Selectie-instrumenten bij toelating tot masteropleidingen : College van Bestuur : Bestuurlijk Overleg : 22 april 2003 Datum Onderwe : Selectie-instrumenten bij toelating tot Van
Aan
rp
: masteropleidingen CONCEPT Inleiding op en doelstelling van deze notitie Voor de meeste masteropleidingen van de TU/e geldt dat zij – in ieder geval formeel – per 1 september 2003 van start gaan. Daarmee nadert het moment waarop beslissingen moeten worden genomen over het al of niet toelaten van studenten van buiten de "eigen" bacheloropleiding met rasse schreden. Doel van deze notitie is om de betrokkenen bij de masteropleidingen van de TU/e inzicht te geven in de spelregels bij toelatingsselectie en voorts om voorstellen te doen om te komen tot een zo breed mogelijk gedragen beleidslijn met betrekking tot het bij de toelating tot masteropleidingen te hanteren selectieinstrumentarium. De van toepassing zijnde spelregels worden in het onderstaande als eerste beschreven. Vervolgens zal een indruk worden gegeven van de praktijk op het gebied van selectie zoals die zich bij de overige universiteiten in Nederland aan het ontwikkelen is. Daarna volgt een overzicht van beschikbare (standaard)instrumenten. De notitie wordt afgesloten met een aantal voorstellen. Wettelijke spelregels bij toelating tot masteropleidingen Als het gaat om een masteropleiding die de status heeft van zogenaamde "aansluitende masteropleiding" hoeven studenten uit de bijbehorende bacheloropleiding niet geselecteerd te worden; zij kunnen rechtstreeks worden toegelaten. Op alle andere groepen mogelijke instromers in een aansluitende masteropleiding is toelatingsselectie wél van toepassing. Het kan hierbij gaan om studenten uit een andere (bachelor)opleiding van de TU/e, studenten van een andere technische universiteit (al of niet uit dezelfde discipline), studenten van een algemene universiteit in Nederland, studenten uit het HBO of studenten uit het buitenland. Bij andere dan aansluitende masteropleidingen is toelatingsselectie van toepassing op ALLE kandidaten die willen worden toegelaten tot de opleiding. Een zorgvuldige en gedegen selectie "aan de poort" is van het grootst mogelijke belang, onder meer omdat iedereen die eenmaal een bewijs van toelating heeft daarmee toegang heeft tot alle tracks binnen een masteropleiding en omdat er daarna geen legale mogelijkheden meer zijn om studenten alsnog uit een masteropleiding te "weren" (bijvoorbeeld door middel van een bindend studieadvies of door ze de inschrijving voor het tweede studiejaar van de master te weigeren). De selectie voorafgaand aan de toelating tot masteropleidingen is dus allesbepalend voor de kwaliteit van de instroom van studenten van buitenaf. Selectie kan op verschillende manieren gebeuren. Wel zegt de wet dat het in alle gevallen moet gaan om selectie op kennis, inzicht en vaardigheden van de student. Andere selectie-eisen (men denke bijvoorbeeld aan
1
motivatie) zijn wettelijk NIET toegestaan (in het geval van motivatie omdat dat een vorm van attitude is – en daarmee geen kennis, inzicht of vaardigheid). Als het gaat om een masteropleiding met de status van aansluitende master, dan is volgens de wet het referentiepunt voor de selectie de kennis, inzicht en vaardigheden die moeten zijn verworven bij de afronding van de bijbehorende bacheloropleiding. Selectie komt hier dus neer op een vorm van vergelijking van de kwalificaties van de kandidaat (verworven in diens vooropleiding(en), in werkervaring etc.) met de eindtermen van de aan de masteropleiding voorafgaande bacheloropleiding. In wezen betreft het dus een vorm van terugblikken naar het verleden. Als het een overige masteropleiding betreft, d.w.z. een master die NIET de status van aansluitende masteropleiding heeft, dan wordt het referentiekader volgens de wet gevormd door de masteropleiding zelf. Centraal staat dan de vraag of de kwalificaties van de kandidaat (wederom verworven in diens vooropleiding(en), in werkervaring etc.) toereikend zijn om de masteropleiding met vrucht te kunnen doorlopen. Daarmee gaat het bij deze categorie masteropleidingen in wezen om een vorm van vooruitblikken naar de toekomst. Hierboven ging het om doel en aard van de selectie bij toelating. Een volgende vraag is welke instrumenten daarbij passen c.q. juridisch toelaatbaar zijn. Algemene leidraad voor het antwoord op deze vraag is dat de te hanteren instrumenten geschikt moeten zijn voor het in kaart brengen van kennis, inzicht en vaardigheden van de kandidaat. Instrumenten die aan deze eis voldoen zijn onder meer het inhoudelijk bekijken van de door de kandidaat gevolgde vooropleiding(en) door het onderzoeken van het gevolgde vakkenpakket, de afgelegde tentamens en examens, voorbeelden of samenvattingen van eigen werk van de kandidaat uit diens vooropleiding(en), zoals scripties en werkstukken etc.; door de kandidaat tijdens diens vooropleiding(en) behaalde cijfers (beoordeling alléén op grond van cijfers mag NIET, zo heeft de minister aangegeven bij de behandeling van het wetsvoorstel BaMa in de Tweede Kamer); het afnemen van (standaard)tests of toelatingsexamens, mits deze betrekking hebben op de relevante kennis, inzicht en vaardigheden; het afnemen van interviews, mits deze betrekking hebben op de relevante kennis, inzicht en vaardigheden; het deelnemen aan assessments, wederom mits deze betrekking hebben op de relevante kennis, inzicht en vaardigheden; het opvragen van referenties, mits deze betrekking hebben op de relevante kennis, inzicht en vaardigheden; etc. etc. Steeds staat dus de vraag centraal of hantering van een bepaald selectie-instrument bijdraagt aan het in kaart brengen van kennis, inzicht en vaardigheden van de kandidaat. Als een op zichzelf toelaatbaar selectieinstrument voor een ander doel wordt ingezet is dat NIET toelaatbaar. Voor degenen die meer inzicht willen hebben in de wettelijke achtergronden van het bovenstaande is een notitie van mw.mr. Maria van der Horst (STU) over de behandeling van de in dit kader relevante onderdelen van het
2
wetsvoorstel BaMa in de Tweede Kamer bij deze notitie gevoegd als Bijlage 1. Naast deze inhoudelijke toetsing speelt ook het niveau van taalbeheersing van de kandidaat een rol bij de toelating tot masteropleidingen. Bij toelating tot Engelstalige masteropleidingen (d.w.z. vrijwel alle masteropleidingen van de TU/e) gebeurt toetsing van het niveau van het Engels door middel van het afleggen van een taaltest, behalve bij enkele categorieën kandidaten die daarvan zijn vrijgesteld. Bij toelating tot Nederlandstalige masteropleidingen (op dit moment in ieder geval de masteropleiding op het gebied van Bouwkunde) gebeurt toetsing van het Nederlands bij kandidaten voor wie dit van toepassing is op basis van het diploma NT2-II. Wie niet aan de relevante taalvereisten voldoet kan NIET worden toegelaten tot de masteropleiding. Toelating tot masteropleidingen aan andere Nederlandse universiteiten De