2010 Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen
De Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (editie 2010) is een uitgave van de studiedienst van het Huis van de economie. Huis van de economie Seminariestraat 2 9000 Gent
Provinciale Dienst Economie, Europese en Internationale samenwerking tel. +32 9 267 86 86
[email protected] www.oost-vlaanderen.be Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Oost-Vlaanderen tel. +32 9 267 86 00
[email protected] www.pomov.be Economische Raad voor Oost-Vlaanderen tel. +32 9 267 86 10
[email protected] www.erov.be
Inhoudsopgave Voorwoord
1
Deel 1 : Oost-Vlaanderen in de kijker
3
2009 – geen jaar als een ander
5
Vijf sectoren nader bekeken, conjunctureel en financieel
11
Aspecten uit de tewerkstellingsbarometer van Oost-Vlaanderen
33
Ondernemen in Oost-Vlaanderen
39
Een blik op de toekomst – oud en jong in Oost-Vlaanderen anno 2025
47
Deel 2 : Oost-Vlaanderen doorgelicht
51
Overzichtskaart gemeenten
52
Overzichtstabel gemeenten per arrondissement
53
Bevolking
54
Inkomen
58
Dataverzameling en -verwerking Pascal de Meyer Kathy Gillis Jos Saerens Josse Willems Steunpunt Sociale Planning
Werkgelegenheid
60
Ondernemingsweefsel
65
Werkloosheid
67
Onderwijs
70
Kaarten Mathieu Saeys
Toegevoegde waarde
73
Export
74
Secretariaat Sabina De Roeck
Bedrijventerreinen
75
Zeehavens
76
Redactie Pascal de Meyer Kathy Gillis Jos Saerens
Ontwerp Karakters Druk Stevens Print NV
Verantwoordelijke uitgever Marc De Buck, gedeputeerde p/a Gouvernementstraat 1 9000 Gent Wettelijk depotnummer D/2010/5139/4 Gedrukt op gerecycleerd papier (2 000 ex.)
Overname van cjfergegevens is toegelaten mits bronvermelding.
voorwoord
Deze twaalfde editie van de Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen is één van de eerste publicaties uitgebracht in de nieuwe huisstijl van het provinciebestuur. We zijn er zeker van dat we hiermee de herkenbaarheid van ons bestuur vergroten. We kunnen het niet negeren: onze economie blijft in woelig vaarwater. Economen zijn het er nog niet over eens of we nu al dan niet door de crisis heen zijn. Sommigen verwachten een ‘double dip’, een tweede recessie, vooral omwille van de situatie in de Zuid-Europese landen. Anderen denken dat we nu wel het ergste gehad hebben. Voor 2010 lopen de groeivoorspellingen voor het bruto binnenlands product (BBP) uiteen tussen 0,6% en 1,5%. Niet slecht, maar in 2008 bedroeg de groei slechts 0,8% en in 2009 ging het BBP achteruit met 3%. Zelfs met 1,5% groei zitten we nog niet terug op het niveau van voor de recessie. In vergelijking met het dieptepunt genoteerd in maart 2009 evolueren in Oost-Vlaanderen de globale seizoengezuiverde conjunctuurcijfers (gepubliceerd door de Nationale Bank van België) in de goede richting.
Onze provincie is tot nog toe gespaard gebleven van echt grootschalige falingen of afslankingen. Het aantal faillissementen nam de voorbije jaren wel toe, tot duizend in 2009. De stijging ligt wel een stuk lager in OostVlaanderen dan in heel Vlaanderen: + 17% tegenover + 24%. Onze marketingslogan ‘Oost-Vlaanderen, waar kennis werkt’ geldt onverminderd, ook in tijden van crisis. We zien dit bijvoorbeeld aan het aantal aanvragen voor de provinciale innovatiesteun. In 2007 ontvingen 14 bedrijven in totaal 28 000 euro aan steun. In 2008 en 2009 vroegen telkens 20 bedrijven steun aan voor een totaal bedrag van respectievelijk 40 000 en 50 000 euro. Misschien lijken dit bescheiden bedragen maar voor de betrokken bedrijven zijn dit telkens prikkels om innovatieve processen te lanceren. En innovatie blijft een sleutel voor economische groei. Zo schuift het voorstel van programma ‘Europa 2020’, de opvolger van de Lissabon-strategie, “slimme groei – voor een economie op basis van kennis en innovatie” als een van de drie prioriteiten naar voren.
Jozef Dauwe
gedeputeerde bevoegd voor KMO, Middenstand en EROV
Marc De Buck
gedeputeerde bevoegd voor Economie, Ruimtelijke Ordening, Buitenlandse Betrekkingen en Europese Projecten
1
deel 1
Oost-Vlaanderen in de kijker
2009 – geen jaar als een ander
Het werd al in het voorwoord aangestipt – 2009 was een economisch rampjaar. Dergelijke superlatieven klinken al snel hol, maar we kunnen niet anders dan vaststellen dat de economie de voorbije zestig jaar nooit zo sterk gekrompen is als vorig jaar. We moeten sowieso teruggaan tot 1993 voor een negatief groeicijfer (-0,7%). Het bruto binnenlands product, de meest gebruikte maatstaf voor de waarde van onze economie, ging in 2009 met 3% achteruit. In de EU en in het Eurogebied werd een daling van het BBP genoteerd met zowat 4%. De stijgende overheidsuitgaven, vooral aangewend voor het stabiliseren van het financieel systeem, hebben de daling nog enigszins getemperd. De uitvoer, vaak aangeduid als de motor van onze economie, kreeg harde klappen. De krimpramingen voor deze indicator lopen uiteen van 11,1% tot 15,7%. Voor Oost-Vlaanderen beschikken we niet over dergelijke recente macro-economische indicatoren.
Er is evenwel voldoende ander cijfermateriaal beschikbaar dat duiding kan geven bij de toestand van de Oost-Vlaamse economie. We beschikken over de provinciale conjunctuurcurven tot en met februari 2010. Daaruit blijkt dat de conjunctuur in stijgende lijn gaat na het dieptepunt in maart 2009. Dit dieptepunt was het resultaat van een dalende tendens ingezet medio 2007. Momenteel zit de Oost-Vlaamse economie terug op het niveau van de tweede helft van 2003, maar nog ruim 10 punten onder de piek van april 2007. De gezamenlijke conjunctuurbarometer van februari 2010 is een synthese van vier onder liggende conjunctuurcurven: verwerkende nijverheid (industrie), bouw, handel en dienstverlening aan bedrijven. Van deze vier deelcurven is het enkel die van de industrie die een continu opgaande lijn
Figuur 1.1: gezamenlijke synthetische curve (2001–2010)
bron: NBB
5
kent sedert het voorjaar van 2009. De curve van de bouw vertoont een wankel gedrag en de handel kreeg in februari 2010 een zware klap. In een verder hoofdstuk wordt meer in detail ingegaan op het conjunctuurverloop in vijf belangrijke bedrijfstakken. Wanneer we kijken naar de globale indicator van het consumentenvertrouwen, dan zien we dat die in Vlaanderen na het dieptepunt in februari 2009 min of meer gestaag geklommen is tot november 2009.1 Vanaf dan is het consumentenvertrouwen opnieuw afgekalfd. De globale vertrouwensindicator omvat vier deelindicatoren, telkens bevraagd naar de volgende twaalf maanden: • vooruitzichten economische situatie; • vooruitzichten werkloosheid; • vooruitzichten financiële situatie gezinnen; • vooruitzichten spaarvermogen gezinnen. De indicator omtrent het spaarvermogen blijft de laatste zes maanden ongeveer stabiel. De daling van de globale vertrouwensindicator is vooral een gevolg van de vrees voor een verslechtering van de economische situatie en een stijgende werkloosheid. Een belangrijke sociaal-economische indicator is het aantal werkzoekenden.2 Van alle Vlaamse
provincies kent Oost-Vlaanderen de kleinste stijging tussen februari 2009 en februari 2010: + 9,6% tegenover + 12,3% voor Vlaanderen. Ook tussen 2008 en 2009 steeg het aantal werkzoekenden in Oost-Vlaanderen minder snel dan gemiddeld in Vlaanderen (+ 17,2% tegenover + 20,1%). Op dit vlak doen we het vrij goed. De werkloosheidsgraad (VDAB) bedroeg 7,22% in februari 2010; het Vlaams cijfer lag iets hoger (7,41%). Vlaams-Brabant (5,80%) en West-Vlaanderen (6,22%) scoorden evenwel beduidend beter. De tijdelijke werkloosheidscijfers geven een goed beeld van het conjunctuurverloop.3 De evolutie van het aantal tijdelijk werklozen verloopt quasi omgekeerd evenredig met de conjunctuurevolutie. Want tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen werkt als een ‘overloopreservoir’ voor personeel dat ten gevolge van inzakkende productie ‘overbodig’ wordt. Door het systeem van tijdelijke werkloosheid kunnen ontslagen voorkomen worden, al zij het soms slechts tijdelijk. Want een stijgende tijdelijke werkloosheid voorspelt meestal een daling van de werkgelegenheid. Medio vorig jaar heeft de federale regering omwille van de recessie toegestaan dat ook bedienden in het systeem van economische werkloosheid kunnen stappen via schorsing van de arbeidsovereenkomst of een regeling van gedeeltelijke arbeid. Aanvankelijk gold dit voor zes maanden maar de regering heeft deze uitbreiding verlengd tot midden 2010.
Figuur 1.2: indicator van het consumentenvertrouwen (2007-2010)
bron: NBB + eigen bewerking
6
De trend over 2008 en 2009 was overduidelijk stijgend. Het aantal tijdelijk werklozen is gestegen van gemiddeld 20 000 in 2007 naar 25 000 in 2008 en 34 000 in 2009. De piek werd genoteerd in maart 2009. Na enkele maanden van meer ‘normale’ cijfers werd in januari 2010 opnieuw een hoog cijfer opgetekend. Dit heeft wellicht gedeeltelijk te maken met de winter die strenger was dan we gewoon zijn, waardoor de bouwsector vaker een beroep moest doen op tijdelijke werkloosheid wegens weersomstandigheden. Alvorens te besluiten met een blik op de toekomst wordt in dit hoofdstuk gekeken naar de evolutie van de falingen. 4 In 2009 telde Oost-Vlaanderen exact 1 000 faillissementen. Dat waren er 17% meer dan in 2007. In het Vlaams Gewest bedroeg de toename 24%, in België 23%. In de eerste twee maanden van 2010 werden 188 Oost-Vlaamse ondernemingen failliet verklaard. Dat zijn er evenveel als in dezelfde periode van vorig jaar. Het voorzichtig herstel (de ‘groene scheuten’) waarvan bepaalde conjunctuuronderzoekers gewagen, zet zich nog niet door in een afname van het aantal falingen. Dat hoeft niet te verbazen: deze indicator loopt achter op de conjunctuur. Ondernemingen teren in crisistijden eerst in op aangelegde reserves in de hoop op een zichtbare omslag van de conjunctuur. Als die er niet snel genoeg komt zoals in 2008-2009, wordt een faling vaak onafwendbaar.
Figuur 1.3: tijdelijke werkloosheid (2007-2010)
bron: RVA + eigen bewerking
7
2010 en verder, herstel of ‘double dip’? In het voorwoord werd het al even vermeld: de Belgische groeivoorspellingen (BBP) voor 2010 lopen uiteen van 0,6% tot 1,5%.5 Van de samenstellende elementen van het BBP zouden enkel de investeringen nog achteruit gaan. De uitvoer zou bijvoorbeeld toenemen met 1,4% tot 3,0%. Niet slecht maar allesbehalve voldoende om de klap van 2009 te boven te komen. Ook de particuliere en overheidsconsumptie bieden weinig groeiperspectieven.
zou bereiken.6 De banen die in de verwerkende nijverheid verdwenen door de recessie lijken definitief verloren. Het aandeel van de industrie in de totale werkgelegenheid in het Vlaams Gewest zou tussen 2007 en 2014 dalen van 16% naar minder dan 14%.7 De niet-marktdiensten zoals onderwijs, gezondheidszorg en de culturele sector zullen tegen 2014 zorgen voor ruim 70 000 nieuwe banen, bijna de helft van de werkgelegenheidsgroei in Vlaanderen. 8
De arbeidsmarkt herstelt zich helemaal nog niet in 2010. De voorspellingen qua evolutie van de totale werkgelegenheid lopen uiteen van -0,9% tot -1,4%. Voor de werkloosheid wordt zelfs een toename verwacht met 12,8% tot 21,4%. Voor Oost-Vlaanderen zou dit resulteren in 5 000 tot 10 000 bijkomende werkzoekenden. Het Planbureau verwacht dat de werkgelegenheid pas in 2012 terug het niveau van voor de crisis
Als besluit kunnen we meegeven dat de licht positieve macro-economische indicatoren omtrent het BBP niet opwegen tegen de verwachte negatieve arbeidsmarktevolutie. Op dat vlak bieden 2010 en 2011 zich weinig rooskleurig aan. Bovendien moet onze economie zich voorbereiden op een verdere krimp van de industriële werkgelegenheid. Het economisch draagvlak voor de gesubsidieerde banen in de niet-marktdiensten neemt af.
1 2 3 4 5 6 7 8
8
ron: NBB-Belgostat b bron: Arvastat (VDAB-statistieken online) bron: RVA bron: Graydon Belgium NV bron: NBB-Belgostat bron: Planbureau, Regionale economische vooruitzichten 2008-2014, juli 2009, p. 49 bron: Planbureau, op. cit., p. 50 Ibidem + De Tijd, Dit was 2009, 26/12/2009, p. 41
Vijf sectoren nader bekeken, conjunctureel en financieel
Op basis van de studie ‘De regionale schokbestendigheid van de Oost-Vlaamse economie’ die eind 2009 door de studiedienst van het Huis van de economie werd gerealiseerd, werden vijf sectoren geselecteerd.
•
•
Door de historische conjunctuurgevoeligheid over de periode 1970–2007 voor 15 bedrijfstakken voor de bruto toegevoegde waarde toe te passen op de relatieve aanwezigheid van die bedrijfs takken in Oost-Vlaanderen, wordt de in figuur 2.1 Oost-Vlaamse schokbestendigheid in kaart gebracht. Figuur 2.1 stelt de historische schokgevoeligheid voor die voor de periode 1970-2007 werd geregresseerd tegenover de locatiequotiënten van de sectoren in Oost-Vlaanderen in 2007.
Op de horizontale as staat de historische conjunctuurgevoeligheid gaande van anti cyclisch tot sterk crisisgevoelig. Op de verticale as zijn de concentratie coëfficiënten weergegeven, die naar bruto toegevoegde waarde de representativiteit tegenover Vlaanderen weergeven. Een waarde 1 stemt overeen met een index 100, wat wil zeggen dat de sector naar bruto toegevoegde waarde gemeten in OostVlaanderen even sterk aanwezig is als in het Vlaams Gewest.
Dit resulteert in vier kwadranten die naargelang de positionering van de sectoren enerzijds de mate van crisisgevoeligheid en anderzijds
Figuur 2.1: historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten (Oost-Vlaanderen, 2007) 2,00
sterk aanwezig, anticyclisch
sterk aanwezig, crisisgevoelig 1,80
textiel en confectie 1,60
metaalproductie en -verwerking
concentratiecoëfficiënt (2007)
1,40
bouw overheid (incl. onderwijs)
-4,00
1,20
transportmiddelen
voeding
1,00
-2,00
0,00
financiële diensten
papier, drukkerijen
handel 2,00
4,00
vervoer en communicatie
0,80
chemie 0,60
landbouw 6,00
8,00
niet-metaalhoudende mineralen
elektrische, optische apparaten machinebouw
0,40
beperkt aanwezig, anticyclisch
0,20
beperkt aanwezig, crisisgevoelig
0,00
schokgevoeligheid (1970-2007)
bron: NBB + eigen berekeningen
11
de mate van relatieve aanwezigheid in OostVlaanderen geven met betrekking tot de bruto toegevoegde waarde in 2007. Het vierde kwadrant rechtsboven verdient bijzondere aandacht, omdat deze sectoren niet alleen sterk conjunctuurgevoelig zijn, maar daarenboven relatief sterk aanwezig zijn in de provincie Oost-Vlaanderen, wat de bruto toegevoegde waarde betreft. Vooral de metaalsector (Arcelor Mittal) en de bouwsector met respectievelijk 7,8 % en 5 % van de totale Oost-Vlaamse bruto toegevoegde waarde, maar ook de voedingscluster (bijvoorbeeld in het Meetjesland) zijn bedrijfstakken
die, onder meer door hun arbeidsintensiviteit, gevoelig zijn voor de impact van de globalisatie. Dezelfde figuren op basis van de bruto toegevoegde waarde, zowel wat de conjunctuurgevoeligheid als wat de locatiequotiënten betreft, aangevuld met de tewerkstelling per sector in 2007 resulteert in figuur 2.2. De omvang van de bel komt overeen met de grootte van de tewerkstelling van de sector. In dit hoofdstuk wordt van de vijf sectoren uit het kwadrant rechtsboven – voeding, textiel, papier en drukkerijen, bouw, metaal – een conjuncturele en financiële analyse gegeven.
Figuur 2.2: historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (Oost-Vlaanderen, 2007) 2,00
sterk aanwezig, anticyclisch
sterk aanwezig, crisisgevoelig
textiel en confectie
1,80
1,60
overheid (incl. onderwijs)
bouw 1,40
metaalproductie en -verwerking
transportmiddelen 1,20
handel voeding
1,00
-4,00
-2,00
financiële diensten
0,00 0,80
papier, drukkerijen
2,00
chemie
4,00
landbouw
vervoer en communicatie
0,60
machinebouw
6,00
8,00
niet-metaalhoudende mineralen
elektrische, optische apparaten
0,40
0,20
beperkt aanwezig, anticyclisch
beperkt aanwezig, crisisgevoelig
0,00
schokgevoeligheid
bron: NBB, RSZ + eigen berekeningen
12
Conjuncturele analyse De voedingssector De maandelijkse conjunctuurenquête van de Nationale Bank van België geeft een idee over de appreciatie van de huidige economische toestand door circa 6 000 bedrijfsleiders. Voor de voedingsindustrie betekent dit concreet dat maandelijks meer dan 300 voedingsindustriëlen worden ondervraagd over het reilen en zeilen in hun onderneming. Na een stijging in de eerste helft van 2007, is de seizoengezuiverde en afgevlakte reeks beginnen dalen om midden 2008 onder het nulpunt te duiken en verder te dalen in de eerste maanden van 2009. Vanaf april 2009 nemen we opnieuw een stijging waar. De seizoen gezuiverde bruto reeks toont ook opnieuw een stijging in 2009 wat op een gedeeltelijk herstel duidt. In januari 2010 stond het (seizoengezuiverde) ondernemersvertrouwen op + 2,1 voor de voedingsindustrie en op - 7,2 voor de verwerkende industrie.
