Senioren en Langer zelfstandig wonen Bouwstenen voor de campagne-strategie
In opdracht van: Dienst Wonen Zorg en Samenleven, Gemeente Amsterdam Projectnummer: 14146
Hester Booi Ellen Lindeman
Bezoekadres: Oudezijds Voorburgwal 300
Telefoon 020 251 0324/0412
Postbus 658, 1000 AR Amsterdam
www.os.amsterdam.nl
[email protected]
[email protected]
Amsterdam, september 2014
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Inhoud
2
Inleiding
3
1 Ouderen in Amsterdam 1.1 Huidige situatie 1.2 Prognoses
5 5 9
2 Woonsituatie en woonwensen
12
3 Gezondheid en zorggebruik 3.1 Ervaren gezondheid 3.2 Dagelijkse beperkingen 3.3 Zorggebruik: contact met de huisarts 3.4 Zorggebruik: AWBZ en WMO 3.5 Gezondheid oudere migranten
18 18 19 20 21 22
4 Sociale netwerken en informele zorg 4.1 Eenzaamheid 4.2 Sociale contacten 4.3 Mantelzorg 4.4 Familienetwerk in Amsterdam
24 24 25 26 28
5 Ouderen bereiken 5.1 Internet 5.2 Amsterdamse media 5.3 Huisartsenpraktijken en wijkteams
29 29 30 31
6 Doelgroepen
32
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
Inleiding
Door WZS (Dienst Wonen Zorg en Samenleven) van de gemeente Amsterdam wordt een campagne voorbereid om ouderen bewust te maken zelf na te denken over de toekomstbestendigheid van hun woonruimte en hier eventueel veranderingen in aan te brengen. Het onderzoek dat in deze rapportage centraal staat, vormt een voorbereiding op deze campagne. In de afgelopen jaren is wonen en zorg steeds meer gescheiden, deels omdat ouderen hier zelf de voorkeur aan geven (langer thuis blijven wonen), deels door aanpassingen in de indicatiestellingen voor intramurale zorg. De komende jaren wordt gefaseerd het scheiden van wonen en zorg versneld ingevoerd. Mensen met lichtere zorgzwaartepakketten (ZZP 1-4, d.w.z. beschut wonen met begeleiding en/of verzorging) 1 zullen vanaf 2016 zelfstandig moeten wonen. Een groot deel van de woningvoorraad in Amsterdam is weinig geschikt om op hoge leeftijd of met beperkingen in te blijven wonen. De verantwoordelijkheid om ook op hoge leeftijd over geschikte woonruimte te beschikken en de benodigde (informele) zorg te regelen komt meer bij de ouderen zelf te liggen. Ouderen zullen verschillen in hun (huidige en toekomstige) mogelijkheden en beperkingen daarin. Uit landelijk onderzoek komt bijvoorbeeld naar voren dat bijna de helft van de Nederlanders onvoldoende of geringe kennis, motivatie en zelfvertrouwen heeft om een actievere rol te spelen bij het 2 omgaan met ziekte en zorg. Om de verschillende groepen ouderen bewust te maken van de genoemde benodigde verantwoordelijkheden zijn verschillende aanpakken nodig. Ouderen zijn immers geen homogene groep die met één communicatiekanaal en één boodschap te bereiken is. Er is daarom behoefte aan meer inzicht in welke groepen er binnen de ouderen te onderscheiden zijn. Op basis daarvan kan bepaald worden welke boodschap aan de verschillende groepen gebracht kan worden en op welke manier. De onderzoeksvragen in deze rapportage zijn: 1. Hoe ziet de groep ouderen in de stad er uit? Wie zijn het en waar wonen zij? En wat zijn de te verwachte ontwikkelingen daarin? 2. Hoe wonen verschillende groepen ouderen in de stad en wat zijn hun woonwensen? In hoeverre zijn hun woningen geschikt om oud in te worden? Welke initiatieven van ouderen zelf zien we? 3. Wat is de gezondheidspositie van verschillende groepen ouderen en hoe ziet hun zorggebruik eruit? 4. Hoe zien de sociale netwerken van ouderen eruit, als hulpbronnen voor informele zorg? 5. Hoe zijn verschillende groepen ouderen het beste met informatie te bereiken? 1 2
Gemeente Amsterdam, WZS. De Nota Met Zorg Wonen, maart 2014. Zie overzichtsstudie van het NIVEL (2014), Ouderen van de toekomst. Verschillen in de wensen en
mogelijkheden voor wonen, welzijn en zorg.
3
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
6. Welke doelgroepen van ouderen zijn er, vanuit de antwoorden op de voorafgaande vragen, te onderscheiden? In dit onderzoek is gekeken naar de positie van verschillende groepen ouderen in de stad en naar hoe deze ouderen het beste zijn te bereiken met informatie. Er is bekeken hoe de huidige samenstelling van de ouderen in Amsterdam eruit ziet, inclusief prognoses voor de toekomst (zie hoofdstuk 1), en hoe hun woonsituatie is en wat hun woonwensen zijn (hoofdstuk 2). Verder wordt in deze rapportage een beeld geschetst van de gezondheidstoestand van ouderen (hoofdstuk 3) en van hun sociale contacten (hoofdstuk 4). Daarna wordt nagegaan hoe ouderen het beste bereikt kunnen worden met een gemeentelijke campagne (hoofdstuk 5) en tot slot worden conclusies getrokken voor verschillende doelgroepen van ouderen (hoofdstuk 6).
4
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
1 Ouderen in Amsterdam
1.1 Huidige situatie Op 1 januari 2014 woonden er bijna 182.000 inwoners van 55 jaar en ouder in de stad. Dat is ruim een vijfde deel van alle inwoners (22%). Een groot deel van de ouderen in de stad bestaat uit jonge ouderen: bijna de helft van de Amsterdammers van 55 jaar of ouder is onder de 65 jaar (zie figuur 1.1). Ruim een vijfde van de ouderen is 75 jaar of ouder, waarvan 13% 80 jaar of ouder. Figuur 1.1 55-plussers, verdeling naar leeftijdsgroepen, 2014 (procenten) 13% 26% 9%
55-59
60-64
65-69
70-74
75-79
80 +
12%
22% 18%
Bron: O+S
Verdeling over de stad Een groot deel van de ouderen woont in stadsdeel Zuid (19% van de 55-plussers, 23% van de 75-plussers) en Nieuw-West (18% van de 55-plussers, 23% van de 75-plussers). Relatief wonen er ook veel ouderen in Centrum, vooral jonge ouderen (55-64 jaar). In de stadsdelen Noord en (in mindere mate) Zuid en Nieuw-West wonen relatief veel ouderen van 75 jaar en ouder. Kijken we naar de 22 gebieden van de wijkteams, dan wonen er relatief veel 75-plussers in de gebieden Buitenveldert/Zuidas (17%), Osdorp (9%) en het Oostelijk en Westelijk deel van Amsterdam-Noord (9% en 8%, t.o. 5% gemiddeld). Het kleinste aandeel 75plussers vinden we in het Oostelijk Havengebied en IJburg/Eiland Zeeburg (beide afgerond 1% van de bevolking in die gebieden). Op de nu volgende kaarten is te zien waar de verschillende leeftijdsgroepen van ouderen wonen in Amsterdam. Het geeft de gebieden aan waar ouderen geconcentreerd zijn. De ‘jongste’ ouderen (55-64 jaar) wonen veelal in Centrum en Zuid. Gebieden als de
5
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Jordaan, de Nieuwmarktbuurt en de Stadionbuurt vallen bij deze groep op. Daarnaast zijn er enkele gebieden in Zuidoost aan te wijzen: Gein, Holendrecht en de Geerdinkhof. Figuur 1.2 Concentraties 55-64 jarigen (min. 50, min 17,2%), 2012
bron: Stadsmonitor
Bij de leeftijdsgroep 65-74 jaar verschuiven de concentraties iets. De concentraties in het Centrum zijn minder sterk en de Tuindorpen (Betondorp, Tuindorp Oostzaan, Buiksloot en Nieuwendam) komen in beeld. Figuur 1.3 Concentraties 65-74 jarigen (min. 50, min 11,5%), 2012
bron: Stadsmonitor
6
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
De huidige 75-plussers wonen niet vaak in het centrum, maar juist in Nieuw-West, Noord, Buitenveldert en Betondorp. Figuur 1.4 Concentraties 75+ jarigen (min. 50, min 9,5%), 2012
bron: Stadsmonitor
Geslacht Het aandeel vrouwen onder 55-plussers ligt met 53% iets hoger dan het aandeel mannen, en neemt toe naarmate de leeftijd stijgt. Zes van de tien 75-plussers zijn vrouwen (62%). Huishoudtype Bijna de helft van de 55-plussers in Amsterdam woont alleen (45%, zie figuur 1.5). Daarnaast woont een groot deel met een partner en zonder kinderen (36%). Een kleiner deel woont met kinderen: 12% als paar, 5% als eenoudergezin. Twee procent van de 55plussers woont in een tehuis. De oudere leeftijdsgroep woont vaker alleen. Ruim de helft van de 75-plussers woont alleen (54%), een derde woont samen met een partner (33%) en 7% woont in een tehuis. In Centrum wonen relatief veel 75-plussers in een tehuis, namelijk 15%.
