MEI 2015 55 e JAARGANG - NR. 5
Jongerenorganisaties
Arbeidsmigratie
Onderwijs
Vurig pleidooi voor nieuwe arbeidsverhoudingen
Weinig misstanden, maar nog wel problemen
Leren doe je vooral op de werkvloer
SER magazine
Tanja van der Lippe, hoogleraar sociologie:
‘Op alle leeftijden is het spitsuur’
FOTO Christiaan Krouwels SERmagazine is een maandelijkse uitgave met nieuws en informatie over de SociaalEconomische Raad en de Stichting van de Arbeid. Met dit blad wil de SER de
Werken en leven
overlegeconomie en de sociale dialoog bevorderen. Een jaarabonnement is gratis. Opgave jaarabonnementen en adreswijzigingen via
[email protected] Redactie Liesbeth Breeveld (hoofdredactie), Mariek de Valk, Berber Bijma en Corien Lambregtse (eindredactie) T (0)70 3499 648 F (0)70 3832 535 E
[email protected] Aan dit nummer werkten mee Ton Bennink, Felix de Fijter, Désirée van der Jagt, Pieter-Paul Jansen, Dirk Hol, Dorine van Kesteren, Christiaan Krouwels, Loek Kusiak, Jeroen Poortvliet, Elke van Riel, Martin Spanjers, Yvonne Zonderop Redactieraad Michaela Drahos, Sophia Geelkerken, Tyche Riemens Ontwerp 2D3D Opmaak Riccardo van der Does Productie SER huisdrukkerij Internet www.ser.nl
2
MEI 2015 - NR.5
Ooit leek ons leven zo simpel. We kozen één opleiding, één baan en als het meezat, beperkten we ons ook tot één partner. Een leven lang wisten we precies wat we hadden en ook waar we op konden rekenen. Maar die tijd ligt ver achter ons. Verantwoordelijkheden dicteren ons dagelijks leven. We moeten werken, leren én zorgen, en dan willen we ook nog tijd voor onszelf overhouden. Het is af en toe een hele kunst om al deze verantwoordelijkheden te combineren. Mede doordat we langer doorwerken, verandert onze levensloop. Op je 45ste kun je nog makkelijk een carrièreswitch maken en aan een nieuwe opleiding beginnen. Ook digitalisering heeft grote invloed. Een e-mail kun je ook thuis beantwoorden. De scheidslijn tussen werk en privé wordt steeds diffuser. De werkende mens krijgt keer op keer nieuwe vragen op zijn bord en moet steeds opnieuw keuzes maken. Een deel van die keuzes gaat vooral over de vraag hoe al die zaken toch te combineren zijn. Uit eigen ervaring weet ik dat ieder mens bijna onherroepelijk een piekperiode voor de kiezen krijgt waarin alle verantwoordelijkheden zoals zorg en werk samenkomen en het moeilijk is om alles aan elkaar te knopen. De SER gaat deze dilemma’s in kaart brengen. Binnenkort krijgen we de adviesaanvraag voor het advies Werken en leven in de toekomst. De vraag is hoe we in iedere levensfase meerdere verantwoordelijkheden met elkaar kunnen combineren. We beperken ons daarbij niet tot de korte termijn, maar kijken ook hoe de bevolkingssamenstelling, de arbeidsparticipatie, de zorgvraag en de vraag naar burgerparticipatie zich op langere termijn zullen ontwikkelen. Want als iets de laatste jaren duidelijk is geworden, dan is het dat werken en leven niet meer los van elkaar kunnen worden gezien. Mariëtte Hamer Voorzitter Sociaal-Economische Raad
14
20
10
16 4 Jongeren 4
Leren op de werkplek 16
Tijd om de loopgraven te verlaten en te werken aan moderne arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. Vier jongerenorganisaties zoeken steun voor hun ideeën.
Werknemers leren niet alleen tijdens cursussen, maar meer nog op de werkvloer. Met een leven lang leren is het nog niet zo slecht gesteld. Een verslag van de tweede verkenningssessie van de SER over leren in de toekomst.
Arbeidsmigratie 7 Dramatische misstanden rond arbeidsmigranten zijn verleden tijd, maar problemen zijn er nog wel. Op een SER-conferentie stonden vragen uit de praktijk centraal.
Spitsuur 10 Werken, leren, opvoeden en zorgen. Werkenden hebben het tegenwoordig in alle levensfasen druk. Dat kan verrijkend zijn, maar heeft ook risico’s, waarschuwt hoogleraar sociologie Tanja van der Lippe.
Akkerbouw heeft potentie 14 De Nederlandse akkerbouw heeft een sterke positie. Om die te behouden zijn volgens Bram Bierens van de Brancheorganisatie Akkerbouw investeringen nodig. Deel 3 in de serie ‘Verder na de schappen.’
Failliet gaan is geen schande 20 Over vijftien jaar is het taboe op faillissementen verdwenen, voorspelt schuldhulpverlener Jacqueline Zuidweg. Ondernemers mogen in 2030 vallen en weer opstaan. Deel 15 in de serie Verrekijkers.
Verder in dit nummer 9 Zeepkist: Martin Spanjers, Vitale senioren 19 Column: Yvonne Zonderop, Vernieuwing 22 SER Kort
SERmagazine
3
Jongerenorganisaties willen barrières slechten
Pleidooi voor nieuwe arbeidsverhoudingen Het wordt tijd dat de sociale partners hun loopgraven verlaten en gezamenlijk werk maken van de modernisering van de arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden en de cao. Dat is het pleidooi van vier vertegenwoordigers van jongerenorganisaties. TEKST Felix de Fijter FOTO Jeroen Poortvliet
4
MEI 2015 - NR.5
De voorzitters Michiel Hietkamp en Robbert Coenmans van CNV Jongeren en FNV Jong, coördinator Elwin Wolters van VCP Young Professionals en Evelien Zielschot, coördinator van het netwerk AWVN Young HR, schreven recent een gepeperd opinieartikel in dagblad Trouw. ‘We horen weer over ‘staken’ en ‘bonden passeren’ – woorden die je ook terugleest in de Kamerstukken uit 1907. Werknemers houden vast aan een starre cao en werkgevers dreigen zonder cao verder te gaan. Waarom niet focussen op de gezamenlijke belangen? Want die zijn er genoeg.’ De vier gingen om de tafel op initiatief van Michiel Hietkamp. ‘Een belletje met Evelien was genoeg om het gesprek te beginnen.’ Robbert Coenmans en Elwin Wolters sloten al snel aan. De vier maken zich zorgen.
jongeren
‘Op het niveau van individuele organisaties is er al wel beweging zichtbaar’, zegt Robbert, ‘maar de vakbonden zijn reactief. Ze houden veel tegen.’ De jongerenvoorman van FNV kan dat maar moeilijk bevatten. ‘Ik zie een koetsiersvakbond voor me, die er alles aan doet om de entree van de automobiel tegen te houden. Kom op nou!’ Keuzevrijheid Moet de cao dan maar de prullenbak in? Zeker niet, schreven de vier al in Trouw. ‘De cao zorgt ervoor dat de werkgever niet met iedere werknemer afzonderlijk hoeft te onderhandelen over zijn arbeidsvoorwaarden. En de werknemer weet duidelijk welke rechten en plichten hij heeft.’
Evelien Zielschot, Michiel Hietkamp, Robbert Coenmans en Elwin Wolters
In hun dagelijkse praktijk lopen ze keer op keer aan tegen vooroordelen over halsstarrige vakbonden en onwillige werkgevers; stereotypen die resoneren in de media. ‘Bah: de vakbond’, vat Elwin samen. ‘Maar als je dan een kwartiertje doorpraat en uitleg geeft over de problemen waar jongeren tegen aanlopen en het belang van een moderne arbeidsmarkt, dan klinkt het: ‘Hé ja, toch wel goed dat jullie die problemen adresseren’.’ Scholingsbudget ‘Die problemen’ spitsen zich toe op de arbeidsvoorwaarden. ‘De arbeidsmarkt wil vooruit, maar de juiste randvoorwaarden ontbreken’, zegt Evelien. Robbert: ‘Mensen wisselen vaker van baan, maar ons pensioensysteem kan daar nauwelijks mee overweg. Of denk aan het scholingsbudget binnen organisaties. Dat is niet effectief georganiseerd, waardoor werknemers niet proactief aan hun ontwikkeling kunnen werken.’ ‘Werkgevers zijn nogal eens huiverig om hun mensen op te leiden’, haakt Elwin aan. ‘Want stel je voor dat m’n werknemer straks aan de slag gaat bij de buurman? Dan leid ik op voor de concurrent.’ ‘Er is weinig vertrouwen in de individuele werknemer’, concludeert Michiel. ‘Waarom leggen werkgever en werknemer de toekomst van die werknemer niet open op tafel: waar wil jij naar toe en hoe kan ik daarbij helpen?’
