Selectielijst voor de neerslag van het College voor zorgverzekeringen (01-07-1999 – 01-04-2014) en Zorginstituut Nederland (vanaf 01-04-2014)
Vastgesteld Staatscourant 13106, 18 mei 2015 Zorgdrager: Zorginstituut Nederland
Documentnummer: 2013078598
2
Inhoudsopgave 1
OVERZICHT VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN
5
2
VERANTWOORDING
7
2.1 Aanleiding voor de selectielijst
7
2.2 Wettelijk kader voor de selectie van overheidsarchieven
7
2.3 Totstandkoming van de selectielijst
9
2.4 Selectiedoelstelling
9
2.5 Selectiecriteria
9
2.6 Criteria uitzondering van vernietiging
11
2.7 Verslag van de vaststellingsprocedure
12
2.8 Leeswijzer bij de selectielijst
12
3 ACTOR COLLEGE VOOR ZORGVERZEKERINGEN (01-07-1999 – 01-042014)/ZORGINSTITUUT NEDERLAND (2014-) EN ZIJN BELEIDSTERREIN
14
4 HANDELINGEN VAN DE BEDRIJFSVOERING VAN HET COLLEGE VOOR ZORGVERZEKERINGEN (0-07-1999 – 01-04-2014)/ZORGINSTITUUT NEDERLAND (2014-)
49
4.1 Bestuur en organisatie
49
4.2 Communicatie
52
4.3 Verslaglegging
53
4.4 Juridische ondersteuning
56
4.5 Financiën
57
4.6 Personeel
59
4.7 Eigendom en bezit
64
4.8 Interne faciliteiten
65
5 HANDELINGEN VAN DE PRIMAIRE TAKEN VAN HET COLLEGE VOOR ZORGVERZEKERINGEN (01-07-1999 – 01-04-2014)/ZORGINSTITUUT NEDERLAND (01-04-2014-)
67
5.1 Advies over de inhoud en samenstelling van het pakket Zvw en het pakket AWBZ
67
5.2 Onderzoek
70
5.3 Publiciteit en voorlichting
72
3
5.4 Fondsbeheer
73
5.5 Subsidietaken op grond van wet- en regelgeving
74
5.6 Uitvoering van voorzieningen en regelingen voor bijzondere groepen
76
5.7 Verbindingsorgaan
81
6
83
RELEVANTE WET- EN REGELGEVING
4
1
Overzicht van gebruikte afkortingen
AFBZ AOW AWBZ AWW AZR BHV BSD CBS CIBG Cie CIZ CJIB CTU CTZ CVZ EG EHIC EU GIP ISSA KB KNHG MOOZ NZa OCW PBO PC DIN Pivot RIO SFK SIO Skgz Stb. Stcrt. SVB UWV VWS Wob WOOPA zbo Zfw ZIN Zvw
Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten Algemene Ouderdomswet Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Algemene Weduwen- en Wezenwet AWBZ-brede Zorgregistratie Bedrijfshulpverlening Basisselectie Document Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg Commissie Centraal Indicatieorgaan Zorg Centraal Justitieel Incasso Bureau College Toezicht Uitvoeringsorganisatie College Toezicht Zorg College voor zorgverzekeringen Europese Gemeenschap European Health Insurance Card Europese Unie Geneesmiddelen Informatie Project International Social Security Association Koninklijk Besluit Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap Medefinanciering Oververtegenwoordiging Oudere ziekenfondsverzekerden Nederlandse Zorgautoriteit Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Publiekrechtelijke Bedrijfs- en Beroepsorganisaties Permanente Commissie Documentaire Informatievoorziening Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn Rapport Institutioneel Onderzoek Stichting Farmaceutische Kengetallen Strategisch Informatie Overleg Stichting Klachten- en Geschillen Zorgverzekeringen Staatsblad Staatscourant Sociale Verzekeringsbank Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet openbaarheid van bestuur Wij Organiseren Onze Personeels Activiteiten Zelfstandig bestuursorgaan Ziekenfondswet Zorginstituut Nederland Zorgverzekeringswet
5
6
2
Verantwoording
2.1 Aanleiding voor de selectielijst Zorginstituut Nederland (ZIN) (voorheen het College voor zorgverzekeringen [CVZ]) is een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Onder de naam CVZ werd het op 1 juli 1999 de rechtsopvolger van de Ziekenfondsraad, die op die datum ophield te bestaan. Op basis van artikel 41, eerste lid, onderdeel a, van de Archiefwet 1995 is het bestuur van ZIN belast met de zorg over de neerslag van haar handelingen vanaf 1999 (tot 01-04-2014 onder de naam CVZ en vanaf 01-04-2014 onder de naam ZIN). Voor het uitvoeren van de aan zorg gerelateerde archiefwettelijke taken is het o.a. vereist dat een zorgdrager beschikt over een toereikend selectie-instrumentarium om de onder zijn zorg vallende neerslag (archiefbescheiden) in een goede, geordende en toegankelijke staat te brengen. Hiertoe is het noodzakelijk dat het bestuur van ZIN over een selectielijst beschikt conform artikel 5 van de Archiefwet 1995. Deze selectielijst is opgesteld om te voorzien in een toereikend selectie-instrumentarium, waarmee ZIN de neerslag van haar handelingen en die van haar naamsvoorganger vanaf 1999 kan selecteren, d.w.z. vernietigen na het verstrijken van de bewaartermijn dan wel overbrengen naar de bij wet (Archiefwet 1995) aangewezen archiefbewaarplaats m.b.t. de als zodanig gewaardeerde archiefbescheiden.
2.2 Wettelijk kader voor de selectie van overheidsarchieven Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 (Stb. 1995, 276) dient de overheid haar archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Met 'archiefbescheiden' wordt bedoeld: alle bescheiden, in welke vorm dan ook, die door een overheidsorgaan zijn ontvangen of opgemaakt en naar hun aard bestemd zijn daaronder te berusten. Het in goede, geordende en toegankelijke staat brengen en bewaren van archiefbescheiden houdt onder meer in dat de overheid het door haar gevormde archief frequent schoont. In dit verband schrijft de Archiefwet 1995 zowel een vernietigings- als overbrengingsplicht voor. Beide verplichtingen rusten op degene die de bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van het desbetreffende archief: de zorgdrager. De verplichting tot overbrenging houdt in, dat de zorgdrager zijn archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen en ouder dan twintig jaar zijn voor de permanente bewaring hiervan overbrengt naar een archiefbewaarplaats. Wat de archiefbescheiden van de ministeries en de zelfstandige bestuursorganen betreft, is het Nationaal Archief in Den Haag de aangewezen archiefbewaarplaats, conform artikel 26, eerste lid Archiefwet 1995 (in het vervolg van deze selectielijst genoemd: de archiefbewaarplaats). In verband met de selectie van hun archiefbescheiden zijn zorgdragers op grond van artikel 5 van de Archiefwet 1995 verplicht hiertoe selectielijsten op te stellen. In een selectielijst dient te worden aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging, dan wel voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Voorts dient een selectielijst de termijnen aan te geven, waarna de te vernietigen archiefbescheiden moeten worden vernietigd. Een selectielijst is naar haar aard een duurzaam instrument, waarmee de zorgdrager het door hem gevormde archief gedurende een periode van ten hoogste twintig jaar1) na vaststelling van de selectielijst kan selecteren (artikel 2, tweede lid, van het Archiefbesluit 1995). De toepassing van de selectielijst geldt niet slechts eenmalig, maar wordt als instrument frequent door de zorgdrager gehanteerd voor het selecteren van de gevormde archiefbescheiden in het tijdsvak van de twintig jaar waarvoor de selectielijst is vastgesteld. Een selectielijst vormt een belangrijk onderdeel van het instrumentarium dat de zorgdrager tot zijn beschikking heeft voor het (laten) uitvoeren van de zorg over en het beheer van de archiefbescheiden. Bij het ontwerpen van een selectielijst dient krachtens artikel 2, eerste lid, van het Archiefbesluit 1995 rekening te worden gehouden met: a. de taak van het desbetreffende overheidsorgaan; b. de verhouding van dit overheidsorgaan tot andere overheidsorganen; c. de waarde van de archiefbescheiden als bestanddeel van het cultureel erfgoed; en d. het belang van de in de archiefbescheiden voorkomende gegevens voor overheidsorganen, voor recht- of bewijszoekenden en voor historisch onderzoek.
7
Voorts bepaalt artikel 3, eerste lid, van het Archiefbesluit 1995 dat de zorgdrager bij het ontwerpen van een selectielijst ten minste betrekt: a. de persoon die hij binnen zijn organisatie uit hoofde van diens verantwoordelijkheid voor de informatiehuishouding daartoe heeft aangewezen; b. indien deze is benoemd de archivaris die de beheerder is van de archiefbewaarplaats die is bestemd of mede is bestemd voor de bewaring van de archiefbescheiden van de zorgdrager; c. in afwijking van onderdeel b de algemene rijksarchivaris indien de in dat onderdeel bedoelde archiefbewaarplaats een rijksarchiefbewaarplaats is; d. een deskundige op het terrein van de relatie tussen burger en overheid en de betekenis van overheidsinformatie voor deze relatie. Door middel van artikel 5, eerste lid, van het Archiefbesluit 1995 wordt aangegeven waaruit een selectielijst ten minste bestaat: a. een titel waaruit blijkt op welk overheidsorgaan de selectielijst betrekking heeft; b. een opsomming van de taken van dat overheidsorgaan; c. een systematische opsomming van categorieën archiefbescheiden, waarin bij iedere categorie is aangegeven of de archiefbescheiden bewaard worden dan wel na welke termijn zij voor vernietiging in aanmerking komen; d. een toelichting die in ieder geval bevat: 1° een verantwoording voor de wijze waarop toepassing is gegeven aan artikel 2, eerste lid, 2° een verslag van de wijze waarop derden en in elk geval de personen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, bij het ontwerpen van de selectielijst betrokken zijn en van de inhoud van het met hen gevoerde overleg, en 3° een verslag van de procedure, bedoeld in artikel 4. e. een opsomming van de criteria aan de hand waarvan de zorgdrager Archiefbescheiden die ingevolgde de selectielijst voor vernietiging in Aanmerking komen, van vernietiging kan uitzonderen. Ten aanzien van artikel 5, eerste lid, onderdeel c, bepaalt het Archiefbesluit 1995 door middel van het tweede lid, dat de opsomming in overeenstemming dient te zijn met de voor het archief geldende ordeningsstructuur. In het kader van de vernieuwing van het selectiebeleid is het Archiefbesluit 1995, zoals geldend per 1 januari 2013, op twee punten gewijzigd ten opzichte van het Archiefbesluit 1995, zoals geldend tot 1 januari 2013: procedureel: het strategisch informatieoverleg (SIO) vervangt het driehoeksoverleg en het advies van de Raad voor Cultuur; inhoudelijk: de categorieën archiefbescheiden waaruit een selectielijst bestaat, moeten voortaan in overeenstemming zijn met de ordeningsstructuur die een zorgdrager op zijn informatie toepast. In de aanloop naar de vaststelling van de wijzigingen van het Archiefbesluit 1995 heeft het Nationaal Archief de ‘Overgangsregeling en –voorziening wijziging Archiefbesluit’ opgesteld voor selectielijsten die al in procedure zijn maar niet voor 1 januari 2013 vastgesteld zullen worden. In het wijzigingsbesluit is opgenomen dat het inhoudelijke voorschrift niet van toepassing is op lijsten vastgesteld voor 1 januari 2013. Op grond van de overgangsregeling is bepaald dat dit voorschrift ook niet van toepassing zal zijn op selectielijsten “waarvan het ontwerp zo ver is gevorderd dat aanpassingen aan die bepalingen voor de zorgdrager onredelijk bezwarend zou zijn”. Voor het procedurele voorschrift (het inrichten van een SIO en m.n. het betrekken van een externe deskundige bij de vaststelling van een selectielijst) is om wettechnische redenen geen aparte toevoeging gedaan. Dit betekent dat bij lijsten die na 1 januari 2013 worden vastgesteld, altijd een externe deskundige moet worden ingeschakeld. Om zorgdragers op dit laatste punt tegemoet te komen, stelt het Nationaal Archief voor een bepaalde periode een externe deskundige beschikbaar, waarvoor gebruik kan worden gemaakt bij het vaststellen van de selectielijst. ZIN maakt voor het vaststellen van deze selectielijst gebruik van deze overgangsregeling. Omdat de selectielijst de neerslag van de handelingen van ZIN betreft, vindt
8
de vaststelling van de selectielijst plaats conform artikel 5, tweede lid, onderdeel c, en artikel 3 van de Archiefwet 1995 en artikel 4 van het Archiefbesluit 1995. Hieruit volgt dat de selectielijst wordt vastgesteld door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het besluit tot vaststelling in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, er op de voorbereiding van de selectielijst afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is en voorafgaand aan de vaststelling door een ieder zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. 1) Hoewel wat betreft de geldigheidsduur van de selectielijst wordt uitgegaan van de wettelijke periode van twintig jaar vanaf de vaststelling, geldt dat de selectielijst dan wel één of meer onderdelen hiervan komt te vervallen mocht een nieuwe dan wel herziene selectielijst voor dezelfde zorgdrager en hetzelfde beleidsterrein binnen deze termijn worden vastgesteld.
2.3 Totstandkoming van de selectielijst Bij de totstandkoming van de selectielijst is naast het Basisselectie Document, mede de (vastgestelde) ‘Selectielijst neerslag handelingen Ziekenfondsraad’ uit 1997 gebruikt. Bij de opvolging van de Ziekenfondsraad door het CVZ zijn immers de meeste taken overgegaan. Wel is er getracht om de handelingen minder gedetailleerd te omschrijven en daarmee passender te maken op de handelingen zoals uitgevoerd bij het CVZ (1999-2014)/ZIN (2014-). Daarnaast is er gebruik gemaakt van het Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) van Loek Nijholt uit 2005 en de jaarverslagen van het CVZ om een passend beeld te krijgen van de organisatie en de veranderingen in de organisatie vanaf zijn ontstaan in 1999. Een samenvattende omschrijving van de actor CVZ (1999-2014)/ZIN (2014-)is te lezen in het volgende hoofdstuk. Uit de jaarverslagen zijn ook de taken achterhaald, die aan het CVZ zijn toebedeeld na het uitbrengen van het voornoemde RIO (periode 2005 tot en met 2013).
2.4 Selectiedoelstelling De doelstelling bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch‐maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven. Deze selectiedoelstelling wordt in deze lijst toegepast op het beleid op het terrein van de bedrijfsvoering en de primaire taken van het CVZ (1999-2014)/ZIN (2014-) vanaf 1999.
2.5 Selectiecriteria De selectie van archiefbescheiden vindt plaats in het kader van de selectiedoelstelling. Aan de selectie gaat het proces van waarderen vooraf. Waarderen is het bepalen welke redenen er zijn om archiefbescheiden te bewaren dan wel te verwijderen. De waardebepaling vindt plaats op juridisch, administratief en historisch gebied. Ten aanzien van archiefbescheiden wordt door middel van waardering vastgesteld welke archiefbescheiden op termijn uit het archief verwijderd mogen worden en welke niet. Selectie is de administratieve verwerking, in een selectielijst, van de tijdens het proces van waarderen verkregen metagegevens. Waardering en selectie liggen in elkaars verlengde, ze kunnen niet los van elkaar worden gezien. Het resultaat van de selectie is de verwijdering van de archiefbescheiden. Verwijdering is ofwel de feitelijke tenietdoening (vernietiging) van de archiefbescheiden, ofwel de overbrenging van de archiefbescheiden naar de archiefbewaarplaats. De context waarin archiefbescheiden zijn gevormd is het fundament ten opzichte waarvan de feitelijke verwijdering van archiefbescheiden wordt bepaald. Als de neerslag van een handeling als ‘bewaren’ is aangemerkt, wordt hiermee bedoeld: permanent bewaren in een archiefbewaarplaats. Hiertoe dient de zorgdrager de desbetreffende archiefbescheiden na het verstrijken van de wettelijke overbrengingstermijn van twintig jaar
9
over te brengen naar een archiefbewaarplaats, conform artikel 12 van de Archiefwet 1995. Evenwel kan de zorgdrager te bewaren archiefbescheiden, die jonger zijn dan twintig jaar, naar een archiefbewaarplaats overbrengen, wanneer naar het oordeel van de beheerder van de archiefbewaarplaats voldoende aanleiding bestaat hiervoor ruimte beschikbaar te stellen (artikel 13, eerste lid, van de Archiefwet 1995). Als de neerslag van een handeling als ‘vernietigen’ is aangemerkt, moet de zorgdrager deze neerslag (laten) vernietigen na het verstrijken van de in de selectielijst vastgestelde termijn ten aanzien van deze handeling, conform artikel 3 van de Archiefwet 1995. De neerslag van de handeling mag niet voor het verstrijken van deze termijn worden vernietigd. De bewaartermijn zelf wordt bepaald door het administratieve belang en het belang van de burger, enerzijds ten behoeve van het adequaat kunnen uitvoeren van de administratie en de hieruit voortvloeiende verantwoordingsplicht en anderzijds ten behoeve van de rechten en bewijzen van de hiernaar zoekende burger. Om de selectiedoelstelling te bereiken zijn de handelingen in deze selectielijst gewaardeerd aan de hand van de volgende algemene selectiecriteria. Deze criteria zijn in 1997 door het Convent van Rijksarchivarissen vastgesteld en geaccordeerd door PC DIN en KNHG.
Selectiecriteria
Handelingen die gewaardeerd worden met B(ewaren)
Algemene selectiecriterium
Toelichting
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen
Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen
Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren
Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties
Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen,
10
belast met beleid op hoofdlijnen
organisaties of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt
Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden
Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
De algemene selectiecriteria zijn positief geformuleerd, dat wil zeggen: het zijn bewaarcriteria. In deze selectielijst zijn de handelingen die als ‘bewaren’ zijn aangemerkt voorzien van een B, gevolgd door het criteriumnummer waaraan zij voldoen. De handelingen die als ‘vernietigen’ zijn aangemerkt zijn voorzien van een V, gevolgd door de termijn waarop na het verstrijken hiervan de betreffende neerslag moet worden vernietigd.
2.6 Criteria uitzondering van vernietiging Op grond van artikel 5, lid 1 onder e, kan een zorgdrager archiefbescheiden, die ingevolge de voor hem vastgestelde selectielijst voor vernietiging in aanmerking komen, van vernietiging uitzonderen. In deze selectielijst worden voor de toepassing van het in de vorige zin genoemde ‘uitzonderen’ de volgende criteria onderscheiden:
archiefbescheiden betreffende zaken of gebeurtenissen met een voor het CVZ (19992014)/ZIN (2014-) uniek of bijzonder karakter; archiefbescheiden die betrekking hebben op bijzondere tijdsomstandigheden of gebeurtenissen; archiefbescheiden inzake objecten die door vorm of (vroegere) bestemming op zichzelf of voor het CVZ (1999-2014)/ZIN (2014-) beeldbepalend, karakteristiek of van bijzondere aard zijn; archiefbescheiden die een samenvatting zijn van gegevens, zoals jaarverslagen, overzichten en statistieken; archiefbescheiden inzake personen die op enig gebied van bijzondere betekenis (geweest) zijn; van bijzondere betekenis zijn bij voorbeeld personen met een belangrijke functie binnen het CVZ (1999-2014)/ZIN (2014-) en personen met een maatschappelijk vooraanstaande rol; archiefbescheiden die de door een calamiteit verloren gegane stukken én die voor bewaring in aanmerking zouden zijn gekomen, kunnen vervangen; archiefbescheiden betreffende individuele zaken die geleid hebben tot algemene regelgeving; archiefbescheiden die bij daadwerkelijke vernietiging de logische samenhang van de te bewaren archiefbescheiden zouden verstoren; archiefbescheiden die zijn gebruikt voor een parlementaire enquête, een juridisch onderzoek e.d. van dien aard dat zij een historisch-maatschappelijke waarde verkrijgen.
Indien archiefbescheiden in deze selectielijst als te vernietigen zijn aangemerkt, kunnen deze op grond van de hierboven opgesomde criteria van vernietiging worden uitgezonderd. De uitzondering van vernietiging betreft alleen absolute uitzondering, dat wil zeggen met het oog op overbrenging naar de archiefbewaarplaats.
11
2.7 Verslag van de vaststellingsprocedure In januari 2013 is de ontwerp-selectielijst1) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aangeboden. In oktober 2014 heeft deze de selectielijst ter advisering toegestuurd aan de door hem benoemde externe deskundige, drs. P.R. te Slaa. Van het gevoerde overleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat met de selectielijst ter inzage is gelegd. Vanaf 2 maart lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van de studiezaal en op de website van het Nationaal Archief, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant. Van (historische) organisaties of individuele burgers is geen commentaar ontvangen. Daarop werd de selectielijst op 11 mei 2015 door de algemene rijksarchivaris namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld. Deze beschikking is gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2015, nr. 13106, d.d. 18 mei [NA/2015 /15646). 1) De concept-selectielijst heeft ZIN opgesteld in samenwerking met de heer drs. H. Waalwijk (docent/onderzoeker Hogeschool Amsterdam/Archiefschool).
2.8 Leeswijzer bij de selectielijst De ‘Selectielijst neerslag handelingen College voor zorgverzekeringen (1999-2014)/ Zorginstituut (2014-)’ bestaat uit twee gedeelten: het eerste deel (hoofdstuk 4 Handelingen op het terrein van de bedrijfsvoering van het CVZ [1999 – 01-04-2014]/ZIN [01-04-2014-]) omvat de handelingen op het terrein van de bedrijfsvoering van het CVZ (1999 – 01-04-2014)/ZIN (01-04-2014-) en het tweede deel (hoofdstuk 5 Handelingen op het terrein van de primaire taken van het CVZ [1999 – 01-04-2014]/ZIN [01-04-2014-]) omvat de handelingen op het terrein van de primaire taken van het CVZ (1999 – 01-04-2014)/ZIN (01-04-2014-). De handelingen in het eerste deel zijn verdeeld over acht subhoofdstukken (4.1 t/m 4.7), in het tweede deel twee over zeven subhoofdstukken (5.1 t/m 5.7). In de kolom ‘Omschrijving’ zijn per onderwerp de handelingen opgesomd die verband houden met het terrein dat met de onderwerpsaanduiding wordt omschreven, door middel van de aanduiding van de neerslag van deze handelingen. Omdat de selectielijst is gebaseerd op de ordening van het archief van ZIN, op wat er aan archiefbescheiden is aangetroffen, is bij de omschrijving van de handelingen gekozen voor de specifieke aanduiding om welke archiefbescheiden het gaat door middel van de aanduiding ‘stukken’. De samenstelling van de handelingen van deze selectielijst komt zo overeen met de ordening van het archief van de bedrijfsvoering van ZIN. Daar waar het noodzakelijk is om onderscheid in waardering aan te geven, is er voor gekozen in de kolom ‘Voornaamste neerslag’ enkele voorbeelden te geven van de archiefbescheiden waar het om gaat. De handelingnummers zijn weergegeven in de kolom ‘Nr.’ Wanneer twee of meer handelingen van overeenkomstige aard zijn en er toch sprake is van verschillende handelingen, is er voor een onderverdeling van het handelingnummer gekozen, bij voorbeeld 7a, 7b, enzovoort. In de kolom ‘Waardering’ is door middel van B of V aangegeven of de archiefbescheiden voor permanente bewaring (B) dan wel vernietiging (V) in aanmerking komen. Onder 2.5 zijn de selectiecriteria opgesomd op basis waarvan archiefbescheiden voor permanente bewaring in aanmerking komen. Voldoen de archiefbescheiden aan één van deze criteria dan zijn ze als B gewaardeerd, gevolgd door het nummer van het betreffende criterium, bij voorbeeld B1. Bij archiefbescheiden die aan meer dan één bewaarcriteria voldoen om ze voor permanente bewaring in aanmerking te laten komen, worden al deze bewaarcriteria achter de B genoemd, bij voorbeeld B 3 en 5. Bij de voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden is achter de V de bewaartermijn van de neerslag opgegeven, bij voorbeeld V 10. Pas na het verstrijken van de bewaartermijn moet de betreffende neerslag worden vernietigd, tenzij voor het verstrijken van de bewaartermijn er zich omstandigheden voordoen waardoor de neerslag voldoet aan één of meer van de onder 2.6 genoemde criteria en deze van vernietiging is uitgezonderd. Van de bewaartermijnen is aangegeven wanneer deze ingaan en eindigen.
12
Indien uit de omschrijving van de neerslag van de handelingen onvoldoende blijkt waaruit de neerslag nu precies bestaat, is in de kolom ‘Voornaamste neerslag’ aangegeven welke archiefbescheiden de handelingen hebben gegenereerd. In de kolom ‘Archiefcode’ is de fysieke ordening aangegeven van de neerslag van de handelingen. Dit betreft de plaatsingcode waaronder van de handelingen de neerslag is terug te vinden, die o.b.v. de Archiefcode (en de afleidingen hiervan) is geordend.
13
3
De actor College voor zorgverzekeringen (1999-2014)/Zorginstituut Nederland (2014-) en zijn beleidsterrein
3.1 Inleiding Als zbo ontleent ZIN sinds 1 januari 2006 (toen nog onder de naam CVZ) haar rechtspersoonlijkheid aan artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw). ZIN is belast met de taken die hem bij of krachtens de wet of internationale overeenkomst zijn opgedragen. In dit kader zijn de Zvw en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) de belangrijkste wetten m.b.t. het beleidsterrein van het ZIN. Vóór 1 januari 2006 ontleende ZIN als CVZ (sinds 1 juli 1999) haar rechtspersoonlijkheid aan artikel 1a, eerste lid, van de Ziekenfondswet (Zfw). Van 1 juli 1999 tot 1 januari 2006 was het CVZ belast met de taken die hem waren opgedragen bij of krachtens de Zfw, de AWBZ, de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv), de Overgangswet verzorgingshuizen, de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998 (Wtz 1998), de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg), de Wet ziekenhuisvoorzieningen (Wzv), een andere wet of een internationale overeenkomst. Het vervallen van de Zfw en de inwerkingtreding van de Zvw per 1 januari 2006 betekende een cesuur in het zorgstelsel. Het verschil tussen de voormalige ziekenfondsverzekering en particuliere verzekering verviel met de inwerkingtreding van de Zvw. In de beschrijving van het beleidsterrein van het CVZ en zijn organisatie is dan ook de volgende tweedeling* aangehouden: De periode waarop de Zfw van kracht was m.b.t. de taken en de organisatie van het CVZ: 1999-2005; De periode waarop de Zvw van kracht was m.b.t. de taken en de organisatie van het CVZ: 2006 - 01-04-2014. * In het kader van deze tweedeling wordt onder 3.2.7 De AWBZ in hoofdlijnen de AWBZ niet beschreven als alleen geldend en werkzaam voor de periode 1999-2005; de AWBZ bleef van kracht na het einde van de Zfw.
De beschrijving van de handelingen van het CVZ beslaat de periode 1999 - 01-04-2014. Laatstgenoemde datum houdt evenwel geen cesuur in wat betreft de taken van het CVZ m.b.t. de Zvw en AWBZ vanaf 01-04-2014. Het wetsvoorstel tot ‘Wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg’ (Wetsvoorstel 33243, 24 april 2012) beoogt een aanzienlijke uitbreiding van de taken en wijziging van de organisatie van het CVZ. Hoewel, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel (dat was voorzien op 1 januari 2013 in werking te treden), er in 2013 reeds taken van de in het wetsvoorstel genoemde organisaties waren overgegaan op het CVZ, waren deze taken op het moment van de overgang nog niet volledig uitgekristalliseerd. De beschrijving van de handelingen van deze taken heeft dan ook geen plaats in deze selectielijst gekregen. Evenwel wordt onder ‘3.4 Zorginstituut Nederland’ kort het verband beschreven tussen de inwerkingtreding van Wetsvoorstel 33243 en het CVZ, dat tot zijn naamswijziging in ZIN heeft geleid.
