalvaardigheid Nederland en Somalië, feitelijk taalgebruik, kennis van Nederland en religie. De afhankelijke variabele is de acculturatiestijl. Leeftijd en Nederlandse opleiding blijken geen goede voorspellers te zijn. En ook de gedragschalen blijken maar in bepaalde mate een goede predictor te zijn voor de acculturatiestijl. Identiteit en sociaal netwerk zijn significant, wat wil zeggen dat aan de hand van deze twee factoren iets gezegd kan worden over de acculturatiestijl: mensen die separeren bijvoorbeeld voelen zich vaker Somalië en hebben vaker Somalische vrienden.
8 Conclusies en aanbevelingen
In dit laatste hoofdstuk wordt kort teruggeblikt op de belangrijkste bevindingen en worden enkele conclusies geformuleerd en aanbevelingen gedaan. In het verlengde daarvan wordt getracht de hiaten aan te geven die op diverse maatschappelijke gebieden van onderzoek naar integratie en Somaliërs bestaan en die mogelijk relevant zijn voor toekomstig onderzoek naar dit onderwerp. 8.1
Somaliërs en integratie: enkele conclusies
De afgelopen jaren zijn er diverse onderzoeken verricht naar de positie van Somaliërs in Nederland op verschillende maatschappelijke terreinen. Vanuit alle hoeken in de samenleving wordt er heftig gediscussieerd over de wijze waarop allochtonen kunnen, mogen en moeten integreren in de Nederlandse samenleving. De belangrijkste basis voor het opzetten van onderzoek naar Somaliërs is het verkrijgen van informatie en inzicht in achtergronden van deze omvangrijke groep. Wat zijn precies de omvang, aard en oorzaken van de problemen zoals ervaren door Somaliërs? Welke visie heeft deze groep op Nederland? Welke acculturatiestijlen zijn zichtbaar en welke factoren spelen een rol bij het integratieproces? De bovenstaande vragen vormden het vertrekpunt van deze ‘entameringsstudie’. De huidige problematiek van Somaliërs kan niet los gezien worden van aspecten uit het land van herkomst. Naast deze culturele bagage wordt de maatschappelijke positie van Somaliërs in Nederland in sterke mate bepaald door het landelijke en gemeentelijke opvangbeleid. Cultuurpsychologische inzichten en theorieën over acculturatie worden in wetenschappelijk onderzoek gerelateerd aan beleidsvragen op het gebied van integratie om zo een concreter én vollediger beeld van de integratieproblematiek van Somaliërs te krijgen. Gesteld kan worden dat het integratieproces van Somalische vluchtelingen tot nu toe niet zo soepel verloopt als zijzelf en de Nederlandse maatschappij zich wellicht hadden voorgesteld. In de praktijk blijkt de multiculturele samenleving veel complexer dan op papier wordt beschreven. Uiteraard is niet iedere Somaliër een probleemgeval, maar niet ontkend kan worden dat een aanzienlijk deel van de Somalische gemeenschap te maken heeft met een complex van problemen. Somaliërs komen doorgaans in het nieuws als onderdeel van de groep Afrikaanse vluchtelingen die in Nederland verblijft en zijn object van diverse vormen van beleid. Beeldvorming wordt vaak bepaald door uitersten: werkeloze profiteurs, jonge criminelen en extreme moslims. Weinig kennis is er bij betrokken instanties over bijvoorbeeld vluchtmotieven, behoeften en motivaties. Van belang is dat de problemen erkend worden, door Nederlandse instanties én door de Somalische gemeenschap, en dat
116
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
achtergronden en oorzaken bekeken worden zodat de Somalische problematiek niet waardevrij, zonder verklarende achtergrondgegevens, gepubliceerd wordt. Het meest essentiële verschil met de traditionele migrantengroepen, als Turken en Marokkanen, is de reden van migratie. De traditionele groepen zijn in de jaren ’60 en ’70 vrijwillig naar Nederland gekomen met als doel hier te komen werken, later ook in het kader van gezinshereniging. Het vertrek van Somaliërs uit hun land is daarentegen onvrijwillig en gedwongen. Zij zijn gevlucht voor de burgeroorlog in Somalië. In tegenstelling tot de traditionele migrantengroepen én in tegenstelling tot de Somalische bevolking in zijn totaliteit is de groep Somalische vluchtelingen in Nederland relatief hoog opgeleid en afkomstig uit de steden in Somalië. Acculturatiestijlen van Somaliërs op gedragsniveau komen overeen met die van andere allochtone groeperingen en duiden op domeingebondenheid. Ongeacht geslacht of Nederlandse opleiding geeft men, op voornamelijk publieke domeinen als taalgebruik, de voorkeur aan integratie. Integratie wordt direct gevolgd door separatie (op privé-domeinen als religie, identiteit en in mindere mate sociaal netwerk). Jongeren neigen iets meer in de richting van het Nederlandse alternatief op het gebied van taalgebruik en –vaardigheid en sociaal netwerk. Aanpassing lijkt in de eerste instantie plaats te vinden op die domeinen waar dat noodzakelijk is. Consistentere acculturatiestijlen doen zich voor op attitudeniveau. Ongeacht leeftijd prefereert men over levensdomeinen heen integratie en in iets mindere mate separatie. De cultuurshock is voor velen enorm. Het verblijf in Nederland wordt als tijdelijk ervaren en bij deelname aan de Nederlandse samenleving speelt de mogelijkheid van terugkeer naar Somalië voortdurend een rol. Een merendeel van de oudere Somaliërs ziet een toekomst voor zichzelf niet in Nederland weggelegd. Velen hebben de verwachting terug te gaan naar Somalië wanneer de vrede terug is gekeerd en willen daarom de Somalische culturele normen en waarden handhaven. Dit heeft een belemmerende invloed op het aanpassingsproces dat weer z’n consequenties heeft op de juiste informatie en beeldvorming over Nederland. Integratie wordt door met name oudere Somaliërs gezien als een bedreiging voor de eigen cultuur. De sociale druk is groot: kiest men voor de Somalische tradities of voor de Nederlandse? Overigens overwegen, ondanks de tegenvallende verwachtingen in Nederland, momenteel weinig Somaliërs serieus de terugkeer naar Somalië. Binnen de groep wordt wel gesproken over remigratie, maar vanwege financiële bezwaren, een meningsverschil binnen het gezin en de instabiele situatie in Somalië, wordt deze gedachte vooralsnog niet omgezet in realiteit. Voor jongeren geldt dat zij meer vernederlandsen dan hun ouders en ouderen, wat voor de nodige conflicten kan zorgen. Wanneer we een afgeronde Nederlandse opleiding en betaalde arbeid als indicator van integratie nemen, blijkt dat Somaliërs minder succes hebben in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Op een aantal uitzonderingen na, doen zich op diverse maatschappelijke terreinen binnen de Somalische groep problemen voor die als
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
117