Lonen die meebewegen met het economisch tij maken bedrijven, en daarmee ook werknemers, weerbaarder Evelien vult aan: ‘De cao heeft toekomst, maar daarbij is een moderne invulling onmisbaar. Dus niet een cao die van a tot z is geregeld, maar een variant die – binnen een zekere bandbreedte – ruimte en keuzevrijheid geeft. Bijvoorbeeld wat de indeling van je werkweek, je persoonlijke ontwikkeling en het vieren van je vakantie betreft.’ ‘Na één uur bakkeleien, waren wij het op hoofdlijnen eens’, zegt Robbert. En die eensgezindheid is vooral toe te schrijven aan één gedeelde observatie: de werknemer van 2015 heeft allerlei wensen, maar ook drijfveren en ambities die niet of nauwelijks vertolkt worden in de vigerende cao’s. Michiel: ‘Veel jongeren hechten meer aan een vrije indeling van hun agenda dan aan een hoog salaris. Ze willen kunnen wisselen van baan zonder moeilijkheden te krijgen met hun pensioen. Ze hoeven niet per se vrij op Tweede Pinksterdag, maar willen wel het Suikerfeest kunnen vieren.’ Niet voor niets, zegt Elwin, is veel uitval op de arbeidsmarkt anno 2015 toe te schrijven aan stress of burn-out. ‘De dynamiek van de samenleving van vandaag past niet bij de strakke kaders die nog altijd gelden in veel arbeidsvoorwaarden.’ →
SERmagazine
5
Generatieneutraal De cao van de 21ste eeuw die de jongeren voor zich zien, zet ook een streep door generatiediscriminatie. Michiel: ‘Waarom zou een oudere werknemer meer moeten verdienen, eenvoudigweg omdat hij een jaar ouder wordt? Beloning zou moeten worden gebaseerd op prestaties, niet op leeftijd.’ ‘Bovendien’, vult Elwin aan, ‘heb je juist in de periode tussen je twintigste en je veertigste met de grootste stijging van uitgaven te maken. Na je veertigste nemen die vaak af, of blijven gelijk.’ In het verlengde hiervan zouden jongeren, net als oudere werknemers, aanspraak moeten kunnen maken op vrije dagen, ouderschaps- en vaderschapsverlof. Volgens de jongerenorganisaties vertaalt het gezamenlijk belang van werkgevers en werknemers zich ook in een flexibel loongebouw. ‘In onze visie dragen werkgevers en werknemers gezamenlijk de lasten bij economische tegenwind en profiteren ze gezamenlijk van voorspoed’, aldus Evelien. De meebewegende lonen maken bedrijven, en daarmee ook werknemers, weerbaarder. ‘In de afgelopen
crisisjaren zijn misschien wel onnodig veel ontslagen gevallen, omdat de loonkosten conform eerder gemaakte afspraken gelijk moesten blijven of soms zelfs nog stegen, terwijl omzet en winst hevig onder druk stonden. De flexibiliteit ontbrak om de loonkosten te laten zakken, waardoor werkgevers soms nog maar één uitweg zagen: een ontslagronde.’ Moederorganisaties De vier hebben hun visie ook bij de moederorganisaties op tafel gelegd. ‘Er was veel waardering voor het initiatief’, zegt Elwin, ‘maar er was op punten ook kritiek.’ Evelien knikt. ‘We hopen op nieuwe bewustwording en een nieuwe bezinning op de manier waarop we in ons land de arbeidsvoorwaarden vormgeven.’ Om hun geluid kracht bij te zetten, presenteren de vier jongerenorganisaties deze zomer – als de Tweede Kamer over de cao debatteert – een jongerenakkoord, dat de visie op de arbeidsmarkt van de 21ste eeuw uitgebreider vertolkt. ‘We hopen dat het gehoord wordt, want er is veel meer dat ons bindt dan dat ons scheidt.’ n
Hierover zijn de jongerenorganisaties het eens Generatieneutraliteit Dezelfde arbeidsvoorwaarden voor iedereen, ongeacht leeftijd. Ook jongeren verdienen vrije dagen, ouderschaps- en vaderschapsverlof. Regelingen op dit vlak gelden voor alle werknemers, dus niet alleen voor ouderen. Flexibele werktijden De arbeidsmarkt van de 21ste eeuw vraagt om vrije dagen ‘à la carte’. De werknemer bepaalt in overleg met zijn werkgever welke feestdagen hij vrij neemt en wanneer hij met vakantie gaat. Jongeren vinden het ‘normaler’ om in de avonduren of weekenden iets te doen, maar uitrusten blijft van groot belang. Laat werkenden daarom per jaar hun vrije ‘weekeinden’ bepalen. Flexibele contractvormen Het verschil tussen werkgever en werknemer vervaagt. Met een laptop op schoot ben je vandaag werknemer en morgen werkgever, of allebei. De juridische term maakt
6
MEI 2015 - NR.5
jongeren niet veel uit. Als er maar werkzekerheid op niveau is. Voor zzp’ers, werknemers en werkgevers komt daarom een (algemeen) minimumuurloon en een cao. Duurzame inzetbaarheid Werknemers kunnen zelf een opleiding kiezen met een individueel scholingsbudget. Deze budgetten zijn nu nog te veel op sectoren gericht, maar de moderne werknemer moet zich ook kunnen omscholen. Het belang van continue scholing is voor alle werkenden groot, al helemaal voor de flexwerker. Meebewegende lonen Werkgever en werknemer gaan gezamenlijk de lasten dragen wanneer het slecht gaat met het bedrijf. Daar staat tegenover dat beide partijen in de winst delen als het goed gaat. Zo kunnen werkenden meeprofiteren in goede tijden en kan het bedrijf in slechte tijden overleven.
Werkconferentie over EU-arbeidsmigratie in de praktijk
Minder misstanden, maar nog wel problemen Wat is er meer nodig om arbeidsmigratie in goede banen te leiden? Tijdens de werkconferentie ‘EU-arbeidsmigratie in de praktijk’ stonden de vragen uit de praktijk centraal. Met de Westlandse seizoensmigratie als voorbeeld. TEKST Dorine van Kesteren FOTO Dirk Hol
De SER wil adviezen ‘levend’ houden nadat ze zijn uitgebracht. De interactieve werkconferentie over EU-arbeidsmigratie in de praktijk die de SER op 15 april organiseerde, past in dit streven. Een andere aanleiding voor de bijeenkomst was het verschijnen van het Jaarboek Migratie en Integratie, waarin diverse auteurs de arbeidsmigratie uit Midden- en OostEuropa naar Nederland belichten. Ruim vijftig vertegenwoordigers van gemeenten, ministeries, politiek, brancheorganisaties en wetenschap bogen zich gezamenlijk over de arbeidsmigratie uit Polen, Roemenië en Bulgarije. En dan in het bijzonder over de seizoensmigratie in de kassen van het Westland, een van de casestudies in het SER-advies Arbeidsmigratie, dat half december verscheen. Grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit is een gegeven, constateert de SER in dit advies. In de politiek en samenleving bestaat echter geen
overeenstemming over de komst van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa. Sommigen zijn blij met hun bijdrage aan de economie en het arbeidspotentieel in ons land; anderen vrezen verdringing, misstanden en overlast. ‘Ik ben blij dat het SER-advies enige verzakelijking heeft gebracht in een discussie die soms vrij emotioneel wordt gevoerd’, zei Mariëtte Hamer in haar welkomstwoord. Aanzienlijke groep Jaco Dagevos, bijzonder hoogleraar Integratie en Migratie aan de Erasmus Universiteit, werkzaam bij het Sociaal en Cultureel Planbureau en een van de auteurs van het jaarboek, zette de feiten en cijfers op een rij. Vorig jaar stonden 210.000 mensen uit Midden- en Oost-Europa ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Het is volgens Dagevos echter aannemelijk dat →
SERmagazine
7
het werkelijke aantal tweemaal zo groot is, omdat lang niet alle arbeidsmigranten zich officieel laten registeren. ‘We hebben het dus over een aanzienlijke groep mensen. Ter vergelijking: er wonen 400.000 Turken en 400.000 Marokkanen in Nederland.’ De grootste groep arbeidsmigranten komt uit Polen. Er zijn maar weinig Midden- en Oost-Europeanen die een beroep doen op de bijstand, maar het aantal WW-uitkeringen is wel relatief hoog. Volgens Dagevos bestaat er onder autochtone Nederlanders doorgaans weinig sympathie voor arbeidsmigranten. ‘Dat komt doordat zij bang zijn voor verdringing. Het is dus belangrijk dat uitbuiting en onderbetaling worden aangepakt. Enerzijds vanuit moreel oogpunt, anderzijds om een gelijk speelveld te creëren.’ Ons land werd volgens hem eerst
verrast door de grote toestroom arbeidsmigranten, maar inmiddels lijken de beleidsmakers meer grip te hebben op de problemen.
