Statements en aanbevelingen omtrent ‘de gezondheidsbevorderende fysieke activiteit voor de Belgisch bevolking’ geformuleerd door de HEPA-GROEP naar het beleid en het onderzoek
Situering en verantwoording HEPA staat voor Health Enhancing Physical Activity. De HEPA-groep bestaat uit deskundigen uit de faculteiten Geneeskunde, Lichamelijke Opvoeding & Kinesitherapie en Psychologie van drie Vlaamse universiteiten (Brussel, Gent en Leuven), uit deskundigen verbonden aan de wetenschappelijke verenigingen voor Arbeidsgeneeskunde, Huisartsgeneeskunde, Jeugdgezondheidszorg, Sportgeneeskunde, Kinesiologie, Gezondheidspsychologie, Sport-psychologie, en uit vertegenwoordigers van de overheidsinstellingen BLOSO en het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie -VIG(adressenlijst in bijlage). Het is de bedoeling van de HEPA-groep, vanuit het perspectief van de nationale gezondheidszorg, een kader te scheppen waarbij de kansen voor jongeren en volwassenen om gezondheidsbevorderend fysiek actief te zijn, gemaximaliseerd kunnen worden. De aanbevelingen moeten aanleiding kunnen geven tot een maatschappelijk debat waaraan alle betrokken organisaties en practici deelnemen: ‘politici, ministeries van Volksgezondheid, Sport, Onderwijs en Verkeer, universiteiten, schoolorganisaties, bedrijven, artsen, sportfederaties, overheidsinstellingen, gezondheids-verenigingen zoals de Cardiologische Liga, Kankerliga, mutualiteiten, milieuverenigingen, Langzaam Verkeer, enz…’. De hiernavolgende statements en aanbevelingen werden in de HEPA-groep na ruim overleg en in consensus geformuleerd als besluit van een reeks overzichtsartikelen gebundeld in de publicatie ‘Fysieke Activiteit,Fitheid en Gezondheid (Beunen, G., De Bourdeaudhuij, I., Vanden Auweele, Y., Hoppenbrouwers, K., & Borms, J. (eds.) 2001) omtrent wat nu reeds geweten is over de … • fitheids-, gezondheids-, en welzijnseffecten van een actieve levensstijl, • aanbevolen mate van fysieke activiteit om die effecten te genereren, • huidige mate van fysieke (in)activiteit en fitheid in de (Belgische) populatie, • factoren (determinanten) die de mate van fysieke (in)activiteit bepalen, • efficiëntie van interventiestrategieën.
De statements en aanbevelingen worden doorheen de verschillende onderdelen doorgenummerd.
Fitheids- en gezondheidseffecten van een actieve levensstijl: zonder voldoende lichaamsbeweging is een optimale gezondheid onmogelijk! 1. De positieve invloed (preventief én curatief) van fysieke activiteit op de fysieke fitheid en de gezondheid (morbiditeit, mortaliteit) van volwassenen is overduidelijk empirisch aangetoond. • Preventief is er een belangrijke vermindering vastgesteld van de risico’s op cardiovasculaire aandoeningen, bepaalde kankers, obesitas, diabetes, en osteoporose (BOX 1). • Curatief is er een gunstig effect aangetoond op de revalidatie na hartinfarct, op de behandeling van diabetes en op het verloop van chronische ziekten zoals chronisch longlijden en chronisch gewrichtslijden (BOX 2). • Gunstige invloeden van lichaamsbeweging werden ook voor tal van andere aandoeningen beschreven maar vragen verder onderzoek: epilepsie, perifeer arterieel vaatlijden, lage rugpijn, chronische nieraandoeningen.