Voor beide lag het dieptepunt in januari en februari 2009, al zijn de waarden nog laag, vooral in de verwerkende industrie. De bruto reeks in de voedingsindustrie kent een grillig verloop met vele ups en downs. Dit maakt dat voorzichtigheid geboden is bij de interpretatie van evoluties van deze bruto reeks. In september 2008 brak wereldwijd een kredietcrisis uit, gevolgd door een mondiale economische crisis. Daar waar vele sectoren reeds in 2008 serieuze klappen kregen, leek de voedingsindustrie in eerste instantie gespaard voor het ergste. Hoewel nog steeds in mindere mate dan de totale verwerkende industrie, zien we op basis van voorlopige cijfers voor 2009, dat ook de voedingsindustrie klappen krijgt. Zo daalt de omzet met - 4,1 % (ten opzichte van - 19,9 % in de verwerkende industrie) en maken ook de investeringen een diepe duik van - 15,1 % (ten opzichte van - 23,6 % in de verwerkende industrie). De tewerkstelling houdt goed stand en groeit in het tweede kwartaal van 2009 in vergelijking
Figuur 2.3: conjunctuurbarometer voedingsindustrie (01/2005 – 01/2010)
bron: NBB
13
met hetzelfde kwartaal van 2008 zelfs met een bescheiden 0,3 %. In de eerste 6 maanden van 2009 hebben de Belgen massaal gespaard, met een invloed op het koopgedrag als logisch gevolg. De gewonnen koopkracht die zich in de eerste 6 maanden van 2009 aftekende, wordt dus voornamelijk gebruikt om bijkomend te sparen. Er wordt dan ook gezegd dat de vertraging binnen de sector een psychologisch effect is, meer dan een reëel economisch effect. Voor het eerst in 9 jaar werden minder voedingsmiddelen gekocht: 1 op 5 heeft de aankopen van voedingswaren teruggeschroefd resulterend in een daling van het totaal verkoopvolume van 1,3 %. Het behalen van een voldoende rendement is essentieel om te kunnen blijven investeren. Een doorsnee voedingsonderneming haalde in 2007 een netto rendement op het eigen vermogen na belastingen van 13,5 %, een stijging ten opzichte van 2006. In de voedingsindustrie, die een vrij kapitaalintensieve sector is, investeert een doorsnee onderneming 21,3 % van haar toegevoegde waarde in nieuwe materiële vaste activa. Bijna 60 % van de toegevoegde waarde gaat naar de betaling van de personeelskosten. In 2007 bedroeg de gemiddelde bezoldiging 131,48 euro per dag, hetgeen een stijging van 3 % betekent ten opzichte van 2006. Deze stijging was het sterkst bij de bedienden. Ook de loonkost per uur steeg in 2007 met ongeveer 3%. bron: Fevia: economische ontwikkeling van de Belgische voeding in 2008/2009
14
De textielsector De conjunctuurcurve van de textielindustrie van de Nationale Bank van België (figuur 2.4) toont aan dat het vertrouwen van de textielondernemers sinds begin 2008 pijlsnel naar beneden ging, met een dieptepunt begin 2009 waarna een langzaam herstel volgde. De terugval was sterker in de textielsector dan in de gehele verwerkende industrie. De textielconjunctuuromslag vond reeds plaats in de tweede helft van 2007 en heeft zich versterkt doorgezet in 2008. De achteruitgang begon bij het interieurtextiel dat sterk gericht is op de Britse en (in mindere mate) op de Amerikaanse exportmarkten, waar de woningcrisis reeds eerder had toegeslagen en de munten ongunstig stonden. Er was aldus een dubbel effect: sterke volumedaling in combinatie met een forse wisselkoersgedreven margekrimp. Vanaf oktober 2008, de zwarte maand voor de financiële sector, kwam daar dan nog de algemene economische recessie bij. Hierdoor vertraagde de textielactiviteit nog meer en werden niet alleen het interieurtextiel maar ook het kledingtextiel en zelfs het technisch textiel getroffen. In 2008 verloor de Belgische textielindustrie naar schatting een miljard euro aan omzet. De scherp dalende vraag in combinatie met stijgende energie- en grondstoffenprijzen en de hoge loonkosten hadden een verstikkend effect. Om de concurrentiepositie niet nog meer aan te tasten, werden de gestegen kosten meestal niet doorgerekend en werden er zelfs prijsconcessies gedaan. Als gevolg van de uiterst zwakke conjunctuur en de instorting van de ruwe olieprijs zijn de textielvezelprijzen sinds het vierde kwartaal van 2008 fors gedaald, wat de bedrijven tijdelijk weer wat ademruimte bracht. In twee van de drie toepassingssegmenten viel de uitvoer terug. Interieurtextiel (ca. een vierde van de totale textieluitvoer) kende een daling met 11,6 % en kledingweefsels (aandeel van ca. 7 %) ging met 7,8 % achteruit. Enkel het technisch textiel (aandeel van ca. 30 %) kon de uitvoer nog met 12,2 % opdrijven in 2008. Opgemerkt dient te worden dat de uitvoer vooral in het vierde kwartaal fors in mekaar is gezakt en dat ook belangrijke productgroepen van het technisch textiel niet langer aan deze achteruitgang ontsnapten. Tussen januari en december 2009 stegen de olieprijzen per vat met zo’n 70 % (figuur 2.5). Deze stijging is niet gerechtvaardigd door de vraag, het aanbod en de voorraden maar is voornamelijk toe te schrijven aan speculatie in combinatie met de zwakke dollar. Wel is er een
Figuur 2.4: conjunctuurcurve voor de textielindustrie (2002–2009)
bron: NBB
Figuur 2.5: grondstoffenprijzen (2005–2009)
bron: Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
15
opwaartse druk op de grondstoffenprijzen vanwege de toenemende vraag uit Azië. Zo zien we dat de sub-index textiel van het commodity research bureau, dat de prijzen (in USD) van jute , katoen , weefsels en wol combineert, op 4 januari 2010 22,2 % hoger was dan één jaar eerder. Belgische textiel- en kledingproducenten worden dus geconfronteerd met aanzienlijke kostenstijgingen in een periode waar ze nog kampen met een ongunstige vraag. Dit alles resulteerde in een sterke terugval van het productievolume in 2008 (- 11,3 %) en gedurende de eerste drie kwartalen van 2009 (- 22 % op jaarbasis). Dit was zowel een reactie op de gedaalde vraag als op de noodzaak om de textielvoorraden af te bouwen. Deze daling van de voorraden blijkt duidelijk uit de resultaten van de conjunctuurenquêtes van de Nationale Bank. Een drastische voorraadafbouw was noodzakelijk met het oog op een verbetering van de liquiditeitspositie als gevolg van de strengere kredietverlening. Hoewel de conjunctuur aan de beterhand is, is de kredietcrisis nog niet voorbij. Volgens cijfers van de NBB en volgens een enquête van de Europese Centrale Bank maakten de banken in het derde kwartaal hun kredietvoorwaarden aan de bedrijven opnieuw strenger. De sectoren en bedrijven die het zwaarst getroffen zijn door de crisis komen hierdoor in een zeer lastig parket. Door de daling van de inkomsten kunnen deze bedrijven immers nood hebben aan kredieten om tijdelijke financieringsproblemen op te lossen. Het spreekt voor zich dat strengere en duurdere kredietverlening en -verzekering dan bijzonder hard aankomen, met in het ergste geval een faillissement tot gevolg. Het is onmogelijk te achterhalen in welke mate dalende investeringen het gevolg zijn van de kredietverstrakking en in welke mate van de gedaalde vraag op de markten. De terugval van de investeringen in de textielsector met 41,6 % over de eerste 9 maanden van 2009 tegenover één jaar eerder duidt erop dat beide effecten significant zijn. Dit was de grootste daling binnen de verwerkende nijverheid. De terugval van de investeringen komt bovenop een daling met 4,4 % in 2008 en met 8,9 % in 2007. Aangezien investeringen belangrijk zijn voor de competitiviteit van de sector op langere termijn, is de omkering van deze trend wenselijk. Mogelijks zal het recente herstel van het ondernemersvertrouwen en van de bezettingsgraad van het productievermogen hiertoe een aanzet geven. Ondanks de zeer flauwe resultaten voor het jaar 2008 zijn de textielondernemingen niet bij
16
de pakken blijven zitten. Omdat de volumes en zeker de massareeksen niet meer aan de orde zijn, is de strategie van vooral de grotere fabrikanten steeds nadrukkelijker gericht op marktsegmentering, productontwikkeling en klantenservice. Het is duidelijk dat de keuze voor creatieve en innovatieve producten met meer toegevoegde waarde op maat van de klant een toekomstgerichte strategie is. Deze bedrijven staan klaar om hun mannetje te staan in de concurrentiestrijd, eens de wereldeconomie terug aantrekt. Maar intussen is het voor vele bedrijven overleven geblazen. bronnen: Centrale Raad voor het Bedrijfsleven 2010-0073 Fedustria: News nr. 3 – januari 2010
De papier- en drukkerijsector De huidige wereldwijde recessie betekent opnieuw een zware klap voor de internationale papier- en kartonindustrie, nadat de sector de voorbije jaren reeds voortdurend te lijden had onder de sterke stijging van de energie- en grondstoffenprijzen. De multinationale papierreuzen hadden de voorbije jaren daarenboven ernstig gesnoeid in de productiecapaciteit, in een poging om de structurele problemen in de sector te verhelpen. Naar schatting werden er de afgelopen vier jaren in Noord-Amerika en Europa samen voor ongeveer 12 miljoen ton aan productiecapaciteit van papier en karton afgebouwd en ook voor 2009 wordt een verdere afbouw voorspeld. Daartegenover staan de nieuwe productielijnen die vooral in China en India werden opgestart, waardoor het Aziatische continent stilaan de grootste papierproducent ter wereld is geworden (+ 1/3 van de wereldproductie van papier en karton). Tevens ontwikkelt er zich een papieren pulpindustrie in Rusland en Zuid-Amerika. De wereldwijde ‘vraaguitval’ heeft echter ook de BRIC-landen niet gespaard en de nieuwe productie-eenheden kregen in 2008 evenzeer te maken met een snelle terugval van de economische en industriële activiteit. In Europa kende de papier- en kartonproductie voor het eerst in acht jaar een terugval ten belope van - 4 %. Hiermee kwam een einde aan een periode waarin de productierecords jaar na jaar sneuvelden. De terugval verspreidde zich over alle productsegmenten, behalve bij het huishoud- en sanitair papier en was het
Figuur 2.6 & 2.7: conjunctuurcurve voor de gezamenlijke papier- en kartonnijverheid – Grafische nijverheid (2004–2009)
bron: NBB
sterkst bij de grafische papiersoorten en het verpakpapier. Op de korte termijn ogen de economische perspectieven voor de Europese papiersector erg ongunstig. Heel wat papiergiganten (Stora Enso, M-Real, Sappi, Smurfit Kappa, …) kondigden doorheen het eerste kwartaal van 2009 nieuwe sluitingen, de tijdelijke stillegging van productielijnen en banenverlies aan. Herstel lijkt slechts mogelijk, wanneer de algemene economische omstandigheden verbeteren. Dit zal waarschijnlijk niet voor 2010 het geval zijn. De snelle achteruitgang van de algemene economische omstandigheden en de opeenvolging van sombere vooruitzichten bleken een weinig stimulerende invloed te hebben op het vertrouwen van de ondernemers uit de Belgische papiersector. De maandelijkse synthetische conjunctuurcurve van de Nationale Bank voor de gezamenlijke papier- en kartonnijverheid kelderde in het tweede semester van 2008. Toch lijkt het optimisme in de papierindustrie de jongste maanden met kleine pasjes terug te keren. In de maandelijkse conjunctuurenquête van maart 2009 bleken de ondernemers overwegend positief te zijn over het aantal orders en de vraagvooruitzichten. De prijsverwachtingen en de werkgelegenheidsvooruitzichten waren echter negatief. De bescheiden opflakkering van het ondernemerssentiment was iets meer uitgesproken bij de papier- en kartonfabrikanten, dan bij de papieren kartonverwerkers. Nochtans lag de gemiddelde
verzekerde activiteitsduur in de papier- en kartonproductie met een gemiddelde waarde van 0,63 maand gedurende het eerste kwartaal van 2009, gevoelig onder het jaargemiddelde van 2008 (> 1,1 maanden). In de deelsector van de vervaardiging van papier- en kartonartikelen behaalde de indicator gedurende de eerste drie maanden van 2009 een waarde van 1,2. Dit cijfer is exact hetzelfde als de gemiddelde orderpositie in 2008. In de grafische nijverheid is de synthetische conjunctuurcurve reeds vanaf 2008 voortdurend neerwaarts gericht. Toch deed zich bij de aanvang van 2009 een gelijkaardig fenomeen voor als in de papierindustrie en richtte de bruto-indicator zich op. In de maart-enquête van de Nationale Bank waren de grafische ondernemers opvallend ontevreden over de orderpositie, maar daarentegen positief over het aantal bestellingen en de vraagvooruitzichten. Over het prijsverloop en de prijsverwachtingen waren de ondernemers dan weer negatief gestemd. De gemiddelde verzekerde activiteitsduur over het eerste trimester van 2009 bedroeg 1,43 maanden, wat toch iets onder het jaargemiddelde van 2008 (1,6 maanden) lag. Ondanks de snelle inkrimping van de algemene economische activiteit in het laatste kwartaal van 2008 lijken de meeste deelsectoren in de papieren grafische industrie op het eerste zicht redelijk goed overeind te zijn gebleven. De papierindustrie realiseerde globaal een omzetstijging met 5,1 % in vergelijking met 2007. Deze vooruitgang was zowel te danken aan een toename van de omzet in de papier- en kartonfabricage (+ 7,3 %), als bij de vervaardiging
17
van papier- en kartonartikelen (+ 3,8 %). De omzetstijging moet echter sterk worden gerelativeerd, want de papierbedrijven kregen tevens te kampen met stijgende loonlasten (indexering) en vooral hogere energieprijzen die wogen op de rendabiliteit. In de uitgeverijsector steeg de omzet met 7,7 %, wat een opmerkelijk resultaat is, gezien de persgroepen werden geconfronteerd met een verdere inkrimping van de dagbladmarkt (- 0,8 % in Vlaanderen en - 2,8 % in het Franstalig lands gedeelte). Bovendien zette de inkrimping zich gedurende het eerste kwartaal van 2009 verder door. Daarnaast kreeg de sector te maken met een daling van de publicitaire uitgaven ten voordele van de visuele media (internet, nationale televisie, bioscoop) die hun inkomsten uit de reclame zagen toenemen. Vooral het internet (stijging met meer dan 25 %) blijkt een steeds populairder advertentiemedium te worden. De diversificatie naar onlinetoepassingen en andere audiovisuele toepassingen behoort sowieso tot de strategieën van de persgroepen om hun winstgevendheid op lange termijn te verzekeren. Niettegenstaande de gestegen omzetten bleek bij de bekendmaking van de resultaten bij verschillende persgroepen (bijvoorbeeld Roularta, Sanoma), dat de winst in 2008 was gedaald. Bij de dagbladdrukkerijen (Nace-Bel rubriek 22.21) werd een omzetverlies van - 37,6 % opgetekend. Wellicht weerspiegelt dit cijfer een structurele verschuiving in de sector, waarbij drukwerk, bestemd voor de buitenlandse markt, voortaan in het buitenland zal worden gedrukt.
Figuur 2.8: conjunctuurcurve (2006–2010)
Tot slot lieten de drukkerijen een terugval van de omzet noteren met - 3,5 %. Het verlies was volledig te wijten aan een verminderde omzet bij de algemene drukkerijen. In de segmenten van de prepress en de afwerking ging de economische activiteit er zelfs lichtjes op vooruit. Al hadden ook zij te lijden onder de sterk gestegen kosten. De papier- en grafische industrie behoren tot de conjunctuurgevoelige sectoren, die het eerst worden getroffen vanaf het moment dat de economie begint te sputteren. Niettegenstaande de hoge graad aan pessimisme blijken de resultaten voor 2008 relatief mee te vallen. De sombere economische situatie en de slechte financiële resultaten bieden uiteraard geen vruchtbare investeringsbodem aan de papierindustrie. In het licht van de talrijke herstructureringsmaat regelen en sluitingen van productielijnen of -eenheden, worden investeringsplannen in het beste geval geannuleerd of uitgesteld. Toch zijn de investeringen bij de fabrikanten, hoofdzakelijk als gevolg van de uitvoering van investeringen in het eerste halfjaar in 2008, nog gestegen (+ 28,4 %). In de papier- en kartonverwerking houdt de desinvesteringstendens (- 18,3 % in 2008) al verschillende jaren aan. In de nabije toekomst is een nieuwe investeringscyclus weinig waarschijnlijk, want op dit ogenblik proberen de ondernemers vooral de rendabiliteit op de korte termijn te verzekeren. Bovendien zijn er steeds meer signalen dat de kredietverstrekking aan private ondernemingen moeizamer loopt door een strenger kredietbeleid bij de banken. Door dergelijke maatregelen dreigt het investeringsklimaat nog te verslechteren. Uit de conjunctuurcurve van Febelgra concluderen we dat het herstel van het vierde trimester 2009 slechts een tijdelijk, waarschijnlijk conjunctureel fenomeen was. De curve is weer duidelijk neerwaarts gericht voor het eerste trimester van 2010. Het ondernemersvertrouwen handhaaft zich wel op een niveau hoger dan einde 2008. De crisis heeft een duidelijke V-vorm gevolgd in 2009. Als de voorspellingen van de respondenten uitkomen, kan gevreesd worden voor een W-scenario (de zogeheten “double dip-recessie”) voor de sector. bronnen: Centrale Raad voor het Bedrijfsleven 2009-863 Febelgra: Factua 03, 2010
bron: Febelgra
18
Bouwsector De conjunctuurenquête geeft een pessimistisch beeld vanaf het begin van 2007 met een lichte opflakkering vanaf de zomer 2008, waarna een nieuwe terugval tot het eind van het eerste kwartaal 2009 volgde. Maar over het algemeen heeft de bouwsector redelijk goed standgehouden in 2009 gezien de algemene economische situatie die gekenmerkt werd door de sterkste recessie sinds de oorlog. In de bouwsector liep de activiteit in 2009 met ongeveer 4,2 % terug tegenover 9,8 % in de industriële sector. De terugval in de bouw was in 2009 echter niet zo dramatisch als in de jaren 80 – in 1983 was er een terugval van 6,9 %. Er dient wel opgemerkt te worden dat de bouwsector over het algemeen genomen met enige vertraging reageert op de economische conjunctuur, wat impliceert dat de sector zich wellicht later zal herstellen dan de andere sectoren. De kans is immers reëel dat gezinnen en projectontwikkelaars, zelfs na het bekomen van de benodigde bouwvergunningen, de effectieve start van de bouwwerken gaan uitstellen gezien de onzekerheid ten gevolge van de crisis. Toch is daarop positief gereageerd door de federale regering in haar relanceplan door een tijdelijke verlaging van de btw van 21 % naar 6 % op de eerste schijf van 50 000 euro voor bouwwerken aan woningen.
Alhoewel de conjunctuurcurve (figuur 2.9) een idee geeft van het ondernemersvertrouwen, is de omvang van het aantal bouwvergunningen een interessante indicator met betrekking tot de toekomstige activiteiten binnen de sector. Figuur 2.10 toont de evolutie van de bouw vergunningen over de periode 2005-2009 in Oost-Vlaanderen voor de residentiële sector en voor de niet-residentiële sector, beide zowel qua nieuwbouw als renovatie. Voor de cijfers van 2009 werden de resultaten tot eind oktober 2009 geëxtrapoleerd naar 12 maanden, hetgeen een benadering voor 2009 geeft.
De residentiële bouwsector Sedert 2002 werden in Vlaanderen en OostVlaanderen steeds meer flats dan gebouwen met één woning vergund, zodat de Vlaamse woningbouwmarkt grotendeels een appartementsmarkt was met als topjaar 2006 waarin in Vlaanderen bijna 25 000 en in Oost-Vlaanderen 6 082 flats werden vergund. Mede onder invloed van de decohabitatie – éénoudergezinnen, alleenstaanden en bejaarden – was dit de drijvende kracht in de residentiële bouwsector. Na 2006 kreeg deze deelmarkt echter zware klappen, dermate dat vanaf 2008 zelfs het dalende aantal één-woningbouwvergunningen het volume van de appar tementen-bouwvergunningen oversteeg. Het
Figuur 2.9: synthetische conjunctuurcurve bouw – Oost-Vlaanderen (2005–2010)
bron: NBB
19
Figuur 2.10: evolutie bouwvergunningen in Oost-Vlaanderen (2005-2009)
bron: FOD Economie – Directie Statistiek + eigen bewerking
figuur 2.11: bouwjaar woningen (in % van het totaal aantal woningen)
bron: NAEH: “Housing statistics in the European Union (2003)”
20
gemiddeld aantal flats per appartementsblok daalt in Oost-Vlaanderen trouwens van 8,9 in 2006, naar 7,9 in 2009. Binnen de residentiële sector houdt de renovatie van gebouwen redelijk goed stand, vooral dan in Oost-Vlaanderen. Bijkomend voor deze deelsector is dat het aantal vergunde renovaties slechts een fractie uitmaakt van het totaal aantal woningrenovaties. Heel wat kleinere ingrepen – meestal niet gesubsidieerd – zijn niet vergunningsplichtig. De niet-gesubsidieerde renovatiewerken hebben veelal betrekking op energiebesparende investeringen: de vervanging van enkel glas door hoog-rendementsglas, het plaatsen van dakisolatie of van een hoogrendementsketel. Daarenboven geeft het verouderde woningpark in Vlaanderen en België de renovatiemarkt een bijkomende stimulans. Figuur 2.11 laat zien dat meer dan 60 % van de Belgische huizenmarkt meer dan 40 jaar oud is.
De niet-residentiële bouwsector De niet-residentiële bouwsector – kantoor-, handels- en industriegebouwen – blijft redelijk stabiel qua aantal nieuwbouwvergunningen, het topjaar 2008 buiten beschouwing gelaten. Maar qua vergunde kubieke meters moeten de geëxtrapoleerde cijfers voor 2009 niet onderdoen. Vraag is natuurlijk, gezien de onzekerheid bij de ondernemers, in welke tijdspanne de vergunde bouwwerken ook zullen uitgevoerd worden.
De burgerlijke bouwkunde Buiten de residentiële en de niet-residentiële bouwsector is er de “burgerlijke bouwkunde”, waar de activiteit hoofdzakelijk van overheidsbestellingen afhangt. Deze overheidsbestellingen zijn gebaseerd op begrotingsbeslissingen die het vorige jaar werden genomen, waardoor de burgerlijke bouwkunde grotendeels gespaard bleef van de recessie in 2009, met zelfs een groei die op 1 % wordt geraamd. Deze groei zou zelfs sterker worden in 2010 (+ 3 %) door de gevolgen van de herstelplannen en het effect van het vooruitzicht op de komende gemeenteraads verkiezingen op de investeringen van de lokale besturen. bronnen: Centrale Raad voor het Bedrijfsleven 2009-1762 DEF Confederatie Bouw: persbericht 10 januari 2010 Bouwunie: bouwbarometer 2009
De metaalsector Over het hele jaar gezien was 2008 niet eens zo een slecht jaar voor de technologische industrie. In het laatste kwartaal van het jaar sloeg de conjunctuur evenwel bruusk om en werden de verwachtingen haast overal sterk naar beneden bijgesteld. Uiteindelijk steeg de activiteit over het hele jaar met 0,8 % terwijl de werkgelegenheid stabiel (+ 0,2 %) bleef. 2009 daarentegen was een rampjaar. Het productieverlies in de technologische industrie liep in 2009 op tot 16,5 %. Vooral de sectoren automobiel (- 28,7 %), metalen en materialen (- 26,5 %), mechatronica (- 20,2 %) en metaalbewerking (- 18,5 %) deelden in de klappen. Dat zijn ook de sectoren die qua werkgelegenheid het meeste achteruit gingen. Sectoren als ICT (- 5,8 %), lucht- en ruimtevaart (- 9,5 %), bouwproducten (- 9,5 %) en elektrotechniek (- 13,3 %) verwerkten ook een aanzienlijke productiedaling. Dit alles had natuurlijk een zware impact op de werkgelegenheid in de technologische industrie. Die daalde met 7,6 % of 23 000 banen in totaal. Onderstaande tabel geeft een verdeling van de 23 000 banen die in de technologische industrie verloren gingen. De technologiebedrijven deden massaal beroep op tijdelijke werkloosheid voor hun werknemers. In de eerste jaarhelft werd zelfs een record gevestigd. Voor niet minder dan 16 % van de normale werkdagen van arbeiders werd tijdelijke werkloosheid ingevoerd. Agoria berekende dat de tijdelijke werkloosheid voorkwam dat in 2009 nog eens 20 000 banen zouden sneuvelen. De vraaguitval weegt ook sterk op de rendabiliteit
van de bedrijven. Die ging in 2009 in vrije val. Met een winstmarge van nauwelijks 1 % wordt een laagterecord bereikt sinds het begin van dit millennium. Niet minder dan 38 % van de technologiebedrijven is zelfs verlieslatend. De reden: de omzetdaling was een stuk sterker dan de daling van kosten zoals lonen en afschrijvingen. Bovendien namen in deze periode van dalende activiteiten ook de financiële kosten toe als gevolg van strengere kredietvoorwaarden en hogere risicopremies. De bedrijfsinvesteringen in ons land kregen zware klappen in 2009. Gemiddeld gingen ze er met 13 % op achteruit. Alleen in de nutssectoren (water en energie) werd meer geïnvesteerd (+ 21 %). De technologische industrie behoorde bij de negatieve uitschieters. Zij investeerden 23 % minder. Bij de mechatronicabedrijven vielen de investeringen het sterkst terug met een daling van maar liefst 30 %. Ook de automobielsector kreeg flinke klappen met een terugval van de investe ringen met 27 %. Agoria ziet een aantal hoopvolle signalen. De exportvraag herneemt en de rentevoeten zijn laag. Toch ziet de technologiefederatie in 2010 slechts een trage opleving van de economie: de bedrijfs- en overheidsinvesteringen blijven nog achterwege en de activiteiten in de bouwsector dalen verder. Dit zijn belangrijke afzetmarkten voor de Agoria-bedrijven. Meer dan een lichte heropleving van de productie in de technologische industrie met 3,3 % zit er dan ook niet in. Sectoren die vorig jaar zeer zwaar werden getroffen (metalen en materialen en automobiel) zullen wel wat sterker stijgen en ook ICT herneemt. Globaal gezien zitten de technologiebedrijven echter nog ver onder het productieniveau van voor de crisis.