volgt te typeren zijn: men beheerst de Nederlandse taal vaak onvoldoende, het merendeel heeft geen Nederlandse opleiding gevolgd en uitval binnen het Nederlandse onderwijs is groot. Een aanzienlijk deel heeft om diverse redenen geen werk of geen werk op oorspronkelijk niveau en is wantrouwend jegens Nederlandse instellingen. Deels verwacht men ondersteuning van deze instellingen, deels heeft men het gevoel dat zaken niet mét hen maar vóór hen geregeld worden. De groep is van mening dat er te weinig aandacht is voor hun wensen en behoeften. Communicatie met instellingen verloopt, deels vanwege de taalachterstand en een passieve houding, gebrekkig. De verantwoordelijkheid wordt gelegd bij desbetreffende instanties: zij zouden volgens Somaliërs kennis moeten nemen van de Somalische cultuur en samen met hen de problemen aanpakken en hen van informatie voorzien. Sociale contacten beperken zich veelal tot de eigen groep. Voornamelijk het isolement van vrouwen en qatgebruik onder mannen is een aandachtspunt. De geringe deelname van Somaliërs aan de Nederlandse maatschappij kan de groep verder in een isolement drijven. Het talent wordt niet benut en men loopt kansen mis. Negatieve beeldvorming over de Somalische groep kan het gevolg zijn, waardoor participatie weer verder wordt belemmerd. Jongeren zijn meer op de Nederlandse samenleving georiënteerd, maar ook voor hen spelen verschillende problemen als het generatieconflict, cultuurverschillen (als ervaren vrijheden) en gewijzigde rolpatronen binnen het gezin. Een tendens in de richting van Nederland is zichtbaar bij hen. Zo spreken zij vaker en beter dan ouderen de Nederlandse taal, beperken hun sociale contacten zich niet alleen tot landgenoten en volgen zij steeds vaker een Nederlandse opleiding. Meer initiatieven worden ondernomen en door de contacten met Nederlandse leeftijdsgenoten komen zij in aanraking met Nederlandse gewoonten en gebruiken die zij zich ten dele eigen maken. Voorbeelden zijn het uiterlijk, uitgaansgedrag, drankgebruik, het vieren van verjaardagen, de sociale omgang met elkaar en seksuele relaties. Verschillende gewoonten worden toegestaan door ouders, anderen leiden tot ernstige conflicten. Ouders zien deze gewoonten als aantasting van hun traditionele islamitische cultuur. De resultaten van de in het kader van dit onderzoek gehouden survey wijzen uit dat er een complex van factoren te benoemen is dat debet is aan de problemen van Somaliërs, waarbij voortdurend een terugkoppeling gemaakt moet worden naar factoren in het land van herkomst. Diverse aspecten spelen een rol bij de aard en de omvang van de feitelijke integratie van Somaliërs in Nederland waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen dieperliggend oorzaken die integratie kunnen belemmeren, als het cultuurverschil, en de meer zichtbare knelpunten, als drop-out in het onderwijs en taalproblemen. Het verschil tussen de Somalische cultuur en de Nederlandse leefwijze en gewoonten is groot. Veel Somaliërs kampen in Nederland met problemen die grotendeels verklaard kunnen worden uit dit cultuurverschil. De Somalische samenleving is gebaseerd op nomadisch gedrag en semi-anarchie. Het islamitische geloof speelt een rol op alle maatschappelijke terreinen. Het clansysteem, waarbij de sociale
118
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
controle groot is, bepaalt traditioneel iemands positie en toekomst. Een clanfamilie functioneert als de hoogste vorm van juridische en sociale ordening. Sociale familiebanden zijn belangrijk: men woont en leeft met elkaar, bezit elkaars eigendommen en vormt een bron van zekerheid en geborgenheid voor elkaar. In Nederland is de cultuurshock enorm en in vergelijking met vluchtelingen uit andere landen lijkt de te overbruggen afstand groter. De Nederlandse samenleving kenmerkt zich door individualisme en persoonlijke verantwoordelijkheid en meningen. De sociale omgang, de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, en de ontkerkelijking zijn aspecten die lijnrecht staan tegenover de Somalische traditie. De complexiteit van de Nederlandse samenleving en gebrek aan inzicht daarin speelt eveneens een rol in de Somalische problematiek. De Somalische samenleving is totaal anders gestructureerd dan de Nederlandse. De nomadische, in groepsverband opererende orale Somalische cultuur staat ver af van de overgeorganiseerde, geïndustrialiseerde en hoog ontwikkelde individualistische Nederlandse samenleving waar eigen initiatieven en verantwoordelijkheid van groot belang zijn. Voor een groot deel van de Somaliërs is het moeilijk deze cultuurkloof te overbruggen. Naast deze dieperliggende oorzaken, als cultuur en daaruit voortvloeiende aspecten, die integratie van Somaliërs kunnen belemmeren, zijn er ook een aantal zichtbare knelpunten aan te wijzen. In dit verband wordt o.a. het gemis aan sociale controle door familie, de ervaren vrijheid, concentratieproblemen, het taalprobleem, en de slechte aansluiting van de algemeen vormende Somalische opleiding met de Nederlandse arbeidsmarkt als oorzaken genoemd. Door de groep zelf wordt vaker de nadruk gelegd op deze meer concrete praktische mogelijkheden dan dat wordt ingegaan op dieperliggende factoren als het cultuurverschil. Men besteedt meer aandacht aan de mogelijkheden die zij in Nederland zouden willen hebben, als goed taalonderwijs, werk en een opleiding. Omdat het in Nederland moeilijk is voor de groep om op korte termijn iets te bereiken wordt vooral benadrukt dat de Nederlandse overheid ‘iets’ moet doen op het gebied van erkenning van Nederlandse diploma’s, een verbetering van taallessen en het aanbieden van kinderopvang. Eigen inbreng en verantwoordelijkheid worden slechts af en toe benadrukt door de respondenten. 8.2
Aanknopingspunten op diverse maatschappelijke terreinen
In de vorige paragraaf werden aspecten benadrukt die van invloed zijn op de sociaal-maatschappelijke positie van de Somalische gemeenschap. De maatschappelijke integratie van vele Somaliërs, op uitzonderingen na, is zorgwekkend en zal, zoals bij andere allochtone groeperingen, nog decennia lang een aandachtspunt zijn. Op diverse terreinen doen zich problemen voor waarbij meestal sprake is van een stelsel van factoren. Individuele concrete en directe problemen vloeien vaak voort uit de meer fundamentele oorzaken als het cultuurverschil, desoriëntatie, het gebrek aan toekomstperspectief en teleurstelling. De onderwijspositie is naast arbeidsparticipatie een centraal aspect van integratie. Voor inte-
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
119
gratie is een complex van uiteenlopende factoren die elkaar versterken of afzwakken van belang. De meeste kenmerken die een rol spelen bij het integratieproces blijken niet direct beïnvloedbaar. De sociaal-economische positie, de onderwijsgeschiedenis, de meegebrachte culturele bagage en andere aspecten zijn weliswaar niet volledig vaststaand, maar ook niet op korte termijn te veranderen. Als gezegd hangt een deel van de sociale positie van Somaliërs in Nederland samen met hun culturele achtergrond die moeilijker rechtstreeks beleidsmatig is te beïnvloeden. Taal, onderwijs en arbeid bieden de meest praktische mogelijkheden voor integratie. Naar aanleiding van de bevindingen in de survey worden aanknopingspunten voor beleid geformuleerd op deze en andere maatschappelijke terreinen. Veel aanbevelingen kunnen worden samengevat onder de noemer ‘sociale opvangstructuur’ (naar De Wit, 1994) en behelzen het aanbieden van structuur, het aanreiken van sturing en het bieden van een zinvol toekomstperspectief. Het bieden van oplossingen die een bijdrage kunnen leveren voor het verbeteren van de positie van Somaliërs in Nederland volstaat niet middels het aanreiken van één maatregel. De groep heeft te maken met een complex van problemen waarvoor een reeks van maatregelen op diverse maatschappelijke terreinen nodig is. Communicatie: taal en