Waarom zien we arbeidsmigranten niet als aanwinst? Werkgevers en gemeenten investeren bijvoorbeeld in betere huisvesting, voorlichting en begeleiding. Ook heeft het kabinet maatregelen genomen tegen malafide uitzendbureaus en schijnconstructies die het Nederlandse arbeidsrecht omzeilen. ‘De wilde jaren lijken voorbij, maar het is moeilijk vast te stellen in welke mate nog steeds gebruik wordt gemaakt van schijnconstructies.’
Westland Volgens Jos van der Knaap van LTO Glaskracht Westland is de zaak in het Westland, waar 15.000 voornamelijk Poolse arbeidskrachten hun geld verdienen in de glastuinbouw, inderdaad nagenoeg onder controle. In een tweegesprek met kroonlid Paul Schnabel, voorzitter van de SER-adviescommissie en conferentievoorzitter, zei Van der Knaap: ‘De arbeidsmigratie in het Westland is een overwegend succes. De cao Glastuinbouw verplicht werkgevers om in zee te gaan met gecertificeerde uitzendbureaus. Daarnaast eist de retail van haar toeleveranciers dat hun sociale beleid op orde is.’ Op de vraag van Schnabel of het kabinet de arbeidsmigratie op de agenda moet zetten tijdens het Nederlands voorzitterschap van de EU, antwoordde Van der Knaap onmiddellijk: ‘Ja, en dan vooral het ontbreken
Ruim vijftig vertegenwoordigers van overheid, brancheorganisaties en wetenschap bogen zich over arbeidsmigratie
8
MEI 2015 - NR.5
zeepkist
Welzijn kinderen Veel van de Midden- en OostEuropeanen die in het Westland werken, wonen in Den Haag. Rabin Baldewsingh, wethouder van Sociale Zaken in Den Haag, vertelde dat zijn stad officieel 16.831 Polen en Bulgaren herbergt, maar officieus waarschijnlijk veel meer. Baldewsingh merkt dat er onder hen steeds meer gezinnen zijn. Hij maakt zich grote zorgen over het welzijn van hun kinderen, omdat er relatief vaak sprake is van drankmisbruik, huiselijk geweld en verwaarlozing. ‘Dat komt doordat de ouders van vroeg tot laat aan het werk zijn, het verblijfsperspectief onzeker is en de sociale infrastructuur ontbreekt.’ Om de inbedding van deze gemeenschappen te versterken, ondersteunt de gemeente Den Haag een aantal lokale Poolse en Bulgaarse verenigingen. Ook is er in het gemeentehuis een speciaal loket voor hulp en vragen ingericht en moedigt de gemeente arbeidsmigranten op allerlei manieren aan om zich formeel te laten registreren. Baldewsingh benadrukte dat autochtone Nederlanders arbeidsmigranten niet moeten buitensluiten. ‘We zijn allemaal EU-onderdanen.’ Hij eindigde de middag met een positieve noot. ‘We moeten arbeidsmigratie niet problematiseren. Waarom zien we arbeidsmigranten niet als aanwinst voor onze samenleving en economie, net als in Amerika? Dat is een heel andere mindset.’ n
Vitale senioren In de zeventiger jaren gingen vrouwen massaal aan het werk. Deeltijdwerk was toen hét issue in discussies over de arbeidsmarkt. In de tachtiger jaren maakten we kennis met uit Amerika overgewaaid uitzendwerk. In 1986 werd de eerste cao voor uitzendkrachten afgesloten. Vanaf de negentiger jaren werd de arbeidsmarkt aangevuld met zzp’ers in allerlei soorten en maten. In 1999 werd FNV Zelfstandigen opgericht. Nu is er opnieuw een groep die zijn plekje opeist op de arbeidsmarkt: de vitale ouderen; dat zijn er ruim 1 miljoen. Is het wenselijk dat ouderen langer doorwerken? Nee, zeggen sommigen, want doorwerkende ouderen verdringen de jongeren. Ja, zeggen anderen, want werken (betaald én onbetaald) is gezond; mensen die werken, leven langer dan mensen die dat niet doen. Vrijwilligerswerk is goed voor mensen, geeft zin aan het leven en draagt in hoge mate bij aan het verzorgingsniveau van ons land. Feit is ook dat vrijwilligerswerk steeds vaker betaald werk verdringt. Moeten we langer doorwerken verbieden? Nee, zegt de een, want sommige mensen hebben alleen maar AOW. Mensen die lang in het buitenland hebben gewoond, hebben zelfs maar een gedeeltelijke AOW. Die zijn blij dat ze een paar centen kunnen bijverdienen. Ook zijn er mensen die willen doorwerken omdat zij werken prettig vinden, er hun vakmanschap in kwijt kunnen of gewoon de contacten met collega’s niet willen missen. De ander is wél voor een verbod op doorwerken, want het pensioen is er niet voor niets. En zeker in tijden van crisis moeten ouderen plaats maken voor jongeren. De vraag is: hoe gaan we hiermee om? Het belang van de één mag niet ten koste gaan van het belang van de ander. Senioren moeten vrij zijn om te kiezen voor werk of vrijwilligerswerk, dat is een grondrecht. Maar er mag zeker geen concurrentie zijn op arbeidsvoorwaarden. Tijd voor een gedegen debat. Martin Spanjers Voorzitter FNV Senioren
SERmagazine
FOTO Christiaan Krouwels
van een gelijk speelveld. De huidige regelgeving kan leiden tot oneerlijke concurrentie voor werknemers en bedrijven. Harmonisatie van de sociale paragraaf is dus van groot belang.’
9
TEKST Berber Bijma FOTO Christiaan Krouwels
Hoogleraar sociologie Tanja van der Lippe:
‘Op alle leeftijden is het spitsuur’ 10
MEI 2014 - NR.5
coverstory
Een betaalde baan, zorg voor kinderen of zieke ouders, bijscholing, vrijwilligerswerk – hoe houden werkende mensen alle ballen in de lucht? Het is een van de onderwerpen waarover het kabinet een adviesaanvraag heeft aangekondigd. Hoogleraar sociologie Tanja van der Lippe over de combinatie van werk en leven. Het zit niet in het aantal uren dat we nu kwijt zijn aan verantwoordelijkheden op het werk en daarbuiten. Want dat verschilt volgens Tanja van der Lippe, hoogleraar sociologie aan de Universiteit Utrecht, niet veel van vroeger. ‘Het is vooral de complexiteit van het leven, waardoor mensen zich tegenwoordig drukker voelen dan vorige generaties.’ De SER verwacht binnenkort een adviesaanvraag van het kabinet over het toenemende aantal verantwoordelijkheden dat mensen hebben op hun werk en daarbuiten: van scholing om duurzaam inzetbaar te blijven tot en met vrijwilligerswerk en – steeds vaker – mantelzorg. De vraag zal onder meer zijn tegen welke knelpunten werknemers aanlopen, welke groepen extra risico lopen op overbelasting en wat werknemers, werkgevers en overheid kunnen doen om ervoor te zorgen dat werknemers niet overbelast raken, minder productief worden of hun economische zelfstandigheid kwijtraken door de optelsom van hun verschillende verantwoordelijkheden. Met dat soort vraagstukken houdt Van der Lippe zich al langere tijd bezig. Ze doet onder meer vergelijkend Europees onderzoek. Hoe kan het dat de combinatie van werk en leven zo complex is geworden? ‘Het is goed om daarbij twee dingen te onderscheiden: hoe mensen hun tijd besteden en hoeveel druk ze daarbij ervaren. Alles bij elkaar besteden we in Nederland in vergelijking met andere Europese landen niet méér tijd aan betaald werk, huishouden en zorg, en dat is ook
zeker niet toegenomen de afgelopen jaren. Dat komt met name omdat hier veel vrouwen in deeltijd werken. Daarbij is het wel zo dat de arbeidsproductiviteit van de gemiddelde Nederlandse werknemer tot de hoogste van de wereld behoort. Uitzondering zijn overigens de voltijdswerkers, die tegen de trend in juist wat méér gingen werken. Maar het leven is wel voor iedereen complexer geworden, en daardoor voelen we ons drukker. Een van de redenen daarvoor is dat werk en privé de afgelopen jaren meer door elkaar zijn gaan lopen. Een op de drie Nederlandse werknemers werkt regelmatig thuis; in dat opzicht staan we in de Europese top. Dat heeft positieve kanten: je hebt meer controle over je werktijd en werkplek. Maar de druk is ook hoog: je kunt thuis je
Wie is Tanja van der Lippe? Tanja van der Lippe is hoogleraar sociologie van huishoudens en arbeidsrelaties aan de Universiteit Utrecht, voorzitter van de afdeling sociologie en lid van de KNAW. Haar onderzoek richt zich vooral op de relatie tussen werk en privé, onder andere in internationaal vergelijkend perspectief. Van der Lippe studeerde economische sociologie in Wageningen en promoveerde in 1993 op een studie naar de arbeidsverdeling tussen echtgenoten. Recent kreeg zij een grote subsidie van de Europese Commissie voor onderzoek naar ‘Investments in a sustainable workforce in Europe’.
SERmagazine
11
De overheid kan zich afvragen of ze tegelijkertijd grotere economische zelfstandigheid van vrouwen kan nastreven én meer mantelzorg
werkmail nog even beantwoorden of onder werktijd iets voor de kinderen doen. Het is nooit af. Dat er in Nederland voor ouders met jongere kinderen een lappendeken is aan verlofregelingen, kinderopvangen schooltijden maakt het er voor deze groep niet eenvoudiger op. Iedere werknemer moet voor zichzelf een werkbare situatie organiseren.’ Vrije tijd De complexiteit van het leven wordt volgens Van der Lippe nog eens versterkt doordat we niet alleen veel moeten, maar ook veel willen. ‘We stellen hoge eisen aan onze vrije tijd. De kinderen die nu opgroeien, worden wel de ‘achterbankgeneratie’ genoemd: we brengen ze overal naartoe. Met name hoger opgeleiden zien graag dat hun kinderen én een muziekinstrument leren bespelen én bij een sportclub zitten. We besteden dan ook meer tijd aan onze kinderen dan vroeger. Wie het kan betalen, gaat daarnaast vaak met vakantie; vaker dan mensen uit de meeste andere Europese landen. Bovendien verrichten Nederlanders vergeleken met andere Europeanen ook relatief veel vrijwilligerswerk. We werken dan gemiddeld misschien niet veel uren betaald, maar doordat we daarnaast nog zo veel meer willen doen, ligt er ook een bepaalde druk op de tijd buiten het werk. En dan zitten we op de Fransen na ook nog eens het langst met ons gezin aan tafel, want we hechten aan de Nederlandse gezinscultuur. Hoe druk we het ook hebben met betaalde arbeid, vrijwilligerswerk, mantelzorg en scholing, we willen niet als Amerikaanse gezinnen even snel voor de tv eten.’ Spitsuur Van der Lippe heeft veel onderzoek gedaan naar de combinatie van werk en privé, met name als het gaat om zorgtaken. ‘We hebben lange tijd gezegd: werknemers tussen de 30 en 45 jaar die de zorg voor jonge kinderen combineren met carrière maken, zitten in het spitsuur van hun leven. Maar nu mantelzorg
12
MEI 2015 - NR.5
steeds belangrijker wordt, zitten werkenden eigenlijk op alle leeftijden in het spitsuur.’ Is het nadelig dat werknemers meer tijd in mantelzorg moeten steken? ‘In wetenschappelijk onderzoek gaat het niet alleen om het aantal uren dat een bepaalde taak van je vraagt, maar ook om het eventuele verrijkende effect van die taak. Iedereen kent het wel: als je op je werk een productieve dag hebt gehad, ben je thuis ook leuker, en vice versa. Uit onderzoek blijkt dat zorg voor jonge kinderen en betaald werk elkaar verrijken. Bij vrijwilligerswerk is dat ook het geval: vrijwilligerswerk geeft je als het ware energie voor je betaalde werk en andersom. Maar het is nog maar de vraag of dat ook voor mantelzorg geldt.
We stellen hoge eisen aan onze vrije tijd Uit een SCP-rapport dat in maart verscheen, blijkt dat mensen die beginnen met mantelzorg, zich vaker ziek melden, zeker als die mantelzorg lang duurt. Bij mensen die minstens twee jaar mantelzorger zijn, stijgt het percentage langdurig ziekteverzuim – meer dan twee weken achtereen in één jaar – van 11 procent vóór het mantelzorgen naar 24 procent tijdens het langdurige mantelzorgen. Alertheid is dus geboden, want meer mantelzorg kan betekenen dat de kosten van het ziekteverzuim hoger worden dan de kosten voor professionele zorg die worden bespaard. Ik hecht eraan om hierbij op te merken dat de solidariteit binnen families in Nederland groot is: familieleden verlenen mantelzorg aan elkaar wanneer dat nodig is. De vraag is nu onder welke voorwaarden deze familiesolidariteit mogelijk blijft. Een ander onbedoeld gevolg van meer mantelzorg
Laat regelingen flexibel zijn, zodat werknemers in verschillende levensfasen ermee uit de voeten kunnen
kan zijn dat de economische positie van vrouwen er niet door verbetert. Mantelzorgers zijn vaak vrouwen. Op dit moment is de helft van de vrouwen economisch zelfstandig, tegen driekwart van de mannen. Lager opgeleide vrouwen zijn vaker niet economisch zelfstandig. De overheid hoort zich af te vragen of ze tegelijkertijd een grotere economische zelfstandigheid van vrouwen kan nastreven én meer mantelzorg. Meer mantelzorg zou ook kunnen betekenen dat de ongelijkheid tussen allochtonen en autochtonen toeneemt. Allochtonen zijn relatief vaker laagopgeleid. Bovendien behoort mantelzorg bij bepaalde etnische groepen tot hun cultuur. Die zorg wordt niet snel uitbesteed. Het is belangrijk dat de overheid niet alleen onderzoek hiernaar laat doen, maar dat er ook over wordt gesproken en gedebatteerd: wat vraagt de overheid hiermee van haar burgers, wat zijn de effecten ervan en is dat gewenst? Daar kan meer over worden nagedacht.’ In hoeverre is een werknemer zelf verantwoordelijk voor de combinatie van zijn verantwoordelijkheden? ‘Mensen hebben vaak hun eigen slimme wegen om hun dagelijkse leven te organiseren. Als het gaat om zorgtaken zetten veel mensen hun netwerk in van buurtgenoten en familieleden. Maar de een is daar beter in dan de ander. Een individuele werknemer die vastloopt door een opstapeling van verantwoordelijkheden, moet dat zeker bij zijn leidinggevende aankaarten, om te proberen daar samen een oplossing voor te bedenken. De rol van werkgevers is minstens zo belangrijk. Het is ook in hun belang dat werknemers tevreden en gezond zijn. Als werkgever regel je wat er nodig is om ervoor te zorgen dat werknemers hun werk met plezier kunnen doen. Zeggenschap over de eigen werkplek en werktijden is daarin een belangrijke factor, wijst onderzoek uit. En als blijkt, zoals het SCP-rapport aantoont, dat mensen zich ziek melden
coverstory