Tabel 2.1: evolutie van de productie en werkgelegenheid in de technologische industrie in België 2008-2009 Productie
Werkgelegenheid
Metalen en materialen
-26,5%
-12,6%
Metaalbewerking
-18,5%
-9,1%
-9,5%
-4,4%
Mechatronica
-20,2%
-12,4%
Elektrotechniek
-13,3%
-5,9%
ICT (producten en diensten)
-5,8%
-5,0%
Lucht- en ruimtevaart en defensie
-9,5%
-4,7%
Automobiel
-28,7%
-9,7%
Totaal
-16,5%
-7,6%
Bouwproducten
bron: Agoria
22
Bedrijven proberen hun werknemers zo lang mogelijk in dienst te houden door onder meer hun werknemers in tijdelijke werkloosheid te plaatsen. Door het aanhouden van de lage productieniveaus
wordt deze situatie echter voor heel wat bedrijven onhoudbaar waardoor jobverlies onvermijdelijk wordt. bron: Agoria
Financiële analyse Omschrijving van de ondernemingspopulatie en financiële ratio’s De vijf meest schokgevoelige sectoren met een relatief hoog locatiequotiënt in Oost-Vlaanderen worden besproken aan de hand van negen financiële ratio’s. De berekening van de financiële ratio’s gebeurde aan de hand van de cd-rom “Belfirst oktober 2009” van Bureau van Dijk en is gebaseerd op de gegevens uit de jaarrekeningen 2002 tot en met 2008. Voor 2008 betreft het een (beperkte) populatie van ondernemingen die hun jaarrekening hebben neergelegd voor 15 oktober 2008. Aangezien het boekjaar van het leeuwendeel van de ondernemingen samenvalt met het kalenderjaar, bieden de hier toegelichte gegevens voornamelijk een samenvatting van de situatie van de ondernemingen voor de gehele periode van 1 januari tot 31 december 2008. De financiële analyse wordt enigszins vertroebeld door het bijzonder contrasterende conjunctuurprofiel van die periode. Toch geven de verzamelde gegevens indicaties over het weerstandsvermogen van de ondernemingen op het ogenblik dat de recessie intrad. De populatie voor 2008 is echter onvolledig als gevolg van vertragingen bij de neerlegging van de jaarrekening door sommige ondernemingen. De ondernemingen zijn verplicht om uiterlijk zeven maanden na de afsluiting van het boekjaar
hun jaarrekening in te dienen. Dit is dan voor het gros van de bedrijven, waar boekjaar en kalenderjaar samenvallen vóór 1 augustus. Het zijn natuurlijk de bedrijven die zich in een structureel minder gunstige financiële situatie bevinden die laattijdig neerleggen. Daardoor zijn de cijfers voor 2008 enigszins positief vertekend. In de onderstaande financiële analyse worden de ratio’s voorgesteld in de vorm van de mediaan. Dit is de centrale waarde van een geordende verdeling, wat wil zeggen dat een bepaalde ratio voor 50 procent van de vennootschappen hoger ligt dan de mediaanratio en derhalve voor 50 procent ervan lager dan de mediaan. Omdat de
Tabel 2.2: aantal werknemers en ondernemingen voor enkele belangrijke Oost-Vlaamse sectoren voeding
textiel & confectie
papier & drukkerijen
metaal
bouw
identificatie NACE-BEL 2003 codes
codes 15-16
codes 17-18
codes 21-22
codes 27-28
code 45
identificatie NACE-BEL 2008 codes
codes 10-12
codes 13-14
codes 17-18 + 58-59
codes 24-25
codes 41-43
14.638
10.568
6.510
14.107
32.827
777
501
617
874
5.948
aantal werknemers in 2007 (RSZ) aantal ondernemingen boekjaar 2008 (Bureau van Dijk)
bron: RSZ, Bureau van Dijk, eigen berekeningen
24
mediaan de situatie van de centrale onderneming weergeeft, weerspiegelt hij het verloop van de hele populatie. De mediaan wordt immers in gelijke mate beïnvloed door elk van de bestudeerde ondernemingen, ongeacht de grootte ervan. Ratio’s met betrekking tot de liquiditeit geven de mate weer waarin de onderneming voldoende geldmiddelen heeft, om op korte termijn aan haar betalingsverplichtingen te voldoen: ➼➼ Liquiditeitsratio in ruime zin (current ratio) = vlottende activa-vorderingen op meer dan 1 jaar/vreemd vermogen op korte termijn ➼➼ Liquiditeitsratio in enge zin (acid test) = vorderingen op ten hoogste 1 jaar + geld beleggingen + liquide middelen/schulden op minder dan of op 1 jaar Ratio’s met betrekking tot de solvabiliteit geven weer in hoeverre de onderneming een buffer van eigen vermogen heeft om haar schulden terug te betalen: ➼➼ Algemene graad van financiële onafhankelijkheid (%) = eigen vermogen/totaal vermogen ➼➼ Dekking van het totaal vreemd vermogen door de cash flow (%) = uitgebreide cash flow voor winstuitkering/ vreemd vermogen Ratio’s met betrekking tot de rendabiliteit geven weer in welke mate de onderneming winstgevend is: ➼➼ Netto-rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%) = winst of verlies van het boekjaar na belastingen/eigen vermogen ➼➼ Bruto-rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%) = uitgebreide cash flow / eigen vermogen Ratio’s met betrekking tot de toegevoegde waarde geven weer in hoeverre een onderneming erin slaagt voldoende waarde toe te voegen aan de aangekochte goederen en diensten: ➼➼ Aandeel van de personeelskost in de toegevoegde waarde (%) = bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen/toegevoegde waarde ➼➼ Aandeel van de financiële kosten in de toegevoegde waarde (%) = financiële kosten/toegevoegde waarde ➼➼ Aandeel van de nieuwe materiële vaste activa in de toegevoegde waarde (%) = nieuwe materiële vaste activa/toegevoegde waarde
25
Liquiditeit Tabel 2.3: liquiditeit in vijf Oost-Vlaamse sectoren (2008) voeding
textiel en confectie papier en drukkerijen
metaal
bouw
Liquiditeitsratio in ruime zin (current ratio)
1,13
1,42
1,32
1,56
1,48
Liquiditeitsratio in enge zin (acid test)
0,81
0,98
1,17
1,26
1,22
bron: Bureau van Dijk, cd-rom Belfirst oktober 2009, eigen berekeningen
De liquiditeit heeft betrekking op het vermogen van de ondernemingen om de liquide middelen te mobiliseren die ze nodig hebben om aan hun kortetermijnverplichtingen te voldoen. Ze wordt traditioneel gewaardeerd aan de hand van de liquiditeitsratio in ruime zin. Deze laatste, die afgeleid is van het begrip nettobedrijfskapitaal, vergelijkt het totaal van de realiseerbare en beschikbare activa (voorraden, vorderingen op ten hoogste één jaar, thesauriebeleggingen, liquide middelen en overlopende rekeningen) met de kortetermijnpassiva (schulden op ten hoogste één jaar en overlopende rekeningen). Hoe hoger de liquiditeit in ruime zin, hoe beter de onderneming in staat is haar kortetermijnverplichtingen na te komen. Het nettobedrijfskapitaal is meer bepaald positief wanneer de ratio hoger is dan één. De current ratio is voor alle vijf de sectoren groter dan 1, variërend van 1,13 voor de voedingssector tot 1,56 voor de metaalsector. Met de reeds vermelde positieve vertekening voor 2008 in gedachten, kan wel niet besloten worden dat de liquiditeitspositie verbetert van 2007 naar 2008. Het betreft wel de mediaanwaarde, wat enerzijds wil zeggen dat de helft van de ondernemingen nog beter scoort, maar anderzijds ook dat de helft lager scoort. Maar alhoewel dit behoorlijke scores zijn voor de mediaanonderneming, dient er toch
Figuur 2.12: current ratio versus acid test (2008)
bron: Bureau van Dijk, eigen bewerking
26
rekening mee gehouden te worden dat de kortetermijnverplichtingen moeten voldaan worden met kortetermijnmiddelen. Opdat de liquide middelen en de vorderingen op klanten en de voorraden ook werkelijk zouden voldoen om aan deze verplichting tegemoet te komen, is het nodig dat ze beschikbaar, inbaar en verkoopbaar zijn, met andere woorden dat ze geen dubieuze debiteuren of onverkoopbare voorraden omvatten. Daartoe wordt naar de acid test gekeken die de minst liquide elementen, zoals de voorraden, buiten beschouwing laat. Deze strengere liquiditeitstest varieert voor 2008 van 0,81 voor de voedingssector naar 1,26 voor de metaalsector. Concreet betekent dit dat het vlottend actief – het op korte termijn beschikbaar actief – voor de voedingssector uit 28,3 % voorraden bestaat. De grootste voorraden worden in de textielsector aangehouden – namelijk 31 % van het vlottend actief. In de bouwsector, waar de voorraden 17,6 % van het vlottend actief uitmaken, scoort de acid test met 1,22 meer dan behoorlijk, wat ook nodig is omdat een sterke liquiditeit vereist is om een groot deel van de begonnen werven te prefinancieren. Over het algemeen scoren de Oost-Vlaamse liquiditeitsratio’s beter dan die van het Vlaams Gewest. Figuur 2.12 geeft een beeld van de voorraadopbouw in 2008 binnen de vijf sectoren door de current ratio tegenover de acid test te stellen.
Solvabiliteit Tabel 2.4: solvabiliteit in vijf Oost-Vlaamse sectoren (2008) voeding
textiel & confectie
papier & drukkerijen
metaal
bouw
Financiële onafhankelijkheidsgraad (%)
29,86
41,36
32,33
38,18
35,83
Dekking van het vreemd vermogen door de cash flow (%)
14,83
10,34
15,85
18,89
22,10
bron: Bureau van Dijk, cd-rom Belfirst oktober 2009, eigen bewerking
De solvabiliteit betreft het vermogen van de ondernemingen om hun verplichtingen op korte én lange termijn te voldoen. Hiertoe wordt vooreerst de financiële onafhankelijkheidsratio bekeken. Deze geeft een aanduiding van de mate waarin de onderneming zich meer met eigen vermogen en minder met vreemd vermogen financiert. Het geeft de mate weer waarin de vennootschap financieel onafhankelijk is voor het nakomen van haar betalingsverplichtingen tegenover banken (schuldaflossingen en interestlasten), leveranciers en anderen. Een hoge ratio betekent dat de finan ciële lasten geringer zullen zijn, maar ook dat eventuele nieuwe leningen gemakkelijker en voordeliger zullen bekomen worden. De ratio wordt best vergeleken tussen bedrijven in dezelfde sector. Wat geldt als een goede ratio in een bepaalde sector kan gelden als een slechte in een andere en omgekeerd. Ook hier geldt voor alle sectoren dat, als rekening gehouden wordt met de positieve vertekening in de populatie 2008, er geen significante verbetering in de financiële onafhankelijkheid is tegenover 2007. De hoogste waarde vinden we in de textielsector (41,3 %) hetgeen over de periode 2002-2008 altijd zo is geweest. Maar ook de metaal- (38,2 %) en de bouwsector (35,8 %) scoren goed. Vooral de metaalsector heeft historisch, over de periode 2002-2008, het eigen vermogen met bijna 6 % kunnen verhogen. Dit is te verklaren door eventuele kapitaalverhogingen en overgedragen winsten, die in de hand gewerkt werden door de invoering van de fiscale aftrek voor risico kapitaal, de zogenaamde “notionele interest”. De graad van financiële onafhankelijkheid en omgekeerd, de schuldgraad, geven een beeld van het algemene evenwicht van de balanscijfers. Deze maatstaf is noodzakelijk voor de diagnose van de solvabiliteit, maar ze moet worden aangevuld met andere variabelen, vooral met betrekking tot het vermogen van de ondernemingen om de verplichtingen in verband met hun schulden na te komen. De dekkingsgraad van het vreemd vermogen door de cashflow meet welk aandeel van de schulden de onderneming zou kunnen
aflossen indien ze daartoe de totale cash flow van het boekjaar zou aanwenden, en bepaalt derhalve het aflossingspotentieel van de onderneming. De inversie van de ratio geeft het aantal jaren weer dat, bij een constante cash flow, nodig zou zijn om de totale schulden terug te betalen. De door deze ratio verstrekte informatie vult die van de graad van financiële onafhankelijkheid aan, vermits een hoge schuldenlast kan worden gerelativeerd door een grote solvabiliteit, en omgekeerd. Voor Oost-Vlaanderen kan gesteld worden dat de sectoren metaal en bouw de meest solvabelen zijn. Niet alleen hebben ze een hoge financiële onafhankelijkheidsgraad maar ook hun schuldaflossingscapaciteit, respectievelijk 18,9 % en 22,1 %, liggen hoog. Dit betekent dat de inverse ratio van de schuldaflossingscapaciteit, namelijk het aantal jaren waarin het vreemd vermogen door de in dat jaar gerealiseerde cash flow kan afgelost worden, op respectievelijk 5,3 en 4,5 jaren liggen. Dat deze ratio’s aanvullend zijn, toont de textielnijverheid. Alhoewel de financiële onafhankelijkheidsratio op 41,3 % ligt, kan de mediaanonderneming haar vreemd vermogen slechts op ongeveer 10 jaar terugbetalen bij een constante cash flow. Figuur 2.13 geeft een overzicht van die terugbetalingscapaciteit.
Figuur 2.13: jaren terugbetaling VV door CF (2008)
bron: Bureau van Dijk, eigen bewerking
27
Rendabiliteit Tabel 2.5: rendabiliteit in vijf Oost-Vlaamse sectoren (2008) voeding
textiel & confectie
papier & drukkerijen
metaal
bouw
Netto-rendabiliteit van het eigen vermogen (%)
6,11
3,63
6,71
10,99
11,19
Bruto-rendabiliteit van het eigen vermogen (%)
29,93
14,63
30,55
30,63
34,77
bron: Bureau van Dijk, cd-rom Belfirst oktober 2009, eigen berekeningen
De rendabiliteit heeft betrekking op het vermogen van de ondernemingen om winst te maken. De eerste ratio die bekeken wordt is de netto-rendabiliteit van het eigen vermogen of de return on equity (ROE), die het nettoresultaat na belastingen deelt door het ingezette eigen vermogen. Deze ratio is derhalve een belangrijke maatstaf voor de verschaffers van het eigen vermogen, de aandeelhouders, om hun investering te beoordelen. De ratio’s voor 2008 verschillen niet significant met deze van 2007, hetgeen gezien de positieve vertekening van de populatie waarschijnlijk lagere mediaanwaarden zal geven als de populatie volledig gekend is, temeer daar de trend van 2006 naar 2007 dalend was. Die daling is enerzijds aan de teller van de ratio te wijten door de vermindering van de bedrijfswinsten in het ongunstig conjunctuurklimaat. Maar anderzijds is dit ook te wijten aan de forse groei van de noemer, namelijk het eigen vermogen dat steeg mede onder invloed van de “notionele interest” (zie solvabiliteit). Opvallend is het lage rendement in de textiel sector (3,6 %) in vergelijking met de metaal(11 %) en de bouwsector (11,2 %).
28
Een behoorlijke maatstaf om de netto-rendabiliteit van het door de aandeelhouders ingezette vermogen te beoordelen, zijn de Belgische lineaire overheidsobligaties (OLO’s) op 10 jaar, bij uitstek de indicator van een risicovrije belegging. Het gemiddelde jaarrendement over 2008 bedroeg 4,44 %. De aandeelhouder zal minstens deze risicovrije rente, vermeerderd met een risicopremie die afhankelijk is van de sector, verwachten. Voor metaal en bouw zou deze risicopremie dus respectievelijk 6,55 en 6,75 procentpunt bedragen. Voor de textielsector zou de risicopremie negatief zijn (- 0,81 procentpunt) doch dit moet genuanceerd worden. Enerzijds zijn aandelen en staatsleningen verschillende financiële instrumenten, anderzijds is dit de mediaanwaarde en bovendien zijn de meerderheid van de ondernemingen niet beursgenoteerd. De tweede ratio in tabel 2.5 is de bruto-rendabiliteit van het eigen vermogen. De bruto-rendabiliteit van het eigen vermogen vergelijkt de uitgebreide cash flow met het eigen vermogen en geeft op die manier een indicatie omtrent het zelffinancieringspotentieel van de onderneming of de sector. Door het toenemend genereren van cash flow ontstaat een groeiende mogelijkheid tot zelffinanciering en een verminderde behoefte aan vreemde middelen. Daar bij de netto-rendabiliteit de verhouding winst of verlies met eigen vermogen wordt bekeken en bij de bruto-rendabiliteit de verhouding uitgebreide cash flow met eigen vermogen, geeft het verschil tussen beide een indicatie omtrent de omvang van de niet-kaskosten. In hoofdzaak betreft het de afschrijvingen op de gedane investeringen maar voor sommige sectoren, onder meer in de voeding, kunnen er ook belangrijke waardeverminderingen, vooral op voorraden, zijn. Het zelffinancieringspotentieel ligt in alle sectoren, behalve textiel, rond de 30 % en zelfs 34,8 % in de bouwsector. Het verschil met de netto-rendabiliteit van ongeveer 23 procentpunt in de voeding-, papier- en bouwsector wijst op een behoorlijke investeringsgraad.
Toegevoegde waarde Tabel 2.6: toegevoegde waarde in vijf Oost-Vlaamse sectoren (2008) voeding
textiel & confectie
papier & drukkerijen
metaal
bouw
54,50
69,05
54,91
62,57
60,38
Financiële kost / toegevoegde waarde (%)
5,96
4,76
5,30
3,52
4,14
Nieuwe materiële vaste activa / toegevoegde waarde (%)
11,11
2,82
7,50
7,82
11,50
Personeelskost / toegevoegde waarde (%)
bron: Bureau van Dijk, cd-rom Belfirst oktober 2009, eigen berekeningen
De vertraging van de economische bedrijvigheid die in 2007 geleidelijk tot uiting was gekomen, zette zich in de eerste helft van 2008 vooreerst nog in een gematigd tempo voort. Samenvallend met de verscherping van de financiële spanningen en de verzwakking van de internationale handel, leidde die vertraging vervolgens eind 2008 en begin 2009 tot een conjuncturele ineenstorting. Tegen die achtergrond steeg de toegevoegde waarde van de Belgische niet-financiële vennootschappen, met andere woorden het verschil tussen de verkoopsopbrengsten en de kostprijs van de door derden geleverde goederen en diensten, in 2008 met 1,8 %. Dat is een aanzienlijke vertraging ten opzichte van de vijf voorgaande jaren, toen de toegevoegde waarde jaarlijks met gemiddeld 5,1 % toenam. Die vertraging is veeleer toe te schrijven aan de forse prijsstijging voor ingevoerde grondstoffen dan aan een inkrimping van het verkoopvolume van de ondernemingen. In het licht van de verzwakkende finale vraag waren de onder nemingen niet in staat die stijgingen volledig door te berekenen in hun verkoopprijzen. Door de toegevoegde waarde kan een onderneming haar bedrijfskosten dekken en, met de rest, een nettobedrijfsresultaat laten optekenen. Dit laatste is de maatstaf voor de lopende commer ciële efficiëntie van de onderneming, los van haar financieringsbeleid en van eventuele uitzonderlijke elementen. De personeelskosten, die traditioneel het grootste gedeelte van de bedrijfskosten uitmaken, beliepen in 2008 nagenoeg 94 miljard euro, dat is een stijging met 4,9 %. De toename van de personeelskosten overtrof daardoor aanzienlijk die van de toegevoegde waarde, een situatie die sinds 2002 niet meer werd opgetekend. Enerzijds nam het aantal door de niet-financiële vennootschappen tewerkgestelde werknemers over het geheel van 2008 toe. Anderzijds had de loonindexering een weerslag op de loonkosten, als gevolg van de versnelling van de inflatie.
In de verwerkende nijverheid was de conjunctuurverslechtering het meest uitgesproken. De toegevoegde waarde van de verwerkende bedrijfstakken liep in 2008 met 5,1 % terug, een versnelling van de in 2007 ingezette daling. De meeste branches droegen bij tot die afname, waaraan vooral de verzwakking van de vraag en de stijging van de grondstoffenprijzen ten grondslag lagen. Het verlies aan toegevoegde waarde in de verwerkende nijverheid was bijzonder fors voor de ijzer- en staalnijverheid. In de niet-verwerkende bedrijfstakken, die iets minder dan drie vierde van de toegevoegde waarde van de niet-financiële vennootschappen genereren, bleef de inkrimping van de activiteit iets gematigder over 2008 als geheel, met een groeivoet van 4,7 %, tegen 6,4 % in het voorgaande jaar. Terwijl de bouwnijverheid bijvoorbeeld ruimschoots bijdroeg tot de conjunctuuromslag in andere landen van de Eurozone, zoals Spanje of Ierland, verzwakte de activiteit van die bedrijfstak in België relatief weinig over het hele jaar 2008.
29
De verdeling van de toegevoegde waarde voor de Oost-Vlaamse vennootschappen naar arbeid en kapitaal en naar nieuwe investeringen wordt in tabel 2.6 weergegeven. Dat deze toegevoegde waarde voldoende is om de productiefactoren te vergoeden, is duidelijk, althans voor de Oost-Vlaamse mediaanvennootschap, zoals blijkt uit de voorgaande analyses omtrent rendabiliteit en solvabiliteit. Zowel de dekking van het eigen vermogen door de cash flow als de dekking van het vreemd vermogen door de cash flow, dus zowel de zelffinancierings capaciteit als de schuldaflossingscapaciteit zijn mediaan per sector meer dan behoorlijk, op de textielsector na.
moet gehouden worden met de teller-noemer verhouding (i.e. de relatieve omvang van de toegevoegde waarde als noemer) blijkt uit figuren 2.14 en 2.15 het sterke onderscheid tussen arbeidsintensieve (metaal, bouw en textiel) en eerder kapitaalsintensieve sectoren (drukkerij – papier en voeding). Beide grafieken zijn als het ware mekaars inverse. De ratio nieuw materieel vast actief tegenover de toegevoegde waarde geeft een idee van de relatieve investeringsinspanningen van de vijf sectoren. De sectoren die belangrijke uitbreidingsen vervangingsinvesteringen doen zijn voeding en bouw. bron:
Wat betreft de arbeids-, respectievelijk kapitaals intensiviteit zijn er duidelijk sectorale verschillen. Alhoewel bij de hier besproken ratio’s rekening
Figuur 2.14: personeelskost / TW (2002–2008)
bron: Bureau van Dijk, eigen bewerking
Figuur 2.15: financiële kost / TW (2002–2008)
bron: Bureau van Dijk, eigen bewerking
30
NBB: Verloop van de financiële structuur van de ondernemingen in 2008
Aspecten uit de tewerkstellingsbarometer van Oost-Vlaanderen
De recente economische crisis en recessie hebben Oost-Vlaanderen, Vlaanderen en de rest van de wereld zwaar getroffen. Voorgaande bijdragen werpen reeds een licht op de toename van falingen en op de conjunctuurimpact op een aantal voor Oost-Vlaanderen belangrijke sectoren. In dit deel wordt bekeken hoe de Oost-Vlaamse sectoren geëvolueerd zijn tussen 1998 en 2008 qua aantal werkzame personen. Tevens wordt aan de hand van de meest recent beschikbare cijfers de impact van de crisis bekeken op het banenverlies tengevolge van falingen in Oost-Vlaanderen.
Sectorale evolutie van het aantal werkzame personen in Oost-Vlaanderen: groei- en krimpsectoren Tabel 3.1 geeft de evolutie van het aantal werkzame personen in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak over de periode 1998-2008, relatief en absoluut. Het aantal werkzame personen, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, is de som van het aantal werknemers en het aantal zelfstandigen naar werkplaats. Het aantal werknemers of de personen die werken in dienstverband zijn: de bezoldigde arbeiders, bedienden en ambtenaren. Het gaat om aantal personen, niet om aantal jobs. Werknemers zijn personen die op grond van een arbeidsovereenkomst, al dan niet formeel, werk verrichten voor een andere ingezeten institutionele eenheid en daarvoor loon ontvangen (geen dubbeltellingen voor meerdere jobs). Personen in loondienst worden alleen bij de werknemers ingedeeld indien ze niet in hoofdzaak als zelfstandige werkzaam zijn. Een zelfstandige is ieder natuurlijk persoon die in België een beroepsbezigheid uitoefent, zonder hiervoor door een arbeidsovereenkomst of een statuut verbonden te zijn.
33
Tabel 3.1: aantal werkzame personen in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak, 1998-2008 aantal werkzame personen
Primaire sector Secundaire sector Delfstoffen
absoluut 1998
absoluut 2007
absoluut 2008
evolutie % 1998-2008
evolutie abs. 1998-2008
15.278
12.801
11.893
-22,2%
-3.385
139.160
133.117
132.887
-4,5%
-6.273
24
94
95
295,8%
71
103.448
92.074
90.890
-12,1%
-12.558
Voeding
16.221
14.788
14.744
-9,1%
-1.477
Textiel en leer
Industrie
21.585
12.396
11.814
-45,3%
-9.771
Hout
2.117
1.918
1.817
-14,2%
-300
Papier en drukkerijen
6.995
6.753
6.714
-4,0%
-281
148
60
64
-56,8%
-84
13.485
12.414
12.343
-8,5%
-1.142
Aardolieproducten Kunststof en chemie Bouwmaterialen
3.123
3.098
3.165
1,3%
42
Metaalproductie
15.505
15.970
15.197
-2,0%
-308
Machines
4.036
3.269
3.486
-13,6%
-550
Elektrische apparaten
5.843
4.500
4.334
-25,8%
-1.509
Transportmaterieel
7.568
9.380
9.542
26,1%
1.974
Overige industrie
3.839
3.222
3.200
-16,6%
-639
2.983
4.306
4.470
49,8%
1.487
35.688
40.949
41.902
17,4%
6.214
183.442
217.836
226.982
23,7%
43.540
68.702
74.311
74.724
8,8%
6.022
Horeca
17.147
16.004
15.916
-7,2%
-1.231
Vervoer en communicatie
28.095
30.144
31.224
11,1%
3.129
Financiële instellingen
11.655
10.357
10.317
-11,5%
-1.338
Zakelijke diensten
57.843
87.020
94.801
63,9%
36.958
Nutssectoren
Bouw Tertiaire sector Handel
151.010
177.640
180.975
19,8%
29.965
Overheid
35.228
38.083
39.004
10,7%
3.776
Onderwijs
40.409
44.903
46.155
14,2%
5.746
Gezondheidszorg
54.131
69.738
70.936
31,0%
16.805
Cultuur; persoonlijke diensten
15.376
18.590
19.389
26,1%
4.013
5.866
6.326
5.491
-6,4%
-375
488.890
541.394
552.737
13,1%
63.847
Quartaire sector
Particuliere huishoudens
Totaal bron: INR, eigen berekeningen
Tot de zelfstandigen behoren ook de nietbetaalde meewerkende gezinsleden, de thuiswerkers van wie het inkomen afhangt van de output van het productieproces waarvoor zij verantwoordelijk zijn en de werkenden die enkel voor eigen consumptie of eigen investeringen produceren. Het aantal werkzame personen in OostVlaanderen steeg van jaar tot jaar en bedraagt in 2008 meer dan 13 % of een toename van 63 847 werkzame personen tegenover 1998. Deze toename is het gevolg van een verschuiving naar de tertiaire sectoren, maar vooral van een
34
toename aan werkgelegenheid in de tertiaire en quartaire sectoren zelf. Figuur 3.1 illustreert deze verschuivingen en toenames. De textielsector, 9 771 werkzame personen minder, en de landbouwsector (- 3 385) maken de hoofdbrok uit van het verlies van 9 658 werkzame personen in primaire en secundaire sector. Dit wordt gecompenseerd door de toename van 73 505 werkzame personen, vooral in de zakelijke diensten (+ 36 958) en in de gezondheidszorg (+ 16 805).
