Terug: klik bovenaan in de Browser op
(Vorige / Back)
Betekenis en situering van de toponiemen Blidensvoord en Karrevoord (uit: Breesgata 1987)
In het Jubileumboek van Breesgata verscheen van de hand van V. Wauters een interessante en gedocumenteerde bijdrage in verband met de mogelijke lokalisering van een segment van de oude weg Bavai-Utrecht.1 Zonder de grond van zijn hypothese in vraag te stellen, wil ik toch enkele kanttekeningen plaatsen bij enkele details uit zijn bijdrage, nl. zijn, m.i. gedeeltelijk verkeerde, opvatting aangaande de betekenis en situering van respectievelijk de Blidensvoord en de Karrevoord, twee van onze oudst bekende toponiemen.2
Situering van Blidensvoord De situering van Blidensvoord vormt geen enkel probleem. Zoals Wauters terecht stelt, was het de voord (d.i. doorwaadbare plaats) in de Laarsebeek, aan de Kleine Bareel, op de grens van Ekeren, Schoten, en Merksem. Het is bekend, dat waterlopen vaak de grens uitmaken tussen gemeenten of andere territoriale omschrijvingen, zodat voorden dikwijls in verband staan met grenstoponymie. Waar verbindingswegen zulke grens kruisten, moesten immers noodzakelijkerwijs voorden worden aangelegd, en anderzijds werd, in de woorden van Helsen, waar waterlopen de grens tussen gemeenten vormden (...) blijkbaar een doorwaadbare plaats gezocht om het onderling verkeer aldus te bevorderen.3 Over ontstaan en verdwijnen van de voord zijn er geen precieze gegevens. De Zwaantjesbrug, (genoemd naar de nabijgelegen hoeve)4 , die in de plaats van de voord kwam, duikt pas op in de 18de 1 2 3
4
WAUTERS V.E., Speurtocht naar een Romeinse Heirbaan en andere oude wegen in de omgeving van Brasschaat, in Breesgata v.z.w., Jubileumboek 1977-1987, p.68-98. Id., ibid., p.91,93,94. HELSEN J., Toponymica in Kempische grensafbakeningen, in: Mededelingen uitgegeven door de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam, XXXI (1955), p.16-54. De Zwaantjeshoeve lag onder Merksem tegen de voortstrate, nabij de Blidensvoord (Zie situeringsplan in Wauters, o.c., p.89). Zoals de naam reeds suggereert was het een hoeve/herberg (Zwaan is een courante herbergnaam), die als zodanig vanaf 1445 met naam vermeld wordt (op te herberge geheeten tzwaenken te blydensvoert, SR 35,92). Vermoedelijk heette de hoeve voordien Blidensvoort, maar veranderde de naam toen er een herberg werd ingericht, wat in de eerste decennia van de 15de eeuw zal gebeurd zijn. De oudste vermelding van de hoeve (reeds herberg?) dateert van 23.11.1441: Peter van sinte goricx al(ias) de sluyte(re) te merxhem verkoopt een rente op de stede met bijbehorende landen geheeten tzwaenken en gelegen te blidensvoert tussen de straat en het land van Jan van quaderibbe (SR 30,99v°). Peter was gehuwd met lysbeth ecdorens (SR 49,52), zuster van henric ectoirs (SR 59,67v°), ook wel ecthoers (SR 35,92), ecdorens (SR 55,172), of egdorens (SR 72,5) geheten, die gehuwd was met Johanne vand(er) elst (SR 77,341v°), en die blijkbaar eigenaar was van de herberge geheeten tzwaenken" (SR 35,92). Op 8.5.1458 hypothekeert hij al zijn bezittingen, o.a. een herberge metten huysen houe gr(onde) et p(er)tinen(tiis) geheeten de zwane gest(aen) te merxhem opte blydensvoert tussen peter van ste goricx en de straat (SR 55,172). Op 22.1.1461 (1462 n.s.) verkoopt hij nogmaals een rente op zijn herberge ... tswaenken (SR 61,371v°), en op 25.2.1470 (1471 n.s.) licht hij een hypotheek op de herberge geh. de Zwaen ... te blidens voert (SR 77,341v°). Na Hendriks dood gaat de herberge ... geh. den Swaen over op
1
eeuw5 , maar een brug zal er al lang voordien geweest zijn. Het valt moeilijk aan te nemen dat tot in de 18de eeuw alle verkeer van Merksem naar Breda of Bergen op Zoom door de voord moest.6 Daar was de verbindingsweg te belangrijk voor. Vermoedelijk was de beek zelfs reeds overbrugd in de 15de eeuw. In 1412 is er spraak van liisbetten nijs smeets f(iliae) goet gelege(n) te vryesendonc ter breed(er) bruggen by eeke(re)n.7 Men kan zich daarbij weinig anders indenken dan een brug over de Laarsebeek op de plaats van de vroegere Blidensvoord. Van het ontstaansmoment kan enkel gezegd worden dat het in een ver verleden dient gesitueerd. Bij de oudste vermelding (1312) gaat het immers reeds niet meer om de voord als zodanig, maar heeft er zich een betekenisuitbreiding van het toponiem voorgedaan, een verschijnsel dat in de toponymie frequent voorkomt. Zo gebeurt het vaak dat de naam van een doorwaadbare plaats wordt overgedragen op de weg die leidt naar en over de voord, en zelfs op een woonkern, terwijl de voord daarenboven aanleiding kon geven tot het ontstaan van andere toponiemen.8 Bij Blidensvoord is zowel het een als het ander gebeurd. Ten eerste werd een weg die van Merksem naar de voord liep mettertijd blidensvoort of voortstrate geheten (1447, inde strate geheeten blyensvoert).9 Verder werd de Laarsebeek ter plaatse soms de "voortbeek" genoemd (1463, de beke vander voert; 1504, opte voortbeke; 1530, aende voortsche beke)10 , en lag er ter plaatse onder Merksem een “voortakker” (1503, opten voordackere; 1576, den voortacker)11, terwijl de akte van 1312 spreekt van een “stede” genaamd blidensvoert.12 Bovendien gaf de voord nog aanleiding tot de vorming van een familienaam. Een aanzet daartoe vinden we in Jan de laet van blidensvoert, die in 1399 te blidensvoert woonde.13 Verder is er jan giels al(ias) vand(er) voert, die in 1413 eigendom ter plaatse bezat.14 En tenslotte Aert Coppens te Merksem, die Aert vande(r) voert genoemd werd, en zijn zoon Aernt vand(er) voert al(ias) coppens, Aertss(one) was vande(r) voert.15 Er is echter meer: na verloop van tijd werd de hele buurt blidensvoert genoemd, en daar die buurt zich over grondgebied van drie gemeenten uitstrekte, vinden we zowel Ekerse (inclusief Brasschaatse) als Merksemse en Schotense percelen gesitueerd te blidensvoert. Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren: In 1399 verkoopt Art Coppens van Merksem een rente op zijn stede te merxem te blidensvoert, en in 1400 verkoopt dezelfde Arnd Coppens gheseten te merxhem te blidensvoert nogmaals een rente op zijn hoeve te blidensvort.16 In 1413 verkoopt Jan giels alias vander voert een rente op een perceel teeke(re)n te blidensvoert.17 In 1447 verkoopt Jan Vegghe hermanssone, wonend te Schoten, een stede bynnen schoeten te blyensvoert.18
5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
2
zijn zoon, Jan hecdorens henricx zone (SR 83,165v°; SR 84,192v°), ook wel Jan egdorens henricxs(one) genoemd (SR 88,227v°). De hoeve/herberg zou eeuwenlang blijven bestaan, en de buurt kreeg ook de naam tzwaenke, een naam die vanaf 1522 (aen tzwaenken, SR 161,122) tot het einde van de 18de eeuw geregeld voorkomt. De Laarsebeek werd ter plaatse vanaf 1552 tot in de 19de eeuw vaak Zwaantjesbeek genoemd (int laer aende zwaenkens beke, SR 244,126v°). NB: de afkorting SR verwijst naar de Antwerpse schepenregisters, Stadsarchief Antwerpen; registernummer gevolgd door folionummer, waarbij alleen v° expliciet werd vermeld. Verderop is Anh. = Archief Salm-Salm te Anholt, fonds Brecht 1 (kopie Van den Eeckhaut). Rijksarch. Antw., oud gemeentearch. Ekeren, 157, kaart. Hoewel dat natuurlijk niet onmogelijk is. Op het Engelse platteland lopen zelfs nu nog verscheidene wegen door een (zij het ondiepe) voord. SR 4,21v°. MOLEMANS J., Toponymie van Bocholt, Nomina Geographica Flandrica, Monografieën X, 1976, p. 82. SR 39,132v°. Zie ook WAUTERS, o.c., p. 92. 1463, Archief Salm-Salm, Anholt, fonds Brecht 1,56; 1504, SR 125,124; 1530, SR 177,270v°. SR 124,114v°; SR 345,532. WAUTERS, o.c., p. 91, met verwijzing naar GOETSCHALCKX. SR 1,226. SR 3,83v°. SR 4,113v°. SR 1,242v°; SR 2,350. SR 3,83v°. SR 39,103v°.
-
Verder vindt men in de 15de, 16de en 17de eeuw geregeld percelen te Merksem en Ekeren gesitueerd te blydensvoert, tot blidensvoert, opte blydensvoert, bijde blijdensvoert, enz.19 Voor de Brasschaatse percelen gaat het daarbij ruwweg om het gebied tussen de Laarsebeek, de Olmelei, en de Acacialei.