informatie Integratie in een samenleving is afhankelijk van vele, onderling met elkaar verbonden factoren. Een cruciale factor in dit proces van integratie is de beheersing van de Nederlandse taal. Taal leidt niet alleen tot het kunnen volgen van onderwijs en het deelnemen aan het arbeidsproces, maar met behulp van taal is het ook mogelijk contact te leggen met Nederlanders en thuis te geraken in de Nederlandse samenleving. ‘Contacten leggen is een stuk lastiger als je elkaar niet verstaat, onderwijs volgen is vrijwel onmogelijk en het vinden van werk op je eigen niveau waarschijnlijk onmogelijk’, aldus de gemeente Tilburg (Kleurrijk Tilburg, 2001). Aandacht voor taalonderwijs, als eerste en noodzakelijke stap voor integratie, is belangrijk. Respondenten geven aan dat van belang is dat wachtlijsten worden verkort en dat taalonderwijs intensiever wordt. Het huidige aantal dagdelen vindt men niet frequent genoeg. Het duurt op deze manier te lang voor men de taal beheerst en in de resterende tijd heeft men geen daginvulling. Bovendien benadrukken zij dat de groep divers van samenstelling is en dat er rekening moet worden gehouden met het individuele niveau en tempo. Te vaak wordt er vanuit gegaan dat hoogopgeleide vluchtelingen makkelijker de taal leren dan zij die geen onderwijs volgden. Onderzoek naar taal laat echter herhaaldelijk zien dat ook hoogopgeleiden moeite hebben met het leren van de Nederlandse taal. Het door de gemeente Tilburg aangeboden taalonderwijs sluit niet altijd aan bij de behoeften en potenties van Somaliërs. Te grote vrijblijvendheid in het volgen van taallessen kan mogelijk worden voorkomen door het aanscherpen van het sanctiebeleid. Door leden van de Somalische gemeenschap wordt geopperd taallessen deels te laten verzorgen door voormalig Somalische docenten die de Nederlandse taal al voldoende beheersen. Men geeft overigens ook aan dat het geleerde vaak bij theorie blijft en vraagt naar de mogelijkheden om tijdens de taallessen al met Ne-
120
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
derlanders te kunnen ‘oefenen’. Het wegwerken van lange wachtlijsten voor taalonderwijs heeft hoge prioriteit in de gemeente Tilbug. Door de gemeente is reeds initiatief genomen om te kijken in hoeverre taallessen in de inburgering aansluiten bij de behoeften van Somaliërs. Extra aandachtspunt in dit verband is de opvang van kinderen. Gemotiveerde Somalische vrouwen worden belemmerd in het volgen van taallessen door het gebrek aan kinderopvang. Anderzijds laten zij overigens ook blijken dat zij bang zijn dat hun kinderen hier te zeer hun Somalische identiteit verliezen. Een ander aspect dat op het terrein van communicatie en taal naar voren komt, is informatievoorziening. Na plaatsing van een Somalisch gezin in een gemeente dient voorlichtingsmateriaal beschikbaar te zijn. Op het gebied van werk bestaat in Nederland een ingewikkeld stelsel van regels, belastingen en diploma-eisen. Het ontbreekt de Somalische groep nog te vaak aan informatie over bijvoorbeeld onderwijstrajecten, vereiste diploma’s bij het opzetten van een bedrijfje, hulp bij het starten van een eigen onderneming. In dit verband wordt door Somalische ouders aangegeven dat zij weinig informatie hebben over opvoeden in Nederland en over instanties die te maken hebben met jongeren als instellingen in de gezondheidszorg, onderwijsinstanties, kinderopvang, jeugdbescherming, sportvoorzieningen en buurthuizen. Zij hebben weinig inzicht in beschikbare programma’s in diverse sectoren. Het is van belang binnen de Somalische gemeenschap een proces op gang te brengen waarbij aan ouders hun opvoedkundige rol in een multiculturele samenleving bewust wordt gemaakt. Belangrijk is dat betrokkenheid en bijdragen van beide kanten noodzakelijk zijn. Ook op het terrein van sociale voorzieningen en meer in het algemeen over Nederlandse normen en waarden, omgangsgewoonten en vrijetijdsindeling constateert de groep gebrek aan informatie. Gedacht wordt aan foldermateriaal in het Engels of in het Somalisch op plaatsen waar Somaliërs elkaar ontmoeten. Momenteel heerst er onder de wat oudere Somaliërs het gevoel dat zij zelf niets in te brengen hebben; voorstellen en projecten zouden zonder betrokkenheid van de groep worden geregeld. Nadrukkelijk wordt gewezen op het maken van goede afspraken tussen alle betrokken partijen wil een project succesvol verlopen. Een goede tweezijdige communicatie is van belang voor een succesvolle integratie. Deze is uiteindelijk, zij het met de nodige overheids- en gemeentelijke ondersteuning, de verantwoordelijkheid van de Somalische gemeenschap zelf. Mogelijkheden en beperkingen dienen voor iedereen duidelijk te zijn om teleurstelling te voorkomen. Het vertrouwen ten opzichte van Nederlandse instanties is deels geschaad. Belangrijk is dat dit vertrouwen wordt terug gewonnen. Om dergelijke processen op gang te zetten is het inbrengen van Somalische intermediairs van belang. Zij kunnen de groep bewust maken van hun eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheid en tevens fungeren als informatiepunt. Verscheidene malen is tijdens de onderzoeksperiode opgemerkt dat het tijd wordt voor discus-
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
121
sie tussen ouders en kinderen. In Somalië zijn ouders traditioneel de baas en is discussie of tegenspraak onmogelijk. In Nederland integreren jongeren in een sneller tempo dan hun ouders; zij maken kennis met Nederlandse normen en waarden en dit roept de nodige conflicten op tussen beide generaties. Discussie wordt een noodzaak. Belangrijk is dat men inziet dat de toekomst voor de meeste in Nederland ligt en dat deze zeker voor hun kinderen, niet tijdelijk is. Wil integratie succesvol verlopen dan is een oriëntatie op Nederland noodzakelijk. Contact tussen desbetreffende instanties en de doelgroep is van belang. Sleutelfiguren kunnen signalen opvangen en laten zien waar de Somalische gemeenschap het moeilijk heeft. Aandachtspunten op onderwijsterrein Op onderwijsgebied worden door Somaliërs twee zaken aangestipt: Somalische diploma’s worden maar ten dele erkend in Nederland én Somalische jongeren worden vaak doorverwezen naar speciaal of lager technisch onderwijs. Informatievoorziening naar en over de Somalische groep geldt ook bij dit aandachtspunt als belangrijke aanbeveling. Onderwijsinstanties die te maken krijgen met de Somalische groep dienen op de hoogte te zijn van de Somalische onderwijsachtergrond en opvoedmethode. Tegelijkertijd hebben Somalische ouders behoefte aan informatievoorziening op deze gebieden. Aandacht voor taalachterstand blijft ook in dit verband nodig. Verschillende respondenten geven aan dat Somaliërs realistischer moeten worden. Sommigen hebben bij aankomst in Nederland een afgeronde Somalische opleiding en hoge verwachtingen over vervolgopleidingen en werk. Aandacht voor gevolgd onderwijs in Somalië en aanvullende cursussen in Nederland, kennis van eigen capaciteiten en mogelijkheden in Nederland zijn belangrijk. Rekening moet worden gehouden met de teleurstelling, de ontnuchtering van vele Somaliërs: Somalische diploma’s worden in Nederland maar ten dele erkend wat leidt tot frustratie en desillusie. Voor velen is vanwege de financiële noodzaak (in verband met de zorg voor het gezin, de partner naar Nederland laten komen) werk op korte termijn het enige alternatief. Het risico daarbij is dat veelal werk moet worden geaccepteerd waarvoor geen Nederlandse opleiding vereist is, waarvoor de respondent niet is opgeleid en wat op den duur voor ontevredenheid zorgt. Jonge Somaliërs die niet de zorg voor een gezin op zich hebben kunnen middels intermediairs beter begeleid worden naar opleiding en werk. Opvallend is het hoge aspiratieniveau van Somalische ouders wanneer het hun kinderen betreft. Deze zouden allemaal een universitaire opleiding moeten volgen. Dit standpunt is wel te verklaren vanuit de visie dat opleiding loont. Een hoge universitaire - opleiding vergroot immers de kans op een betere arbeidstoekomst, maar is weinig realistisch en zorgt voor een vergrote kans op teleurstellingen. Een volgtraject in de vorm van duidelijke in de nabije toekomst gelegen sub- en einddoelen zou zinvol zijn. Op deze wijze kunnen vroegtijdig problemen, als drop-out