BOX 1. Preventief Effect van Fysieke Activiteit: 1. Longitudinaal onderzoek toonde een verhoogde kans aan op het ontwikkelen van hypertensie bij sedentairen . 2. De kans op het ontwikkelen van coronair obstructief hartlijden is 2 tot 3 maal lager bij fysiek actieve dan bij laag actieve personen. 3. De impact van inactiviteit op het ontstaan van coronaire aandoeningen is vergelijkbaar met de impact van andere klassieke risicofactoren als overgewicht, roken, hypertensie, hyperlipidemie, cholesterol gehalte (verhouding LDL-HDL). De incidentie van fysieke inactiviteit is echter dermate hoog dat het naar de populatie toe één van de belangrijkste risicofactoren is voor cardiovasculair lijden. 4. Er is steeds meer evidentie voor de preventieve invloed van lichaamsbeweging op het voorkomen van CVA. 5. Regelmatige lichaamsbeweging werkt preventief door een gunstige invloed op risicofactoren als overgewicht, hyperlipidemie, hyperinsulinisme. 6. Aan de preventieve rol van lichaamsbeweging bij diabetes mellitus type 2 wordt niet meer getwijfeld. 7. Fysieke activiteit is een conditio sine qua non bij de opbouw van een voldoende botkapitaal en werkt zodoende preventief tegen het ontwikkelen van osteoporose. De preventieve rol van regelmatige lichaamsbeweging om het ontstaan van colonkanker tegen te gaan werd duidelijk aangetoond en er wordt steeds meer evidentie aangebracht voor een preventieve invloed bij borst- en prostaatkanker.
“Speciale uitgave” - Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde & -Wetenschappen, 2001
103
2. Alhoewel de prevalentie van obesitas ook bij kinderen en jongeren stijgend is en er bij deze leeftijdsgroepen reeds cardiovasculaire risicofactoren kunnen aanwezig zijn, bestaat er minder duidelijkheid omtrent ‘korte termijn effecten’ van fysieke activiteit op hun lichamelijke gezondheid. De grootste gezondheidsimpact van fysieke activiteit is vooral bij volwassenen vastgesteld.
- Dit houdt ook in dat fysieke activiteit onder deze voorwaarde (BOX 3) de psychologische (levens)stress (angsten en depressies) kan verlagen en kan helpen de emotionele reacties op stresserende dagelijkse irritaties (op school, thuis en op het werk) alsook op de meer ingrijpende levensgebeurtenissen (sterfgeval, scheiding, werkloosheid…) hanteerbaar te houden (BOX 4). Aanbevolen mate van fysieke activiteit: normen en criteria
Welzijnseffecten van een actieve levensstijl: 3. Fysieke activiteit beïnvloedt het 'psychologisch welzijn en welbevinden' van zowel kinderen, jongeren als volwassenen. - Dit betekent vooreerst dat fysieke activiteit, op voorwaarde dat ze goed geconcipieerd en aangepast gebracht wordt (BOX 3), het zich goed in zijn vel voelen (het welbevinden, een hoog zelfwaardegevoel) kan verbeteren.
Uitgaande van de huidige kennis over de effecten van fysieke activiteit op de gezondheid wordt het volgende aanbevolen: Voor de jeugd (6 tot 20 jaar)
4. Alle jongeren dienen alle dagen van de week gedurende 60 minuten matig (BOX 5 nr. 1) fysiek actief te zijn. Voor wie inactief is, wordt aanbevolen om te beginnen met 30 minuten matige fysieke activiteit per dag. Daarenboven dienen jongeren tweemaal per week, meer intense oefeningen uit te voeBOX 2. Curatief Effect van Fysieke Activiteit: ren, gericht op het verbeteren of het 1. Gewichtsreductie en regelmatige lichaamsbeweging zijn effectief in de revalidatie na een myocardinbehoud van hun fysieke fitheid met inbefarct. Fysieke revalidatie laat het hart na een infarct economischer werken. Oefentherapie verbetert de grip van spierkracht en lenigheid (BOX 5 myocardiale bloedvoorziening na een hartinfarct. Door een verbeterde myocardperfusie en een vernr. 2). hoogde angordrempel neemt het aantal angor aanvallen bij infarct patiënten af en verbetert hun levenskwaliteit. De rol van lichaamsbeweging in tertiaire preventie blijkt uit een daling van het aantal re-infarcten en van de mortaliteit bij infarctpatiënten ingeschakeld in een regelmatig oefenprogramma. 2. Lichaamsbeweging is naast aangepast dieet en bloedsuikerverlagende middelen de derde essentiële pijler in de behandeling van diabetes mellitus. Fysieke activiteit doet de bloedsuikerspiegel dalen en helpt bij gewichtscontrole bij diabetici. De nood aan bloedsuikerverlagende medicatie vermindert of valt weg. Daarenboven is de lichaamsbeweging essentieel in de preventie van cardiovasculaire complicaties die een derde van de vrouwelijke en de helft van de mannelijke diabetici uiteindelijk fataal worden. 3. Aangepaste oefentherapie verbetert de functionele capaciteit en de levenskwaliteit bij patiënten met chronisch obstructief longlijden en met chronisch gewrichtslijden.