Betekenis van Blidensvoord Wat betekent nu het toponiem Blidensvoord? Volgens Wauters zou de naam in verband kunnen gebracht worden met het Middelnederlandse blide, een aanvalstuig dat gebruikt werd bij de belegering van steden en burchten. Tegen die opvatting bestaan zo'n ernstige bezwaren, dat ze m.i. niet houdbaar is. 1. Ten eerste is er het semantische bezwaar dat een eventueel occasioneel voorbijtrekken van een of meer “bliden” door de voord moeilijk aanleiding kan hebben gegeven tot naamgeving. Zelfs indien in een bepaalde periode vrij geregeld bliden door de voord trokken, blijft het feit dat deze laatste door alle verkeer gebruikt werd, zodat benaming naar één specifiek soort voertuig op zijn minst eigenaardig en onwaarschijnlijk lijkt, om niet te zeggen onmogelijk. Kortom, een vlieghaven waar allerlei types van vliegtuigen landen, en af en toe een helicopter, zal men bezwaarlijk een helihaven noemen. Overigens is het ook betekenisvol dat, terwijl “bliden” door vele van de honderden voorden in het Vlaamse land zullen getrokken zijn, er geen enkele andere de naam Blidensvoord heeft gekregen.20 2. Het tweede bezwaar is van formele aard. Het Middelnederlandse blide was een zogenaamd zwak vrouwelijk substantief, d.w.z. met als meervoud bliden, en als genitief eveneens blide(n) (m.a.w. het hout van de blide = der bliden hout). Bijgevolg zou de voord van de blide(n) in het Middelnederlands ofwel “die blide(n)voort” geluid hebben, met het eerste lid in de nominatief enkelvoud of meervoud, ofwel “der blidenvoort”, met het eerste lid in de genitief. In beide gevallen zou de naam na verloop van tijd tot blidevoort, blijdevoort, of zelfs blivoort, blijvoort, geëvolueerd zijn. Daar niets het optreden van een zogenaamde eufonische -s- rechtvaardigt (zoals bijv. in vrouw-s-persoon, analoog naar manspersoon), moet blidens- een mannelijke genitief zijn, of een ander s-element bevatten. Geen ballista dus, maar wat dan wel? Men zou zich de vraag kunnen stellen of het niet gaat om de waternaam Blide, Blijde, die in de toponymie wel vaker voorkomt. Zo vermeldt A. Viaene: De Blije, Blide, alias “'s Heren watergang vander moere toter zee”, was het oude havenkanaal van Axel.21 Schönfeld vermeldt de waternaam Blijde, die beantwoordt aan het Angelsaksisch Blide, wat aanleiding gaf tot de Engelse riviernaam Blythe/ Blyth, en sluit zich aan bij de betekenisverklaring gegeven door Ekwall, nl. een afleiding van het adjectief blij in de zin van “vriendelijk, rustig, zacht”.22 Hij vraagt zich daarbij af of het Friese dorp Blya (ouder Blytha) aan “zo'n rustig kabbelend water zijn naam te danken” heeft. Voor de Blidensvoord kan zulke waternaam echter bezwaarlijk in aanmerking komen. Ten eerste moet men dan aannemen dat de Laarsebeek ooit de “Blide” zou geheten hebben, waarvoor niet de minste aanwijzing
19
20
21 22
Zie alle akten vermeld in noot 4, en verder voor Merksem: 1413, SR 4,113v°; 1464, SR 67,56; SR 68,37; 1507, SR 132,62; 1576, SR 345,532; 1601, SR 441,395. Voor Ekeren bv. 1460, SR 59,67v°; 1462, SR 63,173v°; 1473, SR 83,165v°; 1475, SR 88,227v°; 1503, SR 124,115; 1520, SR 158,112. In zijn artikel “De “voorden” in Noord- en Zuid-Nederland” (Nomina Geographica Neerlandica X, Leiden, 1936, p. 164-189) gaf F.LEYDEN in 1936 een zeer onvolledige en lang niet accurate lijst van voorde-namen, bijeengezocht uit diverse publicaties. Naast de 553 namen die hij vermeldt, zijn er natuurlijk ontzaglijk veel meer geweest. Hij vermeldt noch Blidensvoort, noch Karrevoort, maar wel het Brasschaatse Luizenfort, wat geen voorde-naam is (Zie VAN OSTA W., Toponymische sprokkelingen, in: Breesgata, 1985, nr. 3, p. 51). VIAENE A., De uitvaart van “de grote voyagier” ridder Joos van Ghistele, in: Biekorf, LXXI (1970), p. 306-307. SCHÖNFELD M., Nederlandse Waternamen, Amsterdam, 1955, p. 219.