Figuur 3.1: evolutie van het aantal werkzame personen in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak, 1998–2008
bron: INR, eigen bewerking
Banenverlies door falingen in Oost-Vlaanderen In 2008 liet het Fonds voor Sluiting van Onder nemingen (FSO) al weinig goed nieuws optekenen in het jaarverslag: “Voor het eerst sinds 2000 gingen er meer dan 8 000 bedrijven failliet in België” stond er toen te lezen. Aan die stijging kwam in 2009 nog geen einde. Met 9 246 failliet verklaarde bedrijven wordt weer een triest record gevestigd. Veel eenmansbedrijven vroegen het failliet aan, en er waren ook maar liefst 3 652 bedrijven met personeel die de boeken moesten dichtdoen in 2009. Gevolg: 23 964 personen verloren hun job na een faillissement van hun bedrijf, een stijging met 8,11 % ten opzichte van 2008. Vooral tijdens de eerste helft van 2009 gingen de faillissementen gepaard met een fors banenverlies. Het banenverlies nam in de eerste helft van het jaar toe met 2 282 werknemers ten opzichte van dezelfde periode in 2008. Het aantal faillissementen steeg in eenzelfde periode met 343 ondernemingen. Bij vergelijking van het tweede semester
van 2008 en 2009 daalde het banenverlies van 11 117 naar 10 632. Dit staat in contrast met de stijging van het aantal gefailleerde onderne mingen van 1 588 naar 1 731 in dezelfde periode. Het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen maakt statistieken over de faillissementen in België en het daaraan gekoppeld banenverlies. Hiervoor baseert het Fonds zich op twee bronnen: • faillissementen: Kruispuntbank voor Ondernemingen; • banenverlies: databanken van de RSZ. Het gaat hier over faillissementen met personeel dat minstens 1 dag geregistreerd werd bij de RSZ. Het banenverlies wordt bepaald aan de hand van het aantal werknemers die bij de RSZ minstens voor één dag geregistreerd zijn in het voorlaatste trimester voorafgaand aan het faillissementsvonnis. Voor Oost-Vlaanderen geeft tabel 3.2 een overzicht van de falingen met personeel en de daardoor verloren gegane banen. Van de 1 000 falingen in 2009 waren er 346 met personeel hetgeen een toename van 12 eenheden was tegenover 2008,
35
wat relatief 3,6 % is tegenover 15,3 % voor België. Ook het banenverlies door faling bleef in OostVlaanderen beperkt en toonde zelfs een lichte daling van 27 arbeidsplaatsen in 2009 tegenover 2008. In België was er daarentegen een stijging van 8,1 %. Ontslagen door herstructureringen, gewoon ontslag of economische werkloosheid zijn hier niet inbegrepen.
Sectoraal vinden we het grootste banenverlies in de handel, de bouw en in de verwerkende nijverheid. In de bouwsector, die prominent aanwezig is in Oost-Vlaanderen, viel 33 % van het banenverlies van de ganse Vlaamse bouwactiviteit.
2006
2007
2008
2009
2009
2009
Bron: FSO
36
Oost-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Vlaams Gewest
België
- 1 jaar
TOTAAL
andere
diensten
vervoer en communicatie
handel, banken, verzekeringen
bouw
elektriciteit, gas,water
verwerkende nijverheid
winning van delfstoffen
landbouw, bosbouw, visserij en jacht
SECTOREN
Tabel 3.2: aantal faillissementen met banenverlies, 2006-2009
ondernemingen
7
0
36
0
44
152
27
39
2
307
0
werknemers
42
0
349
0
311
686
316
219
28
1.951
-126
ondernemingen
10
0
44
0
46
126
28
32
5
291
-16
werknemers
98
0
573
0
262
525
87
254
50
1.849
-102
ondernemingen
8
0
43
0
72
139
28
40
5
335
44
werknemers
44
0
407
0
479
671
246
581
25
2.453
604
ondernemingen
4
0
35
0
81
141
38
47
-
346
12
werknemers
7
0
554
0
604
699
204
358
-
2.426
-27
ondernemingen
25
-
159
-
347
815
170
260
19
1.795
289
werknemers
199
-
1.984
-
1.813
3.877
1.095
2.282
198 11.448
694
ondernemingen
42
0
313
0
756
1.678
286
535
werknemers
345
0
4.073
0
5.838
7.564
1.738
3.977
42
3.652
487
412 23.947
1.781
Ondernemen in Oost-Vlaanderen
Ondernemerschap is goed voor een economie. Met de oprichting van nieuwe bedrijven worden ideeën, producten en productieprocessen in een economie geïntroduceerd. Vanwege deze positieve effecten is het stimuleren van ondernemerschap in veel landen een prioriteit geworden in het economische beleid. Om de noodzaak en resultaten van dit beleid te kunnen inschatten, is een goed begrip van de relatie tussen ondernemerschap en economie van belang. Uit bestaand onderzoek wordt duidelijk dat ondernemerschap, met een vertraging van een aantal jaren, inderdaad samengaat met economische groei. Economische ontwikkeling, op haar beurt, beïnvloedt het voorkomen van ondernemerschap, hoewel deze relatie minder eenduidig is. In ontwikkelde economieën is voldoende startkapitaal voor handen en is de kans groter dat nieuwe bedrijven een koopkrachtige afzetmarkt vinden. De noodzaak tot ondernemerschap is echter klein door de aanwezigheid van voldoende banen in loondienst. In zwakkere economieën is de noodzaak tot ondernemerschap groter door minder werkgelegenheid, maar maakt de kleine afzetmarkt het ondernemersbestaan onzeker. De cijfers uit de Global Entrepreneurship Monitor enquête voor het jaar 2008 bevestigen de trend van de afgelopen jaren: zowel Vlaanderen als België tellen weinig startende ondernemers onder de actieve bevolking. De Vlaamse TEA-index (Total Entrepreneurial Activity, gemeten als het
aandeel personen in de actieve bevolking dat betrokken is bij de opstart van een onderneming van minder dan 3,5 jaar oud) bedraagt 3,04 %, wat bijna de helft is van het Europese gemiddelde (5,85 %). Dat deze cijfers ongeveer stabiel blijven over de jaren heen, lijkt een conclusie te zijn die terugkomt voor de meeste ‘innovation-driven’ economieën, waar ook Vlaanderen en België deel van uitmaken. Alhoewel er beperkte jaarlijkse schommelingen waargenomen worden, zijn deze niveaus over het algemeen erg stabiel, wat suggereert dat het voor dergelijke economieën niet eenvoudig is om grote veranderingen in de graad van ondernemerschap te realiseren. Maar een rapport van het Steunpunt Werk en Sociale Economie dat de “ondernemersgraad” centraal stelt, concludeert dat heel wat van onze relevante “benchmarks” in Europa het moeten afleggen tegen de Vlaamse ondernemersgraad. De ondernemersgraad, dit is het aandeel van de ondernemers in de bevolking van 18 tot 64 jaar, bedroeg in 2007 9,8 % in het Vlaams Gewest tegenover 10,1 % voor de EU-27. Heel wat van onze meest relevante “benchmarks” scoren minder: Duitsland (7,9 %), Frankrijk (6,7 %). Vooral de mediterrane landen zoals Italië, Griekenland en Portugal scoren beter. Specifiek voor Oost-Vlaanderen worden in dit hoofdstuk de evolutie van oprichtingen en stopzettingen sectoraal bekeken. Daarbij is de gevolgde methodiek van belang.
39
Methodiek Voor de cijfergegevens over het aantal oprichtingen en stopzettingen (i.e. faillissementen en schrappingen) is beroep gedaan op Graydon Belgium NV. Sinds 1986 bekleedt Graydon in België een voorname positie op het gebied van het verschaffen van handels- en marketinginformatie, krediet- en debiteurenbeheer. Maandelijks houdt Graydon statistieken van oprichtingen en stopzettingen bij. Voor het berekenen van de quotes, waarbij het aantal oprichtingen en stopzettingen gerelateerd wordt aan het aantal actieve ondernemingen, werden eveneens de RSZ- en RSVZ-statistieken geraadpleegd, meer bepaald om het aantal actieve ondernemingen te bepalen: het aantal actieve ondernemingen is de sommatie van het aantal ondernemingen (RSZ) en de zelfstandigen in hoofdberoep (RSVZ). Deze laatsten benaderen het aantal eenmanszaken. Tot 2008 wordt gewerkt met een beperkt staal van ondernemingen omdat enkele bedrijfstakken uit de analyse zijn gehouden, met name: algemeen, economisch en sociaal bestuur; algemene collectieve diensten; verplichte sociale verzekering; basisonderwijs; voortgezet onderwijs; hoger onderwijs; bedrijfs-, werkgevers- en beroeps organisaties; vakverenigingen; overige verenigingen; niet-gedifferentieerde productie van goederen door particulieren; niet-gedifferentieerde productie van diensten door particulieren; extra-territoriale organisaties en lichamen. Voor 2009 zijn de schrappingen van de ondernemingen en het aantal actieve ondernemingen niet bekend waardoor de relatieve quotes, oprichtings- en stopzettingsquote, voor 2009 nog niet kunnen berekend worden.
Oprichtingen Tabel 4.1 geeft de sectorale verdeling van de oprichtingen in Oost-Vlaanderen voor 2009 en evolutief over de achtjarige periode 2002-2009. Voor 2009 werden in Oost-Vlaanderen 8 560 nieuwe ondernemingen opgericht, wat bijzonder hoog is. Ter vergelijking werden in 2002 “slechts” 5 666 ondernemingen opgericht, wat 2 894 starters minder was. Wel moet er rekening mee gehouden worden dat de opmerking supra omtrent het beperkte staal niet geldt voor 2009. 58 % van
40
de oprichtingen zijn eenmanszaken en 22 % zijn bvba’s, samen dus goed voor 80 % van de starters. Ongeveer de helft van de nieuwe oprichtingen (49,4 %) situeren zich in de tertiaire sector. Daarvan bevinden zich nog eens 50 % in de sector zakelijke diensten wat voornamelijk vrije beroepen zijn. Daarentegen valt het dalend aantal oprichtingen in de secundaire sector op tegenover 2008. Dat de economische crisis vooral in de industriële sector, die erg conjunctuurgevoelig is, heeft toegeslaan, is een belangrijke achterliggende oorzaak om niet snel in deze bedrijfstakken van start te gaan.
Oprichtingsquote 2008 De oprichtingsquote drukt het aantal oprichtingen in een bepaald jaar of bepaalde periode uit als percentage van het aantal actieve ondernemingen in dat jaar of die periode. Om jaren, sectoren of regio’s te kunnen vergelijken wordt de oprichtingsquote gebruikt i.p.v. het absoluut aantal oprichtingen. Gezien het aantal actieve ondernemingen 2009, gebaseerd op de RSZ- en RSVZ-statistieken, niet beschikbaar is, wordt in tabel 4.1 de oprichtingsquote voor 2008 weergegeven. Voor 2008 bedraagt de oprichtingsquote 7,7 % tegenover 6,8 % evolutief voor 2002-2008. Hoge oprichtingsquotes in 2008 gecombineerd met substantiële absolute cijfers, worden waargenomen in de metaalverwerking (13,4 %), de bouwsector (9,7 %), de transportsector (9,3 %) en de zakelijke diensten en huur (+ 15,8 %). Een subsector van deze laatste is “informatica en aanverwante diensten” die met een oprichtingsquote van 90,8 % uitzonderlijk hoog scoort. Er zijn in 2008 zelfs 397 oprichtingen tegenover 437 actieve ondernemingen. Infra zal de hoge turbulentie in deze bedrijfstak toegelicht worden.
Tabel 4.1: oprichtingen in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak, 2002-2009 Aantal oprichtingen
Primaire sector Secundaire sector Energie en water; winning van delfstoffen Industrie
Basismetaal en metaalverwerking
Oprichtingsquote
absoluut 2002
absoluut 2007
absoluut 2008
absoluut 2009(*)
prov. aandeel 2009
2008
2002-2008
110
291
291
226
2,6
4,7
3,3
1.207
1.970
1.720
1.298
15,2
8,5
7,9
17
9
4
6
0,1
1,7
2,3
304
531
459
381
4,5
6,7
5,4
99
163
146
79
0,9
13,4
7,9
7
15
10
13
0,2
1,9
2,1
Chemie en kunststoffen
11
18
20
8
0,1
9,5
5,7
Voeding, drank en tabak
56
68
65
48
0,6
3,3
2,8
Textiel, leer en kleding
17
30
30
24
0,3
3,4
2,3
Hout en meubelen; papier en drukkerij
83
200
129
136
1,6
7,4
6,5
Bouwmateriaal
Diverse Bouw
31
37
59
73
0,9
11,7
24,4
886
1.430
1.257
911
10,6
9,7
9,5
Tertiaire sector
3.984
5.752
5.675
4.231
49,4
8,6
7,7
Handel en reparatie
1.265
1.462
1.367
1.293
15,1
4,5
4,6
Horeca
591
696
621
516
6,0
6,1
6,4
Transport en verkeer
234
457
407
299
3,5
9,3
8,0
77
162
149
82
1,0
12,6
8,2
1.817
2.975
3.131
2.041
23,8
15,8
13,6
274
356
397
153
1,8
90,8
61,2
365
678
745
946
11,1
4,3
3,8
Onderwijs
67
143
131
114
1,3
12,8
23,4
Gezondheid en sociale diensten
95
247
247
115
1,3
3,5
2,7
Afvalwater- en afvalverzameling; straatreiniging
11
9
11
717
8,4
0,1
0,8
Recreatie, cultuur en sport
192
279
356
1.859
21,7
69,5
4,1
5.666
8.691
8.431
8.560
100,0
7,7
6,8
Financiële instellingen Diensten en huur
waarvan: Informatica en aanverwante diensten Quartaire sector
Totaal
(*) 1 859 opgerichte ondernemingen in 2009 konden nog niet onder een bepaalde bedrijfstak worden ingedeeld
bron: Graydon NV, eigen berekeningen
Stopzettingen Het aantal opheffingen omvat enerzijds het aantal falingen en anderzijds het aantal schrappingen. Onder een faling verstaan we het staken van de activiteiten als gevolg van een handelsvonnis. Een schrapping daarentegen is het stoppen van
de activiteiten op eigen initiatief, bijvoorbeeld bij pensionering, fusie of overdracht. Wanneer een eenmanszaak omgevormd wordt tot een vennootschap, wordt dat als een stopgezet bedrijf beschouwd, maar ook als een nieuwe oprichting.
41
Falingen Falingen maken mathematisch, zowel absoluut als relatief, maar een klein deel uit van de stopzettingen. Nochtans mag de impact van een faling niet onderschat worden op menselijk, sociaal, psychologisch en andere niet exact kwantificeerbare domeinen; niet alleen voor de gefailleerde ondernemer/onderneming, maar ook voor de betrokken werknemers en/of leveranciers. Studies (van onder andere Graydon) tonen aan dat één vierde van de faillissementen wordt veroorzaakt door te late betalingen en wanbetalingen, zodanig dat falingen andere falingen genereren. Een andere oorzaak van het aantal falingen zijn, controversieel genoeg, het stijgend aantal oprichtingen. Starters, die minder dan 5 jaar opgestart zijn, maken immers jaarlijks één derde van alle faillissementen uit. In 2008 maken de falingen in Oost-Vlaanderen 12,4 % uit van het totaal aantal stopzettingen. Over de periode 2002-2008 is dit 13,3 %. Ongeveer 87 % van de opheffingen zijn dus schrappingen die meestal verband houden met de persoonlijke omstandigheden van de ondernemer zoals een gebrek aan opvolging, pensionering, ziekte of overlijden. Zowel in absolute als in relatieve cijfers zijn het de handelssector, de bouw en de horeca die het grootst aantal falingen genereren. De door Graydon vastgestelde tendensen zijn duidelijk: •
Slecht betaald worden, met acute liquiditeitstekorten als gevolg, blijft oorzaak nummer één voor faillissementen. De Belgische ondernemingen zien hun facturen duidelijk slechter betaald: de betalingsmoraal heeft sedert juli 2008 zware klappen gekregen en blijft nadien verder dalen. In het derde kwartaal van 2009 werd een voorlopig dieptepunt bereikt met maar liefst één factuur op acht die meer dan 90 dagen na vervaldatum betaald wordt.
•
Het recordaantal oprichtingen van de afgelopen jaren, met een belangrijk aantal weinig robuuste ondernemingen, blijft een stevige basis voor het hoge aantal faillissementen. Het aandeel van het aantal jonge bedrijven in de totale faillissementscijfers stijgt maand na maand. De koopkrachtproblematiek van september 2007 verzwaarde reeds de cijfers. Ook zal de huidige crisis, ondanks de revival op internationaal vlak, de cijfers nog verder beïnvloeden.
•
42
Naast het zuivere faillissement is ook het aantal jonge ondernemingen dat de activiteiten al kort na oprichting stopzet, enorm.
•
De nieuwe wet op de continuïteit van ondernemingen is duidelijk succesvoller dan de voorgaande wetgeving. Toch wordt er nog te weinig gebruik van gemaakt om bedrijven in moeilijkheden tijdig uit het slop te halen. Pas naar het einde van 2010 zal het effect van de nieuwe wet ten volle duidelijk blijken.
In plaats van vergelijkingen te maken op basis van absolute eenheden of relatieve cijfers van het aantal stopzettingen is het zinvoller om vergelijkingen te maken op basis van de stopzettingsquote. Deze geeft het percentage van het aantal stopzettingen ten overstaan van het aantal actieve ondernemingen binnen de populatie van een sector of een regio. De opheffingsquote voor Oost-Vlaanderen bedraagt voor 2008 6,4 % wat vergeleken met de oprichtingsquote voor 2008 van 7,7 % dus een positieve creatie van 1,3 % geeft. Over de zevenjarige periode 2002-2008 bedraagt het creatie-surplus 1,2 %.
Nettogroei en turbulentie Wat voorafgaand geconstateerd werd omtrent oprichtingen, falingen en schrappingen, wordt in dit deel op een ‘dynamische’ manier benaderd. De begrippen nettogroei en turbulentie zijn een maatstaf voor de mate waarin veranderingen optreden binnen een populatie. Beide begrippen zijn conjunctuurgevoelig. Om die reden wordt dan ook niet één jaar bekeken, maar worden de resultaten van de periode 2002-2008 besproken. Beide begrippen samen geven ook aan in welke mate het ondernemersbestand zichzelf vernieuwt en vernieuwend werkt; met andere woorden in welke mate voorgaande begrippen de economie beïnvloeden en veranderingen teweegbrengen.
Nettogroei De nettogroei is het saldo van toetreding tot het ondernemingsweefsel, gemeten als het aantal oprichtingen verminderd met het aantal stopzettingen. Uit figuren 4.1 en 4.2 is op te maken wat het groeisaldo van de verschillende sectoren in Oost-Vlaanderen is, gerelateerd tot het aantal actieve bedrijven binnen de respectievelijke sector in de periode 2002-2008. De primaire sector kent met een stopzettings quote van 6,9 % en een oprichtingsquote van 3,3 % een negatieve groei van - 3,6 %.
Tabel 4.2: stopzettingen in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak, 2002-2008 Aantal stopzettingen absoluut 2002
absoluut 2007
absoluut 2008
Stopzettingsquote
prov. aandeel 2008
2007
2008
2002-2007 2002-2008
394
551
604
8,6
8,0
9,7
6,5
6,9
1.069
1.117
1.461
20,8
5,6
7,3
5,5
5,8
0
2
4
0,1
0,8
1,7
0,4
0,6
348
362
383
5,4
5,1
5,6
4,5
4,7
Basismetaal en metaalverwerking
80
73
84
1,2
4,7
7,7
4,5
4,8
Bouwmateriaal
15
10
10
0,1
1,9
1,9
2,6
2,5
9
17
11
0,2
7,8
5,2
4,9
4,9
Voeding, drank en tabak
87
72
104
1,5
3,5
5,3
3,9
4,1
Textiel, leer en kleding
36
49
45
0,6
5,3
5,1
3,8
4,0
100
111
95
1,4
6,2
5,5
5,1
5,2
Primaire sector Secundaire sector Energie en water; winning van delfstoffen Industrie
Chemie en kunststoffen
Hout en meubelen; papier en drukkerij Diverse Bouw
21
30
34
0,5
37,0
6,8
23,3
15,9
721
753
1.074
15,3
6,0
8,3
6,3
6,6
Tertiaire sector
4.127
4.130
4.612
65,6
6,1
7,0
6,3
6,4
Handel en reparatie
1.867
1.603
1.623
23,1
5,1
5,4
5,4
5,4
Horeca
674
716
742
10,6
6,8
7,3
6,9
6,9
Transport en verkeer
268
314
350
5,0
6,6
8,0
5,9
6,2
21
29
39
0,6
1,9
3,3
1,7
1,9
1.297
1.468
1.858
26,4
7,8
9,4
7,8
8,1
110
143
222
3,2
25,1
50,8
25,5
28,6
219
283
351
5,0
1,7
2,0
1,5
1,6
Onderwijs
30
64
79
1,1
13,2
7,7
9,5
9,0
Gezondheid en sociale diensten
37
43
65
0,9
0,6
0,9
0,5
0,6
152
176
207
2,9
2,0
2,3
2,0
2,1
5.809
6.081
7.028
100,0
5,5
6,4
5,4
5,6
Financiële instellingen Diensten en huur
waarvan: Informatica en aanverwante diensten Quartaire sector
Recreatie, cultuur en sport; diversen Totaal
bron: Graydon NV, eigen berekeningen
43
Figuur 4.1: oprichtings- en stopzettingsquote in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak, 2002-2008
bron: Graydon NV, eigen bewerking
Ook voeding, textiel, handel en horeca kennen een negatieve nettogroei. Deze worden echter gecompenseerd door de positieve nettogroei van de sector “diensten en huur” en door de quartaire sectoren, zodat de totale nettogroei voor Oost-Vlaanderen over de periode 2002-2008 nog 1,2 % bedraagt.
