SOLVENCY II: EEN GLOBALE VERKENNING ACHTERGROND
Solvency II: een globale verkenning mr. W.G. de Haan en mr. J.T. Kool* Trefwoorden: Solvency II, prudentieel toezicht verzekeraars, bescherming polishouders, SCR, MCR, art. 3:97 Wft, art. 3:17 Wft, governance, art. 3:8 Wft, art. 3:9 Wft
Inleiding Per 1 januari 2016 treedt eindelijk de Solvency II-richtlijn (hierna aangeduid als de Richtlijn) in werking.1 Met de inwerkingtreding van de Richtlijn, die al in 2009 is aangenomen, worden de prudentiële vereisten voor verzekeraars en herverzekeraars in Europa ingrijpend gewijzigd.2 De Richtlijn vervangt een groot aantal Europese richtlijnen, die gezamenlijk als ‘Solvency I’ worden aangeduid.3 Het doel van de Richtlijn is onder meer het realiseren van een betere werking van de interne verzekeringsmarkt en een betere bescherming van de polishouders.4 Dit wordt onder andere bereikt door de solvabiliteitseisen te koppelen aan de daadwerkelijke risico's voor verzekeraars. Ook legt de Richtlijn sterk de nadruk op verbeteringen in risicomanagement en interne controles. Naast de Richtlijn zijn in het kader van Solvency II op Europees niveau nadere regels vastgesteld. Deze regelgeving is onder te verdelen in verschillende levels. Het eerste level bestaat uit de Richtlijn zelf. Het tweede level bestaat uit de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 (Uitvoeringsverordening) van de Europese Commissie (Commissie). Tussen het tweede level en het derde level (‘level 2,5’) bevinden zich de technische uitvoerings- en reguleringsnormen die door de European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA) worden voorgesteld en door de Commissie worden vastgesteld. Het derde level bestaat uit richtsnoeren van EIOPA. Richtlijnen werken niet rechtstreeks en dienen te worden omgezet in nationaal recht. In Nederland is de Richtlijn na meerdere wijzigingen, onder meer als gevolg van de Omnibus II-richtlijn,5 uiteindelijk geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en lagere regelgeving, zoals het Besluit * De auteurs zijn advocaat bij Houthoff prudentiële regels Wft (Bpr Wft).6 De Richtlijn introduceert op veel Buruma te Rotterdam. De auteurs danken punten maximumharmonisatie, hetgeen betekent dat er geen mr. Y.A. Rampersad voor zijn bijdrage aan dit ruimte bestaat voor lidstaten om striktere regelgeving op te nemen artikel. 1 in de nationale wet- en regelgeving. Het betreft in het bijzonder de Richtlijn 2009/138/EG. 2 regels met betrekking tot de bedrijfsuitoefening, de waardering van Waar in deze bijlage wordt gesproken over activa en verplichtingen, de technische voorzieningen en solvabiliverzekeraars, wordt vaak ook op herverzeketeitseisen alsmede het groepstoezicht. Dit is een belangrijke raars gedoeld. Deze zullen echter niet steeds wijziging ten opzichte van de situatie onder Solvency I, waarbij de apart worden benoemd. 3 regimes in de verschillende lidstaten grote verschillen kennen. Richtlijnen 64/225/EEG, 73/239/EEG, 73/240/
4 5
6
7
EEG, 76/580/EEG, 78/473/EEG, 84/641/EEG, 87/344/EEG, 88/357/EEG, 92/49/EEG, 98/78/ EG, 2001/17/EG, 2002/83/EG en 2005/68/EG. Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, p. 1. Richtlijn Omnibus II (richtlijn 2014/51/EU). Deze richtlijn ziet, in nasleep van de financiële crisis, niet enkel op verzekeraars maar op het financiële toezicht in het algemeen. Implementatie heeft plaatsgevonden door middel van de Implementatiewet solvabiliteit II (Stb. 2012, 679), de Wet implementatie Omnibus II-richtlijn (Stb. 2015, 278), Implementatiewet richtlijn financiële conglomeraten (Stb. 2013, 408) en het Implementatiebesluit richtlijn en verordening solvabiliteit II (Stb. 2015, 308). Zie de Fact Sheet Solvency II Overview – Frequently asked questions d.d. 12 januari 2015 van de
Door de enorme omvang van de regelgeving en de verscheidenheid aan documenten waarin alle normen op Europees en nationaal niveau zijn vastgelegd, is de Solvency II-regelgeving zelfs naar ‘Wft-maatstaven’ bijzonder complex en onoverzichtelijk. De overgang legt dan ook veel beslag op verzekeraars en brengt aanzienlijke kosten met zich mee. De Commissie heeft aangegeven dat de eenmalige kosten voor de verzekeringsindustrie in verband met de implementatie van de Richtlijn zo’n drie tot vier miljard euro bedragen.7 Gezien de hoeveelheid regelgeving is het onmogelijk om in een overzichtsartikel als het onderhavige een compleet beeld te schetsen van alle wijzigingen. In deze bijdrage zullen daarom enkele belangrijke aspecten van de Richtlijn en de daarop gebaseerde regelgeving op hoofdlijnen uiteen worden gezet. Daarbij wordt ten behoeve van de overzichtelijkheid slechts uitgegaan van de bepalingen van de Richtlijn, tenzij anders aangegeven. Allereerst wordt ingegaan op de reikwijdte van de Solvency II-regelgeving. Vervolgens
326 Tijdschrift voor Compliance - december 2015
10.De Haan_Kool_achtergrond.indd 326
18-12-15 20:42
SOLVENCY II: EEN GLOBALE VERKENNING ACHTERGROND
wordt ingegaan op de inhoud van de Richtlijn, die grotendeels kan worden onderverdeeld in drie pijlers. Daarna wordt kort aandacht besteed aan groepstoezicht en ten slotte aan de inwerkingtreding van de Richtlijn en de overgangsbepalingen.
Reikwijdte In beginsel is de Richtlijn van toepassing op alle levensverzekeraars en schadeverzekeraars die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd alsmede, met uitzondering van titel IV Richtlijn, op herverzekeraars die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen.8 Deze verzekeraars vallen evenwel niet onder de reikwijdte van de Richtlijn indien zij niet voldoen aan bepaalde groottecriteria, zoals de voorwaarde dat het jaarlijks bruto premie-inkomen meer dan vijf miljoen euro bedraagt, de voorwaarden dat de technische voorzieningen meer dan 25 miljoen euro bedragen en enkele andere voorwaarden.9 Ook natura-uitvaartverzekeraars vallen niet onder de reikwijdte van de Richtlijn.10 Voor de verzekeraars die buiten het toepassingsgebied van de Richtlijn vallen en voor natura-uitvaartverzekeraars die eveneens niet onder de reikwijdte van de Richtlijn vallen geldt op nationaal niveau een aangepast regime.11 Dit lichtere regime wordt ook wel aangeduid als Solvency II Basic.12 Aan de hand van uitgangspunten als risico-oriëntatie, transparantie en proportionaliteit is bepaald welke delen van de Richtlijn (al dan niet in aangepaste vorm) van toepassing zijn op deze verzekeraars. De allerkleinste verzekeraars vallen ook buiten het regime van Solvency II Basic. Het betreft schadeverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars met een bruto premie-inkomen van minder dan één miljoen euro en bruto technische voorzieningen van minder dan vijf miljoen euro.13
Inhoud Richtlijn Anders dan de naam van de Richtlijn doet vermoeden, bevat de Richtlijn niet alleen vereisten die rechtstreeks verband houden met de solvabiliteit van verzekeraars. De Richtlijn regelt vele andere onderwerpen die in meer of mindere mate betrekking hebben op prudentieel toezicht op verzekeraars, waaronder markttoegang, de wijze waarop de bedrijfsvoering moet worden ingericht, rapportageverplichtingen, vereisten voor het overdragen van verzekeringsportefeuilles, vereisten voor herverzekeringsovereenkomsten en groepstoezicht. Opvallend is dat de Richtlijn ook enkele typisch gedragsrechtelijke vereisten bevat, zoals verplichtingen ten aanzien van informatieverstrekking aan polishouders.14 Een groot deel van de Richtlijnvereisten kan worden onderverdeeld in drie pijlers, te weten pijler I (kwantitatieve financiële eisen), pijler II (kwalitatieve eisen en toezichtproces) en pijler III (toezichtrapportage en openbaarmaking informatie).
Pijler 1 – Kwantitatieve financiële eisen De eerste pijler bevat de kwantitatieve financiële eisen waar een verzekeraar aan dient te voldoen teneinde de belangen van verzekeringnemers en begunstigden te beschermen.15 De bedoeling is dat de nieuwe kwantitatieve vereisten beter aansluiten bij de daadwerkelijke economische risico's in vergelijking met de vereisten op basis van Solvency I. Dit dient de toezichthouders beter in staat stellen accuraat en tijdig in te grijpen. De kwantitatieve vereisten nemen de balans van verzekeraars op basis van de in de Solvency II-regelgeving uitgewerkte waarderingsgrondslagen als uitgangspunt. Aan de hand van deze Solvency II-balans wordt bepaald over welk eigen vermogen een bepaalde verzekeraar beschikt. Vervolgens wordt bepaald welk gedeelte van dat eigen vermogen in aanmerking komt om mee te tellen voor de solvabiliteit. Aldus kan een onderscheid worden gemaakt tussen voorschriften die zien op de waardering van de balansposten en voorschriften die zien op de solvabiliteitsvereisten.16 In het kader van de
Commissie onder vraag 7 (http://europa.eu/ rapid/press-release_MEMO-15-3120_en.htm). 8 Zie art. 2 Richtlijn. Zoals hiervoor aangegeven, zullen wij in dit artikel herverzekeraars niet steeds apart benoemen. 9 Zie art. 4 Richtlijn. 10 Zie art. 10 Richtlijn (geïmplementeerd in art. 57 Bpr). 11 Zie Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, p. 4-5. 12 Dit regime treedt per 1 januari 2016 in werking met het Implementatiebesluit richtlijn en verordening solvabiliteit II. De definitie van verzekeraars die onder dit aangepaste toezichtregime vallen wordt opgenomen in art. 1:1 Wft onder ‘verzekeraar met beperkte risico-omvang’. 13 Kleine levensverzekeraars die buiten de reikwijdte van de Richtlijn vallen, vallen in beginsel onder Solvency II Basic, omdat het consumentenbelang vaak te groot is om van het toezicht van DNB te worden vrijgesteld. Zie Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, p. 4. 14 Zie titel II, hoofdstuk I, afdeling 5 Richtlijn. 15 Zie overweging 16 considerans Richtlijn. 16 Zie Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, p. 6.
Tijdschrift voor Compliance - december 2015 327
10.De Haan_Kool_achtergrond.indd 327
18-12-15 20:42
SOLVENCY II: EEN GLOBALE VERKENNING ACHTERGROND
solvabiliteitsvereisten is verder nog van belang dat in bepaalde gevallen de verplichting geldt een verklaring van geen bezwaar (vvgb) te verkrijgen van DNB, alvorens kan worden overgegaan tot het verminderen van het eigen vermogen.
Waardering van balansposten De balansposten dienen op grond van het Solvency II-regime te worden gewaardeerd tegen marktwaarde.17 Dit is de prijs die een onafhankelijke partij zou willen betalen of ontvangen voor het overnemen van de activa of de passiva. Hierbij is van belang dat de waarde van goodwill en in beginsel ook de waarde van overige immateriële activa op nul wordt gesteld. Voor de waardering van technische voorzieningen, zijnde de voorzieningen waarover een verzekeraar dient te beschikken om op balansdatum alle bestaande verplichtingen jegens de polishouders af te kunnen wikkelen, geldt een uitgebreidere regeling die eveneens uitgaat van waardering tegen marktwaarde. Met bovenstaande wordt duidelijk afgeweken van Solvency I, waarbij het mogelijk is verschillende waarderingsgrondslagen te hanteren.18 De waarderingsgrondslagen onder Solvency II leiden ertoe dat de balans van een verzekeraar meer in overeenstemming is met de economische werkelijkheid. Doordat Solvency II eigen waarderingsgrondslagen voorschrijft, wijkt de Solvency II-balans veelal af van de statutaire balans van een verzekeraar, hetgeen dus extra administratieve lasten met zich meebrengt. Deze verschillen moeten bovendien inzichtelijk worden gemaakt in het rapport over de solvabiliteit en financiële positie van de verzekeraar (zie paragraaf ‘Pijler 3’). Overigens kan een verzekeraar deze extra administratieve lasten zoveel mogelijk beperken door in de statutaire balans al aansluiting te zoeken bij de waarderingsgrondslagen onder Solvency II.
Solvabiliteitsvereisten In het kader van de solvabiliteitsvereisten kan er onder Solvency II een onderscheid worden gemaakt tussen het solvabiliteitskapitaalvereiste (Solvency Capital Requirement (SCR)) en het minimumkapitaalvereiste (Minimum Capital Requirement (MCR)).19 Anders dan op grond van de huidige regelgeving en in lijn met de overweging dat de kwantitatieve vereisten dienen aan te sluiten bij de daadwerkelijke risico's, zijn deze solvabiliteitsvereisten afhankelijk van de aard, omvang en complexiteit van de risico's die de verzekeraar daadwerkelijk loopt.20 Hoe meer risico een verzekeraar loopt, hoe hoger de solvabiliteitsvereisten voor de betreffende verzekeraar zijn. De berekening van de SCR kan worden uitgevoerd met gebruikmaking van het standaardmodel of met gebruikmaking van een intern model.21 In geval van het standaardmodel worden er verschillende berekeningen gemaakt voor verschillende groepen risico's. De uitkomsten van die berekeningen worden uiteindelijk samengevoegd op basis van correlatieschema's, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met het feit dat sommige risico's zich niet tegelijkertijd kunnen verwezenlijken. Het gebruik van een intern model, zijnde een model dat door de verzekeraar zelf is ontwikkeld, is slechts toegestaan indien dat model voorafgaand door DNB is goedgekeurd. Overigens kan DNB een kapitaalopslag opleggen indien de SCR, berekend aan de hand van het standaardmodel of het interne model, niet leidt tot een SCR dat in overeenstemming is met het risicoprofiel van de verzekeraar. Deze kapitaalopslag is overigens bedoeld als een tijdelijke maatregel en ontslaat een verzekeraar niet van de verplichting een juiste SCR te berekenen. Voor de berekening van de MCR is een (uitgebreide) regeling opgenomen in art. 248 e.v. Uitvoeringsverordening. Deze berekening van de MCR mondt uit in een percentage van de SCR. Dit percentage is begrensd in een bandbreedte van 25-45 procent van de SCR. Daarnaast geldt er op grond van art. 253 Uitvoeringsverordening voor de MCR een absoluut minimum. Dit is de zogenaamde Absolute Minimum Capital 17 Requirement (AMCR). Zie art. 75-86 Richtlijn en art. 7 e.v. UitvoeOf een verzekeraar vervolgens voldoet aan de SCR en de MCR, dient te worden bepaald aan de hand van de Solvency II-balans. Slechts een deel van het eigen vermogen zoals vermeld in de Solvency II-balans kan door verzekeraars worden meegeteld in het kader van de solvabiliteitsvereisten. Het eigen vermogen dat in beginsel mag worden meegenomen wordt aangeduid als in aanmerking komend eigen vermogen.
ringsverordening. Zie Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, p. 6. 19 Onder Solvency I worden de equivalenten van de SCR en MCR aangeduid met het vereiste solvabiliteitsmarge en het garantiefonds. 20 Zie Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, p. 5 en 6. 21 De SCR wordt berekend overeenkomstig art. 100-127 Richtlijn en art. 83 e.v. Uitvoeringsverordening. 18
328 Tijdschrift voor Compliance - december 2015
10.De Haan_Kool_achtergrond.indd 328
18-12-15 20:42
SOLVENCY II: EEN GLOBALE VERKENNING ACHTERGROND
DNB heeft aangegeven dat zij zal aansturen op een dekking van de SCR met in aanmerking komend vermogen van 100 procent.22 Pas wanneer niet het volledige SCR wordt gedekt, zal DNB handhaven. DNB heeft echter ook aangegeven dat zij het onverstandig vindt als verzekeraars zelf ook op een dekking van 100 procent aansturen. Indien verzekeraars minder dan 100 procent van hun SCR hebben gedekt, dient de verzekeraar daarvan melding te maken bij DNB en binnen twee maanden na de melding aan te geven op welke wijze zij dit solvabiliteitsprobleem binnen zes maanden zal verhelpen.23 Indien er te weinig dekking is om aan de MCR te voldoen, dient DNB hiervan op de hoogte te worden gesteld en dient de verzekeraar binnen een maand een herstelplan bij DNB in te dienen. Daarnaast dient een dekking van minder dan 100 procent van de SCR publiek te worden gemaakt. Teneinde te bepalen welk gedeelte kwalificeert als in aanmerking komend eigen vermogen, is het volgende van belang. Een onderscheid moet worden gemaakt tussen kernvermogen en aanvullend vermogen.24 Het kernvermogen bestaat op grond van art. 88 Richtlijn uit het positieve verschil tussen de activa en de verplichtingen en achtergestelde verplichtingen. De bestanddelen van het kernvermogen dienen bovendien te zijn genoemd in de Uitvoeringsverordening of door DNB te zijn goedgekeurd.25 Het aanvullend vermogen bestaat op grond van art. 89 Richtlijn uit bestanddelen die geen kernvermogen vormen en die kunnen worden opgevraagd om verliezen te compenseren, zoals bijvoorbeeld niet-gestort aandelenkapitaal dat niet is opgevraagd. Aanvullend vermogen moet door de toezichthouder worden goedgekeurd alvorens dit kan meetellen als in aanmerking komend eigen vermogen. De toezichthouder let daarbij onder andere