3
bestaat23 , en daarenboven stuit men dan op hetzelfde formele bezwaar dat hierboven werd geformuleerd, daar de waternaam Blijde eveneens vrouwelijk is. Is het eerste lid van Blidensvoord dan onverklaarbaar? Ik meen van niet. Het kan immers best, zoals bij zeer veel andere samengestelde toponiemen, een persoonsnaam zijn. Zeker is, dat de persoonsnaam in de middeleeuwen bestond. Zo vermeldt De Man de naam (de) Blide (van het adj. blide, “lustig, opgewekt”): 1329 Symon dictus de blide, 1345 ardt die blide, 1357 symon Jan sblyden, etc.24 Bovendien wordt het eerste lid van Blijdenstein (ouder Blidenstat, Blidensteden) door Moerman verklaard als persoonsnaam Blide, Blith-.25 In eerste instantie zal de genitief daarvan ook Bliden luiden (vgl. Jan sblyden), maar na twee generaties kan reeds een -s ontstaan (zo zou bijv. een eventuele lysbet jan blidens = de dochter van Jan Bliden, zelf de zoon van Jan Blide). Bovendien kon door toevoeging van “zoon” de naam reeds na één generatie aanleiding geven tot “blidens” (< des blidensone, blidensoons). Spijtig genoeg is de naam Blide in Ekeren niet overgeleverd. Dit betekent echter geenszins dat hij er niet kan bestaan hebben: er is gewoon niet voldoende oud archiefmateriaal. Wie we echter wel in Ekeren aantreffen, is Claus blidelens of blidelevens: 1394 claus blideleuens lant, 1396 henr(ic) claus blideleuenssone was, henr(ic) claus blidelens huys.26 Claus woonde in Ekeren, zijn zoon Hendrik in de Kaart. Vermoedelijk heeft de Blidensvoord haar naam ontleend aan hun voorouders. Ofwel onstond de naam uit Blidelensvoort, ofwel werd Blidelens/ Blidelevens in de volksmond ook Blidens of zelfs Blide genoemd (vgl. bv. Goden of zelfs Goon uit Godevaerden).27
Betekenis van Karrevoord Had Wauters het juist voor wat de ligging maar niet wat de betekenis van Blidensvoord betreft, bij Karrevoord liggen de zaken bijna omgekeerd. In 1980 heb ik al gesuggereerd dat Karrevoord wellicht als “Kaarlevoort” moet geïnterpreteerd worden.28 Daar dit destijds wegens plaatsbeperking erg beknopt moest gebeuren, wil ik hier de voornaamste feiten nog even op een rijtje zetten. 1. Met verwijzing naar Pottmeyer, waarbij hij zich bezondigde aan een flagrante verdraaiïng van de feiten, stelde Bresseleers destijds dat Karrevoort de voord in de Carde betekende, waarbij Carde een oude naam zou geweest zijn van de Donksebeek. De theorie dat de Donksebeek, die hij verkeerdelijk met de Kaartsebeek gelijkstelt, ooit Carde zou geheeten hebben, mag gerust naar het rijk der fabeltjes verwezen worden. Zelfs de Kaartsebeek werd nooit Carde genoemd, en overigens heette die ter plaatse van de voord Hoogboomsebeek. Indien Karrevoort ontstaan is uit Carde(r)voort of Caerde(r)voort, zou het hoogstens “Kaartse voord” kunnen betekenen (vgl. 1409 carderheyde, 1431 caerderheyde, 1537 cardeheyde).29 2. In hoever moet er echter op de oudste vorm Karrevort gesteund worden? De benaming komt slechts twee maal voor, nl. in de bekende akten van 1267, die echter tot ons gekomen zijn in twee afschriften uit
23
24 25 26 27
28 29
4
Integendeel zelfs. De Laarsebeek heette oorspronkelijk de Ekerne. Zie daarover JOHNSON W., De naam Ekeren, in: Jaarboek 4 (1986) Heemkring Ekeren, p. 67-95, en de bijdrage die ik hierover later wil leveren. DE MAN L., Leuvense persoonsnamen naar fysische of geestelijke kenmerken, in: Eigen Schoon en De Brabander, LXIV (1981), p. 18. MOERMAN H.J., Nederlandse Plaatsnamen, Leiden, 1956, p. 219. Met verwijzing naar Drentse Plaatsnamen. SR 1, respect. f° 53v°, 103v°, 157v°. Bovendien treft men in 1463 een Merten blileven aan als monnik in de St.-Bernaardsabdij (SR 65,174v°). Voor verkortingstendens in toponiemen zie bv. VAN LOON J., De betekenis van toponymische samenstellingen, in: Naamkunde, 13 (1981), p. 131-187, vooral p. 156-157. Bijv. Rijkegem: Ricoluuingahem (899), Rikengem (1185). Brasschaat, van heidegrond tot parkgemeente, p. 459, noot 35. Respect. SR 3,1; SR 17,35; SR 192,12v°.