Voor de volwassenen (20 tot 64 jaar) 5.
BOX 3. Goed Geconcipieerde en Aangepast Gebrachte Fysieke Activiteit. Het type fysieke activiteit (wandelen, joggen, zwemmen…), de duur (minuten of uren), de frequentie (aantal maal per dag of per week) de intensiteit (in termen van metabolische equivalenten) van de fysieke activiteit spelen een rol in het genereren van effecten. Ook het op vrijwillige basis kunnen aanvatten van de activiteit en de kwaliteit van het sociaal en motivationeel klimaat waarin de activiteit plaats grijpt, is een belangrijke beïnvloedende factor . Sommige fysieke activiteiten zijn aversief voor bepaalde mensen, voor sommigen is de intensiteit, duur of frequentie te hoog of te laag, anderen verdragen moeilijk sociale druk of een competitief klimaat.
Alle volwassenen dienen drie- tot vijfmaal per week gedurende ten minste 30 minuten per dag matig fysiek actief te zijn. De totale actieve tijd van 30 minuten kan bekomen worden door het accumuleren van oefenperiodes van ten minste 10 minuten. Daarenboven dienen volwassenen tweemaal of driemaal per week oefeningen uit te voeren gericht op het verbeteren of het behoud van kracht, lenigheid en botstatus.
Senioren (65+)
BOX 4 Fysieke Activiteit en Psychisch Welbevinden… bij volwassenen: - Fysieke activiteit gedurende 15 tot 30 minuten aan een submaximale intensiteit leidt tot een matig tot grote reductie van depressieve symptomen. Dit effect werd vastgesteld zowel bij mannen als bij vrouwen, bij klinische en niet klinische populaties. Fysieke activiteit blijkt in deze minstens even effectief als andere interventievormen. De reductie van depressieve symptomen gaat niet noodzakelijk samen met een verbetering van de ‘fitheid’, wat kan wijzen op de werkzaamheid van psychologische mechanismen. - Fysieke activiteit leidt tot een kortdurende matige reductie van toestandsangst en tot een matige reductie van dispositie- of (karakter)trekangst onder de volgende voorwaarden: de duur van het programma moet minstens 9 weken bedragen, de oefeningen moeten submaximaal worden uitgevoerd, mogen niet langer dan 30 minuten duren en moeten met een oefenfrequentie van drie maal per week worden aangeboden. - De perceptie van het eigen voorkomen en de perceptie van de fysieke competentie verbetert (matig) na minimaal 12 weken oefening a rato van drie oefensessies van 1 uur per week.
6.
Alle leeftijdsgroepen 7.
bij kinderen en jongeren: - Fysieke activiteit leidt, zoals bij de volwassenen, tot een reductie van depressieve symptomen en angst, en leidt, vooral bij jongens, tot een verhoging van het zelfwaardegevoel. Deze effecten zijn echter veel minder gedocumenteerd dan bij de volwassenen. Er wordt zelfs frequent gevonden dat sport en beweging bij veel jongeren een negatief effect heeft op het zelfbeeld en het zelfwaardegevoel. Dit zou de basis kunnen vormen voor een aversie tegenover fysieke activiteit die meegedragen wordt tot in de volwassenheid. - Men is unaniem om te stellen dat sport en beweging veel kansen inhouden om de sociale en morele ontwikkeling te bevorderen doch men is even unaniem om te stellen dat ze evenveel kansen inhouden tot ontsporingen. De overheersende conclusie is dat positieve effecten alleen verkregen worden als een gunstig motivationeel klimaat aanwezig is (meer gericht op eigen vordering dan op vergelijking met anderen) en als het sport of bewegingsprogramma expliciet gericht is op het verkrijgen van positieve effecten.