7
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Figuur 1.5 Verdeling van huishoudtypen onder onderen, 55-plus en 75-plus, 2014 (procenten) 75+
55+
5%
1% 2%
7% 1% 2% 2%
12% alleenstaand (on)gehuwd samenwonend zonder kinderen (on)gehuwd samenwonend met kinderen eenoudergezin
44%
54% 34%
overig tehuisbewoner
36%
bron:O+S
Herkomstgroepen Ruim zes van de tien ouderen (63% onder 55-plussers) zijn van Nederlandse herkomst, ruim twee van de tien van niet-westerse herkomst (23%) en 14% is van westerse (nietNederlandse) herkomst (zie tabel 1.3). Het aandeel van niet-westerse herkomst is kleiner naarmate de leeftijd hoger ligt. Zo is 29% van de 55-64 jarigen van niet-westerse herkomst, tegenover 12% van de 75-plussers. Bij deze laatst genoemde groep gaat het vaak om ouderen van Surinaamse herkomst. Zoomen we in op de groep ouderen van Nederlandse herkomst, dan zijn zes van de tien in Amsterdam geboren (58%) en komen vier van de tien van elders (42%). Jongere ouderen komen vaker van elders dan oudere ouderen; zo is bijna de helft van de jongere ouderen (55-64 jaar, 49%) van Nederlandse herkomst ‘import’ tegenover ruim een derde van de 75-plussers (35%, zie tabel 1.6, onderste rij). Tabel 1.6 Herkomstgroepen onder ouderen, 2014 (procenten binnen leeftijdsgroepen)
herkomstgroepen Suriname
55-59
60-64
65-69
70-74
75+
totaal 55+
11
9
7
7
6
8
Ned. Antillen
2
2
1
1
1
1
Turkije
3
3
3
3
1
3
Marokko
6
5
4
6
3
5
10
7
4
3
2
6
totaal niet-westers
32
26
19
21
12
23
westers
14
16
15
15
13
14
overig niet-westers
autochtoon totaal
niet in Amsterdam geboren autochtonen
54
58
66
65
74
63
100
100
100
100
100
100
49
46
41
39
35
42 bron: O+S
8
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
1.2 Prognoses Zoals al eerder genoemd, woonden er begin 2014 bijna 182.000 55-plussers in Amsterdam, 22% van de totale bevolking. Dat aantal zal naar verwachting stijgen naar ruim 251.000 in 2035, dat wil zeggen 28% van de Amsterdammers. Kijken we alleen naar de 65-plussers dan gaat het aandeel naar verwachting van 12% in 2014 (ruim 95.000) naar 17% (bijna 155.000) in 2035. Figuur 1.7 Ontwikkelingen in het aandeel ouderen (55+ en 65+) in Amsterdam, 2014 en prognoses 2025, 2030 en 2035 (procenten van de totale bevolking) % 30
25
20 totaal 55+
15 totaal 65+ 10
5
0 2014
2020
2025
2030
2035
bron: DRO/O+S
Voor alle leeftijdsgroepen wordt een stijging in het aantal en aandeel verwacht, maar dat zal naar verwachting voor de jongste leeftijdsgroep van 55-59 jaar vanaf 2020 dalen (zie figuur 1.8). De aanvankelijke stijging van de groep van 60-64 vlakt na 2025 naar verwachting wat af en die van de 65-69 jarigen vanaf 2030. De oudere leeftijdsgroepen, vanaf 70 jaar, zullen blijven toenemen. In figuur 1.8 is dus duidelijk het effect van de zgn. babyboom generatie ouderen te zien: de grote groep ‘jonge’ ouderen (55-64 jaar) die na verloop van tijd zal dalen.
9
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Figuur 1.8 Ontwikkelingen in het aandeel ouderen in Amsterdam naar leeftijdsgroepen, 2014 en prognoses 2025, 2030 en 2035 (procenten van de totale bevolking) % 7
6
5
55-59 60-64 65-69
4
70-74 75-79 80-84
3
85 e.o. 2
1
0 2014
2020
2025
2030
2035
bron: DRO/O+S
In de vorige paragraaf kwam al naar voren dat bijna een kwart van de Amsterdammers van 55 jaar en ouder, 23%, van niet-westerse herkomst is. Van de 65-plussers is 17% van niet-westerse herkomst. Dat aandeel is relatief klein, gezien 35% van alle Amsterdammers van niet-westerse herkomst is. Maar de verwachting is dat het aandeel snel sterk toeneemt. In 2020 zal naar verwachting 21% van de 65-plussers van nietwesterse herkomst zijn en in 2030 27%. In figuur 1.9 is de verwachting voor verschillende leeftijdsgroepen onder ouderen weergegeven.
10
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
Figuur 1.9 Ontwikkelingen in het aandeel van niet-westerse herkomst onder ouderen in Amsterdam, 2014 en prognoses over 2020 en 2030 (procenten onder de betreffende leeftijdsgroep) % 40
35
30 55-59 60-64
25
65-69 70-74
20
75-79 80-84 85 e.o.
15
totaal 65 e.o. 10
5
0 2014
2020
2030
bron: DRO/O+S
11
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
2 Woonsituatie en woonwensen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huisvestingssituatie en de woonwensen van ouderen. Er wordt gekeken in welke mate ouderen in een woning wonen zonder trappen en of zij zelf inschatten dat hun woning geschikt is om oud in te worden. Vervolgens wordt ingegaan in welke mate ouderen hun huidige woning hebben gekozen vanwege gelijkvloersheid. In de tweede paragraaf wordt ingegaan op de woonwensen van ouderen. Woonsituatie De meerderheid van de ouderen huurt bij een corporatie een sociale huurwoning (58%). Ouderen van Marokkaanse herkomst wonen bijna uitsluitend in een sociale huurwoning van een corporatie (88%) en ook bij Turkse, Surinaamse en Antilliaanse ouderen is het aandeel hoog (80%-81%). Autochtone ouderen die opgegroeid zijn in Amsterdam wonen vaker in een sociale huurwoning van een corporatie (63%) dan autochtonen die van buiten Amsterdam komen (42%). Wanneer ouderen een koopwoning hebben, dan zijn de hypotheeklasten hiervan vaak laag. Autochtone ouderen die niet in Amsterdam zijn opgegroeid en westerse allochtonen hebben wat vaker een koopwoning dan andere groepen. Autochtonen en westerse allochtonen huren daarnaast wat vaker bij een particulier, het gaat dan ook om een sociale huurwoning. Tabel 2.1 Segment van de woning per herkomstgroep onder 55-plussers, 2013 (procenten) koop
huur
lage middelhoge hypotheek- hypotheeklasten (tot lasten en met (€665€665,-) €1077,-)
hoge hypotheeklasten (meer dan €1077,-)
sociale huur, corporatie (tot en met €665,-)
sociale huur, particulier (tot en met €665,-)
middeldure huur, corporatie en particulier (€665€1077,-)
dure huur (corporatie en particulier, meer dan €1077)
segment onbekend
totaal
Surinaams
3
4
2
81
4
1
0
4
100
Antilliaans
5
2
3
80
3
5
0
2
100
Turks
5
1
2
81
4
2
0
4
100
Marokkaans
0
3
1
88
3
3
0
3
100
Overig niet-westers
5
3
3
73
7
3
1
7
100
Westers
14
4
3
52
12
4
2
8
100
autochtoon, import autochtone Amsterdammer
18
6
6
42
14
4
1
8
100
11
2
1
63
13
3
0
6
100
totaal 55-plussers
12
4
4
58
11
4
1
7
100
bron: O+S/WZS/WiA2013
Ouderen wonen vaak nog in hetzelfde huis waar hun kinderen zijn opgegroeid. Als de kinderen het huis uit zijn, komt er ruimte vrij. Een woning kan dan als te groot worden ervaren. Ongeveer de helft van de 55-plussers woont in een woning van meer dan 70 vierkante meter. Het zijn vooral ouderen in een koopwoning die groot wonen: van hen heeft 81% heeft een woning groter dan 70 vierkante meter. Bij de ouderen in een
12
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
corporatiewoning is dit 41%. Voor ouderen in een corporatiewoning is er de regeling ‘Van Groot naar Beter’. Ouderen worden daarmee gestimuleerd hun grote woning (meer dan 70 vierkante meter) te verruilen voor een kleinere woning (minder dan 60 vierkante meter). Voor veel ouderen is traplopen een probleem, 34% van de 55-plus huishoudens en 52% van de zelfstandig wonende 75-plus huishoudens geeft aan dat traplopen niet meer makkelijk gaat. Toch woont ongeveer de helft van hen die moeite hebben met traplopen in een woning met trappen (naar de woning toe of in de woning). Vooral 55-64 jarigen wonen nog weinig in een woning zonder trappen (23%). Naarmate de leeftijd vordert, neemt dit aandeel wel toe, tot 47% bij de 75-plussers. Ook huishoudens waar iemand 3 moeite heeft met traplopen, wonen vaker in een traploze woning (44%). De verschillen tussen inkomens (niet in tabel) en eigendomsvorm van de woning zijn klein. Des te opvallender zijn de verschillen tussen herkomstgroepen: slechts 13% van de Marokkaanse ouderen woont in een woning zonder trappen, ook bij Turkse huishoudens en oudere huishoudens van overige niet-westerse herkomst is het aandeel beperkt (21%). Marokkaanse ouderen geven ook in veel mindere mate aan dat hun woning geschikt is om oud in te worden (33% t.o.v. 52% gemiddeld). Tabel 2.2 Woonsituatie ouderen (55+) naar enkele kenmerken, 2013 (procenten) % zonder trappen
% woning geschikt om oud in te worden
totaal
31
52
55-64 jaar
23
46
65 -74 jaar
34
54
75 jaar en ouder
47
65
moeite met traplopen
44
50
geen moeite met traplopen
25
54
Surinamers
34
54
Antillianen
36
46
Turken
21
47
Marokkanen
13
33
overig niet-westerse allochtonen
21
46
westerse allochtonen
30
51
autochtonen, niet in Amsterdam opgegroeid
35
55
autochtone Amsterdammers
31
54
koopwoning
27
52
corporatiewoning
34
53
particuliere huur
27
51 bron: O+S/WZS/WiA2013
Wijken waar ouderen vaak moeten traplopen zijn Centrum-West, Oud-Oost, Oud-Noord (allen 19% zonder trappen).
3
Zie ook: WZS (2013) Fact sheet Woonsituatie en woningmarktpositie van Amsterdamse senioren 2013, gemeente Amsterdam.
13
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Tabel 2.3 Woonsituatie ouderen (55+) naar wijk, 2013 (procenten) % met woning zonder trappen
% woning geschikt om oud in te worden
C-Centrum West
19
45
C-Centrum Oost
24
54
W-Westerpark
32
51
W-Bos en Lommer
25
50
W-Oud-West/W-De Baarsjes
25
48
NW-Slotermeer/NW-Geuzenveld
28
50
NW-Osdorp
49
61
NW-De Aker/Nieuw-Sloten
29
45
NW-Slotervaart
44
62
Z-Noord-West/Z-Noord-Midden
27
55
Z-Buitenveldert/Zuidas
53
67
Z-De Pijp/Z-Rivierenbuurt
24
45
O-Oud-Oost
19
42
O-Indische Buurt/O-Oostelijk Havengebied
35
51
O-Watergraafsmeer
28
48
O-IJburg/Eiland Zeeburg
63
82
N-West
32
50
N-Oud-Noord
19
43
N-Oost
50
63
ZO-Bijlmer Centrum
35
55
ZO-Bijlmer Oost
44
68
ZO-Gaasperdam/Driemond
27
48 bron: O+S/WZS/WiA2013
Naarmate de leeftijd vordert, groeit het aandeel huishoudens dat de huidige woning heeft gekozen omdat de vorige teveel trappen had. Bijna een kwart van de 75-plus huishoudens is verhuisd omdat de vorige woning niet gelijkvloers was. Het gaat daarbij vaak om autochtone Amsterdammers (zowel in het totaal, als bij de 75-plussers). Ouderen van niet-westerse herkomst en autochtonen die niet in Amsterdam zijn opgegroeid geven dit minder vaak aan. Verhuizen om dichter bij familie te wonen komt minder voor, 5% van de 55-plussers geeft dit aan. Tabel 2.4 Verhuisredenen naar de huidige woning toe, 55+ers, 2013 (procenten, meerdere antwoorden mogelijk) 55-64 jaar
65 -74 jaar
75 jaar e.o.
totaal
kleine woning, wilde groter wonen.