op de positie van de betrokken tegenpartij en diens mogelijkheid en bereidheid om het kapitaal te verstrekken. Zowel de bestanddelen van het kernvermogen als die van het aanvullend vermogen dienen daarnaast te voldoen aan bepaalde specifieke voorwaarden.26 De bestanddelen van het kernvermogen en het aanvullend vermogen worden vervolgens ingedeeld in drie verschillende tiers. De indeling in de verschillende tiers is afhankelijk van of het kernvermogen of aanvullend vermogen betreft. Zo kan aanvullend vermogen nooit kwalificeren als tier 1-kapitaal. De indeling van de bestanddelen in de verschillende tiers is daarnaast afhankelijk van bepaalde kenmerken van die bestanddelen.27 Deze kenmerken betreffen bijvoorbeeld de mate waarin het bestanddeel permanent beschikbaar is en de mate waarin de terugbetaling van het bestanddeel is achtergesteld ten opzichte van andere schuldeisers.28 De indeling in de verschillende tiers is van belang, omdat er kwantitatieve vereisten en grenzen gelden met betrekking tot het kunnen meetellen van tier 1-, tier 2- of tier 3-kapitaal als in aanmerking komend vermogen.29 Zo dienen alle tier 1-kapitaal bestanddelen ten minste de helft van de SCR te bedragen en ten minste 80 procent van de MCR. Verder kan bijvoorbeeld het tier 3-kapitaal slechts in aanmerking komend vermogen vormen voor zover dit niet meer bedraagt dan 15 procent van de SCR. Wij merken nog op dat een speciaal overgangsregime is opgesteld in het kader van de indeling van de eigen vermogensbestanddelen.30 Op basis van dit overgangsregime mogen bepaalde bestanddelen die onder Solvency I meetellen bij het bepalen van de aanwezige solvabiliteitsmarge ook meetellen als tier 1- of tier 2-kapitaal, hoewel die bestanddelen niet als zodanig kwalificeren op grond van de Solvency II-regelgeving. Ook hier dient rekening te worden gehouden met kwantitatieve grenzen.31 Ook is er een overgangsregeling voor verzekeraars die op grond van Solvency I wel voldoen aan de toepasselijke solvabiliteitsvereisten, maar die dat per 1 januari 2016 op grond van de Solvency II-regelgeving niet meer doen.32 Voor die verzekeraars geldt een overgangsperiode waardoor zij tot 31 december 2017 de tijd hebben om te voldoen aan de SCR.
Verminderen eigen vermogen Reeds in de aanloop naar Solvency II is in art. 3:97 Wft opgenomen dat in bepaalde omstandigheden een vvgb dient te zijn verkregen van DNB alvorens een verzekeraar zijn eigen vermogen mag verminderen.33 Daarmee wordt bedoeld het verminderen van eigen vermogen als gevolg
Zie daarvoor de presentatie zoals DNB die heeft gegeven tijdens de Verzekeringsmiddag op 16 december 2014: http://www.toezicht. dnb.nl/binaries/50-232373.pdf. 23 In geval van extreme marktomstandigheden kan deze termijn worden verlengd. 24 Zie art. 87 Richtlijn. 25 Zie art. 69 en 72 Uitvoeringsverordening. 26 Zie art. 69 e.v. Uitvoeringsverordening. 27 Zie art. 93 Richtlijn. 28 In welke mate het bestanddeel deze kenmerken bezit, dient bovendien te worden bepaald met inachtneming van bepaalde specifiekere kenmerken. Zie art. 93 lid 2 Richtlijn. 29 Zie art. 82 Uitvoeringsverordening. 30 Zie art. 308 ter lid 9 en 10 Richtlijn. 31 Zie art. 82 lid 3 sub d Uitvoeringsverordening. 32 Zie art. 308 ter lid 14 Richtlijn. 33 Art. 3:97 Wft is geïmplementeerd met de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II op 1 januari 2014. 22
Tijdschrift voor Compliance - december 2015 329
10.De Haan_Kool_achtergrond.indd 329
18-12-15 20:42
SOLVENCY II: EEN GLOBALE VERKENNING ACHTERGROND
van een terugbetaling van kapitaal of een uitkering van reserves. Met het vvgb-vereiste is geanticipeerd op de Solvency II-regelgeving.34 Op grond van die regelgeving wordt kernvermogen namelijk pas als tier 1-kapitaal gekwalificeerd indien dat kernvermogen in hoge mate permanent beschikbaar is.35 In de Uitvoeringsverordening is bepaald dat hiervan slechts sprake is indien onder andere een terugbetaling van kapitaal of dividend kan worden voorkomen.36 Dit vereiste bestaat niet onder Solvency I en betreft aldus een nieuwe eis. Het is evenwel niet zomaar mogelijk een clausule overeen te komen in reeds bestaande overeenkomsten, waarmee wordt bewerkstelligd dat aan deze nieuwe eis wordt voldaan. Daarom is voorzien in een wettelijke regeling die bepaalt dat een vvgb dient te worden verkregen alvorens het eigen vermogen mag worden verminderd, indien de verzekeraar ten tijde van de terugbetaling van kapitaal of het uitkeren van dividend niet voldoet aan de SCR of kan worden voorzien dat de verzekeraar binnen een jaar niet meer aan de SCR kan voldoen.37
Pijler 2 – Kwalitatieve eisen en toezichtproces De tweede pijler omvat de zogeheten kwalitatieve vereisten. De Solvency II-regelgeving bevat bepalingen die moeten waarborgen dat een verzekeraar een goed risicobeheer voert en stelt in dat kader onder meer eisen aan de bedrijfsvoering en het risicomanagement, oftewel de governance van de verzekeraar. Uitgangspunt is dat een verzekeraar dient te beschikken over een doeltreffend governancesysteem dat zorgt voor een gezonde en prudente bedrijfsvoering.38 De vereisten op het gebied van governance dienen te waarborgen dat een verzekeraar adequaat wordt bestuurd en hebben tot doel dat risico’s optimaal worden beheerst en periodiek worden getoetst. De eindverantwoordelijkheid voor de naleving van deze vereisten wordt overigens uitdrukkelijk neergelegd bij het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan.39 De wijze waarop de wetgever het onderdeel governance heeft geïmplementeerd maakt de regelgeving er helaas niet overzichtelijker op. Veel van de richtlijnvereisten zijn niet in de Wft opgenomen, maar gelden via de algemene norm van art. 3:17 Wft. Hierin is in algemene bewoordingen het vereiste van beheerste en integere bedrijfsvoering neergelegd. De op art. 3:17 Wft gebaseerde bepalingen in het Bpr Wft bepalen vervolgens dat verzekeraars moeten voldoen aan een aantal artikelen uit de Richtlijn.40 Art. 3:17 Wft geeft overigens geen duidelijkheid over de vraag of op het gebied van governance aan de (zeer) open norm van art. 3:17 Wft geheel wordt voldaan indien alle richtlijnvereisten in acht zijn genomen. Een deel van de eisen ten aanzien van governance komt overeen met de eisen die onder het huidige recht al gelden, maar er is ook een aantal aanvullende vereisten. Hieronder zullen enkele in het oog springende vereisten op het gebied van governance worden behandeld.