104
Alle senioren dienen lichte (BOX 5 nr. 3) tot matige fysieke activiteit in te passen in het dagelijks levenspatroon. Daarenboven dienen senioren oefeningen uit te voeren voor het behoud of het verbeteren van spierkracht, lenigheid, evenwicht en oog-hand-coördinatie.
“Speciale uitgave” - Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde & -Wetenschappen, 2001
Voor het effect van fysieke activiteit op het psychologisch welbevinden, wijzen verschillende studies op het gunstig effect van aërobe oefeningen van matige intensiteit gedurende 15 tot 60 minuten. De duur van de oefeningen varieert naargelang het beoogde effect. De reductie van depressieve symptomen vereist 15’ tot 30’, de afname van angst 30’, de verbetering van het zelfwaardegevoel 60’.
Om negatieve effecten te vermijden, is een gepaste aanpak vereist.
Huidige mate van fysieke activiteit en fysieke fitheid van de belgische bevolking: verontrustend laag !
8. Voor alle leeftijdsgroepen geldt eveneens dat de voorschriften gericht zijn op het verwerven of behoud van een goede gezondheid. Onderzoek heeft echter duidelijk aangetoond dat wanneer meer intense fysieke activiteiten uitgevoerd worden, er bijkomende gunstige effecten optreden. Het blijft ondermeer geldig om te stellen dat meer intense oefeningen tegen minstens 75 % van de maximale hartfrequentie, gedurende ten minste 20 minuten, driemaal per week een gunstig effect hebben op de cardiovasculaire functie die een belangrijke gezondheids-indicator is. Tevens geldt dat wanneer meer intense activiteiten worden uitgevoerd, bv. joggen i.p.v. stevig wandelen, de duur kan verkort worden.
10. Nationaal en internationaal vergelijkend (cross-sectioneel én longitudinaal) onderzoek over tientallen jaren wijst er steeds duidelijker op dat in België het gebrek aan fysieke activiteit een ernstig probleem aan het worden is voor de volksgezondheid (BOX 6). Er is een grote discrepantie tussen de onmiskenbare gezondheids- en welzijnsvoordelen van een actieve levensstijl en het grote aantal laag of onvoldoende actieven (sedentairen) in de bevolking.
9. Voor alle leeftijdsgroepen geldt eveneens dat indien men volledig fysiek inactief is, men ‘geleidelijk’ de duur en intensiteit van de fysieke activiteit moet opdrijven.
11. Onderzoek wijst uit dat onze bevolking minder fysiek actief wordt met toenemende leeftijd. Enerzijds is het zo dat er een grote kans is dat inactieve jongeren een blijvende fysiek inactieve leefstijl ontwikkelen (inactieven blijven inactief). Anderzijds is het zo dat het fysiek actief zijn op jonge leeftijd nog geen garantie is dat een actieve leefstijl zal aangehouden worden in de volwassenheid (veel actieve jongeren worden sedentair in de volwassenheid). Determinanten van de mate van fysieke (in)activiteit
BOX 5. Verklaringen: 1. Matige fysieke activiteiten zijn activiteiten waarbij geoefend wordt tegen ten minste 55 % (tussen 55% en 69%) van de maximale hartfrequentie (voor de begeleiding: dit komt overeen met ten minste 40 % van de hartfrequentiereserve of van de reserve maximale zuurstofopneming). De 55% ondergrens geldt voor wie een lage fysieke conditie heeft. Voor wie een betere fysieke conditie heeft geldt als ondergrens 65% van de maximale hartfrequentie. Dit kan ingeschat worden door volgende formule: maximale hartfrequentie = 220 – leeftijd. Een 40jarige is matig fysiek actief wanneer zijn hartfrequentie tijdens de activiteit hoger is dan 55 % van 180, hetzij tegen een hartfrequentie van meer dan 99 slagen per minuut. 