14
3.2 Periode 1999-2005 3.2.1 De overgang van Ziekenfondsraad naar CVZ en Commissie Toezicht Uitvoeringsorganisatie (CTU) Eind 1998/begin 1999 keurden de Eerste en Tweede Kamer het Wetsvoorstel uitvoeringsorganen volksgezondheid* goed. Dit wetsvoorstel vormde het sluitstuk van de herziening van de advies- en uitvoeringsstructuur in de sociale ziektekostenverzekeringen (de operatie 'Raad op Maat'), geregeld in de Zfw en de AWBZ. Centraal in het wetsvoorstel stond de scheiding van advies-, overleg- en uitvoeringsfuncties en het herstel van het primaat van de politiek. De wet had betrekking op de vier zelfstandige bestuursorganen aan de top van de uitvoeringsstructuur: de Ziekenfondsraad (ZFR, rechtsopvolgers: CVZ/CTU) het Centraal orgaan tarieven gezondheidszorg (rechtsopvolger: College tarieven gezondheidszorg) het College voor Ziekenhuisvoorzieningen (rechtsopvolger: College bouw ziekenhuisvoorzieningen, vanaf ….: College bouw zorginstellingen) de Commissie sanering ziekenhuisvoorzieningen (rechtsopvolger: College afwikkeling sanering zorgvoorzieningen).
* Wetsvoorstel 26011: Wijziging van de Ziekenfondswet, de Wet tarieven gezondheidszorg en de Wet
ziekenhuisvoorzieningen in verband met wijzigingen in de taak, samenstelling en werkwijze van de in die wetten geregelde bestuursorganen, alsmede wijziging van andere wetten in verband daarmee (uitvoeringsorganen volksgezondheid). Eerste Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 011, nr. 86c (Eindverslag Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport; vastgesteld 23 februari 1999).
Het CVZ nam de taken van de ZFR per 1 juli 1999 grotendeels over. Het toezicht op de uitvoeringsorganisatie werd echter overgenomen door de CTU (die tot 1 januari 2001 als bestuursorgaan functioneerde binnen de rechtspersoonlijkheid van het CVZ. Daarna was zij volledig verzelfstandigd en voerde zij haar toezichtstaak uit als zbo onder de naam College van toezicht op de zorgverzekeringen [CTZ]: zie verder 3.2.4 De verzelfstandiging van de toezichtstaak en de samenwerking tussen CVZ en CTZ [kennis- en informatieorganisatie]). Een belangrijk verschil tussen de ZFR en het CVZ was het besturingsmodel. De ZFR werkte volgens een participatiemodel; het CVZ bestond uit een bestuur, het college, van maximaal negen onafhankelijke leden, benoemd door de minister van VWS. Wel was het CVZ wettelijk verplicht om bij de voorbereiding van elk besluit de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen en de in het geding zijnde belangen goed af te wegen. De laatste vergadering van de ZFR vond plaats op 24 juni 1999, waarin aan de orde kwamen: de ontwikkelingen die leidden tot de omvorming van adviesorgaan ZFR naar uitvoeringsorgaan CVZ, de scheiding van beleid en uitvoering, de ontvlechting van bestuur en toezicht en het verlaten van het participatiemodel. Een maand eerder werd de directie van het secretariaat van de ZFR uitgebreid met een vierde directeur. Naast de algemeen directeur, die tevens directeur is van het aandachtsgebied Verzekeringen en Uitvoeringsorganisatie, twee directeuren met de respectievelijke aandachtsgebieden Zorg en Financiering is een directeur Toezicht aan de topstructuur toegevoegd. Bestuur (CVZ) en toezicht (CTU) waren afhankelijk van elkaars goed functioneren en moesten daarom nauw blijven samenwerken, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid. Daarom werd al voor 1 juli 1999 besloten de directie van het secretariaat van de ZFR te complementeren met een directeur Toezicht. Het CVZ ging van start op 1 juli 1999 en op 4 oktober 1999 installeerde de minister van VWS het bestuur van het CVZ. Tegelijkertijd installeerde hij de leden van de CTU. In 1999 werd de reorganisatie doorgezet, die al in 1998 was begonnen met de modernisering van verantwoording en verslaggeving, zowel van de uitvoeringsorganen als van het CVZ zelf. In de, begin 1999 van de minister van VWS ontvangen, opdracht werd aan deze reorganisatie verder inhoud gegeven. Er werd ook een nieuwe vorm gekozen voor de ontwikkeling van de verschillende verantwoordingen. De verschillende projecten waren naast de al genoemde externe modernisering gericht op een doelmatiger werken door een herontwerp van bepaalde bedrijfsprocessen en door systematische aandacht voor de bedrijfsvoering (interne modernisering) en ontvlechting van bepaalde bestuurlijke en toezichtstaken van het secretariaat van de ZFR respectievelijk het CVZ/CTU.
15
Het moderniseringsprogramma kende drie hoofdtrajecten: externe modernisering, interne modernisering en ontvlechting secretariaat. - Het traject externe modernisering richtte zich op het bewerkstelligen van moderniseringen bij de uitvoeringsorganen. Dit betrof met name de wijze van het afleggen van verantwoording door de uitvoeringsorganen over de 'bedrijfsvoering' en de informatievoorziening hierover. - Het traject interne modernisering richtte zich op de veranderingen binnen het CVZ zelf, ook uitgaande van de beoogde veranderingen bij de uitvoeringsorganen. Dit betrof de noodzakelijke verandering van attitude, werkwijze en werkinstrumenten voor de straks gescheiden bestuurlijke en toezichthoudende taak. Maar het ging ook om meer intern gerichte veranderingen in werkaanpak. - Het traject ontvlechting secretariaat draaide om de organisatorische aanpassingen die nodig zouden zijn als het CVZ en de CTU als van elkaar losgemaakte organisaties gingen samenwerken. Dit traject zocht naar de meest praktische vormgeving van de samenwerking tussen (de secretariaten van) het CVZ en het aanstaande CTZ. In het kader van het traject interne modernisering, stelde het CVZ in augustus 1999 zijn meerjarenplan en de hieraan gekoppelde meerjarenraming 2000-2003 vast. 3.2.2 De jaren 2000 en 2001: het CVZ als uitvoeringsorganisatie en wegbereider voor het ministerie van VWS Het CVZ had als taak er zorg voor te dragen dat ziekenfonds- en AWBZ-verzekerden goede toegang hadden tot de zorg die zij nodig hadden. Die zorg moest van hoge kwaliteit zijn en efficiënt georganiseerd. Het CVZ droeg hieraan bij door de ziekenfonds- en de AWBZverzekering goed te laten functioneren. De opdracht van het College werd samengevat in zijn mission statement: “Het bevorderen van een doelmatige verzekering en financiering als toegang tot goede zorg”. Deze missie vormde de leidraad en toetssteen voor alle activiteiten en producten van het CVZ. Als zbo werkte het CVZ vanuit een centrale positie tussen het ministerie van VWS en de zorgverzekeraars en zorgkantoren die de Zfw en de AWBZ uitvoerden. Richting het ministerie van VWS betekende dit dat het CVZ het ministerie informeerde en ondersteunde in de uitvoering van zijn beleid op het gebied van de zorgverzekeringen. In zijn werkzaamheden voor het ministerie van VWS concentreerde het CVZ zich op het verzekeringsstelsel en op het systeem van beleidsregels en richtlijnen. Voor de uitvoeringsorganen anderzijds kwam de taak van het CVZ vooral neer op het faciliteren van de uitvoering van de Zfw en de AWBZ. De belangrijkste partijen, waarop de inspanningen van het CVZ zich richtten, waren: het ministerie van VWS; de uitvoerders van de Zfw en de AWBZ; en de andere belangrijke partijen in het zorgveld. Mede aangezet door de ontwikkelingen in de AWBZ, heeft het CVZ in 2001 onderzocht of en op welke wijze de aansturing en facilitering door het CVZ zouden kunnen worden verbeterd. Dit leidde er echter niet toe dat een focuspunt uitvoeringsorganisatie werd ingericht, zoals in het werkprogramma nog wel was aangekondigd. In plaats daarvan werd besloten om de gezamenlijke aansturing vanuit de directie van de belangrijkste strategische projecten centraal te stellen. Deze waren: de modernisering van de verantwoording en de verslaggeving rond de Zfw en de AWBZ; de modernisering van de AWBZ; de modernisering van de curatieve zorg; monitoring en informatievoorziening; een programmabureau voor de zorgkantoren; en signaleringen ter ondersteuning van de stelselontwikkelingen. Daarnaast onderzocht het CVZ in 2000 hoe de directies Financiering en Verzekering en Zorg zich beter op de uitvoeringsorganisatie konden oriënteren. Dit leidde tot gespecificeerde werkafspraken en het gericht versterken van de formatie. Het CVZ startte in 2001 met de van de praktijkdesk voor de zorgverzekeraars. De zorgverzekeraars konden bij de praktijkdesk
16
terecht met complexe bestuurlijke meldingen van fricties tussen praktijk en regelgeving in de Zfw en de AWBZ. Het CVZ deed aan drie vormen van voorlichting: via dagelijkse voorlichting aan het publiek en het veld; via jaarlijks terugkerende publiekscampagnes; en via eenmalige en kortdurende publiekscampagnes. In 2001 werd het onderzoeksbeleid van het CVZ geformuleerd. In het werkprogramma 2002 werden de hoofdlijnen van dit voor het CVZ nieuwe onderzoeksbeleid aangegeven. De inhoudelijke reikwijdte van het door het CVZ uit te voeren onderzoek, de interne begeleiding en de commissiestructuur werden conform dit beleid aangepast. Het project verantwoording en verslaggeving van de uitvoeringsorganen was in 1998 gestart. Aanvankelijk ging de aandacht met name uit naar de verantwoording en verslaggeving van de ziekenfondsen. Mede naar aanleiding van het tussen het ministerie van VWS, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en het CVZ overeengekomen convenant inzake taken en beheerskosten, richtte de aandacht zich ook op de modernisering van de verantwoording en verslaggeving in de AWBZ. 3.2.3 De Europese dimensie Vanaf het jaar 2000 kregen steeds meer nationale aangelegenheden te maken met Europese kaders en Europese regelgeving, ook op het terrein van de gezondheidszorg en sociale zekerheid. Vóór 2000 werden gezondheidszorg en sociale zekerheid als puur nationale aangelegenheden beschouwd. Uit de - overigens al uit de jaren tachtig daterende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Hof EG) blijkt echter dat de lidstaten weliswaar in hoge mate vrij zijn om hun eigen stelsel van sociale zekerheid naar eigen model in te richten, maar dat zij bij die inrichting binnen de kaders van het Europese recht moeten blijven. Deze kaders waren en zijn een zaak van voortschrijdend inzicht. Leidraad voor het overheidshandelen was (en is) het toepassen van transparante en objectieve criteria, zonder onderscheid naar nationaliteit. In de uitvoeringspraktijk heeft het Europese recht zich in het jaar 2000 nadrukkelijk gemanifesteerd. Zo ontwikkelde het CVZ beleid voor de toelating van in het buitenland gevestigde zorginstellingen. Het CVZ stelde zich op het standpunt dat een toelating voor die instellingen niet vereist is, maar dat zij, als zij daar om verzochten, in principe konden worden toegelaten. Een contracteerplicht jegens deze instellingen gold slechts voor zover de behoefte bij de verzekerden aan die zorg bestond. Verder hadden zorgverzekeraars in de grensregio's steeds meer de mogelijkheid te baat genomen om een zorgovereenkomst te sluiten met zorgaanbieders in België en Duitsland. Het CVZ trachtte in overleg met de betreffende zorgverzekeraars een goede oplossing te vinden voor met elkaar botsende wettelijke systemen. Ook in juridische geschillen werden het CVZ en de uitvoeringsorganen in toenemende mate geconfronteerd met argumenten die liggen op het vlak van het Europese recht. 3.2.4 De verzelfstandiging van de toezichtstaak en de samenwerking tussen CVZ en CTZ (kennis- en informatieorganisatie) De CTU voerde als commissie binnen de ZFR de toezichtstaak* van de ZFR uit. De politieke opvatting was echter dat het toezicht geheel onafhankelijk gepositioneerd moest worden. De positie, het werkterrein en de bevoegdheden van de CTU werden wettelijk vastgelegd in de reeds genoemde Wet uitvoeringsorganen volksgezondheid van 1999. Daarmee werd de CTU binnen het werkverband van het CVZ gepositioneerd, totdat zij conform de bedoeling van het wetsvoorstel was verzelfstandigd in de vorm van een zbo zoals het CVZ. De commissie bestond uit vijf onafhankelijke leden, die geen deel uitmaakten van het bestuur van het college van het CVZ. Zij werden rechtstreeks benoemd door de minister. * Deze taak werd van 1 juli 1999 tot 1 januari 2001 binnen de rechtspersoonlijkheid van het CVZ uitgevoerd door de CTU. De handelingen van de CTU in genoemde periode worden niet in deze selectielijst behandeld, omdat artikel XIII van de wet van 13 december 2000 tot Wijziging van de Ziekenfondswet en enige andere wetten in verband met de instelling van een onafhankelijk College van toezicht op de zorgverzekeringen (Instelling College van toezicht op de
17
zorgverzekeringen) heeft bepaald dat de neerslag van de handelingen van de CTU van 1 juli 1999 tot 1 januari 2001 is overgegaan op CTZ bij de instelling van het CTZ op 1 januari 2001. Hoewel hier feitelijk geen uitvoering aan is gegeven op het moment van de instelling van het CTZ, mede wegens de gezamenlijke huisvesting van het CVZ en het CTZ van 2001 tot 2006, en ZIN deze neerslag beheert op het moment van het opstellen van deze selectielijst, is deze neerslag niet opgenomen in deze selectielijst, aangezien de zorg over deze neerslag bij de Nederlandse Zorgautoriteit berust (als rechtsopvolger van het CTZ) en de handelingen van de CTU zijn beschreven en vastgesteld in de ‘Selectielijst van de Nederlandse Zorgautoriteit en rechtsvoorgangers op het beleidsterrein Toezicht en regulering in de gezondheidszorg, 1949-‘ (handelingnummers 23 t/m 26).
Het traject van de totstandkoming van de twee nevengeschikte bestuursorganen CVZ en CTZ op het terrein van de Zfw en AWBZ werd in 2001 volbracht. Op 1 april 2001 trad de Wet van 13 december 2000 tot wijziging van de Ziekenfondswet en enige andere wetten in verband met de instelling van een onafhankelijk College van toezicht op de zorgverzekeringen (Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen), Stb. 2001, 23 – 16 januari 2001. Artikel XI trad reeds eerder in werking, namelijk op 1 maart 2001 (Besluit van 16 februari 2001 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een aantal bepalingen van de Wet van 13 december 2000 tot wijziging van de Ziekenfondswet en enige andere wetten in verband met de instelling van een onafhankelijk College van toezicht op de zorgverzekeringen [Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen] [Stb. 2001, 23], Stb. 2001, 100 – 16 februari 2001. Met deze wet kwam een einde aan de situatie, gecreëerd door de Wet van 27 maart 1999 tot wijziging van de Ziekenfondswet, de Wet tarieven gezondheidszorg en de Wet ziekenhuisvoorzieningen in verband met wijzigingen in de taak, samenstelling en werkwijze van de in die wetten geregelde bestuursorganen, alsmede wijziging van andere wetten in verband daarmee (uitvoeringsorganen volksgezondheid), Stb. 1999, 185 – 29 april 1999, dat binnen de rechtspersoonlijk van het CVZ twee bestuursorganen opereerden (het CVZ en de CTU). De Wet van 13 december 2000 strekte tot modernisering en verzelfstandiging van het toezicht op de uitvoering van de Zfw en AWBZ. Naast de instelling van het CTZ regelde de wet de verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het CVZ en CTZ op het terrein van de zorgverzekeringen en de verhouding tussen beide organen onderling en beider verhouding tot de minister van VWS. Het CVZ en het CTZ vervulden vanaf dat moment een gelijkwaardige positie in de besturing van de zorgverzekeringen. Het CVZ bevorderde de uitvoering van de zorgverzekeringen en stelde de beleidsregels vast voor de uitvoeringsorganen Zfw en AWBZ; het CTZ volgde de CTU op, met overneming van de CTU-taak, en hield vanaf 1 januari 2001 toezicht op de uitvoeringsorganen. Met andere woorden: het CVZ was belast met sturing 'vooraf' en het CTZ met toezicht 'achteraf'. Vanwege het belang van een eenduidige bejegening van de uitvoeringsorganisatie van de Zfw en de AWBZ stemden het CVZ en CTZ hun activiteiten op elkaar af, zonder in elkaars onderscheiden verantwoordelijkheden te treden. De samenwerking tussen het CVZ en het CTZ werd op 1 april 2001 vastgelegd in een samenwerkingsprotocol, een samenwerkingsconvenant en een samenwerkingsovereenkomst. Ten behoeve van de samenwerking werd in 2001 een gezamenlijk Dienstencentrum voor en door het CVZ en het CTZ opgezet (zie 3.2.9.3 Dienstencentrum CVZ/CTZ 2001-2006). In het DienstencentrumCVZ/CTZ waren niet alleen de klassieke ondersteunende en overheadactiviteiten ondergebracht (zoals bij voorbeeld facilitaire ondersteuning en personeelszaken), maar ook de gezamenlijke kennis- en informatie-organisatie. Daarmee droegen het CVZ en het CTZ samen zorg voor een eenduidige kennis- en informatie-uitwisseling met de uitvoeringsorganisaties. Beide organisaties maakten afspraken met de uitvoeringsorganisatie over de gegevensaanlevering aan het CVZ en het CTZ; die gegevensaanlevering en -verwerking werd zowel voor de taken van het CVZ als het CTZ gebruikt. In het kader van de verbondenheid van en de samenwerking tussen het CVZ en het CTZ betrokken beide organisaties in 2003 gezamenlijk een nieuwe huisvesting in Diemen. Hiervoor hadden zij reeds een gezamenlijke huisvesting in Amstelveen (de voormalige zetel van de Ziekenfondsraad). De verzelfstandiging van het toezicht ging samen met de modernisering van het toezicht. Dit kwam tot uitdrukking in de inrichting van de nieuwe controle- en verantwoordingsstructuur en de posities die de verschillende organen daarin innamen. Kenmerkend voor deze modernisering was dat: elk uitvoeringsorgaan zelf verantwoordelijk was voor het tot stand brengen van zijn eigen recht- en doelmatigheid en daar zelf verantwoording over moest afleggen; de uitvoeringsorganen tijdig na het aflopen van het kalenderjaar verantwoording aflegden, zodat de gehele verantwoordings- en toezichtketen in de tijd gezien zo kort mogelijk was;
18
de toezichtketen gesloten moest zijn en tevens efficiënt; geen schakels mochten ontbreken, maar ook overlap werd zoveel mogelijk vermeden.
Vanaf 1 april 2001 was het CTZ dus verantwoordelijk voor het toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Zfw en AWBZ. Naast de beoordeling van de uitvoering door individuele zorgverzekeraars gaf het CTZ ook een oordeel over de totale uitvoering van de ziektekostenverzekeringen. Per 1 januari 2006 integreerde het CTZ in de Nederlandse Zorgautoriteit, die voortkwam uit het College tarieven gezondheidszorg/Zorgautoriteit i.o.
19
3.2.5 Taken en producten van het CVZ 1999-2005 Het CVZ had tot 2006 als taak de uitvoering van de Zfw en AWBZ door de ziekenfondsen, ziektekostenverzekeraars en uitvoerende organen te coördineren en te bewaken. Daarnaast beheerde het de financiële middelen van de in deze wetten geregelde verzekeringen. Deze taak was overeenkomstig die van zijn rechtsvoorganger de ZFR. In tegenstelling tot de ZFR ging het CVZ wel over de toelating van ziekenfondsen en ziektekostenverzekeraars tot de uitvoering van de Zfw en AWBZ en over het toelaten van instellingen. De behandeling van klachten kwam daarentegen te berusten bij de zorgverzekeraars zelf en bij de Nationale Ombudsman. Daarnaast kende het CVZ een goedkeurende taak ten aanzien van landelijke overeenkomsten die tussen ziektekostenverzekeraars en organen voor gezondheidszorg, waaronder de beroepsbeoefenaren, gesloten werden. Deze goedkeuring had geen betrekking op het onderdeel tarieven en honoraria, dat via het Ctg liep. In het verleden, vóór de inwerkingtreding van de Wet tarieven gezondheidszorg, had de toenmalige ZFR wel een (goedkeurende/bekrachtigende) taak op het vlak van tarieven en honoraria. Een adviserende taak had de ZFR m.b.t. onderwerpen die de ziekenfonds- en AWBZverzekering raakten, zoals de kring der verzekerden, de premieprognoses en het verstrekkingenpakket. Deze functie ontviel het CVZ i.h.k.v. de algehele herziening van de adviesstructuur per 1997 (Herzieningswet Adviesstelsel). Regelgevend was het college net als in het verleden de ZFR nog wel in die zin dat het nadere regels kon stellen met betrekking tot aard en omvang van de verzekeringen en met betrekking tot de uitvoering daarvan, alleen in die gevallen waarin deze bevoegdheid aan het CVZ was verleend bij of krachtens de wet. De vier centrale taken van het CVZ in de periode 1999-2005 waren: Het beheren van de kassen van de Zfw en de AWBZ; Het coördineren van de uitvoering van de Zfw en de AWBZ door het opstellen van beleidsregels, de interpretatie van regelgeving en de ontwikkeling van stimuleringsprogramma's voor bij voorbeeld zorgvernieuwing. Als onderdeel van deze taak subsidieerde het CVZ bepaalde zorg; Het toetsen van het overheidsbeleid op uitvoerbaarheid en doelmatigheid, (ook: het toetsen van de financiële, juridische, administratief-organisatorische en zorginhoudelijke gevolgen voor verzekerden en verzekeraars); Het toelaten van zorginstellingen en zorgverzekeraars en de naleving van internationale verdragsregelingen. Om zijn taken te vervullen beschikte het CVZ over een aantal sturingsinstrumenten. Met deze instrumenten droeg het CVZ bij aan de beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering door het ministerie van VWS en aan de uitvoering van de wettelijke taken van de uitvoeringsorganen Zfw en AWBZ. De belangrijkste sturingsinstrumenten van het CVZ waren: het uitbrengen van adviezen aan de minister van VWS over de interpretatie, wijziging en flexibilisering van verzekeringsaanspraken; het uitbrengen van adviezen aan de minister van VWS over de 'kring van verzekerden': opneming en uitsluiting van groepen verzekerden en definiëring van (inkomens)grenzen; het vaststellen van modelovereenkomsten en het goedkeuren van uitkomsten van overleg; het toelaten van zorgverzekeraars en zorginstellingen; het bewaken van de statuten en reglementen van zorgverzekeraars; het stellen van eisen aan de administratie en de verantwoording door zorgverzekeraars; het inrichten van de budgettering en financiering van zorgverzekeraars; het subsidiëren van zorg(vernieuwings)projecten; het geven van spiegelinformatie (het genereren van spiegelinformatie vond plaats door de patiënten- of klantenoordelen van één zorgaanbieder te vergelijken met die van de andere soortgelijke zorgaanbieders); het geven van publieksvoorlichting en voorlichting aan zorgverzekeraars; het beïnvloeden van het zorgveld via richtlijnen en kompassen; het implementeren van overheidsbeleid door het stellen van (beleids)regels; het uitvoeren van evaluatieonderzoek naar de uitvoeringsaspecten van politieke besluiten; en het monitoren en signaleren van ontwikkelingen in de uitvoering van de Zfw en de AWBZ.
20
Rapporten Jaarlijks bracht het CVZ rapporten uit. Deze betroffen in de regel monitoren, signaleringen/signalementen, evaluaties, kwaliteitskaders en richtsnoeren op het terrein van de Zfw en AWBZ en de op de basis van deze wetten gebaseerde verstrekkingen. Van 1999 tot en met 2005 werden bij voorbeeld de Decemberramingen AWBZ en Zfw uitgebracht. Van 2001 tot en met 2005 werden de rapporten Premie-advies Zfw en Premie-advies AWBZ uitgebracht. Eveneens werden rapporten uitgebracht over de uitgaven en financiering van de Zfw en AWBZ, evaluatierapporten over de budgettering van de Zfw- en AWBZ-verstrekkingen. De monitoren betroffen bij voorbeeld die van de beheerskosten AWBZ en die van de hulpmiddelen (waarover ook signaleringsrapporten werden uitgebracht). Signalementen betroffen bij voorbeeld die van de AWBZ zorgverbetering, de praktijk van de curatieve zorg en de doelmatigheid van de toelating van instellingen. Kwaliteitskaders betroffen bij voorbeeld die van de zorginkoop door ziekenfondsen en die van de AWBZ. Een uitgebracht richtsnoer was bij voorbeeld die van het onderhandelen over de kwaliteit van zorg. Kompassen Het CVZ bracht een aantal kompassen uit: het Farmacotherapeutisch Kompas (FK), het Diagnostisch Kompas (DK), het Hulpmiddelenkompas (HK) en het Medicijnenkompas (MK). De eerste drie kompassen richtten zich op de professionele beroepsgroepen, het laatste kompas richtte zich op de consumenten. Met uitzondering van het DK werden alle kompassen jaarlijks uitgebracht. Het FK was een uitgave in boekvorm en bood sinds 1982 onafhankelijke geneesmiddeleninformatie, bedoeld om bij te dragen aan het gepast gebruik van geneesmiddelen. Sinds 2013 wordt het niet meer in boekvorm uitgegeven (zie: 3.3.2 Producten van het CVZ 2006 - 01-04-2014) Het doel dat het CVZ met het HK had, was het bevorderen van de transparantie en de kwaliteit van de extramurale hulpmiddelenzorg*. Ze deed dit door in het HK kennis en informatie bijeen te brengen en aanwijzingen te geven voor de typering en de selectie van het meest adequate hulpmiddel voor een gebruiker. Om dit doel te bereiken werd gekozen voor het in kaart brengen van het proces van indiceren tot en met evalueren van een hulpmiddel (voortaan genoemd 'het zorgproces') en de meest optimale gang door dit proces. Het HK beschreef systematisch dit zorgproces ter ondersteuning van de keuze en de toepassing van een hulpmiddel. Het HK was gericht op professionals die hulpmiddelen voorschreven of toepasten als onderdeel van een behandeling en op beroepsgroepen die voorlichting gaven over hulpmiddelen, dan wel hulpmiddelen leverden, vervaardigden of afregelden, afgestemd op individuele gebruikers. Zij werden gezien als primaire doelgroep van het HK. Daarnaast was de informatie bruikbaar voor zorgverzekeraars, beleidsmakers, hulpmiddelengebruikers en fabrikanten; zij vormden echter secundaire doelgroepen. Na de invoering van de Zvw werd de uitgave van het HK gefaseerd afgebouwd. * Het HK bestond uit vijf delen: Kompasdeel Stomamaterialen, Kompasdeel Therapeutische elastische kousen, Kompasdeel Visuele hulpmiddelen, Kompasdelen Zuurstofvernevelapparatuur en Mobiliteit en Kompasdeel Diabeteshulpmiddelen. De kompasdelen besloegen niet alle hulpmiddelen die Zfw- en AWBZ-verstrekkingen waren.
Sinds het eerste verschijnen in 1997 was het Diagnostische Kompas de leidraad diagnostiek en behandeling voor de eerstelijn (huisartsen en verloskundigen) en de artsen in de tweedelijns zorg. Het doel van het DK was bij te dragen tot doelmatigheid van de zorg, in het bijzonder door rationalisatie van de aanvullende diagnostiek. Met de invoering van de Zvw per 1 januari 2006 werden de wettelijke taken van het CVZ gewijzigd. Dit leidde er onder meer toe dat het samenstellen en uitgeven van het Diagnostisch Kompas niet langer binnen het takenpakket van het CVZ vielen. Het CVZ besloot daarom besloten het DK, m.u.v. de titel, over te dragen aan een Nederlandse wetenschappelijke uitgeverij, waarvan verondersteld kon worden dat deze op integere en kwalitatief hoogstaande wijze de uitgeefactiviteiten rond dit kompas kon vormgeven. Hierbij kwam de keuze te vallen op Prelum Uitgevers te Maarn . Het MK is een lekenversie van het FK dat vanwege de vele medische termen niet voor iedereen goed leesbaar was. Daarom werd er door het Wetenschappelijk Instituut Nederlandse Apothekers (WINAp) een vertaling in begrijpelijke taal van gemaakt. Het MK startte met een
21
inleidende algemene beschrijving van de aandoening, waarna een beschrijving was opgenomen van alle medicijnen die bij de behandeling werden toegepast. Er werd naast de werking van de medicijnen ook ingegaan op de bijwerkingen, er werden waarschuwingen gegeven en andere relevante informatie. Het MK bevatte een duidelijke plaatsbepaling van de medicijnen en gaf informatie over de prijs en de vergoeding. Sinds de inwerkingtreding van de Zvw geeft het CVZ het MK niet meer uit. 3.2.6 De Zfw in hoofdlijnen De Zfw (Wet van 15 oktober 1964, Stb. 1964, 392, houdende regelen met betrekking tot de geneeskundige verzorging door middel van ziekenfondsen, inwerkingtreding 1 januari 1966)* had tot doel het waarborgen van geneeskundige verzorging aan verzekerden. De in de Zfw geregelde verzekering was een verzekering van rechtswege. Degenen die voldeden aan de in de wet neergelegde voorwaarden waren automatisch verzekerd en verplicht premie te betalen. Een uitzondering hierop werd alleen gemaakt voor de zogenaamde gemoedsbezwaarden. Hieronder werden de personen begrepen die uit geloofsovertuiging tegen elke vorm van verzekering bezwaren hadden. Op hun verzoek konden deze personen worden vrijgesteld van premiebetaling. Degene die als werkgever was vrijgesteld werd evenwel een extra aanslag in de loonbelasting opgelegd, ter hoogte van het bedrag dat hij, indien hem geen vrijstelling was verleend, zou hebben moeten betalen. Een werknemer die op grond van gemoedsbezwaren werd vrijgesteld, ontving geen extra belastingaanslag. Hij had echter voor zichzelf en zijn medeverzekerden ook geen recht op verstrekkingen.** * De Zfw van 1964, in werking getreden in 1966, was de eerste parlementair tot stand gekomen regeling van het ziekenfondswezen in Nederland. De wet verving het langstlevende overblijfsel van het bezettingsrecht: het Ziekenfondsenbesluit van 1941. ** De vrijstelling van verzekeringsplicht en premiebetaling voor gemoedsbezwaarden geldt nog steeds onder de Zvw (Paragraaf 5.5. De bijdragevervangende belasting gemoedsbezwaarden, art. 57).
Het begin en de beëindiging van de ziekenfondsverzekering waren bij of krachtens de wet geregeld. Evenmin had de verzekerde of het fonds enige invloed op het bepalen van de wederzijdse rechten en verplichtingen: de premie en de verstrekkingen waren wettelijk tot in details omschreven. De constructie van de verplichte verzekering was zo, dat het hebben van een bepaalde kwaliteit, bijvoorbeeld werknemer zijn in de zin van de Ziektewet (Zw) met een bepaald inkomen, de verzekering wettelijk tot stand deed komen. De aanmelding bij een ziekenfonds*** was geen voorwaarde voor het ontstaan van de verzekering. Het speelde alleen een rol als administratieve voorwaarde die vervuld moest zijn alvorens de verzekerde de hem toekomende rechten geldend kon maken. Aldus moest een verzekerde voor het geldend maken van zijn recht op verstrekkingen zich aanmelden en inschrijven bij een ziekenfonds, in beginsel een ziekenfonds dat werkzaam was in zijn woonplaats. *** Een ziekenfonds was een private instelling die tot doel had, haar leden een verzekeringsarrangement te bieden tegen de kosten van medische zorg. Zij onderscheidde zich daarbij van varia- en schadeverzekeraars doordat de vergoedingen in natura werden verstrekt in plaats van op restitutiebasis. Dit wil zeggen dat het ziekenfonds de rekening voor genoten medische zorg direct aan zorgverlener betaalde, zonder dat de verzekerde de rekening zag. Hiervoor werden door het ziekenfonds contracten gesloten met medici, apothekers en andere zorgverleners. Andere onderscheidende kenmerken waren onder andere het feit dat de premies van het door het ziekenfonds aangeboden arrangement inkomensafhankelijk waren en het feit dat de kring van verzekerden werd beperkt door een inkomensgrens.
De kring van verzekerden ingevolge de Zfw sluit aan bij die van de Zw. In het algemeen was degene, die als werknemer in de zin van de Zw werd beschouwd, verzekerd ingevolge de Zfw, indien zijn loon de ziekenfondsgrens niet overschreed. Tevens waren verzekerd de rechthebbenden op een sociale zekerheidsuitkering. In dit geval gold geen inkomensgrens. In beide situaties gold dat de verzekering van toepassing was op personen tot hun 65-ste jaar. Voor personen van 65 jaar en ouder gold, dat zij verzekerd bleven ingevolge de Zfw, indien zij dat waren bij het bereiken van die leeftijd. Op genoemde hoofdregel golden een aantal uitzonderingen. In het Aanwijzingsbesluit verplicht-verzekerden Zfw, gebaseerd op art. 3 van de Zfw, werd uitbreiding gegeven aan de categorieën van verzekerden; het Besluit beperking kring verzekerden Zfw zonderde daarentegen weer enkele groepen uit. De partner en de kinderen van een verplicht verzekerde waren onder bepaalde voorwaarden medeverzekerd. Voor medeverzekerden was alleen een nominale premie verschuldigd, geen procentuele premie. Verplicht ziekenfondsverzekerd waren dus: werknemers met een inkomen onder de ziekenfondsgrens;
22
hun gezinsleden zonder eigen inkomen; uitkeringsgerechtigden; ondernemers met een winst uit onderneming onder de ziekenfondsgrens. Voor hen gold een speciale regeling bij grote winstschommelingen om te voorkomen dat ze ieder jaar van verzekering moesten wisselen.
Geen recht op de ziekenfondsverzekering hadden: ingezetenen zonder inkomen, tenzij zij deel maakten van een gezin, waarvan de hoofdkostwinner ziekenfondsverzekerd was; werknemers met een inkomen boven de ziekenfondsgrens; ambtenaren. De ziekenfondsgrens bedroeg in 2005, het laatste jaar van de Zfw, 33.000 euro. Wie meer verdiende was niet verplicht zich te verzekeren: directe sancties op het niet-verzekerd zijn bestonden niet. Voor de ziekenfondsverzekering werd in het algemeen een procentuele premie geheven over het loon of andere inkomstenbron van de verplicht verzekerde. De werkgever en de werknemer betaalden ieder een deel van de premie. De werkgever hield het werknemersaandeel in op het loon en maakte het gezamenlijke bedrag over aan de bedrijfsvereniging. De bedrijfsvereniging droeg de premie af aan de Algemene Kas van het Ziekenfonds. Deze kas werd beheerd door het CVZ, dat daaruit de ziekenfondsen van de nodige middelen voorzag. De premie werd in drie delen betaald: Nominale premie (circa 35 euro per maand in 2005), die niet inkomensafhankelijk was en door de verzekerde te betalen aan het ziekenfonds; Procentuele premie (circa 1,5 % van het brutoloon), die inkomensafhankelijk was en op het loon werd ingehouden t.b.v. de Algemene Kas van het Ziekenfonds; Het werkgeversdeel (circa 6,5 % van het brutoloon), dat de werkgever moest storten aan de Algemene Kas van het Ziekenfonds. De ziekenfondsverzekerden konden aanspraak maken op verstrekkingen, waarbij het ziekenfonds de taak had om na te gaan of terecht aanspraken op de verzekering konden worden gemaakt. Het begrip ‘verstrekkingen’ was in de Zfw globaal omschreven als ‘geneeskundige verzorging’ (artikel 8, lid 1). Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur werden de aard, de inhoud en de omvang van de strekkingen geregeld (lid 2). In het kader van de Zfw betekende een verstrekking dat het ziekenfonds ervoor zorgde dat de verzekerde de hulp kon krijgen waarop hij recht had. Het was de wettelijke taak en verantwoordelijkheid van de verzekeraars de rechten van hun verzekerden te garanderen. De Zfw hanteerde het systeem van verstrekking in natura. Voor het ziekenfonds was het verstrekken van huisartsenhulp dus niet het verlenen van de zorg, maar het garanderen dat de verzekerde indien nodig deze zorg kon krijgen. Voor ‘het verstrekken van geneeskundige verzorging’ sloten de toegelaten ziekenfondsen als uitvoeringsorgaan overeenkomsten af met individuele beroepsbeoefenaren en instellingen, respectievelijk medewerkers en medewerkende instellingen genoemd. Door middel van overeenkomsten droegen de ziekenfondsen er zorg dus voor dat de bij hen ingeschreven verzekerden hun aanspraken tot gelding konden brengen. Samenvattend: De Zfw werd uitgevoerd door ziekenfondsen die voldoen aan de in art. 34 van de Zfw ter zake van de toelating van ziekenfondsen gestelde voorwaarden. Deze toelating werd verkregen via het CVZ. Het CVZ beheerde Algemene Kas van het Ziekenfonds. De CTU was vanaf 1 juli 1999 belast met het toezicht op het beheer en de administratie van de ziekenfondsen, totdat zij in 2001 werd verzelfstandigd met de instelling van het CTZ (zie 3.2.1 De overgang van Ziekenfondsraad naar CVZ en Commissie Toezicht Uitvoeringsorganisatie (CTU) en 3.2.4 De verzelfstandiging van de toezichtstaak en de samenwerking tussen CVZ en CTZ (kennis- en informatieorganisatie).
23
3.2.7 De AWBZ in hoofdlijnen De AWBZ (Wet van 14 december 1967, Stb. 1967, 655, houdende regeling van de algemene verzekering bijzondere ziektekosten, gefaseerd inwerkingtreding vanaf 1 januari 1968) had oorspronkelijk als doel een voorziening te treffen voor de zeer zware lasten die uit hoofde van ernstige langdurige ziekten en gebreken op iedereen kunnen komen te drukken en door niemand zonder bijstand van de overheid of van derden kunnen worden gedragen. Hierbij werd vooral gedacht aan langdurige verpleging in verpleegtehuizen, zwakzinnigeninrichtingen en in inrichtingen voor lichamelijk gehandicapten. Om tot uitdrukking te brengen, dat de wet geen betrekking heeft op zware risico's (ernstige gevallen) in geneeskundig opzicht, maar op het grote financiële risico die langdurige ziekten en gebreken met zich meebrengen, werd de naam van de wet hierop toegesneden (vandaar de Z van Ziektekosten i.p.v. ‘Zware Geneeskundige Risico’s’, zoals de formulering in het wetsontwerp luidde). Het stramien van de AWBZ volgde het stramien van de Zfw. Wel werd de AWBZ een volksverzekering. Het bijvoeglijk naamwoord ‘algemene’ duidt hierop. De rechtsgrond van de wet werd gevormd door de ervaring, dat iedereen in omstandigheden kan komen te verkeren, dat hijzelf of leden van zijn gezin langdurige geneeskundige verzorging nodig heeft en dat de daaruit voortspruitende hoge kosten vrijwel niet op privaatrechtelijke grondslag verzekerbaar zijn. Daarbij kwam, dat reeds ten tijde van de totstandkoming van het wetsontwerp in praktisch alle zich voordoende gevallen - ongeacht maatschappelijke positie of draagkracht - een beroep op de hulp van de overheid of van anderen moest worden gedaan. De AWBZ richtte zich dus in eerste instantie tot onverzekerbare risico’s en bekostigde via zijn Algemeen Fonds (Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten: AFBZ) langdurige zorgvoorzieningen. Later zijn ook andere voorzieningen onder de werkingssfeer van de AWBZ gekomen, waarbij het 'ondraagbare lasten' motief minder of niet op de voorgrond stond. Te denken valt daarbij aan preventieve voorzieningen (PKU-prik, vaccinaties) en extramurale*, ambulante voorzieningen (bijvoorbeeld het kruiswerk en de ambulante geestelijke gezondheidszorg). * Extramurale zorg is de zorg die aan wordt verleend buiten het ziekenhuis of zorginstelling. Deze zorg omvat bijvoorbeeld de zorg van huisartsen, niet in een ziekenhuis werkende specialisten, verloskundigen, fysiotherapeuten, thuiszorg en ambulancevervoer.
De verzekerden hadden aanspraak op verstrekkingen om te voorzien in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging, inbegrepen de voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid of strekkende tot verbetering van de levensomstandigheden. Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur werden de aard, de inhoud en de omvang van de verstrekkingen geregeld, met dien verstande dat zij in elk geval omvatten, in een daarbij te bepalen omvang, geneeskundige hulp, verzorging, verpleging en behandeling in daarbij aan te wijzen categorieën van inrichtingen, waaronder in ieder geval ziekenhuizen en verpleeginrichtingen; voor de verstrekkingen in ziekenhuizen slechts voor zover deze de periode van een jaar te boven gingen. De ziekenfondsen vergoedden namelijk op basis van de Zfw ziekenhuisverblijf tot een jaar. De ziekenfondsen, particuliere ziektekostenverzekeraars en uitvoeringsorganen van de publiekrechtelijke ziektekostenverzekeraars dienden ervoor te zorgen dat de verzekerden hun aanspraken vanwege deze wet tot gelding konden brengen. De verstrekkingen zijn in beginsel zowel op intramurale als op extramurale zorg gericht. Zij bestonden aanvankelijk uit een zo volledig mogelijke verstrekking in natura van intramurale** zorg in verpleegtehuizen en in inrichtingen voor geestelijk en lichamelijk gehandicapten, alsmede in ziekenhuizen (waaronder sanatoria voor tbc-patiënten en psychiatrische klinieken), na afloop van het eerste jaar verpleging. Een en ander werd uitgewerkt in het Verstrekkingenbesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering 1968 en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten. Nadien is het verstrekkingenpakket aanmerkelijk uitgebreid met zowel vormen van intramurale, als semi- en extramurale hulpverlening. Ingevolge art. 6, tweede lid, AWBZ kan van de verzekerde een bijdrage in de kosten worden gevraagd. Dit wordt geregeld in het Bijdragebesluit zorg en de Bijdrageregeling zorg (van kracht vanaf 1 januari 1997). ** Intramurale zorg (letterlijk: zorg binnen de muren) is gezondheidszorg die gedurende een onafgebroken verblijf van meer dan 24 uur geboden wordt in een zorginstelling, zoals een ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingshuis of een instelling voor verstandelijk gehandicapten. De geboden zorg kan bestaan uit begeleiding, verzorging en/of behandeling.
24
De middelen tot dekking van de kosten van de AWBZ worden door de verzekerden opgebracht in de vorm van een premie die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Deze gelden worden gestort in het AFBZ, waaruit betalingen worden gedaan ter dekking van de kosten van de verzekering. Het CVZ is belast met het beheer van dit fonds. Bovendien stort de overheid een bijdrage in het AFBZ. De premieheffing geschiedt evenals bij de andere volksverzekeringen door de rijksbelastingdienst. Omwille van financiering krachtens AWBZ en Ziekenfondswet had elke instelling een toelating nodig. Om een toelating te krijgen, moest de instelling voldoen aan kwaliteitseisen met betrekking tot de verstrekkingen die zij leverde. Tot de inwerkingtreding van de Zvw bezat het CVZ de beslissingsbevoegdheid toelatingen te verstrekken. In de toelating werden onder meer de capaciteitsgegevens van de instelling geregistreerd die onder het regime van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen*** vielen. Deze capaciteitsgegevens werden vervolgens vertaald naar het budget van de instelling via de Wet tarieven gezondheidszorg ****. *** Zie 3.2.8 Overige wetten zorgstelsel 1999-2005 en de rol van het CVZ hierin *****Zie 3.2.8 Overige wetten zorgstelsel 1999-2005 en de rol van het CVZ hierin
Uitgaande van het beginsel van gelijkheid van kansen en op grond van de overweging, dat de totale financiële lasten voor de samenleving als geheel betrekkelijk gering kunnen worden genoemd, achtte de wetgever het verantwoord een verplichte, het gehele volk omvattende verzekering in het leven te roepen. De kring van verzekerden is dan ook gelijk aan die van de andere volksverzekeringen, met dit verschil dat - behalve het ontbreken van een inkomensgrens - bovendien een leeftijdsgrens ontbreekt. In het kader van de uitvoeringsorganisatie kende de AWBZ: a. de ziekenfondsen; b. de toegelaten ziektekostenverzekeraars; c. de uitvoerende organen, dat zijn de bij de minister aangemelde organen die een publiekrechtelijke ziektekostenregeling voor ambtenaren uitvoeren; d. de verbindingskantoren; e. het Centraal Administratiekantoor (CAK). Ad a, b en c. Degenen die reeds verzekerd waren bij een ziekenfonds, een toegelaten ziektekostenverzekeraar of een aangemeld uitvoerend orgaan - allen in de AWBZ vallende onder de noemer 'uitvoeringsorganen' - werden geacht daar ook te zijn ingeschreven voor de AWBZ. Ad d. Het verbindingskantoor hield het financieel-administratieve contact met de in zijn werkgebied gevestigde instellingen waarvoor het als zodanig was aangewezen. De meeste ziekenfondsen traden als verbindingskantoor op. Hiermee werd bereikt dat elke inrichting voor tarieven en afrekeningen met één instantie te maken heeft. Ad e. De verbindingskantoren verzorgen de maandelijkse afrekeningen en sturen hun betalingsopdrachten aan het centraal betaalkantoor. Dit zorgt voor de betalingen aan de diverse inrichtingen. Hierdoor wordt een efficiënt beheer van de kasmiddelen mogelijk. Het CAK werd opgericht om tot een centrale administratie van de AWBZ te komen. In feite treedt het op als betaalkantoor. Met ingang van 1 januari 1997 is geregeld dat het CAK, namens de uitvoeringsorganen, de bijdrage voor de thuiszorg vaststelt en int. Verzekerden hebben op grond van de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid om bezwaar en beroep in te stellen tegen beschikkingen van het bestuursorgaan over AWBZ-aanspraken op zorg en over opgelegde eigen bijdragen. Op grond van art. 58 van de AWBZ dient een uitvoeringsorgaan (voorheen Regionaal Indicatie Orgaan genoemd; in het huidige stelsel Centrum Indicatiestelling Zorg geheten) bij het CVZ advies in te winnen indien hij niet volledig tegemoet komt aan het bezwaar van de verzekerde met betrekking tot een aanspraak op zorg. Voor de eigen bijdrage geldt deze adviesprocedure niet. Het toezicht op de uitvoering van de AWBZ berustte vanaf 1 juli 1999 bij de CTU (vanaf 2001 bij het CTZ en vanaf 2006 bij de NZa). De CTU beoordeelde de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering en sprak periodiek een oordeel uit over het functioneren als uitvoeringsorgaan.
25
3.2.8 Overige wetten zorgstelsel 1999-2005 en de rol van het CVZ hierin 3.2.8.1 Wet financiering volksverzekeringen, Overgangswet verzorgingshuizen, Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998, Wet tarieven gezondheidszorg en Wet ziekenhuisvoorzieningen Naast de genoemde Zfw- en AWBZ-taken was het CVZ binnen het Nederlandse zorgstelsel belast met taken die hem krachtens de volgende wetten waren opgedragen: de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv); de Overgangswet verzorgingshuizen; de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998 (Wtz 1998); de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg); en de Wet ziekenhuisvoorzieningen (Wzv). Wfv De Wfv (Wet van 27 april 1989, Stb. 1989, 129, houdende financiering van volksverzekeringen, inwerkingtreding 1 januari 1990)* regelde de financiering van de verplichte volksverzekeringen betreffende voornamelijk de AWBZ**. De financiering was geregeld via het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ). Het CVZ beheerde en administreerde afzonderlijk het AFBZ (art. 38 Wfv). * Tot 1 januari 2006 was de premieheffing voor de werknemersverzekeringen geregeld in de Coördinatiewet sociale verzekeringen (Csv). Met ingang van 1 januari 2006 werden de Wfv en Csv vervangen door de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), waarmee de premieheffing van de volksverzekeringen en de verschillende werknemersverzekeringen voortaan onder dezelfde grondslag plaatsvindt. **De financiering van de ziekenfondsverzekering vond plaats via de Algemene Kas van het Ziekenfonds.
Ten gunste van het AFBZ kwamen: de premies van de algemene verzekering bijzondere ziektekosten en de vrijwillige verzekering bijzondere ziektekosten; de inkomsten die i.v.m. de algemene verzekering bijzondere ziektekosten voortvloeiden uit internationale overeenkomsten; de bijdragen in de kosten van verstrekkingen op grond van artikel 6, derde dan wel vierde lid, AWBZ, die door de verzekerden werden betaald dan wel door een hiertoe bevoegd orgaan dat uitkeringen of pensioenen aan de verzekerden betaalbaar stelde; en de bijdrage in de kosten van de heffingskortingen, bedoeld in artikel 44a Wfv. De minister van VWS kon jaarlijks een bijdrage verlenen aan het AFBZ tot het bedrag dat daarvoor in de wet tot vaststelling van de begroting van zijn ministerie voor het betreffende jaar was toegestaan. Uit het AFBZ werden betaald: de gehele of gedeeltelijke kosten van de algemene verzekering bijzondere ziektekosten en de vrijwillige verzekering bijzondere ziektekosten; de uitgaven voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten die voortvloeiden uit internationale overeenkomsten; de uitgaven die i.v.m. de algemene verzekering bijzondere ziektekosten voortvloeiden uit andere wettelijke regelingen dan de AWBZ; de bijdragen aan de minister van Justitie en de minister van Defensie (art. 6, vierde lid, AWBZ respectievelijk art. 7, derde lid, AWBZ); en de uitgaven bedoeld in artikel 10, vierde lid, en artikel 24 van de Wet op de orgaandonatie. Het CVZ deed jaarlijks uitkeringen uit het AFBZ ter dekking van de noodzakelijke uitgaven die plaats vonden voor de uitvoering van de in de AWBZ geregelde verzekering, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels (art. 40, eerste lid, Wfv). Op de uitkeringen uit het AFBZ konden voorschotten worden verleend overeenkomstig door het CVZ te stellen regels (art. 40, derde lid, Wfv). Het CVZ hield de financiële middelen die deel uitmaakten van het AFBZ in rekening-courant bij de minister van Financiën (art. 41, eerste lid, Wfv). Voor de uitvoering van zijn wettelijke taken kon het over deze middelen beschikken (art. 41, tweede lid, Wfv). Een deel van de middelen kon overigens buiten de rekening-courant worden gehouden, waarvan de omvang werd bepaald door de ministers van Financiën en VWS, na
26
overleg met het CVZ (art. 41, derde lid, Wfv). Bij een tekort aan financiële middelen maakte het CVZ gebruik van de kredietfaciliteiten die door de minister van Financiën werden verleend (art. 41, vijfde lid, Wfv). Dagelijks informeerde de minister van Financiën het CVZ over de slotstanden en de mutaties of transacties in de rekening-courant (art. 41, zesde lid, Wfv). Het CVZ informeerde de minister van Financiën over de prognoses van de saldi (art. 41, zevende lid, Wfv). De ministers van Financiën en VWS stelden, na overleg met het CVZ, regels omtrent de rente die over de saldi werd vergoed dan wel in rekening gebracht (art. 41, negende lid, Wfv). Overgangswet verzorgingshuizen Wet van 26 september 1996, houdende het onderbrengen van de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een verzorgingshuis, in de aanspraken op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en tijdelijke regeling van de subsidiëring van verzorgingshuizen door de Ziekenfondsraad (Overgangswet verzorgingshuizen), Stb. 1996, 478, inwerkingtreding 1 januari 1997. De Overgangswet verzorgingshuizen had als doel de zorgverlening vanuit verzorgingshuizen als verstrekking te laten instromen in de AWBZ en regelde de financiering van de verzorgingshuizen in de periode 1997 tot en met 2000. De wet was gebaseerd op de wens de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een verzorgingshuis, onder te brengen in de aanspraken op zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De ZFR respectievelijk het CVZ hadden tijdelijk tot taak de verzorgingshuizen, alsmede enige activiteiten van deze instellingen, te subsidiëren en de hiermee verband houdende onderwerpen te regelen. Jaarlijks werd hiertoe door de ZFR respectievelijk het CVZ een subsidieregeling vastgesteld. De ZFR respectievelijk het CVZ waren belast met het verstrekken van subsidies ten behoeve van verzorgingshuizen voor: a. zorg bestaande uit duurzaam of kortdurend verblijf en verzorging dan wel verzorging gedurende de dag of nacht; b. zorg die er op gericht is personen in staat te stellen zelfstandig te blijven wonen en die zonder die zorg aangewezen zouden zijn op duurzaam verblijf en verzorging; en c. het verbouwen en het geheel of gedeeltelijk vervangen van een verzorgingshuis. (art. 2 Overgangswet verzorgingshuizen) De ZFR respectievelijk het CVZ stelden een subsidieregeling vast, waarin werden bepaald: de voorwaarden om voor subsidiëring in aanmerking te komen; de subsidiegrondslag; de aan de subsidie verbonden voorschriften; de procedures voor het aanvragen en verstrekken van subsidie; de bevoorschotting; en de subsidievaststelling (art. 13, eerste lid, Overgangswet verzorgingshuizen) De subsidieregeling behoefde de goedkeuring van de minister van VWS (art. 13, tweede lid, Overgangswet verzorgingshuizen) De subsidieregelingen werden vastgesteld voor de jaren 1997 tot en met 2000 (1997-1999: door de ZFR; 2000 door het CVZ). De ZFR, respectievelijk het CVZ, stelden de subsidie vast o.b.v. de berekeningen van het College tarieven gezondheidszorg, dat de vastgestelde subsidiebedragen betaalbaar stelde. De Overgangswet verzorgingshuizen verviel op 1 januari 2006. In de periode 2001 tot en met 2005 was het CVZ belast met de afwikkeling van de zaken, die voortvloeiden uit de subsidieverstrekking in de periode 1997-2000. Deze zaken betroffen hoofdzakelijk bezwaar- en beroepsprocedures inzake de subsidievaststellingen. Wtz 1998 De Wtz 1998 (Wet van 1 juli 1998, Stb. 1998, 438, houdende vervanging van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen door de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998 in verband met onder meer een herziening van de omslagregeling, het functioneren van het uitvoeringsorgaan en het toezicht daarop, inwerkingtreding 1 januari 1999) garandeerde voor bepaalde groepen verzekerden toegang tot de zogenaamde standaardpakketpolis, waarvan de dekking vrijwel overeenkwam met het ziekenfondspakket en waarvoor de overheid een maximumpremie vaststelde. De Wtz 1998 gold
27
voor verzekerden die op de particuliere markt geen of geen betaalbare polis konden krijgen. Het ging vooral om particulier verzekerden personen van 65 jaar en ouder en om voormalig ziekenfondsverzekerden die de loongrens hadden overschreden. Wtg In de Wtg (wet van 20 november 1980, Stb. 1980, 646) werd de totstandkoming van de tarieven van instellingen en individuele beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, beide organen van gezondheidszorg genoemd, geregeld. Deze wet was een instrument voor kostenbeheersing. Het doel van de wet: ‘het bevorderen van een evenwichtig stelsel van tarieven op het gebied van de gezondheidszorg, mede met het oog op de beheersing van de kostenontwikkeling’, waarbij het ging om een optimale toedeling van menskracht en middelen die voor de gezondheidszorg beschikbaar waren volgens de taakstellende prognoses in de Zorgnota, c.q. het Budgettair Kader Zorg* in de Rijksbegroting. * De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport droeg (en draagt) de eerste verantwoordelijkheid voor de gezondheidszorgpolitiek. Zijn beleid werd jaarlijks neergelegd in de Zorgnota. Deze werd elk jaar met de miljoenennota op de derde dinsdag van september aan de Tweede Kamer aangeboden. Naast de beleidsdoeleinden die de regering nastreefde, stond in de nota aangegeven wat de gezondheidszorg in het afgelopen jaar had gekost en wat de verwachtingen waren voor de kostenontwikkelingen in de komende jaren, opgesplitst naar de verschillende sectoren van zorg. In de Zorgnota was ook een overzicht opgenomen van de financieringsbronnen en hun bijdrage aan de bekostiging van de gezondheidszorg. Vanaf 2003 is de Zorgnota geïntegreerd in de begroting van VWS. Daarmee komt de samenhang van het begrotingsgefinancierde beleid, dat veelal voorwaardenscheppend van aard is, en de premiegefinancierde uitvoering daarvan beter tot haar recht. De financiële prognoses van de Zorgnota zijn als Financieel Beeld Zorg in de Rijksbegroting opgenomen. Daarin vond ook het Budgettair Kader Zorg uit de Zorgnota zijn plaats.