122
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
bij jongeren, worden onderkend en maatregelen, als bijvoorbeeld aanvullende erkende cursussen voor ouderen, worden voorgesteld. Somaliërs dienen op deze manier een realistisch beeld te krijgen van hun scholingsperspectieven in Nederland. Gedacht wordt aan een intensieve oriëntatiecursus en motivatietraining op het terrein van scholing en arbeid. Ook in dit verband is communicatie weer het kernwoord. Informatie over onderwijstrajecten, oudergesprekken, huiswerkbegeleiding en alledaagse zaken (als omgangsvormen en gebruiken op school) moeten duidelijk worden. Men geeft aan dat, gelet op de niet-individualistische en gedisciplineerde onderwijsachtergrond van de groep, een duwtje in de rug, enige dwang en verplichting en eventueel sancties bij het niet volgen van onderwijs niet verkeerd zou zijn. Door de gemeente Tilburg zijn op dit gebied verschillende projecten voorgesteld en deels van start gegaan. Zo zijn op de islamitische basisschool Aboe el-Chayr in Tilburg-Noord twee OALT-docenten aangesteld en start Palet het zogenaamde mentor- of ‘coaching’-project waarbij falende allochtone leerlingen worden gekoppeld aan een succesvolle, gewaardeerde allochtone volwassene. Deze laatsten hebben als taak de jongeren en hun ouders middels gesprekken extra ondersteuning te geven zodat de opleiding wordt afgemaakt, aldus de gemeente Tilburg (Nota Somaliërs in Tilburg, 2000). Opstap, ten slotte, is bezig met een Somalische groep in Tilburg-Noord. Aandachtspunten op het gebied van arbeid Een belangrijk aspect bij integratie is het vinden en hebben van werk. Een betaalde baan leidt tot zelfontplooiing, contact met anderen, zelfwaardering en financiële onafhankelijkheid. Werkeloosheid lijkt sterk afhankelijk van drie factoren, te weten leeftijd en opleidingsniveau. Daarnaast speelt ook etnische afkomst mee; cultuurverschillen en daaruit voortkomend de al dan niet bewuste discriminatie spelen een rol. Voor het aanbieden van werk op maat ter afspiegeling van de multiculturele samenleving zijn meerdere partijen nodig. Noodzakelijk is energie te steken in het verstrekken van juiste informatie aan werkgevers en –nemers. Op het terrein van arbeid zijn een aantal aandachtspunten van belang: oudere Somaliërs duiden aan dat zij in Somalië al werkten en in Nederland, ondanks vaardigheden en kennis, vaak niet aan werk komen. Niet alleen is er sprake van grote werkeloosheid (in huidige onderzoek is ongeveer de helft van de respondenten werkeloos), zij die wel werken hebben meestal een baan onder hun oorspronkelijke niveau, wat voor de nodige frustratie zorgt. De achterstand is voor een deel te wijten aan onvoldoende kennis van de Nederlandse taal en aan het ontbreken van relevante Nederlandse werkervaring of opleidingen. Zij die wel kans zagen om een Nederlandse opleiding te voltooien duiden voorzichtig op discriminatie: te vaak worden zij afgewezen en in enkele gevallen door werkgevers gewezen op het cultuurverschil. Gebrek aan kennis en informatie over elkaars cultuur en gewoonten ligt vaak ten grondslag aan dit probleem. Door Somaliërs wordt geopperd een
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
123
‘kennismakingsproject’ op te stellen waarbij men de kans krijgt elkaar te leren kennen en vooroordelen een kans te geven. Door de gemeente Tilburg zijn diverse initiatieven genomen op het terrein van werk en Somaliërs, waaronder bijvoorbeeld het Stimuleringsproject Somaliërs. In dit project worden twee Somalische vrouwen en één Somalische man geworven voor een werkervaringsplaats die onder begeleiding van Vangnet in twee jaar 200 Somaliërs plaatsen. Deze drie Somaliërs zouden de schakel kunnen vormen tussen hun achterban en Nederlandse organisaties. Hierbij gaat het in eenderde van de te benaderen Somaliërs om trajecten naar arbeidstoeleiding in ruime zin, eenderde naar educatieve zelfredzaamheid met vervolgtraject en eenderde naar sociale redzaamheid, aldus de gemeente Tilburg. Sociale netwerken en voorzieningen Integratie in de Nederlandse samenleving houdt niet alleen het leren van de taal, het volgen van onderwijs en het vinden van een baan in. Reguliere instellingen op sport en recreatiegebied staan ook voor vluchtelingen open. Ondanks verscheidene pogingen om vluchtelingen deel te laten nemen aan algemene instellingen voor sport, cultuur, vrijwilligerswerk en sociaal-culturele voorzieningen blijkt de drempel naar deze instellingen voor velen te hoog. In de gehouden survey geven Somaliërs aan dat men bekend is met het doel en bestaan van dergelijke organisaties maar dat het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal en vooral het grote verschil in culturele normen en waarden (o.a. de aanwezigheid van mannen én vrouwen) in de praktijk de weg naar dergelijke instelling niet gemakkelijk is. Het contact met Nederlanders is minimaal, vooral voor de dertigplussers. Wederzijds onbegrip is het gevolg. Het houden van ‘contactdagen’ in bijvoorbeeld buurthuizen waarbij men elkaars achtergrond leert kennen en waar de nodige discussies zouden kunnen worden gevoerd over de algemeen geldende normen en waarden in Nederland zou naar mening van sommige Somalische respondenten zinvol kunnen zijn. Belangrijk is dat duidelijk wordt dat ook hier eigen inbreng gewaardeerd wordt en belangrijk is. Overigens zijn organisaties voor jongeren als Attak en Kompaan er wel redelijk in geslaagd om voornamelijk Somalische jongens te bereiken. Door jongeren wordt geopperd een ontmoetingsruimte ter beschikking te stellen waar men elkaar, zonder Somalische ouders en ouderen, kan ontmoeten. Doel zou zijn het organiseren van activiteiten en algemeen punt voor informatievoorziening. Kenmerkend is de afwezigheid van Somalische meisjes bij dergelijke bijeenkomsten. Bekeken zou kunnen worden of deze groep te benaderen is en na te gaan waar hun behoeften liggen. Een dergelijk verhaal geldt voor ouderen. Alhoewel de groep Somaliërs jong is, zal er op een bepaald moment ook behoefte zijn aan voorzieningen voor oudere vluchtelingen. Gedurende het onderzoek werd verschillende malen gewezen op de behoefte aan een eigen organisatie waar iedere Somaliër zich thuis voelt. Over de realiseerbaarheid in verband met clanbelangen en leeftijdsverschillen is men het oneens.
124
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
8.3 Toekomstig onderzoek Ondanks de omvang van dit rapport staat in zijn algemeenheid onderzoek naar Somaliërs en integratie nog in de kinderschoenen. Kennis over Somaliërs en integratie heeft zich beperkt tot taalonderzoek, onderwijsproblemen en arbeidsaspecten, en bevat nog veel blinde vlekken. In beperkte mate is de samenhang tussen deze deelgebieden onderzocht en wordt een link gelegd met de brede begrippen cultuur, acculturatie en multiculturalisatie. Door middel van verdere dieptestudies zou het samenspel van deze concepten in verhouding tot Somaliërs nader bestudeerd kunnen worden. Multiculturalisme Een steeds belangrijk thema in acculturatieonderzoek wordt gevormd door de maatschappelijke context. Acculturatiepatronen zijn niet alleen afhankelijk van de meegebrachte Somalische culturele bagage (Somalische normen en waarden) en individuele factoren (kennis van het gastland, taalvloeiendheid, persoonlijkheid) maar ook van maatschappelijke factoren, de culturele afstand en attitudes van het gastland. Welke ontwikkelingen zich feitelijk voordoen, blijkt afhankelijk van specifieke kenmerken van de migrantengroep in kwestie én van de ontvangende samenleving. Zo blijkt uit onderzoek naar de houding van autochtonen ten opzichte van allochtonen van Van de Vijver en Arends (in voorbereiding) dat autochtonen iets anders onder multiculturalisme en cultuurbehoud verstaan dan allochtonen. Vanuit de autochtone meerderheid bestaat er kennelijk een druk die wordt uitgeoefend op de allochtone minderheid om zich in het openbare leven aan te passen aan de Nederlandse normen en waarden. Van de Vijver (2001) geeft aan dat men ‘er redelijkerwijs vanuit kan gaan dat een zelfde druk binnen de eigen culturele groep geldt. Leden van deze groep zien dus geconfronteerd met twee tegenstrijdige eisen: aanpassing en cultuurbehoud.’ Onderzoek naar Somaliërs in dit brede kader van multiculturalisme is onverkend terrein. Discriminatie Het bovenstaand onderwerp is vanuit een ander perspectief ook interessant. Discriminatie blijkt een van de oorzaken te zijn voor het niet kunnen vervullen van een arbeidsplaats door Somaliërs. Diverse wetten die als doel hebben sommige groepen positief te bevooroordelen ten opzichte van anderen, veronderstellen een positieve steun van de autochtone Nederlander (werkgever). Van de Vijver (2001): ‘Of het nu om achterstelling op basis van sexe of cultuur gaat, autochtone Nederlanders lijken weinig op te hebben met generieke maatregelen waarbij sommige groepen bevoordeeld worden ten opzichte van anderen. Een succesvolle implementatie van een positief discriminatiebeleid veronderstelt een ondersteuning van dit beleid door de burgers. Zo’n steun ontbreekt in Nederland grotendeels. ’ Gezondheidspositie en –zorg Hoewel hun in velerlei opzicht problematische situatie daar alle aanleiding toe geeft, is er momenteel zeer weinig bekend over de gezondheid en gebruik van zorgvoorzieningen door Somaliërs in relatie tot diverse maatschappelijke proble-
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
125
men van de groep. Over welke factoren een rol spelen bij de positieve ontplooiing van de groep is weinig bekend. Wetenschappelijk onderzoek kan verbonden worden aan beleid en praktijk van zorg en preventie voor Somaliërs in Nederland om zo de gewenste praktijkverandering te realiseren. Hoe kunnen verschillen in zorggebruik tussen groepen worden verklaard en welke (psychologische) factoren liggen hieraan ten grondslag? Is er samenhang tussen de vraag naar zorg bij Somaliers en de gesignaleerde acculturatieproblemen? Welke verwachtingspatronen, behoeften en visies heeft de Somalische groep op zorgverlening in Nederland en hoe tevreden is deze groep over de geleverde zorg? De diversiteit van de Nederlandse samenleving vraagt, ook daar waar het gezondheidsverschillen tussen groepen betreft, om aandacht. Religie Over het belang van religie in een samenleving waarin veel Nederlanders het Christelijke geloof hebben afgezworen, is weinig bekend. Voor Somalische vluchtelingen is het islamitische geloof dusdanig belangrijk dat het een rol speelt op elk maatschappelijk terrein. Cultuurverschillen – waarbij religie een belangrijke factor is – worden gezien als de onderliggende factor voor gesignaleerde problemen en is daarom van belang voor onderzoek.
Referenties
Amnesty International. (1996). Landeninformatie: Somalië. Amsterdam: Amnesty International. Bartels, K. & Haaijer, I. (1994). Vrouwenbesnijdenis en Somalische vrouwen in Nederland. Utrecht: Stichting Pharos. Baan, J. & Van Asperen, E. (1998). F.C. De Wereld: vluchtelingenkinderen in het basisonderwijs. Utrecht: Pharos. Berry, J. W. & Dasen, P. R. (1974). Culture and cognition : readings in cross-cultural psychology. London : Methuen. Berry, J. W. (1989). Psychology of acculturation. In J. J. Berman (Ed.), Cross-cultural perspectives. Nebraska symposium on motivation (pp.201-234). University of Nebraska Press. Berry, J. W. (1990). Psychology of acculturation: Understanding individuals moving between cultures. In R. Brislin (Ed.), Applied cross-cultural psychology (pp.232-253). Newbury Park: Sage. Bijleveld, C. & Taselaar, A. P. (2000). Motieven van asielzoekers om naar Nederland te komen. Den Haag: WODC Onderzoeksnotities. Bolkestein, F. (1997). Moslim in de polder. Amsterdam/Antwerpen: Contact. Bouwmeester, M., Dekovic, M. & Groenendaal, H. (1998). Opvoeding in Somalische vluchtelingengezinnen in Nederland. Assen: Van Gorcum. Brink, M., Pasariboe, M. & Hollands, M. (1996). Integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt, resultaten van een vervolgonderzoek onder statushouders afkomstig uit Iran, Somalië en voormalig Joegoslavië. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Cohen, J. (1969). Statistical power analysis for the behavioral sciences. New York, London: Academic Press. De Opbouw (1999). Uit een andere wereld… Utrecht: De Opbouw. Dijkstra, T. (1998). Afrika in Nederland. Onze Wereld, 12-98, pp.28-39. Engbersen, G., Leur, J. van der, Staring, R. & Kehla, J. (1999). Inbedding en uitsluiting van illegale vreemdelingen-De ongekende stad 2. Amsterdam: Boom. Fromberg, E. & Matser, H. (1999). Khat-gebruik onder Somalische en Ethiopische vluchtelingen in Nederland. Tilburg: Gemeente. FVON - Federatie van Vluchtelingenorganisaties in Nederland (1990), Somalische vluchtelingen in Nederland. Utrecht: FVON. Gemeente Tilburg (2000). Bevolkingsbestand van Tilburg. Tilburg: Gemeentelijke Dienst Onderzoek en Statistiek.
128
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
Gemeente Tilburg (2000). Nota Somaliërs in Tilburg. Tilburg: Gemeente. Gemeente Tilburg (2001). Kleurrijk Tilburg. Kadernota Multiculturele Samenleving. Tilburg: Gemeente. Gordon, A. I. (1964). Intermarriage : interfaith, interracial, interethnic. Boston : Beacon Press. Graves, P. L. (1967). Psychological acculturation in tri-ethnic community. South-western Journal of Anthropology, 23, 337-350. Herskovits, M. J. (1938). Acculturation: the study of culture contact. Gloucester: Mass. Hout, van W. (1996). Luqad of taal? Een studie naar het taalgebruik van Somalische leerlingen in het Helmondse basisonderwijs. Tilburg: Universiteit Tilburg. Doctoraalscriptie. Hulshof, M., Ridder, de L. & Krooneman, P. (1992). Asielzoekers in Nederland. Amsterdam: UvA, Instituut voor Sociale Geografie. Jacobs, G. (1998). Tussen twee werelden. Arnhem & Nijmegen: Hogeschool Arnhem en Nijmegen. Stageverslag. Kattestaart, P. (1997). Probleem Somaliërs te groot voor hulpverlening. Binnenlands Bestuur, 01-1997, pp.5. Kessel, van I. & Tellegen, N. (2000). Afrikanen in Nederland. Amsterdam: KIT. Klomp, F. (2000). Nomaden in de polder. Tilburg: Universiteit Tilburg. Doctoraalscriptie. Kuijer, de R. (2000). Somalische jongeren hebben het heel moeilijk in Nederland. Bijeen, 05-2000, pp.14-17. Laitin, D. D. & Said, S. S. (1987). Somalia: nation in search of a state. Boulder: Westview Press; London: Gower. Lier, van P. (1996). Grote onduidelijkheid na terugsturen Somaliërs. Onze Wereld, 07/08-1996, pp.70. Luik, R. van (1999). Acculturatie en de relatie met etnische identiteit, aantrekkelijkheid en oppurtunity bij Turkse kinderen. Tilburg: Universiteit Tilburg. Doctoraalscriptie. Maris, van B. (1998). Een boom met vele takken. Contrast, 03-1998, pp. 11-12. Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (2000). Somaliërs in Nederland, een profiel. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties. Mohamed, D. (2000). Somaliërs in Tilburg. Onderzoek naar knelpunten ervaren door Somaliërs. Tilburg: Gemeente. Mohamoud, A. (2000). Somaliërs: overleven in een ongemakkelijke omgeving. In I. van Kessel & N. Tellegen (Eds.), Afrikanen in Nederland (pp. 133145). Amsterdam: KIT. Leiden: Afrika Studies.
