Sociaal Politiek Program CNV
Wij zijn één samenleving
Sociaal Politiek Program CNV
“Wij zijn één samenleving” Het CNV bepleit een breed gedragen aanpak van onze structurele problemen waarbij het bevorderen van de onderlinge verbondenheid tussen mensen, die dé samenleving vormen, centraal staat. Het CNV wil daarom dat in de politiek sociale en groene duurzaamheid, solidariteit, persoonlijke verantwoordelijkheid en het kansen bieden aan mensen belangrijke elementen zijn. Werk is belangrijk voor mensen. Al was het maar omdat mensen in hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. Maar werk is meer dan geld verdienen. Het geeft een zinvolle invulling en structuur aan het leven. Mensen krijgen de kans zich te ontwikkelen en om met anderen samen bij te dragen aan de ontwikkeling van onze samenleving. Dat is van belang en moet herkenbaar zijn in goed en toekomstgericht sociaal-economisch en arbeidsmarktbeleid.
ARBEIDSMARKT Alle cijfers wijzen uit dat onze beroepsbevolking gaat krimpen. Dat komt doordat er veel mensen met pensioen gaan en doordat er steeds minder jongeren zijn. Daarnaast stijgen de kosten in onze samenleving de komende jaren fors, bijvoorbeeld in de zorg. Daarom is het nodig dat onze economie groeit. De productiviteit per werknemer moet omhoog, omdat er op langere termijn anders tekorten dreigen. Hiervoor zijn scholing, preventie, mogelijkheden om zorg en werk te combineren en een integraal arbeidsmarktbeleid, met aandacht voor arbeidsmigratie, essentieel. Het CNV komt hiervoor met concrete voorstellen. • De loopbaancheck moet een vast onderdeel zijn van het personeelsbeleid om op die manier te voorkomen dat mensen vroegtijdig uit het arbeidsproces verdwijnen en tot aan hun aow-gerechtigde leeftijd duurzaam inzetbaar zijn. • Goed gedrag moet beloond worden. De inspanning van werkgever en werknemer naar aanleiding van de loopbaancheck kunnen van invloed zijn op de eventuele ontslagvergoeding. • Ondernemingsraden krijgen als het gaat om duurzame inzetbaarheid een belangrijke rol zodat maatwerk geleverd kan worden. • Jongeren, inclusief jongeren met een handicap, die hun schoolopleiding afronden moeten na die opleiding een baan krijgen, stage lopen of een andere (vervolg)opleiding volgen. • In cao’s moeten afspraken gemaakt worden over een leven lang leren en duurzame inzetbaarheid. • De overheid moet meer investeren in onderwijs en onderzoek. • Werknemers hebben een scholingsrecht dat wordt gefinancierd door de sector waarin zij werken. • O&O fondsen moeten sectoroverstijgend samenwerken. Persoonlijke ontwikkelingsbudgetten moeten echt persoonlijk worden en bij verandering van baan kunnen worden meegenomen. • Werkgevers en werknemers moeten afspraken maken over de combinatie werk en zorg, de overheid ondersteunt deze door financiële of fiscale maatregelen. • De opzegtermijnen moeten worden verlengd en deze periode moet gebruikt worden om van-werknaar-werk trajecten te realiseren. • Nieuwe regionale transfercentra moeten het proces van-werk-naar-werk ondersteunen. • Werkgevers en werknemers zijn samen verantwoordelijk voor deze regionale transfercentra. • Na de verlengde opzegtermijn, en zonder nieuwe baan, komt een werknemer in dienst van een transfercentrum. • De uitvoering van de WW moet in handen komen van werkgevers en werknemers. • De huidige WW kan omgevormd worden tot (regionale) fondsen waaruit de verlengde loondoorbetaling en de kosten van het transfercentrum worden betaald.
2
• Mensen met een arbeidsbeperking die er ondanks begeleiding niet in slagen een plek op de arbeidsmarkt te verwerven dienen – net als nu – een beschutte werkplek in de sociale werkvoorziening te krijgen. Daarbij geldt dat voor niemand het salaris onder het minimumloon mag komen. • Gelijk werk moet gelijk beloond worden. Verdringing moet worden tegengegaan. Daarom moeten cao’s op alle werknemers (van binnen of buiten de EU) binnen Nederland van toepassing zijn. • De Inspectie SZW moet gaan toezien op het naleven van de cao’s; dit vraagt aanpassing van de wet en uitbreiding van de capaciteit. • Op lokaal niveau kan geëxperimenteerd worden om uitkeringsgerechtigden te stimuleren werk aan te nemen. Hiervoor moet wel voldoende begeleiding geboden worden. • Ook zelfstandigen uit het buitenland moeten verplicht worden zichzelf in te schrijven bij de Kamer van Koophandel en een verklaring arbeidsrelatie (VAR) aan te vragen bij de belastingdienst. • Om oneigenlijke detacheringsconstructies tegen te gaan moet een centraal (internet)loket ingesteld worden waar mensen uit het buitenland die in Nederland willen werken zich moeten melden. • De Wet Arbeid Vreemdelingen en de Wet Arbeidsvoorwaarden bij Grensoverschrijdende Arbeid moet gewijzigd worden om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden en verdringing op de arbeidsmarkt tegen te gaan. • De hoofdaannemer van een opdracht, ongeacht de sector waarin hij actief is, moet aansprakelijk zijn voor de gehele keten aan onderaannemers. Zo kunnen fraude en het misbruik via schijnzelfstandigen voorkomen worden.
PENSIOENEN De komende jaren wordt Nederland geconfronteerd met de gevolgen van de vergrijzing. Er moet meer pensioen uitbetaald worden omdat het aantal 65-plussers snel toeneemt en omdat we ouder worden dan verwacht. Het CNV vindt het belangrijk dat er maatregelen genomen worden zodat het huidige, unieke pensioenstelsel met zijn drie pijlers waar het CNV nog steeds grote waarde hecht bestand is tegen deze ontwikkelingen en ook in de toekomst zijn waarde kan bewijzen. Het CNV voelt zich hiervoor verantwoordelijk. Pensioenen zijn een centraal thema in het overleg tussen werkgevers en werknemers. Het CNV staat daarom ook nu voluit achter het pensioenakkoord, want voor het CNV geldt: afspraak is afspraak. • Er moet een plan komen om hetzelfde percentage werknemers onder de 55-jaar als boven de 55-jaar aan het werk te krijgen. • De Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW) moet voortgezet worden zolang bovenstaande doelstelling nog niet behaald is. • Werknemers met zware beroepen en een lange loopbaan moeten op hun 65ste kunnen stoppen met werken zonder dat ze er meer dan 1,5% in inkomen op achteruit gaan ten opzichte van uittreding op 66-jarige leeftijd. Doorwerkbonussen zijn een goed middel om dit te bereiken. • Het automatisch leeftijdsontslag bij het bereiken van de aow-gerechtigde leeftijd moet worden afgeschaft. Daarnaast moeten werknemers zelf kunnen bepalen wanneer ze hun aow opnemen. • Bij een snellere verhoging van de aow-leeftijd dan in het pensioenakkoord afgesproken, moet rekening gehouden worden met werknemers die al gestopt zijn met werken; voor hen moet een passende en realistische overgangsregeling komen zonder inkomensverlies. • Pensioenfondsen moeten maatwerk kunnen blijven leveren. De maximale fiscale pensioenpremies moeten hiervoor gehandhaafd blijven. • Werknemers lopen veel meer risico dan werkgevers als het gaat om pensioenen. Het aantal zetels voor werknemersorganisaties in pensioenfondsbesturen moet daarom gehandhaafd blijven. • Een zetel voor pensioengerechtigden in het bestuur van een pensioenfonds moet ten koste gaan van een zetel van werkgevers. • De Solvency 2 regels zouden niet moeten gelden voor pensioenfondsen, want mocht dit wel het geval worden dan moeten de financiële buffers van de fondsen ten kosten van veel geld worden vergroot.