2. Krachtoefeningen van grote spiergroepen dienen 8-10 oefeningen te omvatten met telkens 8-12 herhalingen. Lenigheidsoefeningen zijn dynamische en statische rekoefeningen (stretching), waarbij een correcte houding van groot belang is om het gewenste effect te bekomen. 3. Lichte fysieke activiteiten zijn activiteiten waarbij de hartfrequentie lager is dan 55 % van de maximale hartfrequentie (35 tot 54 %). Voor een 70-jarige zijn dit activiteiten waarbij een hartfrequentie bereikt wordt van 50 % van 150 (220-70=150), hetzij 75 slagen per minuut. Dit kan eenvoudig bekomen worden door te wandelen, fietsen, zwemmen. BOX 6. Mate van Fysieke Fitheid en Fysieke Activiteit van de Belgische Bevolking De Belgische bevolking kan algemeen als sedentair (te laag actief) omschreven worden. Zowat één op twee personen rapporteert weinig of geen deelname aan fysieke activiteiten tijdens de vrije tijd. Slechts één op drie personen verricht, tenminste eenmaal per week, inspannende fysieke activiteit tijdens de vrije tijd. Slechts 20% van de jongvolwassenen (23-32 jarigen) voldoet aan de huidige norm en doet bijna dagelijks minstens 30 minuten ‘matig intense’ fysieke activiteit. Verschillende indicatoren wijzen erop dat de fysieke fitheid van jongens en meisjes er op achteruitgaat (seculaire trend). BOX 7. Veel voorkomende Hindernissen om (meer) aan Fysieke Activiteit te doen -
‘Gebrek aan tijd’ kan worden opgevangen door het stellen van andere prioriteiten of effectief tijdsmanagement. Het vaak voorkomend idee ‘ik ben niet het sportieve type’ kan worden ondergraven door vooral activiteiten van lage en matige intensiteit te promoten. De perceptie van ‘ik heb te veel psychische en / of gezondheidsproblemen en ik ben te oud om aan beweging te doen’ moet vooral bij ouderen gewijzigd worden.
BOX 8 Wie moet Wie Ondersteunen? -
Bij jonge kinderen zijn het vooral de ouders die moeten aangemoedigd worden om zelf meer te bewegen en om hun kind tot beweging aan te zetten In de schoolleeftijd hebben naast ouders, ook de leerkrachten een initiërende en ondersteunende rol. Naarmate kinderen ouder worden krijgen vrienden, broers en zussen, het ‘liefje’, de partner, en de collega’s een belangrijke ondersteunende rol. Bij volwassenen moet het zoeken van een (sport)partner om samen fysiek actief te zijn aangemoedigd worden.
Goede interventie programma’s moeten, om een maximaal effect te hebben, technieken van gedragsmodificatie omvatten en bij voorkeur ingrijpen op de onderscheiden determinanten van zowel matige als intense fysieke activiteit bij diverse relevante subgroepen als daar zijn: kennis, perceptie van de voordelen en van de hindernissen, perceptie van het eigen kunnen (self-efficacy), sociale factoren, omgevingsfactoren. 12. Kennisverhoging is noodzakelijk doch niet voldoende om een gedragsverandering te bewerkstelligen. Toch is het nodig dat de huidige norm voor het doen van voldoende fysieke activiteit (zie Aanbevolen Mate van Fysieke Activiteit - aanbevelingen 4 t/m 9) bij een breed publiek bekend wordt. Het is bijvoorbeeld een ruim verspreide misvatting dat men vooral ‘intense sporten’ moet doen om effecten op fysieke en psychische gezondheid te hebben. Naarmate men 'meer' en 'intensere' activiteiten doet, zal dit echter wel tot op een zeker punt een additioneel en voordelig effect hebben op de gezondheid (Aanbeveling 8). 13. De (interne)motivatie tot levenslang actief zijn wordt bevorderd door de winsten die fysieke activiteit oplevert als daar zijn plezier, sociale contacten, gezond-heid te verhogen. 14. De gepercipieerde hindernissen die het mensen moeilijk maken om (meer) aan fysieke activiteit te doen moeten weggewerkt worden (BOX 7).