21
17
13
18
omstandigheden in mijn huishouden
21
16
13
18
wilde mooier/beter wonen.
18
13
11
15
9
15
23
13
10
10
11
10
had geen (of een te kleine) tuin/balkon.
7
7
7
7
wilde kopen in plaats van huren/huren in plaats van kopen.
9
5
3
7
wilde dichter bij familie/vrienden wonen.
4
6
5
5
vanwege financiële situatie.
5
5
3
5
omstandigheden in werk of studie.
4
3
2
3
32
33
33
33
woning was niet gelijkvloers/te veel trappen. buurt beviel niet (meer).
anders
bron: O+S/WZS/WiA2013
14
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
Vaak is de woning nog aanpasbaar om het wonen op hoge leeftijd goed mogelijk te maken. Het gaat dan om het verwijderen van drempels, aanbrengen van beugels in toilet en douche en het plaatsen van een traplift en/of hellingbaan naar de woning toe. Voor veel ouderen zal dit de voorkeur genieten boven verhuizen. Woonwensen De meeste ouderen willen niet verhuizen, hoe ouder hoe minder deze behoefte er is. Van de 55-64 jarigen geeft 21% aan zeker binnen twee jaar te willen verhuizen, bij de 75+ers geeft nog 12% dit aan. Tabel 2.5 Verhuisgeneigdheid senioren in Amsterdam naar leeftijdsgroep, 2013 (procenten)
55-64 jaar 65 -74 jaar 75 jaar en ouder totaal
wil zeker binnen wil misschien binnen twee jaar verhuizen twee jaar verhuizen 21 22 17 18 12 16 18 20
wil niet verhuizen 57 65 72 62
totaal 100 100 100 100
bron: O+S/WZS/WiA2013
De behoefte om klein te gaan wonen, is niet sterk aanwezig. Ongeveer 12% van de 55plussers die willen verhuizen, zoekt naar een woning van minder dan 60 vierkante meter. De meesten zoeken naar een woning van 60 tot 80 vierkante meter (48% van de woningzoekende 55-plussers) of van 80 tot 100 vierkante meter (21%). De meesten willen in Amsterdam blijven wonen, maar bij de groep tot 75 jaar is er ook een kleine groep (16%) die aangeeft liever weg te willen. De belangrijkste reden om weg te willen, is om dichter bij familie te wonen (30% van de senioren die weg willen, geeft dit als reden aan). Dit geldt iets vaker voor autochtone ouderen die in Amsterdam zijn opgegroeid. Tabel 2.6 Voorkeur om in Amsterdam te blijven of naar elders te verhuizen van verhuisgeneigde senioren in Amsterdam naar leeftijdsgroep, 2013 (procenten)
55-64 jaar 65 -74 jaar 75 jaar en ouder totaal
bij voorkeur in Amsterdam blijven 76 76 84 77
bij voorkeur elders in Nederland gaan wonen 16 16 8 15
heb geen voorkeur 8 9 8 8
totaal 100 100 100 100
bron: O+S/WZS/WiA2013
Landelijk onderzoek Uit landelijk onderzoek blijkt dat veel zelfstandig wonende (toekomstige) ouderen thuis willen blijven wonen, ook als de behoefte aan zorg toeneemt (79%). Die wens neemt toe naarmate men ouder wordt en naarmate men meer waarde hecht aan zelfredzaamheid. Er zijn ouderen die er voor kiezen om hun woning aan te passen, maar er zijn ook ouderen die dat niet willen of kunnen en er voor kiezen om te verhuizen naar een andere
15
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
woning. Eén op de vijf Nederlandse ouderen kiest er dan voor om te verhuizen. Ouderen met een koopwoning en ouderen met een hoog inkomen zijn minder geneigd te verhuizen dan ouderen met een huurwoning of laag inkomen. Als ouderen willen verhuizen, wil 85% verhuizen naar een woning waarin ze zelfstandig kunnen blijven wonen, maar wel graag dichtbij een zorgcentrum of in een seniorenwoning of aanleunwoning. Ouderen willen dichtbij voorzieningen en hun sociale contacten wonen. Ook een buurt waarin mensen van alle leeftijden wonen is geliefd. Het liefst blijven ouderen in hun oude vertrouwde 4 omgeving wonen. Dat geldt voor ruim driekwart van de ouderen die willen verhuizen. Specifieke woningen voor ouderen Er zijn momenteel in Amsterdam verschillende woonvoorzieningen en speciale woningen voor zelfstandig wonende ouderen, te weten: • Woningen in seniorencomplexen: woningen die geschikt zijn voor ouderen. Deze woningen worden gelabeld met een minimale leeftijdsgrens van 55 jaar in WoningNet. • Seniorenwoningen met aanvullende voorzieningen en/of zorg (waaronder wibo’s en aanleunwoningen): bij elkaar gelegen zelfstandige woningen met in de directe nabijheid een dienstencentrum met allerlei voorzieningen. In het dienstencentrum kunnen ouderen bijvoorbeeld terecht voor maaltijden en voor administratieve of sociale hulp. Het gaat in Amsterdam om 99 complexen van seniorenwoningen met dienstencentra. Deze bestaan uit 7.066 seniorenwoningen met 10.599 5 bewoners (bij een bezetting van 1,5 persoon per woning). •
•
Serviceflats: flats, woningen, appartementen, eigenlijk voor iedereen, jong en oud. Toch worden serviceflats nog steeds hoofdzakelijk bewoond door ouderen. Er bestaat geen overzicht van alle serviceflats in Amsterdam. Woongroepen voor ouderen. Woningcomplexen die daarvoor geschikt zijn, bestaan uit zelfstandige woningen (met eigen keuken en sanitair), in combinatie met gemeenschappelijke voorzieningen zoals een ontmoetingsruimte, hobby- en bergruimte. Volgens de Amsterdamse afdeling van de Landelijke Vereniging Groepswonen van Ouderen (LVGO) telt Amsterdam ongeveer veertig geregistreerde woongroepen voor ouderen (stand van zaken mei 2011). Er zijn acht woongroepen voor oudere migranten: voor Hindoestanen (2 stuks), voor creoolse Surinamers (2), voor Antillianen, Turken, Marokkanen en Chinezen.
Stadsdorpen en andere initiatieven Er bestaan verschillende groepen van senioren die actief op zoek zijn naar een pand of locatie om hun wooninitiatief (vanuit particulier opdrachtgeverschap) te kunnen realiseren. Een voorbeeld daarvan is een Stadsdorp. Een Stadsdorp is een initiatief van bewoners in een buurt of wijk om te bevorderen dat senioren zo lang mogelijk actief, gezond en veilig thuis kunnen blijven wonen. Dit gebeurt door onder de leden diensten uit te wisselen, door bemiddeling en ondersteuning. Vraag en aanbod van activiteiten worden via een website digitaal bij elkaar gebracht. Van klusjes, oppassen en samen eten tot aankondigingen van de themabijeenkomsten over zorg en veiligheid. Zo worden buren bekenden van elkaar die tips uitwisselen en elkaar helpen. Er zijn inmiddels meerdere Stadsdorpen (in oprichting): 4
Zie overzichtsstudie van het NIVEL (2014), Ouderen van de toekomst. Verschillen in de wensen en
mogelijkheden voor wonen, welzijn en zorg. Bron: SIGRA, peildatum 1 juli 2014.
5
16
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
• StadsdorpZuid (Apollo- en Irenebuurt) • Stadsdorp De Pijp • Stadsdorp Nieuwmarkt, • Stadsdorp Centrum Oost, • Stadsdorp Grachtengordel Zuid, • Stadsdorp Gracht en Straatjes, • Stadsdorp Buurt 7 (Centrum, tussen Damrak en Prinsengracht), • Stadsdorp Weteringbuurt • Stadsdorp d’oude stad • Stadsdorp KNSM • Stadsdorp Vondel/Helmersbuurt Dit zijn voornamelijk buurten waar ‘jonge’ ouderen wonen, vaak hoger opgeleid. Ook de professionaliteit van de verschillende websites van deze stadsdorpen laat zien dat het om een zelfredzame groep bewoners gaat. Een ander voorbeeld van een door Amsterdamse ouderen opgezet wooninitiatief is NoorderZon. Deze vereniging is in 2004 opgericht als coöperatieve vereniging Wonenwerken-zorg 50 plus Amsterdam. Zij streven naar het realiseren van woon- en werkruimtes voor groepsleden die in eigendom zijn van de coöperatieve vereniging. De leden van NoorderZon willen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen en werken. Zij willen de eigen zorg regelen en er deels ook zelf in voorzien, bijvoorbeeld door voordelig zorg in te kopen, opdat ze zo min mogelijk een beroep hoeven te doen op voorzieningen als thuiszorg en huishoudelijke hulp. Verder willen zij een buurtfunctie vervullen door aandacht te besteden aan de woonomgeving, activiteiten te ontplooien die ook voor de buren belangrijk zijn en samenwerken met andere buurtvoorzieningen. Zie: http://noorderzon.org/wp/. Zo zijn er nog meer initiatieven van ouderen op het gebied van wonen.
17
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
3 Gezondheid en zorggebruik
De ervaren gezondheid en de ervaren beperkingen in dagelijkse activiteiten van ouderen staan in dit hoofdstuk centraal. De informatie in dit hoofdstuk komt van de GGD Amsterdam, uit de Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 (AGM 2012). Tenzij een andere bron wordt vermeld.