3
4
ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN Een veilige en een gezonde werkplek is essentieel. Het CNV signaleert dat de overheid haar rol bij het beschermen van goede arbeidsomstandigheden steeds meer in handen legt van sociale partners. Voor het CNV is toezicht en handhaving door de overheid van essentieel belang. Daarom stelt het CNV het volgende voor: • Bij het uitvoeren van dezelfde werkzaamheden moeten voor iedereen dezelfde regels voor arbeidsomstandigheden gelden. Dit geldt voor zowel werknemers, zelfstandigen, arbeidsmigranten als flexwerkers. • Er moet geen (Brusselse) regelgeving komen waardoor werknemers 48 uur per week aan het werk gezet kunnen worden. • Eén kennis- en onderzoekscentrum voor veiligheid en gezondheid ter ondersteuning van partijen in het veld. Dit kenniscentrum moet onder verantwoordelijkheid van de overheid komen te vallen. Het aanbod van kennis en onderzoek wordt nu te veel versnipperd aangeboden door verschillende partijen. • Preventiemedewerkers en ondernemingsraden moeten meer gestimuleerd worden om hun rol voor de veiligheid en gezondheid binnen hun organisatie beter op te pakken, ondersteund door het kennis- en onderzoekscentrum. • Effectiever registreren van mensen die tijdens het werk blootgesteld zijn aan gevaarlijke stoffen of een beroepsziekte hebben opgelopen. Nu is dit veel te veel afhankelijk van de willekeur van werkgevers. • Er moet voortgang gemaakt worden met het opstellen van grenswaarden voor arbeidsrisico’s, zoals werkdruk, hittestress en tillen, zodat partijen de oplossingen kunnen uitwerken in arbocatalogi. • De bedrijfsgezondheidszorg dient onafhankelijk en toegankelijk te zijn voor ieder die werkt. Werkenden moeten bij een bedrijfsarts terecht kunnen met alle vragen over hun gezondheid in relatie tot hun werk. De bedrijfsgezondheidszorg moet daarom anders gepositioneerd worden, weg van de werkgevers en meer gepositioneerd tussen de reguliere gezondheidszorg.
ZORG Nederland heeft een kwalitatief hoogwaardige publieke sector nodig. Een goed, toegankelijk en solidair zorgstelsel is daarvan een belangrijk onderdeel. Dat moet zo blijven. De kosten van het stelsel dreigen echter onbeheersbaar te worden. Deels is dit het gevolg van een stijgende levensverwachting, deels het gevolg van het niet optimaal functioneren van het huidige systeem. Door de stijgende kosten neemt de druk van de zorglasten op de Rijksbegroting toe, en ook de burger betaalt steeds meer voor de zorg. De komende periode is het van groot belang dat de kosten beheersbaar worden zonder dat werknemers of zwakkeren in de samenleving eenzijdig de rekening betalen. Daarom vindt het CNV het volgende: • De huidige eerlijke verdeling van de kosten tussen werkgever en werknemer is een leidend principe bij de verdeling van de zorgkosten • Het basispakket mag niet verder worden uitgehold. • Via invoeren van inkomensafhankelijke bijdragen kan de solidariteit tussen generaties en tussen rijk en arm worden vormgegeven. • Preventie voorkomt gezondheidsklachten en kosten. Werkgevers en werknemers zijn gezamenlijk verantwoordelijk om preventie te verbeteren. • De bureaucratie in de zorg moet worden beperkt en de schotten tussen disciplines worden afgebroken. Dit vraagt extra aandacht voor opleidingen in de zorg. • Geef de professionals in de zorg de ruimte adequate zorg te verlenen. • Specifiek arbeidsmarktbeleid in de zorg om aan de groeiende zorgvraag te voldoen is essentieel.
5
EUROPA Europa bepaalt in zeer hoge mate de kaders van het Nederlands beleid. Het CNV staat voor een sterk Europa volgens het Rijnlandse model waarin de mens centaal staat en niet de markt. Een Europa gebaseerd op democratie, solidariteit en verantwoordelijkheid. Een gemeenschappelijke markt waarin niet het behalen van zo veel mogelijk winst centraal staat, maar waar het welzijn van de mensen het belangrijkst is. Het CNV staat daarom voor het volgende: • Het CNV staat voor een sterk, sociaal Europa volgens het Rijnlands model, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor het maatschappelijk middenveld naast een rol voor de overheid. • Europa moet investeren in haar democratische legitimiteit door aanpassing van de institutionele structuur en door lidstaten de ruimte te laten de toekomst van hun eigen burgers vorm te geven. Sociale partners moeten in een vroeg stadium en intensiever betrokken worden bij de totstandkoming van Europese wetgeving en beleidsvorming. • Het Stabiliteit- en Convergentieprogramma (SCP) schept de budgettaire en economische kaders waarbinnen het kabinet haar beleidsvoornemens bepaalt. Sociale partners moeten in een vroeg stadium betrokken worden bij het SCP en het Nationaal Hervormingsprogramma (NHP). • Sociale grondrechten zijn nooit ondergeschikt aan economische vrijheden van de interne markt. Nederland moet zich blijven verzetten tegen voorstellen om dit te wijzigingen, zoals Monti II. Sociale grondrechten moeten op verdragsniveau gewaarborgd worden. • De financiële sector moet zo hervormd worden dat de risico’s van een systeemcrisis in de toekomst worden beperkt. Hiertoe moet het toezicht op de financiële markten Europees worden georganiseerd. • De banken moeten bijdragen aan de kosten van de crisis die deels door hen veroorzaakt is. Dit kan via een bankenbelasting. • Het CNV steunt geen transactiebelasting die de Nederlandse pensioenfondsen buiten proportioneel treft. • Eurobonds zijn op de korte termijn geen optie.
INTERNATIONAAL BELEID Globalisering leidt tot groeiende internationale afhankelijkheid. Internationale solidariteit en mondiaal burgerschap vormen een belangrijke peiler van christelijk-sociaal gedachtegoed van het CNV. Daarnaast zijn wederzijdse economische belangen in toenemende mate van belang voor Nederland en een drijfveer voor internationale samenwerking. Gezien de (economische) afhankelijkheid van en invloed op de wereldeconomie, heeft Nederland en daarom het CNV belang bij een duurzame inrichting van de internationale handel. • Het budget voor Ontwikkelingssamenwerking moet op 0,7 % van het BNP blijven. • De Nederlandse bijdrage aan de ILO dient ook in de toekomst gehandhaafd te blijven. • De Nederlandse inzet bij de ILO voor het handhaven van de fundamentele arbeidsnormen dient onverminderd te blijven. • Sociale partners moeten in de toekomst sneller en intensiever bij nationale en Europese processen rond het Europees handelsbeleid betrokken worden. • Bedrijven die overheidssubsidies ontvangen moeten de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven.
6
WONEN EN WERKEN Een functionerende woningmarkt is belangrijk voor mensen en voor de overheid. Mensen moeten kunnen wonen op een plek die bij hen past. Het stilvallen van de markt zorgt ervoor dat mensen niet in staat zijn hun woonwensen te vervullen, met onverkoopbare woningen zitten, wachten op een huurwoning en verder van hun werk wonen dan gewenst. Daarnaast drukt fiscale behandeling van hypotheken ernstig op de financiële positie van Nederland. Het CNV vindt daarom dat er op de woningmarkt moet worden hervormd. • De woningmarkt moet integraal worden hervormd, zowel koop- als huurmarkt. • De hypotheekrenteaftrek kan worden afgetopt tegen het 42% tarief en vervolgens worden afgebouwd, zodat niet lenen maar aflossen wordt gestimuleerd. • Mensen met hoge inkomens in woningen met een (te) lage huur kunnen meer huur betalen en gestimuleerd worden om naar een duurdere huurwoning te verhuizen of in de koopmarkt te stappen. • Een blijvende verlaging van de overdrachtsbelasting kan bijdragen aan het op gang brengen van de woningmarkt en draagt daardoor ook bij aan de werkgelegenheid in de bouw. • De onbelaste kilometervergoeding voor woon-werkverkeer, moet zonder dat er een goed alternatief is kostendekkend blijven. Daarbij is het ook van belang dat wij ons werk zo slim mogelijk organiseren. • Het regime voor leasewagens moet niet het bezit, maar het gebruik minder aantrekkelijk maken. • Er zou naast de Werkkostenregeling een apart ‘reisbudget’ beschikbaar moeten komen waarin werknemers en werkgevers de vrijheid hebben om maatwerkafspraken te maken. Zonder kloof tussen woon-werkverkeer en zakelijk verkeer en met voldoende financiële ruimte, ook voor OV-reizen. • De decentrale uitvoering van de WMO leidt tot rechtsongelijkheid en onherkenbaarheid van het beleid. Er moeten er landelijke uitvoeringsregels komen om op gemeentelijk niveau een verantwoorde zorg te garanderen.
7
Toelichting Sociaal Politiek Program CNV
1. VOORAF Onze economie verkeert begin 2012 voor de tweede keer op korte termijn in een recessie, de overheidsfinanciën ontwikkelen zich zorgelijk en wij worden geconfronteerd met structurele sociaaleconomische en financiële problemen. Het bestuur van ons land vertoont instabiele kenmerken, want kabinetten kennen een korte zittingstermijn. Dit geldt ook voor het minderheidskabinet-Rutte, dat na het wegvallen van de gedoogsteun in het parlement moest besluiten tot nieuwe verkiezingen. In zijn sociaal-politiek program wil het CNV uiteenzetten welke de zienswijze van de christelijke vakbeweging is op de gewenste politieke en sociaal-economische ontwikkelingen. Een visie die het Verbond ter overweging voorlegt aan politieke partijen. Kern van deze visie is dat het CNV een breed gedragen aanpak van onze structurele problemen bepleit waarbij het bevorderen van de onderlinge verbondenheid tussen mensen, die dé samenleving vormen, centraal staat.
2. HOOFDLIJN Het CNV wil dat politieke partijen sociale en groene duurzaamheid, solidariteit, persoonlijke verantwoordelijkheid en het kansen bieden aan mensen centraal stellen. De eurocrisis, en maatschappelijke onrust vereisen een krachtige overheid die deze waarden centraal stelt. We willen geen (financiële en ecologische) rekeningen doorsturen naar volgende generaties. Om dat te voorkomen doet het CNV in zijn sociaal-politiek program een reeks voorstellen op voor de vakbeweging relevante thema’s. Deze voorstellen worden voorafgegaan door een paragraaf waarin het CNV zijn uitgangspunten toelicht en door een paragraaf waarin wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de omgeving.
Uitgangspunten van het CNV Het CNV is een christelijk-sociale organisatie. Dat betekent het zijn doen en laten baseert op waarden als solidariteit, rechtvaardigheid en rentmeesterschap. Waarden die in deze tijd vragen om een nieuwe vertaling, maar actueler zijn dan ooit! Veel van de vraagstukken van vandaag gaan over een rechtvaardige verdeling van lasten en lusten. Daarin staat de vraag naar solidariteit en rechtvaardigheid centraal. Rentmeesterschap is een oud en bekend woord dat gaat over de vraag hoe wij deze aarde nalaten aan onze kinderen en kleinkinderen. Een wereld die wij geërfd hebben van onze voorouders en in bruikleen hebben van onze kinderen. Waarden kunnen eeuwigheidswaarde hebben, rechten zijn daarvan de tijdelijke vertaling. CNV maakt zich sterk voor het behoud van verworven waarden en is zich bewust van de noodzaak om rechten die gebaseerd zijn op die waarden waar nodig tegen het licht te houden en opnieuw vorm te geven die past bij de actualiteit. Daarmee blijft de waarde overeind en wordt zij telkens opnieuw in actuele vorm, het recht, gegoten. Dat schept en continuïteit en veranderingsbereidheid! Werk is belangrijk voor mensen. Al was het maar omdat mensen in hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. Maar werk is meer dan geld verdienen. Het geeft zinvolle invulling en structuur aan het leven. Mensen krijgen de kans zich te ontwikkelen en om met anderen samen bij te dragen aan de ontwikkeling van onze samenleving. Dat is van belang en moet herkenbaar zijn in goed en toekomstig gericht sociaaleconomisch en arbeidsmarktbeleid. Voor het CNV is de kern van het beleid van de toekomst dat werknemers duurzaam inzetbaar zijn om op die manier bij te dragen aan onze welvaart en het goede leven. Het gaat om het versterken van de wenden weerbaarheid van mensen.
1
3. DE OMGEVING Globalisering en individualisering Globalisering en individualisering bieden mensen nieuwe, onbekende ruimte om zichzelf te ontwikkelen en te ontplooien. Aan de ene kant werken globalisering en individualisering bevrijdend en bieden persoonlijke en economische kansen. Daar staat tegenover dat de globalisering en individualisering mensen de zekerheden van een rustig, overzichtelijk en voorspelbaar bestaan ontnemen. Mensen raken ontheemd en voelen zich bedreigd. De bevrijdende kracht blijkt een valkuil vol onzekerheden. Zeker de vakbeweging wordt geconfronteerd met beide kanten van deze medaille. De ondernemende werknemer plukt op het eerste gezicht de voordelen van globalisering en individualisering, maar de ander voelt zich of wordt daadwerkelijk bedreigd in zijn bestaanszekerheid. Eén van de bedreigingen van deze ontwikkeling is dat de maatschappelijke cohesie afneemt, dat mensen de samenleving niet langer als een samenhangend geheel zien en zich verloren voelen. Er ontstaat een wereld van ‘wij’ en ‘zij’, een wereld die verbrokkelt in plaats van een wereld waarin mensen zijn verbonden.
Europa Nederland hoort bij de zes landen die in reactie op de Tweede Wereldoorlog besloten om door economische samenwerking de tegenstellingen tussen de landen duurzaam te overbruggen om zo een fundament te leggen onder een vreedzame ontwikkeling van ons deel van de wereld. Sinds het ontstaan van de samenwerking in de jaren ’50 is die samenwerking verdiept en hebben veel meer landen zich aangesloten. De vreedzame economische ontwikkeling van Europa heeft krachtig bijgedragen aan de groei van onze welvaart. Nederland moet er onverkort voor kiezen die ingeslagen weg te blijven volgen, zeker in een wereld die snel verandert en waarin de concurrentie eerder toe- dan afneemt. Het CNV ziet een zorgelijke ontwikkeling met betrekking tot houding tegenover Europa. Te gemakkelijk wordt voorbij gegaan aan de grote waarde die de Europese samenwerking ook voor Nederland heeft. De Nederlandse economie is afhankelijk van de ontwikkelingen in de ons omringende landen, want meer dan 80% van onze export blijft binnen de EU. Om die reden is het niet de vraag of we ons ten gunste van Europese samenwerking moeten uitspreken, maar veeleer tot hoever we onze bevoegdheden willen overdragen aan Brussel en hoe we er dan toch nog steeds grip op kunnen houden. De vraag naar de manier waarop het zogenoemde subsidiariteitsbeginsel moet worden toegepast1 is een belangrijk punt op de Europese en nationale agenda. Voor het CNV is het daarbij van belang dat de Europese Unie meer is dan een op marktdenken gerichte economische samenwerking. De Europese Unie is een sociaal project dat haar inwoners vrede, veiligheid, rechtszekerheid, welvaart en bestaanszekerheid moet bieden – zonder dat de Unie daarbij de verantwoordelijkheden van de nationale overheden tekort doet.1
1
Het subsidiariteitsbeginsel houdt in algemene zin in dat hogere instanties niet iets moeten doen wat door
lagere instanties kan worden afgehandeld.
2
De overheid, de crisis en de maatschappelijke ordening Bijzondere aandacht vraagt de rol van de overheid, die ten dienste van de samenleving eigen taken moet vervullen. Ons land heeft een hoog niveau van welvaart weten te bereiken, maar er is een aantal duidelijke bedreigingen voor welvaart en welzijn. Als gevolg van de bankencrisis in 2008, gevolgd door de Eurocrisis die in 2011 begon, zijn de overheidsfinanciën uit het lood geslagen. Deze moeten weer in evenwicht worden gebracht. Daarnaast kent ons land – zeker in Europees perspectief en ondanks de crisis - een relatief matige werkloosheid, maar met een hardnekkige component aan de onderkant van de arbeidsmarkt – de re-integratie van laagopgeleiden en arbeidsgehandicapten blijft een probleem. Het streven naar een kennisintensieve economie stelt hoge eisen aan de uitbouw van ons onderwijs, dat tot het beste ter wereld zou moeten behoren en dat een leven lang leren stimuleert. Ook kan gewezen worden op de klimaatgevolgen van ons productieproces en onze levensstijl – een zaak die overigens alleen in internationaal verband kan worden opgelost, maar waarin Nederland een rol moet spelen. Deze vraagstukken stellen onze samenleving voor dilemma’s: aan de ene kant is het belangrijk om de genoemde problemen op te lossen, daartoe is het nodig om in de toekomst te investeren. Aan de andere kant is het nodig om de overheidsfinanciën op orde te krijgen en geen hoge schulden na te laten aan het nageslacht, en dat dwingt maakt het juist nodig te bezuinigen. In die dilemma’s moeten moeilijke keuzes gemaakt worden. Het CNV staat traditioneel voor een sterk maatschappelijk middenveld met een daarbij passende rol voor de overheid. Die overheidsrol moet krachtig zijn waarbij burgers hun overheid kunnen vertrouwen. Onze samenleving vraagt grote inspanningen van de overheid. Het terugbrengen van de overheidstaken kan dan ook niet zonder meer, maar vraagt om een ontwikkeling in de samenleving waardoor die samenleving eigen verantwoordelijkheid op kan pakken. Dat vergt een proces van zorgvuldig overleg en overdracht – afbraak van de overheid en uitholling van de publieke diensten uit financieel perspectief past daar niet bij. Daarbij moeten (oude en nieuwe) middenveldorganisaties bereid zijn hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. Het maatschappelijk gezag van partijen in de overlegeconomie staat onder druk. Daarbij speelt interne verdeeldheid een rol, maar ook dat de overheid zich op belangrijke dossiers niet langer laat leiden door de resultaten van het overleg, maar eigen oplossingen verkiest. Het besluit van de zogenoemde Kunduz-coalitie rond het pensioenakkoord is daarvan een recent voorbeeld. Alleen als de overheid een betrouwbare partner is, kan het maatschappelijk midden de verantwoordelijkheid nemen om bij te dragen aan eigentijdse en toekomstgerichte oplossingen voor de structurele problemen die ons land kent. Het CNV wil dit doen.
De onderneming De veranderingen op het gebied van arbeid spelen zich af in een veranderende onderneming. Binnen veel – vooral grote – ondernemingen is het accent meer en meer komen te liggen op het verhogen van de aandeelhouderswaarde. Er lijkt een permanent debat over de beloning van de leiding van de onderneming. De topinkomens zijn wellicht marktconform, maar stellig niet maatschappijconform. De globalisering leidt ertoe dat de nationale economie in toenemende mate onderdeel wordt van de wereldeconomie. De razendsnelle opkomst van nieuwe economieën (Brazilië, Rusland, India en China) heeft mondiale verhoudingen op markten ingrijpend veranderd. Deze ontwikkeling zet de komende jaren door.
3 3
Ondernemingen richten zich steeds meer op hun kerntaak, waarbij ondersteunende activiteiten worden afgestoten. De fusiebewegingen in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw waren gericht op integratie van de verschillende productieactiviteiten. Die ontwikkeling is volledig omgekeerd, bedrijven richten zich steeds meer alleen op kernproces. Ondersteunende diensten worden steeds vaker uitbesteed. In de zienswijze van het CNV is een onderneming de plaats waar goederen en diensten worden voortgebracht in samenwerking tussen de mensen in die onderneming en de klant. De jacht op het vergroten van de aandeelhouderswaarde leidt ertoe dat niet samenwerking of de relatie met de klant centraal staat, maar de relatie met de financier. De razendsnel om zich heen grijpende bancaire crisis is daarvan een sprekend voorbeeld. Deze ontwikkeling moet in de zienswijze van het CNV worden gekeerd, de onderneming moet zich richten op zijn kernfunctie in het economisch proces, het voortbrengen van goederen en diensten in een duurzame relatie met medewerker en de klant.
Duurzaamheid Structurele problemen vragen om houdbare, structurele oplossingen. Het duurzaamheidsbegrip kent tal van varianten, naast sociale duurzaamheid gaat het ook om ecologische of groene duurzaamheid. Kern van al deze varianten is een gezonde relatie tussen de korte en de lange termijn. In de kern is onze voortbrenging gebaseerd op verbruik van grondstoffen. Hiervan zijn op enig moment de grenzen bereikt zo niet al overschreden. De zoektocht naar een andere inrichting van onze voortbrengingsmethoden moet dan ook een belangrijk aspect zijn in de structurele ontwikkeling van onze economie. Deze ontwikkeling behoort weliswaar niet direct tot het werk van de vakbeweging, maar de gevolgen van deze ontwikkeling doen dat wel. Om in die mondiale ontwikkeling mee te spelen is een kennisintensieve economie nodig en dat stelt tal van eisen aan de kwaliteit van ons onderwijs en de flexibiliteit van onze beroepsbevolking. Het is daarmee een zaak die het werk van de vakbeweging raakt. Om sociale duurzaamheid te realiseren moet de onderlinge verbondenheid tussen burgers worden bevorderd. Daarbij kan en moet de overheid een rol spelen, maar hier ligt ook een belangrijke taak voor burgers en hun organisaties. Solidariteit vormt de basis voor sociale duurzaamheid. De gedachten dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen als er problemen moeten worden opgelost en dat ieder zijn deel krijgt in de welvaart van ons land spelen, zijn daarbij aan de orde. Mensen zijn weliswaar individuen, maar zij komen pas tot hun recht in relatie tot en met anderen. Daarom moet de onderlinge verbondenheid tussen burgers vorm kunnen krijgen in hun organisaties die actief zijn op het maatschappelijk middenveld. Niet de overheid of de markt zijn alleen de bepalers van de verdelers van onze welvaart, maar ook institutionele voorzieningen tussen markt en overheid behoren daarbij een rol te spelen.
4 4
4. DE TOEKOMST VAN DE ARBEIDSMARKT Alle cijfers wijzen uit dat onze beroepsbevolking na 2020 gaat krimpen. Dat komt doordat er veel mensen met pensioen gaan en omdat er steeds minder jongeren zijn. Daarnaast stijgen de kosten in onze samenleving de komende jaren fors, bijvoorbeeld in de zorg. Dat maakt het noodzakelijk dat onze economie groeit. De productiviteit per werknemer moet omhoog, omdat er op langere termijn anders tekorten dreigen. Hiervoor zijn scholing, preventie, mogelijkheden om zorg en werk te combineren en een integraal arbeidsmarktbeleid essentieel. Het CNV komt daarom met een groot aantal voorstellen om mensen aan het werk te houden door betere preventie, voor betere scholing, voor een goede combinatie tussen werk en zorg en om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren. Daarnaast is het van belang de arbeidsmigratie binnen en van buiten Europa in goede banen te leiden. Een betere arbeidsmarkt in de toekomst is zowel van belang voor de private als de publieke sector. In de private sector om beter in te spelen op schommelingen tussen sectoren en in de publieke sector om de kwaliteit van de publieke voorzieningen op peil te houden. Door de druk van de bezuinigingen en de aankomende “grote uittocht” van ouder personeel is de kwaliteit van de overheidsdiensten niet vanzelfsprekend gegarandeerd. Binnen de publieke sector is het van belang om te voorkomen dat jonger personeel waarin veel is geïnvesteerd de publieke dienst verlaat, terwijl op middellange termijn grote tekorten zijn te verwachten. Hiervoor zijn mogelijk specifieke arrangementen noodzakelijk.
Preventie Werknemers moeten in goede gezondheid en met plezier daadwerkelijk tot hun pensioenleeftijd kunnen blijven werken. Oudere werknemers worden vaak als eerste ontslagen en krijgen dan nauwelijks ander werk, jongeren die vroeg zijn begonnen met werken zijn te snel opgebrand. Op dit gebied moet veel veranderen. Preventie is daarbij de kern: voorkomen moet worden dat werknemers uit het arbeidsproces vallen. Er moet speciale aandacht zijn voor groepen mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt, zoals oudere werklozen, jonggehandicapten en mensen met een chronische aandoening. De nadruk moet liggen op wat mensen wel kunnen, niet op wat zij niet (meer) kunnen. Hierbij moet er extra aandacht zijn en middelen beschikbaar komen voor ondersteuning naar en op de arbeidsmarkt. Mensen mogen niet als gevolg van een bezuinigingsdoelstelling van de arbeidsmarkt worden geweerd. Mensen die er ook met ondersteuning niet in slagen een plaats op de arbeidsmarkt te veroveren, moeten – net als nu – een beschutte werkplek in de sociale werkvoorziening krijgen. Ook daar geldt dat niemand mag werken tegen minder dan het minimumloon. Loopbaanbeleid, door bijvoorbeeld een loopbaancheck (arbeidsmarktpositiekeuring, APK), hoort een vast onderdeel te zijn van het personeelsbeleid. De ontwikkeling van werknemers is de kern van caoafspraken. Door een regelmatige loopbaancheck ontdek je of iemand scholing nodig heeft. Dit leidt tot een plan van aanpak om duurzame inzetbaarheid te garanderen. De resultaten mogen niet vrijblijvend zijn. Het onderliggende principe moet zijn dat werkgevers en werknemers die zich inspannen voor het up to date houden van de arbeidsmarktpositie van een werknemer beloond worden en dat degene die dat niet doet op de blaren zit. Dit kan door de inzet in verband te brengen met de ontslagvergoeding. Wanneer de werkgever niet de middelen beschikbaar stelt voor reparaties/ onderhoud naar aanleiding van de arbeidsmarktpositiekeuring, moet deze een extra hoog bedrag betalen bij eventueel ontslag. Wanneer de werknemer de aangereikte handschoen niet oppakt zal dit leiden tot een lagere ontslagvergoeding.
5
Het is een rol van de vakbeweging haar leden in dat proces te ondersteunen en te adviseren. Een loopbaancheck kan vooral van belang zijn voor mensen met een zwaar beroep. Aan de hand van de uitkomsten kunnen mensen hun werkzaamheden aanpassen, zodat zij met plezier aan de slag blijven. De loopbaancheck moet vanuit de sector worden betaald. Een gezonde werkomgeving is een belangrijke verantwoordelijkheid voor werkgever en werknemer. Het levert een belangrijke bijdrage aan duurzame inzetbaarheid van werknemers en vergroot de productiviteit. Ook ondernemingsraden spelen hierbij een rol, want verantwoord arbeidsomstandighedenbeleid vraagt om maatwerk per arbeidsorganisatie en deugdelijk toezicht door de overheid.