afgelopen maanden is op initiatief van het landelijk overleg van ambtelijke BaMa-coördinatoren van de universiteiten in VSNU-verband een inventarisatie gehouden bij alle universiteiten op een tiental punten met betrekking tot de (toelating tot) masteropleidingen. Het resultaat van deze inventarisatie is voor belangstellenden bij deze notitie gevoegd als Bijlage 2. Hier beperken we ons tot enkele hoofdlijnen m.b.t. toelatingsselectie. Allereerst blijkt een aanzienlijk aantal instellingen zich de wettelijke beperkingen niet volledig gerealiseerd te hebben. Een aantal universiteiten selecteert op motivatie en/of professionele attitude e.d., terwijl dat wettelijk niet mag. Het is niet aan te raden dit voorbeeld te volgen; als er een beroepszaak van komt, zou de TU/e die verliezen en bovendien aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schadevergoedingen e.d. Verder blijkt dat sommige universiteiten het volledig aan de opleidingen zelf overlaten om selectiecriteria te formuleren, terwijl andere universiteiten zoveel mogelijk naar een gemeenschappelijke lijn streven in de vorm van een richtlijn, een protocol, een beperkt aantal "toelatingsconfiguraties" etc. Het vinden van een gemeenschappelijke lijn wordt moeilijker naarmate de opleidingen die een universiteit in huis heeft inhoudelijk sterker van elkaar verschillen en naarmate de universiteit groter is en meer opleidingen in huis heeft. De TU/e is daarentegen een kleine universiteit (in termen van studentenaantallen en aantal opleidingen) met inhoudelijk relatief sterk verwante opleidingen (ten opzichte van het opleidingenpalet van andere universiteiten). Daarmee zijn de condities om tot een gemeenschappelijke lijn te komen relatief gunstig. Er is veel voor te zeggen om waar mogelijk tot een gemeenschappelijke lijn te komen. Dit voorkomt dat elke opleiding op alle punten bij toelatingsselectie opnieuw het wiel moet uitvinden, creëert een eenduidig(er) beeld en profiel naar buiten toe, voorkomt allerlei organisatorische complicaties en maakt het mogelijk de faculteiten bepaalde klussen (bijvoorbeeld het afnemen van tests) uit handen te nemen. Deze notitie beoogt onder meer een aanzet te geven tot een dergelijke gemeenschappelijke lijn. Kijken we tenslotte naar de typen selectie-instrumenten die andere universiteiten hanteren, dan komen we de volgende soorten criteria tegen: -
relevantie, kwaliteit en niveau vooropleiding (Bacheloropleiding);
3
-
eisen aan de in de vooropleiding behaalde cijfers; taaltoetsen: TOEFL, IELTS standaardtests: GRE, GMAT, SAT, AP Program-onderdeel Calculus essay over motivatie, belangstelling en samenvatting gevolgde vooropleiding; interview in het Engels; generieke academische kerncompetenties conform rapport commissie-Franssen; motivatiebrieven; papers; referenties; aantoonbaar niveau in wiskunde en statistiek; computervaardigheden.
Bij bovenstaand lijstje kan worden aangetekend dat selectie op motivatie, zoals eerder betoogd, op gespannen voet met de wet staat. Niet genoemd in het landelijk overzicht, maar wel uit andere bron bekend is het feit dat de VU experimenteert met een assessment op het gebied van academische vaardigheden bij toelating van HBO'ers tot masteropleidingen. Bestaande selectie-instrumenten In het bovenstaande is reeds een aantal bestaande instrumenten die kunnen worden gehanteerd bij toelating tot masteropleidingen genoemd. Wat meer systematisch op een rij gezet betreft dit de volgende instrumenten. A.