3.1 Ervaren gezondheid Volgens de Amsterdamse Gezondheidsmonitor van de GGD beoordeelt de helft (52%) van de 65-plussers zijn/haar gezondheid als (zeer) goed. Onder alle Amsterdammers geldt dat voor driekwart. Het percentage dat zich goed gezond voelt, neemt af met het vorderen van de leeftijd. Van de 75-plussers voelt nog niet de helft zich (zeer) goed gezond (46%). Ook de genoten opleiding speelt een grote rol. Van de laagst opgeleide ouderen van 65 jaar en ouder vindt maar 29% de gezondheid (zeer) goed, tegenover 72% onder de hoog opgeleiden (zie tabel 3.1). Tabel 3.1 Ervaren gezondheid van zelfstandig wonende ouderen in Amsterdam, 2012 (procenten) % (zeer) goed gezond 55-64 jaar
59
65-74 jaar
57
75 jaar en ouder
46
Onder 65-plussers: laagst opgeleid (LO)
29
laag opgeleid (MAVO/LBO)
52
midden opgeleid (HAVO/VWO/MBO)
59
hoog opgeleid (HBO/WO)
72
mannen
54
vrouwen
51
totaal 65-plussers
52
totaal Amsterdam
75 bron: GGD/AGM 2012 (afronding percentages door O+S)
De ervaren gezondheid van ouderen varieert sterk tussen de verschillende gebieden van wijkteams in de stad. Zo ervaren in Westerpark en Oud-oost maar vier van de tien 65plussers de eigen gezondheid als (zeer) goed (resp. 36%, 40%), tegenover zeven van de tien ouderen in de gebieden Zuid en Centrum-oost (beide 72%).
18
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
3.2 Dagelijkse beperkingen Gemiddeld ervaart 11% van de Amsterdammers van 19 jaar en ouder een beperking bij bewegen. De ervaren bewegingsbeperkingen nemen uiteraard sterk toe met de leeftijd: 17% onder de 55-64 jarigen, 23% onder de 65-74 jarigen en 41% onder de 75-plussers. Een kwart van de mannen van 65 jaar en ouder ervaart een beperking bij bewegen (26%), tegenover ruim een derde (35%) van de oudere vrouwen Bijna één op de vijf Amsterdammers van 65 jaar en ouder (19%) heeft één of meer beperkingen in activiteiten van het dagelijks leven (ADL-beperkingen). Dat komt neer op ongeveer 16.500 inwoners. Onder de laagst opgeleide ouderen is het aandeel met ADLbeperking, met 37%, twee keer zo hoog als gemiddeld (zie tabel 3.2). Bij hoog opgeleide ouderen spelen ADL-beperkingen maar bij 8% een rol. Dergelijke verschillen zien we ook terug bij de inkomens. Onder de hoogste inkomensklasse komen beperkingen het minst voor (7%) en onder de laagste inkomensgroep vier keer meer (28%). Vrouwen ervaren vaker beperkingen dan mannen (20% t.o. 16%). Zo hebben drie van de tien vrouwen van 75 jaar en ouder (29%) een of meer ADL-beperkingen, tegenover twee van de tien (22%) mannen van die leeftijd. Onder de 65-74 jarigen is dat verschil er nog niet. Opvallend is dat vrouwen van 75 jaar en ouder drie keer zo vaak moeite met hun persoonlijke verzorging hebben dan vrouwen van 65 t/m 74 jaar (15% t.o. 5%), terwijl dit grote verschil er bij mannen niet is (9% t.o. 7%). Tabel 3.2 Dagelijkse beperkingen van zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder in Amsterdam naar opleidingsniveau, geslacht en leeftijdsgroepen, 2012 (procenten) % met ADL-beperking laagst opgeleid (LO)
37
laag opgeleid (MAVO/LBO)
20
midden opgeleid (HAVO/VWO/MBO)
12
hoog opgeleid (HBO/WO)
8
mannen
16
vrouwen
20
65-74 jaar
13
75 jaar en ouder
26
totaal 65-plussers
19 bron: GGD/AGM 2012 (afronding percentages door O+S)
Wanneer wordt ingezoomd op de 22 gebieden van de wijkteams dan blijkt dat ouderen (van 65 jaar en ouder) in de volgende gebieden relatief het vaakst ADL-beperkingen ondervinden (t.o. 19% gemiddeld in Amsterdam): Westerpark (28%), Oostelijk Havengebied/Indische Buurt (27%), Oud-Oost (26%), Slotervaart (26%) en Osdorp (25%, zie tabel 3.3).
19
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Tabel 3.3 Dagelijkse beperkingen van zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder in Amsterdam naar 22 gebieden, 2012 (procenten)
Centrum-west
% met ADL-beperking 8
Centrum-oost
13
Westerpark
28
Bos en Lommer
-
Oud-West / De Baarsjes
24
Geuzenveld / Slotermeer
11
Osdorp
25
De Aker / Sloten
-
Slotervaart
26
Zuid
9
Buitenveldert / Zuid-as
17
De Pijp / Rivierenbuurt
15
Oud-oost
26
Oostelijk havengebied / Indische buurt
27
Watergraafsmeer
20
Zeeburgereiland / IJburg
-
Noord west
20
Oud-noord
21
Noord oost
18
Bullewijk / Bijlmer centrum
-
Bijlmer oost
23
Gaasperdam / Driemond
19
-
= te weinig waarnemingen bron: GGD/AGM 2012 (afronding percentages door O+S)
Bijna de helft van de oudere Amsterdammers met een ADL-beperking bij de persoonlijke verzorging (46%) krijgt daarvoor hulp. Daarbij gaat het het vaakst om professionele zorg (20%), daarna mantelzorg (16%) of een combinatie daarvan (10%).
3.3 Zorggebruik: contact met de huisarts De huisarts is voor veel mensen het eerste aanspreekpunt voor vragen of problemen over gezondheid en ziekten. Uit de Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 blijkt dat acht van de tien 55-plussers de afgelopen 12 maanden contact hebben gehad met de huisarts (81%, t.o. 75% gemiddeld onder 19 jaar en ouder). Onder 75-plussers geldt dat zelfs voor negen van de tien (90%). Zowel bij mannen als vrouwen ligt het huisartsenbezoek onder ouderen hoog (84% van de 65-plus mannen, 86% van de 65-plus vrouwen in de afgelopen 12 maanden), terwijl er tussen de jongere leeftijdsgroepen grotere verschillen tussen mannen en vrouwen zijn. In zijn algemeenheid hebben lager opgeleiden vaker contact met de huisarts dan hoger opgeleiden. Ook Amsterdammers van niet-westerse herkomst komen vaak bij de huisarts, Surinaamse Amsterdammers het meest.
20
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
3.4 Zorggebruik: AWBZ en WMO Vanuit de AWBZ en de WMO kunnen zelfstandig wonende ouderen een beroep doen op verschillende voorzieningen zoals huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en thuisverpleging. In tabel 3.4 staat weergegeven hoe vaak ouderen daar gebruik van maken. Veertien procent van de Amsterdamse ouderen van 55 jaar en ouder maakt gebruik van een of meer van deze voorzieningen. Het gebruik neemt toe naarmate de leeftijd hoger is. Zo heeft nog maar 5% van de jonge ouderen (55-64 jaar) een AWBZ/WMO-voorziening, tegenover bijna de helft van de 85-plussers. Het vaakst wordt gebruik gemaakt van huishoudelijke hulp, vooral vanaf 75 jaar. Drie van de tien 75-plussers maken gebruik van huishoudelijke hulp via de WMO. Tabel 3.4 Gebruik van AWBZ- en WMO-voorzieningen onder 55-plussers (door minstens 1 persoon in het huishouden), 2011 (procenten) totaal onder 55voorzieningen
55-64 3
65-74
75-84
85-plus
plussers
8
25
39
11
persoonlijke verzorging via AWBZ
1
3
12
27
6
thuisverpleging via AWBZ
1
2
6
12
3
begeleiding via AWBZ
2
2
5
9
3
totaal (minstens 1 regeling)
5
11
30
47
14
waarvan 1 regeling
4
7
19
23
9
waarvan 2 regelingen
1
2
7
13
3
waarvan 3 regelingen
0
1
3
8
2
waarvan 4 regelingen
0
0
1
3
1
3.410
4.320
6.970
5.320
20.010
huishoudelijke hulp via WMO
totaal aantal (minstens 1 regeling)
bron: CBS/bewerking en afronding O+S
Ouderen met lagere inkomens maken vaker gebruik van een of meerdere AWBZ- en/of WMO-voorziening dan ouderen met hogere inkomens. Het omslagpunt ligt bij een besteedbaar jaarinkomen van 25.000 euro. Dat geldt sterker naarmate de ouderen jonger zijn. Het verschil naar inkomen treedt het sterkst op voor het gebruik van huishoudelijke hulp. Dit heeft mogelijk te maken met dat ouderen met een hoger inkomen een hogere eigen bijdrage voor de hulp moeten betalen. Ook kan zijn dat zij vaker een particuliere hup bij huishouding nemen vanwege die hogere bijdrage voor deze WMO-voorziening. Ouderen die alleen wonen maken twee keer zo vaak gebruik van een AWBZ/WMOvoorziening dan ouderen die samen met een partner wonen (19% om 9%). Dit effect treedt op bij alle leeftijdsgroepen, maar is sterker bij jongere ouderen (55-74 jaar) dan bij oudere ouderen. Kijken we naar verschillen tussen gebieden, dan wordt het vaakst gebruik gemaakt van deze voorzieningen door 55-plussers in Osdorp (22%), daarna Noord, Buitenveldert, Slotervaart en Geuzenveld en het minst vaak in Centrum (9%). Deze verschillen hangen uiteraard samen met verschillen in leeftijdssamenstelling en de sociaal-economische status van de ouderen in deze gebieden.
21
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Verder zijn er verschillen naar herkomstgroepen. Ouderen van Nederlandse herkomst en ouderen van Surinaamse herkomst maken het vaakst gebruik van een AWBZ-/WMOvoorziening (resp. 16% en 15% van de 55-plussers). Dit heeft deels te maken met de verschillen in leeftijdssamenstelling van de ouderen van verschillende herkomstgroepen, de ouderen van Nederlandse herkomst zijn gemiddeld het oudst. Kijken we alleen naar het zorggebruik onder jongere ouderen, dat wil zeggen 55-74 jaar, dan maken ouderen van niet-westerse herkomst juist vaker gebruik van voorzieningen dan ouderen van westerse herkomst (zie tabel 3.5). Een uitzondering hierop vormen de jongere ouderen van overige niet-westerse herkomst, zij maken het minst vaak gebruik maken van voorzieningen (5%). Tabel 3.5 Gebruik van een of meerdere AWBZ- en WMO-voorzieningen onder 55-plussers per herkomstgroep (door minstens 1 persoon in het huishouden), 2011 (procenten) totaal onder 55herkomstgroepen
55-74
plussers
Nederlands
7
16
Surinaams
10
15
Antilliaans
9
11
Turks
9
10
Marokkaans
8
10
overig niet-westers
5
7
overig westers
6
11
bron: CBS/bewerking en afronding O+S
3.5 Gezondheid oudere migranten De gezondheidstoestand van ouderen van niet-westerse afkomst vraagt speciale aandacht. Vanuit een grootschalig onder zoek van de GGD Amsterdam onder ouderen van 55-74 jaar is bekend dat Turkse en Marokkaanse ouderen meer en op jongere leeftijd met gezondheidsproblemen kampen dan hun Nederlandse leeftijdgenoten. Zij hebben onder andere meer chronische aandoeningen en depressieve klachten, hetgeen te maken kan hebben met het te weinig buiten zijn en het weinig bewegen. Onder Turkse en Marokkaanse ouderen neemt ook de zelfredzaamheid eerder af. Ook in landelijke onderzoeken komt de mindere gezondheidstoestand van migranten 6 ouderen naar voren. Niet-westerse migranten zijn vaker en langduriger ziek. Hun ziektelast ligt ongeveer 22% hoger dan bij autochtone Nederlanders. Ziektes die veel bij migranten ouderen voorkomen zijn diabetes, beroerte en coronaire hartziekten. Ook reumatoïde artritis en artrose dragen bij aan de verschillen. Kanker komt minder vaak voor, leverkanker juist vaker. Depressie komt veel vaker voor onder Turkse en Marokkaanse ouderen dan onder autochtone ouderen en angststoornissen komen onder Turkse volwassenen iets vaker voor. Daarnaast komen onder migranten bepaalde ziektebeelden voor die niet onder autochtone Nederlanders voorkomen zoals bepaalde vormen van bloedarmoede, ziekte van Bechet en vitamine D-deficiëntie. Het aantal 6
22
Zie bijvoorbeeld: Pharos. Migranten en gezondheid 2012. Feiten en cijfers.