Scholing Jongeren die hun schoolopleiding afronden moeten na die opleiding een baan krijgen, stage lopen of een andere opleiding volgen. Zo ontstaat een sluitende aanpak; niemand die van school komt mag zonder opleiding of werk thuis komen te zitten. Dit geldt ook voor jongeren met een beperking. Het aantal jonggehandicapten dat geen werk krijgt is veel te groot, zeker gezien de komende krimp van onze beroepsbevolking. In het verlengde hiervan is het van belang dat jongeren niet uitsluitend zijn aangewezen op tijdelijke contracten. De Nederlandse economie is steeds meer aangewezen op het vertalen en toepassen van kennis. Dat stelt eisen aan opleidingen. Het onderwijs moet voorbereiden én aansluiten op de arbeidsmarkt. Het doel is dat zo veel mogelijk mensen met een afgeronde beroepsopleiding van school komen. Scholing is niet een zaak van jongeren, maar een onderdeel van het gehele beroepsleven van mensen. Van jongs af aan moet er in het onderwijs worden voorbereid op een leven lang leren. In cao’s moeten hierover afspraken over gemaakt worden. Het is in belang van alle Nederlanders dat er meer wordt geïnvesteerd in onderwijs en onderzoek. Het volgen van onderwijs tijdens het werkzame leven is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van werknemers. Het CNV vindt dat zij hiervoor een scholingsrecht moeten krijgen, dat wordt gefinancierd door de sector waarin zij werken, maar vrij mag worden besteed. De bestaande O&O-fondsen moeten hiervoor beschikbaar zijn. Het CNV vindt dat deze fondsen zich niet meer alleen mogen richten op de eigen sector maar intensief en bovensectoraal met elkaar moeten samenwerken. In dit kader past het ook om persoonlijke ontwikkelingsbudgetten (pob) , waarover in cao’s afspraken worden gemaakt, echt persoonlijk te maken. Dat betekent dat iemand bij verandering van baan zijn pob meeneemt naar zijn of haar nieuwe werkgever.
Combinatie werk en zorg De meeste mannen en vrouwen in ons land verrichten betaald werk. Vrouwen doen dat veelal in deeltijd. De vergrijzing leidt ertoe dat werknemers naast de zorgtaak voor eventuele kinderen, ook steeds vaker zorgtaken krijgen voor hun ouders. Dit gaat in de nabije toekomst, wanneer de vergrijzing doorzet, knelpunten opleveren. Het vorige kabinet streefde naar een verhoging van de arbeidsparticipatie van vooral vrouwen om de stijgende kosten in de samenleving de komende jaren op te vangen. Ook werd de zorg voor de naaste steeds meer een eigen verantwoordelijkheid van mensen, om de zorgkosten te drukken. Vrouwen die deeltijd werken doen dit in de regel om tijd te hebben voor zorgtaken. Het stimuleren van een hogere arbeidsparticipatie zal dan ook samen moeten gaan met het creëren van
6 6
ruimte voor werknemers om naast een (fulltime) baan mantelzorg te verlenen. Afspraken tussen werkgevers en werknemers, gesteund door een fiscale of financiële regeling van de overheid, zal de combinatie van betaald werk met zorgtaken mogelijk moeten maken.
Arbeidsmarktbeleid De arbeidsparticipatie moet omhoog zodat de economie kan blijven groeien. Om dit te kunnen bereiken is het nodig dat het arbeidsmarktbeleid wordt herzien. De arbeidsmarkt moet soepeler kunnen anticiperen op een veranderende omgeving, zonder dat daarbij een duurzaam perspectief voor werknemers verloren gaat. Werknemers werken steeds vaker op wisselende locaties en tijdstippen en steeds minder langdurig bij dezelfde werkgever. Het aantal tijdelijke contracten, payrolling e.d. neemt toe, terwijl het aantal vaste contracten afneemt. Vooral jongeren in flexibele contracten komen hierdoor in problemen omdat zij geen perspectief krijgen. Perspectief dat bijvoorbeeld nodig is op de woningmarkt of in het gezinsleven. Deze tweedeling is ongewenst. Mensen met flexibele (tijdelijke) contracten moeten een gelijke behandeling, dezelfde rechten en hetzelfde perspectief krijgen als mensen met andere arbeidsovereenkomsten. Ook mensen die na een langer dienstverband ontslagen worden, verliezen, zeker in deze economische tijden, het zicht op een duurzaam perspectief en continuïteit in hun bestaan. Het CNV zet daarom volledig in op van-werk-naar-werk-benadering als het gaat om de arbeidsmarkt. Hierdoor ontstaat zowel voor starters vanuit een flexcontract zicht op een duurzaam perspectief en krijgen mensen die ontslagen worden een echte kans om continuïteit in hun bestaan te realiseren. Het CNV heeft hiervoor een uitgewerkte visie, ook bekend als het Maaslandmodel. Concreet houdt dit het volgende in. De opzegtermijn moet verlengd worden, omdat, wanneer mensen ontslagen worden, deze vaak te kort is om een nieuwe baan te vinden. In de verlengde periode moet alles in het werk worden gesteld om iemand weer aan het werk krijgen. Regionale transfercentra ondersteunen dit. Het CNV kiest voor de regio omdat in de regio kennis over de ontwikkeling van verschillende sectoren bekend is en omdat werknemers zich met hun gezinnen vaak geworteld hebben in de regio. Deze regionale centra krijgen tot taak om vraag en aanbod op de regionale arbeidsmarkt bij elkaar te brengen. Werkgever en werknemer zijn hiervoor samen verantwoordelijk. Als binnen de verlengde opzegtermijn geen ander werk is gevonden, verlaat de werknemer, in de visie van het CNV, formeel de onderneming en komt hij in dienst van het transfercentrum. Deze arbeidsovereenkomst duurt in beginsel een jaar en heeft tot doel om de werknemer alsnog aan een andere baan te helpen. Voor de regionale aanpak zijn regionale middelen. Dat geld wordt ingezet om de verplichting tot loondoorbetaling te financieren, om de inspanningen van het transfercentrum mogelijk te maken en indien noodzakelijk van bij- of omscholing te financieren. In de visie van het CNV komt dit geld beschikbaar door de huidige WW om te vormen tot regionale fondsen. Een van de belangrijke doelstellingen van een herinrichting van de arbeidsmarkt is dat mensen van werk naar werk gaan. De betekenis van het ontslagbeleid zal dan ook aanmerkelijk minder worden. Ondanks die verwachting ligt het voor de hand dat bij een nieuwe vormgeving van het functioneren van de arbeidsmarkt ook nagedacht moet worden over de vormgeving van het sluitstuk daarvan, het ontslagbeleid. Het CNV is bereid om afspraken te maken over de aanpassing van het ontslagbeleid – bijvoorbeeld in een SER-advies
7
over de toekomst van de arbeidsmarkt waarin tegemoet wordt gekomen aan de CNV visie op de toekomst van de arbeidsmarkt. Daarbij blijft overigens de bescherming van werknemers het leidende principe.
Arbeidsmigratie De grote toestroom van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa sinds 2007 biedt voor sommige economische sectoren een makkelijke oplossing bij de vervulling van vacatures. Deze ontwikkeling zorgt echter ook voor forse maatschappelijke problemen als het gaat om de arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en huisvesting van migranten en het toezicht op de handhaving van de geldende regels. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen de instroom van werknemers uit landen binnen de Europese Unie en van buiten. Het stroomlijnen van de Europese interne markt moet hand in hand gaan met het toezicht en het handhaven van de regels. In alle gevallen meent het CNV dat er geen sprake mag zijn van oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden: gelijk loon, voor gelijk werk. Alle werknemers in Nederland, ook arbeidsmigranten, hebben recht op de bescherming van de Nederlandse wetten en regels, inclusief de gangbare cao in een sector. Om de handhaving hiervan te verbeteren moet de hoofdaannemer aansprakelijk zijn voor werknemers in de gehele keten aan onderaannemers. Daarmee wordt sociale fraude voorkomen. Verdringing op de arbeidsmarkt dient voorkomen te worden. Het CNV staat open voor experimenten met financiële prikkels om uitkeringsgerechtigden te stimuleren om aan het werk te gaan. Hierbij moet niet alleen strenger worden opgetreden tegen uitkeringsgerechtigden die werk weigeren, maar ook tegen werkgevers die aanbod van werkzoekenden door het UWV en/of gemeenten afslaan. Het is van belang dat, door prikkels zoals strengere controle en hardere boetes, het voor werkgevers voldoende ‘loont’ om mensen in dienst te nemen volgens de geldende wet- en regelgeving. Daarnaast dienen er volwaardige en kwalitatief goede banen geboden te worden aan werkzoekenden. Het werklandbeginsel is voor het CNV van groot belang, met als doel een level playingfield. Een Level playingfield is een voorwaarde om te voorkomen dat grote groepen migranten in de illegaliteit belanden en om te voorkomen dat werkgevers niet anders kunnen dan goedkope externe arbeidskrachten aan te nemen om de concurrentie aan te kunnen. Wanneer een Portugees in Nederland zijn diensten aanbiedt, gelden zo lang hij op Nederlands grondgebied werkt, de Nederlandse regels. Wanneer dit principe wordt losgelaten, worden Nederlandse arbeidskrachten weggeconcurreerd door bijvoorbeeld goedkopere Portugese aanbieders van diensten. Het werklandbeginsel in de dienstenrichtlijn dient te allen tijde behouden te blijven. Ook in de voorstellen voor verbetering van de handhaving van de detacheringsrichtlijn, dient het ‘werkland-principe’ behouden te blijven. Vooral in de bouwsector en in de land- en tuinbouw is helaas te zien dat de regels vaak worden ontweken. Het CNV pleit voor wetgeving die het werkgevers onmogelijk maakt om via een omweg de regels van gelijke behandeling te ontduiken en pleit voor strikte controle hierop.