“Speciale uitgave” - Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde & -Wetenschappen, 2001
105
15 De sociale ondersteuning moet worden verhoogd (BOX 8) 16. Mensen moeten meer het idee krijgen dat ze wel in staat zijn om fysiek actief te zijn, en dat ze dat kunnen volhouden. Een goed middel is het zichzelf motiveren op basis van realistische en concrete doelstellingen die men zichzelf met betrekking tot fysieke activiteit stelt. 17. In de kinder- en jeugdperiode zouden die activiteitsgewoontes moeten bevorderd worden die men ook in de volwassenheid nog kan uitvoeren (fietsen, wandelen, trap nemen, …). 18. Interventies gericht op het individu moeten samengaan met interventies gericht op veranderingen van de omgeving om de kans op reële gedragsverandering te verhogen. 19. Gezien het belang van de vrije keuze in het tot stand komen van gezondheids- en welzijnseffecten moet vooral fysieke activiteit in de vrije tijd gestimuleerd worden. Ook moet men creatiever zijn in het inbouwen en/of respecteren van 'vrije keuze momenten' in de verschillende mogelijke vormen van fysiek actief op school of op het werk. We denken bij dit laatste zowel aan transport van en naar school en werk, pauzes, organisatie van de lessen en het werk zelf. Aanbevolen interventies ter de promotie van fysieke activiteit
jongeren belangrijk om tijdens die uren LO de kennis over de wijze waarop de fysieke fitheid onderhouden of verbeterd kan worden te vermeerderen. Het is eveneens belangrijk om tijdens die uren het verlangen en de motivatie bij te brengen om levenslang fysiek actief te zijn (door types activiteiten aan te bieden waarbij ze plezier ervaren) en om activiteitsroutines aan te leren die op elke leeftijd kunnen uitgevoerd worden. Kortom, de infrastructuur in termen van lokalen, uren, curriculum en gekwalificeerde lesgevers, die in de school aanwezig is moet zo efficiënt mogelijk worden aangewend om de gezondheidsdoelstellingen op korte en lange termijn mee te helpen verwezenlijken. 24. Het is bewezen dat bij interventies ter promotie van fysieke activiteit persoonlijk contact geen absolute noodzaak is om effecten te bereiken. Indirecte interventies die gebruik maken van brieven, folders of telefoontjes tonen aanzienlijke effecten op de dagelijkse fysieke activiteit. Het loont zeker de moeite goed geplande mediacampagnes op te zetten die dan achteraf ook geëvalueerd worden. Andere doelgroepen 25. Aan opvoeders, met name leraars, jeugdtrainers en ouders moet duidelijk worden gemaakt dat fysieke activiteit niet automatisch maar slechts door een goede planning en reflectieve inzet, aangepast aan elk onderwijstype (met inbegrip van het buitengewoon onderwijs), leidt tot positieve gezondheids- en welzijnseffecten. Richtlijnen moeten derhalve worden uitgewerkt om de kansen voor gunstige effecten te maximaliseren.