Turbulentie Oprichtingen, falingen en schrappingen zorgen voor bewegingen in het ondernemingenbestand. Als maatstaf voor deze bewegingen wordt de som van oprichtingen en opheffingen genomen ten opzichte van het aantal actieve ondernemingen, hetgeen de ‘turbulentie’ wordt genoemd. Turbulentie wordt als de aanjager van economische groei beschouwd. Zoals supra reeds vermeld, wordt de turbulentie bekeken over de periode 2002-2008, teneinde zoveel mogelijk conjunctuurgevoeligheid te elimineren. In het algemeen kan men stellen dat een hoge turbulentie duidt op veel beweging binnen de ondernemingspopulatie. M.a.w. een hoge turbulentie binnen een regio of een sector is een indicatie omtrent het zich snel aanpassen aan gewijzigde marktomstandigheden, waardoor de regio of de sector relatief beter uitgerust is om concurrentie aan te gaan in de tijd en op internationaal niveau. Enerzijds verdwijnen niet-efficiënte bedrijven en anderzijds treden nieuwe en/of vernieuwende en/of innovatieve bedrijven toe en worden ook de overige bedrijven aangezet tot aanpassing teneinde te overleven.
44
Turbulentie van ondernemingen heeft dus alles te maken met het Schumpeteriaanse begrip van ‘creatieve destructie’. Het is een proces van endogene oorzaken, zoals de evolutie naar innovatieve en kennisgeoriënteerde capaciteiten van de ondernemer en zijn markt, van handelaar naar manager, enz. en exogene oorzaken, zoals technologische vooruitgang, internationalisering van de markten, immigratie, financiële crisissen en daaruitvolgende economische crisissen. Door de resultante van deze factoren hernieuwt de bedrijfseconomische populatie zich constant van binnen en van buiten uit. De Oost-Vlaamse populatie heeft een totale turbulentie van 12,4 %. De grootste turbulentie heeft de sector “diensten en huur”, namelijk 21,7 %, die de resultante is van een oprichtingsquote van 13,6 % en een stopzettingsquote van 8,1 %. Binnen deze sector is er de subsector “informatica en aanverwante diensten” die bij uitstek “knowledge and innovation driven” is. De oprichtingsquote is over de zevenjarige periode zelfs 61,2 % en de stopzettingsquote 28,6 % zodat de turbulentie 89,8 % is. In deze sector gaat het dan ook heel snel qua vernieuwing. Figuur 4.3 zet de oprichtingsquote uit tegenover de opheffingsquote. De nettogroei of het groeisaldo, is het saldo van de oprichtingsquote en de opheffingsquote. Sectoren die zich onder de 45° lijn positioneren, behalen een positief groeisaldo en naarmate ze zich verder evenwijdig naar beneden van de 45° lijn bevinden, des te groter de nettogroei.
Figuur 4.2: nettogroei en turbulentie in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak, 2002-2008
bron: Graydon NV, eigen bewerking
Figuur 4.3: oprichtings- en stopzettingsquote, nettogroei en turbulentie in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak, 2002-2008 negatief groeisaldo
hoge turbulentie
lage turbulentie
positief groeisaldo
bron: Graydon NV, eigen bewerking
bronnen: S. Koster, Economie en Ondernemerschap, Urban and Regional Studies Institute, Groningen Global Entrepreneurship Monitor 2008, H. Crijns et al. WSE Report 8-2009: “Hoezo, Vlaanderen niet ondernemend? Loopbanen van ondernemers in een Europees vergelijkend perspectief.”, L. Sels et al.
45
Een blik op de toekomst – oud en jong in Oost-Vlaanderen anno 2025
Project DC Noise – demografie als Europese uitdaging Op 13 maart 2008 heeft de Deputatie ingestemd met de deelname van de provincie Oost-Vlaanderen aan het project DC Noise (Demographic change – New opportunities in a shrinking Europe). Eind mei 2008 is het project goedgekeurd voor Europese subsidiëring in het kader van het Interreg IV Noordzee Programma. Het loopt tot midden 2011. Er nemen partners deel uit: • • • • •
België: provincies Oost- en West-Vlaanderen; Duitsland: steden Hamburg en Bremen; Nederland: provincies Groningen en Zeeland, Regio Twente; Noorwegen: Knutepunkt Sørlandet; Verenigd Koninkrijk: universiteit van Dundee.
De betrokken regio’s worden geconfronteerd met een negatieve demografische toekomst: vergrijzing en/of ontgroening van de bevolking, al dan niet gecombineerd met een bevolkingskrimp. Het project DC Noise wil op een positieve wijze de demografische uitdagingen aanpakken. Sensibiliseren van de betrokken partijen (zoals werknemers, werkgevers, overheden, social profit sector) is een kernelement van het project. Zij moeten samen werk maken van een globale aanpak, waarbij arbeidsmarkt, innovatieve huisvesting en aangepaste dienstverlening centraal staan.
houden, dus een vervroegde uitstap uit de arbeidsmarkt voorkomen. Anderzijds kijkt men naar de social profit sector (gezondheidszorg, voorzieningen voor bejaarden) als een werkgever die steeds meer personeel zal zoeken. DC Noise heeft een totaal budget van ongeveer 6,5 miljoen euro en wordt voor maximum 50% gesubsidieerd door het EU-subsidieagentschap EFRO. Het totale Oost-Vlaamse budget bedraagt 306 000 euro.
Ouder en jonger – de demografische toekomst van Oost-Vlaanderen Binnen DC Noise onderzoekt de werkgroep Interface Demography van de VUB de evolutie van de bevolking en van de huishoudens tussen 2007 en 2025 voor de Oost- en West-Vlaamse RESOC-gebieden.1 Oost-Vlaanderen telt vier dergelijke RESOC-gebieden (Regionaal Sociaal economisch Overlegcomité): Gent en rondom Gent, Meetjesland-Leiestreek en Schelde, Waas en Dender, Zuid-Oost-Vlaanderen. Voor de RESOC Gent en rondom Gent maakt de VUB onderscheid tussen de situatie voor de grootstad Gent en de randgemeenten.
Naast transnationale pilootprojecten omtrent demografische monitoring, levenslang wonen en arbeidsmarktbeleid heeft elke regio ook een of meerdere demonstratieprojecten. In OostVlaanderen werken de RESOCs Gent en rondom Gent en Meetjesland-Leiestreek en Schelde samen met het provinciebestuur aan een project op het vlak van de arbeidsmarkt. Enerzijds wil men hiermee werknemers langer aan het werk
47
Uitgangspunten Het Federaal Planbureau heeft in samenwerking met de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie in 2008 bevolkingsvooruitzichten gepubliceerd over de periode 2007-2060.2 Waarom dan nog vragen aan de Werkgroep Interface van de VUB om nieuwe vooruitzichten op te maken? Daartoe hadden de Vlaamse projectpartners van DC Noise goede redenen: • Via contacten met lokale beleidsmakers en bevoorrechte getuigen heeft de Werkgroep Interface fijnmaziger regionale evoluties geïnterpreteerd en ingebracht in de prognoses. • De gehanteerde geografische indelingen kwamen niet altijd overeen. Bovendien moesten een aantal gemeentelijke prognoses opgemaakt worden. • Een kortere voorspellingshorizon (2025 in plaats van 2060) verhoogt de significantie van de cijfers. Een aantal hypothesen gebruikt door de Werkgroep Interface (WI) verschilden van die gehanteerd door het Planbureau (PB): • De migratiehypothesen vormen een compromis tussen waargenomen trends en de uitkomsten van de dialoog met lokale waarnemers. • Het PB gaat uit van verder vooruitlopen van de vrouwelijke levensverwachting ten opzichte van de mannelijke. De WI neemt aan dat het verschil tussen de geslachten vermindert. • De WI stelt dat de winst in levensverwachting ook sterk de oudste ouderen (+80-jarigen) ten goede kan komen. Het PB denkt dat vooral de sterfte van de groep 50- tot 80-jarigen reduceert.
•
Het PB veronderstelt een dalende fertiliteit. De WI meent dat de fertiliteit aanvankelijk zal stijgen en daarna constant zal blijven.
Niettegenstaande deze verschillen in aannames, blijft de divergentie tussen de twee sets prognoses beperkt, wat de relevantie van de vooruitzichten bevestigt.
Absoluut geen bevolkingskrimp Waar Oost-Vlaamse mannen in 2007 een gemiddelde levensverwachting hadden van 76 tot 78 jaar, dan loopt dit in 2015 (binnen zes jaar dus) al op tot 79 à 80 jaar. In 2025 zelfs al tot 80 à 81 jaar. Binnen een generatie komen er dus tot vier extra levensjaren bij. Voor de vrouwen evolueert dit van 83-84 jaar tot 84-85 jaar en 85-86 jaar. De levensverwachting stijgt minder snel bij de vrouwen en de kloof tussen mannen en vrouwen verkleint. De totale Oost-Vlaamse bevolking groeit van 1,40 miljoen inwoners tot 1,55 miljoen inwoners. In hoofdstad Gent zou het aantal inwoners in 2025 ruim 251 000 bedragen, tegenover 244 000 nu. Gent is dan ook een schoolvoorbeeld van een stad die de stadsvlucht heeft kunnen keren. Tussen 2001 en 2010 is de bevolking gegroeid met 8,9%, de Oost-Vlaamse met 5,5%. De Gentse bevolking veroudert ook zo goed als niet, door de constante instroom van jonge inwoners die na hun studies blijven “hangen”. In Oost-Vlaanderen neemt het aandeel van de +65-jarigen toe van 17,8% tot 19,0% in 2015 en 21,2% in 2025. Het aandeel van de +80-jarigen (de leeftijd waarna de hulpbehoevendheid globaal gesproken sterk toeneemt) stijgt van 4,7% over 5,7% tot 6,0%. De behoefte aan opvangorganisaties en –personeel neemt navenant toe. Opvallend: in 2007 telde de provincie 192 inwoners die honderd jaar of ouder zijn. In 2025 zullen dat er bijna drie keer zoveel zijn. Het aantal personen op actieve leeftijd (15-64 jaar), zij die dus kunnen werken om de sociale zekerheid te betalen, daalt van 3,7 naar 2,9 per oudere. Het aantal -18-jarigen neemt toe van ongeveer 275 000 naar 312 000. Dit heeft zijn gevolgen voor het aantal klassen (en dus nood aan schoolgebouwen en leraars). Tegen 2025 zijn er in Oost-Vlaanderen bijkomend ongeveer 300 kleuter klassen, 750 lagere schoolklassen en 500 secundaire klassen nodig.
Hoeveel bijkomende woningen zijn er nodig? Naast bevolkingsprognoses zijn er ook huishoudensprognoses opgemaakt door de Werkgroep Interface. Daarbij keken de onderzoekers naar het aantal huishoudens (= gezinnen) en de gemiddelde grootte van die gezinnen. Vooruitzichten hieromtrent zijn van groot belang voor het bepalen van bijvoorbeeld de toekomstige woningmarkt behoeften. Maar ook op andere beleidsdomeinen kan de gezinsstructuur een rol spelen. Een sterke toename van het aantal alleenstaande ouderen, zonder zorgende partner, kan de vraag naar institutionele opvang doen stijgen. Globaal genomen zien we in Oost-Vlaanderen een toename van het aandeel een- en tweepersoonsgezinnen (met respectievelijk 30% en 20%). Bij de (jong)volwassenen tekenen we een significante stijging op van het aandeel eenpersoonsgezinnen. In de stad Gent is dit niet onverwacht een zeer opvallende tendens. Bij kinderen neemt het aandeel dat deel uitmaakt van tweepersoonsgezinnen toe, wat waarschijnlijk toe te schrijven is aan de groei van het aantal eenoudergezinnen met één kind. Bij de 65- tot 89-jarigen merken we de gevolgen van de stijgende levensverwachting en de verkleining van de kloof tussen man en vrouw qua levensverwachting. Het aandeel tweepersoonsgezinnen in die leeftijdsklasse stijgt gestaag: meer gepensioneerden worden samen, als koppel, oud.
In totaal neemt het aantal huishoudens tussen 2007 en 2025 toe met 100 000. In principe kunnen we stellen dat een gezin gelijk is aan een wooneenheid. Op basis van de evolutie van de grootte van de gezinnen wordt geraamd dat van die 100 000 bijkomende woningen er 52 000 eenpersoons woningen zijn en 43 000 tweepersoonswoningen. Voor grotere gezinnen is de woningsnood verwaarloosbaar. Deze cijfers zijn relevant in functie van de herziening van het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan.
Besluit De Oost-Vlaamse bevolking zal niet krimpen, integendeel. De vergrijzing manifesteert zich als een afgetekende dubbele tendens: er zijn meer ouderen, en deze worden op zich ook ouder. Dit heeft zwaarwegende gevolgen op financieel en persoonlijk vlak maar ook qua zorginfrastructuur en -personeel. Tegelijk stijgt ook de jongerenpopulatie, wat zijn repercussies heeft op de behoefte aan extra klassen en onderwijspersoneel. Door de gezinsverdunning stijgt de vraag naar een- en tweepersoonswoningen. Dit kan tegelijk leiden tot een leegstand van grotere woningen. 1
2
e resultaten van deze studie zijn verkrijgbaar op cd-rom. D Werkgroep Interface (VUB), Bevolkings- en huishoudensvooruitzichten (2007-2025) voor de West-Vlaamse en Oost-Vlaamse RESOC-gebieden, 2009 Federaal Planbureau en FOD Economie – ADSEI, Bevolkingsvooruitzichten 2007-2060, mei 2008
49
deel 2
Oost-Vlaanderen doorgelicht
Overzichtskaart Overzichtskaart van Oost-Vlaanderen (gemeenten en arrondissementen)
WAARSCHOOT
WAASMUNSTER
SINTMARTENSLATEM
BUGGENHOUT WICHELEN
MELLE
SINTLIEVENSHOUTEM ZINGEM
HOREBEKE
52
Overzichtstabel: gemeenten per arrondissement Arrondissement Gent
Arrondissement Aalst
Aalter
Aalst
Deinze
Denderleeuw
De Pinte
Erpe-Mere
Destelbergen
Geraardsbergen
Evergem
Haaltert
Gavere
Herzele
Gent
Lede
Knesselare
Ninove
Lochristi
Sint-Lievens-Houtem
Lovendegem
Zottegem
Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Oosterzele Sint-Martens-Latem Waarschoot Wachtebeke Zomergem Zulte
Arrondissement Dendermonde Berlare Buggenhout Dendermonde Hamme Laarne Lebbeke Waasmunster Wetteren Wichelen Zele
Arrondissement Oudenaarde Brakel Horebeke Kluisbergen Kruishoutem Lierde Maarkedal Oudenaarde
Arrondissement Eeklo Assenede Eeklo Kaprijke Maldegem Sint-Laureins Zelzate
Ronse Wortegem-Petegem Zingem Zwalm
Arrondissement Sint-Niklaas Beveren Kruibeke Lokeren Sint-Gillis-Waas Sint-Niklaas Stekene Temse
53
Bevolking Typologie van de gemeenten Elke gemeente heeft haar eigen sociaal-econo mische context die vooral wordt bepaald door de samenstelling en evolutie van de bevolking, het inkomensniveau van de inwoners en de economische bedrijvigheid. Om diverse aspecten van de gemeenten te kunnen vergelijken, heeft Dexia Bank, op basis van een sociaal-economische database, een referentiekader uitgewerkt. De gemeenten worden ondergebracht in clusters, waarbinnen ze gelijkaardige kenmerken vertonen op het gebied van levensstandaard en socio-professionele positie van de bevolking, demografische evolutie, samenstelling van het grondgebied, verstedelijkingsgraad of het belang van economische sectoren: •
•
•
•
54
woongemeenten: woongemeenten in landelijke zones (Buggenhout, Destelbergen, Erpe-Mere, Gavere, Lovendegem, Nevele, Oosterzele, Sint-Lievens-Houtem, Waasmunster, Zingem); woongemeenten in de stadsrand (Melle, Merelbeke, Nazareth); agglomeratiegemeenten met tertiaire activiteit; residentiële randgemeenten met hoge inkomens (De Pinte, Sint-Martens-Latem); landelijke gemeenten (of verstedelijkte plattelandsgemeenten): kleine agrarische gemeenten (Horebeke, Lierde, Maarkedal, Sint-Laureins, Wortegem-Petegem, Zwalm); erg landelijke gemeenten met sterke vergrijzing (Assenede, Kaprijke, Knesselare, Laarne, Maldegem, Moerbeke, Zomergem); landelijke gemeenten met sterke demografische groei (Lochristi, Stekene); gemeenten met een concentratie van economische activiteit: landelijke en agrarische gemeenten met industriële activiteit (Kluisbergen, Kruishoutem, Zulte); verstedelijkte plattelandsgemeenten met industriële activiteit en demografische groei (Aalter, Deinze); steden en agglomeratiegemeenten met een industriële activiteit (Beveren); semistedelijke gemeenten of agglomeratiegemeenten: weinig verstedelijkte gemeenten met demografische achteruitgang (Berlare, Brakel, Denderleeuw, Haaltert, Herzele, Kruibeke, Lebbeke, Lede, Sint-Gillis-Waas, Waarschoot, Wachtebeke, Wichelen); sterk
•
verstedelijkte gemeenten met lage inkomens (Evergem, Hamme, Lokeren, Ronse, Temse, Zele, Zelzate); centrumgemeenten: middelgrote steden (Dendermonde, Eeklo, Geraardsbergen, Ninove, Oudenaarde, Wetteren, Zottegem); regionale steden (Aalst, Sint-Niklaas); grote steden (Gent).
Verouderingscoëfficiënt = bevolking +65 jaar / bevolking -20 jaar De verouderingscoëfficiënt is een demografische indicator die de verhouding weergeeft van het aantal ouderen (65+) ten opzichte van het aantal jongeren (-20) en is een aanduiding van de bevolkingsvergrijzing. Het aantal jongeren zal een weerslag hebben op onder meer de behoefte aan kinderopvang en schoolinfrastructuur. Ouderen vormen dan weer de groep van gepensioneerden, en dit aandeel heeft onder meer gevolgen voor de behoefte aan woon- en gezondheidsinfrastructuur. Een verouderingsgraad van meer dan 100 betekent dat het aandeel van de bevolking boven de 65 groter is dan de groep onder de 20 jaar. Omgekeerd betekent een waarde kleiner dan 100 dat de groep 65-plussers kleiner is dan de groep min-20. Bij een indicator 100 zijn beide groepen even groot.
Vervangingscoëfficiënt = bevolking 20-39 jaar / bevolking 40-59 jaar De vervangingscoëfficiënt is een indicator van de arbeidsmarkt en meet de verhouding tussen de groep van jong actieven (20-39) tegenover de groep van ouder actieven (40-59). Dit cijfer duidt aan in welke mate vervanging plaatsvindt binnen de actieve bevolking: de jong volwassenen bepalen de instroom op de arbeidsmarkt, terwijl de ouder actieven de groep uitmaken van diegenen die hun pensioen naderen.
Tabel 1: bevolkingsaantal en -dichtheid, bevolkingsvergrijzing (01.01.2009 – 01.01.2010) inwonersaantal 01.01.2009 01.01.2010
dichtheid verouderingscoëff. vervangingscoëff. oppervlakte typologie inwoners/km2 65+ j. / -20 j. 20-39 j. / 40-59 j. km2 gemeente (*) 01.01.2010 01.01.2009 01.01.2009
Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm
78.882 19.248 13.766 14.552 45.959 13.985 14.023 10.213 28.972 18.165 43.748 17.501 19.894 19.137 32.790 12.451 239.513 31.697 17.618 23.756 17.055 2.038 6.180 6.445 8.110 15.631 8.152 11.972 17.773 17.559 6.466 21.229 38.762 9.439 6.441 22.668 10.729 22.916 6.007 11.128 11.609 36.359 13.268 29.307 24.778 18.421 6.580 9.599 8.241 70.813 17.242 27.667 7.873 10.303 7.026 23.369 11.133 6.313 20.563 12.308 7.021 8.105 24.764 14.807 8.042
80.320 19.519 13.850 14.584 46.354 14.122 14.105 10.244 29.385 18.503 44.180 17.704 20.213 19.295 33.173 12.455 244.640 32.113 17.668 23.942 17.156 2.059 6.189 6.460 8.168 15.866 8.166 12.149 18.017 17.637 6.538 21.412 39.251 9.450 6.428 22.878 10.783 23.129 6.013 11.218 11.825 36.743 13.349 29.785 25.176 18.531 6.618 9.721 8.344 72.202 17.368 28.201 7.907 10.455 7.090 23.668 11.268 6.271 20.559 12.514 7.139 8.189 24.908 14.981 8.069
1.028 238 159 386 309 250 558 569 389 1.341 793 666 674 568 442 398 1.566 403 583 596 362 184 184 213 219 475 174 378 670 594 250 355 581 485 141 242 709 632 159 319 228 506 310 437 730 337 89 364 583 862 388 707 361 328 206 645 492 149 621 913 299 211 439 461 239
78,1 81,9 87,2 37,8 150,2 56,5 25,3 18,0 75,5 13,8 55,7 26,6 30,0 34,0 75,0 31,3 156,2 79,7 30,3 40,2 47,4 11,2 33,7 30,4 37,3 33,4 46,8 32,1 26,9 29,7 26,1 60,3 67,5 19,5 45,6 94,6 15,2 36,6 37,8 35,2 51,9 72,6 43,1 68,1 34,5 55,0 74,5 26,7 14,3 83,8 44,8 39,9 21,9 31,9 34,5 36,7 22,9 42,0 33,1 13,7 23,9 38,8 56,7 32,5 33,8
5 3 2 4 3 4 1 1 3 4 5 1 5 1 4 1 5 5 4 4 4 2 2 3 2 4 3 2 4 4 2 2 4 1 2 2 1 1 2 1 1 5 1 5 4 4 2 1 1 5 2 4 4 1 4 5 4 2 4 4 1 2 5 3 2
0,94 0,75 0,88 0,75 0,77 0,98 0,80 0,82 0,83 0,77 0,87 0,88 0,99 0,95 0,83 0,74 0,82 0,86 0,89 0,76 0,81 1,03 0,83 0,77 0,85 0,76 0,77 0,80 0,81 0,85 0,85 0,64 0,65 0,89 0,91 0,87 0,85 0,75 0,76 0,78 0,76 0,82 0,74 0,91 0,71 0,69 0,97 0,89 0,99 0,86 0,74 0,64 0,91 0,78 0,83 0,91 0,81 0,69 0,67 0,98 0,76 0,95 1,04 0,72 0,77
0,85 0,87 0,81 0,88 0,83 0,77 0,77 0,70 0,88 0,86 0,82 0,74 0,91 0,78 0,82 0,76 1,22 0,80 0,81 0,95 0,89 0,72 0,83 1,01 0,90 0,88 0,81 0,81 0,87 0,85 0,83 0,85 0,99 0,70 0,73 0,85 0,87 0,85 0,83 0,78 0,84 0,83 0,78 0,89 0,95 0,88 0,79 0,90 0,69 0,93 0,83 0,88 0,77 0,73 0,84 0,84 0,80 0,84 0,93 0,86 0,85 0,73 0,81 0,87 0,77
Arr. Aalst Arr. Dendermonde Arr. Eeklo Arr. Gent Arr. Oudenaarde Arr. Sint-Niklaas
270.835 191.192 81.396 521.175 118.988 234.495
274.064 192.927 82.262 528.978 120.213 237.773
584 563 246 561 287 501
468,9 342,5 333,8 943,6 418,8 474,6
-
0,89 0,80 0,92 0,81 0,82 0,75
0,84 0,85 0,85 0,98 0,86 0,90 0,90
Oost-Vlaanderen
1.418.081
1.436.217
482
2.982,2
-
0,82
Vlaams Gewest
6.197.222
6.276.869
464
13.522,3
-
NB
NB
10.747.741
10.893.412
357
30.527,9
-
NB
NB
België
(*) Typologie gemeenten: 1 = woongemeente; 2 = landelijke gemeente; 3 = gemeente met een concentratie van economische activiteit; 4 = semistedelijke gemeente of agglomeratiegemeente; 5 = centrumgemeente bron: Rijksregister, FOD Economie - Directie Statistiek, Dexia Bank, eigen berekeningen
55
Tabel 2: bevolkingsevolutie tussen 2000 en 2010 (1995 = 100) 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Arr. Aalst
100,7
100,7
100,6
100,8
100,9
Arr. Dendermonde
101,0
101,0
101,2
101,2
101,4
Arr. Eeklo
100,1
100,0
99,9
99,9
100,0
100,3
Arr. Gent
100,9
101,2
101,6
102,0
102,4
102,9
Arr. Oudenaarde
100,6
100,6
100,6
100,8
101,0
101,5
Arr. Sint-Niklaas
101,6
101,9
102,2
102,6
102,9
Oost-Vlaanderen
100,9
101,1
101,3
101,5
Vlaams Gewest
101,3
101,5
101,8
België
101,1
101,3
101,8
101,3
102,0
102,6
103,4
103,9
105,2
101,7
102,3
102,7
103,1
103,5
104,5
101,0
101,4
101,8
102,5
103,6
103,7
104,4
105,3
106,2
107,8
102,1
103,0
103,9
104,6
105,7
103,6
104,2
105,0
105,8
106,5
108,0
101,8
102,3
103,0
103,6
104,4
105,1
106,4
102,2
102,6
103,0
103,6
104,3
105,0
105,6
107,0
102,2
102,6
103,1
103,8
104,5
105,3
106,1
107,5
bron: Rijksregister, FOD Economie – Directie Statistiek, eigen berekeningen
Figuur 1: leeftijdspiramide voor Oost-Vlaanderen (01.01.2009)
bron: Rijksregister, eigen bewerking
56
2010
Kaart 1 Verouderingscoëfficiënt 01.01.2009 0,64 – 0,71 0,72 – 0,78 0,79 – 0,85 0,86 – 0,91 0,92 – 1,04
57
Inkomen Interkwartiele coëfficiënt = (Q3-Q1) / mediaan •
Een belangrijk gegeven is de spreiding van de inkomens over de bevolking, met andere woorden hoe groot is het verschil tussen het hoogste en laagste inkomen. Om de inkomensspreiding weer te geven, worden een aantal indicatoren berekend waarbij de inkomens eerst worden gerangschikt van laag naar hoog: • •
• •
laagste inkomen Q1 = inkomen dat centrale plaats inneemt tussen het laagste inkomen en het mediaaninkomen mediaan = middelste inkomen in de reeks Q3 = inkomen dat centrale plaats
inneemt tussen het mediaaninkomen en het hoogste inkomen hoogste inkomen
Het verschil tussen Q3 en Q1, ook wel het interkwartiel verschil genoemd, geeft een idee van de inkomensspreiding rond de mediaan. Hoe kleiner het interkwartiel verschil, hoe dichter de inkomens rond de mediaan liggen; hoe groter het verschil, hoe groter de spreiding tussen de inkomens. Door het interkwartiel verschil te delen door de mediaan, wordt de spreidingsmaat niet beïnvloed door de hoogte van het mediaan inkomen. Dit is van belang wil men opeenvolgende jaren (i.e. evolutie van het inkomen) met elkaar vergelijken. Deze verhouding noemt men de interkwartiele coëfficiënt. Hoe hoger deze coëfficiënt, hoe groter de inkomensongelijkheid.