8 8
5. PENSIOENEN De komende jaren wordt Nederland geconfronteerd met de gevolgen van de vergrijzing. Er moet meer pensioen uitbetaald worden omdat het aantal 65-plussers snel toeneemt en omdat we ouder worden dan verwacht. Het CNV vindt het belangrijk dat er maatregelen genomen worden zodat het pensioenstelsel bestand is tegen deze ontwikkelingen en ook in de toekomst zijn waarde kan bewijzen. Het CNV voelt zich hiervoor verantwoordelijk. Pensioenen zijn een centraal thema in het overleg tussen werkgevers en werknemers.
Duurzame inzetbaarheid Om ons pensioenstelsel toekomstbestendig te houden en om onze collectieve voorzieningen, zoals de zorg, op peil te houden ontkomen we er niet aan om langer door te werken. Het succes van het verhogen van de AOW-leeftijd is echter sterk afhankelijk van de mogelijkheden voor oudere werknemers om ook echt langer aan het werk te blijven. Overheid, werkgevers en werknemers hebben in dit licht de komende jaar nog genoeg te doen. De overheid moet zorgen dat langer doorwerken en investeren in duurzame inzetbaarheid fiscaal gestimuleerd wordt, werkgevers moeten hun personeelsbeleid aanpassen en werknemers moeten bereid zijn te investeren in hun eigen inzetbaarheid. In dit kader is het bespreekbaar om bovenwettelijke uitkeringsrechten bij werkloosheid (behalve voor mensen vanaf 55 jaar) ter discussie te stellen om ‘van werk naar werk trajecten’ te realiseren. Voor mensen van boven de 55 jaar is inkomenszekerheid van belang omdat gegeven de situatie op de arbeidsmarkt verwacht wordt dat het slagingspercentage van ‘werk naar werk trajecten’ voor deze categorie zeer laag is. Het is volgens het CNV van belang dat de politiek zich committeert aan het doel dat in de beleidsagenda 2020 is geformuleerd; dat “hetzelfde percentage onder de 55-jaar als boven de 55-jaar aan het werk is’ en dat er een plan wordt opgesteld om dit doel te bereiken. De ‘Beleidsagenda 2020’ kan als leidraad gebruikt worden in de nabije toekomst. Deze cultuurverandering kost tijd. Hoewel voor sommige werknemers en werkgevers langer doorwerken nu geen probleem is, zijn er ook situaties waarin dit wel een probleem is. Wij denken dan vooral aan laagopgeleiden die vroeg zijn begonnen met werken en die hun hele leven zwaar werk hebben gedaan. Deze personen kunnen ook minder lang van hun pensioen genieten omdat ze 5 à 7 jaar korter leven. Aan de politiek vraagt het CNV dat rekening wordt gehouden met het feit dat de bekwaamheid om te werken, en werk te vinden, aanzienlijk van persoon tot persoon verschilt en dat de levensverwachting en gezondheid op 65-jarige leeftijd over het algemeen lager is bij laagopgeleiden.
Pensioenakkoord Door het afsluiten van het Pensioenakkoord met werkgeversorganisaties en de overheid heeft het CNV geprobeerd om bovenstaande zaken goed te regelen. Daarnaast staan er in het Pensioenakkoord afspraken over de aanvullende pensioenen. Doel van deze afspraken is dat Pensioenfondsen zich meer gaan richten op een reëel, aan stijgende lonen en prijzen aangepast, pensioen en dat veranderingen in de levensverwachting of op financiële markten sneller doorgerekend worden in het pensioen zodat ons pensioenstelsel ook voor toekomstige generaties behouden blijft. Het CNV steekt daarom ook nu nog zijn nek uit voor het pensioenakkoord, want voor het CNV geldt: afspraak is afspraak.
9
Witboek pensioenen Het CNV maakt zich zorgen over de voorstellen die de Commissie volgens het Witboek zal doen met betrekking tot strengere financiële regelgeving in de IORP-richtlijn (Solvency II). De Solvency II eisen voor verzekeraars zouden dan mogelijk ook voor pensioenfondsen gaan gelden. Dat zou betekenen dat pensioenfondsen 99,5 procent zekerheid en daarmee ook hogere buffers zouden moeten hanteren. Het gevolg kan zijn dat de pensioenresultaten drastisch omlaag gaan. Pensioenfondsen zijn niet te vergelijken met verzekeraars. Pensioenfondsen leveren een product dat anders is dan een verzekering, onder meer vanwege de ingebouwde solidariteit en de sturingsmogelijkheden die pensioenfondsen hebben om risico’s door te geven aan deelnemers. De strengere financiële eisen voor verzekeraars (Solvency II), zoals 99,5 procent zekerheid en daarmee hogere buffers moeten daarom niet voor pensioenfondsen gelden. Het CNV staat er daarentegen positief tegenover dat de Europese Commissie het uitwisselen van ervaringen en good practices tussen lidstaten faciliteert. De Commissie moet wel sociale partners raadplegen als zij op basis hiervan tot maatregelen komt. Hoewel Europa een rol heeft in het toezicht op financiën van landen moet het zich niet via directe regelgeving met de pensioenstelsels van lidstaten bemoeien.
10 10
6. ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN Het CNV signaleert dat de overheid haar rol op het gebied van arbeidsomstandigheden steeds vaker overhevelt naar partijen in het veld. Hierbij stelt zij een groot vertrouwen in burgers en bedrijven en ziet een steeds kleinere rol voor de overheid. Naast sociale partners participeren ook andere partijen als verzekeraars, kenniscentra en gecertificeerde deskundigen op het gebied van arbeidsomstandigheden. Dit werkt tweedeling tussen sectoren in de hand. Sectoren die hun verantwoordelijkheid goed oppakken tegenover sectoren die dit niet gaan doen, met alle gevolgen voor werkenden. Ook tussen werkenden kan een tweedeling gaan ontstaan. Tussen werknemers met en zonder een veilige en gezonde plek en een tweedeling tussen werkenden met en zonder een vast dienstverband (flexkrachten, zelfstandigen en migranten) Voor het CNV is toezicht en handhaving van de overheid van essentieel belang op het gebied van arbeidsvoorwaarden, evenals het ontwikkelen van stimuleringsmaatregelen als sectorenoverzicht op arbo-inzet, certificeringsystemen, arbokeurmerken en audits. Deze maatregelen moeten eerst hun effectiviteit hebben bewezen voordat de overheid zich verder kan terugtrekken tot de drie resterende kerntaken: wetgeving, informatieverstrekking, toezicht en handhaving. Het is belangrijk dat er toezicht blijft op de marktwerking binnen het arbo-stelsel. Marktwerking in het stelsel mag nooit ten koste gaan van de gezondheid en veiligheid van mensen. Voor werkenden dient ruimte te blijven voor leefvermogen: het vermogen om naast het werk activiteiten te kunnen ontplooien om fit en vitaal te blijven.
11
7. ZORG Nederland heeft een goed, toegankelijk en solidair zorgstelsel. Dat moet zo blijven. De kosten van het stelsel dreigen echter onbeheersbaar te worden. Deels is dit het gevolg van een stijgende levensverwachting, deels van het niet optimaal functioneren van het huidige systeem. Door de stijgende kosten neemt de druk van de zorglasten op de Rijksbegroting toe, maar ook de burger betaalt steeds meer voor de zorg. Ondanks de toenemende kosten neemt de gezondheidswinst niet evenredig toe. De huidige eerlijke verdeling van de kosten tussen werkgever en werknemer is hierbij een leidend principe.