Het beleid 20. Beleidsverantwoordelijken dienen wetgevende, fiscale en budgettaire maatregelen te implementeren om meer fysieke activiteit aan te moedigen. Ze dienen strategieën te ontwikkelen die sociale waarden en normen wijzigen om deelname in fysieke activiteit aan te moedigen en dienen dit als een van de prioriteiten van volksgezondheid te beschouwen. 21. Beleidsverantwoordelijken dienen acties te ondernemen om de 'omgeving' bewegingsvriendelijker maken, zoals het voorzien van veilige, toegankelijke en aantrekkelijke wandel- en fietspaden. Actieve promotie van fietsen, wandelen, gebruik van trappen en andere voorbeelden van actieve locomotie zou moeten geïncorporeerd worden in het lokale, regionale en nationale beleid. 22. Fysieke activiteit moet gepromoot worden als een efficiënt en als een goedkoop middel om gezondheid en welzijn te bevorderen.. Dit kan door de promotie van dagelijkse activiteiten (huishouden, winkelen, ondermeer de trap nemen in plaats van de roltrap of de lift in een grootwarenhuis; boodschappen te voet of met de fiets doen in plaats van met de wagen) transport van en naar de school of het werk, activiteiten tijdens de school/het werk (pauzes, aangepaste organisatie van het werk en van de lessen …), de vrije tijd. 23. Het beleid kan tevens een belangrijke impact hebben op de fysieke activiteit in de school, indien het onder meer voorziet in voldoende (dus meer) uren Lichamelijke Opvoeding, die moeten ingevuld worden met activiteiten die stimuleren tot levenslange gezondheidsgerelateerde fysieke activiteit. Het is bij kinderen en
106
26. Bij patiënten met klinische depressie en angst kan fysieke activiteit in het behandelingpakket worden opgenomen. Het accent van deze therapeutische interventie ligt hierbij in het aanbieden van een afdoende en regelmatige succeservaring die een actieve inzet van de betrokken patiënt veronderstelt, en die leidt tot een verbetering van het zelfwaardegevoel. Bovendien is het een goedkope, efficiënte en gezonde interventie zonder nadelige neveneffecten, die zelfs een preventieve rol kan spelen in de behandeling van recidiverende depressie en angst. 27. Bij patiënten met chronische aandoeningen die met een oefenprogramma beginnen is een preventief medisch sportonderzoek noodzakelijk om hun individuele draagkracht te bepalen. Dit moet toelaten een aangepast programma samen te stellen om een optimaal effect te bereiken en een minimale kans op complicaties. Onderzoeksnoden met betrekking tot fysieke activiteit en fysieke fitheid
28. Beleidsvoorbereidend onderzoek rond beweging en gezondheid moet opgenomen worden in het prioriteiten programma van het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie. 29. Het fysieke activiteitspatroon dient op regelmatige basis (prospectief, longitudinaal) en systematisch geobserveerd te worden bij de bevolking en bij diverse subgroepen, in het bijzonder bij die subgroepen met een hoog risico voor lage fysieke activiteit, waaronder vrouwen, personen met een lage socio-economische status en ouderen.
“Speciale uitgave” - Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde & -Wetenschappen, 2001
30. Referentiewaarden dienen vastgesteld te worden voor de beide geslachten en diverse leeftijdsgroepen via representatieve steekproeven van voldoende omvang. 31. Prospectief longitudinaal onderzoek is nodig om de kritische grenzen van de fysieke fitheid (in functie van de gezondheid) te bepalen; om een exact idee te krijgen omtrent groeisnelheid en groeiversnelling; om een idee te krijgen omtrent de stabiliteit (tracking) en de predictie ( korte en lange termijneffecten) van fitheid en gezondheid over de tijd heen (o.m. zal een fitte, gezonde jongere ook een fitte, gezonde volwassene zijn ?). 32. Er zijn methodologische problemen omtrent het meten en vergelijken. De ontwikkeling van een betrouwbaar en valied onderzoeksinstrument voor het meten van fysieke activiteit is essentieel. Een internationaal aanvaard instrument gebruiken in gezondheidsenquêtes zoals ‘The International Physical Activity Questionnaire (IPAQ)’, om ook internationale vergelijking mogelijk te maken, is wenselijk. 33. Het resultaat van interveniërende (o.a. indirecte interventies, mediacampagnes, interventies op de werkplek…) maatregelen dient permanent geëvalueerd te worden via wetenschappelijk verantwoorde metingen, zodat besluiten kunnen worden genomen omtrent welke strategieën in België het meest effectief zijn voor de promotie van fysieke activiteit.
35. Bij volwassenen is er momenteel nog vrij weinig kennis aanwezig met betrekking tot de psychologische determinanten van fysieke activiteit van ‘lage en matige’ intensiteit. De besproken studies vinden hoofdzakelijk correlaties tussen determinanten en activiteiten van hoge intensiteit. 36. Verder onderzoek is nodig om na te gaan welke determinanten een rol spelen in de verschillende stadia van gedragsverandering (stages of change). Op die manier kunnen interventies veel specifieker gericht worden op die determinanten die voor deze persoon op dat moment relevant zijn. 37. Tenslotte is het duidelijk dat het onderzoek naar ‘omgevings’determinanten wereldwijd nog in de kinderschoenen staat. Deze piste wordt voor de toekomst als veelbelovend gezien. Verder onderzoek naar de invloed van objectieve en subjectieve omgevingsdeterminanten op fysieke activiteit voor personen van verschillende leeftijden is ook in ons land noodzakelijk 38. Voor ouders, leraars en trainers moeten richtlijnen worden uitgewerkt (curricula, methodologieën) om via een geëigende aanpak thuis, op school en in de sport-club, de kansen voor een levenslange fitte en gezonde levensstijl te maximaliseren.