REFERENTIES
129
Mulder, C. W. J. (2000). Kinderen van asielzoekers in het basisonderwijs. Nijmegen: ITS. Oberg, K. (1960). Cultural shock: adjustment to new cultural environments. Practical Antropology, 7, 177-182. Nieuwhof, A. & Mohamoud, A. (2000). Communicatie, sleutel tot participatie. De Somalische gemeenschap in Nederland. Reeuwijk: SAMORA Advies. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties. Oever, ten M. (1998). Somalische vluchtelingen in Nederland/ Cuijk. Nijmegen: Universiteit Nijmegen. Stageverslag. Politie Midden en West Brabant (1999). Laat Dorus Doerak niet ontsporen! Overleg Risico Jeugd. Cijfermatig overzicht. Tilburg: Politie. Reek, van den, E. W. A. (1998). Intergenerationeel onderzoek naar acculturatiestrategiën van Turken in Nederland. Tilburg: Universiteit Tilburg. Doctoraalscriptie. Redfield, R., Linton, R. & Herskovits, M. J. (1936). Outline for the study of acculturation. American Anthropologist, 38, 149-152. Rousseau, C., Said, T. M., Gagné, M. & Bibeau, G. (1998). Between myth and madness: the premigration dream of leaving among young Somali refugees. Culture, medicine and psychiatry, 22, pp.385-411. SomZob (provinciaal platform Somalische zelforganisaties Brabant) en Palet, steunpunt voor multiculturele ontwikkeling in Noord-Brabant (2001). De Somalische jeugd en de toekomst. Eindhoven: Palet. Verslag conferentie 22 november 2000. Stonequist, E. V. (1935). The problem of the marginal man. American journal of sociology, 8, 83-94. Tabibian, N. (1999). Maatschappelijke zelfstandigheid van Somalische vluchtelingenvrouwen. Tilburg: PON. Temmerman, de E. (1992). Somalië, de waanzin. In: E. de Temmerman (Ed.), De hoorn van waanzin. Soedan, Ethiopië, Somalië. Leuven: Davidsfonds. Verschueren, T. (1995). Mijn lichaam woont hier, maar mijn hart is daar. Utrecht: Universiteit Utrecht. Doctoraalscriptie. Tillaart, van den H., Olde Monnikhof, M., Berg van den S. & Warmerdam. J. (2000). Nieuwe etnische groepen in Nederland. Nijmegen: ITS. Vijver, van de, F. J. R., Helms-Lorenz, M. & Feltzer, M. J. A. (1999). Acculturation and cognitive performance of migrant children in the Netherlands. International journal of psychology, 34, pp.149-162. Vijver, van de, F. J. R. (2001). Psychologie en de multiculturele samenleving. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant. Oratie. VluchtelingenWerk (1990). Somalië: land en volk. Amsterdam: VluchtelingenWerk.
130
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
VluchtelingenWerk (1991). Vrouwen in Somalië. Het laatste dat een vrouw doet is vluchten. Amsterdam: VluchtelingenWerk. VluchtelingenWerk (1999). Het Somalische gezinsleven in Nederland. Verslag studiebijeenkomst. Cuijk: VluchtelingenWerk. Ward, C. (1996). Acculturation. In D. Landis & R. Bhagat (Eds.), Handbook of intercultural training. Thousands Oaks, CA: Sage. Warsame, A., Keulen, van A. & Graaf, de F. (1998). Somalische ouders over opvoeden in Nederland. Amsterdam: FSAN; Utrecht: Bureau MUTANT. Werkman, W. (1999). Acculturatie en de relatie met etnische identiteit, oppurtunity en aantrekkelijkheid. Tilburg: Universiteit Tilburg. Doctoraalscriptie. Wessel, van P. (1994). Van dugsi naar school. Het onderwijs in Somalië en advisering van Somaliërs in het Nederlands onderwijs. Groningen: Universiteit Groningen; Utrecht: Stichting Pharos. Doctoraalscriptie. Wit, de W. (1994). Vluchtelingen in Nederlands onderwijs. Somaliërs in Nijmegen. Nijmegen: ITS. www.africa.com/somalia www.cbs.nl www.inburgernet.nl www.minjust.nl www.paletweb.nl www.unhcr.ch
Bijlagen
Bijlage A
Respondentennummer:…………… I
Algemene gegevens/ Verblijf
1.
In welk jaar bent u geboren?
19..
2.
Wat is uw leeftijd?
……jaar
3.
Wat is uw geslacht?
O man/ O vrouw
4.
Welke nationaliteit heeft u?
O Somalische O Nederlandse O Somalische en Nederlandse
5a.
Bent u getrouwd?
O ja O nee O nee, gescheiden O nee, overleden partner
5b.
Waar verblijft uw man/vrouw?
O n.v.t. O bij mij in NL O elders in NL O in Somalië O elders in West-Europa O elders in de Wereld O weet niet/onbekend O……………………
6.
Welke nationaliteit heeft uw man/vrouw?
O n.v.t. O Somalische O anders, ………
7.
Leeft uw vader nog? Woonland vader? O nee O ja, in NL bij mij O ja, elders in NL O ja, in Somalië O ja, elders in West-Europa O ja, elders in de wereld O weet niet O …………….…………
134
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
8.
Leeft uw moeder nog? Woonland moeder?
O nee O ja, in Nederland bij mij O ja, elders in Nederland O ja, in Somalië O ja, elders in West-Europa O ja, elders in de Wereld O weet niet/onbekend O ……………………
9a.
Heeft u kinderen?
O nee Oja, aantal:…………
9b.
Waar verblijven zij?
O n.v.t. O allemaal in Nederland bij mij O allemaal elders in Nederland O allemaal in Somalië O in Nederland en in Somalië O weet niet/onbekend Oanders, ……………………
10.
In welk land bent u geboren?
O Somalië O anders, nl………
11.
Waar woonde u in Somalië?
O stad/ O dorp/ O nomadisch Naam woonplaats:…………
12.
In welk land is uw vader geboren?
O Somalië O anders, nl……… O weet niet
13.
In welk land is uw moeder geboren?
O Somalië O anders, nl……… O weet niet
14.
Hebt u (wel eens) contact met familie/ vrienden in Somalië?
Somalië
15a.
O nee O zo ja, hoe? O bellen O schrijven O anders, nl………… Wanneer bent u voor het laatst in Somalië geweest? jaar:………………
15b. Wat was toen het doel van uw bezoek? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
135
BIJLAGE A
Vluchtgeschiedenis/beeldvorming Nederland 16.
Wanneer bent u uit Somalië weggegaan?
maand:…………jaar:………
Met wie bent u uit Somalië weggegaan? (meerdere antwoorden mogelijk)
O alleen O vader O moeder O broer(s) O zus(sen) O man/vrouw O kind(eren) O …………………………
17.