Toegankelijkheid en solidariteit De toegankelijkheid en solidariteit als basisprincipes onder ons zorgstelsel staan voor het CNV op nummer 1. Het inperken van het basispakket holt het solidariteitsprincipe uit. Die kant wil het CNV niet uit. Het invoeren van inkomensafhankelijke bijdragen is een goede manier om de solidariteit tussen arm en rijk en oud en jong vorm te geven. Om de kosten beheersbaar te maken moet het huidige stelsel tegen het licht gehouden worden. Het stelsel is bijvoorbeeld weinig transparant en doelmatig om de toegankelijkheid voor iedereen te kunnen waarborgen. Er zijn daarom prikkels nodig die werken. Doelmatigheid is binnen het huidige stelsel van groot belang om het verlenen van overbodige zorg tegen te gaan. Het verbeteren van de afstemming tussen de verschillende specialismen is daarbij een punt van aandacht. Het CNV ziet wat betreft het beperken van de kosten heil in 1) het terugdringen van de bureaucratie en de uit de hand gelopen beloningen in de zorg, en 2) preventie, want het voorkomen van ziekten zorgt dat mensen uiteindelijk een kleiner beroep doen op de zorg. Wat dit laatste betreft is er een belangrijke rol weggelegd voor werkgevers en werknemers.
Financiering Zoals we in 2006 bij de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel zagen, leidt een andere financieringsstructuur niet tot een kostendaling. Die retoriek aan vooral overheidszijde is onhoudbaar gebleken. Collectiviteit is voor het CNV het uitgangspunt. Het systeem mag wel ruimte bieden om naar persoonlijke voorkeur invulling te geven aan de zorg. Het CNV zal er nauwlettend op toezien dat dit niet leidt tot betere zorg voor mensen met een grote portemonnee.
Arbeidsmarkt in de zorg Binnen de zorg neemt druk op de werknemers toe. Er is steeds minder tijd voor de patiënt, dit komt het plezier in het werk en het welzijn van de patiënt niet ten goede. Met de verwachte groeiende zorgvraag neemt de druk op de werknemers in de zorg echter toe. Concreet arbeidsmarktbeleid om aan deze vraag te voldoen is daarom noodzakelijk. Duurzame inzetbaarheid en de mogelijkheden om vanuit andere sectoren over te stappen naar de zorg zijn daarbij van groot belang.
12 12
8. EUROPA2 Europa bepaalt in zeer grote mate de kaders van het Nederlands beleid. Het CNV staat voor een sterk Europa volgens het Rijnlandse model waarin de mens centaal staat en niet de markt. Een Europa gebaseerd op democratie, solidariteit en verantwoordelijkheid. Een gemeenschappelijke markt waarin niet het behalen van zo veel mogelijk winst centraal staat, maar waar het welzijn van de mensen het belangrijkst is. In dit model is daarbij een belangrijke rol weggelegd voor het maatschappelijk middenveld naast een rol voor de overheid. Dit betekent voor het CNV dat de afspraken op financieel-economisch gebied hand in hand moeten gaan met de doelstellingen op sociaal-economisch gebied. De economie is bedoeld om de mens te dienen en niet andersom. Voor het CNV is daarbij op dit moment op Europees niveau specifiek het volgende van belang.
Democratie De Europese democratische legitimiteit staat onder druk. Besluiten worden genomen, zonder voorafgaan te worden door een goed democratisch proces. Europa moet daarom meer investeren in haar democratische legitimiteit. Dit dient enerzijds te gebeuren door naar de institutionele structuur te kijken, en anderzijds door lidstaten de ruimte te laten de toekomst van hun burgers vorm geven. Dit zorgt ervoor dat de burgers weer achter Europa kunnen blijven staan.
Consultatie sociale partners Steeds meer wordt op Europees niveau bepaald. Daarbij hebben Europese afspraken buiten de primaire beleidsterreinen van sociale partners steeds vaker invloed op de werknemer in Nederland. Te denken valt aan besluiten over het geld dat beschikbaar is om te investeren in onderwijs en werkgelegenheid, of besluiten over migratie van werknemers van buiten de EU naar de EU, die een directe invloed hebben op de dynamiek van nationale arbeidsmarkten. De sociale partners op Europees niveau worden echter alleen geconsulteerd over direct sociaal beleid. Het komt voor dat dit pas gebeurt nadat belangrijke besluiten al zijn gevallen. Dat is geen goede zaak. Een voorbeeld is de EU 2020 strategie en het Europees Semester. Hiervoor moeten lidstaten hun Nationale Hervormingsprogramma’s (NHP) samen met de Stabiliteit- en Convergentieprogramma’s (SCP’s) opstellen. Het stabiliteitsprogramma bevat de budgettaire en economische kaders waarbinnen het kabinet de beleidsvoornemens, zoals beschreven in het Nationaal Hervormingsprogramma wil realiseren. Beide programma’s moeten daarmee in onderlinge samenhang beschouwd worden. Helaas werden de sociale partners te weinig geconsulteerd over het concept-Stabiliteitsprogramma. Hierdoor heeft de consultatie van sociale partners het karakter van een verplicht rondje gekregen. Van een echte dialoog tussen sociale partners en het kabinet over de nationale invulling van de EU 2020 strategie is zo geen sprake. CNV wil dat sociale partners tijdige en intensiever betrokken worden bij de totstandkoming van Europese wetgeving en beleidsvorming.
2
Voor specifieke dossiers wordt ook verwezen naar de specifieke thema-hoofdstukken in dit programma, zoals
het hoofdstuk pensioenen over het witboek pensioenen.
13
Sociale grondrechten mogen nooit ondergeschikt worden aan de interne markt De interne markt is in het leven geroepen met het doel de welvaart in Europa te vergroten en mag dus geen doel op zich worden. De huidige praktijk is echter dat de obsessie van de Europese Commissie voor ‘marktperfectie’ er toe leidt dat sociale rechten die voor ons in Nederland vanzelfsprekend zijn, zoals stakingsrecht, in sommige gevallen ondergeschikt worden gemaakt aan de economische vrijheden van de interne markt. In het Monti II voorstel staat dat fundamentele sociale grondrechten geen voorrang hebben boven economische vrijheden. Dit suggereert dat sociale grondrechten niet belangrijker zijn dan de vrijheid van bedrijven. Dit is in strijd met internationale rechten van de mens. Het is ook in strijd met ILO verdragen en het Europees Sociaal Handvest en beperkt de autonomie van vakbonden. Het CNV stelt dat mensenrechten boven die van het vrij verkeer van diensten horen te staan. Het CNV zet zich wereldwijd in zodat de autonomie van vakbonden en mensenrechten gerespecteerd worden, zodat werknemers voor hun eigen belang kunnen opkomen. Het CNV meent kort en goed dat sociale grondrechten nooit ondergeschikt mogen worden gemaakt aan de economische vrijheden. De huidige onduidelijkheid hierover, o.a. in het kader van de interpretatie van de Diensten- en Detacheringsrichtlijn, dient dan ook verholpen te worden.
Europese financiële markten Het hebben van een gemeenschappelijke munt bindt de Europese landen samen. Dit is vooral merkbaar in de financiële sector. Een grote staatsschuld van het ene land kan grote risico’s met zich meebrengen voor andere landen en het falen van een bank in het ene land kan grote gevolgen hebben voor de bankensector en complete economie in een ander land. Goede coördinatie op Europees niveau is essentieel. CNV vindt dat de financiële sector zo moet worden hervormd dat de risico’s van een systeemcrisis in de toekomst worden beperkt en vindt dat banken moeten bijdragen in de kosten van de crisis die deels door hen veroorzaakt is. Het toezicht op de financiële markten moet Europees worden georganiseerd. Een bijdrage van de banken aan de crisis kan via een bankenbelasting. Het CNV steunt geen transactiebelasting die de Nederlandse pensioenfondsen buitenproportioneel treft, dan betalen werkenden en gepensioneerden alsnog de rekening. Om de schuldencrisis te bestrijden wordt gesproken over Euro-obligaties of Eurobonds. Niet individuele landen hebben een schuld bij investeerders, maar investeerders geven een lening aan de Eurozone. Er zijn verschillende manieren zijn waarop Eurobonds kunnen worden vormgegeven. Voor alle alternatieven geldt dat Nederland bij invoering op korte termijn meer rentelasten zal moeten betalen. Op langere termijn, na vergaande economische integratie, kan een iets hogere rentelast opwegen tegen de naar verwachting toegenomen stabiliteit. Eurobonds als toekomstperspectief zijn daarom alleen denkbaar bij veel verdere Europese integratie waarbij in eerste instantie gefocust wordt op schuldreductie en macro-economische verbeteringen. Democratische legitimiteit en de overdracht van bevoegdheden zijn in een dergelijk proces belangrijke toetsstenen. Het CNV steunt de introductie van Eurobonds in dit stadium van de Europese integratie niet.