Academische standaardtests
1)
de Graduate Record Examinations (GRE-tests); deze worden gebruikt als selectie-instrument bij toelating tot graduate schools Ze bestaan uit de GRE General Test (sinds 1 oktober 2002 inclusief Writings assessment); diverse GRE Subject Tests, o.a. op het gebied van biochemie, biologie, scheikunde, informatica, wiskunde en natuurkunde;
2)
de General Management Aptitude Test (GMAT); deze wordt vaak gebruikt bij toelating tot management- en bedrijfskunde-opleidingen op graduate niveau. De test bestaat uit de volgende drie onderdelen: analytical writing assessment quantitative section verbal section;
3)
de Scholastic Aptitude Test (SAT); deze wordt in de regel gebruikt bij toelating tot opleidingen op undergraduate niveau. Deze test bestaat uit
4
-
de SAT I Reasoning Test; de SAT II Subject Tests, waaronder wiskunde en natuurwetenschappen (science);
4)
het Advanced Placement Program (AP Program); dit omvat cursussen die op Amerikaanse high schools worden gegeven, maar ook als zelfstudiepakket beschikbaar zijn en worden afgesloten met een examen. Deze examens worden ook bij toelating gebruikt. Cursussen zijn beschikbaar in 19 vakgebieden, waaronder: Calculus AB en BC; Informatica A en B; Statistiek.
B.
Taaltests
Voor de Engelse taal zijn de volgende tests gangbaar: 1)
de Test of English as a Foreign Language (TOEFL); deze test meet de vaardigheid van non-native speakers in US English zoals dat in colleges en universiteiten gebruikt wordt. De test bestaat uit vier onderdelen: Listening Structure Reading Writing;
2)
het International English Language Testing System (IELTS); deze testbatterij staat onder gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van The University of Cambridge Local Examinations Syndicate (UCLES), The British Council en IDP Education Australia. De tests meten het geheel van (UK) English taalvaardigheden ten behoeve van deelname aan het hoger onderwijs in het Verenigd Koninkrijk, Australië en Nieuw-Zeeland. Onderdelen zijn: Listening module Speaking module hetzij de Academic Reading and Writing module hetzij de General Training Reading and Writing module.
Voordeel van de IELTS boven de TOEFL is dat de IELTS ook spreekvaardigheid toetst – niet onbelangrijk gezien de vaak gebrekkige spreekvaardigheid van studenten uit bijvoorbeeld China. Naar verluidt zal de TOEFL evenwel worden uitgebreid met een onderdeel spreekvaardigheid; in dat geval gaat deze voorkeur niet meer op. Wat betreft kennis van het Engels is door de TU/e tot dusverre de gedragslijn gevolgd dat bezitters van een HBO-einddiploma zijn vrijgesteld van het afleggen van een Engelse taaltest. In werkelijkheid vertoont de beheersing van het Engels door HBO'ers een grote mate van diversiteit. Het verdient daarom aanbeveling niet meer automatisch vrijstelling van het afleggen van een Engelse taaltest te geven aan HBO'ers en dit alleen nog te doen aan HBO'ers die kunnen aantonen dat zij het Engels op tenminste VWO6 eindexamenniveau beheersen. De manier waarop HBO'ers dan op het Engels getoetst moeten worden dient verder bekeken te worden.
5
Als test voor het Nederlands kan gelden het NT2-examen op niveau II (NT2 = Nederlands als Tweede Taal; dit is een staatsexamen). Het als Bijlage 3 bij deze notitie gevoegde document, afkomstig van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR), geeft meer gedetailleerde informatie over de bovengenoemde academische standaard- en taaltests. Als we proberen tentatief conclusies te trekken over wat eventueel de aangewezen instrumenten zouden kunnen zijn voor toegangsselectie tot de masteropleidingen van de TU/e, dan zouden dat voor wat betreft de academische standaardtests kunnen zijn: de GRE General Test (gemeenschappelijk), waar van toepassing aangevuld met de desbetreffende GRE Subject Test, en daarnaast voor de masteropleidingen van de faculteit Technologie Management (alternatief: alleen voor de masteropleidingen Innovation Management en Operations Management, voortbouwend op de bacheloropleiding Technische Bedrijfskunde) de GMAT. Voor wat betreft de taaltests zou waar mogelijk gekozen kunnen worden voor het IELTS