Wat was de belangrijkste reden van uw vertrek uit Somalië? O burgeroorlog O politieke redenen O economische redenen O gezinshereniging O om bij man/vrouw te gaan wonen/trouwen O andere reden, nl……………
19a.
Hebt u voordat u naar Nederland kwam nog in een ander land/landen gewoond?
O ja
O nee
19b.
In welk(e) land(en) en hoeveel maanden?
O geen andere landen land:……………………: …………maanden land:……………………: …………maanden land:……………………: …………maanden
20.
Hebt u bewust voor Nederland gekozen of bent u hier bij toeval gekomen?
O bewust, gezinshereniging O bewust, aanwezige familie O bewust, praktische overweging i.v.m. reisomstandigheden O bewust, zekerheid van asiel O bewust, anders nl………… O toeval, bemiddeling door derden O toeval, Nederland als e 1 /enige mogelijkheid O toeval, op doorreis in Nederland gestrand O toeval, anders, nl…………
136
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
21. Waarom bent u juist naar Nederland gegaan? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………… 22.
Wist u iets van Nederland voordat u hier aankwam?
23. 23a. 23b. 23c. 23d. 23e.
Was u op de hoogte van: de Nederlandse bevolking? de Nederlandse cultuur? het Nederlandse asielbeleid? de Nederlandse staatsinrichting? de Nederlandse economie?
O nee, niets O ja, enigszins bekend met Nederland O ja, een duidelijk beeld van Nederland
zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht
24. Welk beeld had u van Nederland voordat u hier naartoe ging? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………… 25.
Wie/Wat was uw belangrijkste bron van informatie over Nederland?
O landgenoten in Europa O geruchten/horen zeggen O Nederlanders O radio/tv O kranten/boeken/tijdschriften O n.v.t. O weet niet
26. Welke verwachting had u van Nederland voordat u hier naartoe kwam? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… …………… Nederland 27a.
Sinds wanneer verblijft u in Nederland? maand:…………jaar:……………
27b.
In welke Nederlandse steden heeft u gewoond?
stad:………………: …………maanden stad:………………: …………maanden stad:………………: …………maanden stad:………………: …………maanden
137
BIJLAGE A
27c. Wanneer u verhuist bent, wat was de reden van verhuizing? O n.v.t. ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………… 28.
Hoe lang woont u op uw huidige woonplaats?
………jaren………maanden
29.
Kunt u een korte beschrijving geven van de mensen met wie u samenwoont? Wat is hun geslacht/ leeftijd? Wat is uw relatie met hen? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… 30. Heeft u contact met uw buren/ mensen uit dezelfde straat? Hoe? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………… II
Educatie/ Beroep
Somalië 31.
Wat is uw hoogst afgemaakte opleiding in Somalië?
O geen O Koranschool O intermediate school O academic high school O technical high school O vocational high school O polytechnic school O community college O university, studie:………… O anders, nl……………………
32.
Hoeveel jaren onderwijs heeft u in Somalië gevolgd?
……jaar
33.
Volgde u nog een opleiding in Somalië?
O geen O Koranschool O intermediate school O academic high school O technical high school O vocational high school O polytechnic school O community college O university, studie:……… O anders, nl……………………
138
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
34.
Wat was de reden dat u deze opleiding afbrak?
O n.v.t. O etnische herkomst O politieke situatie O religie O anders, nl……………
35.
Wat was uw beroep in Somalië?
O n.v.t. ……………………..
36.
Heeft u werkervaring in Somalië?
O nee O ja, nl. (aantal jaren, beroep?) ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 37.
Welke situatie was op u van toepassing in Somalië?
O student/scholier, nl………… O werkzoekende O huisvrouw O werkend, nl………………. O anders, nl……………..……
38. Wat waren uw dagelijkse bezigheden in Somalië? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………… Nederland 39.
Heeft u taalonderwijs gevolgd in Nederland?
.……jaren…………maanden type/niveau cursus:……………
40.
Wat voor initiatieven heeft u genomen om de Nederlandse taal te leren? (meerdere antwoorden mogelijk)
O geen O erkende taalcursus gevolgd O zelfstudie O contacten met Nederlanders O anders, nl………………
41. Kunt u aangeven hoe uw ervaringen zijn met het leren van de Nederlandse taal? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 41.
Wat is uw hoogst afgemaakte opleiding in Nederland?
O geen O basisonderwijs O lager beroepsonderwijs O Mavo/VMBO O Havo/VWO O MBO, richting:……………
BIJLAGE A
139
O HBO, studie:……………… O universiteit, studie:………… O anders, nl……………………
42a.
Volgt u een Nederlandse opleiding?
O nee O zo ja, welke:………… ……
42b. Waarom wel/niet? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 43.
Kunt u verschillen aangeven in onderwijs tussen Nederland en Somalië? O n.v.t. (Kwaliteit? Manier van doceren? Werkdruk? Toelating? etc.) ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 44.
Welke knelpunten heeft u ervaren in het Nederlandse onderwijs? O n.v.t. ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… 45a.
Waardoor worden deze knelpunten volgens u veroorzaakt? O n.v.t. ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… Kunt u suggesties geven voor het oplossen van ervaren problemen op het gebied van opleiding/ onderwijs? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 45b.
46.
Wat zou u anders doen als u nog eens aan het Nederlands zou beginnen? O n.v.t. ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 47a.
Werkt u? O nee, zou u willen werken? …………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… O zo ja, wat voor werk doet u? Loondienst? Via een uitzendbureau? ……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………
140
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
47b.
Bent u tevreden met het werk dat u doet? O n.v.t. Waarom wel/niet? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… Kunt u suggesties geven voor het oplossen van ervaren problemen op het gebied van werk? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 48.
III
Taal
Somalisch 49.
Wat is uw moedertaal?
O Somalisch O anders nl,……………………………
50a.
Hoe goed spreekt u uw moedertaal?
zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht
50b.
Hoe goed schrijft u uw moedertaal?
zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht
50c.
Hoe goed leest u uw moedertaal?
zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht
50d.
Hoe goed verstaat u uw moedertaal?
zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht
51.
Kunt u redenen geven waarom u het wel/niet belangrijk vindt om uw moedertaal te beheersen? ……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Somalisch en Nederlands 52.
Welke talen spreekt u redelijk?
O Somalisch O Arabisch O Nederlands O Engels O anders, nl…………………
53.
Welke taal/talen spreekt u met uw:
O broer(s):…………………… O zus(sen):…………………… O man/vrouw:……………….. O vader:……………………… O moeder:………………….… O uw kind(eren):………….… O Somalische vrienden:………
BIJLAGE A
141
O Somalische kinderen:……… O Somalische volwassenen:……… …
Nederlands 54. Kunt u redenen geven waarom u de Nederlandse taal wilt (leren) beheersen? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 55a.
Hoe goed spreekt u Nederlands?
zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht
55b.
Hoe goed schrijft u Nederlands?
zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht
55c.
Hoe goed leest u Nederlands?
zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht
55d.
Hoe goed verstaat u Nederlands?
zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht
56.
Kunt u aangeven hoe goed u in staat bent om:
56a.
een brief in het Nederlands te schrijven? een vragenlijst in te vullen in het Nederlands? een boek (voor) te lezen in het Nederlands? een gesprek te voeren in het Nederlands? het Nederlandse journaal te volgen? een Nederlandse dokter uit te leggen wat u mankeert? een Nederlandse studie te volgen?
56b. 56c. 56d. 56e. 56f. 56g.
zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht
57. Welke knelpunten heeft u ervaren bij het leren van de Nederlandse taal? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 58. Waardoor worden deze knelpunten volgens u veroorzaakt? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 59.