34. De determinantenstudies bij kinderen en jongeren zijn wereldwijd, en uiteraard ook in België bijzonder schaars. In deze leeftijdsgroep is er vooral nood aan de kennis van determinanten van dagelijkse fysieke activiteit, en niet zozeer aan de kennis van factoren die sporten binnen sportclubs beïnvloeden.
“Speciale uitgave” - Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde & -Wetenschappen, 2001
107
HEPA-GROUP
Professor dr. Gaston Beunen Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie Tervuursevest 101 3001 Heverlee T. 016/32.90.81 F. 016/32.91.97
[email protected] Professor dr. Jan Borms Faculteit L.O. en Kine - VUB Pleinlaan 2 1050 BRUSSEL T. 02/629.27.34 F. 02/629.27.36
[email protected] Professor dr. Jacques Bouckaert Instituut voor Lichamelijke Opvoeding Universiteit Gent Watersportlaan 2 9000 GENT T. 09/264.63.27
[email protected] Professor dr. Ilse De Bourdeaudhuij Vakgroep Beweging en Sportwetenschappen Watersportlaan 2 9000 GENT T. 09/264.61.11
[email protected] dr. Katrien Delvaux Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie Tervuursevest 101 3001 Heverlee
[email protected] dr. Marc Goethals Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde en Sportwetenschappen Groenendijkstraat 113 8450 BREDENE Professor dr. Karel Hoppenbrouwers p/a Dienst Jeugdgezondheidszorg, K.U.Leuven
Kapucijnenvoer 35/1 3000 LEUVEN
[email protected] Professor dr. Johan Lefevre Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie Tervuursevest 101 3001 Heverlee T. 016/32.90.84 F. 016/32.91.97
[email protected] Prof. dr. Thierry Marique Faculté de Médecine – UCL Institut d’Education Physique et de Réadaptation Place P. de Coubertin 1 1348 LOUVAIN-LA-NEUVE
[email protected] Professor dr. R. Masschelein Kapucijnenvoer 35/5 3000 LEUVEN T. 016/33.70.80 F. 016/33.69.97
[email protected] Prof. dr. Renaat Philippaerts Vakgroep Beweging en Sportwetenschappen Watersportlaan 2 9000 GENT
[email protected] De heer Johan Pion BLOSO Afdeling Promotie en Inspectie Zandstraat 3 1000 BRUSSEL T. 02/209.45.08 F. 01/209.45.05
[email protected] De heer Randy Rzewnicki Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie Tervuursevest 101 3001 Heverlee
“Speciale uitgave” - Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde & -Wetenschappen, 2001
111
T. 016/32.90.47 F. 016/32.91.96
[email protected] Professor dr. Erik Van Assche Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie Tervuursevest 101 3001 Heverlee T. 016/32.90.48 F. 016/32.91.96 Professor dr. Yves Vanden Auweele Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie Tervuursevest 101 3001 Heverlee T. 016/32.90.46 F. 016/32.91.96
[email protected] De heer Jean-Pierre Vanderbist VSKO, Pedagogisch Bureau Guimardstraat 1 1040 BRUSSEL
112
De heer Peter Vande Vliet Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie Tervuursevest 101 3001 Heverlee T. 016/32.91.28 F. 016/32.91.96
[email protected] De heer André Van Lierde BLOSO Afdeling Promotie en Inspectie Zandstraat 3 1000 BRUSSEL T. 02/209.45.04 F. 02/209.45.05 Professor dr. Bart Vanreusel Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie Tervuursevest 101 3001 Heverlee T. 016/32.90.60 F. 016/32.91.96
[email protected]
“Speciale uitgave” - Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde & -Wetenschappen, 2001