Onder tarieven verstond men alle prijzen die in enigerlei vorm (honorarium, vergoeding, verpleegtarief, budget) voor verleende diensten in de gezondheidzorg in rekening werden gebracht in het kader van de Ziekenfondswet, de AWBZ of de particuliere ziektekostenverzekering. Het CVZ kende in dit kader een goedkeurende taak ten aanzien van landelijke overeenkomsten die tussen ziektekostenverzekeraars en organen voor gezondheidszorg, waaronder de beroepsbeoefenaren, gesloten worden. Deze goedkeuring had echter geen betrekking op het onderdeel tarieven en honoraria. Deze werden immers door het Ctg vastgesteld. Het Ctg verstrekte desgevraagd aan het CVZ en het CTZ, het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (Cbz) en het College sanering ziekenhuisvoorzieningen (Csz) de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen. De genoemde colleges konden inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor hun taak redelijkerwijs nodig was. (art 29c, eerste lid, Wtg). Met ingang van 1 oktober 2006 verviel de Wtg en werd hij vervangen door de Wet marktordening gezondheidszorg. Wzv De Wzv (Wet van 25 maart 1971, Stb. 1971, 268, houdende regelen ter bevordering van doelmatige voorzieningen terzake van ziekenhuizen en andere instellingen voor gezondheidszorg, inwerkingtreding 1 januari 1972) was een instrument voor kostenbeheersing in de gezondheidszorg, doordat via deze wet de capaciteit van de intramurale sector door de overheid werd beheerst (overheidsplanning ten aanzien van de wijze waarop in de behoefte aan zorginstellingen wordt voorzien). De Wzv was bedoeld om tot een doelmatig stelsel van (de bouw van) intramurale voorzieningen te komen. De minister van VWS kon besluiten tot de ‘sluiting ziekenhuisvoorzieningen dan wel tot de vermindering’ (sanering) van hun capaciteit (het aantal bedden op plaatsen in de ziekenhuisvoorzieningen). Binnen zes weken na het onherroepelijk worden van dergelijke beslissingen wendden de ziekenhuisvoorzieningen zich tot het Csv, dat de financiële gevolgen van de sanering vaststelde. Deze vaststelling kon inhouden dat het Csv subsidie verstrekte ter voorziening in de financiële gevolgen van de sanering. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur konden regels worden gesteld m.b.t. de vaststelling van de subsidie. De beschikking tot vaststelling werd niet genomen nadat het CVZ was gehoord (art. 18b, zesde lid, Wzv). De betaling van de subsidie of het subsidievoorschot geschiedde door het CVZ ten laste van het AFBZ, waaromtrent de minister van VWS nadere regels kon stellen (art. 18b, zevende lid, Wzv). Het Cbz en het Csv verstrekten desgevraagd aan elkaar en aan het CVZ, het CTZ en het Ctg de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen. In dit kader konden de genoemde colleges inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig was (art.2o Wvz).
28
3.2.8.2 De samenhang van de wetten binnen het Nederlands zorgstelsel Via het sociale ziektekostenverzekeringsstelsel van Zfw, Wtz 1998 en AWBZ was de financiële toegankelijkheid van de zorg voor patiënten en consumenten gewaarborgd. Het stelsel bood de overheid ook aangrijpingspunten voor de beheersing van de kosten van de gezondheidszorg en het niveau van de collectieve lasten. Als gevolg van de plaats van de sociale ziektekostenverzekeringen in het zorgstelsel was er sprake van een in de wet geformuleerde bestuurlijke verstrengeling van partijen. Zo participeerden in het verleden zowel de verzekeraars als het particulier initiatief in de raad van de ZFR als adviesorgaan van de minister van VWS en als uitvoerend orgaan krachtens de Zfw en AWBZ. Het CVZ daarentegen kende een bestuur van zeven onafhankelijke deskundigen, benoemd door de minister van VWS en nam een onafhankelijke positie in tussen partijen, de centrale overheid enerzijds en de zorgverzekeraars, zorgaanbieders en burgers anderzijds. Ook al ging het steeds om dezelfde partijen in de wettelijke circuits van planning, tarifering en sociale ziektekostenverzekeringen, toch functioneerden deze circuits op grond van de verschillende wetgeving onafhankelijk van elkaar. De besluitvorming vanwege deze wetgeving moest op elkaar aansluiten en afgestemd zijn. Technisch werd de aansluiting van de wetgeving aan de aanbodzijde (Wzv, Wbmv* en Wtg) op de wetgeving aan de vraagzijde (Zfw/Wtz 1998, AWBZ) geregeld in het toelatingstelsel. Omwille van financiering krachtens AWBZ en Zfw had elke instelling een toelating nodig. Om deze toelating te krijgen moest de instelling voldoen aan kwaliteitseisen m.b.t. de verstrekkingen die zij leverde. Het CVZ verstrekte de toelating. In de toelating werden o.m. de capaciteitsgegevens van de instelling geregistreerd, die onder het regiem van de Wzv vielen. Deze capaciteitsgegevens werden vervolgens vertaald naar het budget van de instelling via de Wtg. Zo ontstond de volgende samenhang: de Wzv bepaalde, de Zfw en AWBZ stelden betaalbaar, de Wtg plakte het prijskaartje en de Zfw en AWBZ betaalden: capaciteitsbepaling, kwaliteitsbepaling, prijsbepaling, financiering. * Wbmv = Wet op bijzondere medische verrichtingen (Wet van 24 oktober 1997, houdende regels betreffende bijzondere verrichtingen op het gebied van de gezondheidszorg, Stb. 1997, 515, inwerkingtreding 1 januari 1998): hier verder buiten beschouwing gelaten.
Wat betreft de kostenbeheersing richtte de overheid zich vooral op de aanbodzijde. Via planrichtlijnen (Wzv) en het richtlijnenstelsel voor de tarifering (Wtg) beïnvloedde zij de intramurale capaciteit en de prijs daarvan. Aan de vraagzijde waren de kosten via Zfw en AWBZ moeilijker te beheersen; deze wetten stelden immers betaalbaar. Uit een oogpunt van kostenbeheersing was het voor de rijksoverheid dus zaak de capaciteit (bedden/functies) en de (verpleeg)prijzen in de intramurale sector in de hand te houden. Tot 2006 geschiedde dit op basis van de Wzv respectievelijk de Wtg. Naar functie en uitvoering reikten de Wzv, de Wtg, de Zfw en de AWBZ veel verder dan kostenbeheersing alleen. Ze regelden het aanbod en de financiering van zorg en waren daardoor van grote betekenis voor de structuur en het functioneren van de gezondheidszorg. Zaken als toegankelijkheid van zorg in de zin van beschikbaar en geografisch en financieel bereikbaar, alsmede kwaliteit en doelmatigheid van zorg werden door deze wetgeving bestreken. Door middel van deze wetgeving gaf de overheid dus uitvoering aan haar grondwettelijke verplichting de volksgezondheid te bevorderen. In deze wetgeving kwam ook het pluriforme karakter van de Nederlandse gezondheidszorg tot uitdrukking. 3.2.9 De organisatie van het CVZ 1999-2005 3.2.9.1 Organisatie CVZ Van 1999 tot en met 2005 was het CVZ binnen het Nederlandse zorgstelsel als zbo verantwoordelijk voor de sturing en financiering van de Zfw en de AWBZ. Daarnaast ontleende het taken aan de wetten die onder ‘3.2.8 Overige wetten zorgstelsel 1999-2005 en de rol van het CVZ hierin’ zijn genoemd. Samengevat waren de belangrijkste taken van het CVZ in de genoemde periode*: Het adviseren over de hoogte van de premies en de budgetten voor de ziekenfondsen; Het beheren en verdelen over de ziekenfondsen van de premiegelden; Het geven van richtlijnen om nieuwe en bestaande regelgeving uit te voeren; Het controleren of internationale verdragsregelingen nageleefd worden; Het voorlichten van zorgverzekeraars, zorgaanbieders en burgers;
29
Het toetsen van de uitvoerbaarheid en doelmatigheid van regeringsvoornemens; en Het signaleren en rapporteren van knelpunten in de uitvoeringspraktijk.
* Onder 3.2.5 Taken en producten van het CVZ is de opsomming van de taken van het CVZ gelimiteerd tot de vier centrale taken van het CVZ.
Het CVZ nam een onafhankelijke positie in tussen beleid en praktijk, tussen de centrale overheid enerzijds en de zorgverzekeraars, zorgaanbieders en burgers anderzijds. Zijn missie definieerde het als volgt: goede zorg toegankelijk maken door een doelmatige verzekering en financiering. Hiertoe bood het CVZ 'wegbereidende' producten en diensten voor de genoemde hoofdrolspelers. Zo konden zij gezamenlijk streven naar een betaalbare, toegankelijke en kwalitatief goede gezondheidszorg. Het bestuur van het CVZ bestond uit een college van maximaal negen onafhankelijke leden die door de minister van VWS werden benoemd (het college, dat het bestuur van het CVZ vormde van 1 juli 1999 tot 1 januari 2007, telde in de praktijk zeven leden)*. Vanaf 1999 gold een Voorlopig bestuursreglement CVZ, vastgesteld door de minister van VWS op 30 juni 1999 (nr.: Z/VU-991817). Dit besluit trad met ingang van 1 juli 1999 in werking. Het Bestuursreglement CVZ van 22 maart 2001 (Stcrt. 2001, 77 – 20 april 2001) verving het Voorlopig bestuursreglement met ingang van 1 april 2001. Het bestuur vergaderde elke vierde donderdag van de maand. Deze vergaderingen waren openbaar, tenzij het college in bijzondere gevallen besloot achter gesloten deuren te vergaderen. * Ter vergelijking: De Ziekenfondsraad kende met betrekking tot de Ziekenfondswet 35 leden, zeven in elk van de navolgende vijf groeperingen: werkgevers, werknemers, ziekenfondsorganisaties, medewerkers (artsen, apothekers enzovoort) en overheid (kroonleden). Met betrekking tot de AWBZ kende hij[zij] 39 leden. Financiers en medewerkers maakten aanspraak op twee zetels meer. De AWBZ kende toen immers ook andere uitvoeringsorganen dan de ziekenfondsen ((zoals particuliere en publiekrechtelijke ziektekostenverzekeraars) en ook andere medewerkende instellingen (bijvoorbeeld verpleeghuizen en inrichtingen voor verstandelijk gehandicapten). Het evenwicht tussen de verschillende groeperingen werd in geval van een stemming hersteld door een bepaalde stemformule. De leden werden door de daarvoor in aanmerking komende koepelorganisaties, thans brancheorganisaties, aangewezen.
Voor het uitvoeren van zijn taken en zijn missie beschikte het CVZ over een ondersteunende organisatie onder leiding van een directie met als zetel de huisvesting van de voormalige ZFR (deze zetel deelde het met de CTU en later het CTZ). De leden van de eerste directie van het CVZ werden op 1 juli 1999 benoemd. De eerste directie van het CVZ bestond uit vier directeuren: de algemeen directeur; een directeur Financiering; een directeur Toezicht Zorgverzekeringen; en een directeur Zorg. Hun taken en bevoegdheden werden geregeld in het Directiestatuut College voor zorgverzekeringen 1999. De eerste algemeen directeur van het CVZ was de laatste algemeensecretaris van de ZFR, net zoals de eerste directeur Financiering de laatste secretaris Financiering van de ZFR was geweest, de eerste directeur Toezicht Zorgverzekeringen de laatste secretaris Toezicht van de ZFR en de eerste directeur Zorg de laatste secretaris Zorg van de Ziekenfondsraad. De benoeming van de directeur Toezicht paste in de omvorming van de ZFR naar het CVZ en de positionering van de CTU binnen de rechtspersoonlijkheid van het CVZ. De gelijkwaardige positie van bestuur en toezicht moest ook verankerd zijn in de ambtelijke organisatie (de CTU kende geen eigen, los van het CVZ staande, ambtelijke organisatie). De directie vormde de schakel tussen de ambtelijke organisatie en het bestuur van het CVZ. De directeuren waren verantwoordelijk voor de tot hun directie behorende afdelingen en legden over de uitoefening van hun taken verantwoording af aan de algemeen directeur. Onder andere in verband met de verzelfstandiging van de CTU tot het CTZ stelde het bestuur van het CVZ op 22 maart 2001 het Directiestatuut College voor zorgverzekeringen vast, dat op 1 april in werking trad en het Directiestatuur College voor zorgverzekeringen 1999 verving. De directeur Toezicht maakte vanaf dat moment geen onderdeel meer uit van de directie van het CVZ (zijn rol vervulde hij vanaf 1 april 2001 binnen de directie van het CTZ, dat vanaf de instelling van het CTZ een eigen ambtelijke organisatie kende). In het Directiestatuur College voor zorgverzekeringen werden eveneens voor elke directie de werkgebieden omschreven en werd van alle afdelingen de directie waar zij onder vielen genoemd. De ambtelijke organisatie was ingedeeld in een sectorenmodel, waarbij alle sectoren (afdelingen), m.u.v. de afdelingen die ondersteunden taken verrichtten, de naam droegen die overeenkwam met het werkgebied
30
binnen het zorgstelsel, waarbinnen zij, gelet op de taken van het CVZ, werkzaam waren (bijv. Sector Geestelijke Gezondheidszorg, Sector Hulpmiddelen, Sector Farmacie, etc.) De bevoegdheden van de directie van het CVZ waren geregeld in het Mandaterings- en volmachtbesluit College voor zorgverzekeringen 1999 (Stcrt. 1999, 132 – 15 juli 1999). In verband met de instelling van het Dienstencentrum CVZ/CTZ (zie 3.2.9.3 Dienstencentrum CVZ/CTZ 2001-2006) werd dit besluit op 27 september 2001 gewijzigd. De manager van het Dienstencentrum trad als directeur toe tot de directie van het CVZ en gaf o.b.v. ondermaat en – volmacht (verleend door de algemeen directeuren van het CVZ en CTZ) leiding aan het Dienstencentrum m.b.t. de diensten die hierin waren ondergebracht. De directie werd ondersteund door een directiestaf. Deze had de volgende (interne) taken: • het voorbereiden en afhandelen van college- en directiebesluiten; • het verzorgen van de interne communicatie over college- en directiebesluiten; • het signaleren van relevante ontwikkelingen in de politieke en maatschappelijke omgeving en het rapporteren hierover aan de directie; en • het coördineren van bijzondere projecten. De afdeling had ook externe taken: • het ontvangen en informeren van buitenlandse delegaties; en • het behandelen van ontvangen klachten*. * Voor het afhandelen van klachten (hieronder begrepen: iedere externe mondelinge of schriftelijke uiting van onvrede over de wijze waarop het CVZ zich jegens de klager heeft gedragen) stelde het bestuur van het CVZ op 22 maart 2001 de Klachtenregeling College voor zorgverzekeringen vast (Stcrt. 2001, 61 – 28 maart 2001, inwerkingtreding 1 april 2001). Tot 1 april 2001 werden klachten afgehandeld o.b.v. de Klachtenregeling College voor zorgverzekeringen/Commissie toezicht uitvoeringsorganisatie (Stcrt. 1999, 227 – 25 november 1999, inwerkingtreding 1 december 1999). Per 1 juli 1999 werd de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangevuld met een Hoofdstuk 9 Klachtbehandeling. Dit hoofdstuk biedt een wettelijke regeling voor de behandeling van klachten door bestuursorganen. Het moet worden bezien in het licht van het in de Awb opgenomen uitgangspunt dat de verhouding tussen bestuur en burger een rechtsbetrekking is waarin beide partijen in een wederkerige relatie tot elkaar staan, zodat zij met elkaars positie en belangen rekening moeten houden. In verband met de verzelfstandiging van de CTU tot het CTZ stelde het CVZ zijn eigen klachtenregeling vast en verviel de gezamenlijke klachtenregeling voor het CVZ en de CTU.
3.2.9.2 Commissies van het CVZ 1999-2005 Toen de ZFR op 1 juli 1999 de ZFR ophield te bestaan en haar taken overgingen op het CVZ (en de CTU) werd de commissiestructuur, zoals die bij de ZFR bestond, aanmerkelijk vereenvoudigd. Vanaf 1999 gold een Voorlopig bestuursreglement CVZ, vastgesteld door de minister van VWS op 30 juni 1999 (nr.: Z/VU-991817). Dit besluit trad met ingang van 1 juli 1999 in werking. In artikel 5 van het Voorlopig bestuursreglement CVZ werden de volgende commissies genoemd (commissies zoals bedoeld in artikel 1c, tweede lid, van de Zfw):
Commissie Zorg; Commissie Financiering; Commissie Verzekering en Uitvoeringsorganisatie; Commissie Verstrekkingengeschillen; Deskundigencommissies; en Ad hoc-commissies.
De commissie Zorg adviseerde het bestuur over de volgende onderwerpen: - aangelegenheden met betrekking tot de aard, inhoud en omvang van de krachtens de Zfw en AWBZ te verlenen verstrekkingen onderscheidenlijk zorg en de op die wetten steunende, aan verzekerden te verlenen vergoedingen onderscheidenlijk uitkeringen; - zorgsubsidies; en - toelating van instellingen. De commissie Financiering adviseerde het bestuur over de volgende onderwerpen: - de financiering van de gezondheidszorg, in het bijzonder inzake de in de Zfw en AWBZverzekering geregelde verzekeringen; - financiële zaken van het college; - financiële zaken van de ziekenfondsen, ziektekostenverzekeraars en uitvoerende organen; en - de nadere regelen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit controletaak ziekenfondsen.
31
De commissie Verzekering en Uitvoeringsorganisatie adviseerde het bestuur over de volgende onderwerpen: - alles wat de kring van verzekerden en medeverzekerden van de in de Zfw geregelde verplichte verzekering betreft, inbegrepen de regeling van de in- en afschrijving bij een ziekenfonds en het vaststellen van algemene regelen inzake de premieheffing en de premie-inning; - alles wat de kring der verzekerden van de in de AWBZ geregelde verzekering betreft, inbegrepen de regeling van de inschrijving, bedoeld in artikel 9 van die wet; - aangelegenheden met betrekking tot de in het derde hoofdstuk van de Zfw, alsmede in het vijfde hoofdstuk van de AWBZ geregelde materie; - alles wat betreft: de overeenkomsten, bedoeld in artikel 44 van de Zfw en artikel 42 van de AWBZ, de modelovereenkomsten, bedoeld in artikel 44a van de Zfw en artikel 42a van de AWBZ, alsmede de uitkomsten van overleg, bedoeld in artikel 46 van de Zfw en artikel 44 van de AWBZ; en - alles wat betreft EU-verordeningen inzake sociale zekerheid en door Nederland gesloten of nog te sluiten coördinatieverdragen inzake sociale zekerheid, van belang voor de geneeskundige verzorging. De Commissie Verstrekkingengeschillen (Cvst) had als taak in voorkomende gevallen van advies te dienen over op grond van artikelen 58 AWBZ of 74 Zfw door het college uit te brengen adviezen. Dit betrof adviezen aan ziekenfondsen en uitvoeringsorganen AWBZ in bij hen door verzekerden aanhangig gemaakte bezwaarprocedures in verstrekkingengeschillen. De commissie verving de Commissie voor beroepszaken van de ZFR. De Deskundigencommissies brachten, al dan niet namens het CVZ, adviezen uit op het terrein van hun deskundigheid. Een commissie kon verder door het CVZ worden belast met het verrichten van specifieke taken op hun deskundigheidsgebied. De volgende commissies waren deskundigencommissies als bedoeld in artikel 5.3 van het Voorlopig bestuursreglement CVZ: Commissie Farmaceutische Hulp (CFH); Commissie lijst aandoeningen langdurige en intermitterende fysiotherapie en oefentherapie Cesar/Mensendieck; Programmacommissie Doelmatigheid; Commissie Beleidsonderzoek Genees- en Hulpmiddelen (BOGH); Begeleidingscommissie Orgaantransplantaties (BOTX)*; Commissie Aanvullende Diagnostiek; Commissie Verloskunde; Commissie Beleidsonderzoek Geestelijke Gezondheidszorg; en Commissie Beleidsonderzoek Ouderen- en Gehandicaptenzorg.
*De BOTX was in 1999 op verzoek van de minister van VWS ingesteld om hem bij de vergunningverlening te adviseren en de uitvoering van alle orgaantransplantaties in Nederland te begeleiden, gelet op haar hoge expertinbreng.
Daarnaast waren er ad hoc-commissies, die werden ingesteld met een nauwkeurig omschreven opdracht en voor de duur van ten hoogste een jaar (wel konden ze eenmaal met ten hoogste een jaar verlengd worden). In 2001 wijzigde de commissiestructuur van het CVZ. Het Bestuursreglement CVZ van 22 maart 2001 (Stcrt. 2001,77 – 20 april 2001) verving het Voorlopig bestuursreglement met ingang van 1 april 2001 en noemde in artikel 5 de volgende commissies: Commissie Verstrekkingengeschillen; Deskundigencommissies; en Ad hoc-commissies. De deskundigencommissies waren dezelfde als de eerder genoemde die werkzaam waren tijdens de periode van het Voorlopig bestuursreglement van het CVZ. Ook de taken alle commissies bleven dezelfde als de overeenkomstige commissies in de periode van 1 juli 1999 tot 1 april 2001. De Cvst, CFH en BOTX waren expertcommissies met geregelde taken en bevoegdheden. De Cvst verstrekte op burgerniveau, de CFH op geneesmiddelen-productniveau en de BOTX op ziekenhuis)organisatieniveau.
32
In 2002 stelde het college van het CVZ d.m.v. haar besluit van 30 mei Begeleidingscommissies Beleidsondersteunend Onderzoek (BBO’s) in. Dit waren deskundigencommissies in de zin van het Bestuursreglement CVZ. De BBO’s hadden als hoofdtaken: het vertalen van de in het hun betreffende jaarprogramma genoemde beleidsproblemen tot onderzoekbare vragen; het toetsen van onderzoeksvoorstellen; het begeleiden en bewaken van de voortgang van het onderzoek; en het beoordelen van onderzoeksrapporten. De werkzaamheden van de BBO’s waren niet organisatiebreed geformaliseerd en het functioneren van deze commissies werd bepaald door en in de relatie tussen commissie en organisatie. De adviserende rol was tweeledig: advisering aan de organisatie in de onderzoeksprogrammering en –cyclus per verstrekkingengebied; en preadvisering en klankbordvervulling als gevolg van de onderzoeksresultaten. De volgende BBO’s waren actief in de periode 2002-2005: BBO Hulpmiddelen (BOHM); BBO-AWBZ; BBO Tweedelijns-Zorg (BBO-TLZ); BBO Geneesmiddelen (BBOG); BBO Mondzorg (BBO-M); en BBO Eerstelijnszorg (BBO-ELZ). De BBO-ELZ verving de Deelprogrammacommissie Paramedische Zorg (DPZ) en de BBOG verving de Commissie Beleidsonderzoek Geneesmiddelen (BOG). Naast deze BBO’s waren er nog enkele begeleidingscommissies en/of werkgroepen actief op: Het hulpmiddelenterrein: een commissie en werkgroep preadviseerde de organisatie bij de totstandkoming van hulpmiddelenrapportages en het hulpmiddelenkompas; en De tweedelijnszorg: de Commissie Aanvullende Diagnostiek (gedechargeerd na het niet verder continueren van het Diagnostisch Kompas) en de Commissie Perinatale Audit (gedechargeerd nadat eind 2005 het CVZ de perinatale audit had uitgebracht). Ook waren er nog commissies die begeleidend aan het productieproces van de organisatie van aard waren. Het betrof de commissies op het gebied van vooral de preventietaken, die met ingang van 1 januari 2006 werden overgedragen aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (Convenant CVZ en RIVM inzake overdracht preventiewerkzaamheden, 10 februari 2006). Deze taken waren vastgelegd in de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet 2005 en betroffen het subsidiëren van de volgende programma’s:
Opsporing Familiaire Hypercholesterolemie; PKU, CHT, AGS-screening (hielprik); Pre- en Postnatale screening; Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker; en Nationaal Programma Grieppreventie.
Het CVZ vervulde een coördinerende en regisserende rol in deze programma’s en werd hierover geadviseerd door de deskundigencommissies (veelal gelijknamig aan het programma in het kader waarvan zij waren ingesteld) die voor deze programma’s waren ingesteld, zoals bijvoorbeeld de Deskundigencommissie pre- en postnatale screening en de Deskundigencommissie nationaal programma grieppreventie. Tot 2003 bestond de Coördinatie commissie baarmoederhalskanker (COCOMBA). Deze was in 1996 opgericht en had een beleidsbepalende taak. Na de omzetting van Ziekenfondsraad naar CVZ was deze commissie niet meer passend. Eind 2002 is besloten om deze commissie op te heffen. Alle BBO’s en commissies die waren ingesteld in het kader van de genoemde programma’s werden met ingang van 1 januari 2006 opgeheven, enerzijds omdat er in termen van een structuur er geen behoefte meer was aan deze commissies (dit gold voor de BBO’s) en anderzijds omdat de taken die samenhingen met de genoemde programma’s per 1 januari 2006 werden overgedragen aan het RIVM. Min of meer ter vervanging van de BBO’s werd er een breed ‘Deskundigenpanel pakketbeheer’ ingericht voor de noodzakelijke tactische en
33
operationele advisering aan de organisatie over pakketvraagstukken i.h.k.v. één van de vier hoofdtaken van het CVZ vanaf 2006, namelijk Pakketbeheer. De hiervoor genoemde commissies waren werkzaam op het terrein van de primaire taken van het CVZ. Daarnaast waren er commissies werkzaam op het terrein van de bedrijfsvoering van het CVZ. Zie voor een overzicht van laatstgenoemde commissies en het terrein waarop zijn werkzaam waren (zijn) hoofdstuk 3.3.5.2 De commissies van het CVZ (2006-01-04-2014) en ZIN (01-04-2014 -). 3.2.9.3 Dienstencentrum CVZ/CTZ 2001-2006 Toen de ZFR uiteindelijk werd ontvlochten in de twee zbo’s het CVZ en het CTZ (via de CTU), ontstond tegelijkertijd de wens om beide organisaties onder één dak te huisvesten. De reden hiervoor was om de kennis van beide organisaties op een efficiënte wijze te kunnen delen en deze op één plaats te managen. Vanuit dit oogpunt gingen op 26 maart 2001 het CVZ en de CTU een overeenkomst tot samenwerking aan die het CTZ (als opvolger van de CTU vanaf 1 april 2001) op 3 april 2001 bekrachtigde onder de noemer ‘Samenwerkingsprotocol College voor zorgverzekeringen & College van toezicht op de zorgverzekeringen van 3 april 2001.’ Beide colleges maakten i.h.k.v. het protocol afspraken over de exploitatie van gemeenschappelijke faciliteiten en spraken met elkaar af dat zij gebruik maakten van diensten die zij gemeenschappelijk en voor gezamenlijke rekening en risico gebruikten, waartoe een dienstencentrum werd ingesteld met personeel dat voor beide colleges werkzaam was, dat ondersteunende diensten voor hen verrichtte onder gezamenlijke verantwoordelijkheid en aansturing. Op 27 september 2001 besloot het college van het CVZ tot vaststelling van het Instellingsbesluit Dienstencentrum. Het college van het CTZ nam op 24 september 2001 eenzelfde besluit. Het gezamenlijke kenniscentrum en alle ondersteunende stafafdelingen zijn toen ondergebracht in het Dienstencentrum, dat vanaf dat moment Dienstencentrum CVZ/CTZ heette. Vanwege het synergetisch effect (hetzelfde werk voor meer dan één organisatie) beoogden beide colleges schaalvoordelen te behalen en door een efficiëntere inzet van middelen op kosten te besparen. De diensten die bij het inwerkingtreden van het Instellingsbesluit Dienstencentrum aan dit dienstencentrum werden opgedragen waren: voorlichting en communicatie, facilitaire ondersteuning, automatisering, personeel en organisatie, bedrijfsadministratie en andere ondersteunende functies die in een kennis- en informatiecentrum worden ondergebracht. De leiding van het Dienstencentrum was in handen van een manager die de titel directeur van het Dienstencentrum voerde. Tezamen met de algemeen directeur van het CVZ namens het CVZ en de algemeen directeur van het CTZ namens het CTZ vormde hij de directieraad van het Dienstencentrum. Deze raad had de algemene taak te zorgen dat het Dienstencentrum naar de verwachting van beide colleges functioneerde en stelde de hoofdlijnen van de organisatie van het Dienstencentrum vast. De leden van het personeel van het Dienstencentrum waren in eerste instantie in dienst van het CVZ (tot 2003). Vanaf 2003 werden ook personeelsleden van het CTZ in dienst gesteld bij het Dienstencentrum, met het oog op een evenredige verhouding in het personeelsbestand conform de verdeelsleutel*. * Bij de vaststelling van de begroting 2002 gingen beide colleges van de verdeelsleutel 85/15, waarbij 85% van de kosten werd toegerekend aan het CVZ en 15% aan het CTZ. De verdeelsleutel 85/15 gold ook voor de gemeenschappelijke investeringen, zoals opgenomen in de bijlage bij de begroting, van het gezamenlijke Dienstencentrum. De verdeelsleutel voor 2002 was daarmee gelijk aan de verdeelsleutel zoals deze gold voor de periode vanaf 1 april 2001 tot 1 januari 2002. Van 2003 tot 2006 (het laatste jaar van het Dienstencentrum en de gezamenlijke huisvesting van het CVZ en het CTZ in Diemen) werd de verdeelsleutel 83,5/16,5 aangehouden.
In 2001 waren er betrekkelijk weinig gestructureerde regels en procedures om het CVZ en CTZ optimaal van dienst te kunnen zijn. Na de verhuizing in de zomer 2003 van beide zbo’s van Amstelveen naar Diemen specificeerde het Dienstencentrum, vanuit de ervaringen van de voorgaande jaren, zijn positie en imago. Dit om de uitgangspunten voor het functioneren van het Dienstencentrum, zowel voor de klanten als de eigen medewerkers, zo helder en eenduidig mogelijk vast te stellen. Het doel van deze operatie was een optimale situatie van dienstverlening aan het CVZ, het CTZ en het Dienstencentrum zelf te bereiken. Het Officemanagement van het Dienstencentrum definieerde in 2003 de positie van het Dienstencentrum als volgt: ‘De toegevoegde waarde van het Dienstencentrum is, dat het beide zbo’s een compleet gemeenschappelijk producten- en dienstenpakket aanbiedt, waarmee het
34
ook op maat gesneden toepassingen kan ontwikkelen.’ De gekozen positionering was richtinggevend voor de producten en diensten die het Dienstencentrum aanbood. Het accent kwam als gevolg van deze keuze te liggen op de door het CVZ en CTZ gezamenlijk af te nemen producten en diensten. Hierbij hield het Officemanagement in ogenschouw, dat naarmate de behoefte de aan de gezamenlijke producten en diensten afnam en de behoefte aan op maat gesneden producten en diensten toenam de toegevoegde waarde van het Dienstencentrum verminderde. Het Officemanagement bepaalde het gewenste imago (het beeld, de kwalificaties die de externe partijen aan het Dienstencentrum toekenden) van het Dienstencentrum als een professionele, klantgerichte en toegankelijke dienstverlener: Professioneel: ‘Het Dienstencentrum is een professionele organisatie, die haar deskundigheid inzet om op een oplossingsgerichte wijze haar klanten producten en diensten aan te bieden tegen marktconforme prijzen’; Klantgericht: ‘Het Dienstencentrum vult haar klantgerichtheid in door zich een betrouwbare partner te tonen, wat betreft het nakomen van afspraken, door het tijdig verstrekken van informatie over de voortgang van de werkzaamheden en het onderbouwen van beslissingen en adviezen. Verder biedt het iedere klant objectieve ondersteuning, gebaseerd op de aanwezige specifieke deskundigheid’; Toegankelijk: ‘Het Dienstencentrum is een toegankelijke organisatie, die zich kenmerkt door een grote betrokkenheid bij de ontwikkelingen en werkzaamheden van zowel de klanten als de verschillende afdelingen van het Dienstencentrum. Bovendien kenmerkt het Dienstencentrum zich door de collegiale wijze waarop de medewerkers elkaar bijstaan en zo nodig vervangen en de positieve grondhouding waarop ontwikkelingen en vraagstukken worden benaderd’. Voor wat betreft de producten en diensten van het Dienstencentrum was er een onderscheid in faciliterend, ondersteunend en primair. Faciliterend waren de producten en diensten die geheel los van het primaire proces plaatsvonden (bijv. het beheer van de huisvesting en het bedrijven van een restaurant). Ondersteunend waren de producten en diensten die een meer of mindere indirecte relatie hadden met het primaire proces (bijv. informatiebeleid en organisatie- en communicatie-advisering). Primaire producten en diensten waren publieksvoorlichting en informatieverzameling ziekenfondsen. Het vertrek van het CTZ uit Diemen, i.v.m. de vorming van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), tezamen met het College tarieven gezondheidszorg (Ctg), in 2006 maakte een bezinning noodzakelijk van de rol en positie van het Dienstencentrum. Handhaving van het Dienstencentrum na het vertrek van het CTZ uit Diemen, waardoor het CVZ als enige zbo in Diemen achterbleef, bleek niet mogelijk. Na de uitvoering van de boedelscheiding van het Dienstencentrum, o.b.v. de laatste vastgestelde verdeelsleutel, werd het Dienstencentrum opgeheven. Vanaf het moment van de opheffing van het Dienstencentrum werden alle reeds genoemde afdelingen van het Dienstencentrum, inclusief de medewerkers die in dienst van het CVZ waren, integraal onderdeel van het CVZ.
35
3.3 Periode 2006 – 01-04-2014 3.3.1 De overgang van Zfw naar Zvw en de plaats van het het CVZ in het zorgstelsel vanaf 2006 Op 1 januari 2006 is de Zvw* in werking getreden. Er is vanaf die datum één zorgverzekering voor iedereen. Het verschil tussen de voormalige ziekenfondsverzekering en particuliere verzekering kwam met de Zvw te vervallen. Heel 2005 stond in het teken van de voorbereiding op de nieuwe Zvw, opdat het CVZ per 1 januari 2006 mee kon draaien in het nieuwe stelsel, op een manier die als werd samengevat: ‘de burger centraal’, ‘integraal’ en ‘pro-actief’. Pakketbeheer, Fondsbeheer, Verzekeraarsfinanciering en Centrale Uitvoering werden de nieuwe kerntaken van het CVZ vanaf 1 januari 2006. In 2005 werkte het CVZ die taken verder uit in de strategie, het meerjarenplan en de nieuwe missie: “het CVZ bewaakt en ontwikkelt de publieke randvoorwaarden van het zorgverzekeringsstelsel, zodat burgers hun aanspraak op zorg kunnen realiseren.” Het CVZ stelde zich ten doel te veranderen van een bureaucratische en sturende in een professionele, faciliterende organisatie. In 2005 werd er ook gefaseerd afscheid genomen van de preventie- en subsidietaken. De preventietaken droeg het CVZ over aan het RIVM De taak ‘toelating van zorginstellingen’ droeg het over aan het ministerie (CIBG). De subsidiewerkzaamheden namen af doordat de minister het aantal subsidieregelingen sterk terugbracht. * Wet van 16 juni 2005, houdende regeling van een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking, Stb. 2005, 358 – 14 juli 2005, inwerkingtreding 1 januari 2006.
Met betrekking tot de kerntaak Pakketbeheer adviseerde het CVZ de minister van VWS over de samenstelling van het verzekerde pakket, rechtdoend aan de maatschappelijke behoeften en zorginhoudelijke ontwikkelingen. Dit raakte de burger direct. Het ging om de vraag of hij bijvoorbeeld nog tandheelkundige zorg vergoed kreeg, of logopedie. Ook onder de Zfw adviseerde het CVZ de minister van VWS over de samenstelling van het pakket, maar vanaf 2006 ging het CVZ, meer dan vroeger, bij cliënten- en consumentenorganisaties na of de onderwerpen die op de agenda staan ook aansluiten bij hun behoeften. De kerntaak Fondsbeheer betekende, dat het CVZ het nieuwe fonds voor de basisverzekering beheerde (Zorgverzekeringsfonds). Alle in- en uitgaande grote publieke geldstromen moesten op verantwoorde wijze worden beheerd en gerapporteerd aan de centrale overheid, inclusief inhoudelijke analyses van kostenontwikkelingen. Met de kerntaak Verzekeraarsfinanciering was bedoeld, dat het CVZ ook onder Zvw de zorgverzekeraars blijft voorzien van centrale financiering volgens een budgetterings- en vereveningsmethodiek. Onder de kerntaak Centrale uitvoering vielen de diverse uitvoerende taken, zoals de bevordering van een goede uitvoering van de AWBZ en het adviseren in de geschillen die burgers aangaan. De invoering van de Zvw leidde voor het CVZ tot hoge druk bij de advisering aan het CTZ over de polissen van de zorgverzekeraars, bij de voorlichting aan de (mogelijk) rechthebbenden van voor zorg in het buitenland en bij de inrichting van elektronisch gegevensverkeer tussen de bij de Zvw betrokken partijen. Bovendien leidde de oprichting van de NZa en daarmee het vertrek van CTZ (dat samen met het Ctg fuseerde tot de NZa, ten tijde van de fusie Zorgautoriteit i.o. geheten) uit Diemen tot de ontvlechting van het gezamenlijke dienstencentrum. Het CVZ en het CTZ ontvlochten in 2005 alle taken van het gezamenlijke dienstencentrum, waardoor het CVZ zoals voorheen (vóór 2001) beschikte over ondersteunende functies in de eigen organisatie. Extern stimuleerde de voortgang van het parlementaire besluitvormingsproces belanghebbende partijen tot het ontplooien van maximale druk om invloed te hebben op de uitkomst. Ook in publiciteit en samenleving werd het debat levendig gevoerd. Intern trok het nieuwe zorgstelsel diepe sporen bij het CVZ. Taken en aandachtsvelden van het CVZ werden grondig gereviseerd. De nieuwe taken als gevolg van invoering van Zvw bracht de noodzaak van forse personeelsuitbreiding met zich mee, een aderlating betekende in 2004 en 2005 het gebruik van veel ervaren medewerkers van de FPU-regeling (vervroegd met pensioen). Desondanks realiseerde het CVZ op tijd de nieuwe organisatieopzet met benoeming van directie en managers met o.a. het streven naar een verdere versterking van de toezichthoudende rol van het college van het CVZ in 2006, voortbordurend op de positieve ervaringen met het functioneren van de auditcommissie in 2005. In 2006 werd ook het INK-managementmodel ingevoerd. De reorganisatie had dan ook een dusdanig fundamenteel karakter dat deze kon worden beschouwd als herbouw van de organisatie.
36
Het doelmatigheidstoezicht van het CVZ verviel, terwijl zijn toezicht op de soliditeit van de ziekenfondsen overging in het toezicht van de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) op zorgverzekeraars. De overgang van Zfw naar Zvw plaatste de financieel-technische taakuitoefening van het CVZ in een ander perspectief, namelijk in het perspectief van de publieke belangen die gewaarborgd moesten blijven in het stelsel van marktwerking dat met de Zvw is ingevoerd. In de Zvw zijn hiervoor de volgende spelregels opgenomen die het CVZ aangaan: Het basispakket moet alle noodzakelijke zorg van goede kwaliteit bevatten (zorgplicht). Zorgverzekeraars moeten iedereen accepteren voor de basisverzekering (acceptatieplicht). Iedereen moet een zorgverzekering afsluiten en dus premie betalen (verzekeringsplicht). Het werk van het CVZ was deze spelregels zo vorm te geven dat zorgverzekeraars en burgers hun verplichtingen kunnen nakomen. Het doet dit via Pakketbeheer, Risicoverevening en Regelingen voor bijzondere groepen (het uitvoeren van voorzieningen en regelingen voor burgers die buiten het zorgverzekeringssysteem dreigen te vallen of hun verzekeringsplicht niet nakomen). Om te beoordelen wat er in het verzekerde pakket thuishoort, hanteerde het CVZ vier criteria: 1. Noodzakelijkheid: rechtvaardigt de ziekte of de benodigde zorg - gegeven de maatschappelijke context - een claim op solidariteit? 2. Effectiviteit: doet de zorgvorm wat er in de breedste zin van wordt verwacht? 3. Kosteneffectiviteit: is de verhouding tussen de kosten en de baten in de breedste zin acceptabel? 4. Uitvoerbaarheid: is opname in het pakket nu en later haalbaar en houdbaar? Drie deskundigencommissies zijn bij het pakketbeheer betrokken: de Commissie farmaceutische Hulp (Cfh), voor de beoordeling of nieuwe geneesmiddelen toegelaten moeten worden tot het basispakket. de Duidingscommissie Pakket (DCP), voor uitspraken of een bepaalde zorgvorm al in de basisverzekering zit of niet, gegeven de wettelijke criteria. Adviescommissie Pakket (ACP), voor het waarborgen van de maatschappelijke invalshoek van de pakketadviezen. De vergaderingen van de ACP zijn openbaar. Risicoverevening is in de wet opgenomen, opdat verzekeraars met veel verzekerden uit risicogroepen zoals ouderen, laag opgeleiden en chronisch zieken, aan hun acceptatieplicht kunnen blijven voldoen. Het CVZ berekende het bedrag waarmee de verzekeraars de kosten kunnen compenseren die zij gemiddeld maken voor hun risicovolle verzekerden. Het CVZ gebruikte daarvoor een methode waarmee het per jaar voor verschillende soorten zorgkosten vooraf een inschatting kon maken en achteraf een herberekening op basis van de werkelijk gemaakte kosten. Bij deze schattingen en berekeningen gebruikte het gegevens over verzekerden, zoals geneesmiddelengebruik en aantal ziekenhuisbehandelingen. Als zbo maakte het CVZ aanspraak op zorg mogelijk en was het daarmee de partij die vóóraf het publieke belang binnen het zorgstelsel garandeerde. De NZa is het zbo dat áchteraf het publieke belang binnen het zorgstelsel garandeert door er als marktmeester en toezichthouder voor te zorgen dat aan het publieke belang is voldaan. Het CVZ van 1999 tot 2014 en ZIN vanaf 2014 en NZa maken het zo samen mogelijk dat private, deels commerciële partijen, de ziektekostenverzekeringen op sociale wijze uitvoeren. 3.3.2 Producten van het CVZ 2006 – 01-04-2014 Jaarlijks bracht het CVZ rapporten uit. Deze betroffen in de regel monitoren, signaleringen/signalementen, evaluaties, kwaliteitskaders en richtsnoeren op het terrein van de Zvw en AWBZ en de op de basis van deze wetten gebaseerde verstrekkingen overeenkomstig de onder 3.2.5 Taken en producten van het CVZ 1999-2005 genoemde set rapporten). Wel was het aantal rapporten dat het CVZ sinds 2006 jaarlijks uitbracht sterk afgenomen t.o.v. de periode 1999-2005. Onder de Zvw adviseerde het CVZ niet meer zoals onder de Zfw over de
37
premies, maar wel over de inhoud van het te verzekeren pakket. In dit kader bracht het jaarlijks het Pakketadvies uit. Vanuit zijn rol als pakketbeheerder bracht het ook met regelmaat pakketscans uit, zoals bij voorbeeld de Pakketscan depressie: gevraagde, aangeboden en verzekerde zorg vergeleken (2012) en de Pakketscan COPD: gevraagde, aangeboden en verzekerde zorg vergeleken (2013). Daarnaast bracht het uitvoeringstoetsen uit, zoals bij voorbeeld de Uitvoeringstoets volledig pakket (2008). Jaarlijks bracht het CVZ nog steeds, zoals in de periode 1999-2005, de Monitor beheerskosten AWBZ uit. Uitgebrachte signalementen zijn bij voorbeeld het Signalement Mondzorg 2011 en het Signalement hiv-remmende geneesmiddelen (beide uit 2011). Onder de categorie richtsnoeren vallen bij voorbeeld het rapport ‘Procedure beoordeling intramurale geneesmiddelen’ (2007) en de ‘Leidraad voor uitkomstenonderzoek ten behoeve van de beoordeling doelmatigheid intramurale geneesmiddelen’(2009). Kompassen Van de onder 3.2.5 Taken en producten van het CVZ 1999-2005 genoemde kompassen bracht het CVZ alleen nog het FK uit. Sinds 2013 wordt het FK, dat onafhankelijke geneesmiddeleninformatie geeft, bedoeld om bij te dragen aan het gepast gebruik van geneesmiddelen, niet meer in boekvorm uitgegeven, maar is het alleen nog raadpleegbaar via de website van ZIN en een smartphone (ter gelegenheid van het uitkomen van de 25ste editie van het FK presenteerde het CVZ een digitale noviteit: FK-mobiel). Artsen en apothekers kunnen hiermee overal en op ieder moment beschikken over de geneesmiddeleninformatie van ZIN. Het merendeel van alle huisartsen en medisch specialisten die veel voorschrijven beschouwt het FK als de belangrijkste bron voor onafhankelijke geneesmiddeleninformatie. 3.3.3 De Zvw en overige wetten binnen het zorgstelsel vanaf 2006 De Zvw Sinds 2006 kent Nederland met de Zvw een privaatrechtelijke regeling voor de verzekering van (curatieve) zorg. Deze wet houdt in: Verzekeringsplicht en basispakket noodzakelijke zorg. Alle Nederlandse ingezetenen zijn verplicht zich voor een zorgverzekering te verzekeren (art. 2, eerste lid, Zvw). Elke burger sluit daartoe een overeenkomst met een zorgverzekeraar voor een wettelijk omschreven zorgpakket. Het biedt noodzakelijke, op genezing gerichte zorg die is getoetst aan de eisen van aantoonbare werking, kosteneffectiviteit en noodzaak van collectieve financiering. Uitvoering door landelijk werkende zorgverzekeraars; acceptatieplicht en zorgplicht. De verzekering wordt uitgevoerd door private verzekeringsondernemingen: zorgverzekeraars. Verzekerden kunnen jaarlijks wisselen van zorgverzekeraar, die iedereen voor de zorgverzekering moet accepteren. Een verzekeraar kan in principe zelf bepalen in welke polisvorm hij de zorgverzekering aanbiedt; een polis met vooraf gecontracteerde zorg (naturapolis), een polis met kostenvergoeding (restitutiepolis) of combinaties daarvan (art. 11 Zvw). Voor de zorgverzekeraar geldt jegens de personen die zich bij hem verzekeren (zijn verzekerden), een zorgplicht ten aanzien van het verzekerde standaardpakket (art. 11 Zvw). In het geval van een naturapolis heeft de verzekeraar ervoor in te staan dat de verzekerde zorg door een gecontracteerde zorgaanbieder verleend kan worden. In het geval van een kostenvergoedingpolis heeft de verzekerde recht op de vergoeding van kosten van zorg, maar hij kan desgevraagd ook bemiddeling van de zorgverzekeraar vragen om die zorg te verkrijgen. Nominale premie en inkomensgerelateerde premie. Bijna de helft van de totale premielast wordt in de vorm van een nominale premie door de burgers gedragen. De verzekeraar mag per polissoort maar één premieniveau vaststellen, ongeacht de leeftijd de gezondheidstoestand of sociale omstandigheden van de verzekerden (art. 17 Zvw). Verzekerden tot 18 jaar zijn geen nominale premie verschuldigd. Ter financiering van die premie stort de overheid een rijksbijdrage in het zogenaamde Zorgverzekeringsfonds. Naast de nominale premie kent de Zvw een bij de burger geheven inkomensgerelateerde verzekerdenbijdrage (art. 41-47 Zvw). Werkgevers dragen bij aan de financiering hiervan door middel van een verplichte vergoeding aan hun werknemers van de door hen betaalde inkomensgerelateerde verzekerdenbijdrage. De inkomensgerelateerde verzekerdenbijdrage wordt geïnd door de Belastingdienst en gestort in het
38
Zorgverzekeringsfonds. Risicoverevening. De financiering van de zorgverzekeraar bestaat uit de nominale premies die hij van zijn eigen verzekerden ontvangt, en de vereveningsbijdrage die de zorgverzekeraar ontvangt uit het Zorgverzekeringsfonds, rekening houdend met de kenmerken van zijn verzekerden. Vanwege de acceptatieplicht is een systeem van risicoverevening met vooraf kenbare en voor iedere zorgverzekeraar gelijke criteria onmisbaar om te voorkomen dat er voor een zorgverzekeraar financiële nadelen voortvloeien uit een onevenredige verdeling van verzekeringsrisico’s (art. 32-35 Zvw). Zorgtoeslag. Om de financiële toegankelijkheid van de zorgverzekering voor iedereen te waarborgen, is er een zorgtoeslag ingevoerd. Daartoe is de Wet op de zorgtoeslag (Wzt) tot stand gekomen. Deze zorgtoeslag biedt een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van bedoelde nominale premie.
Met de Zvw werden de publiekrechtelijke Zfw, die vanaf 1966 van kracht is geweest, de Wtz 1998 en de publiekrechtelijke voorzieningen voor bepaalde categorieën ambtenaren ingetrokken De Wet Toelating Zorginstellingen (WTZI) trad in de plaats van de Wzv die vanaf 1971 de belangrijkste wet met betrekking tot de aanbodregulering van de (intramurale) gezondheidszorg in ons land is geweest. Zorginstellingen hebben nu een toelating nodig als zorg verleend wordt op basis van de AWBZ of de Zvw. Een toelating is daarmee in feite een soort licentie voor die organisatie om zorg te mogen geven. Het vormt voor zorginstellingen de sleutel tot financiering via Zvw en AWBZ. Aanvragen tot toelating worden gedaan bij het CIBG, een agentschap van het ministerie van VWS. Het CIBG verstrekt ‘toelatingen’ aan zorginstellingen die verzekerde zorg mogen leveren. Bij de aanvraag om toelating wordt met name getoetst op de transparantie van bestuursstructuur, zoals de aanwezigheid van een raad van toezicht en een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling, en bedrijfsvoering, zoals adequate, inzicht gevende financiële administratie en relaties met andere zorginstellingen. In het geval van ziekenhuizen wordt getoetst op de bereikbaarheid van acute zorg. Deze taak werd onder de Zfw uitgevoerd door het CVZ en ging door de inwerkingtreding van de WTZI per 1 januari 2006 over op het CIBG. Het sociale karakter van de zorgverzekering kreeg als volgt vorm: De risicosolidariteit en toegankelijkheid van de zorgverzekering liggen vast in de plicht voor zorgverzekeraars om alle Nederlandse ingezeten als verzekerden te accepteren voor een door de overheid vastgesteld basispakket. Daarbij geldt een verbod op verschil in premie op grond van aan de persoon gerelateerde factoren. Er is een risicovereveningssysteem, dat verzekeraars compenseert voor verschillen in risicoprofielen. Het wordt gevoed met werkgevers- en rijksbijdragen. Een zorgverzekeringsfonds is daartoe opgericht; De inkomenssolidariteit krijgt vorm door een loongerelateerde werkgeversbijdrage en een wettelijke zorgtoeslag. De zorgtoeslag voorkomt dat iemand een groter deel van zijn gezinsinkomen aan premies voor de standaardverzekering betaalt dan wat aan de hand van de regeling als aanvaardbaar wordt berekend. Maatgevend voor de zorgtoeslag zijn niet de premies die de burger feitelijk betaalt, maar het gemiddelde van de premies ‘in de markt’. Dit stimuleert burgers om kritisch te zijn over de aangeboden verzekeringspolissen; Er is een wettelijke zorgplicht voor zorgverzekeraars; Zorgverzekeraars krijgen te maken met specifiek toezicht en daaruit voortvloeiende informatieverplichtingen. Naast het sociale karakter kregen marktprikkels, keuzemogelijkheden en eigen verantwoordelijkheid als volgt gestalte: Er is een nominale premieheffing. Vanaf 2005 was er al een no-claimteruggaveregeling in de Zfw die model stond voor de Zvw. Deze teruggaveregeling moest prikkelen tot doelmatige zorgconsumptie. Overigens paste ook het dan reeds ingevoerde ‘wegblijftarief’- de verzekerde moet betalen wanneer hij een geplande afspraak niet nakomt - in de toedeling van verantwoordelijkheden aan verzekerden; Zorgverzekeraars lopen risico over het uitvoeren van de verzekering. Ook mogen zij winst maken; Het samenbrengen van particuliere verzekeringen en ziekenfondsen maakt de zorgverzekeringsmarkt inzichtelijker voor onder meer de verzekerden; Het verzekerde pakket moet transparant zijn en verzekerden kunnen jaarlijks
39
overstappen naar een andere verzekeraar. Dit vergroot de concurrentie tussen zorgverzekeraars; Zorgverzekeraars krijgen meer ruimte om de verzekeringsprestaties vorm te geven door aanspraken niet langer te koppelen aan bepaalde zorgaanbieders, maar functiegericht te omschrijven. Ook mogen verzekeraars binnen zekere grenzen naast een naturapolis een restitutiepolis of een mengvorm van beide aanbieden. Deze ruimte voor zorgverzekeraars vergroot de mogelijkheden tot het bieden van maatwerk aan verzekerden; Verzekerden kunnen kiezen uit een aantal polisvormen en voor een vrijwillig verhoogd eigen risico.
De Zvw moest binnen publieke randvoorwaarden als toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van zorg, ruim baan geven aan zorgverzekeraars, zorgaanbieders en verzekerden om als marktpartijen met elkaar te opereren. De standaardverzekering moest marktprikkels en publieke belangen samenbrengen. De Zvw markeerde op die manier de overgang van ‘overheidssturing’ naar ‘markten en regulering’ in de gezondheidszorg. Onderstaande tabel geeft de vergelijking weer van de Zvw met de tot 31 december 2005 bestaande verzekeringen:
Vergelijking Zorgverzekeringswet met de bestaande verzekeringen tot 2006 (Bron: VWS) Overstap mogelijkheid
keuzeruimte polis
vrijwillig eigen risico
Risicodragende uitvoering
winstbeogende uitvoering
Inkomensgerelateerde premies
Particulier
gering
ja
ja
ja
ja
nee
Wtz 1998
ja
nee
nee
nee
nee
nee
Zfw
ja
nee
nee
deels
nee
deels
Publiekrechtelijke regeling ambtenaren
nee
nee
nee
nee
nee
deels
Zvw
ja
deels
ja
ja
ja
deels
Aan het Nederlandse stelsel van gezondheidszorg vanaf 2006 liggen de volgende wetten ten grondslag: Verzekeringen. Zvw (curatieve zorg) en Wzt; AWBZ (langdurige zorg/care); Aanbodregulering. WTZI; Wet Bijzondere Medische Verrichtingen (WBMV); Tariefregulering. Wtg en Wtg ExPres), vanaf 1 oktober 2006: Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg); en Kwaliteitsregulering. Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG); Kwaliteitswet Zorginstellingen en Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO). 3.3.3 Taken van ZIN, zoals genoemd in de Zvw: ZIN wordt genoemd in Hoofdstuk 6 van de Zvw (artikel 58 tot en met 76). In artikel 58, derde lid, van de Zvw is de algemene taak van ZIN opgenomen: het uitvoeren van de taken die hem bij of krachtens de wet of internationale overeenkomst zijn opgedragen. Bij het eerste gaat het
40
allereerst om taken die op grond van de Zvw aan ZIN worden opgedragen. Een deel van deze taken is geregeld in paragraaf 6.2 van de Zvw, maar ook in hoofdstuk 4 (o.a. toekenning vereveningsbijdragen), hoofdstuk 5 (beheer Zorgverzekeringsfonds), hoofdstuk 8 (gegevensverstrekking) en hoofdstuk 9 (opleggen van bestuurlijke boeten) zijn taken van ZIN geregeld. Daarnaast gaat het om taken in het kader van andere wetten, waarvan de belangrijkste de AWBZ en de Wfsv zijn. Bij taken, opgelegd bij of krachtens internationale overeenkomsten, kan gedacht worden aan de taak als internationaal verbindingskantoor, die voortvloeit uit door Nederland gesloten sociale zekerheidsverdragen en Vo.1408/71. De taak die in Hoofdstuk 4, §4.2, artikel 32, 33 en 34 van de Zvw en Hoofdstuk 3 van het Besluit Zorgverzekering als de toekenning van vereveningsbijdragen wordt genoemd betreft de bijdragen die zorgverzekeraars van ZIN ontvangen in de kosten voor het uitvoeren en aanbieden van de zorgverzekeringen. Doel van deze bijdragen is risicoverevening en (gedeeltelijke) financiering van kinderverzekeringen. ZIN oefent geen controle uit op de daadwerkelijke besteding van zijn bijdragen aan dit doel. Het is aan de zorgverzekeraars om te bepalen wat zij met de premies, de vereveningsbijdragen, maar ook met eventuele reserves of door derden gefinancierd kapitaal doen, mits zij er zorg voor dragen dat hun verzekerden, bij wie het verzekerde risico zich voordoet, tijdig de verzekerde prestaties ontvangen. Ten behoeve van de uitoefening van deze taak werd de Regeling beleidsregels vereveningsbijdrage zorgverzekering 2006 College voor zorgverzekeringen van 8 september 2005 vastgesteld (Stcrt. 2005, 184 – 23 september 2005, inwerkingtreding 1 januari 2006). In Hoofdstuk 5, §5.1, artikel 39 en 40 van de Zvw is geregeld de instelling van het Zorgverzekeringsfonds (Zvf) en het beheer hiervan door ZIN. Artikel 39, eerste lid, van de Zvw stelt het Zvf in. In het tweede lid worden de inkomsten van het Zvf geregeld. De belangrijkste inkomsten betreffen de door de Belastingdienst geheven inkomensafhankelijke bijdragen en de in verband daarmee door de Belastingdienst geïnde boeten en renten. Een andere belangrijke bron betreft de jaarlijkse rijksbijdrage in de financiering van de verzekering voor personen jonger dan achttien jaar. Artikel 55 Zvw bevat de mogelijkheid in geval van molest een rijksbijdrage ter beschikking te stellen. Ook deze rijksbijdrage zal in het Zvf worden gestort. Hetzelfde geldt voor het geld waarvoor het Rijk ingevolge artikel 31, derde lid, Zvw aansprakelijk is: in geval van toepassing van de noodregeling of van faillissement van de zorgverzekeraar wordt een rijksbijdrage, ter hoogte van het verschil tussen de door ZIN aan verzekerde voldane vorderingen en het bedrag dat ZIN op de (boedel van de) zorgverzekeraar uitwint, in het Zvf gestort. Daarnaast worden de bijdragevervangende belastingen, geheven van personen die wegens gemoedsbezwaren van de verzekeringsplicht zijn ontheven in het Zvf gestort. ZIN dient ook de door hem uitgewonnen bedragen in het Zvf te storten. Voorts worden in het Zvf gestort de bijdragen die ZIN van in het buitenland wonende nietverzekeringsplichtigen die op grond van het internationale recht aanspraak hebben op geneeskundige zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor geneeskundige zorg van hun woonland. Ook worden de op grond van de Zvw opgelegde en geïnde dwangsommen en boeten in het Zvf gestort. Artikel 40 van de Zvw regelt de manier waarop het Zvf door ZIN wordt beheerd. Dit beheer is grotendeels overeenkomstig de manier waarop ZIN de Algemene Kas van het Ziekenfonds beheerde (zie 3.2.8.1 Wet financiering volksverzekeringen, Overgangswet verzorgingshuizen, Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998, Wet tarieven gezondheidszorg en Wet ziekenhuisvoorzieningen). In Hoofdstuk 6, §6.2, artikel 64 tot en met 76 Zvw worden de volgende taken van ZIN geregeld. Artikel 64 bepaalt dat ZIN de eenduidige uitleg bevordert van de aard, inhoud en omvang van de prestaties, bedoeld in artikel 11 Zvw, en kan de zorgverzekeraars met het oog hierop richtlijnen geven. Doel hiervan is te bevorderen dat de zorgverzekeraars het te verzekeren pakket eenduidig interpreteren. Hetzelfde geldt voor de uitleg van het pakket. De hoofdregel voor het te verzekeren pakket (de aard, inhoud en omvang van de prestaties), genoemd in artikel 11 Zvw, komt hierop neer: doet het risico zich bij de verzekerde voor en heeft deze derhalve behoefte aan een bepaalde vorm van zorg of een andere dienst, dan dient hem deze zorg of dienst namens de zorgverzekeraar geleverd te worden (natura), dan wel heeft de verzekerde jegens de zorgverzekeraar recht op vergoeding – restitutie – van de rekening voor de genoten zorg of dienst alsmede, desgevraagd, recht op activiteiten gericht op het verkrijgen van deze zorg of diensten (zorgbemiddeling). De zorg en diensten zijn genoemd in artikel 10 Zvw:
41
a. geneeskundige zorg, waaronder de integrale eerstelijnszorg zoals die door huisartsen en verloskundigen pleegt te geschieden; b. mondzorg; c. farmaceutische zorg; d. hulpmiddelenzorg; e. verpleging; f. verzorging, waaronder de kraamzorg; g. verblijf in verband met geneeskundige zorg; en h. vervoer in verband met het ontvangen van zorg of diensten (a t/m g) dan wel in verband met een aanspraak op grond van de AWBZ. Niet alle behoeften aan de in artikel 10 genoemde zorg worden volledig gedekt. Allereerst niet omdat bij algemene maatregelen van bestuur beperkende regels kunnen worden gesteld aan de inhoud en omvang van te verstrekken of vergoeden zorg, ten tweede niet omdat voor sommige zorgvormen eigen bijdragen zullen worden gevraagd en ten derde niet omdat een verzekeringnemer, indien de zorgverzekeraar dat aanbiedt, kan kiezen voor een eigen risico. In artikel 65 Zvw is geregeld dat ZIN voorlichting geeft over de krachtens de zorgverzekeringen te verzekeren prestaties. In dit kader geeft het aan zorgverzekeraars, zorgaanbieders en burgers voorlichting over de aard, inhoud en omvang van de in artikel 11 Zvw bedoelde prestaties. Artikel 66 Zvw regelt dat ZIN de minister van VWS rapporteert over het voorgenomen beleid inzake aard, inhoud en omvang van de in artikel 11 Zvw bedoelde prestaties. ZIN signaleert gevraagd en ongevraagd aan de minister van VWS feitelijke ontwikkelingen die aanleiding kunnen geven tot wijzigingen van de aard, inhoud en omvang van de in artikel 11 Zvw bedoelde prestaties. Artikel 67 bepaalt, dat ZIN de afstemming bevordert van de uitvoering van en tussen de zorgverzekering en de algemene verzekering bijzondere ziektekosten, en van deze verzekeringen met de uitvoering van het beleid op andere terreinen van de volksgezondheid en andere terreinen van sociale zekerheid. ZIN heeft een coördinerende taak die gezien moet worden als een verbijzondering van de meer algemene taak om sturing te geven aan de uitvoering. Bij de coördinatietaak gaat het om de afstemming van de uitvoering van de Zvw en AWBZ, maar ook om de afstemming tussen de uitvoering van deze wetten enerzijds, en de uitvoering van het beleid op andere terreinen van de volksgezindheid, onderscheidenlijk op andere terreinen van de sociale zekerheid anderzijds. Hieronder wordt begrepen dat ZIN reageert op signalen die hem uit het veld of van burgers bereiken. ZIN is op grond van artikel 68 Zvw belast met het verstrekken van subsidies, indien dat bij ministeriële regel is bepaald. De subsidies komen ten laste van het Zorgverzekeringsfonds. Het aantal doelen waarvoor subsidie kan verstrekt is in de Zvw beperkt tot één: subsidie kan worden verstrekt voor zorg of andere diensten ten aanzien waarvan het voornemen bestaat deze op te nemen in het pakket te verzekeren prestaties. In het buitenland wonende personen met recht op een Nederlands pensioen of (langlopende) uitkering hebben, indien zij niet op grond van de wetgeving van hun woonland voor ziektekosten verzekerd zijn, recht op (vergoeding van) geneeskundige zorg, indien zij – nadat zij zich verzekerd zouden hebben – recht op Zvw-prestaties zouden hebben, indien zij in Nederland zouden hebben gewoond. In het woonland worden dan de verstrekkingen verleend naar het recht van dat woonland, voor rekening van Nederland. Hiertoe wordt jaarlijks een bijdrage aan het desbetreffende woonland betaald. Artikel 69 Zvw belast ZIN met de administratie van deze regeling. Zo zal ZIN voor de desbetreffende personen een formulier dienen af te geven, op grond waarvan de verzekeraar in de woonstaat kan zien dat betrokkene inderdaad recht heeft op prestaties ten laste van Nederland. De desbetreffende personen moeten zich dan ook bij ZIN aanmelden en ZIN verricht de benodigde administratieve werkzaamheden. De betrokken personen zijn voor de verzekering een bijdrage verschuldigd die bij ministeriële regeling wordt bepaald. Aangezien de desbetreffende personen niet verzekerd zijn wordt niet gesproken van een premie. Het recht op prestaties bestaat derhalve louter op grond van het internationale recht. ZIN is belast met de heffing en inning van de bijdrage. Artikel 70 Zvw regelt de uitkeringen ter vergoeding van kosten van zorg of overige diensten, als bedoeld in artikel 11 Zvw, die zijn verleend aan gemoedsbezwaarden voor wie door ZIN een rekening wordt geopend en in stand gehouden. Gemoedsbezwaarden zijn op hun verzoek ontheven van verzekeringsplicht op grond van de AWBZ en daarmee niet verzekeringsplichtig
42
ingevolgde de Zvw (doordat de kring van verzekeringsplichtigen op grond van de Zvw is aangesloten op de kring van verzekerden ingevolgde de AWBZ). Van de gemoedsbezwaarden wordt een bijdragevervangende belasting geheven door de Belastingdienst tot het bedrag van de inkomensafhankelijke bijdrage die de persoon verschuldigd zou zijn als ware hij verzekeringsplichtig. Artikel 71 tot en met 76 regelen de planning, verslaglegging en financiering van ZIN, alsmede de verslaglegging over het Zorgverzekeringsfonds. De stukken die ZIN in dit kader dient op te stellen beperken zich niet tot de werkzaamheden of kosten van ZIN in verband met de Zvw. De op te stellen stukken dienen ook te zien op de taken die ZIN in het kader van de AWBZ uitvoert of eventueel andere wetten. In de praktijk ziet de planning en verslaglegging er als volgt uit: ZIN zendt jaarlijks voor 1 oktober zijn begroting en werkprogramma voor het volgende kalenderjaar aan de minister van VWS met een beschrijving van de activiteiten die ZIN voornemens is ter uitvoering van zijn taken te verrichten (art. 71 Zvw). De minister van VWS stelt jaarlijks voor 1 december het budget voor de beheerskosten van ZIN voor het volgende kalenderjaar vast. Dit budget wordt gedekt uit ’s Rijks kas (art. 72 Zvw). In artikel 73 Zvw is de koppeling geregeld van de bepalingen van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen aangaande de begroting, jaarrekening en het jaarverslag van ZIN en de beheerskosten van ZIN, zoals genoemd in artikel 72 Zvw. Artikel 73, vierde lid, Zvw bepaalt dat de accountant verslag doet van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van ZIN voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid. Artikel 74 Zvw. bevat de regels over het afleggen van verantwoording door ZIN over het door hem gevoerde beheer van het Zorgverzekeringsfonds. De voorschriften rond de jaarrekening van het Zorgverzekeringsfonds zijn identiek aan die rond de jaarrekening betreffende beheerskosten van ZIN, zoals genoemd in artikel 73 Zvw. Artikel 74 Zvw regelt de financiële verantwoording van ZIN: ZIN legt jaarlijks voor 15 maart aan de minister van VWS met betrekking tot het Zorgverzekeringsfonds een jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar, waarin verantwoording wordt afgelegd over de baten en lasten van het Zorgverzekeringsfonds en de toestand van het fonds per 31 december, alsmede over de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van het fonds in het afgelopen kalenderjaar. De jaarrekening gaat vergezeld door een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 75 regelt welke stukken van ZIN de goedkeuring van de minister van VWS behoeven: de onderdelen ‘werkprogramma’ en ‘begroting’ van het jaarplan, het onderdeel ‘jaarrekening’ van de jaarverantwoording en de jaarrekening met betrekking tot het Zorgverzekeringsfonds. Het stuurmiddel van de minister van VWS voor de beheerskosten van ZIN is het budget. Nadat de minister van VWS het werkprogramma en de begroting, of onderdelen daarvan heeft goedgekeurd, zijn deze stukken taakstellend voor ZIN. In artikel 76 Zvw is geregeld dat na goedkeuring door de minister van VWS ZIN zijn werkprogramma, begroting, jaarrekening en jaarverslag algemeen verkrijgbaar stelt. Hoofdstuk 8 Zvw regelt de rechtsbescherming van de verzekeringnemers en verzekerden van de zorgverzekeraars. De zorgverzekeraars zorgen ervoor dat hun verzekeringnemers en verzekerden geschillen over de uitvoering van de zorgverzekering kunnen voorleggen aan een onafhankelijke instantie* (artikel 114, eerste lid, Zvw). Deze neemt een geschil slechts in behandeling nadat de verzekeringnemer of de verzekerde de zorgverzekeraar heeft verzocht zijn beslissing te heroverwegen, en deze niet binnen redelijke termijn of niet naar tevredenheid van de verzekeringnemer of verzekerde heeft gereageerd (artikel 114 Zvw, tweede lid, Zvw). De onafhankelijke instantie vraagt advies aan ZIN indien het geschil betrekking heeft op de zorg of de overige diensten, bedoeld in artikel 11 Zvw, dan wel de vergoeding van die zorg of diensten (artikel 114 Zvw, derde lid, Zvw). ZIN zendt zijn advies binnen vier weken na ontvangst van de adviesaanvraag aan de onafhankelijke instantie (artikel 114, vierde lid, Zvw). In dit kader kan ZIN worden gevraagd te adviseren over de vraag of de vorm van zorg of andere dienst waar de verzekerde behoefte aan heeft wel tot het verzekerde pakket behoort. ZIN heeft hier, nu hij vanuit zijn rol als pakketbeheerder de minister van VWS adviseert over al dan niet in het pakket op te nemen zorg en andere diensten, immers een goed overzicht van, terwijl hij aan de andere kant door inschakeling bij geschillen op de hoogte kan komen van nieuwe discussies omtrent het pakket. * De onafhankelijke instantie betreft de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).
In Hoofdstuk 9, artikel 122 a, van de Zvw is geregeld dat ZIN bijdragen verstrekt aan zorgaanbieders, die inkomsten derven ten gevolge van het verlenen van medisch noodzakelijke
43
zorg aan vreemdelingen als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (artikel 8, onderdelen f of h, voor zover het betreft vreemdelingen die in afwachting zijn van een verblijfsvergunning dan wel vreemdelingen die in afwachting zijn van een beslissing op een bezwaar- of beroepschrift in dit kader en deze beslissing op grond van een rechterlijke beslissing in Nederland mogen afwachten, en artikel 10), art. 122a, eerste lid, Zvw. Onder medisch noodzakelijke zorg wordt verstaan zorg of overige diensten als bedoeld in artikel 11 Zvw of in artikel 6 AWBZ, met uitzondering van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vormen van zorg of diensten, en slechts voor zover de zorgaanbieder verstrekking ervan, gezien de aard van de prestaties en de verwachte duur van het verblijf van de vreemdeling, noodzakelijk acht (art. 122a, tweede lid, Zvw). De redenen om het verstrekken van bijdragen aan zorgaanbieders die medisch noodzakelijke zorg aan vreemdelingen hebben verleend anders te regelen dan in Hoofdstuk 1 tot en met 5 van de Zvw hebben enerzijds te maken met het feit, dat Hoofdstuk 1 tot en met 5 betrekking heeft op de zorgverzekering en de in artikel 122a bedoelde bijdragen worden verstrekt aan zorgaanbieders die medisch noodzakelijke zorg hebben verleend aan mensen die géén zorgverzekering hebben (en zich zo’n verzekering niet kunnen verschaffen), en anderzijds met het feit dat ook AWBZ-zorg wordt gefinancierd.
44
3.3.4.1 De organisatie van het CVZ 2006 – 01-04-2014 Het bestuur van het CVZ bestond tot 2007 uit een college van zeven onafhankelijke leden die door de minister van VWS werden benoemd. In verband met de overgang van Zfw naar Zvw werd het Bestuursreglement CVZ van 22 maart 2001, inwerking vanaf 1 april 2001, vervangen door het Bestuursreglement College voor zorgverzekeringen 2006 (Stcrt. 2005, 253 – 29 december 2005, inwerkingtreding 1 januari 2006). Aan het Bestuursreglement 2006 was een inspraakprotocol toegevoegd m.b.t. de inspraak bij de voorbereiding van een besluit of rapport dat namens het college werd genomen. Tot 1 januari 2007 functioneerde het bestuur grotendeels overeenkomstig de manier waarop het CVZ van 1999 tot en met 2005 werd bestuurd. Voor het uitvoeren van zijn taken en zijn missie beschikte het CVZ over een ondersteunende organisatie onder leiding van een directie, met een zetel in Diemen. In verband met het gewijzigde takenpakket t.g.v. de inwerkingtreding van de Zvw en de doorwerking hiervan op de ambtelijke organisatie werd het Directiestatuut College voor zorgverzekeringen (2001) vervangen door het Directiestatuut College voor zorgverzekeringen 2006. Hierin werden de taken en bevoegdheden van de directieleden. De directie vormde de schakel tussen de ambtelijke organisatie en het bestuur van het CVZ. De directeuren waren verantwoordelijk voor de tot hun directie behorende afdelingen en legden over de uitoefening van hun taken verantwoording af aan de algemeen directeur. De directie telde drie leden die alleen in 2006 in hun samenstelling functioneerde (wegens de opheffing van het Dienstencentrum CVZ/CTZ verviel de rol van directeur van het Dienstencentrum). Er was een algemeen directeur, een directeur zorginhoudelijke aangelegenheden en een directeur financieel-economische aangelegenheden. Iedere directeur kende een portefeuille van werkgebieden die onder zijn directie vielen en hem via het Directiestatuut waren toebedeeld. In verband met het gewijzigde takenpakket vanaf 1 januari 2006 en de hiermee samenhangende wijziging van de organisatiestructuur werd het Besluit mandaten en volmachten College voor zorgverzekeringen (1999) vervangen door het Besluit mandaten en volmachten College voor zorgverzekeringen 2006 (Stcrt. 2005, 253 – 29 december 2005, inwerkingtreding 1 januari 2006). Het jaar 2006 was het laatste jaar waarin het bestuur van het CVZ, zoals dat in 1999 was geïnstalleerd door de minister van VWS, uit zeven leden bestond. In 2007 werd het college van zeven leden vervangen door een college van drie leden, vanaf dat moment Raad van Bestuur genoemd. Het Bestuursreglement College voor zorgverzekeringen 2007 (Stcrt. 2007, 94 – 16 mei 2007, inwerkingtreding met terugwerkende kracht 1 januari 2007) werd op 7 mei 2007 goedgekeurd door de minister van VWS. De drie directeuren die in 2006 de directie van het CVZ vormden werden benoemd als leden van de Raad van Bestuur. Voor de ambtelijke organisatie betekende dit dat de directielaag tussen bestuur en ambtelijke organisatie wegviel. De afdelingshoofden vormden vanaf dat moment als Managementteam de directie schakel tussen bestuur en organisatie. Ten opzichte van het oude bestuur stuurde de Raad van Bestuur de ambtelijke organisatie veel directer aan, mede vanwege het wegvallen van de voormalige directie. Na de opheffing van het Dienstencentrum CVZ/CTZ werden alle voormalig aan het Dienstencentrum toebedeelde taken in stafafdelingen van het CVZ ondergebracht. 3.3.4.2 De commissies van het CVZ (2006-01-04-2014) en ZIN (01-04-2014 -) De inwerkingtreding van de Zvw en haar invloed op de taken en organisatie van het CVZ bracht een herziening van de commissiestructuur, zoals geschetst onder 3.2.9.2 Commissies van het CVZ 1999-2005, met zich mee. In het Bestuursreglement College voor zorgverzekeringen 2006 worden onder Hoofdstuk 5 De commissies de volgende commissies genoemd:
de Commissie verstrekkingengeschillen (CVst); de Commissie farmaceutische hulp (CFH); en de Begeleidingscommissie orgaantransplantaties (BOTX).
De Commissie verstrekkingengeschillen (artikel 5.1 Bestuursreglement College voor zorgverzekeringen 2006) had tot taak het college van het CVZ in voorkomende gevallen van advies te dienen over door het college uit te brengen adviezen als bedoeld in artikel 114 van de
45
Zvw, als bedoeld in artikel 58 van de AWBZ en als bedoeld in artikel 74 van de Zfw, zoals dat tot 1 januari 2006 van toepassing was, alsmede over adviezen die op vrijwillige basis door zorgverzekeraars of door een onafhankelijke instantie als bedoeld in artikel 114 van de Zvw zijn gevraagd. De advisering over de verstrekkingengeschillen o.b.v. artikel 74 van de Zfw betrof de verstrekkingengeschillen die tot 31 december 2005 (einddatum werking Zfw) waren ontstaan. Deze commissie bestond reeds voor de inwerkingtreding van de Zvw en behield haar oorspronkelijke taak i.h.k.v. de Zfw, tot het moment dat de verstrekkingengeschillen o.b.v. artikel 74 van de Zfw waren afgehandeld, en verkreeg haar nieuwe taak, zoals genoemd, o.b.v. artikel 114 van de Zvw. Haar adviseringstaak bleef dus dezelfde als vóór 2006, zij o.b.v. een gewijzigde wetgrond. Nieuws was haar advisering inzake geschillen die op vrijwillige basis door zorgverzekeraars of door een onafhankelijke instantie als bedoeld in artikel 114 van de Zvw werden gevraagd. Deze commissie werd in 2007 opgevolgd door de Commissie Verzekeringsen Indicatiegeschillen (Commissie V&I) en deze op zijn beurt werd in 2008 opgevolgd door de Duidingscommissie Pakket (DCP). De CFH en de BOTX waren deskundigencommissies, zoals genoemd onder artikel 5.15 tot en met 5.20 van het Bestuursreglement. Deze deskundigencommissies waren dezelfde als de gelijknamige commissies, zoals genoemd onder 3.2.9.2 Commissies van het CVZ 1999-2005. Ook hun taken bleven binnen de gewijzigde wetgrond ongewijzigd. De BOTX werd gedechargeerd per 1 januari 2007. Daarnaast bestond nog één andere deskundigencommissie, nl. de Begeleidingscommissie Dyslexie (2004-2007). Deze begeleidingscommissie begeleidde het proces van de totstandkoming van het protocol Dyslexie, diagnostiek en behandeling. In 2007 was er één Ad hoc-commissie: de Begeleidingscommissie iMTA. Deze commissie bestond gedurende een periode van de drie maanden waarin er onderzoeken plaatsvonden, om de voortgang van deze onderzoeken te bewaken. (het betrof de volgende onderzoeken aangaande geneesmiddelen: “Methodologische vraagstukken”, 'Pilot onderzoek oxaliplatin” en 'Pilot onderzoek bortezomib'). Sinds de plaatsing van het Kwaliteitsinstituut bij ZIN, zijn de volgende commissies ingesteld: De Adviescommissie Kwaliteit (ACK) (2012 – heden). Deze commissie bereidt rapporten of signalementen voor als bedoeld in artikel 66 Zvw. De rapporten gaan over in- en uitstroomadviezen en systeemadviezen. De signaleringen, bedoeld in artikel 66, tweede lid, van de Zvw zijn de pakketscans, monitoren en signalementen. De ACK heeft een subcommissie: de Wetenschappelijke Adviesraad (WAR) (2013 – heden). De Duidingscommissie Pakket (DCP) en de Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) zijn in deze Raad opgegaan. De DCP werd Commissie Cure en Care en de CFH werd de Commissie Geneesmiddelen (CG). De taak van de WAR is om voorgenomen standpunten en adviezen te laten toetsen door inhoudsdeskundigen, op het gebied van advisering voor het verzekerde pakket op een consistente en geharmoniseerde wijze. De WAR zelf bestaat op haar beurt weer uit vier subcommissies:
de Commissie Care en Cure. De taken van deze commissie zijn dezelfde als de Commissie Verstrekkingengeschillen en diens opvolgers (Commissie V&I en Duidingscommissie V&I). De Commissie Cure behandelt de geschillen i.h.k.v. de Zvw en ook vrijwillige adviesaanvragen (art. 74 en art. 114 ZFW). De Commissie Care behandelt de geschillen i.h.k.v. de AWBZ en duidingsverzoeken (art. 58 AWBZ). De commissies kunnen zowel separaat als gezamenlijk vergaderen. de Methodologische Expertgroep (MEX): deze commissie heeft tot taak een voorbereidend advies te geven aan de Adviescommissie Kwaliteit over methodologische vraagstukken met betrekking tot: a. meetinstrumenten; b. eisen en criteria van het beoordelingskader voor de toetsing van meetinstrumenten; c. de opzet en uitvoering van aanvullende onderzoeken die gerelateerd zijn aan de kwaliteit van zorg. de Commissie Geneesmiddelen (CG): deze commissie geeft adviezen voor de pakketbeoordelingen en de plaatsbepaling van nieuwe geneesmiddelen. De Commissie Farmacotherapeutisch Kompas (FK). Deze commissie geeft adviezen voor de herziening van de plaatsbepaling van geneesmiddelen én over de inrichting van de website van het Farmacotherapeutisch Kompas.