14 14
9. INTERNATIONAAL PERSPECTIEF Globalisering leidt tot groeiende internationale afhankelijkheid. Internationale solidariteit en mondiaal burgerschap vormen een belangrijke peiler van christelijk-sociaal gedachtengoed van het CNV. Daarnaast zijn wederzijdse economische belangen in toenemende mate van belang voor Nederland en een drijfveer voor internationale samenwerking. Gezien de (economische) afhankelijkheid van en invloed op de wereldeconomie, heeft Nederland en daarom het CNV belang bij een duurzame inrichting van de internationale handel. Daarnaast zet het CNV zich wereldwijd in voor de autonomie van vakbonden en de naleving van mensenrechten. Werknemers waar ook ter wereld moeten voor hun belang kunnen opkomen.
Ontwikkelingssamenwerking Het budget voor Ontwikkelingssamenwerking moet op 0,7 % van het BNP blijven. Internationale samenwerking met de nadruk op de ontwikkeling van de allerarmsten is een kernwaarde voor het CNV. Een sterk maatschappelijk middenveld als ‘tegenmacht’ is cruciaal voor het bevorderen van goed bestuur, vooral in landen waar de democratie nog niet zo ontwikkeld is. Vakbonden, als democratische ledenorganisaties, kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Zoals de geschiedenis in Zuid-Afrika en Polen laat zien, maar ook recent weer in (delen van) de Arabische wereld. Vakbonden spelen een belangrijke rol bij bevordering van duurzame economische groei in ontwikkelingslanden, zowel vanwege hun bijdrage aan eerlijke welvaartsverdeling en fatsoenlijk werk, als vanwege hun bijdrage aan democratisering en goed bestuur. Sociale dialoog tussen vakbonden, werkgevers en de overheid draagt bij aan de economische groei in een land, doordat ze sociale rust bevordert en daarmee het investeringsklimaat. Dit zorgt ervoor dat economische groei daadwerkelijk resulteert in meer fatsoenlijk werk, met een redelijk inkomen, voor de bevolking in brede zin. Het belang van fatsoenlijk werk en het bevordering van sociale dialoog moet daarom voldoende aandacht krijgen in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, onder andere door de ondersteuning van sociale partners in ontwikkelingslanden. In lijn hiermee dient de Nederlandse bijdrage aan de ILO ook in de toekomst gehandhaafd te blijven. Verder is het van belang dat bevordering van (naleving van) de fundamentele arbeidsnormen van de ILO integraal onderdeel van het Nederlandse mensenrechten en private sector beleid is.
Internationaal Verantwoord Maatschappelijk Ondernemen In de visie van het CNV moeten bedrijven die overheidssubsidies ontvangen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Bedrijven dienen dit vooraf aan te tonen en, wanneer een subsidie eenmaal is toegekend, verantwoording af te leggen door transparante en volledige maatschappelijke verslaglegging. In geval van falende inspanning tot het naleven van de OESO-richtlijnen, moet een subsidie worden teruggevorderd. In landen waar een verhoogd risico op schending van de mensenrechten bestaat, moet volgens het CNV, economische diplomatie gekoppeld worden aan het mensenrechtenbeleid. MVO dient standaard aandachtspunt te zijn bij handelsmissies en (lokale) maatschappelijke organisaties dienen standaard
15
betrokken te worden bij de ontwikkeling van de handelsmissie programma’s. Daarnaast vindt het CNV dat ambassades voldoende expertise in huis moeten hebben over relevante aspecten van IMVO, zoals de OESO-richtlijnen en fundamentele arbeidsnormen van de ILO. Tot slot, dient de Nederlandse overheid in te zetten op betere bewustwording van Nederlandse bedrijven, vooral in het midden- en kleinbedrijf, over de fundamentele arbeidsnormen en de OESO richtlijnen.
Handelsbeleid Volgens het CNV moeten sociale partners in de toekomst op tijd en intensiever bij nationale en Europese processen rond het Europees handelsbeleid betrokken worden. Essentieel hierbij is tijdige informatievoorziening over mogelijk te starten onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord of andere relevante ontwikkelingen op handelsgebied. De gevolgen van (mogelijke) bilaterale handelsovereenkomsten dienen tijdig door de regering aan de Tweede Kamer en het bredere publiek gecommuniceerd worden. Deze beoordelingen kunnen een beeld geven van de aanpassingskosten voor werknemers en ecologie. Tijdige communicatie hiervan geeft politiek en maatschappelijk middenveld beter de kans een gefundeerd oordeel over (de wenselijkheid van) een nieuw handelsverdrag te geven. Het CNV roept Nederland op zich er bij alle Europese handelsovereenkomsten voor in te zetten dat de fundamentele arbeidsnormen van de ILO worden opgenomen in een mensenrechtenclausule, die wordt aangemerkt als ‘essentieel’. Hierdoor kan een handelsovereenkomst eenzijdig worden opgeschort indien een land de fundamentele arbeidsnormen van de ILO niet respecteert.
16
10. WONEN EN WERKEN Een functionerende woningmarkt is belangrijk voor mensen – zeker ook voor starters - en voor de overheid. Mensen moeten kunnen wonen op een plek die bij hen past. Het stilvallen van de markt zorgt ervoor dat mensen niet in staat zijn hun woonwensen te vervullen en verder van hun werk wonen dan gewenst. Ook zorgt het stilvallen van de woningmarkt dat sommige mensen met onverkoopbare woningen zitten en hoge schulden, terwijl anderen vast zitten in hun huurwoning. Ook voor de overheid is het noodzakelijk dat de woningmarkt weer gaat functioneren. Hervorming van de woningmarkt wordt door alle (inter-) nationale financiële instellingen genoemd als noodzaak om de economie op orde te krijgen.
Integrale aanpak woningmarkt De woningmarkt moet integraal hervormd worden. Daarbij moet aandacht zijn voor het beperken van het scheefwonen, de overgang tussen koop- en huurmarkt en de druk op de overheidsfinanciën van de hypotheekrenteaftrek. Het doorbreken van het taboe op de aanpak van de hypotheekrenteaftrek is goed. CNV is voorstander van het aftoppen van de hypotheekrenteaftrek tegen het 42% tarief en het vervolgens afbouwen van de aftrek. Op deze manier kunnen meerdere vliegen in één klap geslagen worden. De structuur van de economie verbetert, de subsidie voor hoge inkomens met dure huizen wordt beperkt en de overheidsfinanciën worden verbeterd. Op lange termijn is het CNV voor een systeem dat ervoor zorgt dat niet het maken van schulden, maar het aflossen ervan stimuleert. Het scheefwonen moet worden tegengegaan. Het is goed om van hogere inkomens in woningen met een (te) lage huur meer te vragen en hen te stimuleren om naar een duurdere huurwoning te gaan of in de koopmarkt te stappen. Het over de hele linie met stappen verhogen van de huren heeft wat het CNV betreft ongewenste effecten voor de koopkracht van grote groepen huurders met een kleine portemonnee. Het blijvend laag houden van de overdrachtsbelasting kan bijdragen aan het op gang brengen van de woningmarkt en draagt daardoor ook bij aan de werkgelegenheid in de bouw.
Onbelaste kilometervergoeding De onbelaste kilometervergoeding is belangrijk voor iedereen die een bepaalde afstand moet afleggen van zijn woning naar het werk en die voor zijn werkgever moet reizen naar bijvoorbeeld klanten. Veel werknemers hebben niet de keuze om dichter bij hun werk te wonen. Bijvoorbeeld omdat hun partner ook werkt, omdat ze door reorganisaties gedwongen zijn om verder van hun huis te werken en omdat de banen op dit moment niet voor het oprapen liggen. Het CNV vindt het daarom logisch dat mensen die kosten maken om bij hun werk te komen, een kostendekkende vergoeding krijgen. Het CNV ziet wel in dat om het aantal files in Nederland aan te pakken via de fiscaliteit een bijdrage geleverd kan worden. De filedruk kost werknemers namelijk veel frustratie, kost het bedrijfsleven veel geld en is slecht voor het milieu. Tegelijkertijd mag dit niet betekenen dat de vergoedingen voor werknemers –zonder duidelijk alternatief- omlaag gaan. Het CNV vindt dat reiskostenvergoedingen slimmer vorm gegeven kunnen worden. Werknemers en werkgevers moeten meer vrijheid krijgen om maatwerkafspraken te maken met elkaar, en voor slimme en duurzame reiskeuzes moet fiscale ruimte blijven. Een onderscheid maken tussen zakelijke reizen en woon-werkverkeer heeft niet onze voorkeur en de reiskostenvergoeding moet niet gaan concurreren met andere vergoedingen in de werkkostenregeling.
17