als ze mantelzorg in hun eigen tijd moeten doen, dan kun je daar als werkgever dus ook beter iets voor regelen.’ Hoe? ‘Er is niet één weg naar Rome. In grote bedrijven met veel werknemers kan het verstandig zijn om de verlofbepalingen uit de cao te hanteren. In het mkb zou ik me kunnen voorstellen dat je het eerder in onderling overleg oplost. Er is niet één panacee. Het hangt van het soort werk en van de grootte en het type bedrijf af hoe je je werknemers het best kunt faciliteren. Het is daarbij belangrijk om in overkoepelende regelingen zoals cao’s oog te hebben voor de verschillende levensfasen. Dertigers zorgen relatief vaak voor kleine kinderen, vijftigers en zestigers zijn relatief vaak mantelzorger. Regelingen zijn daarom bij voorkeur geen eenheidsworst, maar bieden de nodige flexibiliteit zodat werknemers in verschillende levensfasen ermee uit de voeten kunnen. Voor jonge ouders blijft de beschikbaarheid van goede kinderopvang een belangrijk onderdeel van een goede combinatie van werk en privé. Die twee onderwerpen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In de kinderopvang is in Nederland nog altijd een wereld te winnen. Wij doen vanuit de Universiteit Utrecht internationaal vergelijkend onderzoek naar kinderopvang, en dan blijkt dat die in Finland veel beter is. Zo hebben de ouders van niet-schoolgaande kinderen recht op een plek op de kinderopvang, anders dan in Nederland. Ook is de Finse opvang niet alleen flexibeler in de openingstijden, maar de pedagogische kwaliteit is ook beter, met hoger opgeleide leidsters. Een op de drie Finse leidsters in de formele opvang moet een relevante universitaire graad hebben, terwijl in Nederland alleen om een mbo-diploma wordt gevraagd. Niet zonder resultaat, zo lijkt het, want Finse kinderen die naar de kinderopvang gaan, scoren hoger op cognitieve ontwikkeling dan Nederlandse kinderen.’ n
SERmagazine
13
Bram Bierens, voorzitter Brancheorganisatie Akkerbouw
Kennis voor de akkerbouw van morgen De Nederlandse akkerbouw heeft een sterke positie op de wereldmarkt. Mede dankzij onze vruchtbare bodem, productkwaliteit en voorsprong in kennis. Die kennis moeten we wel onderhouden en uitbreiden. Voorzitter en kwartiermaker Bram Bierens over de missie van de Brancheorganisatie Akkerbouw. TEKST Loek Kusiak FOTO Dirk Hol
14
MEI 2015 - NR.5
Op weersinvloeden, schommelende prijzen en exportbeperkingen heeft de akkerbouw geen grip. Desondanks heeft de akkerbouw in Nederland, met een productiewaarde van 6 miljard euro, sterke troeven in handen. Zoals vruchtbare grondsoorten voor graan, aardappelen en suikerbieten, een gunstige logistieke ligging en een voorsprong in agrokennis. ‘Om onze concurrentiepositie te versterken en duurzame agrobusiness een boost te geven, moeten we blijven investeren in kennisontwikkeling en innovatie’, zegt Bram Bierens. Hij heeft het voorzitterschap van het opgeheven Productschap Akkerbouw verruild voor dat van de Brancheorganisatie (BO) Akkerbouw, die begin 2015 officieel van start is gegaan. De BO Akkerbouw is er om praktijkgerichte oplossingen te bevorderen voor collectieve vraagstukken op het gebied van de bodem,
water, plantgezondheid, bedrijfsvoering en verduurzaming. ‘Samen aanpakken wat individueel niet kan’, vat Bierens samen. Kennisontwikkeling Voor bestuur en organisatie van de BO Akkerbouw is jaarlijks 300.000 tot 400.000 euro nodig. Aan reserves uit de tijd van het Productschap Akkerbouw ligt er nog ruim 7 miljoen euro voor collectieve activiteiten. ‘Om een meerjarig onderzoeks- en innovatieprogramma te financieren, is het nodig dat de hele akkerbouwsector meebetaalt’, zegt Bierens. ‘Omdat ook niet-leden profiteren van het onderzoek vragen wij aan de minister van Economische Zaken om de heffing waarmee het programma wordt gefinancierd, verbindend te verklaren. Daardoor kan de begroting van de BO Akkerbouw oplopen tot boven de 3 miljoen.’
schappen
De aanvraag tot verbindendverklaring gaat nog voor de zomer naar het Ministerie van Economische Zaken. ‘Als de verbindendverklaring er is’, zegt Bierens, ‘kunnen we vanaf 2016 grote, gewasoverschrijdende programma’s opzetten. Voorwaarde is dat de leden van een brancheorganisatie minstens twee derde van de sector vertegenwoordigen. Omdat alle grote partijen meedoen aan de BO Akkerbouw, is dat geen probleem. Iedereen gaat naar rato van het aantal hectares meebetalen.’
Tienduizenden gezinnen zijn voor hun werk en inkomen afhankelijk van de akkerbouw De BO Akkerbouw richt zich op vier thema’s: vitale bodem; vitaal gewas; energie en kringlopen; management, economie en data. Het verkrijgen en in stand houden van vitaal gewas vraagt om kennis op het gebied van bestrijding van ziekten en plagen. Bierens: ‘Denk daarbij aan de bestrijding met specifieke maatregelen van het maïswortelknobbelaaltje of de aardappelziekte phytophthora.’ Of neem het thema energie en kringlopen. Een derde van het energiegebruik in de akkerbouw is toe te
Hoe verder na de schappen? De product- en bedrijfschappen zijn per 1 januari 2015 opgeheven. Daarmee is ook een eind gekomen aan de wettelijke taken die de SER sinds 1950 voor de schappen uitvoerde, zoals financieel toezicht, goedkeuring van verordeningen en toezicht op goed schapbestuur. Het werk van de schappen wordt (deels) in nieuwe vormen voortgezet. In een kleine serie kijken betrokkenen vooruit. Deel 4: Bram Bierens, voorzitter van de Brancheorganisatie Akkerbouw.
rekenen aan de energiekosten van de kunstmestproductie. ‘Nutriëntenkringlopen kunnen op regionaal niveau worden gesloten door afnemers van akkerbouwproducten te betrekken bij de kringlopen van akkerbouwbedrijven. Reststromen uit de verwerking van die producten kunnen als meststof worden ingezet. Daarmee wordt de kringloop gesloten. Dankzij onderzoek naar de waarde van reststromen en bodemen structuurverbeteraars kunnen we goede en waardevolle producten aan de bodem toevoegen. Hiervoor lopen al projecten, maar die willen we uitbreiden.’ Via de website Akkerbouwplaza.nl, die sinds 1 april in de lucht is, is alle informatie toegankelijk. Groot exportbelang De sociaal-economische betekenis van het akkerbouwcluster is evident, benadrukt Bierens. ‘Ons land telt circa 20.000 ondernemingen die zich bezighouden met de veredeling, teelt, handel en verwerking van akkerbouwproducten. We hebben goed opgeleide boeren en kundige landbouwvoorlichters. Tienduizenden gezinnen in Nederland zijn voor hun werk en inkomen van de akkerbouw afhankelijk. De primaire sector alleen al
omvat ongeveer 15.000 bedrijven.’ Nederland is een belangrijke exporteur van uitgangsmateriaal als zaaizaad en pootaardappelen. ‘We zijn de grootste pootgoedexporteur ter wereld. Ook producten van de aardappelverwerkende industrie, zoals frites, zijn prachtige exportproducten. Omdat de vraag naar akkerbouwproducten op de wereldmarkt stijgt door de groeiende wereldbevolking en de toenemende welvaart, moeten we ons met onze producten blijven onderscheiden. Niet door enkel bulkproducten te leveren, maar ook door kwaliteit toe te voegen en nog sterker de relatie te leggen tussen voedsel, gezondheid en duurzaamheid. Want daar interesseert de consument zich steeds meer voor.’ ‘Daarnaast is schaalvergroting van bedrijven een belangrijke ontwikkeling. Om ons leiderschap te behouden, moeten we ons continu inzetten voor verbetering van efficiëntie en kwaliteit, tegen een zo laag mogelijke kostprijs. Daar is veel kennis en innovatie voor nodig. Met de leden van de BO Akkerbouw werken we dit jaar verder aan ons werkplan onderzoek en innovatie. Zodat we in 2016, als de verbindendverklaring hopelijk een feit is, een vliegende start kunnen maken.’ n 15
Tweede verkenningssessie over leren in de toekomst
Leren gebeurt vooral op de werkplek Leren doe je niet alleen in cursussen, maar vooral ook in je dagelijkse werk. De tweede verkenningssessie van de SER over leren in de toekomst leverde nieuwe inzichten op. Een leven lang leren moet breed worden opgevat. TEKST Elke van Riel FOTO Dirk Hol
16
MEI 2015 - NR.5
onderwijs
adviezen. Volgens hem blijft informeel leren tijdens het werk – learning by doing – veelal buiten beschouwing, terwijl een fulltimer gemiddeld maar liefst 540 uur per jaar aan informeel leren besteedt, tegenover slechts 37 uur aan cursussen. Dat komt neer op 94 procent informeel leren, tegenover 6 procent formeel. Informeel leren gebeurt ook als cursusdeelnemers hun kennis doorgeven aan collega’s, iets wat de helft van de werknemers doet. Al dit informele leren is echter moeilijker meetbaar dan formeel leren met een cursus of training. ‘In veel onderzoeken wordt uitsluitend gekeken naar het percentage 25- tot 64-jarigen dat de afgelopen vier weken een opleiding of cursus heeft gevolgd’, aldus Golsteyn. ‘Leven lang leren is een breed concept, maar wordt vaak te smal opgevat.’ Hij bepleit om meer te kijken naar EVC (de erkenning van verworven competenties). De SER adviseerde in het rapport Werk maken van scholing (2012) ook al om EVC te bevorderen.
Werkenden kunnen geen decennia meer teren op wat ze hebben opgestoken in het initiële onderwijs. De technologische ontwikkelingen gaan zo snel dat kennis en vaardigheden veel eerder dan vroeger gedateerd raken. Ook zullen door de robotisering bepaalde beroepen verdwijnen. Daardoor moeten mensen zich oriënteren op andersoortig werk. Bovendien moet iedereen door de hogere pensioenleeftijd langer doorwerken. Dit alles betekent dat werkenden tijdens hun loopbaan met enige regelmaat opnieuw de schoolbanken in moeten. Over dit onderwerp hield de SER op 30 maart een verkenningsbijeenkomst (zie kader op pagina 18). Drie deskundigen gaven een korte voordracht, daartussendoor waren er dialoogtafels waar zo’n zestig onderwijsprofessionals en vertegenwoordigers van bedrijven, sociale partners en overheid aan meededen. Informeel leren In een discussiepaper dat vooraf aan de deelnemers was toegestuurd ging het onder meer om de vraag: is er een probleem met leven lang leren? ‘Het beeld is dat het onderwerp al decennia op de beleidsagenda staat, maar niet echt van de grond komt. Dat klopt echter niet’. Volgens Bart Golsteyn van de Universiteit Maastricht is de situatie rooskleuriger dan we denken. Dat blijkt onder meer uit de analyse die hij in 2012 maakte van de effecten van vier in de jaren daarvoor verschenen
Durf te vragen ‘Een groot knelpunt is dat we mensen in het onderwijs niet leren om informeel te leren’, stelt Hans van Driel, oud-vicedecaan van de faculteit geesteswetenschappen aan de Universiteit Tilburg, aan een van de dialoogtafels. ‘We leren ze alleen om vakken en diploma’s te halen.’ Het huidige onderwijs leidt volgens hem te veel op tot imitatiegedrag. ‘Studenten hebben heel sterk de houding: zeg maar wat ik moet doen.’ Van Driel pleit ervoor om leren breed op te vatten. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld maandelijks een Studium Generale of een Durf-te-Vragen-bijeenkomst organiseren.
Een leven lang leren wordt vaak te smal opgevat Anka Mulder, vicevoorzitter van het college van bestuur van de TU Delft, denkt dat, al het informele leren ten spijt, de behoefte aan formele scholing ook groot blijft. ‘Voor formele scholing krijg je een certificaat. Mensen willen toch graag zo’n stempel.’ Het hoger onderwijs moet zich daarbij volgens haar minder richten op het aanbieden van opleidingen en meer op kort modulair onderwijs. Dit bleek ook uit het vorig jaar maart →
SERmagazine
17
SER werkt aan Verkenning leren in de toekomst De bijeenkomst over een leven lang leren op 30 maart was de tweede in een serie van drie verkenningssessies over onderwijs en arbeidsmarkt. Die leveren input op voor de Verkenning leren in de toekomst die de SER Commissie Arbeidsmarkt- en onderwijsvraagstukken (AMV) voorbereidt. De eerste verkenningssessie op 19 februari ging over ‘skills van de toekomst’. De laatste is op dinsdagmiddag 12 mei en gaat over de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven. De verkenning verschijnt naar verwachting rond de zomer.
verschenen rapport Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen van de commissie-Rinnooy Kan. Scholingsdeelname Wat kunnen we doen om te voorkomen dat groepen achterblijven, was een ander thema in de discussiepaper. Uit onderzoek blijkt dat ouderen, laagopgeleiden, flexwerkers (die vaak jong zijn) en zzp’ers op dit moment de minste scholing ontvangen. De scholingsdeelname van ouderen is de afgelopen jaren wel gestegen. Bij deze groep gebeurt scholing relatief vaak op initiatief van de werkgever. Die scholing is gericht op hun huidige baan. In de discussie werden ook de middengroepen en admiDeelnemers aan de dialoogtafels pleiten voor scholing van middengroepen
nistratieve beroepen, zoals secretaresses, genoemd als groepen die extra scholing nodig hebben. ‘Als vakbonden vinden we scholing en het je verder kunnen ontwikkelen voor alle werknemers van belang, maar we maken ons de meeste zorgen over laagopgeleiden en flexwerkers’, vertelt Isabel Coenen, beleidsadviseur bij de FNV aan een van de dialoogtafels. ‘Zij worden vaak slechts voor korte tijd ingezet en werken minder vaak in een stimulerende leeromgeving.’ Veel bedrijven kennen een regeling waarin werknemers (een deel van de) scholingskosten moeten terugbetalen als ze binnen een bepaalde tijd het bedrijf verlaten. Dat pakt ongunstig uit voor werknemers met een tijdelijk contract. Verder ontbreekt het volgens Coenen in Nederland aan leermogelijkheden voor mensen die moeten overstappen naar een andere functie. Ze noemt het voorbeeld van een 26-jarige meubelstoffeerder met schouderklachten. Zijn werkgever wilde zijn omscholing niet betalen. ‘Hij moest in zijn eigen tijd een opleiding volgen en betalen, maar kon die niet zelf financieren, omdat hij dan 30 procent terugging in salaris. Hij zat dus vast.’ Reflex Werkgevers moeten wegblijven van de ‘opleidingsreflex’ om iemand te parkeren bij een formele opleiding. Het is belangrijk om informeel leren te stimuleren, zo benadrukt Bauke Zeilstra, directeur van de Belastingsdienst Academie in zijn voordracht. Het doel van leren is volgens hem de prestatie te verhogen. Hij benadrukt dat leren niet alleen gebeurt op individueel niveau, maar ook op omgevingsniveau. Kenmerken van een lerende organisatie zijn volgens hem: bereidheid tot veranderen, tolerantie voor fouten, een experimentele houding en openheid, tijd voor reflectie en ruimte voor dialoog. Koninklijke De Vries Scheepsbouw wil met scholing de duurzame inzetbaarheid van werknemers bevorderen, vertelt personeelsadviseur Erica Immerzeel aan een dialoogtafel. Dit is nodig, omdat het werk fysiek vaak zwaar is. ‘Een lasser kan dat werk niet tot op hoge leeftijd volhouden. Dat betekent dat hij – binnen of buiten het bedrijf – iets anders moet gaan doen.’ Het scheepsbouwbedrijf werkt met een leerling-meestermodel om mensen intern te laten doorgroeien naar een gespecialiseerd niveau. Urgentiegevoel Vaak regeert in bedrijven de productiedruk van de orderportefeuille, zegt Erik Yperlaan, directeur van
18
MEI 2015 - NR.5
column
Studenten hebben sterk de houding: zeg maar wat ik moet doen Ook organiseert OOM workshops voor 45-plussers onder de noemer ‘Ervaring telt’, om ze meer inzicht te geven in hun waarde, kennis en ontwikkelingsmogelijkheden. Volgens Yperlaan zijn werknemers vaak onzeker over de koers die een bedrijf kiest. ‘Daardoor weten ze niet hoe ze zinvol in zichzelf kunnen investeren.’ Hij benadrukt dat het belangrijk is om als werkgever de dialoog hierover aan te gaan. Daarin moet het dan vooral gaan om het vinden van gedeelde belangen. Het aangaan van de dialoog is een van de concrete adviezen die de deelnemers meekrijgen naar huis. Zij hebben op hun beurt na iedere discussieronde een flinke stapel ‘ophaalkaarten’ volgeschreven met concrete aandachtspunten en suggesties die de SER-commissie voor haar verkenning kan gebruiken. n