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
oudere migranten met dementie (ruim 28.000 in 2013, Alzheimer Nederland, 2014) zal de komende tien jaar ruim verdubbelen tot 38.000 in 2020. Daarmee stijgt het aantal allochtonen met dementie ruim twee keer zo snel als het aantal autochtonen met dementie. Mogelijke risicofactoren als hart- en vaatziekten en diabetes die vaker voorkomen bij deze groep spelen hierbij een rol. Veel vluchtelingen kampen met ‘onbegrepen’ lichamelijke klachten: gezondheidsproblemen zonder medisch aantoonbare oorzaak. Met de vergrijzing is te verwachten dat de ervaren gezondheid van oudere migranten zal verslechteren. En dat de incidentie van de meeste van de hier genoemde 7 ziekten en aandoeningen in de toekomst zal toenemen. Dergelijke verschillen hangen samen met de vaak lagere sociaal-economische status (SES ) van ouderen van niet-westerse herkomst. Mensen met een lagere SES zijn meestal ongezonder en daardoor kwetsbaarder dan mensen met een hogere SES. Ouderen met een laag inkomen hebben een grotere kans om functionele beperkingen te krijgen, om opgenomen te worden in een instelling en om vroegtijdig te overlijden. Mensen met een lage SES hebben ook vaker een ongezondere leefstijl (zoals roken en overgewicht en ervaren meer stress) wat een negatieve invloed heeft op de gezondheid 8 en zo de kwetsbaarheid bevordert.
7
Bron: http://www.pharos.nl/nl/kenniscentrum/gezondheid-ouderen/feiten-en-cijfers/gezondheid, bron cijfers SCP, R. Schellingerhout (2004). Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen. 8 Bron: SCP (2011). Kwetsbare ouderen. Landelijk beeld van de groeiende groep ouderen met meervoudige gezondheidsproblemen. En: SCP (2011). Kwetsbare ouderen in de praktijk.
23
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
4 Sociale netwerken en informele zorg
In hoeverre voelen ouderen in Amsterdam zich eenzaam? Hebben zij vaak sociale contacten en daarmee een netwerk om te kunnen aanspreken voor informele hulp? En welke Amsterdammers verlenen er mantelzorg? Om deze vragen draait het in dit hoofdstuk over sociale netwerken van ouderen.
4.1 Eenzaamheid In de Amsterdamse Gezondheidsmonitor van de GGD is de mate van eenzaamheid van 9 Amsterdammers van 19 jaar en ouder gemeten. Eenzaamheid speelt vaker naarmate de leeftijd stijgt, vooral vanaf 45 jaar. Zo is 8% van de jong volwassenen (19 t/m 34 jaar) (zeer) ernstig eenzaam, tegenover 14% onder de 45-54 jarigen. Van de Amsterdammers van 65 jaar en ouder voelt 11% zich (zeer) ernstig eenzaam en 39% matig eenzaam. Onder Amsterdammers van 75 jaar en ouder is vaker dan bij andere leeftijdsgroepen sprake van emotionele eenzaamheid (25%, tegenover 19% gemiddeld). Ook voelen zij zich relatief vaak matig eenzaam (44% t.o. 32% gemiddeld). De laagst opgeleide ouderen zijn het vaakst eenzaam: twee van de tien (19%) voelen zich (zeer) ernstig eenzaam, vier van de tien (42%) matig. Verder voelen oudere vrouwen zich vaker eenzaam dan oudere mannen (zie tabel 4.1).
9
In de Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 is eenzaamheid in kaart gebracht met elf vragen. Samen vormen deze vragen de schaal van De Jong-Gierveld. De schaal maakt onderscheid in matige en ernstige eenzaamheid en in sociale en emotionele eenzaamheid. Deze schaal vormt al jarenlang een veelgebruikte standaard voor het meten van eenzaamheid.
24
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
Tabel 4.1 Eenzaamheid onder zelfstandig wonende ouderen in Amsterdam, 2012 (procenten) % matig eenzaam
% (zeer) ernstig eenzaam
55-64 jaar
34
14
65-74 jaar
35
11
75 jaar en ouder
44
12
laagst opgeleid (LO)
42
19
laag opgeleid (MAVO/LBO)
39
10
midden opgeleid (HAVO/VWO/MBO)
36
8
hoog opgeleid (HBO/WO)
34
9
mannen
37
9
vrouwen
40
13
totaal 65-plussers
39
11
totaal Amsterdam
32
11
Onder 65-plussers:
bron: GGD Amsterdam , Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 (afronding percentages door O+S)
Dergelijke verschillen tussen groepen ouderen komen ook naar voren uit De Staat van de Stad enquête 2012. Bovendien blijkt daaruit dat ouderen van niet-westerse herkomst zich vaker sterk geïsoleerd voelen dan andere ouderen.
4.2 Sociale contacten Uit De Staat van de Stad Amsterdam enquête 2012 van O+S blijkt dat ouderen niet zozeer minder contact hebben met familie, maar wel minder contact hebben met vrienden en kennissen dan andere Amsterdammers, vooral oudere ouderen (zie tabel 4.2). Tabel 4.2 Frequent contact (d.w.z. minstens 1x per week) met familie en vrienden/kennissen onder ouderen in Amsterdam, 2012 (procenten) contact met contact met familie
vrienden/kennissen
55-64 jaar
69
64
65-74 jaar
80
73
75 jaar en ouder
79
52
mannen 55+
66
60
vrouwen 55+
85
68
totaal 55-plussers
76
64
totaal Amsterdam
78
77
bron: O+S/De Staat van de stad Amsterdam 2012
Ruim driekwart van Amsterdamse ouderen (55+) heeft minstens 1x per week contact met een of meerdere familieleden (76%). Onder 55-64 jarigen ligt dit percentage iets lager (69%). Daarmee hebben ouderen, met uitzonderling van de 55-64 jarigen, niet significant
25
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
minder contacten met familie dan gemiddeld in Amsterdam (78%). Bij jongere ouderen (55-64 jaar) gaat het vaker om mensen die niet in Amsterdam geboren zijn dan bij de andere ouderen (zie ook paragraaf 1.1), wat een verklaring kan zijn voor dat ze minder vaak frequent contact hebben met familie. Vrouwen hebben vaker contact met familie (85%) dan mannen, ook hebben zij iets meer contact met vrienden of kennissen dan mannen (68% ten opzichte van 60%). Hoogopgeleide ouderen (HBO/WO afgerond) hebben eveneens minder vaak frequent contact met familieleden (67% minstens elke week). Dat hangt samen met het voorafgaande: jongere ouderen zijn immers vaker hoogopgeleid (24% van de 55-64 jarigen) dan andere ouderen (15% van de 65-plussers). Ouderen hebben minder vaak contact met vrienden en kennissen dan Amsterdammers in het algemeen (64% van de 55-plussers wekelijks t.o. 77% gemiddeld). Vooral ouderen boven de 75 jaar hebben minder vaak frequent contact met vrienden/kennissen (52% wekelijks). Hoogopgeleide ouderen hebben wat vaker frequent contact met vrienden en kennissen (72% wekelijks) dan ouderen gemiddeld (64%). Uit een onderzoek aan de Vrije Universiteit komt naar voren dat de huidige generaties van ouderen wel een steeds breder sociaal netwerk hebben met meer niet-familieleden, zoals vrienden en kennissen. Zij hebben die ook nog steeds na hun 75e jaar, terwijl dit niet geldt voor de oudere generaties van ouderen. Dit komt volgens de auteur onder andere door een hoger opleidingsniveau en een beter cognitief functioneren van de huidige generaties 10 ouderen. Wat opvalt, is dat ouderen van niet-westerse herkomst niet minder vaak frequent contact met familie en vrienden hebben dan andere ouderen, maar dat zij wel vaker sociaal isolement ervaren. Hetzelfde geldt voor ouderen in het algemeen, zij hebben niet heel veel minder contacten dan andere Amsterdammers maar zij ervaren wel vaker sociaal isolement en eenzaamheid. Blijkbaar is het soort contacten en de kwaliteit daarvan anders en is er vaak sprake van emotionele eenzaamheid. Dat geldt het sterkst voor 75plussers en voor vrouwen. Mannen daarentegen geven minder vaak aan zich eenzaam te voelen dan vrouwen, maar hebben minder sociale contacten dan vrouwen. Wellicht is de behoefte aan sociaal contact bij hen minder groot.
4.3 Mantelzorg 11
Negen procent Amsterdammers geeft structureel mantelzorg Mantelzorgers zorgen langdurig en onbetaald voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Dat is het geval als iemand ten minste drie maanden en/of minimaal 8 uur per week mantelzorg geeft. Volgens deze definitie geven circa 55 duizend Amsterdammers in 2012 mantelzorg. Dat is 9% van de Amsterdamse bevolking van 19 jaar en ouder. Zij geven vooral zorg aan familieleden of kennissen buiten het eigen huishouden en in mindere mate aan volwassenen binnen het huishouden of kinderen. 10
Bron: Promotie-onderzoek aan de VU van B.A. Suanet. Societal dynamics and older adults' social functioning. Oktober 2013. 11 Bron: GGD (2013). Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012.