Kunt u suggesties geven voor het oplossen van ervaren problemen op het gebied van taal? ……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
142
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
IV Identiteit/ Etniciteit/ Sociaal-culturele oriëntatie/ Sociaal netwerk & tijdsinvulling Somalië 60.
Bent u lid van Somalische clubs/ verenigingen/ organisaties?
O nee O zo ja, van welke?
Kunt u ook een korte omschrijving geven van deze clubs/ verenigingen/ organisaties? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… 61. Denkt u dat Somaliërs veranderen door in Nederland te wonen? Hoe? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 62.
Voelt u zich meer Somalisch of Nederlands?
O altijd Somalisch O soms Somalisch O geen van beiden O soms Nederlands O altijd Nederlands
Waarom?……………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………. 63.
Met welke mensen vindt u het belangrijk om goed contact te hebben?
O alleen met Somalische O meer met Somalische dan metNederlandse O ongeveer evenveel met Somalische als met Nederlandse O meer met Nederlandse dan met Somalische O alleen met Nederlandse O met geen van beiden
64. Tot welk geloof rekent u zich? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… 65.
Kunt u aangeven wat uw geloof voor u betekent?
O niet belangrijk O een beetje belangrijk O belangrijk O zeer belangrijk
Waarom? ……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
143
BIJLAGE A
67. Kunt u aangeven welke rol clanverschillen in Nederland spelen? ……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Nederland 68.
Voelt u zich thuis in Nederland?
O niet thuis voelen O meestal niet thuis voelen O soms niet/soms wel thuis voelen O meestal wel thuis voelen O wel thuis voelen
69. Kunt u aangeven waarom u zich wel/niet thuis voelt in Nederland? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
70a.
Heeft u contact met Nederlanders?
O nee, nooit O ja, af en toe O ja, regelmatig
70b. Kunt u aangeven in wat voor situaties u contact heeft met Nederlanders? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… 71. Kunt u aangeven hoe u de omgang met Nederlanders ervaart? Waarom? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 72.
Bent u lid van Nederlandse clubs/ verenigingen/ organisaties?
O nee O zo ja, van welke?
Kunt u ook een korte omschrijving geven van deze clubs/ verenigingen/ organisaties? ……………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
73.
Bent u veranderd sinds u in Nederland woont? Hoe (voorbeelden, situaties)? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… 74.
Kunt u beschrijven wat uw dagelijkse O studeren/school bezigheden zijn? O zelfstudie
144
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
O betaald werk O huishouden doen O vrijwilligerswerk O sport O hobby……………… O visites afleggen/vrienden bezoeken O kerk/moskee bezoek O anders, nl…………………………… 75. 75a. 75b. 75c. 75d.
Kunt u aangeven hoe tevreden u bent met: uw Nederlandse inkomen? zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht uw woning? zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht algemene Nederlandse voorzieningen? zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht specifieke voorzieningen voor? zeer goed/ goed/ matig/ slecht/ zeer slecht Somaliërs?
76. Wat zou u graag anders zien op het gebied van voorzieningen voor Somaliërs? ……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
V
Toekomst
77a.
In welk land zou u zelf ‘t liefst willen wonen?
O Somalië O Nederland O anders, nl………………
……… 77b. Waarom? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 78. Gaat u terug naar Somalië wanneer de situatie dit toelaat? Waarom wel/niet? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 79a.
In welk land zou u zelf ‘t liefst willen werken?
O Somalië O Nederland O anders, nl……………………
79b. Waarom? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 80. Kunt u uzelf over 5 jaar beschrijven (wat doet u dan, waar woont u etc.)? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 81.
Kunt u aangeven hoe het met de Somalische gemeenschap over 5 jaar gaat, wanneer er niets verandert in Nederland?
BIJLAGE A
145
……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 82. Kunt u uzelf over 15 jaar beschrijven (wat doet u dan, waar woont u etc.)? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 83.
Zou u aan Somalische mensen adviseren om in Nederland te gaan wonen? Waarom? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… VI
Ervaren culturele afstand
84. Zijn er dingen die u belangrijk vindt in de Somalische cultuur? Welke? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 85. Zijn er dingen die u minder leuk vindt in de Somalische cultuur? Welke? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 86. Zijn er dingen die u belangrijk vindt in de Nederlandse cultuur? Welke? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 87. Zijn er dingen die u minder leuk vindt in de Nederlandse cultuur? Welke? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 88.
Waarin (punten, gebieden, domeinen, aspecten) verschillen de Somalische en de Nederlandse cultuur het meest? Hoe? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 89. Wanneer (voorbeelden) vindt u het moeilijk om met twee culturen om te gaan? Waarom? ……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Bijlage B
VII
Attitude
Omcirkel bij onderstaande vragen het antwoord wat op u van toepassing is. 90.
Ik vind het belangrijk dat mijn man/vrouw de Somalische nationaliteit heeft.
O niet waar O waar
91.
Een baan in Somalië is belangrijk voor me.
O niet waar O waar
92.
Ik vind het belangrijk om op de hoogte te zijn van Somalisch nieuws.
O niet waar O waar
93.
Ik woon graag tussen Somaliërs.
O niet waar O waar
94.
Ik vind het belangrijk dat mensen mij als Somaliër zien.
O niet waar O waar
95.
Een baan in Nederland is belangrijk voor me.
O niet waar O waar
96.
Ik vind het belangrijk dat ik goed de weg kan vinden binnen de Somalische samenleving.
O niet waar O waar
97.
Later zou ik graag in Somalië wonen.
O niet waar O waar
98.
Ik vind het belangrijk dat ik vaak Somalische mensen spreek.
O niet waar O waar
99.
Ik vind het belangrijk dat mijn man/vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft.
O niet waar O waar
100.
Ik vind het belangrijk om een Nederlands diploma te hebben.
O niet waar O waar
101.
Ik vind het belangrijk dat een Somalisch kind wordt opgevoed volgens Somalische normen en waarden.
O niet waar O waar
148
SOMALIËRS EN INTEGRATIE
102.
Ik vind het belangrijk om mijn levensmiddelen bij een Afrikaanse winkel te kunnen kopen.
O niet waar O waar
103.
Ik praat graag Somalisch.
O niet waar O waar
104.
Later zou ik graag in Nederland wonen.
O niet waar O waar
105.
Ik luister graag naar Somalische muziek.
O niet waar O waar
106.
Ik woon graag tussen Nederlanders.
O niet waar O waar
107.
Ik vind het belangrijk om Somalische vrienden/ kennissen te hebben.
O niet waar O waar
108.
Ik vind het belangrijk dat een Somalisch kind wordt opgevoed volgens Nederlandse normen en waarden.
O niet waar O waar
109.
Ik vind het belangrijk dat ik de weg kan vinden binnen de Nederlandse samenleving.
O niet waar O waar
110.
Ik vind het belangrijk dat mensen mij als Nederlander zien.
O niet waar O waar
111.
Ik luister graag naar Nederlands-/ Engelstalige muziek.
O niet waar O waar
112.
Ik vind het belangrijk om Nederlandse vrienden/ kennissen te hebben.
O niet waar O waar
113.
Ik vind het belangrijk om de Nederlands taal goed te beheersen.
O niet waar O waar
114.
Ik vind het belangrijk om op de hoogte te zijn van Nederlands nieuws.
O niet waar O waar
115.
Ik vind het belangrijk om mijn levensmiddelen bij Nederlandse winkels te kunnen kopen.
O niet waar O waar
116.
Ik praat graag Nederlands.
O niet waar O waar
149
BIJLAGE B
117.
Ik vind het belangrijk dat ik vaak Nederlandse mensen spreek
O niet waar O waar
118.
Ik vind het belangrijk om een Somalisch diploma te hebben.
O niet waar O waar
119.
Ik vind het belangrijk om de Somalische taal goed te beheersen.
O niet waar O waar