Kaart 2 Gemiddeld inkomen 2007 12.736 – 14.592 14.593 – 15.498 15.499 – 16.442 16.443 – 17.845 17.846 – 22.269
58
Tabel 3: inkomen Gemiddeld inkomen per inwoner 2007 (aanslagjaar 2008) In euro
Peil (Vlaams Gewest = 100)
Inkomensspreiding Interkwartiele coëfficiënt (*)
Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm
16.324 15.910 15.291 15.734 16.337 15.964 16.803 20.393 15.806 16.442 15.730 17.691 14.832 17.130 16.126 16.593 15.391 15.498 16.868 14.362 16.509 16.059 15.632 14.833 14.576 15.747 15.813 16.899 15.704 16.678 16.226 16.838 14.822 17.358 15.782 14.592 17.048 17.845 15.888 16.618 15.841 15.940 16.701 15.996 12.736 15.374 14.513 16.023 22.269 15.004 15.127 15.430 15.095 17.368 15.959 15.985 16.216 16.249 14.246 15.027 15.901 15.367 16.998 14.979 16.343
104,6 101,9 98,0 100,8 104,7 102,3 107,7 130,7 101,3 105,3 100,8 113,4 95,0 109,8 103,3 106,3 98,6 99,3 108,1 92,0 105,8 102,9 100,2 95,0 93,4 100,9 101,3 108,3 100,6 106,9 104,0 107,9 95,0 111,2 101,1 93,5 109,2 114,3 101,8 106,5 101,5 102,1 107,0 102,5 81,6 98,5 93,0 102,7 142,7 96,1 96,9 98,9 96,7 111,3 102,3 102,4 103,9 104,1 91,3 96,3 101,9 98,5 108,9 96,0 104,7
100,1 113,7 106,8 98,2 106,0 98,5 105,2 140,3 109,3 97,0 97,5 113,5 95,5 105,0 107,1 108,5 100,6 101,1 102,8 91,8 105,2 114,9 116,6 101,8 98,7 104,1 117,4 105,4 99,3 102,1 112,0 116,7 101,1 118,5 116,8 100,8 112,5 115,6 109,5 121,1 120,9 101,2 118,4 103,5 90,0 108,5 105,1 104,1 145,2 96,8 103,6 101,6 100,6 116,3 111,0 97,7 102,4 122,6 94,7 101,0 100,3 103,6 106,4 105,6 111,1
Arr. Aalst Arr. Dendermonde Arr. Eeklo Arr. Gent Arr. Oudenaarde Arr. Sint-Niklaas
16.362 15.699 14.907 16.086 15.270 15.374
104,8 100,6 95,5 103,1 97,8 98,5
102,0 99,4 101,6 106,6 102,9 102,1 103,7
Oost-Vlaanderen
15.832
101,4
Vlaams Gewest
15.607
100,0
103,5
België
14.691
94,1
104,8
(*) Interkwartiele coëfficiënt = (Q3-Q1) / mediaaninkomen bron: FOD Economie – Directie Statistiek, eigen berekeningen
59
Werkgelegenheid Concentratiecoëfficiënt = Oost-Vlaams aandeel bedrijfstak tegenover Vlaams aandeel bedrijfstak De concentratiecoëfficiënt geeft aan of een bedrijfstak over- dan wel ondervertegenwoordigd is, en in welke mate. De globale Vlaamse situatie geldt als referentiebasis. Voor Oost-Vlaanderen wordt de concentratiecoëfficiënt dus berekend door het Oost-Vlaamse procentuele tewerkstellingsaandeel van een bedrijfstak te delen door het Vlaamse aandeel van diezelfde bedrijfstak. Een concentratiecoëfficiënt groter dan 1 betekent dat de sector in Oost-Vlaanderen meer vertegenwoordigd is dan in Vlaanderen; een concentratiecoëfficiënt kleiner dan 1 betekent dat de sector in Oost-Vlaanderen ondervertegenwoordigd is ten opzichte van Vlaanderen.
Activiteitsgraad = (werkenden + werkzoekenden) / bevolking 20-64 jaar De activiteitsgraad is de verhouding tussen de actieve beroepsbevolking (werkenden en werkzoekenden) en de bevolking op arbeidsleeftijd (20-64 jaar). De ratio is een weergave van de mate waarin de bevolking bereid is te werken, dus een baan heeft of zoekt.
60
Werkgelegenheidsgraad = werkenden / bevolking 20-64 jaar De werkgelegenheidsgraad is het totaal aantal arbeidsplaatsen (loon- en weddetrekkenden plus zelfstandigen) in een bepaalde regio gedeeld door het aantal inwoners van 20 tot en met 64 jaar in die regio. Deze indicator verwijst naar de tewerkstelling volgens de plaats van creatie en is dus een indicator in hoeverre een gemeente, arrondissement, provincie of gewest erin slaagt werk te verschaffen. Deze indicator wordt veelal als streefcijfer gebruikt in het werkgelegenheidsbeleid, bij de vooropstelling om meer mensen aan het werk te krijgen.
Werkzaamheidsgraad = werkenden / totale bevolking De werkzaamheidsgraad is het percentage werkenden ten opzichte van de totale bevolking.
Tabel 4: aantal beschikbare arbeidsplaatsen (werknemers en zelfstandigen) per gemeente (31.12.2007) (inclusief zelfstandigen en helpers actief op pensioenleeftijd, exclusief bijberoepen) De werkgelegenheid in de Oost-Vlaamse gemeenten Werknemers Zelfstandigen Totaal Absoluut % Prov. Absoluut % Prov. Absoluut % Prov.
Sectorale werkgelegenheid Primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire Quartaire sector sector
Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm
30.695 6.215 2.175 1.644 15.545 1.864 2.937 1.047 11.056 2.377 14.464 4.507 8.040 3.534 6.544 2.472 145.914 5.862 1.651 4.692 1.911 183 988 1.769 1.138 2.842 2.532 1.612 3.030 2.203 532 3.840 13.484 1.654 722 5.013 3.696 7.635 566 5.862 1.918 8.811 1.858 14.914 7.392 2.704 641 1.653 2.079 28.960 2.117 7.595 1.304 1.499 809 8.342 1.678 1.483 6.425 3.572 1.259 1.131 5.924 3.600 833
6,8 1,4 0,5 0,4 3,4 0,4 0,6 0,2 2,4 0,5 3,2 1,0 1,8 0,8 1,4 0,5 32,2 1,3 0,4 1,0 0,4 0,0 0,2 0,4 0,3 0,6 0,6 0,4 0,7 0,5 0,1 0,8 3,0 0,4 0,2 1,1 0,8 1,7 0,1 1,3 0,4 1,9 0,4 3,3 1,6 0,6 0,1 0,4 0,5 6,4 0,5 1,7 0,3 0,3 0,2 1,8 0,4 0,3 1,4 0,8 0,3 0,2 1,3 0,8 0,2
4.984 1.793 1.176 1.222 3.302 987 941 881 2.554 821 2.663 1.523 1.266 1.339 2.194 976 15.076 2.077 1.116 1.622 1.179 207 717 535 770 1.044 1.008 1.071 1.228 1.129 465 2.026 2.539 800 696 2.314 750 1.673 446 1.001 1.232 2.568 1.093 2.101 1.351 1.405 760 747 1.385 4.479 1.183 1.888 589 1.179 408 1.749 798 718 1.408 527 569 826 1.610 1.274 666
4,9 1,7 1,1 1,2 3,2 1,0 0,9 0,9 2,5 0,8 2,6 1,5 1,2 1,3 2,1 1,0 14,7 2,0 1,1 1,6 1,1 0,2 0,7 0,5 0,8 1,0 1,0 1,0 1,2 1,1 0,5 2,0 2,5 0,8 0,7 2,3 0,7 1,6 0,4 1,0 1,2 2,5 1,1 2,0 1,3 1,4 0,7 0,7 1,3 4,4 1,2 1,8 0,6 1,1 0,4 1,7 0,8 0,7 1,4 0,5 0,6 0,8 1,6 1,2 0,6
35.679 8.008 3.351 2.866 18.847 2.851 3.878 1.928 13.610 3.198 17.127 6.030 9.306 4.873 8.738 3.448 160.990 7.939 2.767 6.314 3.090 390 1.705 2.304 1.908 3.886 3.540 2.683 4.258 3.332 997 5.866 16.023 2.454 1.418 7.327 4.446 9.308 1.012 6.863 3.150 11.379 2.951 17.015 8.743 4.109 1.401 2.400 3.464 33.439 3.300 9.483 1.893 2.678 1.217 10.091 2.476 2.201 7.833 4.099 1.828 1.957 7.534 4.874 1.499
6,4 1,4 0,6 0,5 3,4 0,5 0,7 0,3 2,4 0,6 3,1 1,1 1,7 0,9 1,6 0,6 29,0 1,4 0,5 1,1 0,6 0,1 0,3 0,4 0,3 0,7 0,6 0,5 0,8 0,6 0,2 1,1 2,9 0,4 0,3 1,3 0,8 1,7 0,2 1,2 0,6 2,0 0,5 3,1 1,6 0,7 0,3 0,4 0,6 6,0 0,6 1,7 0,3 0,5 0,2 1,8 0,4 0,4 1,4 0,7 0,3 0,4 1,4 0,9 0,3
0,8% 5,3% 13,1% 4,5% 4,0% 6,1% 3,4% 4,3% 2,9% 1,1% 1,1% 3,7% 1,9% 3,1% 7,3% 3,6% 0,5% 2,0% 3,7% 3,2% 6,3% 12,6% 14,0% 4,4% 9,0% 4,1% 6,9% 11,1% 4,2% 3,6% 8,1% 21,1% 2,3% 4,5% 12,6% 7,9% 2,2% 3,0% 19,0% 2,4% 12,8% 1,9% 10,4% 1,5% 1,2% 7,8% 23,7% 5,1% 2,2% 1,2% 4,9% 2,0% 7,6% 4,4% 10,0% 2,2% 7,0% 7,2% 2,4% 1,1% 4,2% 11,4% 2,3% 4,2% 6,9%
20,8% 42,1% 35,7% 29,5% 35,4% 17,5% 33,4% 15,6% 22,4% 18,0% 23,8% 16,8% 22,6% 36,0% 25,7% 22,7% 21,5% 15,6% 24,4% 29,6% 16,7% 13,8% 31,3% 48,0% 33,4% 29,9% 44,1% 27,2% 36,5% 13,4% 22,3% 16,4% 27,2% 23,1% 17,3% 32,1% 27,6% 24,2% 12,4% 27,1% 25,6% 25,9% 20,5% 34,6% 34,9% 26,3% 20,3% 34,6% 14,7% 18,8% 16,7% 29,4% 25,1% 20,4% 7,0% 31,5% 33,8% 39,7% 48,4% 11,3% 38,2% 17,4% 17,1% 40,1% 15,5%
38,9% 32,2% 28,1% 42,9% 39,1% 35,1% 33,5% 50,8% 38,2% 40,5% 36,3% 59,6% 32,2% 36,0% 34,3% 35,9% 38,0% 41,9% 46,3% 37,7% 45,6% 44,9% 34,3% 27,4% 37,9% 40,2% 34,3% 42,3% 38,7% 46,5% 40,8% 40,5% 36,3% 34,5% 34,4% 38,8% 34,6% 48,5% 37,3% 49,2% 33,1% 49,0% 36,3% 31,2% 30,0% 38,9% 33,0% 42,7% 66,4% 41,4% 50,6% 45,5% 40,0% 47,0% 39,0% 33,6% 38,4% 39,8% 29,3% 45,5% 36,2% 39,2% 35,8% 41,0% 41,4%
39,5% 20,4% 23,1% 23,0% 21,6% 41,3% 29,6% 29,4% 36,5% 40,4% 38,8% 19,8% 43,4% 24,9% 32,7% 37,8% 39,9% 40,5% 25,6% 29,5% 31,5% 28,7% 20,5% 20,1% 19,7% 25,8% 14,7% 19,5% 20,6% 36,4% 28,8% 22,0% 34,2% 37,9% 35,8% 21,2% 35,5% 24,4% 31,4% 21,3% 28,6% 23,1% 32,8% 32,7% 33,9% 27,1% 23,1% 17,6% 16,7% 38,6% 27,7% 23,0% 27,3% 28,3% 44,0% 32,7% 20,7% 13,4% 19,9% 42,0% 21,3% 31,9% 44,9% 14,8% 36,2%
Arr. Aalst Arr. Dendermonde Arr. Eeklo Arr. Gent Arr. Oudenaarde Arr. Sint-Niklaas
64.621 46.323 20.429 214.845 33.483 73.247
14,3 10,2 4,5 47,4 7,4 16,2
17.570 13.881 6.760 39.270 9.303 15.840
17,1 13,5 6,6 38,3 9,1 15,4
82.191 60.204 27.189 254.115 42.786 89.087
14,8 10,8 4,9 45,7 7,7 16,0
1,9% 3,3% 6,7% 2,6% 3,6% 2,6%
21,5% 31,0% 25,5% 22,7% 33,7% 25,7%
41,1% 36,1% 35,6% 39,4% 32,7% 40,6%
35,5% 29,6% 32,2% 35,3% 30,0% 31,1%
452.948
100,0
102.624
100,0
555.572
100,0
2,8%
24,9%
38,8%
33,5%
Vlaams Gewest
2.138.846
-
442.539
-
2.581.385
-
2,5%
23,6%
43,2%
30,7%
België
3.738.710
-
711.804
-
4.450.514
-
2,1%
20,5%
42,6%
34,8%
Oost-Vlaanderen
bron: RSZ, RSVZ, eigen berekeningen
61
Tabel 5: de totale werkgelegenheid naar bedrijfstakken (31.12.2007) Aantal Aantal werknemers zelfstandigen
Totale werk Provinciaal Concentratiegelegenheid aandeel coëfficiënt (*)
(inclusief zelfstandigen en helpers actief op pensioenleeftijd, exclusief bijberoepen) 3.574
12.158
15.732
2,8%
1,15
122.252
16.122
138.374
24,9%
1,05
4.440
234
4.674
0,8%
1,59
9
7
16
0,0%
0,16
84.976
5.451
90.427
16,3%
0,99
33.255
871
34.126
6,1%
0,93
3.026
490
3.516
0,6%
0,85
Chemie en kunststoffen
12.365
34
12.399
2,2%
0,89
Voeding, drank en tabak
14.638
1.806
16.444
3,0%
1,07
Textiel, leer en kleding
11.383
744
12.127
2,2%
1,64
Primaire sector Secundaire sector
Energie en water Winning van delfstoffen Industrie Basismetaal en metaalverwerking Bouwmateriaal
Hout en meubelen
3.443
633
4.076
0,7%
0,71
Papier en drukkerij
6.510
792
7.302
1,3%
1,08
Diverse Bouw
356
81
437
0,1%
0,33
32.827
10.430
43.257
7,8%
1,17 0,90
155.691
59.739
215.430
38,8%
Handel en reparatie
56.442
29.720
86.162
15,5%
0,94
Horeca
11.070
9.628
20.698
3,7%
0,88
Transport, verkeer en communicatie
26.819
4.001
30.820
5,5%
0,82
6.807
504
7.311
1,3%
0,69
54.553
15.886
70.439
12,7%
0,92
Tertiaire sector
Financiële instellingen Diensten en huur
171.431
14.605
186.036
33,5%
1,09
Overheid
33.546
51
33.597
6,0%
1,01
Onderwijs
50.760
324
51.084
9,2%
1,13
Gezondheid en sociale diensten
71.849
6.453
78.302
14,1%
1,14
Overige
15.276
7.777
23.053
4,1%
1,00
452.948
102.624
555.572
100,0%
1,00
Quartaire sector
Totaal
(*) Concentratiecoëfficiënt = Oost-Vlaams aandeel bedrijfstak tegenover Vlaams aandeel bedrijfstak
bron: RSZ, RSVZ, eigen berekeningen
aantal werknemers + zelfstandigen
Figuur 2: de grootste bedrijfstakken inzake werkgelegenheid (31.12.2007)
bron: RSZ, RSVZ, eigen bewerking
62
Tabel 6: de totale werkgelegenheid naar bedrijfstakken (31.12.2008) (*) Aantal werknemers
Aantal zelfstandigen
Totale werk gelegenheid
Provinciaal Concentratieaandeel coëfficiënt (**)
(inclusief zelfstandigen en helpers actief op pensioenleeftijd, exclusief bijberoepen) Primaire sector Secundaire sector
Energie en water Winning van delfstoffen
2.252
11.599
13.851
2,3%
1,08
130.431
16.427
146.858
24,7%
1,05
3.378
229
3.607
0,6%
1,33
28
8
36
0,0%
0,28
Industrie
93.155
5.402
98.557
16,6%
1,03
Basismetaal en metaalverwerking
35.283
489
35.772
6,0%
0,99
4.204
492
4.696
0,8%
0,75
Bouwmateriaal Chemie en kunststoffen
17.994
34
18.028
3,0%
0,95
Voeding, drank en tabak
15.160
1.702
16.862
2,8%
1,06
Textiel, leer en kleding
9.880
717
10.597
1,8%
1,59
Hout; papier en drukkerij; meubelen
7.990
1.467
9.457
1,6%
1,15
Diverse
2.644
501
3.145
0,5%
0,85
33.870
10.788
44.658
7,5%
1,09
197.644
60.366
258.010
43,3%
0,94
66.870
29.767
96.637
16,2%
0,95
Bouw Tertiaire sector
Handel en reparatie Horeca
10.191
9.275
19.466
3,3%
0,82
Transport, verkeer en communicatie
46.094
4.056
50.150
8,4%
0,95
Financiële instellingen
20.282
479
20.761
3,5%
1,05
Diensten en huur
54.207
16.789
70.996
11,9%
0,95
161.952
14.787
176.739
29,7%
1,04
33.064
44
33.108
5,6%
1,19
Quartaire sector
Overheid Onderwijs
52.304
632
52.936
8,9%
1,02
Gezondheid en sociale diensten
64.991
6.433
71.424
12,0%
1,03
Overige
11.593
7.678
19.271
3,2%
0,93
492.279
103.179
595.458
100,0%
1,00
Totaal
(*) Tabel opgemaakt volgens NACE 2008. Door de conversie van NACE 2003 naar NACE 2008 zijn bepaalde activiteiten verschoven naar een andere bedrijfstak. (**) Concentratiecoëfficiënt = Oost-Vlaams aandeel bedrijfstak tegenover Vlaams aandeel bedrijfstak bron: RSZ, RSVZ, eigen berekeningen
63
Tabel 7: activiteits-, werkgelegenheids- en werkzaamheidsgraad (31.12.2007) Activiteitsgraad (*)
Werkgelegenheidsgraad (**)
Werkzaamheidsgraad (***)
totaal
totaal
mannen
vrouwen
totaal
80,5 73,6 44,8 35,9 71,4 38,7 49,0 34,3 82,1 33,6 69,1 61,8 84,8 45,6 48,7 49,1 117,6 46,9 29,6 48,8 33,7 36,9 48,8 65,3 43,2 46,0 76,2 39,7 43,5 34,9 29,8 49,9 73,5 46,3 42,6 58,7 73,3 71,2 32,0 106,9 49,4 56,3 40,9 102,3 71,3 40,5 39,8 46,0 75,2 85,3 35,6 62,8 44,8 46,6 33,4 75,2 39,9 62,7 68,1 61,4 47,4 44,6 54,8 58,1 34,9
74,9 70,6 41,2 32,2 67,6 34,8 45,4 31,6 79,0 28,9 64,5 58,1 79,1 41,7 45,3 46,1 109,9 41,6 25,6 44,7 29,8 34,8 45,7 61,7 39,6 42,2 74,0 36,8 40,0 30,9 26,2 47,1 68,6 43,1 39,0 55,0 70,3 68,3 28,2 104,3 46,9 51,4 37,7 98,5 62,5 37,5 36,6 41,9 72,7 80,3 31,5 57,7 41,2 42,9 29,5 70,7 36,4 59,7 63,8 56,3 44,5 41,2 51,2 54,9 31,5
46,9 52,5 26,5 23,3 53,5 20,7 32,2 20,9 51,5 19,6 41,9 32,4 45,2 28,5 28,1 33,5 74,3 25,6 18,3 32,9 19,9 21,2 28,6 48,3 28,6 30,7 57,7 27,1 28,2 18,8 16,1 31,1 44,3 25,6 22,6 37,8 45,7 48,1 17,1 69,9 32,1 37,6 24,3 63,9 38,8 25,7 24,4 34,5 51,8 46,0 21,3 42,3 25,4 28,6 16,1 49,0 21,0 51,8 49,8 30,9 29,6 26,9 29,6 41,6 18,6
44,4 31,6 22,7 16,4 28,8 20,4 23,5 16,8 43,1 16,2 36,7 36,6 48,6 22,4 25,6 23,1 61,7 24,6 13,3 20,9 16,5 16,6 26,7 24,1 19,0 19,5 29,0 18,2 20,2 19,3 14,7 25,5 39,0 26,5 21,4 27,6 37,5 34,3 17,0 54,2 23,1 25,5 20,3 53,4 32,4 19,1 18,1 16,3 32,6 48,9 17,4 27,3 23,3 23,3 18,5 37,6 23,8 20,0 26,8 36,1 23,1 21,9 31,5 24,6 19,2
45,6 42,1 24,6 19,8 41,1 20,5 27,8 18,8 47,3 17,8 39,3 34,6 46,9 25,4 26,8 28,2 67,9 25,1 15,8 26,8 18,2 18,8 27,6 36,1 23,9 25,1 43,4 22,6 24,1 19,1 15,4 28,3 41,6 26,1 22,0 32,7 41,5 41,0 17,0 61,9 27,6 31,4 22,3 58,6 35,5 22,3 21,3 25,2 42,0 47,5 19,3 34,8 24,3 26,0 17,3 43,1 22,4 35,9 38,3 33,5 26,3 24,4 30,6 33,1 18,9
Arr. Aalst Arr. Dendermonde Arr. Eeklo Arr. Gent Arr. Oudenaarde Arr. Sint-Niklaas
54,8 56,1 60,9 86,5 66,5 68,1
50,1 52,1 56,6 81,2 61,9 63,7
32,5 36,2 34,8 54,2 41,1 42,3
28,5 27,2 32,4 44,3 31,5 34,3
30,5 31,6 33,6 49,2 36,2 38,2
Oost-Vlaanderen
70,1
65,4
43,4
35,6
39,4
Vlaams Gewest
74,4
69,7
47,5
36,5
41,9
België
76,9
69,6
47,2
36,5
41,7
Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm
(*) Activiteitsgraad = (werkenden + werkzoekenden) / bevolking 20-64 jaar (**) Werkgelegenheidsgraad = aantal werkenden (= loon- en weddetrekkenden + zelfstandigen) / bevolking 20-64 jaar (***) Werkzaamheidsgraad = aantal werkenden (= loon- en weddetrekkenden + zelfstandigen) / totale bevolking bron: FOD Economie - Directie Statistiek, RSZ, RSVZ, VDAB, eigen berekeningen
64
Ondernemingsweefsel
Figuur 3: ondernemingen (exclusief eenpersoonszaken) opgedeeld naar dimensieklassen (31.12.2007) > 99 wkn 20–99 wkn
< 20 wkn
bron: RSZ, eigen bewerking
Figuur 4: werknemers opgedeeld naar dimensieklassen (31.12.2007)
< 20 wkn
> 99 wkn
20–99 wkn
bron: RSZ, eigen bewerking
65
Tabel 8: aantal ondernemingen en werknemers naar dimensieklassen (31.12.2007) (exclusief eenpersoonszaken) van 1 tot 19 werknemers onder nemingen
werknemers
1.786 454 233 264 898 216 251 159 777 185 905 347 460 334 540 228 6.057 505 260 440 245 32 112 145 166 243 238 217 291 259 102 503 816 153 106 564 225 487 98 289 244 711 244 784 469 368 136 170 344 1.823 311 606 141 206 107 531 186 115 429 236 117 153 475 343 135
7.189 1.701 713 955 3.638 732 1.172 557 3.084 707 3.735 1.261 1.942 1.140 2.068 791 24.348 1.893 905 1.675 902 123 381 575 567 880 1.027 725 1.052 878 349 1.867 3.616 484 329 2.118 940 1.930 287 1.256 762 2.907 819 3.301 1.915 1.289 428 641 1.200 7.650 1.140 2.830 523 748 393 1.977 609 487 1.728 939 422 625 1.870 1.373 418
189 58 15 12 120 20 28 9 86 27 116 28 74 46 64 23 802 58 20 54 20 1 8 16 11 28 21 18 22 17 4 39 139 14 8 57 42 67 8 60 20 77 23 113 61 27 6 14 16 206 24 77 15 15 11 71 12 12 59 34 16 10 49 43 7