respectievelijk de 15de (?) en 17de eeuw.30 Men kan zich terecht afvragen of de naam Karrevort uit deze kopieën het origineel wel correct weergeeft. Het is immers bekend dat kopiïsten vaak toponiemen “aanpasten” aan de vorm die in hun tijd gangbaar was. Karrevort kan dus best de 15de-eeuwse vorm zijn van een toponiem dat er in de 13de eeuw heel anders uitzag, of het kan gewoon op een verschrijving berusten.31 3. Bestaat er geen zekerheid over de juiste vorm van het toponiem in de 13de eeuw, voor de 15de eeuw beschikken we over een aantal originele akten in de Antwerpse schepenregisters, waarin de naam steeds caerlevoert luidt (bijv. 1454 te caerleuoert)32, terwijl in de Cartularia van St.- Bernaards ook enkele 14de-eeuwse akten voorkomen met caerle-vormen.33 In het licht van het voorgaande moet die vorm vrijwel zeker als origineler beschouwd worden als Karrevort. Daar het bovendien gezien de attestaties hoogst onwaarschijnlijk is dat caerlevoort een verschrijving zou zijn voor *caerdevoort, dient het toponiem beschouwd te worden als een samenstelling van Kaerle + voord. Ik ben het dus volledig eens met Wauters waar hij van Kaerle-voort uitgaat. Zijn verdere beschouwingen over de betekenis van Kaerle kan ik echter niet onderschrijven. Ik wil niet betwisten dat grote wegen, zoals Schönfeld in navolging van Hardenberg stelt, wel eens Karelwegen werden genoemd, maar anderzijds moet men zich wat dat betreft toch hoeden voor overdrijving. Zelf zegt Schönfeld letterlijk: Schraal is ten onzent ook de overlevering van Karel(s)wegen, Voies Charlemagne. Voorzover mij bekend, is er slechts één voorbeeld: de Koning Karelsbaan of Keizer Karelsweg voor de oude Romeinse weg van Xanten over de Oelesheide bij Venlo naar Melik en verder naar het zuiden. Volgens HARDENBERG wordt deze het eerst in 1551 als zodanig vermeld en leeft die nog in de herinnering van oude mensen uit de buurt van Roermond voort; andere namen ervoor zijn Prinsendijk, Princebaan, of Heksenweg.34 Zonder over details te willen vitten (bijv. dat Keizer Karel wel niets met Charlemagne zal te maken hebben, zoals Hardenberg categoriek stelt, maar met Karel V), kan op zijn minst worden gezegd dat dit als bewijsmateriaal inderdaad bijzonder schraal is, terwijl het daarenboven voortkomt uit een bron (Hardenberg) die niet altijd betrouwbaar is, en die dus met de nodige omzichtigheid moet worden benaderd.35 Het schrale materiaal is in ieder geval een te zwakke vertreksbasis voor verdere speculaties, laat staan om Karrevort ermee in verband te brengen. Bovendien is er geen enkele aanduiding dat de Bergsebaan of enige andere weg in de buurt van Karrevoort als een Karelsweg kan beschouwd worden, wat overigens sporen zou hebben nagelaten in de wegbenaming. En ten slotte slaat wat Schönfeld in navolging van Hardenberg zegt uitsluitend op wegen en niet op voorden.36 Kortom, de naam Karrevoord bestaat wel uit de persoonsnaam Karel + voord, maar die Karel heeft niets met Karel de Grote te maken. Het toponiem is dus qua vorm vergelijkbaar met Blidensvoort. Rest ons alleen nog het bewijs dat de persoonsnaam Kaerle in Ekeren bestond. Zeer oud bewijsmateriaal kan daarover niet
30 31
32 33 34
35
36
Zie Brasschaat, van heidegrond tot parkgemeente, p. 457, noot 2 en 3. Al in 1913 heeft Lindemans gepleit voor voorzichtigheid bij het lezen van oorkonden, en gewaarschuwd voor fouten van kopiïsten en aanpassingen aan de latere spelling. Zie LINDEMANS J., Een en ander over Plaatsnaamkunde, inzonderheid in Vlaamsch-België, in: Handelingen van het Tweede Vlaamsch Philologencongres, Gent, 1913, p. 198-205. SR 49,319v°. Zie verder onder Een Toemaatje. Zie Brasschaat, van heidegrond tot parkgemeente, p. 459, noot 35. SCHÖNFELD M., Wegnamen. I. Oudheid en vroege Middeleeuwen, in: Mededelingen uitgegeven door de vereniging voor Naamkunde, XXXIII (1957), p. 63. Hij verwijst naar HARDENBERG H., Limburgse plaatsnamen en hun betekenis voor het oudheidkundig bodemonderzoek, in Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg, LXXXIII (1947), p. 207-236. Hardenberg zelf verwijst naar onderzoek van Grenier, die o.a. Chemins-Chasle (Charles) in Frankrijk behandelt. Zo schreef Hardenberg nog op p. 233: Heerstraat, Heerbaan en Heerenstraat zijn daarentegen veelvuldig voorkomende oude benamingen voor Romeinse wegen (...), waar dit ('s heerenstrate etc.) courante aanduidingen waren voor elke publieke weg (straat van de heer). Geobsedeerd als hij blijkbaar was door Romeinse wegen, stelde hij zelfs Ook in het enkele woord Straat schuilt dikwijls een herinnering aan een Romeinsen weg (...)! Hardenberg schreef letterlijk (o.c., p. 231): Waar de naam van Karel den Grote zich aan een weg heeft gehecht, kan men dan ook haast zeker zijn, met een Romeinschen weg te doen te hebben.