en in andere gevallen voor de TOEFL; voor de masteropleiding Architecture, Building and Planning (faculteit Bouwkunde) kan dit waar relevant het NT2examen op niveau II zijn. Het draagvlak voor een dergelijke gemeenschappelijke lijn zou nader onderzocht moeten worden door middel van bespreking in het Overleg Opleidingsdirecteuren. De uitkomsten van een dergelijke bespreking zouden vervolgens in het Bestuurlijk Overleg gebracht moeten worden. Na interne besluitvorming binnen de TU/e kan bovendien worden nagegaan in hoeverre over een gemeenschappelijke lijn ook overeenstemming te bereiken valt met de TU Delft en de Universiteit Twente met het oog op een gemeenschappelijk beleid in het kader van de virtuele 3 TU Graduate School die momenteel onderwerp van discussie tussen de drie technische universiteiten is. Indien voor het afnemen van academische standaardtests gekozen wordt kan dit worden toegevoegd aan de inhoud van het aanmeldingspakket voor masteropleidingen zoals die nu geformuleerd is (zie Bijlage 4). De taaltests zijn daar al in opgenomen. Naast de bovengenoemde standaardtests kan op termijn gedacht worden aan assessment-achtige selectieinstrumenten. In dat verband verdient het in ieder geval aanbeveling de in het voorgaande genoemde ontwikkelingen aan de Vrije Universiteit Amsterdam inzake een assessment m.b.t. academische vaardigheden voor HBO'ers nauwlettend te volgen. Voorts zou het denkbaar zijn op basis van de door het Platform Academische Vorming geformuleerde "Academische Criteria Bachelor- en Mastercurricula" (bijgevoegd als Bijlage 5) te gaan werken aan de ontwikkeling van op deze criteria gebaseerde assessmentvormen. Daarbij zou het zo kunnen zijn dat de criteria voor het eindniveau van Bachelorcurricula dienen als leidraad voor assessment bij toelating tot masteropleidingen en dat de criteria voor het eindniveau van Mastercurricula dienen als leidraad voor assessment bij toelating tot PhD- en ontwerpersopleidingen. Als de TU/e ervoor kiest deze gedachte over te nemen zou het Platform Academische Vorming gevraagd kunnen worden met ondersteuning van het OSC te gaan werken aan de ontwikkeling van bijbehorende assessmentvormen. Ook hier geldt bovendien dat dit eventueel een gemeenschappelijke activiteit zou kunnen zijn met de TU Delft en de Universiteit Twente met het oog op de eventuele 3 TU Graduate School. Momenteel werkt het Platform Academische Vorming aan de ontwikkeling van een General Paper ter toetsing van academische vorming. Dit paper zou onderdeel kunnen zijn van de te
6
ontwikkelen assessmentvormen. Voor wat betreft de werving en selectie van buitenlandse studenten voor de masteropleidingen van de TU/e kan worden opgemerkt dat het aanbevelenswaardig lijkt de mogelijkheden te onderzoeken om – in navolging van Wageningen Universiteit – op termijn te komen tot samenwerking met hoogwaardige universiteiten in de relevante werelddelen in een vorm waarbij a) over en weer de bacheloropleidingen worden erkend t.b.v. toelating tot masteropleidingen en b) de betreffende universiteit namens de TU/e een voorselectie verricht op kandidaten uit het betreffende werelddeel die willen worden toegelaten tot een masteropleiding van de TU/e en omgekeerd. Dit zou dus bijvoorbeeld kunnen betekenen dat de National University of Singapore, een erkende samenwerkingspartner van de TU/e, namens de TU/e een voorselectie doet uit kandidaten voor Eindhovense masteropleidingen uit de regio Zuid-Oost Azië en dat de TU/e dat voor Singapore doet als het om Europese kandidaten voor een masteropleiding in Singapore gaat. Een dergelijke vorm van samenwerking kan grote voordelen hebben, omdat een hoogwaardige universiteit in het betreffende werelddeel doorgaans beter in staat zal zijn de waarde van diploma's uit die regio te beoordelen dan de TU/e dat kan (en omgekeerd). Bij Wageningen Universiteit wordt met een dergelijk model ervaring opgedaan; nagegaan zou kunnen worden of zo'n model ook voor de TU/e bruikbaar is. Ook hier geldt weer dat het denkbaar is dit model samen met Delft en Twente te gaan hanteren in het kader van een eventuele 3 TU Graduate School. Voorstellen 1.