Sleutelfuncties Verzekeraars dienen vier sleutelfuncties binnen de organisatie te hebben.41 Een sleutelfunctie hoeft overigens niet per se een organisatorische afdeling of een persoon te zijn.42 Het staat een verzekeraar vrij om te bepalen welke organisatievorm het beste past, waarbij rekening dient te worden gehouden met de aard, omvang en complexiteit van de organisatie.43 – Ten eerste dient een verzekeraar te beschikken over een risk managementsysteem dat bestaat uit strategieën, processen en rapportageprocedures die nodig zijn om de risico’s waaraan de verzekeraar (mogelijk) bloot staat alsook de onderlinge afhankelijkheid en relaties daartussen voortdurend te onderkennen, te meten, te bewaken, te beheren en te rapporteren. Het risk
Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, p. 45-46. 35 Zie art. 94 Richtlijn jo. artikel 93 Richtlijn. 36 Zie art. 71 lid 1 sub j Uitvoeringsverordening. 37 Bij de invoering van art. 3:97 Wft werd niet aangesloten bij de SCR omdat er toen nog niet aan DNB gerapporteerd diende te worden overeenkomstig de Solvency II-regelgeving. Daarom werd aangesloten bij het zogenaamde theoretische solvabiliteitscriterium. Sinds 1 januari 2015 dient er wel te worden gerapporteerd op basis van de Solvency II-regelgeving (althans de voorbereidende richtsnoeren van EIOPA). Daarom wordt er sinds 1 januari 2015 wel aangesloten bij de SCR. 38 Art. 41 Richtlijn. 39 Zie art. 40 Richtlijn. Overigens legt de Richtlijn in een aantal artikelen een verplichting op aan het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan, waarbij de verzekeraar zelf lijkt te mogen kiezen wie de verplichting op zich neemt. In het vervolg wordt daarom gesproken over ‘het management’. 40 Zie in het bijzonder paragraaf 4.3 Bpr Wft. 41 Zie art. 44, 46, 47 en 48 Richtlijn, welke bepalingen zijn geïmplementeerd via paragraaf 4.3 Bpr Wft. 42 Zie ook het factsheet van DNB getiteld ‘Pilaar 2: Governance’ (www.toezicht.dnb.nl/2/50231301.jsp). 43 Zie ook het nieuwsbericht van DNB getiteld: ‘Proportionaliteit bij sleutelfuncties’ van 29 oktober 2015 (http://www.dnb.nl/nieuws/ dnb-nieuwsbrieven/nieuwsbrief-verzekeren/ nieuwsbrief-verzekeren-oktober-2015/ dnb332967.jsp). 34
330 Tijdschrift voor Compliance - december 2015
10.De Haan_Kool_achtergrond.indd 330
18-12-15 20:42
SOLVENCY II: EEN GLOBALE VERKENNING ACHTERGROND
managementsysteem moet de risico’s bestrijken waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van de SCR. – Ten tweede dient een verzekeraar te beschikken over een systeem van interne controle. Dit systeem omvat in ieder geval de administratieve en financiële verslagleggingsprocedures, een intern-controlekader, passende rapportageregelingen op alle niveaus en een compliancefunctie. In de compliancefunctie dient aan het management advies te worden uitgebracht over de naleving van Solvency II-regelgeving. Ook moeten daarin de mogelijke gevolgen van wetswijzigingen voor de verrichtingen van de betrokken onderneming worden beoordeeld en compliancerisico’s worden vastgesteld en beoordeeld. – Ten derde dient een verzekeraar te voorzien in een interne auditfunctie. In deze functie wordt geëvalueerd of het interne-controlesysteem en andere onderdelen van het governancesysteem adequaat en doeltreffend zijn. Deze functie dient objectief en onafhankelijk te zijn van de operationele functies. Rapportage vindt plaats aan het management, dat vervolgens indien nodig moet besluiten tot het treffen van maatregelen en ervoor zorgt dat die maatregelen worden uitgevoerd. – De invoering van de vierde verplichte sleutelfunctie, te weten de actuariële functie, is voor verzekeraars waarschijnlijk het meest ingrijpend.44 De Richtlijn beschrijft een groot aantal activiteiten voor de actuariële functie, waaronder de coördinatie van de berekening van de technische voorzieningen, het zorg dragen voor juiste methodieken en onderliggende modellen en advisering over het herverzekeringsbeleid. Deze functie dient te worden uitgeoefend door personen met kennis van actuariële en financiële wiskunde die in verhouding staat tot de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die aan de werkzaamheden van de verzekeraar verbonden zijn. Tevens dienen deze personen over voldoende ervaring te beschikken.
Beleidslijnen Op grond van de Solvency II-regelgeving dienen verzekeraars te beschikken over schriftelijk vastgelegde beleidslijnen voor het risk management, de interne controle, de interne audit en, indien van toepassing, uitbestedingen. Deze beleidslijnen moeten een keer per jaar worden geëvalueerd. De beleidslijnen moeten door het management worden goedgekeurd.45
Toetsing eigen risico en solvabiliteit: ORSA De Solvency II-regelgeving schrijft voor dat het interne proces van een verzekeraar zodanig dient te worden ingericht dat de risico’s optimaal worden beheerst en periodiek worden getoetst. Een belangrijk onderdeel is de Own Risk and Solvency Assessment (ORSA).46 Deze beoordeling, die onder het huidige recht niet is voorgeschreven, dient minimaal een keer per jaar te worden uitgevoerd en opgesteld en bij de toezichthouder te worden ingediend. Met behulp van de ORSA wordt aan de verzekeraar en haar stakeholders inzicht gegeven in de samenhang tussen strategie, de materiële risico’s die de verzekeraar mogelijk bedreigen, de mogelijke consequenties hiervan voor de financiële positie van de verzekeraar en wat de verzekeraar kan doen om de risico’s af te wenden of te beperken. De ORSA is vormvrij, al is er wel een aantal elementen dat in ieder geval moet terugkomen in de ORSA. De verzekeraar zal dus zelf moeten beslissen op welke wijze de ORSA wordt vormgegeven. Dit biedt uiteraard het voordeel dat de verzekeraar de ORSA kan laten aansluiten bij de eigen bedrijfsvoering. Deze open normen leiden echter ook tot de nodige rechtsonzekerheid. De onderwerpen die in de ORSA in ieder geval aan bod moeten komen zijn de algehele solvabiliteitsbehoefte, de naleving van de kapitaalvereisten en de vereisten inzake technische voorzieningen en de significantie waarmee het eigen risico van de verzekeraar afwijkt van de aannames die ten grondslag liggen aan de SCR. De beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit door middel van een ORSA moet een integraal onderdeel uitmaken van de bedrijfsstrategie en moet ook steeds in aanmerking worden genomen bij strategische beslissingen van de onderneming. Overigens is een interessante vraag hoe dit onderdeel van de governance zich verhoudt tot het (Nederlandse) ‘klantbelang centraal-beginsel’ dat vanuit gedragsrechtelijke optiek een rol speelt bij het besluitvormingsproces, 44 bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van verzekeringspro Art. 48 Richtlijn. Geïmplementeerd via ducten. De belangen van de klant hoeven immers niet paragraaf 4.3 Bpr Wft. 45 noodzakelijkerwijs parallel te lopen met de prudentiële Art. 41 lid 3 Richtlijn. 46 belangen van de verzekeraar. Zie art. 45 Richtlijn. Geïmplementeerd via art. 26 lid 2 Bpr Wft.
Tijdschrift voor Compliance - december 2015 331
10.De Haan_Kool_achtergrond.indd 331
18-12-15 20:42
SOLVENCY II: EEN GLOBALE VERKENNING ACHTERGROND
Geschiktheid en betrouwbaarheid Op grond van de Richtlijn dienen personen die de verzekeraar daadwerkelijk besturen deskundig en betrouwbaar te zijn.47 Dit brengt overigens geen wijzigingen met zich mee ten opzichte van de huidige regelgeving, op grond waarvan beleidsbepalers en leden van toezichthoudende organen zijn onderworpen aan geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsingen. Een wijziging ten opzichte van Solvency I is dat voortaan ook personen die een sleutelfunctie vervullen (in de zin dat zij betrokken zijn bij het uitvoeren van de sleutelfuncties) geschikt en betrouwbaar moeten zijn.48 De Nederlandse wetgever heeft besloten om voor personen die verantwoordelijk zijn voor de uitoefening van sleutelfuncties aan te sluiten bij het reeds geldende regime voor de toetsing op geschiktheid en betrouwbaarheid voor beleidsbepalers en leden van toezichthoudende organen ingevolge art. 3:8 en 3:9 Wft.49 Voor de overige personen werkzaam in sleutelfuncties geldt dat de verzekeraar zelf de toetsing op geschiktheid en betrouwbaarheid uitvoert.50
Uitbesteding Evenals onder Solvency I geldt ook onder Solvency II dat verzekeraars bij uitbesteding volledig verantwoordelijk blijven voor de nakoming van hun verplichtingen. Bovendien geldt dat de uitbesteding van kritieke of belangrijke operationele functies of werkzaamheden er niet toe mag leiden dat afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het governancesysteem van de verzekeraar, het operationele risico toeneemt of de continuïteit of toereikendheid van de dienstverlening aan verzekeringnemers wordt ondermijnd.51 Onder Solvency I is op grond van art. 32 Bpr Wft een aantal uitbestedingsregels niet van toepassing op uitbesteding van werkzaamheden aan ondernemingen die deel uitmaken van de groep waartoe de verzekeraar behoort, mits die onderneming is gevestigd in een lidstaat. Dit verlichte uitbestedingsregime is onder Solvency II verdwenen, waardoor ook bij uitbesteding van activiteiten aan groepsentiteiten de voor uitbesteding geldende regels gelden en dus een daartoe strekkende uitbestedingsovereenkomst gesloten zal moeten worden.
Pijler 3 – Toezichtrapportage en openbaarmaking informatie De derde pijler bevat de voorschriften die zien op de door verzekeraars te verstrekken informatie. De voorschriften gelden niet alleen op individueel- maar ook op groepsniveau.52 De informatieplichten hebben tot doel een bepaalde mate van marktdiscipline te bereiken door transparantie over de financiële positie en de governance van de verzekeraar te verplichten.53 Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen informatie die aan het publiek moet worden verstrekt en rapportages die aan DNB 47 moeten worden verstrekt. Hoewel Nederland, anders Zie art. 42 lid 1 Richtlijn. 48 dan sommige andere lidstaten, reeds bekend is met Art. 42 lid 1 Richtlijn en art. 273 Verordening publieke informatieplichten, merken wij in zijn solvabiliteit II. Geïmplementeerd in art. 3:8 algemeenheid op dat de informatieplichten van en 3:9 Wft en art. 13 en 26 lid 2 Bpr Wft. 49 verzekeraars met de komst van Solvency II zijn Zie ook Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, geïntensiveerd. Bovendien dient het proces van p. 39. Overigens geldt voor de personen die totstandkoming van deze publieke- en DNB-rapportaverantwoordelijk zijn voor een sleutelfunctie ges overeenkomstig de Solvency II-regelgeving te zijn op grond van de Wijzigingswet financiële ingebed in de bedrijfsvoering van de verzekeraar, markten 2015 sinds 1 april 2015 reeds een hetgeen inhoudt dat het publicatie- en rapportagebegeschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsing, leid schriftelijk moet zijn vastgelegd.54 omdat zij tot het zogeheten ‘tweede echelon’
Publieke informatieplichten Een verzekeraar dient jaarlijks een rapport over zijn solvabiliteit en financiële positie te publiceren.55 Dit rapport wordt zowel door het publiek als door DNB gebruikt. In het rapport dient een beknopte samenvatting te zijn opgenomen en dient de verzekeraar in te gaan op zijn bedrijf en resultaten, governancesysteem, risicoprofiel, waardering voor solvabiliteitsdoeleinden en kapitaalbeheer. Met uitzondering van de informatie over het kapitaalbeheer, kan door de verzekeraar een ontheffing worden aangevraagd bij DNB.56 Deze ontheffing zal in beginsel slechts worden verleend indien het kennelijk concurrentiegevoelige informa-
behoren (zie voor een nadere uitleg van DNB op dit punt: http://www.toezicht.dnb. nl/4/2/16/50-232648.jsp). 50 Zie art. 13 en 26 lid 2 Bpr Wft en art. 273 Verordening solvabiliteit II. 51 Zie art. 49 Richtlijn en het toekomstige art. 27d en 27e Bpr Wft. 52 Zie art. 256 Richtlijn. 53 Zie Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, p. 7. 54 Zie art. 35 lid 5 Richtlijn. 55 Zie art. 51, 53, 54, 55, 56 Richtlijn en art. 290 e.v. Uitvoeringsverordening (individueel) en artikelen 359 e.v. Uitvoeringsverordening (groep). 56 Zie art. 53 Richtlijn jo. art. 299 Uitvoeringsverordening.
332 Tijdschrift voor Compliance - december 2015
10.De Haan_Kool_achtergrond.indd 332
18-12-15 20:42
SOLVENCY II: EEN GLOBALE VERKENNING ACHTERGROND
tie betreft en/of er sprake is van een conflict met een verplichting jegens derden de betreffende informatie geheim te houden. Indien een ontheffing is verleend, dient daarvan in het rapport melding te worden gemaakt. Het jaarlijkse rapport kan zowel als onderdeel van de jaarrekening worden gepubliceerd alsook afzonderlijk. Daar er enige overlap zit tussen de informatie in de jaarrekening en de informatie in het rapport, heeft de wetgever reeds opgemerkt dat het aantrekkelijk kan zijn het rapport als onderdeel van de jaarrekening te publiceren.57 In dat kader is evenwel van belang op te merken dat er verschillen kunnen zitten tussen de informatie in het rapport en de informatie in de jaarrekening (zie hiervoor paragraaf ‘Pijler 1’). Naast het jaarlijkse rapport, is een verzekeraar in bepaalde gevallen op grond van art. 54 Richtlijn ook verplicht om tussentijds informatie publiek te maken. Dit is het geval wanneer er belangrijke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die van invloed zijn op de informatie die in het jaarlijkse rapport over de solvabiliteit en financiële positie van de betreffende verzekeraar is opgenomen. Gedacht kan daarbij worden aan het niet langer voldoen aan de SCR of de MCR (zie hiervoor paragraaf ‘Pijler 1’). Voor beursgenoteerde verzekeraars geldt dit te meer nu het niet ondenkbaar is dat een dergelijk feit als koersgevoelig heeft te gelden. In dat geval geldt in beginsel de plicht om deze informatie onverwijld openbaar te maken.58
DNB-rapportages Naast het publiceren van het hiervoor genoemde rapport dient een verzekeraar periodieke rapportages in te dienen bij DNB.59 Sinds 1 januari 2015 zijn verzekeraars al verplicht om de rapportages die aan DNB moeten worden verstrekt ter voorbereiding op Solvency II op basis van richtsnoeren van EIOPA in te richten. De rapportages die vanaf 1 januari 2016 moeten worden ingediend bestaan uit een beschrijvend deel en een deel dat bestaat uit kwantitatieve rapportagestaten. Het beschrijvende gedeelte is hetzelfde gestructureerd als het rapport dat aan het publiek beschikbaar wordt gesteld. Ten opzichte van het publieke rapport is er echter meer gedetailleerde informatie opgenomen en is er geen uitzondering gemaakt voor informatie die door de verzekeraar zelf als te vertrouwelijk wordt aangemerkt voor publicatie. Ook de ORSA (zie hiervoor paragraaf ‘Pijler 2’) is opgenomen in de DNB-rapportage. Naast de jaarlijkse DNB-rapportage is een verzekeraar verplicht om een rapportage in te dienen bij DNB indien er bepaalde gebeurtenissen plaatsvinden die van materiële invloed zijn op de verzekeraar.60
Groepstoezicht Op grond van Solvency I is iedere toezichthouder die toezicht houdt op een verzekeraar binnen een groep verantwoordelijk voor het groepstoezicht.61 In internationale situaties zijn daarmee meerdere toezichthouders verantwoordelijk voor groepstoezicht waardoor het groepstoezicht veelal gefragmenteerd is. Bovendien ziet dit groepstoezicht met name op de financiële positie van de groep. Onder Solvency II wordt er één groepstoezichthouder aangewezen en worden de eisen die aan verzekeringsgroepen worden gesteld meer omvattend.62 Indien dezelfde toezichthoudende autoriteit bevoegd is voor alle verzekeringsondernemingen binnen een groep, dan is deze toezichthoudende autoriteit de groepstoezichthouder. Indien bijvoorbeeld alle ondernemingen van de groep in Nederland zijn gevestigd, dan is DNB de groepstoezichthouder. Indien niet alle ondernemingen in hetzelfde land gevestigd zijn, wordt als groepstoezichthouder aangemerkt de toezichthouder die aan de verzekerings- of herverzekeringsonderneming die aan het hoofd van de groep staat de vergunning heeft verleend. De groepstoezichthouder krijgt bevoegdheden die vergelijkbaar zijn met die van de solotoezichthouder en krijgt daarnaast groepstoezichthouderbevoegdheden, zoals passende coördinatie- en beslissingsbevoegdheden.63
Zie Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, p. 8. Zie art. 5:25i lid 2 jo. 5:53 lid 1 Wft. 59 Zie art. 35 Richtlijn. 60 Zie art. 35 lid 2 sub a Richtlijn. 61 Op grond van de richtlijn verzekeringsgroepen Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullende toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep, geïmplementeerd in de Wft, het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen en de Regeling aanvullend prudentieel toezicht. 62 Zie art. 247 Richtlijn, geïmplementeerd in art. 3:282 en 3:283 Wft. 63 Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, p. 12, art. 248 Richtlijn en considerans 111 Richtlijn. Een ander voorbeeld van een bevoegdheid van de groepstoezichthouder is het verlangen van een herberekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste als er aanwijzingen zijn dat het risicoprofiel van de groep in aanzienlijke mate is gewijzigd sinds de datum waarop de laatste rapportage van het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep heeft plaatsgevonden (zie art. 219 lid 2 Richtlijn, geïmplementeerd in art. 4b lid 1 Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft). 57 58
Tijdschrift voor Compliance - december 2015 333
10.De Haan_Kool_achtergrond.indd 333
18-12-15 20:42
SOLVENCY II: EEN GLOBALE VERKENNING ACHTERGROND
Onder Solvency II wordt er één groepstoezichthouder aangewezen en worden de eisen die aan verzekeringsgroepen worden gesteld meer omvattend. Ongeacht of de nationale toezichthouder groepstoezichthouder is, blijft de nationale toezichthouder in alle gevallen toezicht houden op binnenlandse verzekeraars binnen de groep. Ten behoeve van de onderlinge samenwerking is er een college van toezichthouders waarin zowel de groepstoezichthouder als de individuele toezichthouders zitting hebben. De nationale toezichthouder behoudt in beginsel zijn bevoegdheden.64 Zo behoudt DNB de bevoegdheid om handhavingsmaatregelen te gebruiken. Onder omstandigheden dienen de nationale toezichthouders evenwel de groepstoezichthouder te raadplegen en overleg te plegen in het college van toezichthouders als dat voor de toezichthoudende taken van andere toezichthoudende autoriteiten van belang is.65
Inwerkingtreding en overgangsrecht In titel VI66 Richtlijn zijn overgangs- en slotbepalingen opgenomen voor verzekeraars.67 In het kader van de overgang is onder meer bepaald dat de vergunning onder Solvency I voor levensverzekeraars en schadeverzekeraars van rechtswege, en zonder dat daar kosten voor worden gerekend, wordt omgezet in een vergunning onder Solvency II (een 'Solvency II-vergunning') of in een vergunning voor verzekeraars die onder het aangepaste regime van de Richtlijn vallen (Solvency II Basic).68 Zoals uit het voorgaande blijkt (zie paragraaf ‘Pijler 1’) is er daarnaast bijvoorbeeld ook een overgangsbepaling specifiek in het kader van de indeling van het eigen vermogen en het voldoen aan de SCR.
Slotopmerkingen Het bovenstaande is slechts een selectie uit de onderwerpen die Solvency II regelt. Het moge duidelijk zijn dat Solvency II voor de verzekeringsmarkt zeer ingrijpende wijzigingen met zich meebrengt die vele aspecten van de bedrijfsvoering van verzekeraars zullen raken. Of de grote inspanning die van verzekeraars wordt gevraagd zich daadwerkelijk uitbetaalt in een betere bescherming van de polishouders zal de toekomst uitwijzen.
Zie Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, p. 12-13. 65 Zie art. 250 lid 1 Richtlijn (art. 1:51e Wft). 66 Art. 305 e.v. Richtlijn. Uit de transponeringstabel bij de Richtlijn volgt dat art. 3:305 e.v. geen implementatie behoeven, omdat de artikelen al in bestaande artikelen zijn geïncorporeerd (die artikelen worden echter niet genoemd). 67 De overgangsbepalingen worden blijkens de transponeringstabel (Stb. 2015, 308, p. 90) verspreid geïmplementeerd, te weten in: Artikel IIIB en IV van de Wet implementatie Omnibus II-richtlijn, het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft en het Besluit prudentiële regels Wft. 68 Als bedoeld onder art. 2:27 lid 1 sub a Wft respectievelijk art. 2:27 lid 1 sub b Wft. Zie Stb. 2012, 679, p. 44 en Kamerstukken II 2011/12, 33 273, nr. 3, p. 24. 64
334 Tijdschrift voor Compliance - december 2015
10.De Haan_Kool_achtergrond.indd 334
18-12-15 20:42