5
geleverd worden, bij gebrek aan oude documenten, maar wel treffen we de naam aan in de 14de en 15de eeuw. Zo woonde een zekere Jan Karel op het einde van de 14de eeuw op het Klein Heike, d.w.z. een eindje voorbij de Hoogboomsebeek in de richting van Kapellen; hij had ook land op het Essenhout en in Ettenhoven37 : 1394 in dessenhoec (NB Essenhout) binnen eeke(re)n tuss(en) Jan karels ende claus vleeschouw(er)s lant was 1399 (op het Klein Heike) tuss(en) Jan karels lant (...) en(de) Jans Vleesch(ouwers) 1404 (Ettenhoven) in de cortte bunde(rs) tuss(en) Jan kaerle en(de) Wout(er)s vande(n) p(er)re 1406 (beemd in Ettenhoven) in de corte bunde(rs) tuss(en) Wout(er)s vande(n) p(er)re en(de) Jans karels bemd. 1412 (Klein Heike) Jan karels lant; (Ettenhoven) Jan karels l(ant). In 1431 bezat Danijs karel eigendom in de buurt van de huidige Vesaliuskliniek, danijs karels erve.38 Verder verkoopt Aert kaerle giel(is) kaerls zone wilen in 1458 o.a. een rente die hij heft teeke(re)n op Janne kaerle opt cleyn heyken by sinte Jacops Capelle.39 En in 1462 vinden we in Muisbroek een hoeve gesitueerd tuss(en) der wedewen ende kinde(re)n Claus karels ex una ende Jans van Vlinckenborch ex alt(era).40 Kortom, in die tijd woonde een familie Karel, wellicht reeds vele generaties lang, in de buurt Klein Heike, Essenhout, d.w.z. niet zo erg ver van de Kaerlevoert.
Situering van Karrevoord Met de laatste zin werd reeds aangegeven dat ik het met Wauters' situering van de Karrevoord niet eens ben. Zich baserend op het tiendenbezit van de St.-Bernaardsabdij (o.a. op de Donkse akker), en met een “Karelweg” in het achterhoofd, stelt hij nl. dat Karrevoord identiek is met Blidensvoord. Naast wat hierboven reeds werd gesteld, kan tegen deze visie nog het volgende ingebracht worden: 1. Het valt niet aan te nemen dat in dezelfde tijd een voord met twee namen werd aangeduid. Integendeel wijst het bestaan van twee namen op de aanwezigheid van twee voorden. Indien er maar één voord was, dan had men kunnen volstaan met de naam “de voort”.41 Het is juist de aanwezigheid van twee voorden, slechts enkele kilometer van elkaar verwijderd, binnen dezelfde gemeente en op dezelfde verbindingsweg, die de behoefte aan onderscheidende benamingen deed ontstaan. M.a.w. de omschrijving “te Ekeren aan de voord” was waardeloos zonder specificatie over welke voord bedoeld werd. 2. Twee grote beken werden van oudsher doorsneden door wat men gemakkelijkheidshalve de Bergsebaan kan noemen. Bruggen werden alleen gebouwd als dat absoluut noodzakelijk was. Daar in de ene beek (Laarse) een voord was, mag aangenomen worden dat zulks bij de andere (Hoogboomse) eveneens het geval was. 3. Wauters' argument betreffende de tienden van St.-Bernaards snijdt weinig hout.42 Ten eerste is de beschrijving van het tiendengebied (1267) zo algemeen en vaag dat er weinig conclusies uit kunnen getrokken worden, zeker niet vanuit de niet altijd accurate interpretatie van Goetschalckx, en verder bezat 37 38 39 40 41
42
6
Respect. SR 1,59; SR 2,137v°; SR 1,302; SR 4,61,80v°. SR 17,94. SR 56,23v°. SR 63,173v°. Wat trouwens wel eens een enkele keer gebeurde wanneer de lokalisering reeds uit de rest van de akte duidelijk was. Zo in een beschrijving van percelen te Blidensvoort in 1457: bynnen eekeren opte voert tuss(en) sherenstrate ende henr(ic) egdorens, SR 53,201. Zie ook.VAN LOON J., De betekenis van toponymische samenstellingen, in: Naamkunde, 13 (1981), p. 131-187. In dat artikel wordt gesteld dat toponymische samenstellingen worden gecreëerd om grondwoorden van elkaar te differentiëren, zodat een samenstelling het bestaan van een andere samenstelling veronderstelt met hetzelfde grondwoord. Elke toponymische samenstelling is dan nl. niet zomaar een schildering van lokale toestanden, maar veronderstelt differentiatie t.o.v. een andere plaatsnaam. (p. 145) WAUTERS, o.c., p. 93 en noot 50.
St.-Bernaards in het grootste deel van de heerlijkheid Ekeren een deel van de tienden. Indien men het bezit van de Donkse tienden aanhaalt om de Karrevoord op de Laarsebeek te situeren, dan kan met minstens evenveel recht het bezit van de tienden van Bist, Geest, en Schriek aangehaald worden om de voord op de Hoogboomsebeek te situeren. 4. Tenslotte, en dit is zeker niet het minst sterke argument, slaat de benaming caerlevoort, zoals die in akten wordt aangetroffen, niet meer op de eigenlijke voord, maar op de hoeve nabij, en genoemd naar, de voord in kwestie. M.a.w. bij Kaerlevoord gebeurde een gelijkaardige betekenisuitbreiding als bij Blidensvoort: de benaming van de voord ging over op de buurt (zodat 1267 molendinum de Karrevort = de molen van Karrevort of te Karrevort), en op een nabijgelegen hoeve (vgl. de stede genaamd Blidensvoort), die aangeduid wordt als de hoeve genaamd te caerleuoert (1454), de caerleuoert (1463), caerleuoert (1477), caerlevoort (1491), tgoet te kaerleuoort (1560) (cfr. infra). Die hoeve caerlevoord was eeuwenlang eigendom van Sint-Bernaards, en gelegen ... in de Schriek, nabij de Hoogboomsebeek. Daar bezwaarlijk aan te nemen valt dat de abdij de hoeve genoemd heeft naar een voord die een aantal kilometer verwijderd was, ligt het nogal voor de hand dat de Karrevort een doorwaadbare plaats was in de Hoogboomsebeek, aan de huidige Kapelsesteenweg. De molen van Karrevort (1267) kan dan een watermolen geweest zijn op die beek, maar ik geloof eerder dat het de voorloper was van de Katerheidemolen, die tenslotte niet zo ver van de Karrevort verwijderd lag, nl. “te Karrevort”, d.w.z. in de buurt Karrevort.
Besluit In de Middeleeuwen liep de weg van Merksem naar Bergen op Zoom door twee voorden, nl. van de Laarsebeek, aan de Kleine Bareel, en van de Hoogboomsebeek (grens Brasschaat/Hoogboom). Bij de eerste voord woonde een zekere Blide of Blidelevens, bij de tweede een Kaerle. De twee voorden werden naar hen genoemd, en daar zich aan de Blidensvoord wellicht een watermolen bevond, werd ter onderscheiding naar de Katerheidemolen verwezen als “de molen bij Karrevoord”. Beide voorden en hun namen verdwenen uit de geschiedenis nadat beide beken overbrugd werden. De brug over de Laarsebeek kreeg daarbij de naam Zwaantjesbrug, naar het nabijgelegen “Zwaantje”, een naam die eeuwenlang zou blijven bestaan. De voorden gaven aanleiding tot buurt-, hoeve- en andere namen (blidensvoort, voortstraat, caerlevoort, etc.). Als buurtnaam verdween Karrevoort al vrij vlug, terwijl Blidensvoort na verloop van tijd werd vervangen door “Zwaantje”, een naam die zelf geleidelijk zou verdwijnen nadat in de buurt een tolbareel werd opgericht, waarna men ging spreken van “aan de bareel” of, tot op de dag van vandaag, “aan de Kleine Bareel”.