26
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
Het aandeel Amsterdammers dat in het voorgaande jaar mantelzorg heeft verleend (dus ongeacht de duur en het aantal uren) ligt hoger, namelijk op 15% (cijfer over 2012). Dat is licht gestegen ten opzichte van 2008, toen verleende 12% van de Amsterdammers in het voorgaande jaar mantelzorg. Vrouwen verlenen iets vaker mantelzorg dan mannen (10% t.o. 8%). Verder valt op dat jongvolwassenen (19 t/m 34 jaar) minder vaak mantelzorg geven dan Amsterdammers van 35 jaar of ouder (4% t.o. 12%). Bewoners van de stadsdelen Centrum en Noord verlenen het vaakst mantelzorg (beide 11%), bewoners van West en Oost het minst vaak (beide 8%). Kijken we naar de gebieden van de wijkteams, dan wordt in Watergraafsmeer het vaakst mantelzorg verleend (15%), maar ook in De Aker/Sloten (13%), Noord west en Buitenveldert/Zuidas is dat vaker dan gemiddeld (beide 12%). In de gebieden Zeeburgereiland/IJburg, Slotervaart (beide 5%) en Bos en Lommer (6%) wordt het minst vaak mantelzorg door bewoners verleend. Omdat het merendeel van de mantelzorg aan iemand buiten het eigen huishouden wordt gegeven, weten we niet in welke delen van de stad de ontvangers van de mantelzorg wonen. Helft beperkte ouderen ontvangt geen hulp In hoofdstuk 3 kwam al naar voren dat bijna de helft van de oudere zelfstandig wonende Amsterdammers met een ADL-beperking bij de persoonlijke verzorging daarvoor hulp krijgt. Bij de ontvangen hulp gaat het in 16% om mantelzorg, bij 10% om een combinatie van professionele zorg en mantelzorg en bij 20% om alleen professionele zorg. Onder mantelzorg wordt hier verstaan: informele hulp van de partner, kinderen of ander familieleden en bekenden. De andere helft van de ouderen met beperkingen ontvangt dus geen hulp, ook geen hulp vanuit hun sociale netwerk. Hieronder vallen ook mensen die een activiteit met grote moeite kunnen uitvoeren. Van de ouderen die aangaven helemaal afhankelijk te zijn van anderen bij één of meer activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging, gaf 13% aan 12 geen hulp te krijgen. Het is niet bekend waarom deze mensen geen hulp vragen en ontvangen. Mogelijk gaat het hierbij om ouderen die weinig sociale contacten hebben. Uit een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat voor het ontvangen van informele hulp de frequentie van contacten met netwerkleden belangrijker is dan de 13 absolute omvang van het sociale netwerk. Er is weinig bekend over welke bevolkingsgroepen meer of minder bereid zijn hulp van anderen te ontvangen (en te geven) en hoe mensen denken over informele zorg en of de opvattingen hierover zijn veranderd. Wel is bekend dat vier van de tien hulpbehoevende mensen de informele hulp 14 bezwaarlijk vinden of moeite hebben om hulp van een naaste te aanvaarden.
12
Bron: GGD Amsterdam (2013). Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012. Bron: SCP (2005). De Boer, A.H., M.M.Y. de Klerk, M. Cardol en G.P. Westert. Het sociale netwerk en het ontvangen van informele hulp. 14 Zie: SCP (2013). Toekomstverkenningen informele zorg. 13
27
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
4.4 Familienetwerk in Amsterdam Mantelzorg wordt vaak verleend door directe familie: een partner of door de kinderen. Iets minder dan de helft (44%) van de ouderen woont met iemand samen in huis (een partner, kind, woongroep of in een tehuis), zij hebben daarmee iemand in de buurt die informele hulp kan geven of in ieder geval een oogje in het zeil houdt. Zeventig procent van de ouderen (55+) heeft kinderen, waarvan de meesten ook in Amsterdam wonen: 53% van de ouderen heeft kinderen in de stad wonen. Dit zijn potentiele mantelzorgers als dit nodig is. De oudere groep ouderen heeft vaker kinderen, maar zij wonen dan wel vaker buiten de stad. Het aandeel ouderen met kinderen in de stad is daarom bij zowel de 75-plussers als de groep tussen 55 en 74 jaar gelijk, net iets boven de vijftig procent. Ouderen van niet-westerse herkomst hebben veelal kinderen in de stad wonen: 69% van de ouderen van Surinaamse herkomst en rond de 90% van de ouderen van Turkse en Marokkaanse herkomst hebben kinderen in de stad. Vaak wonen er ook nog kinderen thuis bij de ouders. Bij Marokkaanse ouderen komt dit het meest voor, hier geldt dit in iets meer dan de helft van de gevallen dat er kinderen nog thuis wonen. Ook bij de Marokkaanse ouderen boven de 75 jaar komt dit nog in een derde van de gevallen voor. Ouderen met kinderen in de stad naar herkomstgroep, 2014 (procenten) % 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Surinamers
Antillianen
Turken
Marokkanen Overig niet- Westerse Autochtonen westerse allochtonen allochtonen 55-74 jaar
totaal
75 jaar en ouder
bron: O+S
28
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
5 Ouderen bereiken
Door WZS wordt een campagne voorbereid om ouderen bewust te maken zelf na te denken over de toekomstbestendigheid van hun woonruimte en hier eventueel veranderingen in aan te brengen. Om een dergelijke campagne succesvol te kunnen laten zijn, is het belangrijk om de doelgroepen goed met te kunnen bereiken. Hoe kunnen Amsterdamse ouderen het beste met informatie bereikt worden? En welke verschillen zien we daarin tussen groepen ouderen? Met andere woorden, hoe bereik je welke groepen ouderen het beste? Om deze vragen te kunnen beantwoorden kijken we naar van welke (Amsterdamse) informatiebronnen en media zij vaak gebruikmaken. De informatie in dit hoofdstuk komt uit De Amsterdamse Burgermonitor 2013 van O+S, tenzij anders wordt vermeld.
5.1 Internet Driekwart heeft internet Ouderen lopen hun achterstand in internetgebruik snel in. Inmiddels heeft in 2013 driekwart van de 65-plussers in Amsterdam thuis toegang tot internet. In 2004 gold dat nog maar voor 37% van de 65-plussers. Van de 55-plussers heeft 82% thuis internet en onder de 75-plussers is het ook nog 70%. Amsterdammers met een lage opleiding en een inkomen lager dan 1.750 euro per maand hebben minder vaak toegang tot internet dan gemiddeld. Mensen die geen toegang hebben tot internet zijn ook vaker geïsoleerd dan gemiddeld. Van de laag opgeleide 55plussers heeft 70% thuis internet (t.o. 82% onder 55+). Onder 55+ ouderen van nietwesterse herkomst ligt het internetbereik ook lager: 66% heeft thuis internet. Ruim een derde van de 65-plussers gebruikt socialmedia (35%). Dat is aanzienlijk minder dan gemiddeld in de stad (62% van de 18-plussers). Meestal gaat het om Facebook, 34% van de 65-plussers gebruikt dat (t.o. 59% gemiddeld) en soms om Twitter (7% t.o. 21% 15 gemiddeld). 16
Tweederde kent gemeentelijke site Een mogelijk informatiekanaal via internet is de gemeentelijke website. Tweederde van de oudere Amsterdammers, van 65 jaar en ouder (65%), geeft aan de site www.amsterdam.nl te kennen. Dat is minder dan gemiddeld in de stad (74%). De website van het stadsdeel kent een vergelijkbare bekendheid onder ouderen (64% kent het, t.o. 68% gemiddeld). Maar slechts 3% van de 65-plussers die de site kennen, kijkt vaak op de website van de gemeente (t.o. 7% gemiddeld) en het aandeel dat nooit op de website kijkt is onder hen het grootst (17%, t.o. 14% gemiddeld). Acht van de tien 65-plussers die de gemeentelijke website kennen, bezoeken de site soms (79%). De 65-plussers bezoeken 15 16
Bron: O+S. Communicatiemiddelen gemeente Amsterdam. Amsterdam, januari 2014. Bron: O+S. Communicatiemiddelen gemeente Amsterdam. Amsterdam, januari 2014.
29
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
de website van hun stadsdeel wat vaker dan de gemeentelijke website (8% vaak, 80% soms en 12% nooit onder diegenen die de site kennen). Het gemeentelijke socialmediagebruik (van gemeente en stadsdeel) is bij ouderen even vaak bekend als gemiddeld in de stad, maar ze gebruiken het zelden. Zeventien procent van de Amsterdamse ouderen (65+) is bekend met de gemeentelijke online nieuwsberichtenservice AmsterdamMail (gemiddeld 14%). Oudere Amsterdammers zijn relatief vaak bekend met de digitale nieuwsbrief van het stadsdeel (28% van de 6517 plussers, tegenover 19% gemiddeld). Internet is dus inmiddels een middel waar veel ouderen mee bereikt kunnen worden, al ligt het bereik onder laagopgeleide ouderen, 75-plussers en ouderen van niet-westerse herkomst lager. In het bijzonder kan een deel van de ouderen ook bereikt worden via de Stadsdorpen waar vraag en aanbod van activiteiten via een website digitaal bij elkaar gebracht worden (zie hoofdstuk 2) of via gemeentelijke sites of digitale nieuwsbrieven.
5.2 Amsterdamse media Tweederde las huis-aan-huisblad 18 Amsterdamse ouderen lazen vaak huis-aan-huisbladen. Tweederde van de 55-plussers gaf in 2013 aan een huis-aan-huisblad (67%) te lezen, tegenover nog niet de helft van alle Amsterdammers van 16 jaar en ouder (47%). Onder 75-plussers lag het bereik ook nog hoger dan gemiddeld (58%). En ook ouderen van niet-westerse herkomst (62% onder 55+) en laagopgeleide ouderen (69% onder 55+) lazen vaak huis-aan-huisbladen. Het gemeentelijke katern Amsterdam.nl wat maandelijks bij de stadsdeelkranten werd gevoegd, werd door bijna zes van de tien 65-plussers gelezen (57%), tegenover vier van 19 de tien van alle Amsterdammers (39%). AT5 goed bekeken Zes van de tien ouderen (55+) kijken regelmatig, dat wil zeggen een aantal keren per week, naar AT5. Dat is evenveel als de Amsterdammers gemiddeld genomen kijken. Van de 75-plussers kijkt de helft regelmatig. Ook laagopgeleide ouderen (65% onder 55+) en ouderen van niet-westerse herkomst (59% onder 55+) kijken relatief vaak naar AT5. Programma Amsterdam.nl goed bekeken Het programma Amsterdam.nl/tv wordt relatief vaak door ouderen gekeken; vier van de 20 tien (42%) van de 65-plussers, tegenover drie van de tien (32%) gemiddeld. Dertig procent leest Het Parool Amsterdamse ouderen lezen vaak de Amsterdamse krant Het Parool. Drie van de tien 55plussers lezen deze krant (30%), terwijl dat voor 24% van alle Amsterdammers van 16 jaar en ouder geldt. Ook onder de 75-plussers wordt Het Parool vaak gelezen (32%). 17
Het betreft bewoners van de stadsdelen Centrum, West, Nieuw-West en Oost. Alleen daar wordt een digitale nieuwsbrief uitgegeven. 18 Per april 2014 zijn de huis-aan-huisbladen van de stadsdelen opgeheven. 19 Bron: O+S. Communicatiemiddelen gemeente Amsterdam. Amsterdam, januari 2014. 20 Bron: O+S. Communicatiemiddelen gemeente Amsterdam. Amsterdam, januari 2014.
30
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
Ouderen van niet-westerse herkomst lezen niet zo vaak Het Parool (13% van de 55+) en laagopgeleide ouderen ook wat minder dan gemiddeld (20% van de 55+). Ouderen maken dus relatief vaak gebruik van Amsterdamse media als de huis-aanhuisbladen, AT5 en Het Parool. Daarbij is Het Parool wat minder geschikt om laagopgeleide ouderen en ouderen van niet-westerse herkomst mee te bereiken. Voorkeur voor nieuwsbron gemeente Op welke manier willen Amsterdammers op de hoogte gehouden worden gehouden over actuele informatie van de gemeente? Vooral ouderen geven relatief vaak aan bewonersbrieven/folders en de stadsdeelkrant een gewenst communicatiemiddel te 21 vinden. Ook informatieverschaffing via de nieuwszender AT5 is onder ouderen populair. Tabel 5.1 Gewenste communicatiemiddelen vanuit de gemeente, meerdere antwoorden mogelijk, 2013 (procenten)
website
digitale nieuwsbrief
stadsdeelkrant
bewonersbrieven /folders
sociale media
AT5
andere manier
geen behoefte aan informatie
65-plussers
28
40
65
66
4
37
3
3
totaal Amsterdam
40
33
50
59
11
29
4
4
bron: O+S. Communicatiemiddelen gemeente Amsterdam
5.3 Huisartsenpraktijken en wijkteams In hoofdstuk 4 kwam al naar voren dat ouderen vaak contact met de huisarts hebben. Acht van de tien 55-plussers hebben de afgelopen 12 maanden contact gehad met de huisarts. Onder 75-plussers geldt dat zelfs voor negen van de tien. Zowel bij mannen als vrouwen ligt het huisartsenbezoek onder ouderen hoog en ook Amsterdammers van nietwesterse herkomst en laag opgeleiden komen vaak bij de huisarts. De huisartsenpraktijk is dus een goed contactpunt om ouderen, ook laag opgeleide ouderen, 75-plussers en ouderen van niet-westerse herkomst, te kunnen bereiken met informatie. Ook de wijkteams die de zorg in 22 gebieden in de stad gaan coordineren en leveren zijn een goede ingang voor het verstrekken van informatie aan ouderen. In de voorgaande hoofdstukken kwam al naar voren in welke gebieden veel ouderen wonen (zie hoofdstuk 1) en in welke gebieden relatief veel ouderen met beperkingen wonen (zie hoofdstuk 3). In de wijkteams in die gebieden zullen dus veel ouderen komen en kunnen dus veel ouderen bereikt worden.
21
Bron: O+S. Communicatiemiddelen gemeente Amsterdam. Amsterdam, januari 2014.
31
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
6 Doelgroepen
Ruim een vijfde (22%) van de bevolking van Amsterdam is 55 jaar of ouder. In Amsterdam wonen veel jonge ouderen: bijna de helft van de Amsterdammers van 55 jaar of ouder is onder de 65 jaar. Ruim een vijfde van de ouderen is 75 jaar of ouder. Het aantal ouderen zal de komende jaren toenemen, vooral de oudere leeftijdsgroepen vanaf 70 jaar. Daarbij zal het aantal ouderen van niet-westerse herkomst sterk toenemen. Een groot deel van de 182.000 ouderen woont in Zuid (19%) en Nieuw-West (18%). Het aandeel ouderen is hoog in Centrum, vooral jonge ouderen (55-64 jaar). In de stadsdelen Noord en (in mindere mate) Zuid en Nieuw-West wonen relatief veel ouderen van 75 jaar en ouder. Volgens het kabinet hebben alle ouderen de behoefte om zo lang mogelijk zelfstandig (thuis) te wonen. De toekomstige oudere wil de eigen regie over het leven houden en zelfredzaam zijn. Dat is de aanname achter het overheidsbeleid voor de toekomstige ouderenzorg. In een landelijke overzichtsstudie van het NIVEL komt naar voren dat ouderen verschillen in de mate waarin ze dit kunnen en willen. Bijna de helft van de ouderen (46%) ervaart eigen regie en hecht belang aan zelfredzaamheid, maar er zijn ouderen die wel zelfredzaam willen zijn, maar het niet kunnen (16%) en er zijn ouderen die het niet willen en ook niet kunnen (10%). Ouderen die volgens het NIVEL bij het overheidsbeleid buiten de boot dreigen te vallen zijn vaker ouderen die alleenstaand zijn, een lagere opleiding hebben, uit een lagere inkomensgroep komen, een 22 beperkt sociaal netwerk hebben en geen/slecht Nederlands spreken. Uit de voorgaande hoofdstukken komt naar voren dat ook Amsterdamse ouderen verschillen in hun mogelijkheden en wensen. Dat uit zich in verschillen in huidige woonsituatie, hun woonwensen, hun sociale netwerken en mogelijkheden tot informele hulp, hun gezondheid en fysieke beperkingen en in hun zelfredzaamheid. Dergelijke verschillen hangen sterk samen met de sociaal-economische positie van de ouderen. Daarnaast zijn verschillen tussen ouderen beschreven in hoe ze het beste met een 23 boodschap bereikt kunnen worden. Op grond van deze informatie volgen uit een doelgroepenanalyse de volgende groepen ouderen: • 75-plussers; • autochtone Amsterdammers (in Amsterdam opgegroeid); • autochtonen die buiten Amsterdam zijn opgegroeid; • Surinaamse ouderen; • Turkse/Marokkaanse ouderen; • alleenstaande mannen en vrouwen; • Mantelzorgers. 22
NIVEL (2014), Ouderen van de toekomst. Verschillen in de wensen en mogelijkheden voor wonen, welzijn en
zorg. 23 De gegevens over mediagebruik in dit hoofdstuk zijn afkomstig uit de Amsterdamse Burgermonitor 2013 van O+S.
32
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
75-plussers De 75-plussers vormen een groeiende en ook kwetsbare groep. Het gaat momenteel om ruim 39.000 75-plussers in Amsterdam, bijna 5% van de bevolking. Deze groep zal naar verwachting bijna twee keer zo groot zijn in 2035 (ruim 72.000, 8% van de bevolking). De huidige 75-plussers wonen vaak in verschillende delen van Nieuw-West en Noord, ook wonen er relatief veel 75-plussers in Buitenveldert en Betondorp. Het gaat vaak om alleenwonende vrouwen. Zes van de tien (62%) 75-plussers zijn vrouw. Vanaf deze leeftijd geldt voor nagenoeg iedereen dat de leeftijd een rol gaat spelen in het dagelijks leven. De gezondheid gaat achteruit, traplopen wordt een probleem en het uitvoeren van dagelijkse activiteiten in het huishouden zoals stofzuigen en boodschappen doen kosten meer moeite. Zo voelt nog niet de helft zich goed gezond en heeft ruim een kwart ADL-beperkingen. Drie van de tien 75-plussers maken gebruik een huishoudelijke hulp via de WMO. Een deel van de 75-plussers heeft al op de toenemende beperkingen geanticipeerd en is bijvoorbeeld verhuisd naar een gelijkvloerse woning, maar de helft woont nog in een woning met trappen. Het blijkt dat hoe ouder men wordt, hoe meer mensen er tegenop zien om te verhuizen. De wens om nog te verhuizen is bij de huidige 75-plussers dan ook laag (12% wil zeker verhuizen). Voor deze groep ouderen zullen dus vaak aanpassingen in de woning nodig zijn of zal het wellicht toch noodzakelijk worden dat ze verhuizen naar een geschikte woning. Verder speelt dat naarmate men ouder wordt, het netwerk kleiner wordt. Immers ook vrienden worden ouder en komen te overlijden. De 75-plussers voelen zich vaker (matig) eenzaam, vooral emotioneel, en hebben minder vaak contact met vrienden en kennissen dan 55-74 jarigen. De voorbereidingsfase op het ouder worden is voor hen voorbij, zij zijn al oud. Wanneer zij niet geschikt wonen, wordt dit waarschijnlijk pas aangepakt op het moment dat het niet anders kan. Het is wenselijk om deze groep ouderen op korte termijn te benaderen om hun bewust te maken van hun toekomstbestendigheid van hun woonruimte en hier zo nodig veranderingen in aan te brengen. Negen van de tien 75-plussers hebben de afgelopen 12 maanden contact gehad met de huisarts. Om deze groep te bereiken is de huisarts een goede bron. Verder lezen ze vaak huis-aan-huisbladen, Het Parool en kijken ze regelmatig naar AT5. Omdat deze ouderen op korte termijn bereikt moeten worden, is een directe benadering, bijvoorbeeld door middel van een huis-aan-huisbezoek wenselijk. Ouderen die in Amsterdam zijn opgegroeid Van de 55-plussers van Nederlands herkomst, zijn zes van de tien in Amsterdam geboren (58%). Het gaat dan om 66.000 autochtone Amsterdammers van 55 jaar en ouder (en bijna 41.000 van 65-plus). Een groot deel van deze ouderen woont in Nieuw-West (21% van hen), Noord (19%) en Zuid (19%). Buurtcombinaties waar veel autochtone Amsterdammers wonen zijn: OsdorpOost (4% van hen), Tuindorp Oostzaam, Buikslotermeer, Nieuwendammerham, Buitenveldert-West en de Jordaan (allen 3%). De ouderen die in Amsterdam zijn opgegroeid hebben gemiddeld een zwakkere sociaal economische positie dan autochtone ouderen die (ooit) voor studie of werk naar Amsterdam zijn gekomen. Zij zijn vaak laag opgeleid. Het gaat om ouderen die niet naar Purmerend of Almere zijn vertrokken in de jaren ‘70/’80 van de vorige eeuw. Ook dit had
33
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
voor een deel te maken met hun zwakkere sociaaleconomische positie, een koopwoning buiten de stad was niet voor iedereen haalbaar. Het is opvallend dat juist deze groep hun woonsituatie al vaker aangepast heeft aan het ouder worden. Of door te verhuizen naar een meer geschikte woning in Amsterdam, of om richting familie buiten Amsterdam te verhuizen. Zij wonen vaak in een corporatiewoning en regelingen als van Hoog naar Laag of van Groot naar Beter zullen bij hen goed kunnen aanslaan (nu huurharmonisatie niet meer wordt toegepast). Mogelijk zijn zij ook al vaker bekend met dergelijke regelingen dan andere ouderen. Ook hebben zij in tegenstelling tot de andere groepen ouderen ervaren hoe hun eigen ouders oud werden in de stad. Laagopgeleide ouderen kunnen goed bereikt worden via de huisarts, daar komen zij immers relatief vaak. Ook huis-aan-huisbladen en AT5 zijn voor hen bekende informatiebronnen. Oudere autochtone Amsterdammers (55+) in het bijzonder kijken vaak AT5 (75% van hen), lezen vaak huis-aan-huisbladen (75%) en Het Parool (45%) en beschikken vaak over internet (90%). Autochtone ouderen die buiten Amsterdam zijn opgegroeid Autochtonen die buiten Amsterdam zijn opgegroeid hebben destijds bewust gekozen om in de stad te gaan wonen. Zij kwamen voor studie of werk naar Amsterdam en bleven er. Van de 55-plussers van Nederlands herkomst, zijn vier van de tien afkomstig van buiten Amsterdam (42%). Het gaat dan om 48.000 ‘Nederlandse import’ Amsterdammers van 55 jaar en ouder (en 25.000 van 65-plus). Een groot deel van deze autochtone ‘import’ Amsterdammers woont in Zuid (24% van hen) en in Centrum (19%). Zij wonen vaak in de Jordaan (4% van hen), Nieuwmarkt/Lastage, Museumkwartier, Buitenveldert-West en het Oostelijk Havengebied (allen 3%). Deze groep is wat jonger dan andere ouderen en bestaat voor een groot deel uit de babyboomgeneratie. Zij zijn vaker hoogopgeleid en zelfredzamer dan eerdere cohorten ouderen. Wel valt op dat deze jonge, wat vaker hoog opgeleide ouderen, minder vaak frequent contact hebben met familie dan andere ouderen. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor de voor hen beschikbare mantelzorg. Anderzijds kunnen zij makkelijker zorg inkopen en/of mogelijk een beroep doen op hun netwerk van vrienden en kennissen. Ook blijven hoger opgeleide ouderen langer gezond en hebben zij daardoor minder zorgbehoefte. De Stadsdorpen sluiten aan bij de behoefte van deze groep ouderen. De profielen van de bestuursleden in Stadsdorp Zuid laten mooi zien hoe deze doelgroep eruit ziet (http://www.stadsdorpzuid.nl/wie-zijn-wij/). Ouderen met een hogere SES kunnen goed bereikt worden via internet en via Het Parool. Voor oudere autochtone ‘import’ Amsterdammers in het bijzonder (55+) geldt dat zij vaak over internet beschikken (89% van hen). Verder leest tweederde van hen huis-aanhuisbladen (66%) en drie van de tien lezen Het Parool (31%). Ouderen met een migratie-achtergrond Een specifieke doelgroep wordt gevormd door ouderen (55-plus) van niet-westerse herkomst. Het gaat om ruim 41.000 Amsterdammers; bijna 15.000 van Surinaamse herkomst, bijna 9.000 van Marokkaanse, bijna 5.000 van Turkse en ruim 2.000 van Antilliaanse herkomst en bijna 11.000 uit overige niet-westerse landen. Zoals al eerder
34
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
naar voren kwam, is dit een groep die in de toekomst sterk zal toenemen. Van deze groep is bekend dat zij vaker en op eerdere leeftijd gezondheidsklachten ervaren, vaker sociaal isolement ervaren en dat zij minder bekend zijn met het voorzieningenaanbod en allerlei regelingen dan andere ouderen. Het beter kunnen bereiken van deze ouderen is dus des te belangrijk. Ouderen van niet-westerse herkomst maken relatief veel gebruik van huisaan-huisbladen, kijken vaak AT5 en komen vaak bij de huisarts. Dit zijn dus geschikte informatiebronnen om deze ouderen te bereiken. Ook is het goed om te overleggen met intermediairs van deze groepen over hoe (verschillende groepen) migranten ouderen het beste bereikt kunnen worden, zoals het CABO (Centrum Advies en Beleid Oudere migranten). Ouderen huren vaak bij een corporatie, met name bij ouderen van niet-westerse herkomst is het aandeel hoog (+/- 80%). Daarbij hebben ouderen van Turkse, Marokkaanse en overige niet-westerse herkomst vaak nog een woning met trappen (eveneens +/- 80%). Bij ouderen van Surinaamse herkomst speelt dit minder, maar ook daar moet 66% nog traplopen in en/of naar de woning. De woningcorporaties hebben voor deze groepen een grote rol in het toekomstbestendig maken van de woning. Ook in de gezondheid van ouderen is er een verschil tussen ouderen van Surinaamse herkomst ten opzichte van Turkse en Marokkaanse herkomst. De gezondheid van Surinaamse ouderen is gemiddeld wat beter. Surinaamse ouderen zijn al wat ouder, de Turkse en Marokkaanse oudere is nog relatief jong. In de komende jaren zal de ouderdom bij deze groep meer een rol gaan spelen. De laatste jaren zijn er verschillende woongroepen tot stand gekomen van bewoners met een gedeelde migratie-achtergrond, zoals voor ouderen van Hindoestaanse afkomst (2 stuks), creools Surinaamse (2), Antilliaanse, Turkse, Marokkaanse en van Chinese afkomst. Waarschijnlijk zullen deze initiatieven, met het groeien van de groep (niet-westerse) ouderen, vaker opkomen. Een speciale aandachtgroep hierbij wordt gevormd door Turkse en Marokkaanse vrouwen. Uit landelijk onderzoek blijkt dat zij in vergelijking met Surinaamse en Antilliaanse oudere vrouwen minder zelfredzaam zijn en minder eigen regie hebben. Deze vrouwen hebben vaker een lager opleidingsniveau en 80% van de Turkse en 90% van de Marokkaanse oudere vrouwen beheerst de Nederlandse taal beperkt tot zeer beperkt. Zij zijn hierdoor vaker afhankelijk van hun kinderen en andere familieleden (Distelbrink e.a., 2007, zie overzicht NIVEL 2014). Het NIVEL wijst erop dat vooral mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst een sterk plichtbesef hebben om binnen de familie voor elkaar te zorgen (zgn. collectieve zelfredzaamheid). Ouderen van Zuid-Europese, Antilliaanse en Surinaamse herkomst blijken juist liever zo lang mogelijk zelfredzaam te willen zijn en willen zo lang mogelijk de eigen regie over het leven houden. Zowel Surinaamse ouderen als Turkse en Marokkaanse ouderen zijn relatief vaak onder ouderen in Oost te vinden, met name in de Indische buurt. Over het algemeen geldt dat migranten ouderen wat vaker in de stadsdelen West en Oost wonen, dan jongere migranten. Verder is er een opvallende concentratie van oudere Surinamers in de Venserpolder.
35
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Surinaams totaal (lichtblauw) en 55+ (donkerblauw)
Turks en Marokkaans totaal (lichtblauw) en 55+ (donkerblauw)
bron: Stadsmonitor
Alleenstaande oudere mannen en vrouwen Bijna de helft van de 55-plussers in Amsterdam (45%) woont alleen. Het gaat dan om bijna 81.000 Amsterdammers. Onder 75-plussers geldt dat voor ruim de helft (54%, ruim 21.000). Zij wonen vrij verspreid over de stadsdelen, het vaakst in Zuid (21% van hen). In de volgende buurten wonen veel alleenstaande ouderen: Jordaan (4%), Bijlmer-Oost, Buitenveldert-West en Osdorp-Oost (allen 3%). In de laatste twee gebieden valt op dat er circa twee keer zo veel alleenstaande oudere vrouwen als mannen wonen. Dat geldt ook voor deze stadsdelen, Zuid en Nieuw-West. Vrouwen worden gemiddeld ouder, waarmee zij ook vaker alleen wonen dan mannen. Zo woont 48% van de 55-plus vrouwen alleen, tegenover 36% van de 55-plus mannen. Er zijn 1,5 keer zo veel vrouwen onder de alleenwonende 55-plussers als mannen. Onder de alleenwonende 75-plussers gaat het zelfs om drie keer zoveel vrouwen als mannen. Hoewel vrouwen vaker aangeven zich eenzaam te voelen, zijn het alleenstaande mannen die meer kans hebben werkelijk te vereenzamen. Mannen onderhouden minder contacten met familie en vrienden en lijken daarmee ook minder behoefte te hebben aan sociale contacten. Dat is op zich geen probleem, maar wanneer het moment aanbreekt dat een ander nodig is, bijvoorbeeld in de vorm van mantelzorg, dan kan dit wel een probleem worden. Deze groep zal niet snel interesse hebben in een woongroep of een andere vorm van collectief. Het blijkt dat ouderen die alleen wonen vaker gebruik maken van professionele hulp, namelijk een AWBZ/WMO-voorziening dan ouderen die samen met een partner wonen. Dit verschil treedt op bij alle leeftijdsgroepen, maar is sterker bij jongere ouderen (55-74 jaar) dan bij oudere.
36
Doelgroepen toekomstig bestendig wonen
Een deel van de alleenstaande 55-plussers is via internet te bereiken, mannen beter dan vrouwen (resp. 80% en 72%). Dat laatste heeft te maken met de gemiddelde hogere leeftijd van vrouwen. Verder kijken oudere alleenstaanden vaak AT5, mannen meer dan vrouwen (resp. 75% en 52%) en lezen vaak huis-aan-huisbladen (resp. 65% en 68%). Drie van de tien van deze ouderen lezen Het Parool (mannen 36%, vrouwen 29%). Mantelzorgers Daarnaast is het goed zich te richten op de (potentiële) mantelzorgers van de ouderen zoals de (klein)kinderen van ouderen. Immers zij hebben te maken met de zorgbehoeften en –wensen van hun ouders en nemen samen met hun ouders beslissingen daarover. Iets meer dan de helft van de ouderen in Amsterdam heeft kinderen in de stad wonen. Voor ouderen van niet-westerse herkomst geldt dit nog vaker: variërend van 69% bij Surinaamse ouderen tot 90% bij Marokkaanse ouderen. Bij deze laatste groep komt het ook vaak voor dat er nog een kind thuis woont: 54% van de Marokkaanse ouderen heeft nog een inwonend kind.
37