Vernieuwing Subtiliteit is niet het eerste waar je aan denkt bij VNONCW-voorzitter Hans de Boer. Hij prikkelt doelbewust. Soms krijgt hij de kous op de kop van Volkskrantcolumniste Sheila Sitalsing. Maar vaak brengt hij het gemoed in beroering – en dat is volgens mij precies zijn bedoeling. Recentelijk zei hij dat niet de SER, maar een onafhankelijke commissie het kabinet zou moeten adviseren over de toekomst van de arbeidsverhoudingen. In de SER ‘schiet iedereen in de oude krampen’. Gaf hij hiermee zichzelf en zijn collega’s een openlijk brevet van onvermogen? Of schiep hij juist ruimte voor noodzakelijke vernieuwing? Ik moest hieraan denken toen vijftig jongeren met een vakbondsachtergrond begin april in het ReflexLAB hun plannen presenteerden voor een sociale zekerheid die past bij onze flexibele tijden. Het was een inspirerende gebeurtenis. Ze kwamen met creatieve oplossingen voor de vraag hoe jongeren zich permanent kunnen blijven scholen, nu werk steeds van aard verandert. De jongeren van nu zullen in hun leven misschien wel vijf keer van carrière switchen. Ze moeten het volhouden tot hun 72ste. Dan red je het niet met een O&O-fonds dat alleen betaalt voor specifieke scholing binnen de eigen branche. Toch houden werkgevers en werknemers hardnekkig vast aan ‘hun’ grote, zorgvuldig opgebouwde fondsen binnen hun eigen sector. Hoort dit soms bij de ‘oude krampen’ waar De Boer over sprak? De digitale revolutie brengt een nieuwe mentaliteit met zich mee van dynamiek en beweeglijkheid. Jongeren weten niet beter dan dat de wereld zo is. Dan moeten ze ook de middelen krijgen – zoals scholing – om zich daarin staande te houden. Ik ben benieuwd of de SER hierin het noodzakelijk verschil kan maken – en daarmee De Boers ongelijk kan aantonen. Gaat Mariëtte Hamer, die de plannen van de jongeren enthousiast in ontvangst nam, de daad bij het woord voegen? Yvonne Zonderop Journalist, gespreksleider, auteur en eigenaar van www.onsdigitaleleven.nl
SERmagazine
FOTO Christiaan Krouwels
OOM, Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de metaalbewerking, in zijn voordracht. OOM probeert daarom het urgentiegevoel op het punt van scholing bij zowel werkgevers als werknemers te vergroten. Zo worden werknemers geprikkeld tijdens ‘kennisavonden’: regionale bijeenkomsten over innovaties in de metaalbewerking, zoals 3D-printen. Er zijn jaarlijks zo’n twintig van deze avonden, vaak bij een ROC.
19
Zakenvrouw van het jaar en schuldhulpverlener Jacqueline Zuidweg
‘Ondernemer mag vallen, opstaan en weer doorgaan’ Ondernemer Jacqueline Zuidweg is optimistisch over de toekomst: in 2030 zijn we trots op onze independent professionals en is het niet erg om als ondernemer financieel op je gezicht te gaan. TEKST Ton Bennink FOTO Dirk Hol
20
MEI 2015 - NR.5
Met haar bedrijf Zuidweg & Partners vond Jacqueline Zuidweg een wrang gat in de markt. Voor particulieren met financiële problemen is er de schuldhulpverlening, voor grote bedrijven een batterij van adviseurs en juristen, maar voor het mkb en in het bijzonder de zelfstandigen was er niets. ‘Zelfstandigen hebben vaak botte pech als ze in de problemen komen, bijvoorbeeld na een echtscheiding of door ziekte.’ Ze gebruikt nooit de term zzp’er. ‘Zonder poen, zonder pensioen – je kent het wel. Ik spreek liever van independent professionals, ip’ers. We krijgen steeds meer van die creatieve ondernemende geesten. In 2030 naar verwachting 1,2 miljoen. Maar die vallen nog steeds vaak buiten de boot. Wij maken ons hard voor dit soort mensen.’ Haar werk vulde duidelijk een gat in de markt: in 2012 werd Zuidweg uitgeroepen tot Zakenvrouw van het
jaar. Volgens haar hebben we over vijftien jaar veel meer waardering voor de ip’er, met of zonder personeel. De eerste tekenen zijn hoopvol. Zo gaat de wet op de schop die regelt dat je automatisch in gemeenschap van goederen trouwt, tenzij je het anders regelt. Bij een huwelijk in gemeenschap van goederen wordt de partner meegezogen in een eventuele grote schuld. Daarnaast is er steeds meer mogelijk voor ip’ers op het gebied van pensioen. Ook werken enkele banken en de Belastingdienst volgens Zuidweg mee aan vroegsignalering van problemen van mkb’ers en zelfstandigen. Daarvoor werken ze samen met de door Zuidweg opgerichte stichting MKB Doorstart. Banken kunnen naar MKB Doorstart doorverwijzen als ze financieel onraad ruiken. ‘De kosten van de hulpverlening worden betaald door de banken en gemeenten. Via ons kan dan een passende krediet-
verrekijkers
verstrekker worden gevonden, maar vaak spelen er ook zaken als een gezondheidsdip, persoonlijke problemen of een gebrek aan bepaalde ondernemersvaardigheden. Na de intake koppelen we een bedrijfskundige aan de ondernemer. Die helpt hem verder in de match met een kredietverschaffer en fungeert zo nodig als coach. Overigens alleen als de onderneming levens-vatbaar is.’ Helikopterview Naar eigen zeggen heeft ze al veel ondernemingen samen met de ondernemer aan de praat gekregen. Maar er zijn er slechts weinigen die daarvoor uit willen komen. Want financiële problemen zijn taboe.
Zelfstandigen hebben vaak botte pech als ze in de problemen komen In 2030 is dat taboe bij ondernemers weg, verwacht Zuidweg. En ook de kortzichtige manier waarop bijvoorbeeld gemeenten omspringen met schuldhulpverlening voor ondernemers is dan geschiedenis. ‘Mijn bureau heeft 160 gemeenten als klant en de schuldproblematiek onder kleine ondernemers neemt toe. Naar schatting heeft een kwart van de kleine ondernemers meer dan
Verrekijkers Waar verdienen we in 2030 ons brood mee? Wat zijn dan onze problemen? Wat is dan opgelost? In de serie Verrekijkers kijken deskundigen naar de toekomst. Deel 15: schuldhulpverlener Jacqueline Zuidweg.
100.00 euro schuld. Tegelijk neemt het aantal schuldhulpvragen af dat wij via gemeenten binnenkrijgen. Dat is raar. Veel gemeenten zien de ondernemer blijkbaar liever failliet gaan en in de bijstand belanden, dan dat ze de helpende hand toesteken. Dat is een gebrek aan helikopterview. Die bijstand kun je voorkomen door op tijd in te grijpen, waardoor de onderneming dóór kan en je langdurige bijstandsuitkeringen bespaart.’ Jeugd Met de komst van een nieuwe generatie ondernemers ziet Zuidweg veel veranderen. Jongeren beseffen dat opleiding, creativiteit, kennis en vaardigheden meerwaarde geven op de arbeidsmarkt. En daar hoort ook vallen, opstaan en weer doorgaan bij. ‘Jongeren worden niet meer opgeleid tot werknemers zoals vroeger. De jeugd snapt hoe ondernemen werkt: een organisatie moet winst maken om te blijven bestaan en moet creatief zijn. En dat moet je dus ook – weliswaar goed voorbereid – maar eens proberen.’ Het verdwijnen van het taboe op financiële problemen is volgens haar een must. ‘In de Verenigde Staten tel je als ondernemer pas mee als je twee keer op je gezicht bent gegaan en het geprobeerd hebt. Die
houding moeten we hier ook meer krijgen.’ Traditionele multinationals gaan volgens haar verdwijnen. ‘Er komen meer grote samenwerkingsverbanden tussen ip’ers, ook internationaal. Grote bedrijven slanken af naar een kleine vaste kern met een grote flexibele schil. Daarmee kunnen ze beter inspelen op behoeften van de klant en de markt. Consumenten veranderen steeds sneller in hun gedrag en bedrijven moeten daarop inspelen. Die losse arbeidsverbanden vereisen wel meer onderling vertrouwen. Daarom worden de onafhankelijkheid van de ip’er en meer samenwerking cruciaal.’
In de VS tel je pas mee als je twee keer op je gezicht bent gegaan Ondanks de problemen die zij ziet, heeft ze vertrouwen in de toekomst. ‘Wij hebben de beste handelsgeest van Europa én we hebben een technologische voorsprong. De toekomst ziet er goed uit.’ n SERmagazine
21
FOTO Dirk Hol
SER kort
FOTO Dirk Hol
22
MEI 2015 - NR.5
Werkbezoek SER-delegatie aan Rotterdam Zuid
Advies Werkloosheid naar Tweede Kamer en minister
SER-voorzitter Mariëtte Hamer is op 22 april samen met raadsleden en commissieleden op werkbezoek geweest in Rotterdam Zuid. Ze werden ontvangen door Marco Pastors, directeur van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, een gezamenlijk programma waarin rijksoverheid, gemeente Rotterdam, onderwijs- en zorginstellingen, woningcorporaties en bedrijfsleven werken aan een nieuw en beter perspectief voor Rotterdam Zuid. Dit was het tweede werkbezoek in een serie. Eerder bezocht een delegatie al Eindhoven en binnenkort volgt Amsterdam. De werkbezoeken staan in het teken van het vergaren van input voor lopende adviestrajecten. Zo is de SER momenteel bezig met een advies in het kader van de Agenda Stad. Het SER-advies kijkt vooral naar succesfactoren en knelpunten op het gebied van werkgelegenheid, innovatie en ondernemerschap in de stad. Op de foto (rechts) is SER-scriptieprijswinnaar Jeroen Bastiaanssen te zien, die een dagje mee loopt met Mariëtte Hamer. n
SER-voorzitter Mariëtte Hamer en Romke van der Veen, voorzitter van de SER-commissie Toekomst Arbeidsmarktinfrastructuur en Werkloosheidswet, hebben eind maart met de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid gesproken. Zij gaven een toelichting op het advies Werkloosheid voorkomen, beperken en goed verzekeren. Zij deden dit samen met Niek Jan van Kesteren (VNO-NCW/MKB Nederland), Ton Heerts (FNV), Willem Jelle Berg (CNV) en Nic van Holstein (VCP). Het advies komt voort uit het Sociaal Akkoord dat kabinet en de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties in 2013 hebben gesloten. De SER heeft dialoogbijeenkomsten in het land gehouden om input voor het advies te krijgen. Het advies bevat voorstellen voor verbetering van de dienstverlening bij (dreigende) werkloosheid door een meer persoonlijke ondersteuning, betere aansluiting van activiteiten vóór en tijdens de WW en een lastendekkende WW-premie, gelijkelijk verdeeld over werkgevers en werknemers. Het advies werd op 7 april in ontvangst genomen door minister Lodewijk Asscher (SZW). De minister sprak zijn waardering uit voor het rapport en prees met name de sterkere inzet op preventie van werkloosheid. n
FOTO Dirk Hol
FOTO Shutterstock
SER-uitgave over scholing voor OR’en
Workshop due diligence
Expertmeeting over loopbaan migrantenjongeren
Waarom is scholing belangrijk voor ondernemingsraden, welk budget kun je als OR-lid vragen voor scholing en waar begin je? Dat zijn enkele van de vragen die worden behandeld in een speciale uitgave van de SER over ondernemingsraden en scholing. In de special staan interviews en reportages, maar ook handreikingen en tips. De SER wil niet alleen aandacht voor het overleg op landelijk niveau, maar ook op bedrijfsniveau. Daar is de ondernemingsraad hét forum voor advies en overleg. Via de OR worden werknemers betrokken bij de besluitvorming en kunnen zij invloed uitoefenen in de onderneming. Voor goede medezeggenschap is het van belang dat OR-leden scholing volgen om hun deskundigheid te vergroten. De SER richtte de Stichting SCOOR op die goede opleidingsinstituten een kwaliteitscertificaat verleent. Daarnaast stelt de SER richtbedragen op voor trainingen en cursussen. n
Vanuit de politiek en de maatschappij wordt met grote belangstelling gekeken naar de aanpak van bedrijven om risico’s bij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen te verminderen (due diligence). Hoe bepaalt een sector welke risico’s de meeste impact hebben op mens en natuur, waaraan geven zij prioriteit, hoe pakken zij de risico’s aan en wanneer is samenwerking met anderen nodig om invloed (leverage) te vergroten? De SER organiseert een tweedaagse workshop over due diligence voor branche- en sectororganisaties die hun leden verder willen helpen bij vragen over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), over de implementatie van due diligence (MVO-risico-management) en over het omgaan met MVO-risico’s en kansen in de keten. De workshop is ook bedoeld voor sector- of brancheorganisaties die een eigen IMVO-convenant willen sluiten. De workshop vindt plaats op 20 en 21 mei. Meer informatie: www.ser.nl/nl/themas/imvo. n
Is de studie- en loopbaanbegeleiding in het Nederlandse onderwijssysteem voldoende afgestemd op de behoeften van jongeren met een niet-westerse achtergrond? Tijdens een expertmeeting bij de SER begin april, kwamen een twintigtal wetenschappers, leerlingen, docenten, onderwijsvertegenwoordigers, organisaties die specifieke begeleiding bieden en de overheid bijeen om over deze vraag na te denken. Alle deelnemers waren van mening dat voor deze jongeren meer studie- en loopbaanbegeleiding nodig is. Ook waren de deelnemers het erover eens dat de oplossing moet worden gevonden in samenwerking met bedrijfsleven, overheid, leerling en ouders. De SER-werkgroep Benutting Arbeidspotentieel Migrantenjongeren (BAM) werkt verder aan onderzoek naar studiekeuze en loopbaanoriëntatie als verklarende factoren voor de achterblijvende arbeidsmarktpositie van migrantenjongeren. Doel is knelpunten te signaleren en (praktische) aanbevelingen te doen voor beleidsmakers en het werkveld. Het streven is deze signalering medio 2015 af te ronden. n
SERmagazine
23
Wat zou u doen als u één dag de premier was van Nederland?
TEKST Berber Bijlma FOTO Dirk Hol
Wat zou u met spoed willen veranderen? Mail ons:
[email protected]
One day only WIE? Jan Troost (57) WAT? Strijder voor gelijke rechten voor gehandicapten, troostoverleven.nl
‘Als ik één dag premier was van dit land, zou er allereerst een lift in het Torentje komen. Anders kan ik m’n werkplek niet eens bereiken. Onlangs had ik een gesprek met Mark Rutte en moesten we in een kamertje beneden zitten. Vervolgens zou ik het ‘Verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap’ van de VN ondertekenen. Die handtekening betekent dat Nederland eindelijk werk wil maken van het recht op deelname van gehandicapten op alle terreinen van de samenleving. Als rolstoelgebruiker merk ik dat bijvoorbeeld winkels, horeca en openbaar vervoer nog vaak niet goed toegankelijk zijn en soms zelfs minder toegankelijk worden. Vroeger kon ik nog zelf tanken. Tegenwoordig lukt dat bijna nergens meer, omdat die apparaten steeds hoger worden. De samenleving gaat uit van mensen van 1.80 meter.
Bij de nieuwbouw van publieke gebouwen zie je nog regelmatig dat de toegankelijkheid voor rolstoelgebruikers alleen in het publieke deel van het gebouw is verwerkt. Maar je kunt toch ook werknemer zijn in plaats van bezoeker? Dan moet je toch wel in de kelder kunnen? Voor de aanleg en bouw van publieke plekken zou ik daarom de gehandicapteneffectrapportage invoeren, analoog aan de milieueffectrapportage die we al heel lang hebben. De bezuinigingen op het persoonsgebonden budget en de Wmo draai ik meteen terug. Hoe kun je streven naar participatie zonder compensatie? Er moet een goede regeling zijn voor de meerkosten die mensen met een handicap maken voor het aanpassen van bijvoorbeeld hun huis of hun auto.’