Een toemaatje: de hoeve “Caerlevoort”. Mede ten behoeve van de Ekerse lezers wil ik hier nog enkele 15de- en 16de-eeuwse gegevens meedelen over de hoeve “Kaerlevoord”, destijds gelegen in de wijk Schriek, nabij de Hoogboomsebeek. In de eerste helft van de 15de eeuw verpachtte de St.-Bernaardsabdij de hoeve en ook de zogenaamde Geesttienden (de opbrengst van de tienden van de wijk Geest) aan Jan Diwout en zijn vrouw Mechtelt van alsene. Na Jans dood, rond 1450, bleven de weduwe en haar twee zoons, Jan en Hendrik Diwouts, verder als pachters of “laten” de hoeve uitbaten, tot de weduwe de zorg voor de hoeve overliet aan haar zoons. Vermoedelijk is zij rond die tijd hertrouwd, want op 20 januari 1452 (1453 n.s.) droeg zij aan haar zoons
7
het erfdeel van hun vader over.43 De zoons kregen de helft van alle haefliken goeden (roerende goederen), en moesten ook de helft van alle geldschulden (scatsculden) betalen. Daarenboven kregen ze de schuur die de weduwe en haar man zaliger hadden doen bouwen op de hoeve, en alle de bieden (d.i. bijen) die zij heeft metten koruen daerse inne syn ende metten toebehoirten, met dien verstande dat de bijen alleen Hendrik zouden toebehoren. Tenslotte kregen ze beide hun cleede(ren) ende hernasch, terwijl Mechtelt haar kleren en juwelen behield, evenals haar scrijne alsoe zy staet ende met al datter inne is ende oic haer beste scapraeye. Kort daarna, op 11 januari 1454 (1455 n.s.) verhuurt pater Lauwereys Huysmans (monck tsste b(er)naerts) in naam van de abdij de hoeve geheten te caerleuoert, die een oppervlakte van ca. 18 bunder heeft, en de Geesttienden, aan de gebroeders Jan en Hendrik Diwout, met ingang van mei 1455 en voor een termijn van 12 jaar.44 Het jaarlijkse pachtgeld bedraagt 13 pond 12 schellingen groten Brabants, te betalen met Kerstmis of O.L.V.Lichtmis. Bovendien moeten de laten jaarlijks de herencijns betalen, en alle gebouwen goed onderhouden van wande ende van dake, waartoe de abdij het materiaal zal leveren, nl. hout, yser, calc ende steene. Ze moeten zorgen voor degelijke grachten en afsluitingen, de akkers bezaaien zoals het hoort, op het einde van de pachttermijn de hoeve achterlaten na costume vanden lande, en de mestvaalt even goed voorzien achterlaten als hij was bij de aanvaarding. Ze mogen niet raken aan het opgaande eikenhout, en moeten rond het huis en aan de grachten, waar de abt dat wil, eycken heesteren doen planten, tot 50 stuks toe. Ze mogen niet onderverhuren of de huur zonder toestemming van de abt aan derden overdragen. Mochten ze van openbaeren orloge ende tempeeste vanden quaden weder schade lijden, en die kunnen bewijzen, dan zal de abdij die vergoeden ter goeden mannen prise (volgens de schatting van betrouwbare lieden). Bij eventueel overlijden van de huurders, tenslotte, zal de abdij terug vrij over de hoeve kunnen beschikken, tenzij de nakomelingen garanties kunnen bieden dat ze de pacht kunnen voortzetten. Tegen de tijd dat de pachttermijn afliep, op 18 juni 1463, verhuurde pater Merten Blileven, in naam van de abdij, de hoeve en Geesttienden aan Jan Diwout alleen, en zijn vrouw Lysbet Doens, met ingang van 11 januari 1466 (1467 n.s.), weer voor 12 jaar, voor hetzelfde pachtgeld, en met dezelfde voorwaarden.45 Hendrik was ondertussen misschien overleden, of gehuwd en elders pachter geworden. Het contract spreekt nu van des voirs(creven) godsh(uys) hoeue met huysinge(n) houe lande aerde beemde gr(onde) et p(er)t(i)n(entiis) houden(de) omtr(ent) XVIII buende(r) geh(eeten) de caerleuoert gelegen binne(n) eecke(re)n en(de) mett(en) gheesthienden gelegen oic ald(aer) den voirs. godshuyse toebehoiren(de). In 1477 krijgt Jan Diwout van Brueder Cornelys Schoyte, religieus en procurator van St.-Bernaards, een verlenging van de pacht van de hoeve geheeten caerleuoert gelegen inden Scriec voor 12 jaar, met ingang van 1 mei 1478. Pachtgeld en voorwaarden blijven dezelfde.46 Met ingang van 15 maart 1491 wordt de hoeve geheeten caerlevoort met de Geesttienden door de abdij verpacht aan Jan vanden eynde, voor 12 jaar, en met dezelfde voorwaarden als in de vorige contracten. Alleen de pachtprijs is lichtjes verhoogd: 14 pond groten Brabants.47 Ook hij krijgt later een verlenging van de pachttermijn met 12 jaar, ingaande op 15 maart 1502, tegen dezelfde voorwaarden. Het enige verschil met de vorige verpachtingen is dat Jan in plaats van 50 eiken heesters er 25 moet doen planten, en 25 opgaende weeke poten.48
43 44 45 46 47 48
8
SR 45,372v°,373. SR 49,319v°. SR 65,174v°. SR 91,12v°. SR 99,84. SR 120,195.
Het is niet bekend wie Jan als pachter opgevolgd is, maar op 19 maart 1560 (1561 n.s.) waren Adriaen Haest en zijn vrouw Katlijne Coels pachters van de hoeve geheeten tgoet te kaerleuoort.49 Zij pachtten naast de Geesttienden ook een cleyn thiendeken geheeten de biestthiende, en betaalden voor dat alles per jaar 35 pond groten Brabants en 14 viertelen haver.
49
SR 285,235.
9