46
In 2012 werd ook de Adviescommissie Innovatie Zorgberoepen en Opleidingen ingesteld. Deze commissie heeft tot taak: a. het opstellen van adviezen voor de minster over de uitvoerbaarheid, doeltreffendheid en doelmatigheid van voorgenomen beleid in verband met vernieuwingen en verbeteringen in de structuur van beroepen en opleidingen in de gezondheidszorg; en b. het opstellen van gevraagde en ongevraagde signalementen voor de minister over feitelijke ontwikkelingen inzake vernieuwingen en verbeteringen in de structuur van beroepen en opleidingen in de gezondheidszorg. Het CVZ/ZIN kent (kende) ook meerdere commissies, werkzaam op het terrein van de bedrijfsvoering:
de Vaste commissie van advies bezwaarschriften personeel (1999 -)*. Deze commissie beoordeelt de bezwaren (o.a. beoordeling, ontslag) van personeelsleden van ZIN, op rechtmatigheid. de Plaatsingsadviescommissie** (2006 -). Deze commissie gaf adviezen over de plaatsing van de medewerkers van de toenmalige Ziekenfondsraad binnen het CVZ. de Toetsingscommissie CVZ (ingesteld t.b.v. de reorganisatie in 2009). Deze commissie toetste de voornemens tot plaatsing van medewerkers van het CVZ i.h.k.v. de reorganisatie van 2009. de Bezwarencommissie Functiewaardering (Commissie FUWA) (2002 -)**. Deze commissie toetste de bezwaren van medewerkers over de waardering van hun functie. de Kunstcommissie*: deze commissie is verantwoordelijk voor de aankoop, uitleen, inhuur van kunst in het gebouw van ZIN. de Auditcommissie (2004-2009): deze commissie had als taak gestructureerd aandacht te besteden aan onder meer de resultaten van de (interne) auditrapporten en om het college respectievelijk de RvB van het CVZ te adviseren en te ondersteunen bij corporate governance, d.i. is een aanduiding hoe een organisatie goed, efficiënt en verantwoord wordt geleid. * Commissie die vanaf 1999 werkzaam zijn en anno 2014 nog steeds bestaan. ** Commissies die geen onafgebroken duur kennen wat betreft hun werkzaamheden. Zij treden (weer) in werking zodra organisatorische wijzigingen (reorganisaties) en/of een herziening van de functiewaardering hiertoe aanleiding geven. Op het terrein van de bedrijfsvoering is er een aantal ad hoc-commissies werkzaam geweest. Dit betreft o.a. de commissie die was ingesteld rondom de nieuwbouw in Diemen van de zetel van het CVZ (n.a.v. de verhuizing vanuit zijn voormalige zetel in Amstelveen) en de invoering van een nieuw kantoorconcept in 2002 (‘Open Huis’). 3.4 Zorginstituut Nederland Op 24 april 2012 werd Wetsvoorstel 33243 ingediend (Wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg). Doel van het wetsvoorstel is het inrichten van een Kwaliteitsinstituut als onderdeel van het CVZ. Met de hieruit volgende uitbreiding van taken werd de naam ‘College voor zorgverzekeringen’ onvoldoende ladingdekkend. Het wetsvoorstel treedt per 1 april 2014 in werking en vanaf deze datum zal het CVZ Zorginstituut Nederland/ZIN heten. De in het wetsvoorstel genoemde kwaliteitstaken van de volgende organisaties gaan over op Zorginstituut Nederland: de Regieraad Kwaliteit van Zorg; het Coördinatieplatform Zorgstandaarden (CPZ); het programma Zichtbare Zorg (ZiZo); de portal KiesBeter.nl (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu[RIVM]); en het Centrum Klantervaringen Zorg (CKZ). Het CKZ was een privaatrechtelijke stichting die door de taakoverdracht aan het CVZ, die reeds voor de inwerkingtreding van de wijzigingswet plaatsvond, namelijk op 1 januari 2013, ophield te bestaan. Alle overige organisaties betreffen voormalige agentschappen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) of onderdelen hiervan (de Regieraad en het CPZ waren organisatorisch ondergebracht bij ZonMw, een publiekrechtelijk zbo; Het programma
47
ZiZo werd uitgevoerd binnen het agentschap Inspectie van de Gezondheidszorg; de portal KiesBeter.nl werd ondersteund en verzorgd door het RIVM). Het Kwaliteitsinstituut bundelt taken op het gebied van kwaliteit van zorg van de vijf genoemde organisaties. Naast deze taken wordt ook de innovatie van opleidingen en beroepen in de zorg bij het Zorginstituut Nederland ondergebracht*. Het werkterrein van het Zorginstituut bestaat daarmee uit vier onderscheiden onderdelen: Kwaliteit, Innovatie Zorgberoepen en Opleidingen, Pakketbeheer en Uitvoering Verzekeringen. Door de activiteiten onder te brengen in aparte onderdelen, is een gescheiden uitvoering van taken gewaarborgd, maar kan tegelijkertijd daar waar nodig ook afstemming binnen het instituut plaatsvinden. Deze positionering komt ook naar voren in afzonderlijke werkprogramma’s van de onderdelen. De onderdelen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de werkzaamheden die tot het eigen werkgebied behoren: Zorginstituut Verzekering: uitvoeren van regelingen voor specifieke groepen verzekerden. Zorginstituut Pakket: adviseren over de inhoud van de wettelijk verzekerde zorg. Zorginstituut Innovatie Zorgberoepen & Opleidingen: bevorderen van vernieuwing en verbetering van zorgberoepen en opleidingen. Kwaliteitsinstituut: stimuleren van permanente verbetering van kwaliteit van zorg. * De innovatie van opleidingen en beroepen in de zorg wordt reeds sinds 2012 bij het CVZ uitgevoerd.
Het Kwaliteitsinstituut stimuleert en ondersteunt de ontwikkeling van professionele standaarden ten behoeve van kwaliteit van zorg met kennis van het ontwikkelen van richtlijnen, standaarden en indicatoren. Het instituut borgt daarbij dat het cliëntenperspectief centraal staat, dat cliënten, verpleegkundigen en verzorgenden op een gelijkwaardige wijze hun inbreng kunnen leveren en dat in de professionele standaarden voldoende aandacht wordt geschonken aan doelmatigheid van zorg en de wijze waarop verantwoording over de geleverde kwaliteit wordt afgelegd. Het stelt daartoe randvoorwaarden aan het proces van totstandkoming en de items die minimaal in de standaarden beschreven moeten staan. Wanneer de beroepsgroepen en andere partijen in de zorg hun verantwoordelijkheid niet nemen om gezamenlijk te definiëren wat goede zorg is en hoe deze gemeten wordt, dan gaat het Kwaliteitsinstituut zelf opdrachten geven om standaarden te ontwikkelen.
48
4
Handelingen op het terrein van de bedrijfsvoering van het College voor zorgverzekeringen (1999 – 01-042014)/Zorginstituut Nederland (01-04-2014-)
4.1 Bestuur en organisatie Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
4.1.1 Organisatie
1
Jaarverslag
B3
2
Organisatieschema
B4
Organogram
3
Stukken betreffende instelling, samenvoeging, uitbreiding of opheffing van het CVZ/ZIN
B4
Instellingsbesluit Opheffingsbesluit
4
Bestuursreglementen van het CVZ/ZIN, met aanvullingen/ wijzigingen
B5
4.1.2 Instelling, instandhouding en opheffing
Voornaamste neerslag
Archiefcode .07 .07.125 .07.812 .07.1 .07.13
Toelichting: betreft reglementen voor de vergadercycli van het College (1999-2007) en de Raad van Bestuur (2007-)
4.1.3 Organen, instellingen en functionarissen
5
Stukken betreffende de totstandkoming van bestuursreglementen
V 5 jaar na vaststelling
6
Huisstijl (logo)/vlag
B5
7
Stukken betreffende het ontwerp van logo/vlag
V 1 jaar na vaststelling
8
Instelling en opheffing Dienstencentrum CVZ/CTZ
B4
9
Benoeming en herbenoeming Collegeleden en leden Raad van Bestuur
V 10 jaar na aftreden
Vastgesteld besluit ontwerp van logo/vlag
(Her-)benoemingsbesluit
.07.5 e.v.
Toelichting: betreft collegeleden c.q. bestuursleden, die geen rechtspositionele verhouding met het CVZ/ZIN hebben (college 1999-2007; Raad van Bestuur 2007–). 10a
Agenda’s, vergaderstukken en notulen van de collegevergaderingen (1999-2007); vergaderingen Raad van
B1
49
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
B 4 indien het commissies betreft die werkzaam zijn op het terrein van de primaire taken van het CVZ/ZIN
Instellingsbesluit (Her-)benoemingsbesluit
Archiefcode
Bestuur (2007-) 11a
Instellen van commissies
V 10 jaar na opheffing commissie, indien het commissies betreft die werkzaam zijn op het terrein van de bedrijfsvoering van het CVZ/ZIN 11b
Benoemen van commissieleden
V 10 jaar na beëindiging lidmaatschap
Toelichting: zie hoofdstuk 3.2.9.2 en 3.3.5.2 voor de commissies van het CVZ (1999-2014); ZIN (2014-) en het terrein waarop zij werkzaam waren c.q. zijn. 12
Stukken betreffende bezoldiging en pensioenen van Collegeleden en leden Raad van Bestuur en functionarissen in externe colleges en/of commissies
V 10 jaar na aftreden
College (1999-2007); Raad van Bestuur (2007-)
50
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
4.1.4 Bestuurlijke vertegenwoordiging
13
Aanwijzing, benoeming van Collegeleden en leden Raad van Bestuur en functionarissen in externe colleges en/of commissies
V 10 jaar na aftreden
Voornaamste neerslag
Archiefcode
.07.57
College (1999-2007); Raad van Bestuur (2007–)
51
4.2 Communicatie Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
Archiefcode
4.2.1 Communicatie
14
Beleidsstukken
B1
communicatieplan (vastgesteld) communicatiebeleidsplan (vastgesteld) Stukken ivm deelname aan Emigratiebeurs, 65+ beurs, o.a. billboards, foto’s Excursie ivm 10-jarig bestaan CVZ voor ouderen Diemen
.07.353.3
4.2.2 Publiciteit en voorlichting
15
Inlichtingen, excursies, beurzen
V 5 jaar overige stukken V 1 jaar na datum stuk
Toelichting: het betreft hier (internationale) voorlichting op uitnodiging of eigen initiatief aan specifieke doelgroepen (bijv. studenten, Nederlanders woonachtig in het buitenland) over de AWBZ, de Zfw en de Zvw in relatie tot de taken van het CVZ/ZIN. 16
Informatieproducten gericht op zorgverzekeraars, zorgverleners en burgers
B 3, 5 (1 exemplaar eindproduct)
Overige stukken
V 5 jaar na publicatie
.07.353.3 .07.813
Definitief exemplaar brochure, folder, CVZMagazine (tot 0104-2014), ZorgMagazine (vanaf 01-04-2014), inhoud websites
Toelichting: het betreft hier maatschappijbrede voorlichting over de AWBZ, Zfw en de Zvw in relatie tot de taken van het CVZ/ZIN 17
Lezingen bij officiële gelegenheden, organiseren van congressen, symposia en workshops
B 3, 5 (definitief programma en het verslag, tekst lezing)
Dag van het Advies, Rondetafelgesprekken
Overige stukken V 5 jaar na plaatsvinding gelegenheid
52
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
Archiefcode
4.2.3 Verstrekken van informatie
18
Enquêtes, statistieken die niet voortvloeien uit de taken van het CVZ/ZIN
V 5 jaar na afhandeling
Enquête klanttevredenheid website
.07.72 .07.77
19
Informatieverzoeken in het kader van de Wet openbaarheid bestuur (Wob)
V 5 jaar na afhandeling van verzoek
Wob-verzoek
4.2.4 Persberichten, Bekendmakingen, Advertenties
20
Persberichten, opgesteld door het CVZ/ZIN
21
Bekendmakingen op grond van wettelijke bepalingen
V 5 jaar na publicatie B 3 en 5
22
Overige advertenties/ bekendmakingen
V 1 jaar na datum bekendmaking
Uitnodiging symposia Interne circulaires
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
23
Agenda’s, notulen, verslagen en vergaderstukken van vergaderingen van commissies ingesteld door het CVZ/ZIN
B 1 indien het commissies betreft die werkzaam zijn op het terrein van de primaire taken van het CVZ/ZIN
.07.353.3 Circulaires
4.3 Verslaglegging Onderwerp
N.B.: het betreft hier zowel de commissies werkzaam op het terrein van de primaire taken van het CVZ/ZIN als de commissies werkzaam op het terrein van de bedrijfsvoering
Archiefcode .07.23 .07.518 .07.528 .07.57
V 7 jaar na afsluiting vergaderjaar, indien het commissies betreft die werkzaam zijn op het terrein van de bedrijfsvoering van het CVZ/ZIN
53
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
Archiefcode
van het CVZ/ZIN. 24
Agenda’s, notulen, verslagen en vergaderstukken van vergaderingen van colleges en/of commissies, die niet ingesteld zijn door het CVZ/ZIN
B1 indien het colleges en/of commissies betreft die werkzaam zijn op het terrein van de primaire taken van het CVZ/ZIN en de stukken aan de basis staan van beleidsontwikkeling of verandering van het CVZ/ZIN V 7 jaar na afsluiting vergaderjaar overige commissies
25
Agenda’s, notulen, verslagen en vergaderstukken van ketenoverleg op bestuurlijk niveau
B 1 indien de stukken aan de basis staan van beleidsontwikke ling of verandering van het CVZ/ZIN
Toelichting: het college (1999-2007) en de Raad van Bestuur (2007–) pleegde c.q. pleegt frequent overleg met organisaties als het Centraal Justitieel Incasso Bureau, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de NZa, de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, de Sociale Verzekeringsbank en Zorgverzekeraars Nederland over het beleid en de uitvoering van de regelingen op het beleidsterrein van het CVZ/ZIN, waarbij genoemde organisaties op elkaar aansluitende werkzaamheden
V 7 na afsluiting vergaderjaar indien de stukken niet aan de basis staan van beleidsontwikke ling of
54
Onderwerp
Nr.
26
Omschrijving
Waardering
verrichten.
verandering van het CVZ/ZIN B 1 indien de vergaderingen betrekking hebben op het terrein van de primaire taken van het CVZ/ZIN en de stukken aan de basis staan van beleidsontwikkeling of verandering van het CVZ/ZIN
Agenda’s, notulen, verslagen en vergaderstukken van vergaderingen met andere organisaties
Voornaamste neerslag
Archiefcode
V 7 jaar na afsluiting vergaderjaar overige vergaderingen
Toelichting: met ‘andere organisaties, worden bedoeld: organisaties, die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van de taken van het CVZ/ZIN, maar wel op hetzelfde beleidsterrein werkzaam zijn (bijv. de Sociaal Economische Raad, de Centrale/Nationale Raad voor de Volksgezondheid en de Gehandicaptenraad). Onder de vergaderingen zijn inbegrepen ambtelijk overleg met VWS en internationaal overleg met bijv. de International Social Security Association (ISSA)
55
4.4 Juridische ondersteuning Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
Archiefcode
4.4.1 Aansprakelijkheid, schade, schadeloosstelling
27
Aansprakelijkstellingen door derden
V 7 jaar na afhandeling
Stuk betreffende toebrengen schade aan andermans eigendom door of vanwege het CVZ/ZIN
.08.6 .08.825
28
Aansprakelijkstellingen van derden
V 7 jaar na afhandeling
Stuk betreffende toebrengen schade aan eigendommen van het CVZ/ZIN door derden. Vandalisme, inbraak, diefstal e.d.
29a
Schadeloosstelling: - na toekenning
V 7 jaar na toekenning
Dwangsom na niet tijdig beslissen
29b
-na afwijzing
V 1 jaar na afwijzing
30a
Beschikkingen waartegen bezwaar en/of beroep is ingesteld
V 7 jaar na afhandeling zaak
30b
Bestuursbeslissingen, die leiden tot een beleidsherziening of een precedentwerking hebben
B1
31
Klachten over medewerkers en bestuurders
V 5 jaar na afhandeling
32
Klachten met betrekking tot de uitvoering van taken
V 5 jaar na afhandeling
4.4.2 Bezwaar en beroep
4.4.3 Klachten
.07.224
Klacht over de handelwijze
.07.35 .07.5 .08
56
4.5 Financiën Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
Archiefcode
4.5.1 Financieel Beheer
33
Financieel jaarverslag en begroting
B1
Alsmede begrotingswijziging
34
Reacties van het ministerie of van de accountant op jaarrekeningen en begrotingen
B3
.07.352 .07.36 .07.73 .07.76
Accountantsverklaring
35
Grootboek en grootboekkaarten
V 7 jaar na afsluiting boekjaar B3
36
Jaarrekening
37
Bijlagen bij de jaarrekening
V 7 jaar na afsluiting boekjaar
38
Overige stukken over begroting, rekening, financieel beheer e.d.
V 7 jaar na afsluiting boekjaar
Aangifte, afdracht belastingen Afdrachten Algemene Kas en AWBZ
39
Beleggingen, rekening-courantovereenkomsten, geld- en kasgeldleningen en stukken betreffende dit onderwerp
V 7 jaar na beëindiging belegging, overeenkomst en lening
Aandeel Rekeningcourantovereenkomst Geldlening Kasgeldlening
40
Overige stukken betreffende geld- en kasgeldleningen
V 7 jaar na afsluiting boekjaar
4.5.2 Verzekeringen
41
Verzekeringen
V 7 jaar na beëindiging
Offerte, afsluiting, opzegging polis
.07.351.52 .07.352 .08.743.5
4.5.3 Subsidieverzoeken en Financiële bijdragen
42
Vaststellingen van subsidies aan het CVZ/ZIN
V 7 jaar na besteding subsidie
Beschikking subsidie algemene congressen, symposia en huisvestingszaken
.07.28 .07.85
57
Onderwerp
Toelichting: dit betreft subsidies op het gebied van de bedrijfsvoering
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
43
Afwijzingen subsidieverzoeken van het CVZ/ZIN
V 7 jaar na besluit
Afwijzingsbrieven subsidieverzoeken m.b.t. algemene congressen, symposia en huisvestingszaken
44
Subsidieverzoeken van derden aan het CVZ/ZIN: Toekenningen en afwijzingen
V 7 jaar na besluit
Bijdragen symposia, proefschriften van derden
Archiefcode
58
4.6 Personeel Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
Archiefcode
4.6.1 Vast en tijdelijk personeel met pensioenaanspraken
45
Personeelsdossiers: Rechtspositioneel (tijdelijk en vast personeel)
V 10 jaar na einde dienstverband
Begin, einde en wijziging dienstverband Standplaats Pensioen Vervullen van een nevenfunctie Functiebeschrijving Functioneringsgesprekken Interne sollicitatie Verlof Opleidingen en cursussen Gratificatie Jubileum Overeenkomst gebruik dienstauto Toelage en vergoeding A.O.W./A.W.W. verklaring Werknemersverklaring / geversverklaring Ziekteverzuimbegeleiding Coaching
.08 e.v.
NB: bepaalde stukken in het p-dossier hebben een andere vernietigingstermijn: zie ook C59-63 46
Personeelsdossiers algemeen secretarissen/ voorzitters/markante personen
B4
Toelichting: de laatste algemeen secretaris van de Ziekenfondsraad was de eerste algemeen secretaris van het CVZ. Vanaf 2003 werd de titel algemeen directeur gevoerd, welke positie eenmaal is bekleed tussen 2003 en 2007. 4.6.2 Ingehuurd personeel
47
Gedetacheerd personeel
V 7 jaar na einde overeenkomst
Personeelsdossiers van de voorzitters en algemeen secretarissen van het CVZ/ZIN en personen, die nationale bekendheid hebben verworven, bijv. als politicus .08.484.6
59
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
Archiefcode
4.6.3 Stage
48
Stagiaires
V 3 jaar na uitdiensttreding
Stagecontract
.08.215
4.6.4 Dienstkleding
49
Voorschriften en richtlijnen betreffende toekennen van dienstkleding.
V 10 jaar na vervallen van de voorschriften en/of richtlijnen
50
Uitvoering regeling
V 1 jaar na beëindiging regeling
Aanschaf dienstkleding Persoonlijke beschermingsmiddelen
51
Rechtspositie personeel
B5
Rechtspositieregeling, Collectieve Arbeidsovereenkomsten
52
Instellen van de geschillencommissie personeel of medezeggenschapscommissie/ondernemingsraad
V 10 jaar na opheffing commissie
Benoemingsbesluit
53
Overleggen met de medezeggenschapscommissie/ ondernemingsraad/ geschillencommissie personeel
B1
54
Mandaatregelingen en volmachten personeel
B1
Mandatering personeel
V 7 jaar na beëindiging mandaat V 10 jaar na einde benoeming vertrouwenspersoon
4.6.5 Rechtspositie
55
Vertrouwenspersonen
V 10 jaar na publicatie jaarrapportage
.08.16
.08.17 .08.5 .08.88 .08.892
Mandaten
Benoemingsbesluit
Jaarrapportage
Toelichting: In een overleg tussen hoofd P&O en de voorzitter van de Raad van Bestuur worden personen voorgedragen om deze positie in te nemen. Na akkoord van die persoon wordt
60
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
Agenda’s, vergaderstukken, notulen
Archiefcode
die persoon aangesteld door de RvB als vertrouwenspersoon d.m.v. een besluit. De vertrouwenspersoon wordt voor een periode van vier jaar benoemd. Het dienstverband als vertrouwenspersoon eindigt dan van rechtswege (einde termijn benoeming), dan wel na ontslag. De RvB vraagt toestemming aan de Ondernemingsraad, alvorens over te gaan tot benoeming, Per sector wordt één vertrouwenspersoon benoemd en daarbij wordt rekening gehouden met de verdeling man/vrouw. Jaarlijks brengen de vertrouwenspersonen verslag uit aan de RvB d.m.v. een jaarrapportage.
4.6.6 Benoeming en te werkstelling
4.6.7 Categorieën van personeel en personeelsinformatie
56
Overleggen met vakbonden
V 10 jaar na datum overleg
57
Niet benoemde sollicitanten
V 1 jaar na afwijzing
58
Overeenkomsten met arbeidsbureaus, uitzendbureaus en mobiliteitsbureaus
V 1 jaar na beëindiging overeenkomst
59
Ziek- / herstelmeldingen
V 1 jaar na datum herstelmelding
60
Werkstaten
V 3 jaar na looptijd
61
Keuze werktijd
V 3 jaar na goedkeuring/ afkeuring
62
Formatieoverzicht
V 10 jaar na vaststelling nieuw overzicht
.08.2
Keuzeformulier
.08.4
61
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
63
Functiebeschrijving en –waardering
B5
Voornaamste neerslag
Archiefcode
.08.7
Toelichting: in relatie te zien tot mandaatregeling (handeling C54)
4.6.8 Rechten van het personeel
4.6.9 Gezondheid en veiligheid
64
Stukken betreffende regelingen ter bescherming/ geheimhouding bedrijfs- en persoonsgegevens
B5
65
Ziektekosten
V 1 jaar na beëindiging
Overeenkomst
66
Ziektekosten; uitvoering
V 7 jaar na afrekening
Opgave, aangifte, betaling en afrekening
67
Polissen
V 1 jaar na beëindiging
68
Loon, bezoldiging, toelagen, vergoedingen
V 7 jaar na afrekening
69
Overeenkomsten instellingen voor kinderopvang
V 1 jaar na beëindiging overeenkomst
70
Instellen van de Bedrijfshulpverlening (BHV)
V 10 jaar na beëindiging of wijziging instelling BHV
71
Vergaderstukken Bedrijfshulpverlening (BHV)
V 3 jaar na afsluiting vergaderjaar
72
Overeenkomsten met bedrijfsgeneeskundige diensten
V 1 jaar na beëindiging
Salarisadministratie o.a. overwerkvergoeding, korting en aftrek, loonbelasting, vergoeding, verzamelkosten
Instellingsbesluit
.08.82
62
Onderwerp
4.6.10 Spaarloon/ levensloop
4.6.11 Ontspanning en Personeelsvereniging
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
73
Aanwijzing personeel Bedrijfshulpverlening (BHV)
V 5 jaar na aftreding
Benoemingsbesluit
74
Stukken betreffende het werken met gevaarlijke stoffen
B5
Benoemingsbesluit
75
Risico-inventarisatie en –evaluatie
V 1 jaar na afronding
76
Polissen
V 1 jaar na beëindiging
77a
Spaarregelingen, levensloopregeling: - deelname aan regeling
V 7 jaar na beëindiging looptijd
77b
- overige stukken
V 7 jaar na datum
78
Verstrekking hypotheken aan het personeel
V 7 jaar na aflossing
79
Opheffing personeelsvereniging
B4
Archiefcode
.08.836.8 Afdracht, spaarbedragen, uitbetaling premie
WOOPA
.08.84
63
4.7 Eigendom en bezit Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
Archiefcode
4.7.1 Eigendom en bezit, Gebouwen
80
Stukken betreffende verkoop, verbouw, zakelijke rechten e.d.
V 10 jaar na verkoop of afstoting eigendom(srecht)
Besluit en/of conceptakte verkoop Akte zakelijk recht
.07.351 e.v. .07.354
81
Overige stukken betreffende de totstandkoming van de akte of het besluit
V 5 jaar na passeren van de akte
82
Stukken betreffende het gebruik en de huur
V 7 jaar na beëindiging overeenkomst
83
Stukken betreffende het onderhoud van deze gebouwen Zie 4.8 Interne Faciliteiten
V 7 jaar na uitvoering
Huurovereenkomst Gebruikersovereenkomst
64
4.8 Interne faciliteiten Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
Archiefcode
4.8.1 Inkoop en aanbesteding van diensten en leveringen
84
Aanbesteding en gunning van diensten en leveringen
V 7 jaar na beëindiging overeenkomst
Europese aanbesteding
.07.353 e.v.
