Heden, de september tweeduizend vijftien, op verzoek van de heer mr. X., wonende te X, in deze zaak procederend voor zichzelf, nader te noemen: “X”;
GEDAGVAARD: 1. de besloten vennootschap Y B.V., gevestigd te Y, nader te noemen: “Y”, aldaar aan dat adres mijn exploot doende, sprekende met en afschrift dezes en aangehechte stukken latende aan:
2. de STAAT DER NEDERLANDEN, (Ministerie van Veiligheid en Justitie), zetelend te (2514 CV) Den Haag aan het aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52, nader te noemen: “De Staat”, aldaar aan dat adres mijn exploot doende, sprekende met en afschrift dezes en aangehechte stukken latende aan:
OM:
Op dag de oktober tweeduizend vijftien, des voormiddags te 10.00 uur, in persoon of vertegenwoordigd door een gemachtigde te verschijnen voor de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag, afdeling privaatrecht, kamer voor kantonzaken, alsdan en aldaar zitting houdende in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60; MET AANZEGGING: -
dat dan een terechtzitting wordt gehouden in het Paleis van Justitie aan het adres Prins Clauslaan 60 te Den Haag, op welke terechtzitting de gedaagde mondeling of schriftelijk kan antwoorden op de hierna omschreven eis en gronden;
-
dat de gedaagde in plaats van mondeling of schriftelijk te antwoorden op de terechtzitting, ook vóór de laatstgenoemde datum een schriftelijk antwoord kan indienen ter griffie van het genoemde rechtbank, afdeling privaatrecht, kamer voor kantonzaken, aan het adres Prins Clauslaan 6o te Den Haag (postadres: Postbus 20302, 2500 EH Den Haag);
-
dat indien de gedaagde niet in persoon of vertegenwoordigd door een gemachtigde in het geding verschijnt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten zijn in acht genomen, de rechter verstek tegen de gedaagde verleent en de vordering toewijst, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
-
dat indien ten minste één van de gedaagden in het geding verschijnt, tussen alle partijen één vonnis zal worden gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd;
-
dat van gedaagde bij verschijning in de procedure geen griffierecht zal worden geheven.
TENEINDE: mijn requirant als eiser te horen eis doen en concluderen als volgt:
1. X heeft op 17 september 2015 gereageerd op een advertentie van Y voor een vacature bij een middelgroot advocatenkantoor voor een advocaat-medewerker arbeidsrecht, met vacaturenummer NR zzz (productie 1). 2. Per omgaande reactie (vrijwel binnen een uur) wees Y deze sollicitatie af omdat “u overgekwalificeerd bent voor deze optie. Gezien de samenstelling van het team ben ik op zoek naar iemand met maximaal 7 jaar werkervaring.”, (productie 2). 3. Nadat X Y voorhield deze afwijzing onrechtmatig te achten wegens leeftijdsdiscriminatie en verzocht om de identiteit van de opdrachtgever, neemt Y haar woorden “terug”. De werkelijke grond voor afwijzing zou zijn dat het advocatenkantoor enkel kandidaten wenst te spreken “die recentelijk 100% op een arbeidsrechtelijke sectie hebben gezeten” (productie 3). 4. Afgezien van vage persoonlijkheidskenmerken (zoals “je bent no nonsense” en “je bent hands on”) vermeldt de advertentie over de vereisten voor de functie slechts: “Je hebt 4 tot 7 jaar ervaring op het gebied van het arbeidsrecht opgedaan in de advocatuur”. 5. De initiële motivatie voor de afwijzing van de sollicitatie van X sluit zodoende precies aan bij de letterlijke tekst van de advertentie, waarbij die 7 jaar ervaring klaarblijkelijk als maximale ervaringseis is gesteld. 6. X wist bij eerste lezing niet hoe hij de tekst: “Je hebt 4 tot 7 jaar ervaring” precies diende op te vatten. Het laat immers nog ruimte voor de mogelijke bedoeling van het advocatenkantoor om liefst iemand van 7 of meer jaar ervaring in dienst te nemen, terwijl ook iets minder ervaren kandidaten (tenminste 4 jaar ervaring) mogen reageren. 7. Anderzijds kan dat resultaat al bereikt worden met “Je hebt tenminste 4 jaar ervaring, liever nog wat meer”. Gelet echter op de omgaande afwijzing kan X zich niet aan de zich aan hem opdringende conclusie onttrekken dat heus maximaal 7 jaar ervaring bij de kandidaten werd verlangd, hetgeen een verboden onderscheid vormt.