7.737 2.332 593 450 4.847 849 1.078 344 3.544 1.175 4.641 1.190 3.400 1.708 2.876 760 33.779 2.353 746 2.095 809 60 321 585 428 1.027 783 694 899 694 183 1.444 5.935 361 277 2.105 1.748 2.682 279 2.383 750 3.112 799 4.770 2.427 1.081 213 453 727 8.182 761 2.853 655 497 416 2.971 523 489 2.855 1.705 643 346 2.171 1.832 240
4.930 3.720 1.741 12.059 2.459 5.065
19.032 14.376 6.521 46.836 9.678 21.043
517 407 194 1.449 279 621
20.958 16.703 8.337 59.675 11.306 24.686
Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm Arr. Aalst Arr. Dendermonde Arr. Eeklo Arr. Gent Arr. Oudenaarde Arr. Sint-Niklaas
van 20 tot 99 werknemers onder nemingen
werknemers
meer dan 99 werknemers onder nemingen
totaal
werknemers
onder nemingen
65 9 3 2 31 2 3 1 19 3 28 7 13 5 9 5 238 9 0 7 1 0 1 4 1 7 3 1 4 2 0 4 22 3 1 5 3 17 0 10 2 13 2 31 13 2 0 2 1 56 2 8 1 2 0 14 2 3 11 5 1 1 7 3 1
15.769 2.182 869 239 7.060 283 687 146 4.428 495 6.088 2.056 2.698 686 1.600 921 87.787 1.616 0 922 200 0 286 609 143 935 722 193 1.079 631 0 529 3.933 809 116 790 1.008 3.023 0 2.223 406 2.792 240 6.843 3.050 334 0 559 152 13.128 216 1.912 126 254 0 3.394 546 507 1.842 928 194 160 1.883 395 175
2.040 521 251 278 1.049 238 282 169 882 215 1.049 382 547 385 613 256 7.097 572 280 501 266 33 121 165 178 278 262 236 317 278 106 546 977 170 115 626 270 571 106 359 266 801 269 928 543 397 142 186 361 2.085 337 691 157 223 118 616 200 130 499 275 134 164 531 389 143
30.695 6.215 2.175 1.644 15.545 1.864 2.937 1.047 11.056 2.377 14.464 4.507 8.040 3.534 6.544 2.472 145.914 5.862 1.651 4.692 1.911 183 988 1.769 1.138 2.842 2.532 1.612 3.030 2.203 532 3.840 13.484 1.654 722 5.013 3.696 7.635 566 5.862 1.918 8.811 1.858 14.914 7.392 2.704 641 1.653 2.079 28.960 2.117 7.595 1.304 1.499 809 8.342 1.678 1.483 6.425 3.572 1.259 1.131 5.924 3.600 833
107 74 27 336 59 128
24.631 15.244 5.571 108.334 12.499 27.518
5.554 4.201 1.962 13.844 2.797 5.814
64.621 46.323 20.429 214.845 33.483 73.247
werknemers
29.974
117.486
3.467
141.665
731
193.797
34.172
452.948
Vlaams Gewest
136.911
538.514
16.132
659.983
3.418
941.381
156.461
2.139.878
België
235.410
919.825
26.728
1.085.673
5.940
1.734.262
268.078
3.739.760
Oost-Vlaanderen
bron: RSZ, eigen berekeningen
66
Werkloosheid
Werkloosheidscoëfficiënt = niet-werkende werkzoekenden / bevolking 20-64 jaar De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) definieert een werkloze als iemand die niet werkt, onmiddellijk beschikbaar is voor een passende betrekking en er actief naar zoekt. In Vlaanderen wordt het dossier van de werkzoekende, ingeschreven bij de VDAB, als basis genomen. De niet-werkende werk zoekenden (NWWZ) bestaan uit: werkzoekenden met recht op werkloosheidsuitkering, school verlaters, vrij ingeschrevenen (hebben geen recht op een uitkering, zoals bijvoorbeeld werknemers in vooropzeg) en andere verplicht ingeschrevenen
(werkzoekenden ten laste van het OCMW, werkzoekenden geregistreerd bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, werkzoekenden in deeltijds onderwijs, van het recht op uitkering uitgesloten werkzoekenden).
Spanningsindicator = beschikbare werkzoekenden / beschikbare vacatures Deze ratio meet de spanning op de arbeidsmarkt door het aantal werkzoekenden per vacature (zonder interim) weer te geven. Afhankelijk van de hoogte van deze ratio is er sprake van arbeidsreserve, dan wel arbeidskrapte.
Kaart 3 Werkloosheidscoëfficiënt 31.01.2010 2,6 – 3,3 3,4 – 4,0 4,1 – 5,2 5,3 – 6,9 7,0 – 10,4
67
Tabel 9: werkloosheid en vacatures (31.01.2010) Niet-werkende werkzoekenden
Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm Arr. Aalst Arr. Dendermonde Arr. Eeklo Arr. Gent Arr. Oudenaarde Arr. Sint-Niklaas Oost-Vlaanderen Vlaams Gewest (**)
Mannen
Vrouwen
1.805 202 187 180 577 174 161 86 309 349 771 203 440 263 383 138 8.140 569 232 384 217 17 61 86 105 246 63 120 221 243 87 222 750 99 64 292 113 293 73 105 104 627 143 455 765 179 74 116 63 1.546 255 541 111 112 108 420 151 42 291 218 74 78 300 162 88
1.491 199 214 179 653 180 173 73 353 321 564 215 365 263 391 145 5.980 504 239 338 220 18 67 80 114 209 75 128 213 261 89 242 653 109 63 315 126 252 78 113 97 508 121 385 695 203 89 112 88 1.201 249 475 105 137 123 321 153 58 304 263 75 90 272 162 91
4.721 2.811 1.272 11.240 1.915 4.094
4.191 2.510 1.313 9.176 1.809 3.643
Totaal
Werkloosheidscoëfficiënt (*)
Openstaande vacatures
Spanningsindicator (***)
Mannen
Vrouwen
Totaal
Totaal
Totaal
3.296 401 401 359 1.230 354 334 159 662 670 1.335 418 805 526 774 283 14.120 1.073 471 722 437 35 128 166 219 455 138 248 434 504 176 464 1.403 208 127 607 239 545 151 218 201 1.135 264 840 1.460 382 163 228 151 2.747 504 1.016 216 249 231 741 304 100 595 481 149 168 572 324 179
7,5 3,5 4,5 4,0 4,1 4,2 3,7 2,9 3,6 6,2 5,7 3,9 7,4 4,4 2,0 3,5 10,8 5,9 4,2 5,3 4,1 3,1 3,2 4,5 4,2 5,3 2,5 3,2 4,1 4,5 4,5 3,4 6,4 3,6 3,4 4,3 3,6 4,3 4,1 3,1 3,1 5,6 3,6 5,1 10,7 3,3 3,7 3,9 2,7 7,4 4,9 6,5 4,6 3,6 5,2 5,9 4,4 2,2 4,6 5,8 3,5 3,3 4,0 3,5 3,6
6,3 3,5 5,3 4,1 4,7 4,5 4,1 2,4 4,1 5,8 4,3 4,1 6,2 4,6 4,0 3,9 8,2 5,4 4,5 4,8 4,3 3,3 3,7 4,4 4,8 4,5 3,2 3,5 4,0 4,9 4,8 3,9 5,6 3,9 3,6 4,8 3,9 3,6 4,4 3,4 2,9 4,6 3,1 4,5 10,0 3,7 4,8 4,0 3,7 5,8 4,8 5,8 4,6 4,4 6,1 4,5 4,5 3,1 5,1 7,5 3,6 3,8 3,7 3,7 3,8
6,9 3,5 4,9 4,0 4,4 4,3 3,9 2,6 3,8 6,0 5,0 4,0 6,8 4,5 2,7 3,7 9,5 5,6 4,3 5,1 4,2 3,2 3,4 4,4 4,5 4,9 2,9 3,4 4,0 4,7 4,6 3,6 6,0 3,7 3,5 4,5 3,8 4,0 4,2 3,3 3,0 5,1 3,4 4,8 10,4 3,5 4,3 4,0 3,2 6,6 4,8 6,1 4,6 4,0 5,6 5,2 4,5 2,6 4,8 6,6 3,6 3,5 3,9 3,6 3,7
313 247 31 213 93 22 38 10 122 27 177 70 150 80 94 39 2.338 261 52 45 34 2 18 10 16 48 41 32 42 42 12 57 199 48 12 101 372 224 19 54 31 274 38 205 84 29 8 20 53 378 19 154 16 19 9 82 26 26 102 27 19 21 90 73 25
10,5 1,6 12,9 1,7 13,2 16,1 8,8 15,9 5,4 24,8 7,5 6,0 5,4 6,6 8,2 7,3 6,0 4,1 9,1 16,0 12,9 17,5 7,1 16,6 13,7 9,5 3,4 7,8 10,3 12,0 14,7 8,1 7,1 4,3 10,6 6,0 0,6 2,4 7,9 4,0 6,5 4,1 6,9 4,1 17,4 13,2 20,4 11,4 2,8 7,3 26,5 6,6 13,5 13,1 25,7 9,0 11,7 3,8 5,8 17,8 7,8 8,0 6,4 4,4 7,2
8.912 5.321 2.585 20.416 3.724 7.737
5,7 4,8 5,2 6,6 5,4 5,8
5,2 4,4 5,6 5,9 5,3 5,2
5,4 4,6 5,4 6,3 5,3 5,5
1.193 776 335 3.951 458 920
7,5 6,9 7,7 5,2 8,1 8,4
26.053
22.642
48.695
5,9
5,4
5,6
7.633
6,4
113.149
101.171
214.320
6,1
5,5
5,8
35.533
6,0
269.021 250.643 519.664 8,4 7,9 8,1 n.b. n.b. België (**) (*) werkloosheidscoëfficiënt = aantal niet-werkende werkzoekenden tegenover bevolking tussen 20 en 64 jaar (bevolkingscijfers 2009), in procent (**) werkloosheidscoëfficiënt = aantal niet-werkende werkzoekenden tegenover bevolking tussen 20 en 64 jaar (bevolkingscijfers 2008), in procent (***) spanningsindicator = aantal beschikbare werkzoekenden tegenover aantal beschikbare vacatures bron: FOD Economie – Directie statistiek, Rijksregister, VDAB, FOREM, ACTIRIS, ADG, eigen berekeningen
68
Tabel 10: kwalitatieve beschrijving van de niet-werkende werkzoekenden (31.01.2010) 1. Naar studieniveau Aantal provincie
Aandeel provincie (%)
Aandeel Vlaams Gewest (%)
Lager onderwijs + 1ste graad secundair 2de graad secundair 3de en 4de graad secundair Professionele bachelor Academische bachelor Master Leertijd (Syntra) Deeltijds beroepssecundair
12.965 10.789 15.289 3.605 189 3.511 1.277 1.070
26,6 22,2 31,4 7,4 0,4 7,2 2,6 2,2
24,7 22,2 33,9 8,1 0,4 6,4 2,5 1,9
Totaal
48.695
100
100
2. Naar leeftijd Aantal provincie
Aandeel provincie (%)
Aandeel Vlaams Gewest (%)
Jonger dan 25 jaar 25 - 40 jaar Ouder dan 40 jaar
10.221 17.171 21.303
21,0 35,3 43,7
21,3 34,5 44,2
Totaal
48.695
100
100
3. Naar werkloosheidsduur Aantal provincie Minder dan 1 jaar 1 - 2 jaren 2 - 5 jaren Meer dan 5 jaren Totaal bron: VDAB, eigen berekeningen
Aandeel provincie (%)
Aandeel Vlaams Gewest (%)
27.164 8.808 6.886 5.837
55,8 18,1 14,1 12,0
58,5 18,1 12,8 10,7
48.695
100
100
69
Onderwijs Tabel 11: schoolbevolking (2008–2009) Schoolbevolking in het voltijds onderwijs per onderwijsniveau, schooljaar/academiejaar 2008-2009 arr. Aalst Totaal basisonderwijs (1)+(2)
arr. Dendermonde
arr. Eeklo
arr. Gent
arr. Oudenaarde
arr. Sint-Niklaas
prov. OostVlaanderen
12.453
26.035
148.110
Vlaams Gewest
26.456
19.391
7.902
55.873
654.884
Kleuteronderwijs (1)
9.913
7.295
2.957
20.915
4.707
9.833
55.620
245.459
Gewoon
9.864
7.251
2.957
20.676
4.667
9.750
55.165
243.482
49
44
0
239
40
83
455
1.977
Lager onderwijs (2)
16.543
12.096
4.945
34.958
7.746
16.202
92.490
409.425
Gewoon
15.498
11.280
4.653
32.668
7.209
15.032
86.340
381.882
1.045
816
292
2.290
537
1.170
6.150
27.543
Buitengewoon
Buitengewoon Secundair onderwijs
20.910
11.365
6.826
36.196
7.573
18.175
101.045
454.694
Gewoon
20.192
10.986
6.826
34.275
7.333
17.313
96.925
436.146
718
379
0
1.921
240
862
4.120
18.548
Hoger onderwijs – BAMA en basisopleidingen (3) + (4)
-
-
-
-
-
-
54.117
181.045
Hogescholenonderwijs (3) (*)
-
-
-
-
-
-
28.805
108.821
Arteveldehogeschool (Gent)
-
-
-
-
-
-
7.832
-
Hogeschool Gent (Gent)
-
-
-
-
-
-
15.554
-
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven (Gent, Aalst, Sint-Niklaas)
-
-
-
-
-
-
5.419
-
Universitair onderwijs (4)
-
-
-
-
-
-
25.312
72.224
Universiteit Gent
-
-
-
-
-
-
25.312
-
Buitengewoon
(*) De Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Wenk) is niet opgenomen in de cijfers voor Oost-Vlaanderen, gezien de school naast een campus in Gent, ook campussen heeft in Brussel, Leuven en Sint-Katelijne-Waver. bron: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, eigen berekeningen
Tabel 12: aantal leerlingen in het gewoon secundair onderwijs, schooljaar 2008-2009 onderwijsvorm onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers
Oost-Vlaanderen 360
Vlaams Gewest 1.839
1ste graad secundair onderwijs
30.993
136.931
2de en 3de graad ASO
28.075
117.212
2de en 3de graad BSO (incl. 4de graad + modulair)
16.376
80.830
2de en 3de graad KSO
1.313
6.191
2de en 3de graad TSO
19.808
93.143
totaal
96.925
436.146
bron: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
70
Tabel 13: aantal studenten ingeschreven in de Associatie Universiteit Gent naar inrichting, academiejaar 2008-2009 Professioneel gerichte opleidingen Arteveldehogeschool Hogeschool Gent Hogeschool West-Vlaanderen Universiteit Gent Associatie Universiteit Gent
Academisch gerichte opleidingen
Totaal
7.832
0
7.832
10.247
5.307
15.554
3.718
496
4.214
0
25.312
25.312
21.797
31.115
52.912
bron: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Tabel 14: aantal studenten ingeschreven in de Associatie Universiteit Gent per studiegebied, academiejaar 2008-2009 Mannen
Vrouwen
Totaal
Archeologie en kunstwetenschappen
220
517
737
Architectuur
383
396
779
Audiovisuele en beeldende kunst
339
463
802
Bewegings- en revalidatiewetenschappen
317
154
471
97
313
410
Biotechniek
379
374
753
Diergeneeskunde
331
1.006
1.337
1.413
960
2.373
191
574
765
3
5
8
Geneeskunde
505
842
1.347
Geschiedenis
569
322
891
Geschiedenis; taal- en letterkunde
207
346
553
Gezondheidszorg
402
2.571
2.973
Handelswetenschappen en bedrijfskunde
4.731
3.934
8.665
Industriële wetenschappen en technologie
3.767
730
4.497
16
12
28
276
197
473
Biomedische wetenschappen
Economische en toegepaste economische wetenschappen Farmaceutische wetenschappen Gecombineerde studiegebieden (afbouw)
Muziek en dramatische kunst Muziek en podiumkunsten
1.278
2.700
3.978
Politieke en sociale wetenschappen
979
1.052
2.031
Psychologische en pedagogische wetenschappen
580
2.773
3.353
1.409
1.949
3.358
889
2.754
3.643
36
371
407
406
1.104
1.510
Onderwijs
Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen Sociaal-agogisch werk Sociale gezondheidswetenschappen Taal- en letterkunde Tandheelkunde Toegepaste biologische wetenschappen
81
128
209
650
554
1.204
258
751
1.009
Toegepaste wetenschappen
1.737
497
2.234
Wetenschappen
1.150
657
1.807
193
114
307
23.792
29.120
52.912
Toegepaste taalkunde
Wijsbegeerte en moraalwetenschappen Totaal (BAMA en basisopleidingen)
bron: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming , eigen berekeningen
71
Tabel 15: aantal studenten ingeschreven aan de Universiteit Gent per studiegebied, academiejaar 2008–2009 Mannen
Vrouwen
Totaal
11.074
14.238
25.312
Archeologie en kunstwetenschappen
220
517
737
Bewegings- en revalidatiewetenschappen
317
154
471
97
313
410
331
1.006
1.337
1.413
960
2.373
191
574
765
3
5
8
Geneeskunde
505
842
1.347
Geschiedenis
569
322
891
Geschiedenis; taal- en letterkunde
207
346
553
Politieke en sociale wetenschappen
979
1.052
2.031
Psychologische en pedagogische wetenschappen
580
2.773
3.353
1.409
1.949
3.358
Totaal academische basisopleidingen (1)
Biomedische wetenschappen Diergeneeskunde Economische en toegepaste economische wetenschappen Farmaceutische wetenschappen Gecombineerde studiegebieden (afbouw)
Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen Sociale gezondheidswetenschappen Taal- en letterkunde
36
371
407
406
1.104
1.510
81
128
209
Toegepaste biologische wetenschappen
632
551
1.183
Toegepaste biologische wetenschappen; wetenschappen
18
3
21
Toegepaste wetenschappen
1.737
497
2.234
Wetenschappen
1.150
657
1.807
193
114
307
Bijkomende opleidingen (2)
3.489
3.886
7.375
Aanvullende opleiding GAS
2
1
3
Specialisatie opleiding GGS
1
0
1
376
474
850
Academische initiële lerarenopleiding
93
268
361
Specifieke lerarenopleiding na master
131
239
370
1.661
1.482
3.143
926
888
1.814
Tandheelkunde
Wijsbegeerte en moraalwetenschappen
Master na master
Academische graad van doctor Doctoraatsopleiding Voorbereidingsprogramma Schakelprogramma Totaal Universiteit Gent (1) + (2)
89
82
171
210
452
662
14.563
18.124
32.687
bron: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, eigen berekeningen
72
Toegevoegde waarde Tabel 16: economische structuur op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijs, in lopende prijzen (2007) – aandeel per bedrijfstak Vlaams Gewest
OostVlaanderen
Concentratie coëfficiënt
Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
1,0
1,0
1,03
Energetische en industrie producten, m.i.v. bouw
27,8
29,9
1,08
0,0
0,0
0,47
20,2
19,2
0,95
voeding, drank en tabak
2,6
2,6
1,01
textiel en kleding
0,9
1,4
1,56
schoenen en leer
0,0
0,2
3,92
hout en artikelen van hout
0,4
0,3
0,71
apier en karton, uitgeverijen p en drukkerijen
1,4
1,5
1,09
cokes en aardolieproducten
0,9
0,0
0,03
chemie, rubber en kunststof
4,7
3,5
0,75
overig niet-metaal
0,7
0,6
0,88
winning van delfstoffen
industrie
metallurgie en producten van metaal
3,2
5,0
1,53
machines, apparaten en werktuigen
1,4
0,7
0,50
lektrische en elektronische apparaten, e precisie-instrumenten
1,3
0,8
0,58
transportmiddelen
1,8
2,0
1,07
overige industrie
0,7
0,5
0,74
productie en distributie van elektriciteit, gas en water
1,6
2,9
1,88
bouwnijverheid
6,0
7,8
1,30
Diensten
71,2
69,1
0,97
g roothandel en kleinhandel
14,7
13,5
0,92
h otels en restaurants
1,6
1,3
0,85
vervoer en communicatie
7,7
6,2
0,80
financiële instellingen
3,2
2,8
0,88
23,9
22,7
0,95
openbaar bestuur en defensie
5,0
5,0
1,01
onderwijs
5,9
7,0
1,18
gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening
7,0
8,4
1,20
verige gemeenschapsvoor o zieningen en sociaal-culturele en persoonlijke diensten
2,0
1,9
0,94
p articuliere huishoudens met werknemers
0,3
0,3
0,98
100,0
100,0
-
exploitatie van en handel in onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening
Totaal
bron: INR, eigen berekeningen
73
Tabel 17: bruto toegevoegde waarde tegen basisprijs - in lopende prijzen (2007) Arrondissementen
Absolute cijfers in miljoen euro
Provinciaal aandeel %
Bruto toegevoegde waarde per inwoner in euro
Aalst
4.861
13,7
18.113
Dendermonde
3.534
10,0
18.600
Eeklo Gent
1.569
4,4
19.437
16.683
47,2
32.425 23.904
Oudenaarde
2.811
7,9
Sint-Niklaas
5.913
16,7
25.469
35.371
100,0
25.204
Oost-Vlaanderen
Provincies
Absolute cijfers in miljoen euro
Aandeel in Vlaams Gewest %
Bruto toegevoegde waarde per inwoner in euro
Antwerpen
56.339
32,6
32.982
Limburg
19.154
11,1
23.260
Oost-Vlaanderen
35.371
20,5
25.204
Vlaams-Brabant
31.418
18,2
29.742
West-Vlaanderen
30.343
17,6
26.427
172.625
100,0
28.117
Vlaams Gewest
bron: INR, eigen berekeningen
Export Tabel 18: export (2008) Arrondissementen
Totaal exportbedrag in miljoen euro
Provinciaal aandeel %
Export per inwoner in euro
Exportquote (*)
Aalst
4.168
8,6
15.391
0,31
Dendermonde
4.912
10,1
25.693
0,42 0,25
786
1,6
9.662
28.939
59,7
55.526
0,47
Oudenaarde
2.349
4,8
19.740
0,33
Sint-Niklaas
7.306
15,1
31.158
0,36
48.461
100,0
34.174
0,41
Eeklo Gent (**)
Oost-Vlaanderen
Provincies
Totaal exportbedrag Aandeel in Vlaams Gewest Export per inwoner in miljoen euro % in euro
Exportquote (*)
181.382
51,8
104.815
0,59
Limburg
26.773
7,6
32.446
0,44
Oost-Vlaanderen
48.461
13,8
34.174
0,41
Vlaams-Brabant
65.494
18,7
61.304
0,46
West-Vlaanderen
28.336
8,1
24.530
0,32
Vlaams Gewest
350.446
100,0
56.549
0,49
België
593.075
-
55.181
0,46
Antwerpen
(*) de exportquote geeft de verhouding weer tussen de export en de omzet vóór aftrek creditnota’s (**) de omzet- en exportcijfers voor het arrondissement Gent zijn in de periode 2007-2008 met bijna 40% gedaald. Dit is te verklaren door een aanzienlijke daling van de omzet en de export in de subsectoren ‘Groothandel in intermediaire producten, afval en schroot’ en ‘Groothandel in metalen en metaalertsen’. bron: FOD Economie - Directie Statistiek, eigen berekeningen
74
Bedrijventerreinen per gemeente excl. havens Tabel 19: toestand van de bedrijventerreinen (exclusief haventerreinen) (01.01.2010) (ha) Gemeente
Totale oppervlakte van de bedrijventerreinen
Ingenomen oppervlakte Bezet
Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm Totaal provincie Oost-Vlaanderen
In reserve bij bedrijven 10,56 8,06 2,53 1,30 5,93 2,30 2,84 0,40 14,47
Niet-ingenomen oppervlakte Bouwrijp
Nog uit te rusten
Tijdelijk
0,29 1,19 0,30
2,15 0,43
7,74
6,21 0,42
129,05 4,70 0,58 1,35 33,62 7,26 12,63 0,02 13,15 6,50 10,49 0,24 5,49 7,17 91,79 2,00 130,80 16,24 3,46 1,99 1,42 0,09 0,38 9,94 0,86 1,67 22,42 1,52 4,33 0,57
533,22 211,48 30,27 13,64 301,09 35,63 77,04 2,89 264,78 45,49 321,41 33,94 191,40 95,31 477,20 72,39 1.148,91 154,97 21,80 111,08 24,26 4,09 10,30 159,69 14,33 108,62 178,51 27,77 66,59 28,94 3,66 73,18 392,35 8,98 4,11 171,33 61,51 74,47 21,29 140,42 7,80 185,40 13,61 338,10 180,44 61,20 7,61 28,85 7,64 578,04 37,97 349,97 52,46 29,43 2,43 209,97 27,05 34,64 156,62 96,49 16,13 24,80 107,01 98,93 4,90
371,52 193,99 26,70 10,90 236,82 23,82 59,81 2,45 228,83 32,97 291,16 33,02 173,38 75,78 247,35 59,43 888,66 128,40 14,32 95,98 16,68 3,36 5,14 102,33 12,10 98,70 145,79 26,20 54,89 17,24 3,37 58,83 342,34 7,04 3,52 145,78 53,22 63,60 18,93 126,17 7,67 167,20 12,05 279,81 152,57 52,83 7,35 21,45 7,20 454,56 33,23 298,72 31,64 19,90 2,42 172,30 24,08 28,22 147,84 70,61 13,54 19,19 83,32 79,42 4,19
3,10 1,32
1,49 5,69
0,94
1,29 26,22 1,54
6,08 0,11
0,25
1,33
2,70
15.478,00
11.409,08
5,08 0,67 7,63 2,56 31,89 6,36 41,52 5,64 3,73 6,10 4,70 0,48 4,77 42,01 1,32 1,78 10,23
Niet-realiseerbare oppervlakte
0,85
1,68 7,09 0,75 1,98 1,56 0,64 0,41
0,02 0,00 2,51 0,39 1,14 67,57 1,41 0,22 0,84
2,43 0,04
1,59 0,59 0,78
2,01
4,01
1,41
2,70
6,93 0,60 27,86 0,74 1,04
1,10
1,17 0,01 1,17 0,08 1,71
1,64 2,60
5,47
0,23 2,30
17,48 0,47 14,14 2,37 3,97
5,97 2,62 6,03
31,82 1,06 1,25 3,00 0,40 0,00 2,58 7,49 8,39 0,66
1,84 0,00
0,61 0,38 2,73
0,64 2,64
837,33
294,79
2.021,85
0,32
0,33 1,25
5,07 0,06
11,66 15,33 0,29 0,43 11,21 7,23 7,81 2,36 4,72 1,51 0,59 17,82 11,55 3,54 0,16 0,32 0,17 88,50 1,48 2,85 6,11 1,24 0,01 3,34 0,35 0,07 3,26 15,23 2,25 2,09 3,53 4,02 0,05 424,71
Definitief 19,65 3,11 0,16 0,09 10,77 1,83 1,76 7,48 6,02 12,17 0,01 4,51 8,12 97,94 3,85 18,38 1,72 0,07 6,37 0,21 0,16 0,01 2,98 0,05 6,47 0,03 0,05 1,84 4,12 0,29 1,40 2,13 0,00 0,16 8,72 0,47 0,27 1,41 0,13 7,49 0,36 9,80 12,90 2,08 0,10 1,61 0,04 9,23 0,17 27,90 12,34 2,75 0,67 1,56 0,03 2,46 10,25 0,34 0,33 11,65 1,73 490,24
bron: Agentschap Ondernemen, eigen berekeningen
75
Zeehavens Tabel 20: maritiem goederenverkeer haven van Gent (2008) Goederencategorie
Aanvoer (in ton)
Afvoer (in ton)
Totaal (in ton)
2008/2007
Landbouwproducten
1.256.674
181.270
1.437.944
1,5%
Voedingsproducten en veevoeder
3.151.095
490.659
3.641.754
-5,0%
Vaste minerale brandstoffen
4.000.020
239.558
4.239.578
23,3%
Petroleumproducten
2.351.569
806.609
3.158.178
44,6%
Ertsen en metaalresiduen
4.958.204
904.027
5.862.231
-3,3%
Producten van de metaalindustrie
1.545.114
1.297.184
2.842.298
12,7%
Ruwe mineralen en bouwmaterialen
1.306.887
296.062
1.602.949
25,9%
Meststoffen
973.453
184.699
1.158.152
13,4%
Chemische producten
352.189
286.572
638.761
-6,9%
1.290.239
1.154.951
2.445.190
-8,2%
21.185.444
5.841.591
27.027.035
7,7%
Voertuigen, machines en diverse fabrikaten Totaal maritiem goederenverkeer
bron: Havenbedrijf Gent agh
Tabel 21: binnenvaart haven van Gent (2008) Goederencategorie
Aanvoer (in ton)
Afvoer (in ton)
Totaal (in ton)
2008/2007
Landbouwproducten
476.756
1.034.848
1.511.604
Voedingsproducten en veevoeder
955.247
1.512.514
2.467.761
83,1% -1,9%
Vaste minerale brandstoffen
1.646.474
1.044.796
2.691.270
23,8%
Petroleumproducten
2.923.067
718.802
3.641.869
6,6%
Ertsen en metaalresiduen
2.160.628
504.741
2.665.369
40,8%
178.865
1.057.498
1.236.363
-3,0%
2.846.295
829.052
3.675.347
8,2%
Meststoffen
667.307
342.816
1.010.123
2,0%
Chemische producten
664.316
304.763
969.079
-12,4%
Producten van de metaalindustrie Ruwe mineralen en bouwmaterialen
Voertuigen, machines en diverse fabrikaten Totaal binnenvaart
bron: Havenbedrijf Gent agh
76
148.460
60.140
208.600
63,2%
12.667.415
7.409.970
20.077.385
13,3%
Tabel 22: toegevoegde waarde haven van Gent (2007) 2007
2007/2006
2007
absolute cijfers (× 1 000 000 euro)
procentuele evolutie
aandeel (%)
Maritieme cluster Directe effecten
Scheepsagenten en expediteurs
59,5
18,8
0,8
132,6
-4,8
1,7
10,9
38,0
0,1
Scheepsbouw en herstelling
4,8
14,3
0,1
Havenaanleg en baggerwerken
0,1
-
0,0 0,0
Goederenbehandeling Rederijen
Visserij
0,0
-
Maritieme handel
6,9
3,0
0,1
22,3
19,9
0,3
Havenbedrijf Openbare sector
0,0
-
0,0
236,8
4,4
3,1
Totaal indirecte effecten
367,8
73,5
4,8
Totaal maritieme cluster
604,6
37,8
7,9
Handel
902,6
13,0
11,7
Energiebedrijven
164,7
21,1
2,1
11,0
89,7
0,1
Chemische bedrijven
250,3
5,0
3,3
Automobielnijverheid
643,8
-1,3
8,4
60,6
3,9
0,8
1.101,5
16,3
14,3
Totaal directe effecten
Niet-maritieme cluster Directe effecten
Brandstofproductie
Elektronica Metaalverwerkende nijverheid Bouw
82,5
5,9
1,1
Voedingsnijverheid
71,1
10,4
0,9
152,7
-11,6
2,0
2.538,2
7,9
33,0
Andere industrieën Totaal industrie Wegtransport
44,2
27,4
0,6
Ander vervoer
13,5
-25,8
0,2 0,8
Totaal transport
57,7
9,1
Andere diensten
110,3
18,6
1,4
Openbare sector
14,1
5,2
0,2
124,5
17,0
1,6
Totaal directe effecten
Andere logistieke diensten
3.623,0
9,4
47,1
Totaal indirecte effecten
3.464,2
20,3
45,0
Totaal niet-maritieme cluster
7.087,2
14,5
92,1 50,2
Directe effecten
3.859,7
9,1
Indirecte effecten
3.832,0
24,0
49,8
Totaal toegevoegde waarde
7.691,7
16,0
100,0
bron: NBB, eigen berekeningen
77
Tabel 23: werkgelegenheid haven van Gent (2007) 2007
2007/2006
2007
absolute cijfers
procentuele evolutie
aandeel (%)
Maritieme cluster Directe werkgelegenheid
Scheepsagenten en expediteurs
647
10,4
0,9
1.224
-0,2
1,7
Rederijen
62
-3,1
0,1
Scheepsbouw en herstelling
74
12,1
0,1
0
-
0,0 0,0
Goederenbehandeling
Havenaanleg en baggerwerken Visserij Maritieme handel Havenbedrijf Openbare sector
0
-
45
-2,2
0,1
150
0,0
0,2
0
-
0,0
Totaal directe werkgelegenheid
2.201
2,9
3,1
Totaal indirecte werkgelegenheid
4.024
114,2
5,7
Totaal maritieme cluster
6.225
54,9
8,8
2.547
-0,1
3,6
649
7,3
0,9
Niet-maritieme cluster Directe werkgelegenheid
Handel Energiebedrijven Brandstofproductie
59
13,5
0,1
Chemische bedrijven
1.737
3,0
2,5
Automobielnijverheid
8.552
-2,5
12,1
730
-0,4
1,0
Metaalverwerkende nijverheid
6.446
-2,0
9,1
Bouw
1.111
5,8
1,6
Voedingsnijverheid
508
2,4
0,7
Andere industrieën
1.198
4,0
1,7
20.990
-0,6
29,7
Elektronica
Totaal industrie Wegtransport
547
20,0
0,8
Ander vervoer
235
-31,5
0,3
Totaal transport
781
-2,3
1,1
Andere diensten
1.391
13,2
2,0 0,4
Openbare sector Andere logistieke diensten Totaal directe werkgelegenheid
260
-0,4
1.651
10,8
2,3
25.968
0,0
36,8
Totaal indirecte werkgelegenheid
38.438
7,5
54,4
Totaal niet-maritieme cluster
64.406
4,4
91,2
Directe werkgelegenheid
28.169
0,2
39,9
Indirecte werkgelegenheid
42.462
12,8
60,1
Totale werkgelegenheid
70.631
7,5
100,0
bron: NBB, eigen berekeningen
78
Tabel 24: investeringen haven van Gent (2007) 2007 absolute cijfers (× 1 000 000 euro)
2007/2006 procentuele evolutie
2007 aandeel (%)
Maritieme cluster
Scheepsagenten en expediteurs
8,8
282,6
1,4
36,9
47,6
5,7
Rederijen
9,5
120,9
1,5
Scheepsbouw en herstelling
0,5
0,0
0,1
Havenaanleg en baggerwerken
0,0
-
0,0 0,0
Goederenbehandeling
Visserij
0,0
-
Maritieme handel
0,2
0,0
0,0
27,0
60,7
4,2
Havenbedrijf Openbare sector Totaal maritieme cluster
0,0
-
0,0
83,0
69,0
12,9
Niet-maritieme cluster
Handel
46,9
46,6
7,3
Energiebedrijven
10,9
-15,5
1,7
Brandstofproductie
72,0
193,9
11,2
Chemische bedrijven
68,4
96,0
10,7
Automobielnijverheid
111,1
97,7
17,3
5,2
62,5
0,8
112,1
76,0
17,5
Elektronica Metaalverwerkende nijverheid Bouw
13,0
-7,8
2,0
Voedingsnijverheid
18,7
-12,2
2,9
22,1
57,9
3,4
433,5
77,1
67,5
Andere industrieën Totaal industrie Wegtransport
12,5
4,2
1,9
Ander vervoer
2,3
-42,5
0,4
Totaal transport
14,8
-7,5
2,3
Andere diensten
37,8
22,3
5,9
Openbare sector
26,2
27,2
4,1
Andere logistieke diensten
63,9
24,1
10,0
Totaal niet-maritieme cluster
559,0
62,4
87,1
Totale investeringen
642,0
63,2
100,0
bron: NBB, eigen berekeningen
79
Tabel 25: maritiem goederenverkeer en scheepvaartbewegingen Waaslandhaven (2008) Goederencategorie
Aanvoer (in ton)
Afvoer (in ton)
Totaal (in ton)
2008/2007
Chemicaliën en gassen
2.183.559
623.434
2.806.993
Schroot, ertsen, zand en grind
1.301.987
826.812
2.128.799
10% -1%
Metaalproducten
1.714.797
895.396
2.610.193
-5%
Hout
107.975
1.499
109.474
-35%
Houtcellulose
989.038
345.677
1.334.715
-17%
Papier
925.777
19.657
945.434
-19%
Rollend materieel
907.317
1.956.533
2.863.850
8%
9.646.156
12.728.618
22.374.774
20%
Containers Diverse goederen Totaal maritiem goederenverkeer
768.624
432.299
1.200.923
-21%
18.545.230
17.829.925
36.375.155
10%
Scheepvaartbewegingen
Totaal (in ton)
2008/2007
Vrasenedok
-
-
9.065.192
-9%
Verrebroekdok
-
-
3.392.978
9%
Scheldesteigers
-
-
494.544
1%
Zuidelijk Insteekdok
-
-
2.394.631
-2%
Deurganckdok
-
-
19.884.974
24%
Andere dokken
-
-
1.142.836
-6%
Totaal scheepvaartbewegingen
-
-
36.375.155
10%
bron: Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen
Tabel 26: evolutie van de werkgelegenheid in de Waaslandhaven (1990-2008) 1990
1995
2000
2005
2007
2008
3.534
4.691
5.685
7.995
9.074
9.713
Grondgebied Zwijndrecht
3.184
2.992
3.282
3.895
4.206
4.710
Totaal
6.718
7.683
8.967
11.890
13.280
14.423
Grondgebied Beveren
bron: Maatschappij Linkerscheldeoever
80
Overzicht tabellen, figuren, kaarten Deel 1: Oost-Vlaanderen in de kijker
Deel 2: Oost-Vlaanderen doorgelicht
2009 – geen jaar als een ander
Overzichtskaart: gemeenten en arrondissementen in Oost-Vlaanderen
• •
•
Figuur 1.1: gezamenlijke synthetische curve (2001-2010) Figuur 1.2: indicator van het consumentenvertrouwen (2007-2010) Figuur 1.3: tijdelijke werkloosheid (2007/2010)
Vijf sectoren nader bekeken, conjunctureel en financieel •
•
• • •
•
•
•
•
•
• •
•
• •
•
•
• •
•
•
Tabel 2.1: productie en werkgelegenheid in de technologische industrie in België (2008-2009) Tabel 2.2: aantal werknemers en ondernemingen in vijf Oost-Vlaamse sectoren (2007/2008) Tabel 2.3: liquiditeit in vijf Oost-Vlaamse sectoren (2008) Tabel 2.4: solvabiliteit in vijf Oost-Vlaamse sectoren (2008) Tabel 2.5: rendabiliteit in vijf Oost-Vlaamse sectoren (2008) Tabel 2.6: toegevoegde waarde in vijf Oost-Vlaamse sectoren (2008) Figuur 2.1: historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten in Oost-Vlaanderen (2007) Figuur 2.2: historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling in Oost-Vlaanderen (2007) Figuur 2.3: conjunctuurbarometer voedingsindustrie (01/2005-01/2010) Figuur 2.4: conjunctuurcurve textielindustrie (2002-2009) Figuur 2.5: grondstoffenprijzen (2005-2009) Figuur 2.6: conjunctuurcurve gezamenlijke papier- en kartonnijverheid (2004-2009) Figuur 2.7: conjunctuurcurve grafische nijverheid (2004-2009) Figuur 2.8: conjunctuurcurve Febelgra (2006-2010) Figuur 2.9: synthetische conjunctuurcurve bouw in Oost-Vlaanderen (2005-2010) Figuur 2.10: bouwvergunningen in Oost-Vlaanderen (2005-2009) Figuur 2.11: bouwjaar woningen (in % van het totaal aantal woningen) Figuur 2.12: current ratio versus acid test (2008) Figuur 2.13: jaren terugbetaling vreemd vermogen door cash flow (2008) Figuur 2.14: personeelskost / toegevoegde waarde (2002-2008) Figuur 2.15: financiële kost / toegevoegde waarde (2002-2008)
Aspecten uit de tewerkstellingsbarometer van Oost-Vlaanderen •
•
•
Tabel 3.1: aantal werkzame personen in OostVlaanderen naar bedrijfstak (1998-2008) Tabel 3.2: aantal faillissementen met banenverlies (2006-2009) Figuur 3.1: aantal werkzame personen in OostVlaanderen naar bedrijfstak (1998-2008)
Overzichtstabel: gemeenten per arrondissement Bevolking •
• • •
Tabel 1: bevolkingsaantal en -dichtheid, bevolkings vergrijzing per gemeente (2009, 2010) Tabel 2: bevolkingsevolutie (2000-2010) Kaart 1: verouderingscoëfficiënt (2009) Figuur 1: leeftijdspiramide voor Oost-Vlaanderen (2009)
Inkomen • •
Tabel 3: inkomensgegevens per gemeente (2007) Kaart 2: gemiddeld inkomen (2007)
Werkgelegenheid •
• •
•
•
Tabel 4: aantal beschikbare arbeidsplaatsen per gemeente (2007) Tabel 5: totale werkgelegenheid naar bedrijfstakken (2007) Tabel 6: totale werkgelegenheid naar bedrijfstakken, raming (2008) Tabel 7: activiteits-, werkgelegenheids-, werkzaamheidsgraad per gemeente (2007) Figuur 2: grootste bedrijfstakken inzake werkgelegenheid (2007)
Ondernemingsweefsel •
• •
Tabel 8: ondernemingen en werknemers naar dimensieklasse per gemeente (2007) Figuur 3: ondernemingen naar dimensieklasse (2007) Figuur 4: werknemers naar dimensieklasse (2007)
Werkloosheid • •
•
Tabel 9: werkloosheid en vacatures per gemeente (2010) Tabel 10: kwalitatieve beschrijving van de niet-werkende werkzoekenden (2010) Kaart 3: werkloosheidscoëfficiënt (2010)
Onderwijs • •
•
•
•
Tabel 11: totale schoolbevolking (2008-2009) Tabel 12: aantal leerlingen gewoon secundair onderwijs (2008-2009) Tabel 13: aantal studenten Associatie Universiteit Gent per inrichting (2008-2009) Tabel 14: aantal studenten Associatie Universiteit Gent per studiegebied (2008-2009) Tabel 15: aantal studenten Universiteit Gent per studiegebied (2008-2009)
Toegevoegde waarde •
•
Tabel 16: economische structuur o.b.v. bruto toegevoegde waarde – aandeel per bedrijfstak (2007) Tabel 17: bruto toegevoegde waarde (2007)
Export •
Tabel 18: export (2008)
Ondernemen in Oost-Vlaanderen
Bedrijventerreinen
•
•
•
•
•
•
Tabel 4.1: oprichtingen in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak (2002-2009) Tabel 4.2: stopzettingen in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak (2002-2008) Figuur 4.1: oprichtings- en stopzettingsquote in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak (2002-2008) Figuur 4.2: nettogroei en turbulentie in OostVlaanderen naar bedrijfstak (2002-2008) Figuur 4.3: oprichtings- en stopzettingsquote, nettogroei en turbulentie in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak (2002-2008)
Tabel 19: oppervlakte bedrijventerreinen (2010)
Zeehavens • • • • • •
•
Tabel 20: maritiem goederenverkeer haven van Gent (2008) Tabel 21: binnenvaart haven van Gent (2008) Tabel 22: toegevoegde waarde haven van Gent (2007) Tabel 23: werkgelegenheid haven van Gent (2007) Tabel 24: investeringen haven van Gent (2007) Tabel 25: maritiem goederenverkeer Waaslandhaven (2008) Tabel 26: evolutie werkgelegenheid Waaslandhaven (1990-2008)
Provinciehuis Gouvernementstraat 1, 9000 Gent tel. 09 267 82 15 • fax 09 267 82 97