Aan het Overleg Opleidingsdirecteuren wordt gevraagd advies uit te brengen over de volgende mogelijke gemeenschappelijke lijn inzake het hanteren van tests bij de toelating tot de masteropleidingen van de TU/e: a. Als academische standaardtest wordt de GRE General Test afgenomen voor alle masteropleidingen, waar van toepassing aangevuld met de desbetreffende GRE Subject Test. Voor de faculteit Technologie Management (alternatief: voor de masteropleidingen Innovation Management en Operations Management) wordt naast de GRE General Test ook de GMAT afgenomen. De gewenste minimumscores op de betreffende tests wordt nader onderzocht. b. Als taaltest wordt voor Engelstalige masteropleidingen waar mogelijk de IELTS afgenomen met een minimumscore van tenminste 6.0 op alle onderdelen; als dit niet mogelijk is wordt de TOEFL afgenomen met een minimumscore van 575 (paper-based versie) respectievelijk 232 (computer-based versie). Aan bezitters van een HBO-einddiploma wordt alleen dán vrijstelling verleend van het afleggen van een toets Engels als zij kunnen aantonen het Engels te beheersen op tenminste VWO6 eindexamenniveau. De wijze van toetsing van het Engels bij deze groep zal nader bekeken worden. Als taalvereiste voor Nederlandstalige masteropleidingen geldt, waar van toepassing, het diploma NT2 op niveau II.
2.
Op basis van het advies sub 1 stelt het College van Bestuur in overleg met het Bestuurlijk Overleg een gemeenschappelijke lijn vast. Deze gemeenschappelijke lijn wordt vervolgens ingebracht in het overleg met de TU Delft en de Universiteit Twente met het oog op een gemeenschappelijk beleid in het kader van een mogelijke 3 TU Graduate School.
3.
Het Platform Academische Vorming wordt verzocht: a. de ontwikkelingen aan de VU Amsterdam inzake een assessment m.b.t. academische
7
b.
4.
vaardigheden voor HBO'ers nauwlettend te volgen en hierover van tijd tot tijd verslag uit te brengen; met ondersteuning van het OSC te gaan werken aan de ontwikkeling van assessmentvormen gebaseerd op de door het platform geformuleerde "Academische Criteria Bachel0r- en Mastercurricula". Het General Paper dat momenteel ontwikkeld wordt kan hier onderdeel van zijn. Het CvB zal door middel van overleg met de TU Delft en de Universiteit Twente onderzoeken in hoeverre dit een gemeenschappelijke activiteit zou kunnen zijn in het kader van een eventuele 3TU Graduate School.
Het International Office van de TU/e wordt verzocht na te gaan of het mogelijk is om – in navolging van Wageningen Universiteit – op termijn te komen tot samenwerking met hoogwaardige universiteiten in de relevante werelddelen op het terrein van werving en selectie van buitenlandse studenten voor de masteropleidingen van de TU/e en hierover te rapporteren aan het CvB. Het betreft hierbij een samenwerkingsvorm waarbij a) over en weer de bacheloropleidingen worden erkend t.b.v. toelating tot masteropleidingen en b) de betreffende universiteit namens de TU/e een voorselectie verricht op kandidaten uit het betreffende werelddeel die willen worden toegelaten tot een masteropleiding van de TU/e en omgekeerd. Het CvB zal door middel van overleg met de TU Delft en de Universiteit Twente onderzoeken in hoeverre dit een gemeenschappelijk model zou kunnen zijn in het kader van een eventuele 3TU Graduate School.
DJM 9/16/22-04-2003
8