85
Inschrijvingen van organisaties aan wie de levering niet is gegund of offertes waar geen gebruik van wordt gemaakt
V 3 jaar na afwijzing
4.8.2 Overeenkomsten
86
Stukken betreffende het aangaan van overeenkomsten
V 1 jaar na beëindiging overeenkomst
Inschrijving Offertes Afwijzingsbrief Overeenkomst/contract m.b.t. onderhoud gebouwen: tuin, schoonmaak, catering, ramen wassen, bliksembeveiliging
4.8.3 Hulpmiddelen/ benodigdheden
87
Stukken betreffende kantoorbenodigdheden
V 5 jaar na levering
88
Stukken betreffende duurzame gebruiksartikelen
V 1 jaar na beëindiging gebruik
89
Stukken betreffende de aanschaf van machines, hard- en software
V 1 jaar na beëindiging gebruik
Garantiebewijs Handleiding kopieermachine, printer, Handleiding software
90
Beheersregels voor archieven, informatievoorziening en automatisering
B 5 definitieve stukken
Archiefverordening Besluit informatiebeheer Informatiebeleidsplan Automatiseringsplan Ordeningsplan / Documentair Structuurplan Calamiteitenplan Beveiligingsplan
4.8.4 Informatievoorziening
.07.353
.07.353 e.v.
V 5 jaar overige stukken
65
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
91
Beheren, onderhouden en uitbouwen bibliotheek
V 5 jaar na vervallen belang
Thesaurus
92
Stukken betreffende archivering
B5
Verklaring van vernietiging, vervreemding en overbrenging
V 5 jaar na beschrijving
Inventaris
V 5 jaar na uitvoering plan
Archiefbewerkingsplan
93
Abonnementen en lidmaatschappen
Archiefcode
V 5 jaar overige stukken V 1 jaar na beëindiging
66
5
Handelingen op het terrein van de primaire taken van het College voor zorgverzekeringen (1999 – 01-042014/Zorginstituut Nederland (01-04-2014 -)
5.1 Adviseren over het beleid en de structuur van de Zfw (1999-2005), de Zvw (2006 -) en de AWBZ (1999 -) Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
5.1.1 Adviezen aan de minister
94a
Algemeen beleid en structuur Zfw, AWBZ en Zvw
B1
Advies
94b
Inhoud van het pakket Zfw (1999-2005), AWBZ en Zvw (2006 – heden)
B1
Advies Pakket
94c
Toelatingen als ziekenfonds, zorgverzekeraar of ziektekostenverzekeraar
VNV 10 jaar na intrekking toelating
Besluiten toelating en intrekking
94d
Individuele erkenning van instellingen in het kader van Zfw/AWBZ (zoals bijv. ziekenhuizen, kinderdagverblijven, instellingen voor kraamzorg)
B5
Besluit erkenning
Toelichting: tot 1 april 2006, daarna is deze taak overgegaan op CIBG/VWS
5.1.2 Adviezen aan instellingen (zbo’s die op hetzelfde beleidsterrein werkzaam zijn en waarmee CVZ/ZIN samenwerkt m.b.t. zijn primaire taken), Ziekenfondsen, Zorgverzekeraars, Zorgkantoren, Patiëntenverenigingen en Belangenverenigingen)
94e
Budgetten verstrekkingen en beheerskosten Zfw/AWBZ
B5
Besluit toekenning
95a
Vrijwillige adviesaanvragen betreffende verstrekkingen behandelingen, hulp- en geneesmiddelen: - het advies
B3
Advies
95b
- overige stukken
V 3 jaar na afhandeling zaak
96a
Vaststellen van modelovereenkomsten en het goedkeuren van uitkomsten van overleg hulpverleners en hulpverlenende instellingen
V 10 jaar na beëindiging looptijd
Aanvragen, vaststellingsbrief. goedkeuringsbrief
V 10 jaar na advies
adviezen en polissen
Toelichting: periode 1999-2005 (uitkomsten van overleg t/m 3112-2003) 96b
Adviezen aan de NZA modelovereenkomsten polissen uitvoeringsorganen Zfw/AWBZ
67
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
Toelichting: Vanaf 2006 leggen zorgverzekeraars modelovereenkomsten ter toetsing voor aan de NZa (toetspunten in toetsingskader hoofdzakelijk gebaseerd op de artikelen uit hoofdstuk 2 en 3 Zvw, hoofdstuk 2 van het Besluit zorgverzekering [Bzv] en de Regeling Zorgverzekering [Rzv]. Artikel 26, lid 3, Zvw bepaalt dat de NZa een afschrift van de ontvangen melding en bijgevoegde modelovereenkomsten doorzendt naar het CVZ/ZIN. Voor het CVZ/ZIN is dit van belang voor het toekennen van een vereveningsbijdrage aan de zorgverzekeraars. Dat mag als deze aan de verplichtingen uit artikel 25 Zvw hebben voldaan* Ten behoeve van de uitvoering van de toetsing kan de NZa het CVZ/ZIN verzoeken een advies te geven over de juiste en volledige vertaling van de functiegerichte aanspraken van de Zvw, Bzv en Rzv naar de verzekerde prestaties in de modelovereenkomsten en de reglementen. Het belang voor het CVZ/ZIN van de modelovereenkomsten houdt dus verband met het toekennen van een vereveningsbijdrage aan de zorgverzekeraars enerzijds en het eventueel uitbrengen van adviezen aan de NZa over de juiste en volledige vertaling van de aanspraken naar de verzekerde prestaties anderzijds. De neerslag van de betreffende handelingen (die volgen uit de bemoeienis van het CVZ/ZIN met de modelovereenkomsten) valt niet onder de geformuleerde criteria voor het voor bewaring in aanmerking laten komen van de (neerslag van) handelingen. Tevens geldt, dat toen de ZFR een vergelijkbare taak had als de NZa m.b.t. het toetsen en vaststellen van modelovereenkomsten (en de neerslag hiervan voor de ZFR van groter belang was, dan nu voor het CVZ/ZIN), deze neerslag als te vernietigen is gewaardeerd. (zie handelingsnummer 40 en 41 van de Selectielijst neerslag handelingen Ziekenfondsraad, Stcrt. 1997, 22) 5.1.3 Adviezen aan het SKGZ
97
Geschillen tussen verzekerden en zorgverzekeraar betreffende de inhoud vergoedingen basispakket Zvw (vanaf 2006)
V 3 jaar na afhandeling zaak
Zie 3.3.3 Taken van het CVZ/ZIN, zoals genoemd in de Zvw (blz. 43, derde alinea over hoofdstuk 8 Zvw) voor de plaats en rol van het SKGZ.
68
5.1.4 Adviezen aan de Regionale Indicatieorganen (RIO’s)/Centra Indicatiestelling Zorg (CIZ’s)
98a
Indicatiegeschillen tussen verzekerden en Regionale Indicatieorganen (1999-2005)/Centra Indicatieorganen Zorg (2006 -) betreffende indicatie AWBZ-zorg: - Indien bindend advies opgesteld door het CVZ/ZIN
98b
- Indien bindend advies opgesteld door het CIZ
B3
Bindend advies
V 3 jaar na afhandeling zaak
Geschillen tussen verzekerden en ziekenfondsen betreffende vergoedingen uit het pakket (behandelingen/hulpmiddelen) (1999-2005):
5.1.5 Adviezen aan verzekerden Zfw en AWBZ 99a
- het advies
B3
99b
- overige stukken
V 3 jaar na afhandeling zaak
Advies
69
5.2 Onderzoek Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
5.2.1 Verzamelen gegevens
100a
Beleid over het verzamelen van (statistische) gegevens
B5
Regeling verzamelen gegevens
100b
Overeenkomsten voor het verzamelen van (statistische) gegevens
B5
Getekende overeenkomst met o.a. Belastingdienst, Zorgverzekeraars Nederland, SVB, CJIB
100c
Overige stukken
V 7 jaar na verwerking
Correspondentie over het verzamelen van gegevens
101a
Toelichting: met (statistische) gegevens wordt bedoeld, gegevens die door het CVZ/ZIN worden verzameld c.q. door andere organisaties worden aangeleverd op het gebied van de gezondheidszorg ten behoeve van het uitvoeren van de onderzoekstaak van het CVZ/ZIN, zoals genoemd in de Zvw. Het betreft hier o.a. gegevens over aandoeningen, geneesmiddelen(verstrekking), hulpmiddelen en uitvoeringstoetsen i.h.k.v. de beoordeling: vallend onder ‘te verzekeren zorg’. Zie handelingnummer 102d voor de (statistische) gegevens zelf. . Beleid over het verstrekken van (statistische) gegevens
B3
Regeling verstrekken gegevens
101b
Overeenkomsten voor het verstrekken van (statistische) gegevens
V 7 jaar na vervallen belang
Getekende overeenkomst met o.a. UWV, PRC (huisdeurwaarder), SFK, GIP, AZR
101c
Overige stukken
V 7 jaar na verwerking
Correspondentie over het verstrekken van gegevens
5.2.2 Verstrekken gegevens
Toelichting: met (statistische) gegevens wordt bedoeld, gegevens die door het CVZ/ZIN worden verstrekt aan andere organisaties c.q. personen op het gebied van de gezondheidszorg ten behoeve van het uitvoeren van de onderzoekstaak van het CVZ/ZIN, dan wel de taak van de andere organisaties zoals genoemd in de Zvw. Het betreft hier o.a. gegevens over gemoedsbezwaarden, wereldinkomen,
70
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
geneesmiddelen(verstrekking), hulpmiddelen en uitvoeringstoetsen i.h.k.v. de beoordeling: vallend onder ‘te verzekeren zorg’. Zie handelingnummer 102d voor de (statistische) gegevens zelf. 5.2.3 Aanbesteden onderzoek
Toelichting: Deel 2
102a
Overeenkomsten met onderzoekers
V 7 jaar na eindrapportage
Getekende overeenkomst
102b
Financiële stukken uitgevoerde onderzoeken
V 7 jaar na afrekening
Jaarrekening, aanvraag vaststelling subsidie, accountantsverklaring
102c
Resultaten onderzoeken: - Eindrapportages
B3
Definitief rapport
102d
- Overige stukken ([statistische] gegevens)
V 7 jaar na eindrapportage
103a
Financiële consequenties voorstellen/wijzigingen pakket, innovaties en regelingen
V 10 jaar na afsluiting onderzoek
Getekende opdrachtverlening onderzoek
103b
Financiële controle verstrekkingen/subsidies
104
Convenanten met zbo’s die op hetzelfde beleidsterrein werkzaam zijn en waarmee CVZ/ZIN gegevens uitwisselt t.b.v. de uitvoering van de primaire taken van al deze organisaties)
V 7 jaar na controle B5
Jaarrekening, accountantsverklaring Getekende convenanten, bijv. met NZA, CJIB, CBS, Belastingdienst
(onderzoeks)begroting CVZ 5.2.4 Financieel onderzoek
5.2.5 Overeenkomsten gegevensuitwisseling
Toelichting: CVZ/ZIN wisselt gegevens uit t.b.v. de primaire taken van CVZ/ZIN dan wel van de zbo’s waarmee het CVZ/ZIN gegevens uitwisselt. Het CVZ/ZIN levert bijv. gegevens aan het CJIB, zodat door het CJIB, namens het CVZ/ZIN, de premie kan worden geïnd voor de wanbetalers en onverzekerden. Daarnaast ontvangt het CBS van het CVZ/ZIN gegevens over personeel en de sociale zekerheid, die het CBS nodig heeft voor de uitvoering van haar taken. Met de Belastingdienst worden gegevens uitgewisseld (vnl. jaaropgaven) t.b.v. bijv. het uitvoeren van handelingnummers C141 en C142 (zie aldaar).
71
5.3 Publiciteit en voorlichting Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
5.3.1 Ondersteuning en bevordering gegevensuitwisseling
105
Ondersteuning en bevordering van gegevensuitwisseling tussen CVZ en instellingen en instellingen onderling door middel van software
V 10 jaar na vervanging
Bijv. software en afspraken AZR
5.3.2 Mobiel informatieteam Spanje, Frankrijk en Portugal
106
Voorlichting ter plaatse aan verzekerden in het buitenland
V 5 jaar na datum
Reisschema, verslag
5.3.3 Call Center uitvoering regelingen
107a
Overeenkomsten met externe belgroepen
V 7 jaar na beëindiging overeenkomst
Getekende overeenkomst
107b
Handboeken uitvoering regelingen
V 5 jaar na vervanging
Definitief handboek
72
5.4 Fondsbeheer Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
5.4.1 Premieheffing Zfw, AWBZ, Zvw, Algemene Kas en AFBZ 5.4.2 Risicoverevening
108
Verstrekken/ontvangen van uitkeringen, vergoedingen en bijdragen
V 7 jaar na verstrekking/ ontvangst
Afdracht premies SVB MOOZ-bijdrage
109
Opstellen, aanpassen en evalueren van het beleid
B1
110
Toekennen van verstrekking t.b.v. budgettering beheerskosten
V 7 jaar na vaststelling
Definitieve versie beleid, evaluatie Toekenningsbeschikkingen en bestanden bij bestuursverklaringen, zie toelichting C113
111
Beschikkingen waartegen bezwaar en/of beroep is ingesteld
V 7 jaar na afhandeling zaak
112
Bestuursbeslissingen, die leiden tot een beleidsherziening of een precedentwerking hebben
B1
Beslissing
113
Overige stukken
V 5 jaar na datum
Bestuursverklaringen
Toelichting: dit zijn stukken die niet vallen onder C110 t/m C114 Dit betreffen bestuursverklaringen van de besturen van de zorgverzekeraars, die bij de bestanden worden meegestuurd betreffende de op verzekerdenniveau ontvangen declaraties voor ‘ziekenhuisverpleging en specialistische hulp variabel’, ’overige prestaties’ en ‘DBCzorgproducten vrije segment’ en ‘GGZ’ volgens de voorgeschreven definitie in het Handboek Zorgverzekeraars Zorgverzekeringswet. Deze gegevens worden separaat van de bestuursverklaringen opgestuurd. De bestuursverklaringen zijn in feite een keurmerk van de (eerder) verzonden gegevens. Het CVZ/ZIN gebruikt deze gegevens voor de uitvoering van zijn taak ‘Risicoverevening’. De institutionele informatie is weergegeven op pagina 36, 1e alinea.
73
5.5 Subsidietaken op grond van wet- en regelgeving Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
5.5.1 Subsidieregelingen
114
Opstellen, aanpassen en evalueren van het beleid
B1
Regeling Subsidie bijv. Abortusklinieken en Persoonsgebonden budget
5.5.2 Verstrekken subsidies
Verstrekken door CVZ/ZIN van jaarlijks terugkerende, meerjarige en eenmalige subsidies:
Aanvraag, verlening en vaststelling subsidie
115a
- Indien toegekend
V 7 jaar na definitieve vaststelling
115b
- Indien afgewezen
V 1 jaar na besluit
116a
Ontvangen door CVZ/ZIN van jaarlijks terugkerende, meerjarige en eenmalige subsidies: - Indien toegekend
116b
- Indien afgewezen
V 1 jaar na besluit
117
Beschikkingen waartegen bezwaar en/of beroep is ingesteld
V 10 jaar na afhandeling zaak
118
Bestuursbeslissingen, die leiden tot een beleidsherziening of een precedentwerking hebben
B1
Toelichting: deze subsidieverleningen zijn onderdeel van de primaire taak, zie hoofdstuk 3.3.3 5.5.3 Ontvangen subsidies
Aanvraag, verlening en vaststelling subsidie V 7 jaar na definitieve vaststelling
Toelichting: dit betreft o.a. de uitvoeringskosten van de te verstrekken subsidies. 5.5.4 Bezwaren en beroepen
Beslissing
74
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
75
5.6 Uitvoering van voorzieningen en regelingen voor bijzondere groepen (Waaronder de regeling gemoedsbezwaarden, buitenlandregeling, regeling financiering zorg onverzekerbare vreemdelingen, regeling wanbetalers en regeling opsporing onverzekerden) Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
5.6.1 Premieheffing in het buitenland woonachtige verzekerden en verdragsgerechtigden
119
Opstellen, aanpassen en evalueren van het beleid
B1
Definitieve regeling, evaluatie
120
Verstrekken/ontvangen van premiegelden, uitkeringen en bijdragen Zvw en AWBZ
V 7 jaar na afrekening
Declaraties ziektekosten hoofdverzekerden en medeverzekerden
121
Beschikkingen waartegen bezwaar en/of beroep is ingesteld
V 7 jaar na afhandeling zaak
122
Bestuursbeslissingen, die leiden tot een beleidsherziening of een precedentwerking hebben
B1
Beslissing
123
Overige correspondentie in het kader van de regeling verdragsgerechtigden, dat geen beleidsmatige, juridische of financiële grondslag of consequenties heeft
V 1 jaar na afhandeling zaak
Adreswijzigingen, aanmelding medeverzekerden
124
Opstellen, aanpassen en evalueren van het beleid
B1
Definitieve regeling, evaluatie
125
Verstrekken /ontvangen van premiegelden, uitkeringen en bijdragen
V 7 jaar na afhandeling zaak
Aanmeldingsbrief wanbetaler/broninhouder Wijzigingsbrieven premie
126
Beschikkingen waartegen bezwaar en/of beroep is ingesteld
V 7 jaar na afhandeling zaak
127
Bestuursbeslissingen, die leiden tot een beleidsherziening of een precedentwerking hebben
B1
Beslissing
128
Overige correspondentie in het kader van de regeling wanbetalers, dat geen beleidsmatige, juridische of financiële grondslag of consequenties heeft
V 1 jaar na afhandeling zaak
o.a. adreswijziging
129
Opstellen, aanpassen en evalueren van het beleid
B1
Definitieve regeling, evaluatie
5.6.2 Premieheffing wanbetalers
5.6.3
76
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
Opsporing onverzekerden
130
Uitvoeren van het opleggen en innen van de bestuurlijke boete
V 7 jaar na afhandeling zaak
Aanschrijving 1e en 2e Boetebrief
131
Verstrekken /ontvangen van premiegelden, uitkeringen en bijdragen
V 7 jaar na afhandeling zaak
Aanmeldingsbrief ambtshalve verzekering Eindafrekeningen
5.6.4 Bestuurlijke boete (te late aanmelding verzekerden)
5.6.5 Financieel beheer en administratie bijdragen en declaraties Gemoedsbezwaarden
132
Beschikkingen waartegen bezwaar en/of beroep is ingesteld
V 7 jaar na afhandeling zaak
133
Bestuursbeslissingen, die leiden tot een beleidsherziening of een precedentwerking hebben
B1
Beslissing
134
Overige correspondentie in het kader van de regeling opsporing onverzekerden, dat geen beleidsmatige, juridische of financiële grondslag of consequenties heeft
V 1 jaar na afhandeling zaak
o.a. adreswijziging
135
Opstellen, aanpassen en evalueren van het beleid
B1
136
Uitvoeren van het opleggen en innen van de bestuurlijke boete
V 7 jaar na afhandeling zaak
Definitieve regeling, evaluatie Mandatering zorgverzekeraars Incasso-opdrachten Afrekeningen deurwaarders
137
Beschikkingen waartegen bezwaar en/of beroep is ingesteld
V 7 jaar na afhandeling zaak
138
Bestuursbeslissingen, die leiden tot een beleidsherziening of een precedentwerking hebben
B1
Beslissing
139
Overige correspondentie in het kader van de regeling ‘opleggen bestuurlijke boete’, dat geen beleidsmatige, juridische of financiële grondslag of consequenties heeft
V 1 jaar na afhandeling zaak
o.a. adreswijziging
140
Opstellen, aanpassen en evalueren van het beleid
B1
141
Beheren en administreren van bijdragen en declaraties
V 7 jaar na afhandeling
Definitieve Regeling gemoedsbezwaarden, evaluatie Vaststelling spaartegoed Declaratieformulieren
77
Onderwerp
5.6.6 Financiering zorg onverzekerbare vreemdelingen
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
142
Beschikkingen waartegen bezwaar en/of beroep is ingesteld
V 7 jaar na afhandeling zaak
Hoogte spaartegoed, afwijzing declaratie
143
Bestuursbeslissingen, die leiden tot een beleidsherziening of een precedentwerking hebben
B1
Beslissing
144
Overige correspondentie in het kader van de regeling gemoedsbezwaarden die geen beleidsmatige, juridische dan wel financiële grondslag c.q. consequenties heeft
V 3 jaar na ontvangst
Adreswijzigingen
145
Opstellen, aanpassen en evalueren van het beleid
B1
146
Overeenkomsten met zorg- en hulpverleners en leveranciers hulpmiddelen en farmacie
V 7 jaar na vervallen overeenkomst
Definitieve Regeling financiering zorg onverzekerbare vreemdelingen, evaluatie Stukken Stichting Koppeling (taakoverdracht/overname taken CVZ) Getekende overeenkomst
147a
Declaraties van gecontracteerde zorgverleners: - Indien toegekend
Declaratieformulieren V 7 jaar na afhandeling
147b - Indien afgewezen
V 1 jaar na afwijzing
148
Overige declaraties
V 1 jaar na afwijzing
Declaraties die worden ingediend door derden (bijv. personen of hun vertegenwoordigers en asielzoekerscentra)
149a
Beschikkingen waartegen bezwaar en/of beroep is ingesteld: - Indien het een declaratie van een gecontracteerde zorg/hulpverlener of leverancier betreft
V 7 jaar na afhandeling zaak
Afwijzing vergoeding
149b
- Overige bezwaren en beroepen
150
Bestuursbeslissingen, die leiden tot een beleidsherziening of een precedentwerking hebben
V 3 jaar na afhandeling zaak B1
Beslissing
78
Onderwerp
5.6.7 Overgangsregeling missionarissen
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
151
Overige correspondentie in het kader van de financiering zorg onverzekerbare vreemdelingen, dat geen beleidsmatige, juridische of financiële grondslag of consequenties heeft
V 1 jaar na afhandeling zaak
Aanvraag goedkeuring verstrekking hulpmiddel
152
Opstellen, aanpassen en evalueren van het beleid m.b.t. de uitvoering van de Overgangsregeling missionarissen
B1
Definitieve regeling, evaluatie Mandatering CZ uitvoering Overgangsregeling missionarissen
V 7 jaar na afrekening
Jaarstaat (van de zorgverzekeraar waaraan de uitvoering van de Overgangsregeling missionarissen is gemandateerd), besluit verlening en vaststelling subsidie
Toelichting: deze regeling vindt zijn beslag in de artikelen 2.2.5 en 2.2.6 Invoerings- en aanpassingswet Zvw. De in deze artikelen bedoelde in het buitenland wonende persoon c.q. belanghebbende c.q. rechthebbende betreft missionarissen, waarvoor door de wetgever een speciale regeling nodig werd geacht. ZIN is verantwoordelijk voor de uitvoering van de regeling *. De feitelijke uitvoering wordt door zorgverzekeraar CZ gedaan (CZ telt van oudsher ongeveer 700 missionarissen onder zijn verzekerden). CZ neemt namens ZIN besluiten over de verzekering, premiebetaling en vergoedingen van geleverde zorg t.b.v. de missionarissen. CZ heeft de bevoegdheid om primaire besluiten te nemen, behoudens de behandeling van en besluitvorming over bezwaarschriften. CZ rapporteert over de wijze van uitvoering aan ZIN. Deze situatie gold eveneens voor de periode van het CVZ, op grond van het Besluit ondermandaat en ondervolmacht overgangsregeling Missionarissen 2010 * Op grond van artikel 17 van het Besluit ondermandaat en machtiging overgangsregeling Missionarissen Zorginstituut Nederland kan het Zorginstituut een zorgverzekeraar mandaat en machtiging verlenen voor het uitvoeren van de zogenoemde missionarissenregeling.
153
Financieren van de regeling
79
Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
154
Overige correspondentie in het kader van de overgangsregeling missionarissen, die geen beleidsmatige, juridische of financiële grondslag of consequenties heeft
V 1 jaar na afhandeling zaak
Overlijdensberichten, adreswijzigingen missionarissen
80
5.7 Verbindingsorgaan Onderwerp
Nr.
Omschrijving
Waardering
Voornaamste neerslag
5.7.1 Overeenkomsten
155a
Sluiten van administratieve overeenkomsten met buitenlandse verbindingsorganen op basis van EG-verordeningen en bilaterale verdragen en overeenkomsten
B5
Getekend(e) verdrag of overeenkomst
155b
Overleggen betreffende uitvoering van verdragen en overeenkomsten op basis van EG-verordeningen en bilaterale verdragen en overeenkomsten
V 15 jaar na vervallen verdrag/ overeenkomst/ verordening
Verslag met stukken overleggen
V 5 jaar na afloop verzekeringsplicht
E-formulieren
5.7.2 Controleren en beoordelen verdragsgerechtigden 156a
Controleren en beoordelen gegevens van in Nederland wonende personen die zijn verzekerd krachtens de wetgeving in een ander land en in het buitenland wonende personen die zijn verzekerd krachtens de Nederlandse wetgeving: - voor personen verzekerd bij het CVZ/ZIN
156b
- overige personen
V 5 jaar na afhandeling
Ongevalskwesties, Eformulieren
5.7.3 Verstrekken verklaringen
157
Verstrekken van verklaringen/kaarten van recht op medische zorg
V 5 jaar na vervanging/ afloop verklaring
5.7.4 Verwerken van voorschotten en vorderingen 5.7.5 Beoordelen en administreren declaraties
158
Verwerken van voorschotten en vorderingen van en aan het buitenland op basis van EG-verordeningen en verdragen
V 7 jaar na indienen vordering
de kaart: EHIC (European Health Insurance Card) Deze kaart geeft verdragsgerechtigden recht op noodzakelijk medische zorg in een EU/EER-land en Zwitserland Afrekeningen grensarbeiders
159
Beoordelen en administreren van declaraties van en aan het buitenland op basis van EG-verordeningen en verdragen
V 7 jaar na ontvangst declaraties
Rekeningen van buitenlandse ziekenhuizen
160
Beoordelen van declaraties betreffende in Marokko genoten zorg aan de hand van de in Marokko geldende tarieven
V 2 jaar na beoordeling
Declaraties Marokkaanse zorgverleners
81
82
6
Relevante wet- en regelgeving
Aanbestedingswet Algemene Arbeidsongeschiktheidswet Algemene Burgerlijke Pensioenwet Algemene Wet Bestuursrecht Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) Algemene Kinderbijslagwet Algemeen Rijksambtenarenreglement Algemene Wet Rijksbelastingen Ambtenarenwet Archiefwet en archiefbesluit Burgerlijk Wetboek Comptabiliteitswet Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet (IZvW) Invoeringswet Arbeid en Zorg (IWazo) Kaderwet zbo Keuzeregeling verlaging pensioenbijdrageverhaal Koppelingswet 1998 Regeling elektronisch gegevensverkeer Zvw Regeling inrichting en gebruik van een infrastructuur voor elektronische informatie-uitwisseling ten uitvoering Zvw Regeling financiering Zorg illegalen Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen Wet Algemene bepalingen Burgerservicenummer (BSN) Wet bescherming persoonsgegevens Wet BIBOB Wet BOPZ Wet dwangsom Wet financiering sociale verzekeringen Wet financiering volksverzekeringen Wet instelling College van Toezicht op de zorgverzekering Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden Wet Nationale Ombudsman Wet op de Zorgtoeslag Wet openbaarheid van Bestuur Wet Opsporing en verzekering onverzekerden Zorgverzekering Wet persoonsregistraties Wet structurele maatregelen wanbetalers Zorgverzekering Wet TBA Wet Toegang Ziektekostenverzekering Wet Toelating Zorginstellingen Wet uitbreiding loondoorbetaling bij ziekte Wet uitvoeringsorganen Volksgezondheid Ziekenfondswet (Zfw) Ziektewet Zorgverzekeringswet (Zvw)
83