8. De tweede motivatie sluit ook niet op de tekst van de advertentie aan. X houdt die tweede afwijzingsgrond voor vals. Er is met het oog op de objectieve functie-vereisten geen zinvol onderscheid te maken tussen ervaren arbeidsrechtadvocaten (met minstens 4 jaar ervaring) die wel of niet recentelijk 100% op een arbeidsrechtelijke sectie hebben gezeten. Waarom zou een voldoende ervaren kandidaat immers niet tevens over ervaring en kennis op breder terrein dan arbeidsrecht mogen beschikken, indien zijn ervaring en kennis van het arbeidsrecht overigens aan alle in de advertentie vermelde vereisten voldoen? 9. Voorts is met de reactie van Y nog niet teruggenomen dat het advocatenkantoor een team heeft dat gezien de “samenstelling” daarvan slechts een kandidaat wenst te overwegen die… blijkbaar niet teveel ervaring heeft. Immers hoe moet X die samenstelling anders opvatten dan… een jong team dat… geen oudere collega wenst? 10. De onrechtmatigheid van de aanvankelijke afwijzing is met de gecorrigeerde, naar de mening van X valse, afwijzingsgrond niet weggenomen. X ervaart de afwijzing van zijn sollicitatie als ernstige schending van zijn grondrecht op gelijke behandeling. 11. Er is de richtlijn van de Raad van de Europese Unie nr. 2000/78 van 27 november 2000. X citeert enige overwegingen uit die richtlijn: “(1) Overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is de Europese Unie gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben, en eerbiedigt de Unie de grondrechten, zoals die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals die uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht. (4) Gelijkheid voor de wet en bescherming van eenieder tegen discriminatie is als universeel recht erkend door de Universele Verklaring van de rechten van de mens, door het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, door de Internationale Verdragen van de Verenigde Naties inzake burgerrechten en politieke rechten, respectievelijk inzake economische, sociale en culturele rechten, en door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, die door alle lidstaten zijn ondertekend; Verdrag nr. 111 van de Internationale Arbeidsorganisatie verbiedt discriminatie op het terrein van arbeid en beroep. (5) Het is belangrijk dat deze fundamentele rechten en vrijheden worden geëerbiedigd. (9) Arbeid en beroep zijn sleutelelementen voor het waarborgen van gelijke kansen voor eenieder en zij leveren een belangrijke bijdrage aan het volledig deelnemen van burgers aan het economische, culturele en sociale leven, alsook aan hun persoonlijke ontplooiing.
(11) Discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid kan de verwezenlijking van de doelstellingen van het EG-Verdrag ondermijnen, in het bijzonder de verwezenlijking van een hoog niveau van werkgelegenheid en van sociale bescherming, de verbetering van de levensstandaard en de kwaliteit van het bestaan, de vergroting van de economische en sociale cohesie en van de solidariteit, alsmede het vrij verkeer van personen. (12) Daartoe dient in de gehele Gemeenschap elke directe of indirecte discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid op de door deze richtlijn bestreken terreinen verboden te zijn. (25) Het verbod op discriminatie op grond van leeftijd vormt een fundamenteel element om de in de werkgelegenheidsrichtsnoeren gestelde doelen te bereiken en de diversiteit bij de arbeid te bevorderen; (35) De lidstaten dienen voor inbreuken op de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast te stellen.” 12. In artikel 17 van deze richtlijn is inderdaad die laatste opdracht aan de lidstaten opgenomen, terwijl in artikel 18 is aangegeven dat de lidstaten tot uiterlijk 2 december 2003 de tijd hebben om die opdracht effectief uit te voeren. 13. De Staat heeft deze opdracht niet effectief uitgevoerd. 14. Bij Memorie van Toelichting bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de implementatie van de richtlijn (Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid), kamerstukken II, 2001-2002, 28170, nr 3, vermeldt de regering dat de betreffende sancties in artikelen 11 en 13 van het wetsvoorstel zijn aan te treffen. 15. Kennelijk achtte de regering geen andere sanctionering nodig dan met deze artikelen zou worden gerealiseerd, namelijk door daarmee de nietigheid van eenzijdige of meerzijdige rechtshandelingen waarin van leeftijdsdiscriminatie sprake is te proclameren. Daarmee heeft de Staat echter geen enkele sanctie gesteld op het werven voor een vacature in strijd met het beginsel van gelijke behandeling, laat staan een doeltreffende, evenredige en afschrikkende sanctie tegen zodanige werving resp. arbeidsmarktbemiddeling. 16. X ziet een stroom recente uitspraken van het College voor de rechten van de mens, waarin van leeftijdsdiscriminatie sprake is bij de werving voor vacatures. Nota bene de Staat zelf, het Ministerie van Defensie en UWV, bezondigen zich bij het werven van personeel aan de wet, zomede keurige organisaties als Rabobank, Delta Lloyd en anderen (zie selectie: productie 4). De niet bindende uitspraken van dat college bieden blijkbaar geen effectieve bescherming tegen discriminatie. 17. Een Europese richtlijn is niet vrijblijvend voor de Staat maar is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke Lid-Staat waarvoor zij bestemd is (doch aan de
nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen), zie artikel 189 Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap van 1957. 18. In verband met die verbindendheid heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld (zie Francovich-arrest C-6/90 en C-9/90): “Wanneer (...) een Lid-Staat niet voldoet aan de krachtens artikel 189, derde alinea, op hem rustende verplichting alle maatregelen te nemen die nodig zijn om het door een richtlijn voorgeschreven resultaat te bereiken, moet er ter verzekering van de volle werking van deze gemeenschapsrechtelijke bepaling een recht op schadevergoeding bestaan wanneer aan drie voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moet het door de richtlijn voorgeschreven resultaat de toekenning van rechten aan particulieren inhouden. In de tweede plaats moet de inhoud van die rechten kunnen worden vastgesteld op basis van de bepalingen van de richtlijn. En ten slotte moet er een causaal verband bestaan tussen de schending van de op de staat rustende verplichting en de door de benadeelde personen geleden schade. Deze voorwaarden zijn voldoende om voor particulieren een recht op schadevergoeding in het leven te roepen, dat zijn grondslag rechtstreeks in het gemeenschapsrecht vindt.” 19. X stelt dat de Staat niet aan haar verplichting heeft voldaan om op grond van voormelde richtlijn 2000/78 een doeltreffende, evenredige en afschrikkende sanctie in te voeren om daarmee als resultaat te bereiken dat vanaf 2 december 2003 bij werving van personeel, zoals X, geen verboden onderscheid naar leeftijd plaats heeft. Richtlijn 200/87 kent aan X de toekenning van een recht in: het recht om bij sollicitaties gelijk te worden behandeld met kandidaten van een jongere leeftijd resp. met minder ervaring. Dat recht kan worden vastgesteld op basis van die richtlijn: de Staat heeft hier immers geen beleidsvrijheid qua het te bereiken resultaat, terwijl in de richtlijn zelf voldoende duidelijk is vermeld in welke gevallen sprake is van verboden onderscheid . Voorts is direct causaal verband aanwezig tussen de schending en de door X geleden schade: geen mogelijkheid om een hem passende dienstbetrekking aan te gaan tegen een hem passend loon en tevens smartengeld vanwege de inbreuk in zijn grondrecht als zodanig. 20. Daarmee heeft de Staat onrechtmatig jegens X gehandeld. Blijkens zijn website zorgt het Ministerie van Veiligheid & Justitie “voor de rechtsstaat in Nederland, zodat mensen in vrijheid kunnen samenleven, ongeacht hun levensstijl of opvattingen. Veiligheid en Justitie werkt aan een veiliger en rechtvaardiger samenleving door mensen rechtsbescherming te geven en waar nodig in te grijpen in hun leven”, zodat X daarom dit Ministerie in het exploot van dagvaarding aanduidt. 21. Bij zijn laatste werkgever (Z Beheer BV te Z, h.o.d.n. Advocatenkantoor Z) had X een salaris van € 5.487 bruto per maand (productie 5). Momenteel maakt X aanspraak op een werkloosheidsuitkering van UWV. Hij heeft geen andere inkomsten. 22. X heeft sinds 1978 vrijwel aansluitend in loondienst gewerkt, met geen, één of slechts enkele maanden werkloosheid tussen de bedrijven door. Hij biedt aan dit te bewijzen door overlegging van zijn cv en UWV-werknemersstatus.
23. Ervan uitgaande dat X het een maand in het team van het advocatenkantoor zou hebben uitgehouden, begroot hij zijn materiële schade op € 5.000, een maand bruto loon, waarbij X enig water bij de wijn zou hebben gedaan. 24. De schending van zijn grondrecht op gelijke behandeling vormt een inbreuk die als zodanig reeds vergoeding van smartengeld rechtvaardigt. 25. X biedt nader bewijs aan van al zijn stellingen. MITSDIEN: Het de kantonrechter behage om bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: a. te verklaren voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens eiser hebben gehandeld; b. gedaagden elk te veroordelen om aan eiser een schadevergoeding van elk € 5.000 te voldoen, althans een naar billijkheid ex aquo et bono vast te stellen vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke interessen vanaf heden tot de dag der algehele voldoening; c. gedaagden te veroordelen tot de kosten van deze procedure, waaronder de kosten van betekening en executie voor zover noodzakelijk; De kosten van dit exploot (BTW niet verrekenbaar) zijn voor mij, deurwaarder: